Voorwoord Ik ben warm van de koorts, en van schaamte. Ik ben alleen in dit land Egypte waar de orders van mijn generaal Ptolemaeus mij heengeleid hebben. Wat is er van mijn wapenbroeders geworden? Ik heb het slagveld aan de oever van de rivier Hydaspes verlaten toen de generaal het bevel gaf om ons terug te trekken. Ik zag Alexander de Grote van de rug van Bucephalus vallen toen pijlen op hem neerregenden, afgeschoten door de boogschutters in de bomen en bovenop de met ijzer bekleedde olifanten. Ik zag vele, vele Grieken, Macedoniërs, Perzen en Indische barbaren in deze monsterlijke wouden doodgaan waar alleen de regen rijkelijker stroomde dan het bloed. Waren wij het, Alexanders soldaten, of de Indische barbaren die het wreedst waren in deze slachtpartij? In de zeven jaar sinds we Macedonië verlieten en deze verre koninkrijken een voor een innamen, galoppeerde hij voor zijn troepen uit op zijn betrouwbare hengst Bucephalus, gaf ons kracht en moed en beloofde ons goud en glorie voor het begin van elke strijd. Voetsoldaten en ruiters riepen zijn naam en zweerden zichzelf te zullen overtreffen. Deze man die net zoveel klappen in de strijd had verduurd als alle veteranen bij elkaar, was in staat om ons onze grenzen te laten overschrijden. Dankzij hem zouden we helden worden, gekroond met eer en glorie, aanbeden door allen. Onze families zouden rijk worden en onze herinnering zou nog lang na onze dood in ere gehouden worden. Het was zo opwindend om voor een koning als Alexander te vechten! Maar na het oversteken van de eindeloze bergpassen van de Hindoekoesj, met zijn ijzige wind, daarna de vijandelijke wouden overstroomd met regen en vergeven van slangen, waar we geplaagd werden door razende koorts door het smerige water, wilden velen van ons terugkeren. Ik kan hem nog steeds zien, onze koning Alexander, bovenop zijn fabuleuze zwarte paard, ons aanmoedigend om door te gaan met vechten ondanks onze vermoeidheid en de angst die aan onze ingewanden knaagde. We volgden hem, voor de laatste keer. Naar onze ondergang. We vonden geen goud, noch glorie, slechts dood en verderf. Na de val van onze gewonde koning, nam generaal Ptolemaeus het heft in handen. Hij vertrouwde mij een missie toe die mij voor lange tijd bij het slagveld weg zou houden. Ik galoppeerde onvermoeibaar westwaarts. Maar er speelde zich een ander soort gevecht af in mijn hoofd; het object dat Ptolemaeus mij gegeven had was begonnen mijn hoofd te beheersen. De stemmen van onzichtbare wezens bevalen me om naar mijn koning terug te keren, beschuldigden mij van verraad, dreigden mij met de meest verschrikkelijke folteringen uit Hades. ‘s Nachts kon ik de slaap niet vatten, alsof afzichtelijke negenkoppige slangen de weg versperden. Ik probeerde ze tevergeefs de kop af te hakken; ze groeiden terug en vermenigvuldigden zich eindeloos. Verwilderd reed ik voort, de oude piramides van Heliopolis passerend die de buit beschermden van de farao’s van dit land in hun eeuwige
rustplaats. De stenen goden leken te waken over dit kunstmatige woestijngebergte. Ik reisde verder westwaarts, het gezelschap van reizigers en dorpelingen ontwijkend. Het was in deze vallei dat mijn trouwe paard viel, gebeten door een enorme slang. Ik begroef hem met spijt en probeerde daarna te voet verder te gaan, maar ik werd spoedig door uitputting, de brandende zon en de koorts overmeesterd. De volgende nacht kwam een wit paard naar me toe en gaf me te kennen dat ik hem moest volgen. Hij zag er net zo uit als mijn dode paard en ik was heel blij om weer met hem verenigd te zijn in Hades. Maar toen ik zijn warme adem op mijn gezicht voelde realiseerde ik me dat mijn tijd nog niet gekomen was. Ik stond op, tegen zijn flank leunend en volgde hem naar dit onderkomen waar ik mijn krachten beetje bij beetje terugkreeg dankzij de bron die hier verborgen ligt en de vruchten en het klein wild van de vallei. Ik ben niet de eerste die dit gebouw bewoond heeft. Door deze afbeeldingen van een volk uit de oudheid te bekijken, raadde ik dat ze gebeden aan hun goden met dierenkoppen in de rots gegraveerd hadden, dezelfde die de piramides bewaken. Ik weet niet waarom ze dit onderkomen hebben verlaten, maar ze hebben hun beeldhouwersbeitels en gekleurde poeders achtergelaten. En ook rollen papyrus, deze plant die rijkelijk groeit in de buurt van rivieren, waarop ik mijn verhaal begonnen ben te vertellen. Maar al gauw begon het vervloekte object mij weer te martelen ondanks de bescherming van de Egyptische goden. Dus kwam ik tot deze beschamende beslissing om er afstand van te doen, aangezien ik nog steeds een graad van helderheid bezat. Maar ik moest mij ervan verzekeren dat het nooit in de handen van iemand anders zou vallen. Ik herinnerde mij Odysseus’ truc tijdens de overwinning van Troje, de stad die zelfs de vermaarde held Achilles niet had kunnen veroveren. Hij liet een gigantisch houten paard bouwen waarin hij elitestrijders verborg. Het paard werd voor de stadsmuren achtergelaten als een offer, en het gerucht werd verspreid dat de Grieken de belegering van Troje hadden opgegeven. Toen de dageraad aanbrak, ontdekten de Trojanen het paard en brachten het de stad binnen. Terwijl zij hun overwinning vierden, verlieten de elitestrijders als stille slangen de buik van het houten paard en openden de poorten van Troje wagenwijd. De verborgen Griekse vloot keerde terug om Troje in te nemen en haar met de grond gelijk te maken. De wijze Odysseus zei, “De best bewaarde geheimen zijn in het zicht verborgen.” Papyrusrollen gevonden in 2014 in een grot in de Natronvallei in Egypte. Ze zijn waarschijnlijk rond 320 v. Chr. geschreven door luitenant Demetrius uit het leger van Alexander de Grote.
- 1 “Leyla, lieverd, is de karamel bijna klaar?” De lieve stem van tante Wadiha rukt me uit mijn gedroom. Ik geef een gilletje wanneer ik ontdek dat de waardevolle inhoud van de pan bruin begint te worden. Ik draai vlug het gas uit en met de tip van mijn wijsvinger smeer ik een druppel hete vloeistof op de zijkant van een theekopje. Als de druppel uitloopt dan is het nog niet klaar. Als het onmiddellijk stolt dan is de karamel precies goed. En dat blijkt het geval te zijn. Ik pers snel wat citroensap over het mengsel en klop het krachtig met een houten lepel. Ik til de lepel verscheidene keren omhoog, de honingkleurige draden rekken zich lui uit. Poeh! Het is me gelukt dit kostbare mengsel te redden, deze zogenaamde “karamel”, bedrieglijk zoetheid suggererend. Het is in feite een suikerwas voor haarverwijdering, bedoeld voor de klanten van mijn tante Wadiha’s schoonheidssalon! “Masa’a al-khair! Goedenavond, dames, jullie favoriete kwelgeest is er!” Wanneer ik de hoofdkamer van de schoonheidssalon binnenkom, worden de klanten rusteloos en kakelen als kippen die angstig geworden zijn door het binnendringen van een hongerige vos. Het is het ritueel van donderdagavond: jezelf mooi maken voor het weekend, dat in Egypte op vrijdag en zaterdag valt. Pas gemanicuurde handen en gelakte nagels dansen op het ritme van gelach en zacht gevloek dat op mijn hoofd neerregent wanneer ik de karamel aan de schoonheidsspecialistes geef. “Hoe komt het dat het mooiste meisje in Caïro zulke ellende brengt?” giechelt Oum Alim, wat haar overdadige rollen vet, elk de rijkdom en liefde van haar echtgenoot metend volgens de gewoonte, aan het schudden maakt. “Wie mooi wil zijn moet pijn lijden, Habibti!” lacht Sitt Dounia. “Laat de kleine met rust!” “Ik hoor dat je een vriend hebt?” fluistert Patil Papazian net zo discreet als een salvo van een Kalashnikov, haar ogen rollend uit gretigheid naar geroddel. Hier komt de ondervraging… Waarom moet tante Wadiha mijn levensverhaal aan haar klanten vertellen? Ik kan mezelf zo rood als vuur voelen worden! “Is je droomprins leuk? Is hij welgesteld? In aanmerking genomen dat hij een Amerikaan is hoop ik dat hij niet gescheiden is? Hoe heeft hij je zijn aanzoek gedaan? Was het romantisch? Heeft hij zijn eigen appartement? Hoeveel kinderen wil je?…” Hoeveel kinderen? Dat is helemaal niet wat er tussen mij en John speelt! Het enige wat hij gedaan heeft is mij helpen met historisch onderzoek online omdat hij een IT deskundige is en ik waardeloos ben. Hij heeft me voor lunch uitgenodigd op de campus en me na de les een lift aangeboden in zijn gammele Simca 1000… Hij wilde me meenemen naar Alexandrië vanavond! Ik weigerde, natuurlijk. Wie denkt hij dat hij is? Een droomprins op een wit paard, uit het niets opdagend om de kop van een serieus gevaarlijke draak af te
hakken met een enkele slag van zijn sabel? Zelfs in mijn kinderdromen sloeg ik de droomprins van zijn paard en reed op de hengst weg naar een ongelofelijk, eindeloos avontuur. Ik heb nog nooit een droomprins nodig gehad om me te redden in het leven en ik ga zeker nu niet beginnen! In een poging om snel van onderwerp te veranderen vraag ik de klanten waarmee ze zich willen troosten na de hele karamelbeproeving: limonade, thee, koffie, karkadé, gemaakt van Soedanese hibiscusbloemen of gewoon een glas water bij mijn tantes befaamde schaal “zoete kussen”. Mini-porties - zodat ze zich niet schuldig voelen - baklava, malabi, basbousa en ataïf, in een dikke siroop van oranjebloesem die supervet en superzoet is… Ik houd mezelf in de keuken bezig met het voorbereiden van schalen zoetigheden terwijl ik de klok op de muur in het oog houd. Ik zucht - nog een dik uur voordat de salon dichtgaat en dan, vrijheid, ik kom eraan! Toch waardeer ik echt de sfeer van de salon, deze haven van vrede waar moslims, druzen, christenen en joden de zwijgende overeenkomst hebben aangenomen om religieuze verschillen uit de weg te gaan en van de saamhorigheid als vrouwen te genieten. Als onze mannelijke leiders, de cynici, de tirannen, de fanaten en de seksisten ook maar iets van zulke wijsheid in huis hadden, wat een wereld zou dit zijn! Ik schud deze onmogelijke gedachte van me af en stuur een denkbeeldige kus naar mijn geweldige tante; ze verdient de Nobelprijs voor de Vrede! Ik ben zo dankbaar dat ze me heeft overgehaald om bij haar in de salon te komen werken na mijn studie op de Amerikaanse Universiteit van Caïro. Dankzij de gulle baksheesh – tips van klanten – bovenop mijn salaris en mijn beurs, heeft mijn educatie mijn ouders nauwelijks een cent gekost. En ik kan studeren waar ik altijd van droomde: archeologie en in het bijzonder Egyptologie, de wetenschap die me in staat stelt om de geheimen van de buitengewone civilisatie van Egypte te ontcijferen. Wie zei dat deze banen alleen geschikt zijn voor mannen? Eindelijk komt er een einde aan de dag en aan de week. De salon is opgeruimd, geboend en kraakhelder. Ik doe mijn witte bloes uit, trek mijn spijkerbroek aan, een T-shirt en gympen en doe mijn haar in een strakke knot om het onder mijn helm te verbergen. Ik ben blij dat ik geen ronde vormen heb en door kan gaan voor een jongen; niet alle Egyptenaren zijn zo open en tolerant als mijn familie. Ik moet hier vermelden dat mijn moeder een moslim is die met een Amerikaanse, katholieke vogelkundige getrouwd is en haar zus, tante Wadiha, is getrouwd met een Kopt (een orthodoxe christen) van de eerste Egyptische kerk opgericht in het jaar 40 door de apostel Marcus. Het moet niet gemakkelijk geweest zijn in hun tijd, maar ze hielden voet bij stuk en ik ben trots op hen. Ik zal ook uit liefde trouwen als ik ooit de man van mijn dromen tegenkom! Maar totdat deze hypothetische dag er is, geniet ik van mijn jongensachtige ‘vrijheid’. En een broek is veel beter voor het rijden op een scooter of een paard! Mijn tante stopt een groot pak dat in zilverpapier gewikkeld is, in mijn rugzak. Het zijn de restanten ‘zoete kussen’ die de klanten niet konden bemachtigen met hun gretige handen, verklaart mijn tante. Maar ik weet dat ze altijd astronomische hoeveelheden maakt op donderdag zodat ze haar nichtje wat kan vetmesten. Ik geef mijn gulle tante, die mij
aanmaant om voorzichtig te zijn op de weg, een hartelijke omhelzing en ga naar de achterplaats om mijn oude, tamelijk onbetrouwbare scooter te starten. Ja, het was inderdaad John die eraan gesleuteld heeft aangezien hij net zo’n goede mechanicus als computerwetenschapper is, maar hé, laten we ermee kappen om over hem te praten!
- 2 Ik slip tussen de vuilnisbakken van het gebouw door en zodra ik de poort door ben en de weg bereik, word ik gebombardeerd door de bekende chaos, geuren en geluiden van de stad. Welkom tot de onbeschrijfelijke combinatie van opwinding en traagheid van de straten van Caïro. Ik laveer met moeite door de voorbijgangers heen waarvan velen nog even etalages kijken voordat de nacht valt en voor de imams oproep tot het gebed. Een dichte, gevarieerde menigte, traditionele en westerse kleding vermengen zich harmonieus met elkaar. Mijn blik glijdt over de volle en kitscherige winkeletalages naast de moderne en westerse boetieks. Ik kan de aantrekkelijke geuren ruiken die van de stalletjes komen die falafel verkopen, gefrituurde balletjes van kikkererwten met knoflooksaus, citroen en sesamsaus. Ahwa’s, cafés waar de mannen bijeenkomen om sheesha te roken, de Egyptische versie van een waterpijp en om verhit backgammon te spelen, de stenen op het bord neerslaand. De trottoirs zijn bezaaid met stalletjes voor videocassettes, cd’s, dvd’s, vervalste versies van de grootste Amerikaanse en Europese merken, samen met visboeren, kruidenhandelaren en verkopers van keukenwaar. Ik kan nog maar net een verkoper ontwijken die een emmer water voor zijn etalage leegt om het stof niet op te laten waaien. De schoenpoetser die er vlakbij zit, laat zich verontwaardigd uit over de modderige spetters op zijn werkbank; nu moet hij zijn werk van voren af aan beginnen. Maar net wanneer het dispuut tussen de twee mannen op begint te lopen, wordt de verkoper door een klant weggeroepen. Zijn zoetsappige glimlach verschijnt weer en hij vergeet het incident onmiddellijk. Het lukt me eindelijk om de straat te bereiken, waar een taxi als een bezetene aan het toeteren is in een poging om een door een ezel getrokken wagen die de straat blokkeert aan het rijden te krijgen. Ik laveer er zo goed mogelijk door, op het nippertje een vrachtwagen ontwijkend die zwarte dieselrook uitpuft en bereik een kruising die gestremd is met voertuigen van allerlei leeftijden. Uiteindelijk bereik ik een bredere laan waar ik wat sneller kan rijden. Oh nee, het verkeer staat stil, als een horde vliegen die in een openstaande honingpot gekleefd zitten. De politieagenten kunnen gebaren en op hun fluitjes blazen zoveel als ze willen; donderdagavond in Caïro is een echte nachtmerrie voor het verkeer. Oké, ik neem wel een andere route ook al is die minder veilig; de route die door Tahrirplein voert, het zogenaamde Vrijheidsplein dat de focus van zoveel discussies geweest is sinds de Egyptische revolutie in 2011… De revolutie heeft me behoorlijk aangegrepen, net als veel andere mensen van mijn leeftijd. Ik was maar net 14 en ontdekte deze wind van vrijheid die onze harten sneller deed kloppen en onze hoofden en straten beide in vuur en vlam zette, wat eindigde in bloedige conflicten, represailles en geweld van alle kanten. De bittere naweeën van de ‘terugkeer naar normaliteit’ hebben ons geleerd voorzichtig te zijn. Is het riskeren van een afranseling de beste manier om je stem te laten horen? We wendden ons tot radio en sociale netwerken en ondanks de desillusie is er nog steeds hoop dat we van deze wereld
een betere plaats kunnen maken. “Yallah! Opzij, idioot! In gedachten verzonken had ik me niet gerealiseerd dat de stroom van voertuigen weer was begonnen te rijden, net zo langzaam als de warme karamel. Het ongeduldige getoeter en de agressieve gebaren die het geschreeuw van de bestuurders begeleiden, zetten me tot actie aan en ik begin snel door de rijen auto’s heen te laveren. Ik maak een omweg door de steegjes langs de kades van de Nijlkanalen, onder de balkons met bloempotten, waar de geur van zilt en vis strijdt met die van rozen en jasmijn. Maar hier zijn de uitlaatgassen in ieder geval minder geconcentreerd. Dan kom ik weer op de hoofdwegen die me naar het zuidoosten van de stad leiden. Ik rijd iets naar het noorden en neem de weg naar Alexandrië. Het is een hele toer om bij het team van Jean-Yves Empereur te komen, de beroemde Franse archeoloog die de noodopgravingen middenin het centrum van Alexandrië leidt. Naast de wonderbaarlijke ontdekkingen op het terrein van de oude vuurtoren, met alle overblijfselen uit de Ptolemeïsche tijd, bewaart Alexandrië nog steeds vele geheimen. Doordat de nieuwe stad bovenop de oude stad is gebouwd, zijn opgravingen alleen mogelijk wanneer oude gebouwen geruimd worden en nieuwe wegen en bruggen gebouwd worden of gereconstrueerd. En zullen we op een dag eindelijk de tombe van Alexander de Grote ontdekken??? Hier in Alexandrië in 283 v. Chr., net voor zijn dood, voltooide zijn voormalige Griekse generaal, Ptolemaeus, later de vader van een lange dynastie van farao’s die eindigde met de onstuimige Cleopatra in 30 v. Chr., de constructie van de tombe van Alexander de Grote. Hij liet de gemummificeerde overblijfselen van de veroveraar repatriëren uit Memphis om hem een laatste begrafenis te schenken die zijn glorie eer aan deed. Maar met de conflicten, de branden, de verwoestende aardbevingen en de hebzucht van grafrovers en gewetenloze schatzoekers die door Egypte gefascineerd zijn, heeft niemand ooit de befaamde tombe gevonden. En als ik die nu eens zou vinden? Goed, genoeg dagdromerij. Aangezien ik alleen maar een stagiair ben en al heel veel geluk gehad heb door bij de laatste opgraving geaccepteerd te worden, ziet het er naar uit dat ik uren op handen en voeten zal doorbrengen met stof zeven in de hoop een aardewerken fragment of een kippenbotje te vinden als bewijs van een maaltijd uit de oudheid. Maar archeologie draait net zoveel om geduld als om passie en je zult moeten beginnen met het verzamelen van onbelangrijk lijkende aanwijzingen zoals versteende vuilnis! De hoek omgaand bij een reeks vervallen gebouwen, doemen de monumentale piramiden van het Gizeh-plateau voor me op. Cheops, Chefren en Mykerinos, de majestueuze tombes van koningen, koninginnen en grote figuren uit het oude Egypte, om de beroemde Sfinx niet eens te noemen, alle overblijfselen van de Egyptische civilisatie van 4.500 jaar geleden. Hoewel ik ze kan dromen, loopt er een rilling over mijn rug. Het was toen ik ze voor de eerste keer zag dat ik archeologe wilde worden. Als klein kind voelde ik me net Howard Carter die de tombe van Toetanchamon en zijn fabuleuze schatten ontdekte in de Vallei der Koningen in het begin van de 20ste eeuw. En ik maakte mijn ouders aan het schreeuwen toen ze de gedecimeerde groentetuin
ontdekten en de muren die bedekt waren met onhandige, kleverige hiërogliefen… Aangezien ze mijn toekomstige ontdekkingen nog niet kunnen bewonderen, verzamelen toeristen uit de hele wereld zich rond de piramiden. En talloze bussen hopen zich op de parkeerplaats op, hordes mensen stromen eruit, opgehouden door souvenirverkopers. Ik weet hoe belangrijk toerisme is voor de economie van mijn land, maar soms droom ik over verlaten straten. Het lukt me eindelijk om op de “Woestijnsnelweg” te komen, de weg die Caïro met Alexandrië verbindt en op mijn hoede voor andere bestuurders die net zo graag als ik van het weekend willen genieten, geef ik gas…
- 3 De Woestijnsnelweg… Die is verre van verlaten! Het zal weldra nacht worden en ik moet de vermoeidheid wegknipperen die door het schelle licht van de koplampen veroorzaakt wordt, blijkbaar gereguleerd in overeenkomst met de Egyptische verkeersregels. Ik rijd bijna 100 kilometer en het verkeer in beide richtingen blijft net zo druk. De inwoners van Caïro zijn op weg naar het strand voor het weekend terwijl de bussen toeristen naar de hoofdstad brengen. In Egypte stromen de toeristen allemaal naar de Nijlvallei, tussen Abu Simbel, Luxor, Caïro en Alexandrië om de piramiden, tempels, tombes en overblijfselen van onze gevallen farao’s te bezoeken. Anderen geven de voorkeur aan duiken in de Rode Zee of aan het beklimmen van de mystieke treden van de Sinaïberg. Maar 94% van het land bestaat uit woestijn, de Libische in het westen en de Arabische in het oosten. En die kunnen onbekende schatten bevatten. Oh nee, vertel me niet dat er nog een file is! Deze keer heb ik genoeg van het slalommen tussen de misselijkmakende uitlaatpijpen en de rotzooi die op de weg gegooid wordt door bestuurders. Ik zal de smalle landwegen van Wadi Natroen nemen en naast de snelweg rijden om er verderop weer op te gaan. Hoewel de wegen niet zo goed zijn, heb ik tenminste het gevoel dat ik vooruit kom! Na een aantal dubieuze manoeuvres op mijn scooter, neem ik een kleine, smalle weg die in noordwestelijke richting loopt naar de rotsige hoogvlaktes die de duinen doorkruisen als de rugkammen van begraven dinosaurussen. Er rijden hier maar weinig auto’s en opgelucht zuchtend zet ik er wat vaart in. Maar niet te veel, want wie weet of er niet plotseling een kudde geiten besluit de weg over te steken. Of het asfalt, zo oud als Herodes zelf, verbergt een of twee verscholen kraters. Of misschien zijn er rotsblokken die in een bocht gevallen zijn en de weg blokkeren. Of misschien zal een schaapshond plotseling zonder waarschuwing op me af stormen… ah, het genot van rustige wegen! Ik glimlach bij het zien van de koplampen van de stilstaande auto’s op de snelweg in de verte en ga iets sneller om ze te pesten, wanneer mijn scooters motor opeens begint te sputteren. Oh nee, John, ik hoop dat jouw gesleutel me niet in de steek laat nu! Ik kan net voorkomen dat ik over het stuur wordt gegooid. Ik begin net bij te komen wanneer een oorverdovend getoeter mij terug doet keren naar de kant van de weg. Ik kan maar net vermijden om aangereden te worden door een pick-up beladen met watermeloenen die regelrecht op me afkomt, met kapotte koplampen, toeterend, razend. Dan gebeurt alles in slow motion, als een scène in een horrorfilm. Ik voel dat ik naar de kant van de weg wordt geschoven en de motor hoest en knalt nog een laatste keer voordat hij de geest geeft en de elektriciteit naar de koplampen afsnijdt. Ik zet mijn voeten op de grond en rem met al mijn kracht om te voorkomen dat het gewicht van de motor me in de afgrond stort waarvan ik aanneem dat die beneden mij is. Maar het is verspilde moeite; de wielen van de scooter slippen en slepen ons onvermijdelijk naar beneden. Instinctief spring ik opzij om de scooter te laten vallen en ik tuimel naar beneden, over de kop duikelend voordat ik voel dat ik het bewustzijn verlies.
Ik word wakker van de kou. Ik kreun en probeer de dekens over me heen te trekken maar alles om me heen is hard en ongemakkelijk. Waar ben ik? Ik ga in één klap overeind zitten terwijl de beelden van mijn scooterongeluk bij me terugkomen. Afgezien van pijn aan mijn knie ben ik er heel vanaf gekomen; mijn rugzak heeft mijn val verzacht. Onhandig doe ik mijn rugzak en mijn helm af en kijk rond om te zien waar ik beland ben. Dit rotsige uitsteeksel, begroeid met doornstruiken, heeft mijn val gebroken. Boven me werpt een straaltje maanlicht spookachtige schaduwen op de rotswand die 15 meter boven me uit torent. Onmogelijk om via die weg eruit te komen. Bergafwaarts is de helling veel minder steil. Als ik ergens heen moet dan is het naar beneden. En ik denk dat ik elke hoop kan laten varen om de warboel van gebroken onderdelen die ik ver beneden me zie en die ooit mijn scooter waren, te kunnen repareren. Maar ondertussen leef ik nog en moet ik het opgravingsteam waarschuwen dat ik wat oponthoud heb en dat ik me bij hen zal voegen om… verdorie, ik heb geen idee hoe laat het is, behalve dat het nacht is. Oké, ik zal me zo snel mogelijk bij hen voegen. Ik open mijn rugzak om mijn mobiele telefoon te pakken. Ah. Mijn tas heeft dan wel mijn val gebroken, maar van de inhoud is niets heel gebleven. De fles water is geëxplodeerd en de ‘zoete kussen’ zijn niets meer dan een kleverige brij van kruimels en zilverpapier, waartussen ik stukjes gebroken glas, plastic en elektronische onderdelen kan onderscheiden. Ik haal de simkaart uit mijn mobieltje, veeg haar schoon op mijn T-shirt en stop de kaart in de zak van mijn spijkerbroek. Oké, het ziet ernaar uit dat ik het zonder mijn telefoon moet doen. Welkom in de prehistorie! Ik blijf door mijn rugzak rommelen. Ah. Mijn mini-zaklamp werkt nog. Cool! Maar ik zal mijn extra kleding niet echt kunnen gebruiken. Mijn notitieblok is ook vettig en slijmerig maar, in een plotselinge inval, haal ik een balpen voor de dag en schrijf… niet een laatste wil en testament per se, maar een herinnering aan wie ik ben en wie ingelicht moet worden als ik niet levend gevonden word. Goed, het is in feite een soort laatste wil en testament. Verdorie, ik ben meestal niet zo somber! Kom op, alles komt in orde. Ik besluit om mijn rugzak en helm achter te laten met mijn notitieblok duidelijk in zicht. Ik ga een manier zoeken om weer op de weg te komen en naar Alexandrië te liften zelfs als het op een wagen is die getrokken wordt door een ezel! In het koude licht van de maan, hobbel ik voorzichtig de helling af, de struiken en de stenen die onder mijn schoenen rollen, vermijdend. Ik zal zo zuinig mogelijk zijn met de batterijen in mijn mini-zaklamp. Ik ben nu in het midden van een soort ravijn, een oud opgedroogd rivierbed en ik hoop echt dat het ergens naartoe leidt. Ik stop en luister; ik denk dat ik een verre echo hoor, net gefluister. Als er mensen in de buurt zijn zullen ze me zeker de weg wijzen die terug naar de hoofdweg gaat. Gestimuleerd door deze gedachte, ga ik haastig verder. Maar hoe dichter ik bij de bron van het gefluister kom, des te kleiner wordt de hoop dat het een persoon is. Het klinkt als een zacht gemurmel van een beekje, vooral omdat de woestijnbegroeiing, snakkend naar de minste druppel water, dichter wordt. Ik zal in ieder geval wat te drinken hebben. Ik duw enkele mimosatakken opzij en sta stokstijf. Ik dacht dat ik iets wits zag door het gebladerte heen. Met bonzend hart knijp ik mijn ogen samen en probeer te zien wat deze vreemde gestalte voorstelt zonder zelf
gezien te worden. Is het een Jelleba, de traditionele lange Egyptische tuniek zonder kraag of riem, en als dat zo is, wat zou iemand hier moeten middenin de nacht in dit wilde oord? Nee, het is iets langers, het staat zonder te bewegen, alert en zich bewust van mijn aanwezigheid. Plotseling huivert de gestalte en, in één nerveuze sprong, vlucht in angst weg door de struiken. Ik hoor het geklop van de hoeven op de steenachtige grond zich verwijderen voordat het weer stopt. Het is een wit paard! Hoewel ik me een rotje geschrokken ben en ondanks de penibele situatie waar ik me in bevind in dit afgelegen ravijn, doet het toeval dat ik dit paard vind mijn hart van blijdschap overstromen. Er tolt maar een gedachte door mijn hoofd: Ik moet hem vinden!
- 4 Nee, HAAR vinden, deze wilde merrie, zo ongrijpbaar als de maan. Ik loop langzaam door het ravijn, riet, tamarisktakken en bosjes alfagras opzij duwend. Om mezelf moed in te spreken en de merrie gewend te laten raken aan mijn aanwezigheid, neurie ik een Egyptisch slaapliedje waarvan ik me de melodie herinner al kan ik niet op de woorden komen. Dan improviseer ik wat geruststellende woorden om de merrie te kalmeren. Misschien werkt het? Ze heeft besloten om verstoppertje te spelen. Elke keer dat ik bij haar in de buurt kom, beginnen haar spieren te trillen onder haar vacht en loopt ze weg, maar ik kan merken dat ze erg aandachtig is. Zal nieuwsgierigheid haar angst overwinnen? Nog steeds neuriënd kom ik dichterbij en het lukt me deze keer om op drie meter afstand van haar te komen. Onder haar ongelofelijke dikke voorpluk reflecteert een manestraal kortstondig in haar grote zwarte ogen terwijl haar neusgaten trillen en haar oren draaien, besluiteloos, als windvanen in de wind. Ik blijf instinctief stokstijf staan om het magische moment niet te verbreken. Ik blijf stilletjes mijn melodie neuriën en bewonder de bevalligheid van de merrie, haar slanke profiel, haar opgeheven staart, haar sterke spieren en lange zijdeachtige manen. Ze heeft het uiterlijk en de waardigheid van een Egyptische volbloed Arabier, erg gewild in de racewereld. Een Amira, een echte prinses. Wat doet ze hier helemaal alleen in dit onvriendelijke ravijn? Is ze ontsnapt uit een fokkerij? Is ze mishandeld? Deze dochter van de maan staat klaar om bij de minste verdachte beweging of het kleinste geruis van bladeren op de vlucht te slaan, hoewel ze af en toe, haar nek krommend, haar hoofd naar de grond buigt. Had ik maar een appel of een suikerklontje om haar aan te bieden, misschien zou ze dan dichterbij komen. Langzaam en zonder mijn ogen van haar af te halen, steek ik mijn hand in de achterzak van mijn spijkerbroek. Wie weet wat daar inzit, een geplet stukje Turks Fruit of een suikerzakje dat ik gedachteloos meegenomen heb van de universiteit? Maar deze simpele beweging is voldoende om haar voorouderlijke angst voor roofdieren te wekken en de merrie rent weer weg, oren naar achter, opstandig naar achter schoppend. Ik denk niet dat ze terug zal komen en ik wordt overweldigd door een kinderlijk verdriet, net als wanneer je jezelf uit een prachtige droom moet losrukken. Ik laat een diepe zucht, strek mijn stijve ledematen en probeer mezelf weer bij een werkelijkheid te brengen die veel minder betoverend is. Het is nacht en ik bevind me zonder enig middel van communicatie of transport, ergens in de rotsige uitlopers van Wadi Natroen, genaamd naar het hoge natrongehalte in de vallei, het ontsmettende, absorberende zout dat essentieel was voor mummificatie in het oude Egypte. Tegenwoordig wordt het gebruikt om glas van te maken. De kristallen worden twee keer per jaar geoogst aan de oevers van de zoutmeren die ik maar net kan onderscheiden op de
bodem van de vallei. Ik overweeg om naar de meren te gaan om hulp te zoeken, maar als het de tijd van het jaar was dat er natron verzameld wordt, zou ik licht zien in de kampen van de seizoenarbeiders die gehuurd worden voor deze uitdagende arbeid. Maar het enige licht dat van de meren komt is de weerkaatsing van de nachtelijke sterren. Dus zal ik of de helling van de berg moeten beklimmen en iets wat op een pad lijkt proberen te vinden, of ik zal door moeten lopen om de droge wadi te volgen in de hoop dat ik een uitweg kan vinden. Aangezien ik nooit echt goed was in klimmen, besluit ik om de wadi te volgen. Als een stortvloed ooit door dit rivierbed heeft geraasd om het water van de Nijl te bereiken en in de Middellandse Zee te stromen, zal ik ook bij de zee aankomen… We gaan het doen! Ik kan niet meer. Ik sterf van de dorst. Het voelt alsof ik uren gelopen heb en ik heb alleen maar rondjes gelopen. Verdorie! Ik struikel voor de honderdste keer en val pal op mijn gezicht als, een zielig stuk brood dat uit de oven gevallen is. Ik weet niet of het komt door het ongeluk, maar het is alsof er een dam losbreekt en tranen van wanhoop overweldigen me. Ik wil bijna hier blijven, op de grond liggend, mijn ogen roodhuilend en mezelf dood laten gaan. Ik voel me alsof ik waanzin uitkraam, om hulp roepend door mijn tranen heen, om mijn ouders, mijn tante Wadiha, John en Amira, wanneer het gekraak van takken me uit mijn gedeprimeerde staat rukt en de adrenaline door me heen doet stromen. Iets benadert mij van achteren. Het stopt. Het komt nog dichterbij en snuffelt mijn hand. Mijn schrik wordt verruild door een immense vreugde. Door het haar dat mijn ogen bedekt herken ik Amira, de witte merrie, en ik voel haar adem en haar lange manen mijn hand, mijn arm strelen. Ze komt dichterbij, geeft me met de tip van haar neus een duwtje en laat een gemoffeld gehinnik horen alsof ze wil dat ik wakker word en opsta. Ik tril en ze deinst terug. Dan, zo voorzichtig als ik kan, rol ik op mijn zijde en duw mezelf omhoog terwijl ze zenuwachtig toekijkt. Maar ze rent niet weg. Ik fluister haar zachtjes toe en sta langzaam op om haar niet te laten schrikken. Maar als ik naar haar toeloop, schudt ze haar hoofd en doet een paar passen terug. “Ga niet weg, Amira, alsjeblieft!” Ze bekijkt me langdurig, bewegingsloos, voordat ze zich omdraait en een stap naar voren doet, en nog een. Ze draait haar hoofd naar me toe, met haar hoef stampend. Ik denk dat ze op me wacht, ze wil dat ik haar volg. Dus dat doe ik. Ze loopt vooruit, wacht op me en ik volg haar zo goed als ik kan. Waar neemt ze me mee naartoe? Het duurt niet lang voor ik weer het geluid van druppelend water hoor, me plagend. Ik heb zo’n dorst. Het moet een illusie zijn omdat de vegetatie zo schaars en droog is nu; het gebladerte dat me streelt voelt meer als vleermuizen die mij schrapen dan een hamam oliemassage na de stoombaden… Ik sluit mijn ogen om me te concentreren op dit ruisende geluid, in de verte. Een spoor van water druppelt langs een wand, drup voor drup afketsend, het geluid wordt doffer, dieper, klokkend. Amira lijkt ongeduldig. Ze stampt, me vertellend om verder te gaan. Nu leidt ze mij langs een smalle greppel die het bed van de wadi achter zich laat om tussen de rotsen naar boven te kronkelen in de richting van een gigantisch rotsblok, glad en omringd door struiken. Ik blijf staan, ontzet. Hoe ga ik om dit rotsblok heen?
Amira stampt ongeduldig op de grond, draait in de rondte en komt achter me staan, me in de rug duwend met haar hoofd om me vooruit te laten gaan. Dat doe ik, me voortbewegend door de greppel en merk op dat de echo van water zich in intensiteit vergroot. Ik keer me om naar Amira en realiseer me dat ze me naar een bron heeft geleid. Maar ze is ver achter mij en knikt met haar hoofd voordat ze zachtjes hinnikt en er in de tegenovergestelde richting vandoor gaat. Het is nu tijd om weer voor mezelf te zorgen lijkt ze te zeggen. Ik sta voor het rotsblok, maar de bron blijft verborgen. Ik besluit om iets naar boven te klimmen en mijn oor tegen de wand te leggen omdat het geluid van druppelend water veel sterker is hierboven. Hijgend vertrap ik doornige heggen, benader de wand en haak mijn vingers in een scheur. Als ik op mijn tenen ga staan om mijn oor tegen de wand te drukken, glijd ik plotseling over een paar kiezelstenen uit en val naar achteren zodat ik op handen en knieën beland op een bed van harde wortels, stekels en losse stenen. De pijn in mijn knie is terug en voegt zich bij mijn prikkende handpalmen. Ik vervloek mijn onhandigheid terwijl ik bij de wand steun zoek om mezelf met één hand omhoog te duwen. Maar afgezien van een paar doornentakken vindt mijn hand niets dan leegte en ik val met mijn hoofd voorover de duisternis in…
- 5 Het lijkt alsof ik in een natuurlijke grot gevallen ben. Ik kan niet zien waar het eind is. Nu is het tijd om mijn mini-zaklamp aan te doen. Ik verhef me op handen en voeten en laat me voorzichtig deze rotsige doorgang inzakken, geleid door het hypnotische geluid van het onzichtbare water. Het bloed bonst in mijn slapen en mijn zinnen staan op scherp door anticipatie en angst. Wat zal ik op de bodem van deze grot vinden? Een nest giftige slangen, een nest caracals, woestijnlynxen, wiens moeder me in flarden zal scheuren met haar tanden en klauwen om haar jongen te verdedigen en te voeren… of misschien een mummie bekleed met amuletten, klaar om me een vloek op te leggen. Na tien meter op handen en voeten door de tunnel gekropen te hebben, houdt het plafond op de bovenkant van mijn hoofd te schrapen en rijst plotseling de hoogte in. Ik kan iets gebukt lopen. De rotsen zijn zo dik dat het voelt alsof ik in een koelkast opgesloten zit die op 5° afgesteld is. Het is behoorlijk koud en ik begin te bibberen onder mijn met zweet doordrenkte kleren. De helling wordt steiler en leidt me in een soort van spelonk waar ik rechtop kan staan. Ik hijg als een oude os, ik ben meer verdroogd dan een mummie en mijn spieren voelen alsof ze op het punt staan om vast te lopen. Maar tenminste ben ik tot nu toe niets onplezierigs tegengekomen. Ik bekijk de wanden om me heen met de lichtstraal van mijn zaklamp en zie dat over de rots rechts van mij beekjes water vloeien die traag naar een soort natuurlijk bekken stromen. Het water dat over de rand stroomt druppelt over de achterkant van het bekken naar beneden en sijpelt door de rotsen heen waar ik het niet kan volgen. Ik kniel neer, maak van mijn handen een kommetje en proef het water in de hoop dat het niet extreem zout is van het natron of vervuild met kunstmest. Maar het is zoet water, zonder verdachte nasmaak aangezien het grondig gefilterd is door de rotsen. Dus drink ik gretig, dankbaar voor het ongelofelijke witte paard dat mijn nood begreep en mij naar deze bron leidde. Ik zou haar zo graag weer willen zien! Nu dat ik weer genoeg gedronken heb, kan ik teruggaan zoals ik gekomen ben en weer op pad gaan, terug naar de beschaving. Hé, iets hards bewoog net onder mijn voeten en rinkelde tegen een rots. Het ziet eruit als een ring verbonden met nog een ring… het is een stalen ketting! Is het mogelijk dat voor mij nog een mens in deze grot is geweest? Ik waggel naar voren en volg de ketting door hem voorzichtig als een rozenkrans door mijn vingers te trekken, zodat ik me niet bezeer aan de roestige splinters. Het uiteinde is vastgenageld aan de rots vlakbij het waterbekken. Ik draai me om en volg de ketting de andere kant op, me afvragend waar het me heen zal brengen. Boem! Vanzelfsprekend in deze duisternis zo dik als kikkererwtensoep, had ik niet kunnen raden dat ik weer zou moeten kruipen! Ik wrijf mijn voorhoofd en ga als een slang op de vloer liggen zodat ik onder deze nieuwe boog door kan. Ik beweeg me voorzichtig naar voren terwijl de helling licht omhoog gaat en ik sla een paar hoeken om waardoor ik totaal gedesoriënteerd raak.
Ik beland in een doorgang waar ik weer rechtop kan staan. Ik strek en kraak mijn ruggengraat en mijn voorarm komt tegen iets aan achter mij. Ik kan een stuk hout onderscheiden, bevestigd in wat een metalen bak lijkt te zijn vastgenageld in de rots. Ik ruik het uiteinde en herken een oude, verbrande geur; het moet een toorts zijn. Ik volg het spoor van de ketting en ga door met verkennen. Rots, rots en nog meer rots… en dan het eind van de ketting, aan de wand genageld. Ik blijf rond me heen kijken. Rots, rots en weer rots… ah, hout! Het hout is bijna vlak, een plank die overeind staat en er zijn nog meer planken… een deur misschien? Ik zoek naar de hendel om deze mysterieuze deur te openen voordat ik me realiseer dat deze planken hier geplaatst zijn zonder dat ze ergens aan vast zitten… om iets wat er achter ligt te verbergen of af te zegelen? Ik verplaats ze zo zorgvuldig mogelijk en er wordt een smalle rotsige gang zichtbaar. Ik ga voorzichtig naar binnen. De gang omgeeft me aan alle kanten maar ik kan rechtop staan. Hij lijkt egaler te zijn dan de doorgangen waar ik tot nu toe door ben gekomen, ongetwijfeld aangelegd door menselijke handen… Ik heb geen andere keuze dan vooruit te gaan, mijn hart bonst… Ik stoot mijn teen aan iets dat in de weg ligt. Een soort vlak object. Verder en hoger, nog een… een trap in de rotsen gehouwen. Ik beklim de regelmatige treden voorzichtig, voordat ik me tegen een tweede deur stoot. Ik duw er zachtjes tegenaan om te zien of hij opengaat, maar het hout is zo verrot dat het onmiddellijk meegeeft met een misselijkmakend gekraak. Een stapel stukken planken en ondefinieerbare objecten vallen naar beneden en maken een hels kabaal. Mijn neus is gevuld met schimmelig ruikende stof en ik doe in paniek een paar stappen terug, wild niezend. Ik word overweldigd door een verschrikkelijke gedachte: heb ik zojuist een onvergeeflijke archeologische zonde begaan? Wat als ik net een houten sarcofaag gebroken heb en de mummie er binnenin vernield heb? Ik zou een heilige plaats ontwijd hebben en een grote ontdekking teniet gedaan hebben! Wanneer de herrie opgehouden is en er geen dingen meer op de grond vallen, probeer ik mijn kalmte terug te winnen. De ontluikende archeologe in mij werd meegesleept door het idee om een of meerdere mummies te ontdekken, getooid met ongelofelijk kostbare funeraire objecten. Ik maak systematisch een pad vrij op de treden en klim naar boven, inventariserend wat ik vind. Het lijken stukken stof te zijn, lang geleden opgevouwen, die de neiging hebben om in plukken uiteen te vallen. Ik leg ze aan een kant. Hier, stukken van een aardewerken object, waarschijnlijk van klei. Daar, een gebarsten houten kelk. Tot nu toe, geen beenderen, wikkels, canopische vazen of amuletten. Gewoon enkele vrij banale alledaagse dingen. Het is duidelijk dat hier in het verleden iemand woonde. Wauw, wat voor geheimen zal ik binnen nog meer ontdekken?
- 6 Ik voel me net Howard Carter. Het is 26 november 1922 en ik wil het van wanhoop uitschreeuwen. Na een groot aantal onsuccesvolle opgravingen in de Vallei der Koningen, loopt het laatste seizoen van geplande opgravingen vandaag ten einde vanwege een gebrek aan fondsen. Dan schreeuwt plotseling een fellah alsof hij door de Sha bezeten is, de gevreesde demon met het hoofd van een jakhals. De landbouwers pikhouweel raakte zojuist een stenen blok. Hij knielt neer, veegt het zand weg van het gladde blok en onthult een tweede blok eronder… Dit zijn de treden die naar de onberoerde, eeuwige rustplaats van Toetanchamon leiden met zijn gouden sarcofaag en fabuleuze onberoerde schatten. Hmm… Ik betwijfel het of we de resultaten van mijn “fabuleuze” ontdekking tentoon zullen stellen in het Egyptische Museum van Caïro, het Metropolitan Museum of Art in New York, in het British Museum in Londen of in het Louvre in Parijs. Het moet een oud onderkomen zijn van een landbouwer of van een herder, te beoordelen naar het tamelijk spartaanse meubilair van deze piepkleine grot. Een matras van gewoven riet tot stof verpulverd, een houten kruk die uit elkaar valt als ik er een duwtje tegenaan geef en een aardenwerken kruik die breekt wanneer ik er per ongeluk met mijn voet tegenaan stoot. Ik voel me zo stom! Teleurgesteld zucht ik zo diep als de Cheops piramide hoog is en schuif de brokken van de kruk en de kruik met mijn voet tegen de rotsen wand. Ik glimlach bij de gedachte aan een nieuwe Indiana Leyla Jones die deze spelonk op een dag zal vinden; zij zou tenminste niet over het puin struikelen! Ik kan nu niet wachten om deze spelonk te verlaten. Als ik mijn lotgevallen aan mijn medestudenten en zelfs aan John zal vertellen zullen we er hartelijk om kunnen lachen en heel zwarte, heel zoete thee drinken. De dag waarop mijn naam een legende wordt (een legende die hoop ik zelfs die van Alexander de Grote zal overtreffen) is duidelijk niet vandaag. Ik zucht en sta op het punt om weer de trap af te dalen wanneer mijn hart plotseling een slag overslaat. Een dreigende slang duikt op uit de dieptes van de duisternis, zijn uitgehongerde kop verheft zich boven zijn immense lichaam. Ik gil van angst en deins tot diep in de grot terug. Ik zit gevangen! Mijn hart bonst terwijl ik de slangenschubben over de stenen treden zie glijden. Wanneer hij de grot binnenkomt zal ik hem moeten confronteren, hem moeten doden voordat hij me kan bijten. Jammer genoeg voor mij denk ik dat ik een Naja Haje herken te oordelen aan zijn gezwollen schijfvormige nek. De Egyptische cobra kan meer dan 2,5 meter worden en bezit krachtig neurotoxisch gif. Als hij zijn giftanden in me slaat zullen eerst mijn ademhalingsspieren verlamd worden en dan… Ik wil niet doodgaan! Ik bekijk de wanden van de grot met de straal van mijn zaklamp, zoekend naar iets om mijzelf mee te beschermen of de Naja mee aan te vallen. Ik betwijfel het of ik sneller dan hem ben, in het bijzonder omdat ik geen wapen heb om hem mee aan te vallen. Ik heb een knuppel nodig maar ik zie hier niets dat daarop lijkt. Misschien een
zware deken om over hem heen te gooien die hem verblindt en mij tijd geeft om via de trap te ontsnappen. Maar de stapel katoenplukken is niet geschikt daarvoor… Ik kijk nerveus de grot rond. Ik moet een manier vinden om van dat monster af te komen, en snel! Iets bewoog zonet, of het was misschien een schaduw van de onregelmatigheden in de rots, in een holte in de grot. Ik wijs met mijn zaklamp die richting op, trillend. Als de Naja met zijn familie gekomen is, van zijn overgrootvader tot en met een sliert neven en achterneven, dan ben ik echt de pineut! Ik doe een stap terug, grijp een scherf van de kruik die ik gebroken heb en pak die stevig beet als een dolk. Ik mompel, “I… I… Is daar iemand?” Natuurlijk komt daar geen reactie op. Waar had ik op gehoopt? Ik ben zo doodsbang dat ik wou dat voor deze keer mijn droomprins op zijn witte paard uit het niets zou verschijnen om de kop van de Naja en zijn hele familie af te hakken met een enkele slag van zijn sabel! Ik verstevig mijn grip op de scherf van de kruik en loop naar de schaduw toe die op de rotswand danst. Een instinct, ongetwijfeld een bijgelovig instinct, moedigt me aan om hem in de schaduw te steken, voor het geval het iets levends is. Mijn geïmproviseerde dolk gaat niet door steen heen maar door een soort van draperie van dezelfde kleur. Bij het terugtrekken van de scherf scheur ik die in repen. Is er een uitgang verborgen achter deze draperie? Ik werp een blik op de trap, nog steeds geen cobra in zicht. Vlug duw ik de aan flarden gescheurde draperie opzij en ga naar voren naar wat ik hoop een uitgang is, maar wat ik ontdek maakt me sprakeloos. Ik zal zeker geen aardse hulp vinden als ik verderga, maar misschien wat goddelijke hulp als ik alleen wat meer geloof bezat. Want, verborgen achter dit gordijn ligt een van de ongelooflijkste tempels van het oude Egypte! Een grot waarvan de wanden en het gewelf bedekt zijn met geschilderde bas-reliëfs die de oude goden weergeven in het karakteristieke profiel/driekwart/vooraanzicht. Onder de stralen van de goddelijke zonneschijf Ra, herken ik Horus, de valkgod incarnatie van de hemel en de zon; Anubis, de god met het jakhalshoofd die de doden beschermt; Thoth met zijn ibishoofd, de maangod en beschermer van schriftgeleerden en vele anderen, voornamelijk afgebeeld in scènes waar offers gebracht worden… Het is adembenemend! Een van deze goden lijkt vooral uitverkoren te zijn, te zien aan de vele offers die hem gebracht worden, zoals potten olie, lotus, graanbundels, parfums enz. Maar deze god wordt door een simpele menselijke mummie weergegeven, overeind staand en met de hoofdkap en de borstplaat van een schriftgeleerde… Ptah, natuurlijk, patroon van de kunstenaars en daarom van de “sânkh”, hij die leven inblaast , de beeldhouwer die deze ongelooflijk levensechte kunst heeft gecreëerd… Dan wordt mijn blik gevangen door een vrouw met een subliem lichaam en gezicht en die een kroon draagt; ze doet me echt aan iemand denken… Ik ontcijfer koortsachtig de hiëroglyfen die boven haar zijn gegraveerd… “Nefertiti”, wat betekent “de schone is gekomen”…
Mijn handen houden maar niet op met beven. Ik kan niet geloven wat ik ontdekt heb. Zou dit de cartouche van Nefertiti kunnen zijn, de koningin wier schoonheid legendarisch was? Ik zoek naar een afbeelding van haar echtgenoot, Akhenaten, de farao aan wiens zijde ze 3.300 jaar geleden regeerde. Maar hij ontbreekt aan de bas-reliëfs. Dat is wanneer ik de kleine hiëroglyfen ontdek onder de voeten van de koningin die de naam van de dienaar van Ptah beduiden de sânkh Ptahmose… Mijn gedachten racen en ik verbeeld me een onmogelijke liefdesverhouding tussen een nederige beeldhouwer en de meest ontoegankelijke van alle koninginnen, wanneer het licht van mijn zaklamp plotseling de eerste zorgwekkende tekenen van zwakheid begint te vertonen, wat me ruw bij de realiteit terugbrengt. Ik moet, en ik ben de enige die het kan, de wereld deze historische ontdekking laten zien. Maar wat zal er gebeuren als ik dood zou gaan aan een cobrabeet? Ik stop de nu nutteloze zaklamp weg, stop de scherf in een zak van mijn spijkerbroek en scheur af wat er over is van het gordijn. Diep ademhalend, marcheer ik de duisternis in naar de trap, klaar om het beest te verblinden voordat ik het in het wilde weg neersteek…
- 7 Surrealistisch en flikkerend licht dringt door een barst in het rotsgewelf en laat een straal vallen op het gezicht van de bewegingsloze cobra… Hij heeft geen enkele schub bewogen! Ik schud mijn hoofd om het duizeligmakende gevoel van onbegrip weg te jagen dat me overweldigt terwijl dit rare fenomeen voor mijn eigen ogen plaatsvindt. Alsof ik gehypnotiseerd ben, zie ik het licht langzaam sterker worden en zich langs het lichaam van de slang bewegen. Het wordt oranje, dan geel en vervaagt, wat de gestalte van de cobra in een heel kalmerende semiduisternis hult. Mijn benen zakken opeens door en ik beland op de treden, bevangen nu door de reactie. Dit licht moet dat van een nieuwe dag zijn en de slang een schildering in de rotswand langs de trap gegraveerd. Maar hoe kan een schildering zo’n realistische indruk maken en me doen geloven dat de cobra levend was? De kunstenaar die dit geschilderd heeft moet dit lichtgevende fenomeen opgemerkt hebben en het gebruikt hebben om een boodschap over te dragen aan degene die hier passeerde, maar wat? En waarom een slang? Ik laat de draperie en de terracotta scherf die nu nutteloos geworden zijn, vallen en loop langzaam de treden af naar de ongevaarlijke slang. In monotheïstische religies is de slang een symbool van het kwaad. Je hoeft alleen maar naar Adam en Eva te kijken toen ze gehoor gaven aan de verleiding van de slang… Maar in andere religies symboliseren slangen onsterfelijkheid, oneindigheid, de onderliggende krachten die tot de schepping van leven leiden… Voor de oude Grieken was de ouroboros, de slang die zijn eigen staart eet, het symbool van zelfbevruchting en continue vernieuwing. Wat betreft de Egyptenaren, zij vereerden Uraeus, de heilige cobra, als beschermer van de farao’s. Net als de boeren, want slangen maakten korte metten met insecten en muizen! Deze boodschap is een beetje te vergezocht voor mij. Hoe zal ik het kunnen ontcijferen? Wanneer ik voor de cobra sta die met zijn dreigende goudgroengevlekte ogen naar me staart, komt een Egyptische legende die me veel angst aanjoeg als kind, weer bij me boven. Het is de legende van een kwade slang, de meester van de vijandige krachten die tegen de wereldorde vechten, de verschrikkelijke Apophis… Elke ochtend viel de immense slang Apophis de hemelse boot van Ra, de zonnegod, aan, in de hoop te voorkomen dat deze zijn bestemming zou bereiken. Isis gebruikte al haar magie om Apophis van zijn zinnen te beroven en hem te desoriënteren. Ra’s kat, Bastet, sneed hem in stukken met een groot mes. Set viel hem aan met zijn harpoen. De verdedigers zegevierden en de horizon kleurde zich rood met het bloed van de slang. Desondanks hield Apophis nooit op terug te vechten. Op het midden van de dag dronk hij al het water in de hemelse rivier om het konvooi van de zonnegod te immobiliseren. Maar gelukkig dwongen Ra’s volgelingen hem om de kostbare vloeistof uit te spugen en ‘s avonds overstroomde het bloed van de slang de horizon in het westen. Ik geloof dat er een universele boodschap ten grondslag ligt aan deze legende uit de tijd
van de farao’s. Als Apophis continu verslagen wordt maar nooit volledig vernietigd, dan moet zijn bestaan deel uitmaken van het universum. Het herinnert ons aan de breekbaarheid van de universele orde, dat het noodzakelijk is om door te blijven gaan om te verhinderen dat de krachten van de Chaos het overnemen. Oh, ik ben een beetje filosofisch aan het worden, zo ben ik helemaal niet! In ieder geval werkt het me inbeelden van Ra die Apophis terugstuurt naar de schaduwen kalmerend en in het bleke en vale licht dat nu door de barst in het grotgewelf schijnt, klim ik de trap weer op, vastbesloten om het onderkomen weer nauwgezet op orde te brengen. Niet uit pietluttigheid, zoals wanneer ik tante Wadiha’s schoonheidssalon poets tegen sluitingstijd, maar uit respect voor archeologische principes. Wanneer de “bazen” komen om mijn ontdekking te bekijken, zal het er zo veel mogelijk uitzien als toen ik voor het eerst binnenkwam. Ik probeer om de draperie weer op te hangen. Ik kan me herinneren dat toen ik de draperie eraf scheurde, er enige stenen op de grond vielen. Op dat moment kon ik alleen maar aan de cobra denken en niet over hoe ik de draperie weer terug zou hangen. Ik bekijk het stuk dat nog steeds hangt van dichterbij om te begrijpen hoe degenen die de draperie ophingen het gedaan hebben. Tegelijkertijd laat ik mijn hand over het fronton van de poortgevel glijden en over de lap die eraan hangt. Het ziet ernaar uit alsof er een gleuf in de rots is gehouwen, het uiteinde van het gordijn is er boven gehouden en toen zijn er pennen van steen en hout in de gleuf geslagen met behulp van een houten hamer. Hé, het ziet er naar uit alsof er een holte is onder de draperie aan het eind van de boog… Ik laat mijn hand onder de draperie glijden en ontdek een soort alkoof die in de rots is gehouwen. Als ik geluk heb, zal ik de drie stukken gereedschap vinden die door sânkhs gebruikt werden: een houten hamer, een koperen beitel en een slijpsteen. Ik ga op mijn tenen staan en graai in de alkoof rond. Maar ik begrijp al snel door de textuur van wat ik vind dat ik het niet zal kunnen gebruiken voor steenhouwen. Ik ben teleurgesteld maar trek het toch de nis uit. Oh, jee! Het is een rol perkament of papyrus, waarvan de zijkanten licht vergaan zijn. Ik ben me er van bewust dat je dit soort materiaal alleen maar heel voorzichtig mag behandelen, inclusief het van tevoren natmaken en pletten, maar ik ben te opgewonden en begin de fragiele bladeren open te rollen. De eerste vervaagde letters lijken Grieks, Oud Grieks denk ik. Oh verdorie, waarom heb ik hiëroglyfen leren lezen en niet Grieks! Maakt niet uit, ik zal het aan de deskundigen overlaten. Met tegenzin stop ik de rol weer in zijn nis, vouw de draperie aan de voet van de boog op en verlaat de grot met een laatste blik op Ra, de zonnegod, in de hoop dat hij mijn weg zal verlichten. Ik ga dezelfde weg terug als ik binnengekomen ben. Eerst recht overeind, dan op handen en voeten en glijdend als een slang, omgekeerd de groei van een baby tot een kind en dan tot een volwassene nadoend… Wanneer ik uiteindelijk de opeenvolging van doorgangen en grotten verlaat en weer rechtop kan staan, word ik begroet door een stralende dageraad. Ik haal diep adem en verwelkom het wakker worden van de vallei. Na de drukkende duisternis van de doorgang, geniet ik van alle kleuren in de vallei; de tinten van zand, oker, en van gesteente
en gebladerte. Omhoog kijkend kan ik een reeks van achteren verlichte richels opmaken die afsteken tegen de opgaande zon. Heb ik genoeg kracht om zover te klimmen, alleen maar om er een idee van te krijgen waar ik ben? Ik moet de weg vinden die langs de Koptische kloosters loopt, die nog steeds in gebruik zijn. Eenmaal daar moet ik een manier vinden om contact op te nemen met het archeologische team in Alexandrië; ze zijn vast ongerust over wat er met hun stagiaire gebeurd is. En ik zal de universiteit en mijn professor inlichten over mijn ontdekking. Zij zullen vast wel weten welke nationale oudheden dienst ik moet spreken om deze historische plek te onthullen en te beschermen. En ik zal John vragen om me op te komen halen in zijn oude Simca. En misschien zullen de goede monniken me iets te eten aanbieden!
- 8 Ik begin mijn langzame klim naar de richels wanneer een gehinnik de rotsige stilte van de bergen doorbreekt, tot nu toe alleen maar verstoord door het minuscule geritsel en gezoem van insecten. Ik blijf stokstijf staan en zoek in het rond naar een witte schaduw, maar ik kan niets zien door het gordijn van mimosa en rotsige uitsteeksels. Ik begin mijn slaapliedje weer in de hoop de merrie naar me toe te roepen en al gauw hoor ik weer een gehinnik. Ik ga in de richting van het gehinnik en let op niet de minste beweging van de stenen onder mijn voeten te veroorzaken en niet het minste teken te geven van vegetatie die te abrupt verstoord wordt. En mijn geduld wordt beloond wanneer ik haar op een open plek vind, half verscholen achter een rotsblok. Het is alsof ze op me wachtte, alsof ze wist dat ik zou komen, Amira mijn prinses. Bevend neemt ze een paar passen opzij en ik zie dat ze met haar linker achterbeen hinkt. Ik besluit om me niet te bewegen om haar tijd te geven haar vertrouwen op te bouwen. Ze aarzelt, draait in het rond, doet een paar passen terug, maar mijn melodie moedigt haar aan om dichterbij te komen, centimeter voor centimeter. Ik doe mijn ogen dicht. Ze is nu heel dicht bij. Haar adem kietelt de palm van mijn uitgestrekte hand. Ik voel de snorharen op de tip van haar neus terwijl ze me besnuffelt. Ze doet een stap terug, komt weer dichterbij. Au!” Ze kauwt op mijn haar en haalt wat er over is gebleven van mijn knot, uit elkaar en ik doe alle moeite om niet te bewegen terwijl ze tegen mijn nek ademt. Hm, ik denk dat ze de zoete siroop likt die aan mijn shirt geplakt zit en ik probeer me niet te bewegen ondanks het gekietel. Ik open langzaam mijn ogen en kijk haar in de ogen die me nieuwsgierig opnemen. Langzaam beweeg ik mijn hand over haar nek en streel haar zachtjes. Ze beeft, maar ze rent niet weg. Ik wordt moediger en aai haar wang, haar voorhoofd, de tip van haar neus. Ze buigt haar nek lichtjes en geeft me plotseling een duwtje met haar hoofd, nerveus, voordat ze een stap terugdoet en me uit de hoek van haar ogen bekijkt, haar hoofd naar de hemel gestrekt. “Ik zal je geen kwaad doen,Amira, prinses van de maan. Kom hier,” zeg ik en strek mijn palm weer naar haar uit. Ik blijf neuriën en na een ogenblik schudt ze haar hoofd, komt weer naar me toe en laat me haar aaien. “Dat is goed, je bent een goed paard,” zeg ik, haar nek aaiend. Beetje bij beetje, laat ik mijn vingers over haar rug glijden, met één hand op haar romp en de andere naar beneden naar haar linker achterbeen; haar hoef raakt nauwelijks de grond aan. Ik kan geen wond of zwelling voelen totdat ik haar vetlok betast wat tot gevolg heeft dat ze haar been buigt en opzij gaat, weer op haar hoede. Ik begin haar weer aan te moedigen, ze komt bij me terug en ik probeer haar herhaaldelijk te kalmeren totdat ze haar knie buigt en me toestaat haar koot vast te pakken en haar hoef op te tillen. Na een paar pogingen laat ze haar koot in mijn palm rusten. Ik denk dat ze nooit beslagen is. Ik
zie een scherpe steen in haar zool, in het midden van de straal. Voorzichtig haal ik die eruit. De merrie schopt verrast zodat ik haar hoef loslaat. Ze springt weg en galoppeert in een cirkel voordat ze tot een draf overgaat, verbaasd dat ze kan lopen zonder te hinken. Ze komt terug om in mijn nek te ademen en ik aai haar rug, blij dat ik haar kon helpen. Dan rent ze weer weg en draaft naar de bomen zich naar mij omdraaiend als in een uitnodiging om haar te volgen. Ze gaat vooruit en wacht nu en dan op me om haar in te halen totdat we het gebied van bomen en rotsen verlaten hebben dat haar territorium lijkt te zijn. Dan komt ze achter me staan, me in de rug duwend om me vooruit te laten gaan. Nadat we een barrière van tamarisktakken gepasseerd zijn, beland ik aan de rand van een woestijn van zand en kleine rotsen. Wanneer ik haar aanmoedig om samen met mij verder te gaan op de weg, schudt ze haar hoofd en stapt terug. En dan steigert ze plotseling alsof ze afscheid neemt, voordat ze terugdraaft naar haar territorium. Met een zwaar hart kijk ik haar na totdat ze uit het zicht verdwijnt. Ik laat een diepe zucht en vraag me af waarom ze me zover begeleid heeft, om me vervolgens te verlaten. Ik keer me naar het panorama voor mij en uit een kreet van verrassing wanneer ik sporen van menselijke bewoning kan zien ver weg in de woestijn. Het moet de vallei met de kloosters zijn! Ik herinner me wat mijn oom Maroun, tante Wadiha’s echtgenoot, mij vertelde over de Koptische kloosters in de vallei. Duizenden christenen die vluchtten voor vervolging door de Romeinen tijdens de derde en vierde eeuw zochten een toevlucht hier in Wadi Natroen, inclusief Maria, Josef en baby Jezus die op de vlucht waren voor de soldaten van koning Herodes op weg naar Caïro. Deze vallei werd de geboorteplaats van het christelijke monachisme, en in de vele grotten in de woestijn wisten deze bannelingen te overleven door zich te voeden met de schaarse middelen van naburige oases. Naderhand bouwden ze kloosters om hun geloof in het geheim te beoefenen. Van de vele invasies tot de grote plaag van de 14e eeuw, wisten de kloosters stand te houden. Slechts vier zijn heden ten dage nog actief en er wonen bijna 200 monniken die in de voetstappen van de heremieten uit het Oude Testament treden en naar de woestijn komen om te mediteren en te bidden. Van het oosten tot het westen zijn er Sint Macarius (Abu Maqar), Sint Bishoi, het Syrische klooster (Deir el-Suryan) en het klooster van Paromeos (Deir al-Baramus). Ze bevinden zich op een paar kilometer afstand van elkaar, maar elk klooster is zelfvoorzienend, verborgen achter versterkte muren die hen beschermden tegen aanvallen van bedoeïen tijdens de Middeleeuwen. Ik loop door het goudgele zand met rotsen her en der verspreid, dat me van het dichtstbijzijnde klooster scheidt. Dan benader ik een soort van klein dorp waarin ik tuinen en gebouwen van zonsteen kan onderscheiden. Ik loop door de nauwe straten die me al gauw naar de ingang van het klooster leiden waar absolute stilte heerst. Ik aarzel even voordat ik de verlaten binnenplaats, omlijst met palmbomen, binnentreed. Waarom is er geen enkel teken van leven? Wacht even. Als ik me het goed herinner, besteden de monniken, wanneer ze niet bezig zijn met puur religieuze activiteiten, hun tijd aan het weven van matten en manden, olijfolie persen, het bewerken van groentetuinen en andere taken. Misschien zijn ze middenin het gebed en ben ik op een verkeerd tijdstip gekomen. Maar ik moet iemand vinden die me kan helpen!
Ik loop verder de binnenplaats op. Ik zie vijf kapellen. Een van deze gebouwen in het bijzonder trekt mijn aandacht en ik ga ernaar toe. Ik ben onder de indruk van de simpele architectuur met zijn bogen en ronde koepels van bescheiden hoogte en van de warme uitstraling, in dezelfde kleur als het woestijnzand. Ik loop door een open houten deur en ga het zachte schemerdonker binnen, doorbroken met stralen licht die door kleine openingen in de muren en koepels vallen. Ik bewonder de ronde muren en plafonds die gedecoreerd zijn met religieuze fresco’s. Hoewel ik niet gelovig ben, word ik overweldigd door de sterke spiritualiteit die deze plek uitstraalt… Dan zie ik een stel mannensandalen bij de zijkant van de ingang, bedekt met stof. Uit respect voor wat ik aanneem dat het een plaatselijk gebruik is, doe ik mijn schoenen uit en loop langzaam de kerk binnen, het koor in. En dan zie ik, aan de voet van een groot stenen altaar, een zwarte gestalte op de grond liggen. Het moet de monnik zijn van de sandalen. Hij ligt uitgestrekt op de koude vloer op de manier van de eerste christenen. Onwillekeurig moet ik denken dat deze gebedspositie veel op die van de moslims lijkt. Ik durf hem niet te storen dus blijf ik op enkele meters afstand van hem staan om te wachten totdat hij opstaat. Op dit punt besluit mijn maag een boers rommelend geluid te maken wat de stilte van de kerk breekt en de arme uitgestrekte monnik op doet schrikken. Ik schaam me zo dat ik niet weet wat ik moet doen! “Ex… Excuseer mij, Abouna, ik wil u niet storen…” De monnik strekt zich uit, staat op en bekruist zich voor het grote Koptische kruis en de iconen op het altaar voordat hij zich langzaam naar me omdraait. In zijn lange zwarte gewaad en zijn volle zwarte baard, steken alleen zijn groene, vurige ogen onder zijn borstelige wenkbrauwen af in deze duisternis. “Bezoeken aan Sint Bishoi zijn verboden tijdens de vastentijd. Heb je het bord bij de ingang niet gezien?” Ik voel me net zo beschaamd als wanneer me een vraag gesteld wordt in de les en ik mijn les niet geleerd heb… Ik probeer de stromen tranen tegen te houden en mompel, “Ik… Het is alleen…” De monnik schudt zijn hoofd en loopt in de richting van de uitgang. “Ik zal je naar buiten leiden. Je moet tot het einde van de vastentijd wachten voordat je terugkomt.” “Maar Vader, Abouna, ik heb een ongeluk gehad met mijn scooter, ik heb kilometers gelopen, ik heb niet geslapen, ik heb een grot ontdekt met beschilderingen van Egyptische goden en hiëroglyfen, ze moet ontzaglijk oud zijn, er zijn ook oude manuscripten en ik moet het aan mijn universiteit vertellen en mijn telefoon is kapot!” Bij deze woorden verstijft de monnik, draait zich om en doorboort me met zijn vreemde groene ogen, goudgevlekt. “Je hebt het aan niemand verteld?”
Ik schud mijn hoofd en mijn maag rommelt opnieuw terwijl mijn benen het bijna begeven. Dan komt de monnik naar me toe en pakt me met duidelijke tegenzin bij de elleboog om me bij het lopen te steunen. “Ik ben broeder Zacharia. Ik zal je naar de refter brengen waar je wat te eten kunt krijgen. Er zijn hier geen telefoons. Je gaat aan mij en alleen aan mij uitleggen wat je ontdekt hebt.” Ik laat mezelf wegdragen, te zwak om na te denken. En te zwak om het beeld te verjagen van de cobra’s dreigende ogen in het gezicht van broeder Zacharia…
- 9 In antwoord op mijn verbazing geen andere monniken ontmoet te hebben op onze tocht naar de eetzaal, krijg ik uitleg op een doctorale en bijna minachtende toon. “Mijn broederen zijn in hun cellen. De vastentijd is een lange weg van ascetisme en gebed dat naar Pasen leidt, wanneer we de blijdschap van de wederopstanding verwelkomen en vieren… Gedurende deze veertig dagen helpt het vasten ons onszelf te zuiveren, verlicht onze lasten en helpt ons om ons weer te concentreren op wat essentieel is.” Hij gaat me toch niet schuldig laten voelen dat ik mezelf voor zijn ogen vol eet! Gelukkig laat hij me alleen aan een tafel onder het gewelfde plafond van de tamelijk onvriendelijke refter van het klooster, met een bord, een glas en een kan water voor me. Ik verslind de homp brood, de geitenkaas en dadels die broeder Zacharia me edelmoedig aangeboden heeft. Oh, ik voel me zo goed! En nu zou ik eigenlijk een dutje moeten doen. Maar wanneer hij weer verschijnt met een grote geitenleren tas en een wandelstok onder zijn arm, besef ik dat het dutje zal moeten wachten… Is het broeders Zacharia’s magnetische blik, de botte autoriteit die hij uitstraalt of het gevoel dat ik hem iets schuldig ben voor de maaltijd die hij mij gegeven heeft dat me belet te protesteren? Ik heb geen zin om terug te lopen naar de grot die ik ontdekt heb, maar ik heb het gevoel dat ik eigenlijk geen keus heb. Ik troost mezelf met de gedachte dat hoe sneller dit gedaan is, des te sneller ik weg kan hier… De tocht lijkt eindeloos en elk moment ben ik bang dat ik zal verdwalen… Ik kan broeders Zacharia’s ondoorgrondelijke blik in mijn achterhoofd voelen boren en ik moet moeite doen om het gevoel van onrust dat hij bij mij teweeg brengt van me af te schudden. Ik denk dat ik de droge wadi gevonden heb en ik ga er in, takken en struiken opzij duwend. Maar ik struikel, val op mijn gat en kom in een bosje terecht. De maanprinses doemt voor me op als een verschijning. Golven van blijdschap overspoelen me; ik zou hier uren kunnen blijven en dit mooie wezen bekijken. Maar een arm pakt me ruw beet en dwingt me om op te staan. De merrie legt haar oren plat en loopt dreigend op de monnik af, alsof ze me wil beschermen. Broeder Zacharia heft zijn wandelstok op, slaat hem tegen de takken tussen hem en de merrie en schreeuwt, “Ga weg! Ga weg hier!” Aangezien ze zich niet lijkt terug te trekken, buigt hij zich snel, pakt een steen op en gooit hem met al zijn kracht naar de merrie, die hinnikt van de pijn voordat ze op de vlucht slaat. Ik ben razend en sta op om de monnik te confronteren. “Hé! Laat haar met rust, ze heeft niets misdaan! Wil je haar stenigen als een barbaar of zoiets?” De haat in de ogen van de monnik geven me koude rillingen. Maar binnen een fractie van
een seconde lukt het hem om zichzelf een bijna waardige uitdrukking te geven. “Dit zwerfpaard eet de gewassen die we met veel hard werken telen. Het is mijn plicht om het weg te jagen. Kom, laten we verdergaan.” Ik slik mijn woede in en haast me de wadi door. We belanden voor de ingang van de beschilderde grot. Broeder Zacharia zet zijn tas op de grond en haalt er een grote zaklamp uit. Voordat hij de tas weer dichtdoet, sta ik verstomd bij het zien van iets dat op een grote walkie talkie lijkt. Zou het een satelliettelefoon kunnen zijn? Tenzij ik me dingen in mijn hoofd haal, had hij me op zijn minst aan kunnen bieden om me er gebruik van te laten maken zodat ik mijn familie had kunnen vertellen wat er gebeurd is! Hoewel mijn ouders op dit moment hun twintigste trouwdag aan het vieren zijn in Hawaï en het ietwat problematisch voor hen is om me op te komen halen, maar dat hoeft hij niet te weten. Het is gewoon niet hoe je dingen doet, ik kan het niet geloven! Maar ik heb geen tijd om iets tegen hem te zeggen omdat hij al de doorgang binnen is gegaan… Ik volg hem en het is weer tijd om te kruipen, maar het is veel makkelijker nu broeder Zacharia’s sterke zaklamp ons de weg wijst. En nu staan we voor de uitgehouwen stenen trap. De monnik pakt een paar latex handschoenen uit zijn tas en zegt me hier te wachten terwijl hij de grot gaat bekijken. Ik ben gefrustreerd dat ik de fresco’s niet opnieuw kan bewonderen maar ik heb geen autoriteit over de man. Terwijl hij herontdekt wat ik gevonden heb, gebaseerd op alle details die hij uit me heeft weten te krijgen tijdens de tocht, kijk ik met stijgende verontwaardiging naar de geschilderde Naja, voor wat een eeuwigheid lijkt… Dan streel ik uit nieuwsgierigheid de geschilderde schubben. Het schilderij is tamelijk gebarsten en laat een heel licht spoor van pigment op mijn vingertoppen achter. Ik concentreer me op de details van het kunstwerk; elke schub is zorgvuldig geschilderd. Ik ontdek fijn snijwerk, de natuurlijke vorm van de rots accentueert het 3D-effect. De geribbelde, gezwollen keel. De fijn uitgehouwen giftanden. Mijn vingers gaan omhoog naar het oog dat zo op het oog van de monnik lijkt. Mijn vingertoppen voelen een ander materiaal onder de pupil van de Naja. Ik wrijf wat harder en de verf brokkelt ervan af, wat een soort harde vernis blootlegt. Bevend gebruik ik mijn vingernagel om de rest van de verf weg te schrapen en onthul een bronzen driehoek met een onregelmatige basis, alsof hij afgebroken is. Ik haal hem eruit met mijn vingernagels en stop hem snel in de zak van mijn spijkerbroek wanneer het licht van de zaklamp bovenaan de trap verschijnt. Broeder Zacharia komt de trap af, zijn hoof schuddend en mompelend, schijnbaar verontrust. “De best bewaarde geheimen zijn in het zicht verborgen… Wat zou dat kunnen betekenen? Zullen deze documenten de sleutel onthullen?” Zonder me zelfs maar een blik waardig te keuren, stopt hij een digitale camera in zijn tas, gevolgd door zijn latex handschoenen… Alsof hij achtervolgd wordt door wat hij gezien heeft, gaat hij naar de uitgang en ik heb geen andere keus dan hem te volgen. Hij leidt me zonder een woord te uiten terug door de bergen totdat we een verharde weg bereiken. Niet lang daarna, gebaart hij een wagen die door een ezel getrokken wordt. De bestuurder stopt, kust de hand van de monnik, die hem zegent en hem verzoekt om me bij
de dichtstbijzijnde woestijnsnelweg af te zetten, zodat ik naar Alexandrië kan liften. “Bi amrak, Abouna, tot uw dienst, Vader.” Broeder Zacharia knijpt met gigantische kracht in mijn schouder en fixeert zijn cobraachtige ogen op de mijne. “De grot ligt op het grondgebied van de monniken. Ik zou graag willen dat je er met niemand over praat totdat we gebeden hebben en de plaats nog een keer bekeken hebben. Geef me je contactgegevens en ik zal contact met je opnemen wanneer de tijd rijp is om deze ontdekking aan de wetenschappelijke wereld te onthullen en ik verzeker je dat je jouw deel van aardse glorie zult ontvangen. Maar tot dan…” Het is waar wat ze zeggen. Schijn kan bedriegen. Hij knijpt me nog harder in de schouder om zijn dreiging kracht bij te zetten, maar zijn goedgeluimde glimlach en het kruis om zijn nek verbergen dit voor de ogen van de aardige bestuurder, wiens tandeloze mond zich tot een tevreden glimlach krult. Ik slik en klim haastig in de bak van de wagen, die bepakt is met vers geschoren schapenwol en druipt van lanoline. Ik trek de kraag van mijn shirt over mijn neus en probeer tevergeefs te voorkomen dat de verschrikkelijke geur die de wol afgeeft, de geur van het zweet van een paniekerig beest, mijn neusgaten binnendringt. Terwijl de wagen schokkerig over de weg rijdt, rol ik me op tot een bal en huil tranen van moeheid en frustratie. Ik ben mijn telefoon en mijn scooter kwijt, een psychopathische monnik heeft mijn ontdekking gestolen en ik zal Amira, de prinses van de maan, nooit meer zien… Ik moet in slaap gevallen zijn in de zachte wol, ondanks de stank. De wagenbestuurder, breed glimlachend, tikt me op mijn hoofd om me wakker te maken voordat hij me een geitenpaadje laat zien onderaan de woestijnsnelweg. Ik bedank hem hartelijk en begin mijn afdaling, tegen de pijn in mijn spieren vechtend. Ik besef dat ik geen zin heb om me bij mijn collega’s te voegen op het opgravingsterrein in Alexandrië. Ik wil alleen maar een bad nemen om mijzelf van de stank te ontdoen die in mijn haar en in mijn kleren hangt en dan wil ik mezelf vol eten met “zoete kussen”. Ik vraag of ik de mobiele telefoon kan gebruiken van de eerste de beste bestuurder die aan de kant van de snelweg stopt en bel John om me te komen redden. Er zijn momenten in het leven wanneer je tegen je principes in moet gaan en dus ben ik voor een keer bereid om de hulp van een droomprins te accepteren.
- 10 John vertrok geen enkele spier toen ik zijn Simca 1000 instapte aan de kant van de snelweg waar ik aan het wachten was. Maar als ik mijn spiegelbeeld zie in de zijspiegel aan de passagierskant, val ik bijna flauw. Onder een tropische jungle van zwart haar verstrikt met schapenwol en eruitziend alsof ik net opgegraven ben, zou ik zelfs de angstaanjagendste mummie de schrik op het lijf jagen! In een poging om dit verschrikkelijke beeld te vergeten, begin ik op volle toeren door het verhaal van mijn avonturen te racen. Maar John onderbreekt me en stelt voor om alles later uit te leggen nadat ik gekalmeerd ben. Hij vertelt me dat hij natuurlijk de archeologen in Alexandrië ingelicht heeft over de redenen voor mijn afwezigheid en dat hij daarna de klimuitrusting van een andere student heeft geleend. Hij wil de overblijfselen van mijn scooter ophalen om te proberen hem te repareren. “Ik voel me verschrikkelijk over je ongeluk, Leyla. Ik zou nooit aangeboden moeten hebben om aan je scooter te sleutelen… Hoewel ik hem herhaaldelijk zeg dat het mijn schuld was, dat ik nooit de autoweg had moeten verlaten, staat John erop om de schuld voor mijn ongeluk op zich te nemen. Oké, aangezien het een obsessie lijkt te zijn, geef ik op en probeer hem zo goed mogelijk aan te wijzen waar de scooter beland is. Wanneer we aan de kant van een smalle weg parkeren en John de scooter in de diepte ziet, schudt hij zijn hoofd. “Je had wel dood kunnen zijn en het zou mijn schuld geweest zijn!” “Hm… Ik ben in leven en ik ben in orde. Wil je dat ik mee naar beneden kom om de scooter te halen?” “Ik laat je niet nog een keer je leven in gevaar brengen!” Goed! Ik zal deze padvinder het alleen laten doen. Ik kijk naar hem terwijl hij zijn uitrusting uitpakt, het stevig vastmaakt en de klif begint af te dalen. Hij pakt eerst mijn helm en alle dingen die ik op het rotsige uitsteeksel die mijn val brak, achterliet en daalt dan af naar waar mijn gebroken scooter op de bodem van het ravijn ligt. Hij bindt het touw eraan vast, zet zijn voeten schrap en hijst hem de heuvel op met behulp van zijn gespierde armen. Wauw, indrukwekkend… Het enige wat ik moet doen is hem beetpakken en hem over de rand van de weg trekken en wachten totdat de redder terugkomt en helpt de stapel schroot in de Simca te laden. Onder het werk raken onze lichamen elkaar verscheidene malen aan en ik word aangegrepen door een vreemde verlegenheid. Rillingen lopen langs mijn ruggengraat en ik adem de geur van zijn cologne in. Goddelijk gewoon. Ik bekijk hem stiekem, zo serieus, zo toegewijd en zo… aantrekkelijk opeens, zijn haar helemaal in de war, bedekt met smeer en wanneer hij opstaat en een lok wegduwt met de rug van zijn hand en zijn ogen zo blauw als de zuidelijke zeeën in de mijne kijken, wil ik plotseling daar blijven, in zijn
armen glijden en… Maar in plaats daarvan loopt hij naar de passagierskant en opent de deur voor me om in te stappen, als een echte gentleman. Poeh, ik moet stoppen met al die fantasieën! Ik spring in de auto en we beginnen de reis naar Caïro. Ik open mijn raam discreet zodat we niet hoeven te vergaan van mijn stank en doe alsof ik slaap zodat ik het gevoel dat John me geeft, verborgen kan houden. Ik denk dat ik in een diepe slaap ben gevallen want wanneer ik mijn ogen open staat de Simca stil in een doodlopend straatje in Caïro. John laat me rustig wakker worden, verdwijnt door de deur van een gebouw en komt enkele minuten later weer terug, warm glimlachend. “Ik heb een bad voor je vol laten lopen en wat handdoeken en een stel kleren voor je klaargelegd. Je kan je, uh… vieze kleren in een plastic tas doen. In de tussentijd zal ik je scooter naar de garage brengen. Het is de eerste aan de rechterkant. De badkamer is aan de linkerkant. Doe net of je thuis bent. Ik zal je niet storen.” Ik weet al wat tante Wadiha tegen me zal zeggen wanneer ik haar dit allemaal zal vertellen. “Zie je wel, ik heb het je gezegd, je kunt wel een jonge, sterke, onafhankelijke vrouw zijn, maar soms is het goed om een metgezel te hebben op wie je kunt vertrouwen. Ik weet zeker dat hij een goede jongen is. Nodig hem hier uit om mee te eten!” Maar ik denk niet dat ik haar toesta om hem aan een volledige ondervraging te onderwerpen. Tenminste, voorlopig nog niet… Voorlopig bedank ik John en ren de trap op naar zijn appartement, ernaar snakkend om mezelf te wassen. Ik doe de voordeur achter me dicht en ontdek een aangename foyer, een knusse bank en een oriëntaalse koffietafel en ook boekenplanken overladen met romans en archeologieboeken. Aan dit bureau naast het raam werkt hij vast. Er zijn nog meer boeken hier, een hightech computer met een printer/scanner en een onderzoekskoffer vol archeologische schatten: borstels, mini-houwelen, meetinstrumenten, een microscoop, notitieblokken en een scala aan doosjes, zeven, reageerbuizen, glaasjes, tangen enz. Hij heeft er duidelijk een passie voor en dat doet me goed. Oké, ik ga niet zijn huis doorzoeken; dat zou erg onbeschoft zijn. Ik open een deur waarvan ik denk dat het de badkamerdeur is maar het is in feite de deur naar zijn slaapkamer. Ik doe hem snel dicht, helemaal in verlegenheid geraakt en open de volgende deur die inderdaad van de badkamer is. Ik doe de kraan dicht, zie de handdoeken die op een kruk liggen en werp een blik op de kleren. Poeh, een groot T-shirt en een lange trainingsbroek. Wat? Even was ik bang dat ik kleren zou vinden die van zijn vriendin waren, maar een blik op de wasbak kalmeert me; er is alleen maar één scheermachine en maar één tandenborstel. Ik haal mijn schouders op bij mijn belachelijke gedachten, doe mijn kleren uit en stap met genot in het verfrissende hete bad…
- 11 Met gekruiste benen op de bank geniet ik met onverholen plezier van de mezze die John voor ons avondeten heeft meegebracht. Het is waanzinnig hoe attent deze jongen is. Hij heeft zich ook gedoucht en andere kleren aangetrokken en we zitten nu comfortabel in zijn woonkamer. Knabbelend aan verrukkelijke kaasbroodjes en bladerdeegbroodjes gevuld met groente en vlees, kletsen we over mijn lotgevallen, onze levens en onze interesses en het is heel prettig om elkaar op deze manier te leren kennen, buiten de universiteitsmuren. Wanneer ik met hem over Amira praat, ontdek ik dat hij ook van paarden houdt. “Wat geweldig om zo’n prinses te ontmoeten,” zegt hij dromerig. “Dank je wel voor het compliment!” plaag ik, “maar ik ben een dochter van het volk!” “Ik had het over de merrie! Uh… Maar jij bent ook niet zo slecht, “ voegt hij er snel aan toe. “Ik bedoel, een wilde volbloed Arabier vertrouwde jou. Dat is zo zeldzaam, ze zijn zo trots en moeilijk te temmen. Ken je de legende die de Egyptische ruiters vertelden? Allah creëerde een paard uit een windvlaag. Hij gaf deze zoon van de wind aan de mens en zei tegen hem, ‘Ga en op zijn rug zal je het genot proeven dat je in de hemel te wachten staat.’” “Amira is de dochter van de wind en de prinses van de maan… Ik zou haar zo graag weer willen zien! We blijven even stil, verloren in dit sprookje. Ik wil hem vragen om een weekend mee te gaan naar mijn ouders. Ik zou hem de oasis kunnen laten zien die mijn vader in een vogelreservaat heeft veranderd en die alleen te voet, met een boot of te paard betreden kan worden. Ik kan mezelf er niet toe brengen om het te doen, misschien door de wetenschap dat ik zou moeten accepteren dat ik “mijn kuiken”, “mijn eendje” of ander belachelijke vogelnamen genoemd zou worden met John erbij! Dit moment van stilte hangt in de lucht als een zwerm duiven totdat John zich plotseling op het voorhoofd slaat, naar zijn bureau gaat en een la opent. Hij haalt er een oude mobiele telefoon uit en geeft hem aan me. “Het is mijn oude. Ik heb hem niet meer nodig. Als je wilt… Je zei dat je je simkaart na het ongeluk hebt weten te redden? “Hij zou nog steeds in mijn spijkerbroek moeten zitten. Ik zal hem gaan halen. Dat is erg aardig van je.” Wanneer ik uit de badkamer terugkom moet ik een rare uitdrukking op mijn gezicht hebben want John kijkt me aan, ongerust. “Wat is er, kon je hem niet vinden?”
“Ja, dat wel, maar ik vond dit ook, ik was het bijna vergeten,” zeg ik en geef hem de metalen driehoek die ik onder het beschilderde oog van de cobra had gevonden en in de zak van mijn spijkerbroek gestopt had. “Wat zou het kunnen zijn, denk je?” John veegt zijn handen af voordat hij opstaat en naar me toe loopt. Hij houdt de metalen driehoek tussen zijn vingertoppen, houdt hem tegen het licht en trekt verrast een wenkbrauw op. “Heb je de tekens gezien die erop gegraveerd staan?” We vergeten het avondeten onmiddellijk en concentreren ons op de mysterieuze driehoek. John maakt wat plaats op zijn bureau en plaatst de driehoek op een verlicht blad dat bedekt is een met plastic vel. Hij trekt een tweede stoel voor me bij en geeft me een kwast aan. Ik pak de driehoek en veeg de resten gekleurde pigment weg, samen met minuscule stofdeeltjes en stukjes steen. De driehoek vasthoudend met een fijne tang, draai ik hem om en maak de andere kant schoon. John verzamelt het puin door het plastic vel als een trechter op te rollen en giet de kleine brokjes in een reageerbuis. “We kunnen deze in het universiteitslaboratorium analyseren.” Dan plaatst John de driehoek op het blad naast een liniaal en neemt een foto van de voorkant en de achterkant met behulp van zijn supermoderne telefoon. Hij brengt de foto’s op zijn computer over, gaat zitten en staart dan een tijdje wanhopig naar het scherm voordat hij zegt, “Gebroken… het spijt me.” “Sorry?” “Het maakt deel uit van iets groters. Als ik het hele ding had dan zou ik misschien kunnen ontcijferen wat er in gegraveerd is. Begrijp je, afgezien van deze geometrische vormen eromheen, zijn deze symbolen Griekse letters, maar ze betekenen niets wanneer ze zo gerangschikt zijn.” Ik wist dat ik Oud Grieks had moeten studeren in plaats van hiëroglyfen! Maar zolang als een van ons het kent… Ik denk diep na. “Sorry dat ik een fan ben van de farao’s en alles, maar zou je driehoek de top van een piramide kunnen zijn?” John bespeelt zijn toetsenbord als een virtuoos en maakt wilde gebaren met zijn muis. Hij haalt foto’s van de piramides van Gizeh op en plaatst het beeld van de driehoek erbovenop. “Nee, de hoek van de top van de driehoek is precies 36°. Hij is veel smaller dan je piramides en… 36°??? Dat kan geen toeval zijn. Tenzij ik helemaal fout zit…” Oh, hij gaat te snel voor me… Met enkele klikken van de muis, neemt John de maat van de driehoek en plaatst hem bovenop een vijfpuntige ster. Of hij is een tovenaar of ik ben echt hopeloos in geometrie. Bij het zien van mijn verbaasde gezicht, vraagt hij,
“36°, het pentagram, Pythagoras, de gouden ratio. Dat zegt je niets?” “Ik ben nooit een grote wiskundefan geweest, sorry. Het enige wat ik begrijp is dat deze driehoek één deel van de puzzel is, waarschijnlijk van een vijfpuntige ster, gegraveerd met onbegrijpelijke symbolen. We hebben maar één deel van de ster en ik denk niet dat de andere delen verborgen waren achter de beschildering van de slang in de spelonk. Ik zou ze gevoeld hebben. Dus moeten de andere delen ergens anders zijn, en totdat we de puzzel kunnen reconstrueren zullen we niets kunnen begrijpen en onze driehoek zal zo nutteloos zijn als één sok zonder de andere! Oh, wijze, weet gij waar de ontbrekende stukken van de ster zouden kunnen zijn? “Nee,” antwoordt het genie, “maar ik ga proberen het uit te vinden. Ik beloof niets.” Terwijl hij zich op zijn computer concentreert ijsbeer ik door de kamer, laat mijn hand over de ruggen van de talloze boeken op de boekenplanken glijden, genietend van de geur van oud papier. Parfum, papier, perkament, papyrus… Onbewust doen deze associaties me denken aan de rollen in de verborgen alkoof in de geschilderde grot en die broeder Zacharia met zich mee heeft genomen. Had ik ze zelf maar gehouden! John zou in staat geweest zijn om te ontcijferen wat erop geschreven stond, aangezien hij Oud Grieks kent en misschien hadden we alles kunnen begrijpen! Een golf van frustratie spoelt over me heen en ik heb een plotseling verlangen om mijn tantes karamel te gebruiken om elke haar van het lichaam van de monnik te verwijderen. Het beeld maakt me aan het lachen en John stopt om te zien wat ik zo grappig vind. Wanneer ik klaar ben met uitleggen neemt hij een angstige uitdrukking aan. “Foltering door karamel… Ik heb nog nooit zoiets sadistisch gehoord! Beloof me dat als je ooit boos op me bent, je me nooit zult ontharen!” Natuurlijk niet. En ik kan me niet voorstellen dat hij me ooit boos zou kunnen maken. Maar de gedachte dat hij volledig aan mijn genade overgeleverd zou zijn, bijna naakt voor me liggend, veroorzaakt een heerlijk getintel in mijn hele lichaam. Ik schud dit beeld, dat net zo ongepast is als afleidend, snel van me af en concentreer me op wat belangrijk is, de rollen. Als er nou maar een manier bestond om ze te stelen zonder betrapt te worden door broeder Zacharia!
- 12 “Leyla, kom snel!” Huh? Ik heb op de bank liggen dutten terwijl John bezig was met zijn onderzoek en het duurt even voordat ik weer weet waar ik ben. Ik sta op en ga naast hem zitten. Het lijkt of hij in een trance is. “Ik heb de foto van de driehoek naar een aantal Griekse archeologiestudenten op internationale universiteiten gestuurd. Er is iemand die me dringend probeert me te bereiken op Skype.” Tegen de tijd dat ik me naar John haast, is het gezicht van een jonge, donkerharige jongen al op het scherm verschenen. “Alsjeblieft, luister goed naar mij, we hebben niet veel tijd. Ik heet Battushig en ik heb urgente informatie voor jullie. Hier in Mongolië, in de buurt van de Altaj berg, viel ik in een ijzige kloof en ontdekte een paard dat ingevroren was in het ijs samen met een metalen cilinder die ik als ijsbijl gebruikte. Dankzij mijn paard Altaïr, is het mijn mensen gelukt mij te redden.” Ik denk dat dit vast een flauwe grap moet zijn maar Battushig gaat verder met zijn verhaal, doodserieus. “De Wetenschappelijke Academie van Oelan-Bator zette een tijdelijk laboratorium op in de buurt van de kloof en ontdekte dat het paard daar bijna 2400 jaar heeft gezeten. Toen vonden ze de ruiter, ook ingevroren, in wapenkleding die identiek is aan de kleding die door cavaleristen uit het Griekse leger gedragen werd in die tijd. Maar op dat punt nam Hannibal Corp de controle over de operatie in handen en transporteerde alle ‘ontdekkingen’ in hun gekoelde vliegtuigen naar hun cryogenisch centrum in Massachusetts in de Verenigde Staten. Een vroegere student van de universiteit die daar werkt vertelde mij dat de bereden strijder een wisselbrief bij zich droeg en een militaire pas getekend door generaal Ptolemaeus in 326 v. Chr. “DE Ptolemaeus, degene die Farao van Egypte werd?” Vraag ik, plotseling geïnteresseerd. “Wij zijn John en Leyla, tussen haakjes.” “Precies, maar dat is niet alles. Ik ontmoette deze man, John Fitzgerald Hannibal en ik heb nog steeds de rillingen. Hij kwam naar Mongolië in zijn privéjet om de cilinder te halen die ik als ijsbijl gebruikt had, om het zogenaamd persoonlijk naar het laboratorium op de Altaj berg te brengen. Maar hij heeft hem zelf gehouden. Deze man heeft ongelofelijk veel macht en is heel erg gevaarlijk, geloof me. “Wat zat er in de cilinder dat zo belangrijk was?” “Een tweede cilinder, gemaakt van been, met een gecodeerde boodschap erop gegraveerd.
Dankzij het “netwerk”, Salonqa mijn… een vriendin en professor Temudjin van mijn universiteit, slaagde ik erin om die te ontcijferen. Maar pas nadat Hannibal hem meegenomen had. Ik neem aan dat hij nu ook de gegraveerde boodschap zal begrijpen. ‘Paard van Alexander, onoverwinnelijk zult gij op uwe rug dragen, een ster van onsterfelijke macht’. Op grond van alle aanwijzingen die we verzameld hebben, denken we dat de boodschap naar Alexander de Grote en zijn paard Bucephalus verwijst. Maar ook naar deze vijfpuntige ster, een zegel van macht die Alexander onoverwinnelijk maakte. “Een… vijfpuntige ster van metaal en bedekt met graveringen?” vraagt John. “Ja, je hebt het snel in de gaten. De bevroren ruiter droeg een gegraveerde metalen driehoek, deel van een vijfpuntige ster. Leyla, de driehoek die je in de grot vond maakt ook deel uit van de ster. Kijk naar deze foto die ik samengevoegd heb met degene die John maakte: het past precies in de gebroken ster. Met de driehoek die nu in Hannibals bezit is…” “Ik snap niet wat Hannibal wil doen met deze fragmenten van de ster, Battushig.” “Hij wil de ontbrekende delen van het zegel van almacht vinden die Ptolemaeus aan zijn ruiters toevertrouwde. Ze zijn vermoedelijk ‘heel ver weg’ gebracht. Het eerste fragment werd in Mongolië gevonden, het tweede in Egypte en ik weet niet waar de andere delen zijn. Maar als John Fitzgerald Hannibal met behulp van zijn inlichtingennetwerk, zijn financiële steun en zijn beheersing van de meeste geraffineerde technologie, ze vindt dan zal hij erin slagen om ze samen te brengen en de ster opnieuw heel te maken. Dan zal hij net zo machtig en onverwoestbaar worden als een van de grootste veroveraars - en dictators - van de wereld!” “Maar hoe kunnen we hem stoppen?” “Hij mag ze niet in handen krijgen! En dat begint met het deel dat jullie hebben. Kunnen jullie zo snel mogelijk een plaats vinden om het te verstoppen?” John en ik kijken elkaar aan, doodsbang. Als Hannibal een soort spin is die erin geslaagd is om elk netwerk van macht en informatie te infiltreren, hoe kunnen we dan aan zijn web ontsnappen? Op dat moment begint de telefoon die John me geleend heeft en die nu mijn simkaart bevat te rinkelen van waar hij op de bank ligt. Ik haast me ernaartoe en John zegt dat ik hem op de luidspreker moet zetten. Het is een mannenstem aan de lijn, serieus en zelfverzekerd. “Hallo Leyla. Met John Fitzgerald Hannibal. Je hebt een item in bezit dat van specifiek belang is voor een verzamelaar zoals ik. Ik bied je er één miljoen dollar voor.” Ik ben verlamd, niet in staat om een enkel woord te uiten. Hoe heeft deze man me weten te vinden? Hoe weet hij dat ik de driehoek heb? En hij biedt me er één miljoen dollar voor! “Mijn beste meisje,” gaat de stem van Hannibal verder, “het is een aanbod dat je gewoon niet kan weigeren. Over precies drie uur zul je dit object aan broeder Zacharia geven die
op zijn beurt een aktetas aan jou zal overhandigen gevuld met contant geld. Anders…” Hij hangt op. Op het scherm is het gezicht van Battushig heel ongerust geworden. Hij balt zijn vuisten. “Ik had beter moeten weten. Hij moet onopspoorbare informanten hebben, de Amerikaanse veiligheidsdienst waardig, die alle communicatie nalopen met een referentie aan Alexander de Grote. Leyla, John, deze man is gevaarlijk. Hij is bereid om alles te doen, zelfs de verschrikkelijkste dingen die je maar kunt bedenken, om deze fragmenten te bemachtigen. Ik moet er niet aan denken wat hij jou en je familie aan zou kunnen doen als je niet doet wat hij verlangt. Ik ben bang dat je geen andere keuze hebt dan te doen wat hij zegt. Alsjeblieft, neem geen risico…”
- 13 Gedurende de tocht geef ik aan mijn woede toe. Deze man, Hannibal, heeft immens veel macht en kan die uitoefenen zoals hij goeddunkt, en totaal ongestraft. John en Battushig hebben mij duidelijk gemaakt dat niemand, zelfs niet de plaatselijke politie of de Amerikaanse ambassadeur, ons serieus zouden nemen. Ik haat dictators. Maar net als alle dictators, die per slot van rekening menselijk zijn, moet hij een zwakheid hebben. Ik moet die gewoon vinden en tegen hem gebruiken. Maar tot die tijd moet ik me gewonnen geven. Het maakt dat ik het uit wil schreeuwen. John, zoals altijd pragmatisch, legde de driehoek in een monsterbakje en stopte dit in een kleine rugzak samen met een fles water en andere dingen. Hij ziet er mistroostig uit en heeft geen enkel woord gezegd sinds we Caïro verlaten hebben. Het klooster van Sint Bishoi ziet eruit als een spookachtig visioen onder het oog van Osiris, de zon van de nacht. Onder de fluwelen hemel versierd met koude sterren hebben de zwijgende gebouwen een grauwe kleur gekregen, afwisselend grijs en dof zilver. Terwijl we wachten op een teken in de duisternis van de binnenplaats van het klooster, verschijnt er plotseling een silhouet uit het niets, als een spook uit de schaduw. Ik onderdruk een kreet wanneer ik broeder Zacharia herken, de echo van zijn voetstappen geabsorbeerd door de klei. “Hebben jullie gebracht waar we om vroegen?” Zijn ijzige, dreigende stem doet me beven. John knikt en wijst naar zijn rugzak. Broeder Zacharia geeft hem een blik zo scherp als een scalpel, maar John vertrekt geen spier en beantwoordt zijn blik. De monnik gebaart ons hem te volgen en we steken de binnenplaats over, de Kerk van de Maagd en de kantine passerend. Dan beklimmen we een smalle trap die ons in duisternis hult. Een grafkilte doet de haren in mijn nek overeind staan. Of het zou angst kunnen zijn. John gebruikt de zaklampfunctie van zijn telefoon en broeder Zacharia doet zijn zaklamp een ogenblik later aan. Nauwelijks gekalmeerd door dit plotselinge licht volg ik de twee mannen een stoffige, stinkende gang in. Wanneer hij bij een deur komt, vraagt John, “Meneer, eh, mijn Vader, is dit de grot waar Sint Bishoi zich schuil hield?” “Nee,” antwoordt broeder Zacharia vermoeid, “ dit zijn gewoon oliekelders.” “Maar hebben ze in de 19e eeuw geen manuscripten ontdekt in deze grotten, meegebracht door de monniken die de vervolging ontvluchtten in Syrië en Bagdad tijdens de 8ste eeuw? De manuscripten die Leyla in de beschilderde grot vond en die u al bestudeerd moet hebben, zijn die uit dezelfde periode?” Verrast door de plotselinge vlaag van vragen, staat broeder Zacharia even stil en inspecteert John met zijn goudgroene ogen voordat hij een antwoord geeft.
“Ze dateren uit het eind van de derde eeuw v.Chr. Waarom ben je hier zo geïnteresseerd in?” “Wat is het verband tussen deze manuscripten en de metalen driehoek waar Mr John Fitzgerald Hannibal zo geïnteresseerd in is? Het gezicht van de monnik betrekt en het is alsof hij tegen een onzichtbaar iemand achter ons praat. “Het is geschreven: ‘De best bewaarde geheimen zijn in het zicht verborgen’…” Hij begint bijna demonisch te lachen, de echo’s weerkaatsen op de wanden van de gang. “Maar Heer, u heeft mij onwaardig geacht om Uw boodschap te begrijpen… Zonlicht! Die stomme vrouw…” Broeder Zacharia’s haat overspoelt me als brandende lava. Bah, de woede en frustratie van deze man, gevaarlijker dan een cobra, beangstigt me zo erg dat ik Johns arm begin te schudden, stotterend, “G… Geef hem de driehoek, John, snel!” “Nee nee! Als Mr Hannibal je een miljoen dollar voor de driehoek beloofd heeft dan moet de ruil uitgevoerd worden zoals het hoort! Volg me!” Hij loopt zenuwachtig de gang door totdat hij bij een houten deur komt die gesloten is met een grote sleutel. Hij opent hem woedend. “Willen jullie de grot zien waar Sint Bishoi zich schuil hield?” Ik sta erop. De rondleiding is gratis! Er hing een ketting hier die hij aan zijn stoel bevestigd had om zichzelf ervan te weerhouden in slaap te vallen terwijl hij mediteerde in de hoop dat God hem een visioen zou zenden… Een visioen!!!” Opnieuw die gedementeerde lach. We volgen hem terwijl hij dieper de grot van de heilige inloopt, een zwarte aktentas oppakt en zijn hand uitgestrekt houdt. Ik kan een tatoeage onderscheiden van een zwart kruis op zijn pols, het Koptische kruis, vervormd door een aantal gezwollen littekens. Het ziet eruit als scarificatie. Ik krijg er de rillingen van. Zonder zijn ogen van hem af te wenden reikt John in zijn rugzak en haalt de doos eruit die de driehoek bevat en legt deze in de handpalm van de monnik. De monnik sluit zijn hand over de doos en stopt die in zijn zak. Dan, zo snel als een slang, grijpt hij de koffer, rent de grot uit, gooit de de deur in onze gezichten dicht en draait de sleutel om. We zitten opgesloten. Ik ben verlamd van angst maar tegelijkertijd opgelucht niet overgeleverd te zijn aan de genade van een psychopathische monnik. Ik wend me tot John met een tamelijk onplezierige gedachte in mijn hoofd. Aangezien hij zo atletisch is, waarom probeerde hij broeder Zacharia niet te stoppen met een judoslag, een karatestoot of zelfs een kopstoot zodat we niet gevangen zouden zitten als een stelletje idioten? Alsof hij mijn gedachten kan lezen, houdt John zijn telefoon omhoog.
“Ik wilde hem aan het praten krijgen. Ik heb zijn bekentenis gefilmd.” “Oh, ja? En dat gaat ons helpen om uit deze gevangenis te ontsnappen?” “Nee, maar we kunnen het later gebruiken. Volg me.” John buigt zijn hoofd en loopt naar een alkoof in de grot en knielt ervoor neer. Hij duwt een kleine houten deur open die naar een tweede tunnel leidt, veel smaller dan de eerste. “De monniken waren in die tijd altijd voorbereid op allerlei invasies. Ze zorgden dat er een manier was waarop het klooster discreet ontvlucht kon worden. Als je me wilt volgen…” “Maar zou broeder Zacharia niet weten dat we uiteindelijk deze vluchtroute zouden vinden?” “Waarschijnlijk. Ik denk dat hij dacht dat hij genoeg voorsprong zou hebben om het geld naar een veilige plek te brengen. Wat zou je al niet doen voor een miljoen dollar…”
- 14 Na een half uur stevig doorlopen, verlaten we de doorgang met het lage plafond en belanden in de kelders van het naburige Deir el-Suryan klooster. We beklimmen de trap die ons naar de verlaten kantine leidt en komen uit op een grote binnenplaats. In de halfdonkere nacht kan ik twee hoge torens onderscheiden, de vierkante toren van Qasr die de ingang van het klooster bewaakt, een witte kubus met een aantal piepkleine openingen. De neergelaten ophaalbrug doet me denken aan de kastelen die door edelmannen gebouwd werden tijdens de Middeleeuwen. Kleine koepels bekroond met grote kruizen rijzen op van achter de versterkte ommuring. Meer kapellen. Maar waar kunnen we een levende ziel vinden, in het midden van de nacht? John loopt naar een van de kapellen waarin lichtjes flikkeren als van kaarsen. De deur staat open. We doen onze schoenen uit, lopen het schip in naar het koor - de Khurus achter een grote houten boog. Betoverd kijk ik omhoog naar de fresco’s die de muren bedekken en dan naar een halve koepel; de kleuren zijn door de tijd verbleekt maar stralen nog steeds een bepaalde koninklijkheid uit. Ik zie overeenkomsten tussen deze profeten, engelen, aartsengelen en heiligen en de Egyptische schilderingen in de grot, alsof de vurigheid van gelovigen, ongeacht waar zij eigenlijk in geloven, onveranderd is gebleven door de eeuwen heen. Ik word plotseling ruw tot de werkelijkheid teruggebracht door Johns elleboog in mijn zij, beduidend dat ik hem na moet doen en voor een groep bange monniken moet buigen die in de schaduw verborgen zijn aan de kant van de Khurus. “Neem ons niet kwalijk dat we u storen, mijn broeders, wees niet bang…” Nadat broeder Kyrillos, de hoofdmonnik, in zijn sobere kantoor naar Johns uitleg heeft geluisterd en de opname op zijn telefoon heeft gezien, sluit hij zijn ogen en mompelt een gebed. Dan neemt hij diep adem en kijkt ons beurtelings aan. “Onze patriarch, Vader Tawadros II, moet onmiddellijk ingelicht worden. Hij zal weten wat er moet gebeuren met broeder Zacharia en de grot die je ontdekt hebt. Geef me alsjeblieft je telefoon en wacht hier op mij. Voor onze verbijsterde ogen loopt hij naar een grote icoon die Christus aan het kruis voorstelt, zijn moeder Maria aan zijn rechterkant en de apostel Johannes aan zijn linkerkant. Hij drukt zijn vingers tegen de gouden stralenkrans van Christus, het helderste deel van het schilderij en een verborgen mechanisme in het houten paneel van de icoon beweegt opzij en onthult een tweede kamer. Ik mompel dromerig, ‘De best bewaarde geheimen zijn in het zicht verborgen’…” Wanneer het paneel zich achter broeder Kyrillos sluit, staat John op van zijn stoel en doet
een paar passen om zijn benen te strekken. Hij stopt voor de icoon en bekijkt haar van dichterbij. Hij praat hardop alsof hij een lezing opleest over Byzantijnse kunst. “Het kruis is de verbinding tussen hemel en aarde, de galg die de boom van leven is geworden door de passie en wederopstanding van Christus en staat op Golgotha, ‘de Schedelplaats’. In de grot ligt de schedel van Adam, het prototype van de mensheid, het zaad begraven in de grond dat moet sterven om vrucht te dragen.” Plotseling uit John een kreet en haast zich naar me toe, zijn ogen uitpuilend. “Leyla, snel, we moet hier onmiddellijk weg!!!” “Wat heb jij nu?” “Dit geheim ligt verborgen in de schaduwen! De schedel heeft hetzelfde ‘H’ logo dat Hannibal Corp gebruikt! Broeder Kyrillos werkt vast ook voor hen!” Dan gebeurt alles net zo snel als zand dat uit een gebroken zandloper loopt. Ik kan een zoemend geluid horen, als een auto die snel naderbij komt. Bundels lichtstralen doorboren de nacht en de kantoorramen en verblinden ons. Het icoon beweegt en broeder Kyrillos verschijnt uit de aangrenzend kamer, ons bedreigend met een automatisch pistool. “Je had het object aan broeder Zacharia moeten geven. Maar je probeerde slim te zijn en hij vond je lastig…” Ik begrijp er niets van! Ik zag John het monsterbakje in broeder Zacharia’s hand leggen maar nu vraagt broeder Kyrillos erom??? En waarom is John nog steeds zo apathisch? “Wie is ‘Hij’? Uw patriarch of de goede John Fitzgerald Hannibal?” zegt John koud en loopt langzaam naar broeder Kyrillos. “Hoe is hij erin geslaagd om u corrupt te maken? Beloofde hij u een soort van fantastische bescherming tegen uw minderheidsgroep? Heeft hij verschrikkelijke geheimen begraven waarvan u wilde dat ze nooit het daglicht zouden zien? Of heeft hij u gewoon omgekocht met zijn miljoenen? De monnik, uit zijn evenwicht gebracht door Johns houding, doet een stap terug. “Het heeft geen zin om je te verzetten. Mr Hannibals mannen zullen hier binnen enkele seconden zijn om met jullie af te rekenen! Geef me de driehoek nu en er zal geen onnodig bloed vergoten worden!” Ik voel me als een marionet die dit duel aanschouwt waar ik niks van begrijp. Over welke driehoek hebben ze het? John steekt zijn hand in de linkerzak van zijn spijkerbroek en haalt er een monsterdoosje uit dat identiek is aan degene die hij aan broeder Zacharia gaf. Hij schudt het, met de driehoek die erin zit rammelend en blijft naar de monnik lopen. “Is dit wat u wilt?” Goed, u wint.” De monnik houdt aarzelend zijn hand uit. Net wanneer hij op het punt staat om de doos in de monniks uitgestrekte hand te plaatsen, beweegt John bliksemsnel: hij neemt de
monnik in een armklem zodat deze het uitschreeuwt van pijn en de revolver laat vallen. John gooit het monsterdoosje naar me toe en worstelt met de monnik die zijn greep heeft weten te ontsnappen en probeert het pistool op te rapen. John schopt tegen de achterkant van zijn knieën wat de monnik op de grond doet vallen. Dan vloert hij hem en schakelt hem uit met een enkele slag tegen de rug van de hals. Terwijl bevelen geblaft worden aan de gewapende mannen die uit hun terreinwagens op de binnenplaats springen, pakt John me bij de hand en sleurt me het kantoor uit naar de achterkant van het gebouw. Eindelijk begrijp ik Johns gedrag. Hij was zo achterdochtig dat hij Zacharia een nep driehoek gaf! Een enorm risico, denk ik bij mezelf, terwijl ik naar de achteruitgang van het gebouw race waar ik een kleine binnenplaats ontdek tegenover de muur. Ik zie een paar meter verderop een smalle trap in de muur gehouwen en we sprinten erheen. We hebben bijna de top bereikt wanneer een lichtstraal van een mobiel zoeklicht ons in het licht baadt en een ijzige stem roept, “Niet bewegen. Jullie zijn omsingeld. Steek je handen omhoog en doe ze achter je hoofd.” Ik kan schaduwen zien die in onze richting rennen. Met bonzend hart beklim ik nog een trede en een kogel slaat in de rots voor mijn voet. Oké, ik begrijp het. Ik doe langzaam wat me gezegd is, maar niet voordat ik een blik werp op John en dan over de reling. Zullen we springen?
- 15 Stukken steen vliegen om ons heen als we over de top van de omheiningsmuur springen. Ik race John achterna door de rotsen en het zand naar de bomen onder ons. De helling wordt steiler en leidt ons naar enkele vrij alarmerende kliffen. Ik kan voetstappen horen die in mijn richting rennen en stuur een stil gebed aan de maan, smal en spits toelopend zoals de dolken die door de Ḥashshāshīn gebruikt werden, de Perzische sluipmoordenaars uit de 11e eeuw. Had ik maar een wapen! En wist ik maar hoe ik dat moest gebruiken! Zwijgend gebaart John me in één richting te gaan terwijl hij de andere richting opgaat. Ik ren, zigzaggend tussen de bomen en de rotsen, terwijl mijn achtervolgers me langzaam inhalen op dit ongelijke terrein. Een van hen, vlak achter me, roept ademloos, “Stop met rennen of ik schiet je benen eraf!” Meegesleurd door de vaart kan ik niet ophouden met rennen… Schoten van achter mij verbrijzelen de takken, rotsen en kiezelstenen rond mijn voeten. Ik hoop dat John erin is geslaagd om weg te komen. Ik voel hoe mijn ogen zich vullen met ongewenste tranen die mijn zicht vervagen. Ik veeg de tranen woedend weg en zie een witte schaduw voor me opdoemen. Doodsbang sta ik abrupt stil om er niet tegenop te lopen en besef dat het de witte merrie is, de dochter van de maan! Instinctief grijp ik haar manen met één hand en spring op haar rug. Zonder dat ik het haar hoef te vragen draagt de merrie mij in volle vaart door het land dat ze zo goed kent en laat mijn achtervolgers achter ons. Net wanneer ik denk dat ik het gered heb, snijdt het licht van de koplampen van een terreinwagen die ons achtervolgt door de dreigende schaduwen die door de takken geprojecteerd worden. Hannibals mannen laten hun prooi niet zo makkelijk ontsnappen! Hoe zal ik kunnen ontsnappen wanneer we op open terrein komen? Een lichtende slang begint recht voor ons uit vorm te nemen en ik herken de woestijnsnelweg. De merrie brengt ons er regelrecht naartoe! Ik ga overeind zitten en spoor haar aan om langzamer te gaan, maar ze legt haar oren plat en gaat zelfs nog sneller. Ze racet de helling af en laat wolken stof en grint achter zich. De terreinwagen heeft ons gezien en begint gevaarlijk dichterbij te komen. “Amira, stop, alsjeblieft!” Ze weigert me te gehoorzamen en vervolgt haar weg naar de snelweg, neusgaten wijd open van inspanning. Ik zou alles kunnen stoppen en haar redden van de woede van onze achtervolgers die geen enkel moment zouden aarzelen om haar neer te schieten. Ik zou van Amira’s rug kunnen springen en me overgeven, haar een kans geven te ontsnappen. Maar om een of andere reden kies ik ervoor om mijn merries felle vastbeslotenheid te vertrouwen. Ik omhels haar nek, begraaf mijn gezicht in haar zijdeachtige manen en doe mijn ogen dicht, in de overtuiging dat mijn tijd gekomen is. Of we zullen op de auto’s beneden ons inrijden of de wapens van Hannibals mannen zullen ons in flarden scheuren!
De terreinwagen is vlak achter ons. Plotseling voel ik de spieren van mijn merrie zich spannen en ze springt de lucht in. Wanneer ik mijn ogen open ontdek ik dat ik nog steeds op haar rug zit. Mijn merrie is opgehouden met haar stormloop en heeft zich omgedraaid. Met een verschrikkelijk gegier van staal en banden, stort de terreinwagen van onze achtervolgers in het diepe ravijn waar Amira hen heengeleid heeft. Aangezien zij het terrein op haar duimpje kent, kon alleen zij die kloof overbruggen, zwevend als een gouden adelaar. Ik begin te trillen van de naschok, maar ook van een intense en onbeschrijflijke vreugde. Amira en ik, Indiana Leyla Jones, we hebben zojuist een sprong van blind vertrouwen gemaakt! Ik aai Amira langdurig terwijl zij ons, luid briesend, terugbrengt naar het Deir el-Suryan klooster. Maar net als de eerste keer toen ze me naar de rand van St Bishoi bracht, stopt ze voordat ze te dicht bij andere mensen komt. Als ze zou kunnen praten, zou ze mij haar verhaal vertellen. Maar diep van binnen begrijp ik dat we hier ieder onze eigen weg moeten gaan. Ik stijg langzaam af en omhels teder de nek van mijn prinses van de maan. Ze ademt een laatste keer tegen mijn nek voordat ze een paar passen terug doet en trots wegdraaft, staart omhoog en oren overeind, terug naar haar wilde terrein…
- 16 “Het is heerlijk, mevrouw, maar ik heb echt geen honger!” Ik wist het dat ik John nooit aan tante Wadiha had moeten voorstellen. “Je hebt het leven van mijn nichtje gered! Je bent een held!” “Nee mevrouw, het was de merrie Amira die de heldin was. Het enige wat ik heb gedaan… “Ik heb je gezegd om me ‘tante’ te noemen!” onderbreekt mijn tante hem, hem liefkozend in de wang knijpend op de manier waarop Egyptenaren dat vaak bij hun kinderen doen. “Je bent deel van de familie! Dus, zeg eens, hoeveel kinderen willen jullie?” Ik weet niet wie er meer bloost, John of ik; we zijn beiden zo rood als tomaten! Oké, we mogen een hartstochtelijke kus gedeeld hebben toen we herenigd werden in Deir elSuryan, maar al dit gepraat over trouwen en kinderen… Hoewel ik er niets op tegen zou hebben over een paar jaar! Maar tot dan, met universiteitscolleges en de recente gebeurtenissen, krijgen we het erg druk. Het verhaal van de grot in Wadi Natroen is nog niet over. Volgens de toonaangevende archeologische deskundigen die begonnen zijn de grot te onderzoeken, werd de grot voor het eerst bewoond tussen 1350 v. Chr. tot 1330 v. Chr. door Ptahmose, een beeldhouwer tijdens de heerschappij van Farao Akhenaton en zijn legendarisch mooie vrouw, Nefertiti. Hij liet ook een ‘laatste wil en testament’ achter, in de wanden van de grot gegraveerd. Hij koos er blijkbaar voor om in ballingschap te gaan ver van zijn koningin vandaan, aangezien zijn liefde haar koud liet en hij versleet zijn laatste dagen in deze vallei. Waarschijnlijk was hij blind aan het worden, te oordelen aan de slechter wordende kwaliteit van zijn recentste graveringen. Het is zo’n droevig verhaal! Het fragment van de ster en de papyrus die van Demetrius was, een van de soldaten van Alexander de Grote, zijn naar de veilige kamers in het souterrain van het Nationaal Museum in Caïro gebracht, waar hun geheimen onthuld zullen worden. John en Battushig brengen uren online door met speculeren over de incomplete boodschap op de ster. En ik, ik denk voornamelijk aan Bucephalus, het ongelofelijke paard dat Alexander zo trouw droeg tijdens zijn veroveringen. Laten we hopen dat Hannibal er nooit in zal slagen om hem op te sporen! Met de hulp van professor Temudjin is Battushigs ‘netwerk’ de bestemmingen en routes over de hele wereld (degenen die toen bekend stonden) aan het onderzoeken, die Ptolemaeus de andere ruiters bevolen zou kunnen hebben te nemen om de delen van het zegel van almacht buiten bereik van de hebzucht van de mens te houden. Mr Temudjin denkt dat Hannibal deze zelfde logica gevolgd moet hebben en dat dat de reden is dat hij speciaal in Egypte geïnteresseerd was, wat door Alexander gedurende de vroege jaren van zijn verkenningstochten werd veroverd. En Hannibal had zich geen betere speuders
kunnen wensen voor het opsporen van aanwijzingen dan de monniken, deze experts in de oude talen, curators van oude bibliotheken en afnemers van de biecht. Over monniken gesproken, dit hele geval is een fiasco geweest. Broeder Kyrillos is ontslagen door de Koptische autoriteiten, die geschokt waren na ons verhaal gehoord te hebben en de film gezien te hebben die John had opgenomen in de kelders van Sint Bishoi. Kyrillos bekende dat hij corrupt was geworden maar aangezien hij een eed van penitentie, en van stilte, heeft gezworen, zullen we van hem niets te weten komen… Zacharia verdween spoorloos samen met de beruchte aktetas die een miljoen dollar bevatte. Goed, ik ben in leven en we zijn erdoor gekomen! Om een beetje tot rust te komen na al deze opwinding, nodigde ik John uit om een weekend bij mijn ouders door te brengen, die heel gelukkig van hun trip naar Hawaï zijn teruggekeerd. Vrolijk doorratelend in de oude Simca, begin ik te glimlachen. In mijn verbeelding zie ik ons het vogelreservaat te paard doorkruisen, kletsend als kraaien en kirrend als duiven. Oh nee, als dit zo doorgaat, noem ik John straks mijn “kwetterende vriend”! Maar mijn glimlach is van korte duur. De muziek op de radio wordt plotseling onderbroken door een speciaal nieuwsbulletin. “Er is afgelopen nacht een inbraak gepleegd in het Nationaal Museum van Caïro. Objecten van grote waarde zijn verdwenen, maar het museumbeheer weigert details vrij te geven. Een van de beveiligers die nachtdienst hadden in het souterrain overleefde de aanval van de dieven. Hij ligt momenteel op intensive care, maar zijn verwondingen worden niet levensbedreigend geacht.” Johns gezicht ziet er geschokt uit. Net als ik begrijpt hij dat dit het werk van Hannibal geweest moet zijn. We wisselen een zwijgende belofte uit dat wij, het “netwerk” en iedereen die erin toestemt ons te helpen, er alles aan zullen doen om te voorkomen dat hij zijn kwade plan voortzet!
Vind je dit verhaal leuk? Kom dan met Amira spelen en ontdek de andere legendarische paarden op nl.howrse.com
Auteur van de verhalen van de Legendarische Paarden: Christine Frasseto ©2015 Owlient. All Rights Reserved.