NEDERLANDS JURISTENBLAD
RUMOER ROND HAAGSE BENOEMINGEN • Derogeert immuniteit aan de geheimhoudingsplicht?
• Hulp bij zelfdoding in Engeland • Meer finaliseren, minder kaal vernietigen P. 92-166 JAARGANG 90 16 JANUARI 2015
10311885
2
Verzekerd van verdieping 5 nieuwe delen en drukken In de Asser-serie www.kluwer.nl/asser
De Asser-serie is de onmisbare kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt sinds jaar en dag toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht. Op papier en online. Wilt u zich écht verdiepen in het civiel recht, dan kunt u niet om de Asser-serie heen.
Asser 10-III Internationaal vermogensrecht prof. mr. X.E. Kramer, prof. mr. H.L.E. Verhagen, m.m.v. mr. S. van Dongen en mr. A.P.M.J. Vonken Dit boek behandelt het internationaal vermogensrecht integraal.
Nieuwe delen en drukken in de Asser-serie:
Asser 2-I* De rechtspersoon prof. mr. M.J. Kroeze, m.m.v. prof. mr. H. Beckman en mr. M.A. Verbrugh
1e druk, ISBN 9789013126808 Ca. 1.000 pagina’s. Prijs € 175,- (incl. btw) Verschijningsdatum 23 december 2014
Asser Algemeen deel **** Deel 2-I* gaat over onderwerpen als rechtspersoonlijkheid, concernbegrippen, besluitvorming, vertegenwoordiging, ontbinding, omzetting, fusie, splitsing, de jaarrekening, medezeggenschap en het handelsregister.
prof. mr. J.B.M. Vranken
9e druk, december 2014, ISBN 9789013037524 Ca. 1.000 pagina’s. Prijs € 189,- (incl. btw) Verschijningsdatum 30 december 2014
1e druk, ISBN 9789013111514 292 pagina’s. Prijs € 69,- (incl. btw)
Dit boek bevat een nuchtere, stap voor stap analyse van wat rechters en rechtswetenschappelijke onderzoekers in het privaatrecht doen.
Asser 7-X Onbenoemde overeenkomsten
Asser 7-IV Opdracht, incl. de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de reisovereenkomst
mr. I.S.J. Houben
prof. mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai
Over onbenoemde overeenkomsten of innominaatcontracten bestond in Nederland vooralsnog geen handboek. Dit boek voorziet in deze lacune.
Dit deel behandelt de overeenkomst van opdracht. Zowel de opdracht in het algemeen als de verschillende in de wet geregelde bijzondere vormen van opdracht. Daarnaast komt de reisovereenkomst aan bod.
1e druk, ISBN 9789013114621 Ca. 350 pagina’s. Prijs € 69,- (incl. btw) Verschijningsdatum 31 januari 2015
Meer informatie of bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/asser
2e druk, ISBN 9789013124668 504 pagina’s. Prijs € 95,- (incl. btw)
Inhoud
Prof. mr. T. Barkhuysen Naar een Europese Algemene wet bestuursrecht
Wetenschap 90
93
94
102
Prof. mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens Derogeert immuniteit aan de geheimhoudingsplicht? De relatie tussen de artikelen 22 Gemeentewet en 272 Wetboek van Strafrecht
Focus 92
Mr. R.J. Jue Meer finaliseren, minder kaal vernietigen
Rubrieken 94-110 Rechtspraak 111 Boeken 112-125 Tijdschriften 126-138 Wetgeving 139-141 Nieuws 142 Universitair nieuws 143 Personalia 144 Agenda
CONTACT met (rechts-)
• Derogeert immuniteit aan de geheimhoudingsplicht?
• Hulp bij zelfdoding in Engeland • Meer finaliseren, minder kaal
personen en de thans
vernietigen P. 92-166 JAARGANG 90 16 JANUARI 2015
2
daarvoor geldende REGELS zijn allerminst compleet, COHERENT en toegankelijk Pagina 93
111
113 130 131 146 159 162 164 165
Een TRANSPARANTE benoemingsprocedure vereist niet VOLLEDIGE openheid, maar wel VOLDOENDE transparantie ten aanzien van de KEUZES die gemaakt worden bij de BENOEMING van AMBTSDRAGERS
De KALE VERNIETIGING bezorgt de bestuursrechtspraak een TWIJFELACHTIGE reputatie. Vooral voor EISER schrijnt de ONZEKERHEID
Pagina 99
Het wetsvoorstel maakt INTREKKING van het Nederlanderschap wegens DEELNAME aan een TERRORISTISCHE organisatie mogelijk ZONDER een VOORAFGAANDE strafrechtelijke VEROORDELING
Zou SCHENDING van GEHEIMHOUDING door IMMUNITEIT worden gedekt, dan zou de WETGEVER dat toch gewenst moeten hebben
Pagina 103
Het ARREST zou een belangrijke STAP kunnen zijn bij het aannemen van een op dit moment bij het BRITSE parlement aanhangig VOORSTEL tot aanpassing van het verbod op HULP bij ZELFDODING
Pagina 110
Omslag: © Pieter Welters
RUMOER ROND HAAGSE BENOEMINGEN
106
Mr. drs. R. van der Hulle Hulp bij zelfdoding in Engeland en Wales Verandering in zicht?
Opinie 93
NEDERLANDS JURISTENBLAD
hebben steeds meer direct
Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert Terugkerend rumoer over benoemingen door de regering en de Tweede Kamer
Focus 91
EU-AUTORITEITEN
10311885
Vooraf 89
Pagina 111
Pagina 159
De WRAKINGSRECHTERS zouden VERDORVEN en schaamteloze lieden zijn, onpeilbaar LEUGENACHTIG, integriteit missen en moreel en intellectueel CORRUPT zijn
Pagina 161
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Vormgeving Colorscan bv, Den-Haag, www.colorscan.nl.
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgever Simon van der Linde
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
EINDELIJK WEER EENS TIJD VOOR UW CLIËNTEN u een Neem n roefp GRATIS ent m e n n abo
(EN VOOR UZELF) Met SmartNewz bespaart u kostbare tijd doordat u snel op de hoogte bent van het laatste nieuws op het gebied van
NIEUW! SmartNewz Ondernemingsrecht NU MET DAGELIJKSE E-MAILNIEUWSBRIEF
SmartNewz
{
Ondernemingsrecht. Dit nieuws wordt geselecteerd en geschreven door een deskundige redactie, die put uit 250 relevante bronnen. Het is verrijkt met links naar artikelen, wetgeving en jurisprudentie. En beschikbaar op desktop, tablet en smartphone. Bovendien kunt u eenvoudig specifieke onderwerpen en uitspraken volgen zodat u tijd over houdt voor uw cliënten. Of voor uzelf natuurlijk.
kluwer.nl/smartnewz
Vooraf
89
Naar een Europese Algemene wet bestuursrecht
2
Het jaar 2014 eindigde – voor de bestuursrechtjuristen – met een hoogtepunt. In Utrecht werd het 75-jarig bestaan gevierd van de Vereniging voor Bestuursrecht (beter bekend als ‘de VAR’, een afkorting uit de tijd dat bestuursrecht nog administratief recht heette). Deze vereniging is in 1939 opgericht mede vanuit de behoefte aan de ontwikkeling van een algemeen deel van het bestuursrecht. Een vakgebied dat toen nog, behalve slechts een aanhangsel van het staatsrecht, vooral een lappendeken was van vele bijzondere regelingen zonder veel coherentie. Dat beeld is inmiddels radicaal veranderd, waarvan de Algemene wet bestuursrecht een prominente getuige is. Ter gelegenheid van dit jubileum is (onder redactie van Schueler en Widdershoven) een bundel uitgebracht met als thema de Europeanisering van het algemeen bestuursrecht. Uit een aantal bijdragen daaraan blijkt dat men zich thans op EU-niveau zorgen maakt over het ontbreken van een algemeen Europees bestuursrecht en in feite tegen dezelfde problemen aanloopt die destijds mede de aanleiding vormden voor de oprichting van de VAR. Daarbij wordt de vraag opgeworpen of er voor bestuurshandelen van EU-autoriteiten niet ook een soort Europese Awb zou moeten gaan gelden. Een thema waarover door diverse auteurs eveneens druk wordt gefilosofeerd in de laatste drie afleveringen van het Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht. Aanleiding daarvoor is de begin 2013 door het Europese Parlement aangenomen resolutie (2012/2024 (INL)) met een oproep aan de Commissie om te komen tot een Verordening voor bestuurlijke procedures van de EU. Centrale doel van deze verordening zou zijn het waarborgen van het recht op behoorlijk bestuur door middel van een open, efficiënte en onafhankelijke administratie. Gecodificeerd zouden moeten worden de basisbeginselen van goed bestuur alsmede de door de EU-autoriteiten te volgen procedure wanneer er contact plaatsvindt tussen een dergelijke autoriteit en een (rechts)persoon met name wanneer er besluiten worden genomen. Daarbij gaat het om bekende beginselen als legaliteit, evenredigheid en bescherming van gerechtvaardigde verwachtingen maar ook om relatief nieuwe als efficiency en dienstbaarheid. Deze regels zouden alleen bindend moeten zijn voor instellingen en agentschappen van de Unie. Het zou dan gaan om harde de-minimis regels. Er zou alleen ruimte zijn om bij wijze van een bijzondere regeling meer bescherming te bieden. De aandacht voor het thema Europese Awb houdt daarnaast verband met het feit dat een groep onderzoekers uit verschillende landen van de Europese Unie in 2014 een concept van Model Rules on EU Administrative Procedures heeft gepubliceerd. Dit naar voorbeeld van een vergelijkbaar initiatief voor het privaatrecht, de Common Frame of Reference. De Model Rules beogen het waarborgen van constitutionele waarden en beginselen van de EU en zijn verdeeld over afzonderlijke boeken voor verschillende vormen van bestuurshandelen. Daarbij gaat het om besluiten van algemene strekking, beschikkingen, contracten, wederzijdse bij-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
stand en informatiebeheer terzake waarvan steeds behoorlijk gedetailleerde regels zijn voorzien. Daarmee gaan deze Rules verder dan de door het Europees Parlement beoogde verordening die met name op het beginselniveau ziet. Qua beoogd toepassingsbereik is er geen verschil, behalve dat de regels over wederzijdse bijstand en informatiebeheer ook zouden gelden voor de nationale autoriteiten. Verschil is natuurlijk wel dat de Rules een wetenschappelijk product zijn waarvan in het geheel nog niet duidelijk is of zij ooit in bindende EU-regelgeving zullen landen. Deze initiatieven verdienen steun en onze volle aandacht. EU-autoriteiten hebben steeds meer direct contact met (rechts)personen en de thans daarvoor geldende regels zijn allerminst compleet, coherent en toegankelijk. Dat is onwenselijk. Een Europese Awb, langs de lijnen van de beoogde verordening, de Model Rules of – nog beter – een combinatie daarvan, zou aan dit probleem tegemoet kunnen komen. De ervaringen in Nederland met onze Awb bevestigen dat. Deze positieve, maar soms ook negatieve ervaringen zouden gelet op het belang van een zo goed mogelijke regeling op Europees niveau ook gedeeld moeten worden met de Europese ‘wetgever’. Dat vergt actieve bemoeienis vanuit Nederland, waarbij ook de regelmatig uitgevoerde Awb-evaluatieonderzoeken een belangrijke rol zouden kunnen spelen. Een dergelijke bemoeienis is ook vereist omdat van een eventuele Europese Awb ongetwijfeld ook weer invloed uitgaat op ons nationale algemene bestuursrecht. Bovendien kan een Europese Awb die fundamenteel afwijkt van onze eigen Awb voor spanningen zorgen of op zijn minst vragen oproepen. Met name wanneer er als gevolg daarvan ten aanzien van inhoudelijk vergelijkbaar bestuurshandelen afhankelijk van de vraag of het gaat om een EU-of een nationaal bestuursorgaan afwijkende procedurele waarborgen zouden gelden. Dat is namelijk moeilijk te rechtvaardigen. Actieve bemoeienis met het Europese codificatietraject is temeer aangewezen, nu het Europees Parlement de wens heeft uitgesproken dat de lidstaten zich op onderdelen vrijwillig bij de Europese Awb zullen aansluiten. Wat er ook zij van dat laatste, in ieder geval kan er inspiratie uitgaan van de Europese regeling voor de verdere vormgeving van de Nederlandse Awb. De Model Rules kennen, bijvoorbeeld, een regeling over de totstandkoming van bestuursregelgeving, overheidscontracten, bewijsrecht in de bestuurlijke fase, massaprocedures en intrekking van beschikkingen. Onderwerpen die in de Nederlandse Awb ontbreken en (deels) worden gemist. De Nederlandse betrokkenheid bij dit proces is dus nodig en al behoorlijk verzekerd via ons ambtelijk apparaat en een aantal prominente Nederlandse leden van de Europese onderzoeksgroep die bezig is met de Model Rules. Wat echter nog wel ontbreekt is een Europese vereniging voor bestuursrecht naar het model van onze VAR. De oprichting daarvan is een goed voornemen voor het net begonnen nieuwe jaar. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
93
90
Wetenschap
Terugkerend rumoer over benoemingen door de regering en de Tweede Kamer Paul Bovend’Eert1
In 2014 liep de benoeming van de nieuwe Nationale ombudsman door de Tweede Kamer uit op een compleet fiasco. In de jaren daarvoor ontstond de nodige beroering rond de benoeming van een staatssecretaris (2012), de benoeming van twee raadsheren in de Hoge Raad (2011) en de benoeming van de vice-president van de Raad van State (2011). Regering en Tweede Kamer hebben kennelijk moeite om een behoorlijke benoemingsprocedure te volgen bij belangrijke benoemingen in openbare ambten. De laatste jaren staat daarnaast de zeggenschap van de Tweede Kamer bij benoemingen ter discussie. In en buiten de Kamer gaan stemmen op om de Tweede Kamer meer zeggenschap te geven bij benoemingen. In de navolgende bijdrage wordt eerst aandacht besteed aan de discussie over benoemingen door regering en Tweede Kamer, mede aan de hand van een aantal incidenten in de laatste jaren. Daarna wordt nagegaan waarin deze benoemingsprocedures tekort schoten, en welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Ten slotte wordt de vraag aan de orde gesteld of het wenselijk is de zeggenschap bij benoemingen door de regering te verruimen.
1. Ontwikkelingen in de discussie over benoemingen en incidenten in de afgelopen jaren In 1998 constateerde de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) dat het benoemingenbeleid in Nederland ‘om politieke redenen’ weinig open was.2 Benoemingen bij de hoge colleges van staat en bij andere overheidsinstanties kenmerkten zich door ‘achterkamertjespolitiek’, zo was de kritiek in en om het parlement.3 Tussen de grote politieke partijen4 werden van oudsher – veelal achter de schermen – afspraken gemaakt over de bij de benoemingen te hanteren partijpolitieke verdeelsleutels. Het voorzitterschap van de beide Kamers en van de Algemene rekenkamer en het vice-presidentschap van de Raad van State werden zo door de grote drie verdeeld. In dit systeem van ‘collectieve patronage’5 ontbrak bij benoemingen veelal een open benoemingsprocedure. Met name vanuit de kleinere oppositiefracties in de Tweede Kamer is rond de eeuwwisseling tegen deze gang van zaken meer en meer kritiek geuit. In 1998 gaf de Tweede Kamer een eerste aanzet tot verandering van deze benoemingscultuur door de benoemingsprocedure van haar eigen voorzitter (artikel 4
94
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
RvOTK) te wijzigen. Na de verkiezingen van 1998 stelde de Tweede Kamer voor het eerst een profielschets voor de nieuwe voorzitter vast, waarin geschiktheidsvereisten geformuleerd werden. De politieke kleur van de kandidaat vormde in de profielschets geen criterium voor benoeming. Bij de eerste toepassing van deze nieuwe benoemingsprocedure in de Tweede Kamer in 1998 werd overigens nog conform de traditie een vertegenwoordiger van de grootste fractie gekozen (PvdA, mevrouw Van Nieuwenhoven), maar bij volgende benoemingen van Tweede Kamervoorzitters in de afgelopen zeven jaar is dit aloude uitgangspunt verlaten.6 In 2005 vroeg de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de Rob advies over de vraag hoe benoemingen van functionarissen in het openbaar bestuur meer ‘transparantie’ zouden kunnen krijgen, met als bijzondere aandachtspunten de kenbaarheid van vacatures en de wenselijkheid van een meer uniform benoemingenbeleid.7 In zijn advies concludeerde de Rob dat een transparante benoemingsprocedure zich hierdoor kenmerkte dat vooraf helder was hoe een procedure in elkaar
Na de vorming van het kabinet-Rutte II trok de gang van zaken rond de benoeming van Staatssecretaris van Economische zaken Co Verdaas (PvdA) de aandacht stak, wie in de procedure welke beslissingen nam, welke criteria voor de selectie van kandidaten werden gehanteerd, en dat de keuze uiteindelijk ook viel op degene die aan de criteria beantwoordde. De Rob benadrukte in zijn advies dat transparantie van de procedure niet per definitie een volledig openbare procedure hoefde te betekenen. Er konden goede gronden bestaan voor een zekere beslotenheid.8 De Minister van BZK onderschreef in een reactie op het Rob-advies de conclusie inzake de noodzaak van transparante benoemingsprocedures. Hij bepleitte optimale transparantie en actieve openbaarheid van functieprofielen, procedures en vacatures.9 Meer concreet ging de Minister van BZK in op benoemingen bij de Raad van State, die op dat moment nog in strikte vertrouwelijkheid plaatsvonden. De minister zegde toe een meer transparante benoemingsprocedure bij de Raad van State te zullen bevorderen.10 Voor wat betreft benoemingen bij andere hoge colleges van staat, zoals de Nationale ombudsman en de Algemene Rekenkamer, merkte de minister in 2006 op dat hier een belangrijke rol was weggelegd voor de Tweede Kamer. Deze diende zich bij deze benoemingen in de eerste plaats zelf uit te spreken over aanpassingen in de benoemingsprocedure. In 2007 werd de wijze van benoeming van de leden van de Raad van State bij de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Herstructurering Raad van State ter discussie gesteld. De gedachte kwam op dat de Tweede Kamer, analoog aan de benoeming van de leden van de Hoge Raad (artikel 118 Gw), en van de leden van de Algemene Rekenkamer (artikel 77 Gw) voortaan een voordracht voor benoeming van leden van de Raad van State zou moeten opmaken. Het voorstel werd – terecht – afgewezen nu een dergelijk wettelijk voordrachtsrecht van de Kamer in strijd zou zijn met de grondwettelijke regeling van de benoeming van de leden van de Raad van State door (uitsluitend) de regering (artikel 71 Gw). De ontstane politieke impasse werd doorbroken door in de herziene Wet op de Raad van State op te nemen dat vacatures voortaan in de Staatscourant gepubliceerd werden onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat (artikel 2 Wet RvS).11
In de loop van 2011 koos de regering ervoor om de procedure van artikel 2 Wet RvS toe te passen ter voorziening in de vacature van de vice-president van de Raad van State. Op 25 oktober 2011 werd een advertentie in de Staatscourant12 geplaatst ter vervulling van deze vacature. De gang van zaken wekte bevreemding. De plaatsing van de advertentie kreeg haar beslag op een moment dat al maanden daarvoor duidelijk was geworden dat er één gedoodverfde kandidaat voor de functie was, namelijk CDA-minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Piet Hein Donner. Rond de benoeming van de vicepresident ontstond een hoop rumoer. Tegenover CDA-kandidaat Donner werden nog andere CDA-kandidaten in politieke kringen naar voren geschoven, maar dan uit het zogeheten anti-PVV kamp.13 Bekend werd dat ministerpresident Rutte PvdA fractievoorzitter Job Cohen in een persoonlijk gesprek benaderd had voor de functie. Deze bedankte voor de eer. Gesproken werd van ‘regieloos geklungel’ van de premier.14 In de Tweede Kamer stelden enkele fracties, waaronder de PvdA-fractie, zich op het standpunt dat een lid van het zittende kabinet niet in aanmerking moest komen voor deze functies.15 Uiteindelijk werd de gedoodverfde kandidaat tot vice-president benoemd. Het jaar 2011 bracht voorts de nodige commotie over de benoeming van leden van de Hoge Raad. Tweemaal maakte de PVV-Tweede Kamerfractie dat jaar bij het opmaken van de voordracht van drie kandidaten door de Tweede Kamer bezwaar tegen de nummer één op de aanbevelingslijst van de Hoge Raad. De eerste keer betrof het de vervulling van een vacature, waarbij de Nijmeegse hoogleraar strafrecht Ybo Buruma de eerste kandidaat was op de aanbevelingslijst. De PVV had bezwaren tegen bepaalde partijpolitieke (PvdA-)activiteiten en sympathieen van deze kandidaat. Uiteindelijk werd Buruma na hoofdelijke stemming – hoogst ongebruikelijk – op plaats één voorgedragen door de Kamer. Bij de vervulling van een tweede vacature bij de Hoge Raad in 2011 wierp, naar verluidt, de PVV opnieuw een blokkade op tegen de eerste kandidaat op de aanbevelingslijst, te weten advocaat-generaal Diederik Aben. Ditmaal nam de Hoge Raad de aanbe-
Auteur
Benoemingen in het openbaar bestuur,
de hoge colleges van staat (Raad van Sta-
12. Jaargang 2011, nr. 18995.
1. Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert is hoogleraar
2006, p. 8.
te, Algemene Rekenkamer, Nationale
13. De PVV steunde op dat moment de
staatsrecht aan de Radboud Universiteit
4. Toen nog CDA, PvdA, VVD.
ombudsman) bij de Algemene Bestuurs-
regeringscoalitie van VVD en CDA, hetgeen
Nijmegen.
5. Zie rapport Rob 2006, p. 33.
dienst, zelfstandige bestuursorganen en
tot de nodige politieke conflicten in het
6. Vergelijk P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M.
adviescolleges.
CDA leidde.
Noten
Kummeling, Het Nederlandse Parlement,
9. Kamerstukken II 2006/07, 30800 VII, 25,
14. Bovend’Eert 2011, p. 2096.
2. Raad voor het openbaar bestuur, Tussen
Deventer: Kluwer 2010, p. 169-170.
p. 3.
15. Motie-Recourt/Van Raak, Kamerstuk-
staat en electoraat, Politieke partijen op het
7. Kamerstukken II 2006/07, 30800 VII, 25,
10. Vergelijk Kamerstukken II 2006/07,
ken II 2011/12, 33000 III, 8.
snijvlak van overheid en samenleving, Den
p. 2.
30800 VII, 25, p. 4-5.
Haag, 1998.
8. Zie verder rapport Rob 2006. De Rob
11. P.P.T. Bovend’Eert, Een Haagse klucht,
3. Zie Raad voor het openbaar bestuur,
ging in zijn advies in op benoemingen bij
NJB 2011/2096, afl. 41, p. 22782.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
95
Wetenschap
veling terug na negatieve signalen uit de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie.16 Welke bezwaren bestonden tegen de kandidaat, en waarom een stemming in de Kamer over de voordracht op basis van de aanbevelingslijst achterwege bleef, werd niet duidelijk. De Kamerleden namen, zo heette het, ten aanzien van de gedachtewisseling in de besloten commissievergadering geheimhouding in acht.17 Na de kabinetsformatie van 2012, de vorming van het kabinet-Rutte II, trok de gang van zaken rond de benoeming van Staatssecretaris van Economische zaken Co Verdaas (PvdA) de aandacht. Ten tijde van de benoe-
96
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
ming was al bekend dat er twijfels waren gerezen omtrent de rechtmatigheid van ingediende reisdeclaraties in zijn vorige functie als gedeputeerde van de provincie Gelderland. De staatssecretaris bood een maand na zijn benoeming om deze reden ontslag aan. In de Tweede Kamer oordeelden enkele fractievoorzitters dat minister-president Rutte bij de benoeming van deze staatssecretaris overhaast te werk was gegaan. De minister-president stelde zich op het standpunt dat de kandidaat-bewindslieden er zelf voor verantwoordelijk waren dat zij alle relevante feiten op tafel legden. Vervolgens werd slechts naslag gedaan, aldus de premier.18
De benoeming van de bewindslieden van het tweede kabinet-Rutte in 2012 gaf de voorzitter van de Rob, Jacques Wallage, aanleiding om te bepleiten dat kandidaat-ministers voortaan eerst door de Tweede Kamer zouden worden gehoord. De Tweede Kamer zou zo moeten kunnen beoordelen of de kandidaat geschikt was voor de functie. De voorzitter verwees naar de praktijk in de Verenigde Staten en in het Europees Parlement.19 In 2014 nam D66 fractievoorzitter Alexander Pechtold een vergelijkbaar standpunt in. Bij een volwassen verhouding tussen Kamer en kabinet paste zijns inziens dat kandidaat-bewindspersonen in de Tweede Kamer uitgenodigd werden voor een hoorzitting. Het horen van bewindspersonen zou een nieuwe stap zijn in het transparanter maken van het democratische besluitvormingsproces. ‘De Kamer moet de gelegenheid krijgen om kandidaat-bewindspersonen in een hoorzitting te bevragen, onderzoeken of de integriteit op orde is en als sluitstuk expliciet het vertrouwen in de bewindspersoon uitspreken’, aldus Pechtold, die daarbij eveneens verwees naar de praktijk in de VS en in het Europees Parlement.20 Tenslotte moet nog melding gemaakt worden van het debacle van de benoeming van een nieuwe Nationale ombudsman in 2014. Overeenkomstig de gangbare praktijk stelde de Tweede Kamer eind 2013 ter vervulling van de ontstane vacature een profielschets en advertentietekst vast.21 De Kamer ontving 30 sollicitatiebrieven. De Commissie aanbeveling Nationale ombudsman (CANO), bestaande uit de president van de Hoge Raad, de president van de Algemene Rekenkamer en de vice-president van de Raad van State, stelde vervolgens overeenkomstig artikel 2 lid 2 Wno een aanbeveling van drie kandidaten op. Deze lijst van aanbeveling werd anders dan bij voorgaande benoemingen niet openbaar gemaakt, maar ter vertrouwelijke inzage gelegd voor de leden van de Tweede Kamer.22 De subcommissie uit de Vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken die ter voorbereiding van de benoeming van de Nationale ombudsman was ingesteld, voerde vervolgens gesprekken met zes kandidaten, waaronder de drie kandidaten van de aanbevelingslijst van de CAMO. De vaste commissie van Binnenlandse Zaken stelde, nadat de subcommissie een vertrouwelijk verslag had uitgebracht, voor mr. Guido van Woerkom, hoofddirecteur van de ANWB, te benoemen tot Nationale ombudsman. Onduidelijk was of deze kandidaat door de CANO was aanbevolen.23 De Kamer benoemde Van Woerkom tot Nationale ombudsman. Deze benoeming ging niet zonder slag of stoot. Kort voor zijn benoeming raakte Van Woerkom in opspraak vanwege in het verleden gedane uitlatingen. Na zijn benoeming raakte Van Woerkom opnieuw in opspraak vanwege de hoogte van een vertrekpremie die hij van de ANWB ontving. Van Woerkom besloot daarom af te zien van zijn beëdiging als Nationale ombuds-
man. De Kamer kon hierop een nieuwe benoemingsprocedure opstarten.
2. Kanttekeningen bij de benoemingspraktijk Uit de hierboven genoemde voorbeelden uit de benoemingspraktijk voor de hoge colleges van staat en de Hoge Raad blijkt dat de betrokken ambten van de centrale overheid, als het gaat om het waarborgen van zorgvuldige en transparante benoemingsprocedures hun zaak nog niet op orde hebben. De volgende kanttekeningen kunnen geplaatst worden bij de verschillende benoemingsprocedures. a. De benoeming van de vice-president van de Raad van State (2011) Het verloop van de benoeming van (toenmalig) minister Donner tot vice-president van de Raad van State leert dat het voornaamste defect in deze benoemingsprocedure hierin stak, dat een eenduidige keuze voor de te volgen benoemingsprocedure achterwege bleef. De regering volgde weliswaar formeel de benoemingsprocedure van artikel 2 1 lid Wet RvS (publicatie van de vacature in Staatscourant onder opgave van een profiel van de kandidaat), maar gezien de feitelijke gang van zaken bleek deze procedure een schijnvertoning. Achteraf stelde de Minister van BZK zich op het standpunt dat hij volgens artikel 2 verplicht was deze procedure te volgen bij alle vacatures in de Raad van State. Bovendien betoogde hij dat bij de functie van vice-president weliswaar de (partij) politieke affiniteit van de kandidaat een rol speelde, maar dat de functie geen uitgesproken politiek karakter had, zoals bij de ministers en staatssecretarissen.24 Deze stellingname is in beide opzichten niet overtuigend. Ten eerste is op grond van de tekst van artikel 2 lid 1 Wet RvS goed te verdedigen dat het artikel slechts de wettelijke benoemingsprocedure voorschrijft bij vacatures van leden van de Raad van State, niet van de vice-president.25 Ten tweede is gelet op de van oudsher bestaande benoemingspraktijk moeilijk vol te houden dat bij de vervulling van de vacature voor de functie van vice-president slechts politieke affiniteit een rol speelt. Tot nu toe heeft altijd de toepassing van de partijpolitieke verdeelsleutel tussen de drie grote politieke partijen vooropgestaan. In die zin heeft de benoeming van de vice-president − de ‘onderkoning’ van Nederland − altijd bij uitstek een politiek karakter
De toepassing van de benoemingsprocedure van artikel 2 Wet op de Raad van State bleek een wassen neus
16. Zie J. Ilsink, ‘Benoeming in de Hoge
tingen met ministers en hun benoeming. Zie
23. Of door de subcommissie voorgedragen.
benoemingsprocedure valt. Zie ook: de
Raad’, NJB 2012/177, afl. 3, p. 194 e.v.
verder www.nd.nl 7 november 2012; www.
24. Kamerstukken II 2011/12, 33000 VII,
beschouwing van de Nationale ombudsman
17. Ilsink 2012, p. 194.
groenlinks.nl 6 september 2006.
124, p. 2-3.
over deze benoeming, getiteld Reflectie op
18. Zie www.nrc.nl 6 december 2012; zie
20. Vergelijk www.D66.nl/kamer-moet-
25. Art. 2 lid 1 Wet RvS bepaalt in de slotzin
transparantie bij politieke benoemingen,
Kamerstukken II 2012/13, 33500, 2.
kandidaat-bewindspersonen-ondervragen/.
dat de Tweede Kamer met de vice-president
Den Haag, 2012, p. 9. Voor de vindplaats
19. In 2006 pleitten de fractievoorzitters van
21. Kamerstukken II 2013/14, 33825, 1.
jaarlijks overlegt over vacatures, hetgeen
van deze beschouwing zie Kamerstukken II
Groenlinks, PvdA, SP en D66 voor hoorzit-
22. Kamerstukken II 2013/14, 33825, 3, p. 2.
impliceert dat de vice-president buiten deze
2011/12, 33000 VII 124, p. 1 noot 1.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
97
Wetenschap
gehad. In 2011 werd overeenkomstig deze benoemingspraktijk de functievervulling de facto aan een representant van het CDA toevertrouwd. Minister Donner was de gedoodverfde CDA-kandidaat. De toepassing van de benoemingsprocedure van artikel 2 Wet RvS bleek een wassen neus. De conclusie moet zijn dat de regering ernstig tekort geschoten is in het bevorderen van een behoorlijke benoemingsprocedure. Het verdient sterkt de voorkeur om vooraf open kaart te spelen en een open benoemingsprocedure achterwege te laten, wanneer partijpolitieke overwegingen de doorslag moeten geven bij de benoeming. De regering dient voortaan vooraf een duidelijke keuze te maken en deze keuze kenbaar te maken. Of men start een open benoemingsprocedure of men geeft aan dat de functie een sterk politiek karakter heeft, en zich derhalve niet leent voor een benoemingsprocedure op basis van een profiel en open werving en selectie van kandidaten. Een gang van zaken, zoals in 2011 schaadt slechts het vertrouwen van de burger in de integriteit van de overheid, en leidt tot een valse start voor de betrokken functionaris. b. Benoemingen bij de Hoge Raad (2011) Bij de twee benoemingen voor de Hoge Raad in 2011 ging niet de regering, noch de Hoge Raad, maar de Tweede Kamer nogal in de fout. Volgens artikel 118 Gw benoemt de regering de leden van de Hoge Raad uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer. Artikel 5c lid 6 Wrra 1957 bepaalt dat de Hoge Raad aan de Tweede Kamer kennis geeft van een vacature en daarbij een lijst van aanbeveling van zes kandidaten meezendt. De Hoge Raad geeft daarbij een volgorde aan. De laatste jaren heeft de Hoge Raad aan zijn wettelijk taak om een aanbeveling op te maken nadere invulling gegeven door een profiel voor het vervullen van de functie van raadsheer op te stellen en groepsprofielen van de drie kamers van de Hoge Raad vast te stellen.26 Jaarlijks wordt geadverteerd. Een selectiecommissie polst potentiële kandidaten. De Hoge Raad maakt een aanbeveling op die uitsluitend gebaseerd is op inhoudelijke kwaliteiten en specialismen van de kandidaten met een afstemming op de behoefte van de Hoge Raad. De Tweede Kamer gebruikt, voor zover bekend, geen bijzondere selectiecriteria bij het opmaken van de voordracht. Meestal volgt de Kamer de aanbeveling van de Hoge Raad, in die zin dat nummer één tot en met drie van de aanbeveling overgenomen worden op de voordracht. De Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft in een besloten vergadering gesprekken met de zes kandidaten.27 De Kamer stelt de voordracht doorgaans vast zonder schriftelijke stemming.28 Dat de Tweede
Het is zaak dat de Kamer zich bezint op haar rol in deze benoemingsprocedure en in de toekomst meer openheid betracht omtrent de door haar te maken afwegingen 98
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Kamer doorgaans de aanbeveling volgt is begrijpelijk, nu bij de benoeming van raadsheren de juridische deskundigheid voorop staat. Maar het ligt evenzeer in de rede dat de Kamer, gezien haar grondwettelijke bevoegdheid in het kader van ‘checks and balances’29 een eigen afweging maakt. Om een zorgvuldige en transparante benoemingsprocedure te bevorderen dient de Kamer vooraf kenbaar te maken of en zo ja welke aanvullende selectiecriteria zij stelt. Daarnaast dient de betrokken vaste Kamercommissie in een verslag aan de Kamer duidelijk te maken welke afwegingen zij maakt ter zake van het opmaken van een voordracht. Indien de Kamercommissie voorstelt om af te wijken van de aanbeveling dient zulks te worden gemotiveerd. Indien een van de fracties bezwaar heeft tegen de aanbevelingslijst, ligt het voor de hand dat het bezwaar, alsmede het standpunt van de andere fracties gemotiveerd in de verslaglegging kenbaar wordt gemaakt. Bij de twee benoemingen in 2011 is deze transparantie in de benoemingsprocedure niet betracht.30 Het is zaak dat de Kamer zich bezint op haar rol in deze benoemingsprocedure en in de toekomst meer openheid betracht omtrent de door haar te maken afwegingen. Voor de vaste Kamercommissie is hier een bijzondere rol weggelegd. De verslaglegging van de commissie dient een gemotiveerd oordeel te bevatten. c. De benoeming van staatssecretaris Co Verdaas (2013) Het verloop van de benoeming van staatssecretaris Co Verdaas in 2012 illustreerde dat ook deze benoemingsprocedure niet altijd vlekkeloos verloopt.31 In de benoemingspraktijk bij de vorming van een nieuw kabinet na Tweede Kamerverkiezingen dragen de Tweede Kamerfracties, nadat overeenstemming bereikt is over een regeerakkoord en de zetelverdeling, kandidaten voor de hen toebedeelde ministersposten en staatssecretariaten voor aan de formateur.32 Voorafgaand aan het gesprek tussen de formateur en de kandidaat-bewindspersoon vinden vervolgens drie feitenonderzoeken (screening) plaats. Het betreft een naslag in het justitieel documentatieregister, een naslag van de AIVD naar relevante beschikbare gegevens, en een naslag in het fiscale dossier van betrokkene.33 Voorts vraagt de formateur vooraf aan de fractievoorzitters om een deugdelijk cv van de kandidaten.34 In het gesprek tussen formateur en kandidaat-bewindspersoon stelt de formateur tenslotte de vraag of er nog overigens gegevens zijn ‘(…) met betrekking tot uw persoonlijke leven respectievelijk met betrekking tot uw vermogenspositie, die bij een eventueel bekend worden u dan wel het kabinet in een gecompliceerde positie zouden kunnen brengen’.35 Het is opmerkelijk dat, gegeven deze screening, in 2012 bij de benoeming van staatssecretaris Co Verdaas geen acht geslagen werd op reeds bekende beschuldigingen van onjuist declaratiegedrag in een vorige functie. Het incident uit 2012 staat overigens niet op zichzelf. Ook bij vorige kabinetsformaties is dergelijk ‘integriteitsonderzoek’ herhaaldelijk tekort geschoten.36 Het een en ander leidt tot de conclusie dat het wenselijk is dat de formateur, met ondersteuning van ambtelijke diensten, bij toekomstige kabinetsformaties voldoende tijd en aandacht besteedt aan het integriteitsonderzoek van kandidaat-bewindslieden.37 Zonodig moet een benoeming in afwachting van de uitkomst van integriteitsonderzoek worden opgeschort.
Duidelijk is dat bij deze benoeming in afwijking van de gangbare benoemingspraktijk onvoldoende openheid en transparantie betracht zijn
d. Benoeming van de Nationale ombudsman (2014) In deze benoemingsprocedure week de Tweede Kamer ten dele af van de in het verleden gevolgde procedure bij de benoeming van de Nationale ombudsman. Zoals te doen gebruikelijk stelde een subcommissie van de Vaste Kamercommissie van BZK een advertentietekst en profielschets op en legde deze ter goedkeuring voor aan de Kamer.38 De Kamer ontving in deze procedure dertig sollicitatiebrieven. Overeenkomstig artikel 2 lid2 WNo stelde de adviescommissie (CANO) op basis van gesprekken met kandidaten een aanbeveling van drie kandidaten op. Bij voorgaande benoemingen droeg de Tweede Kamervoorzitter vervolgens zorg voor de openbaarmaking van deze lijst van aanbeveling van drie kandidaten, genummerd één tot en met drie.39 De Vaste Kamercommissie voor BZK had daarop een gesprek met de drie kandidaten.40 Bij de benoeming van de Nationale ombudsman in 1999 volgde de vaste Kamercommissie weliswaar de aanbeveling van de CANO, maar plaatste daarbij de kanttekening dat dit advies niet unaniem werd gedragen.41 De eerste kandidaat op de aanbeveling (W. Sorgdrager) trok zich daarop terug, waarna de Kamer nummer 2 (R. Fernhout) benoemde tot Nationale ombudsman.42 Een dergelijke transparante en open procedure werd in 2014 niet gevolgd. De lijst van drie door de CANO aanbevolen kandidaten werd niet openbaar gemaakt. De subcommissie voerde gesprekken met in totaal zes kandidaten. Zij bracht verslag uit aan de Vaste Kamercommissie voor BZK. Het verslag werd niet openbaar gemaakt. De vaste Kamercommissie stelde voor de heer Van Woerkom te benoemen. De Kamer volgde, zoals bekend, dit advies op. Na zijn benoeming gaf de heer Van Woerkom, zoals gezegd, aan af te zien van zijn beëdiging als Nationale ombudsman.43 Daarmee was de Kamer terug bij af. Duidelijk is dat bij deze benoeming in afwijking van de gangbare benoemingspraktijk onvoldoende openheid en transpa-
rantie betracht zijn. Eerdere benoemingen leerden dat de aanbeveling van de CANO in de procedure van bijzonder gewicht was. Zulks ligt ook voor de hand omdat deze adviescommissie bij uitstek in staat moet worden gedacht een deskundig oordeel te vormen over de kwaliteiten van de kandidaten. Dat de procedure voldoende ruimte laat voor een eigen oordeelsvorming door de Kamer, leerde de procedure van 1998-1999. De besluitvorming voltrok zich in 1999 daarbij niet achter gesloten deuren, zoals in 2014 het geval was, maar op basis van openbare verslaglegging. En daarmee is, denk ik, het belangrijkste bezwaar tegen de gang van zaken in 2014 gegeven. Het is dan ook zaak de benoemingspraktijk bij eerdere benoemingen te hervatten. Belangrijk daarbij is tevens dat de Kamervoorzitter bij deze benoeming een sterke regie voert, zoals in 1998/1999 (voorzitter mevrouw Van Nieuwenhoven) het geval was.
3. Tussenconclusie Het is duidelijk dat regering en Tweede Kamer bij het volgen van benoemingsprocedures het eerdergenoemde advies van de Rob onvoldoende ter harte hebben genomen. Voor een transparante benoemingsprocedure moet het verloop van de procedure vooraf helder zijn. Ook moet vaststaan wie welke beslissingen in de procedure neemt, welke criteria voor selectie worden toegepast, en dat de keuze uiteindelijk ook valt op degene die aan de criteria beantwoordt. Bovendien moet vooraf duidelijk gemaakt worden of een dergelijke transparante benoemingsprocedure daadwerkelijk gevolgd wordt. Bij de benoeming van de vice-president van de Raad van State ontbrak die duidelijkheid. Bij benoemingen van de Tweede-Kamervoorzitter en de Eerste Kamervoorzitter is in de afgelopen jaren wel een open en transparante benoemingsprocedure gevolgd. Tegen die achtergrond is de vraag aan de orde of het bij een toekomstige vervulling van een vacature van vice-president van de Raad van State − of van de president van de Algemene Rekenkamer − nog in de rede ligt de aloude praktijk van partijpolitieke afspraken bij de verdeling van posten te handhaven. Is het niet beter om ook voor deze functies voortaan te kiezen voor een daadwerkelijk open procedure op basis van primair deskundigheidsvereisten in plaats van politieke achtergrond? Een transparante benoemingsprocedure vereist niet volledige openheid, maar wel voldoende transparantie ten aanzien van de keuzes die gemaakt worden bij de benoeming van ambtsdragers. Het is duidelijk dat de Tweede Kamer deze transparantie bij het opmaken van de voor-
26. Zie www.rechtspraak.nl/Hoge Raad.
31. Zie voor eerdere incidenten in het
34. Van Baalen/Van Kessel 2012, p. 233.
39. Vergelijk Kamerstukken II 1998/99,
27. Alsmede met de president van en de
recente verleden C. van Baalen & A. van
35. Van Baalen/Van Kessel 2012, p. 234.
26518 en Kamerstukken II 2004/05,
procureur-generaal bij de Hoge Raad.
Kessel, De kabinetsformatie in vijftig stap-
36. Van Baalen/Van Kessel 2012, p. 232
30052.
28. P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kumme-
pen, Amsterdam: Boom Juridische uitgevers
e.v.
40. En in voorkomende gevallen met ande-
ling, Het Nederlandse parlement, Deventer:
2014, p. 232 e.v.
37. Al met al duurde de formatie-Rutte
re kandidaten.
Kluwer 2010, p. 395.
32. Zie Van Baalen & van Kessel 2014, p.
slechts vier dagen. Er was haast geboden,
41. Kamerstukken II 1998/99, 26518, 2, p. 1.
29. Zie P.P.T. Bovend’Eert, Benoeming en
218 e.v.
want Rutte moest spoorslags afreizen naar
42. Kamerstukken II 1998/99, 26518, 3, p. 1.
ontslag van rechters, Deventer: W.E.J.
33. Zie Handboek Ministers. De lang
Turkije. Het afleggen van de regeringsver-
43. Kamerstukken II 2013/14, 33825 4, p. 1.
Tjeenk Willink 2000, p. 18 e.v.
geheimgehouden instanties aan ministers,
klaring werd daarom uitgesteld.
30. Zie ook J. Ilsink, ‘Benoeming in de Hoge
ook wel het blauwe boek genoemd,
38. Zie Kamerstukken II 2013/14, 33825,
Raad’, NJB 2012/177, afl. 3, p. 194-195.
Amsterdam: Elsevier 2013, p. 21-22.
1, p. 1 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
99
Wetenschap
Het uitspreken van het vertrouwen na afloop van een hoorzitting is in die zin niet noodzakelijk, sterker nog een overbodige handeling dracht voor de benoeming van raadsheren in de Hoge Raad onvoldoende betracht. In de verslaglegging dient een gemotiveerde keuze tot uitdrukking te komen, al of niet op basis van een aanvullend profiel, dat vooraf kenbaar is. Voor de procedure van benoeming van een Nationale ombudsman geldt eveneens dat in de verslaglegging een gemotiveerde keuze kenbaar wordt gemaakt, zoals in het verleden ook is voorgekomen. Het is raadzaam dat de Kamervoorzitter erop toeziet dat voldoende transparantie in de procedure in acht genomen wordt.
4. Meer zeggenschap voor de Tweede Kamer bij benoemingen? Bij bepaalde benoemingen is, zoals hiervoor bleek, de zeggenschap van de Tweede Kamer (of de Eerste Kamer) in de benoemingsprocedure reeds gewaarborgd in de Grondwet. Dat de Kamer haar voorzitter en griffier benoemt (artikel 61 Gw), ligt volgens het uitgangspunt van de machtenscheiding – de Staten-Generaal als zelfstandige en onafhankelijke staatsmacht − voor de hand. Dat de Tweede Kamer de Nationale ombudsman benoemt (artikel 78a Gw), is vanuit zijn onafhankelijke positie tegenover de regering te verklaren. Voor de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een voordracht te doen bij benoemingen in de Hoge Raad (artikel 118 Gw) vormt het belang van ‘checks and balances’ de constitutionele achtergrond.44 Voor de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een voordracht te doen bij benoemingen in de Algemene Rekenkamer (artikel 77 Gw), is de onafhankelijk positie van de rekenkamer ten opzichte van de regering het argument.45 De vraag is of de Tweede Kamer meer zeggenschap zou moeten hebben in de benoemingsprocedures van andere ambtsdragers. Pechtold spreekt, zoals gezegd, van een waardevol democratisch instrument in een volwassen verhouding tussen Kamer en kabinet, indien de Kamer de gelegenheid krijgt kandidaat-ministers en -staatssecretarissen te bevragen op integriteit in een hoorzitting, en als sluitstuk het vertrouwen in hen uit te spreken. Hij verwijst naar benoemingsprocedures in de Amerikaanse Senaat en het Europees parlement. Voor de benoeming van de minister-president, de ministers en staatssecretarissen geldt volgens de Grondwet slechts dat deze geschiedt bij koninklijk besluit. De benoeming is een besluit van de regering, met het contraseign van de minister-president (zie artikel 43, 46 en 48 Gw). Bij deze benoeming is tevens de werking van de vertrouwensregel van het parlementaire stelsel van belang. Deze regel houdt in dat ministers en staatssecretarissen die niet langer geacht kunnen worden het vertrouwen te hebben van een parlementaire meerderheid, niet kunnen aanblijven.46 Een gangbare benadering bij de uitleg van deze ongeschreven rechtsregel is dat sprake is van een zogeheten negatieve vertrouwensregel. Niet behoeft te blijken dat de minister het vertrouwen van een parlementaire meerderheid heeft. Daarentegen moet blijken dat hij dit niet langer heeft. Het
100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
vertrouwen wordt verondersteld totdat het tegendeel blijkt.47 Een motie van vertrouwen komt in het Nederlandse parlementaire stelsel als onderdeel van de vertrouwensregel niet voor.48 Het voorstel van Pechtold om uitdrukkelijk het vertrouwen uit te spreken in kandidaatbewindspersonen, past aldus niet in het geldende parlementaire stelsel. De vertrouwensregel zou moeten worden aangepast. De vraag is daarnaast of het horen van kandidaat-bewindspersonen en het uitspreken van vertrouwen in hen gewenst en noodzakelijk is. Pechtold spreekt van een democratisch instrument en van een volwassen verhouding tussen regering en Kamer. Is de huidige benoemingspraktijk dan niet democratisch en onvolwassen? In de ‘procedure’ van de kabinetsformatie, die grotendeels uit formatiepraktijken bestaat, hebben de Tweede Kamerfracties van de bij de formatie gevormde parlementaire meerderheidscoalitie tegenwoordig beslissende zeggenschap in de samenstelling van een nieuw kabinet. De Kamer benoemt de (in)formateur(s) (artikel 139a RvOTK). De Kamerfracties en hun fractievoorzitters sluiten een regeerakkoord, maken afspraken over de zetelverdeling, en dragen ten slotte de kandidaat-ministers en -staatssecretarissen voor aan de formateur. Dezen binden zich aan het regeerakkoord in de afsluitende constituerende vergadering van het kabinet. Aldus komt een kabinet tot stand dat geacht mag worden het vertrouwen te hebben van een parlementaire meerderheid. Het uitspreken van het vertrouwen na afloop van een hoorzitting is in die zin niet noodzakelijk, sterker nog een overbodige handeling. Dat vertrouwen is immers al gevestigd. Een hoorzitting om kandidaat-bewindspersonen te bevragen op integriteit heeft eveneens geen toegevoegde waarde. De ministerpresident legt immers aanstonds na het optreden van het kabinet, in het bijzijn van alle bewindspersonen, een regeringsverklaring af, waarna de premier en de leden van het kabinet ter verantwoording geroepen kunnen worden. Opvallend is nog dat Pechtold de kandidaat-bewindspersonen op integriteit wil bevragen. Het is echter zeer de vraag of de Tweede Kamer voldoende toegerust is om een zelfstandig integriteitsonderzoek uit te voeren.49 Het risico is groot dat zo’n hoorzitting niet veel meer oplevert dan een partijtje prijsschieten van de oppositie op kandidaat-bewindspersonen. Ten slotte moet nog opgemerkt worden dat de verwijzing naar de Amerikaanse Senaat en het Europees parlement staatsrechtelijk bezien misplaatst is. In het Amerikaanse regeringssysteem ontbreken de vertrouwensregel en de ministeriële verantwoordelijkheid. De regeringsvorming is een zaak van de president. In dit Separation of Powers model zijn bijzondere gedeelde bevoegdheden (checks and balances) gecreëerd om de samenwerking tussen president en Congres te waarbogen en machtsconcentratie te voorkomen. Een van die gedeelde bevoegdheden betreft de benoeming van ‘principal officers of the United States’ door de president ‘with the advice and consent of the Senate’ (art. II section 2 USC). Vele honderden benoemingen van federale ambtsdragers,
waaronder die van ministers en federale rechters, behoeven de instemming van de Senaat. De achtergrond van dit systeem is zozeer verschillend, dat het weinig zin heeft zo’n systeem klakkeloos te kopiëren, nog even afgezien van het feit dat er ook bepaald negatieve aspecten aan verbonden zijn.50 Hetzelfde geldt voor de vergelijking met het regeringsstelsel van de Europese Unie, als men in dat verband al van een regeringsstelsel kan spreken. In het Nederlandse regeringsstelsel is, zoals in regeringsstelsels van vele andere Europese landen, de benoeming van ambtsdragers, enkele uitzonderingen daargelaten,51 een bestuursbevoegdheid. Deze bevoegdheid komt toe aan de regering of aan ambten binnen de regering. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid is van belang dat checks and balances voorhanden zijn, ten einde machtsconcentratie te voorkomen. In de VS ligt hierbij de nadruk op gedeelde bevoegdheden, op de instemming van de
Het is misplaatst om het democratie-argument in stelling te brengen ten einde benoemingsconstructies uit de VS of het Europees parlement in Nederland te introduceren
Senaat. In Nederland – en de meeste andere EU landen – zijn andere controlemechanismen ingebouwd. De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel als sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid vormen de belangrijkste controlemechanismen.52 Naast het uitgangspunt van checks and balances kan het uitgangspunt van democratische legitimatie een rol spelen. In Nederland geldt voor de ministers en staatssecretarissen een sterke afgeleide democratische legitimatie, in die zin dat zij voor hun benoeming en ontslag afhankelijk zijn van de steun van een parlementaire meerderheid. Daarnaast rust op hen een algemene verantwoordingsplicht jegens de volksvertegenwoordiging (artikel 42, 68 Gw). Daarmee levert dit regeringssysteem zeker voldoende democratische legitimatie aan ministers en staatssecretarissen. Het is in die zin misplaatst om het democratie-argument in stelling te brengen ten einde benoemingsconstructies uit de VS of het Europees parlement in Nederland te introduceren.
5. Slot De laatste jaren maakt de Tweede Kamer zich sterk om haar zeggenschap op benoemingen te vergroten. Vanuit een staatsrechtelijk perspectief zijn daarvoor geen goede argumenten aan te dragen. De vertrouwensregel en de ministeriële verantwoordelijkheid bieden voldoende houvast om die zeggenschap gestalte te geven. De Tweede Kamer kan beter binnen het bestaande kader streven naar verbetering van transparante benoemingsprocedures. Ook de regering kan in dat opzicht nog een belangrijke bijdrage leveren aan verbetering van benoemingsprocedures.
44. Zie Bovend’Eert, 2000, p. 11. Bij de
Kluwer 2009, p.120.
met behulp van substantiële ambtelijke
Johnson, Parliament and Congress, Oxford:
grondwetsherziening 1983 werd verwezen
46. Zie Kamerstukken II 1980/81, 16035,
ondersteuning zelfstandig inlichtingen
Oxford University Press 2010, p. 72 e.v.
naar art.119 Gw (berechting van ministers
11, p.2.
inwint over kandidaten en een uitgebreid
51. Zie hiervoor.
wegens ambtsmisdrijven). Zie Kamerstuk-
47. Zie Kamerstukken II 1980/81, 16035,
onderzoek uitvoert.
52. Deze werken in de praktijk mijns inziens
ken II 1980/81, 16163, 8, p.1.
11, p.2.
50. Zie M.P. Carey & B. Palmer, Presidential
veel beter dan genoemde checks and balan-
45. Zie P.P.T. .Bovend’Eert, J.L.W. Broek-
48. Zie Bovend’Eert & Kummeling 2010, p.
appointments, the Senate’s confirmation
ces in de VS.
steeg, D.E. Bunschoten & J.W.A. Fleuren,
346-347.
Process, and the proposals for change, CRS
Tekst &Commentaar Grondwet, Deventer:
49. Anders dan de Amerikaanse Senaat die
report, 2012, p. 7 e.v.; W. McKay & C.W.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
101
Focus
91
Derogeert immuniteit aan de geheimhoudingsplicht? De relatie tussen de artikelen 22 Gemeentewet en 272 Wetboek van Strafrecht
Hub Hennekens1
Werkt de immuniteit zoals die in artikel 22 van de Gemeentewet is vastgelegd als een lex specialis ten opzichte van het veel algemenere artikel 272 Sr dat straf stelt op schending van de geheimhoudingsplicht? Of staan deze bepalingen naast elkaar en regelen zij elk een ‘eigen’ specifiek aspect? Hier wordt betoogd dat de bepalingen ieder voor zich op een ander onderwerp betrekking hebben en in zoverre niet in relatie tot elkaar staan: de ene ziet op het mogen openbaren van door straf gesanctioneerde meningsuitingen en de andere op het verbod om een geheim in de openbaarheid te brengen. Het is dan ook niet zo dat de plicht tot geheimhouding niet zou dienen te gelden voor hen die deze plicht schenden op grond van de immuniteitsregeling die op hen van toepassing is en dat de rechter daarin niet zou dienen te treden. Per saldo blijkt zowel het democratisch aspect als het rechtsbelang evenwichtig geregeld te zijn.
Inleiding Artikel 22 Gemeentewet geeft een regeling voor immuniteit ter zake van vervolgbaarheid en civielrechtelijke aansprakelijkheid aan leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan openbare beraadslagingen in de gemeenteraadsvergaderingen voor hetgeen zij aldaar hebben gezegd dan wel schriftelijk hebben overgelegd.2 Artikel 272 Wetboek van Strafrecht stelt straf op schending van de geheimhoudingsplicht, zijnde een misdrijf. In de Gemeentewet zijn bepalingen opgenomen ter zake van de wijze waarop besloten wordt tot geheimhouding door de gemeenteraad (artikel 25 lid 1), het college van burgemeester en wethouders en een commissie (lid 2) en de opheffing daarvan (lid 3 en 4). Sinds enige jaren is er discussie over de vraag hoe de in de Gemeentewet geregelde immuniteit zich verhoudt tot de geheimhoudingsplicht. Ook ter vergadering van de NJV van 2013 was dat onderwerp van behandeling. Een nieuw argument is aanleiding om voor dit onderwerp nog eens aandacht te vragen. Dat betreft de verhouding tussen twee algemene wetten: het Wetboek van Strafrecht en de Gemeentewet.
1. Hoe verhoudt de Gemeentewet zich tot het Wetboek van Strafrecht? Naar aanleiding van de bespreking van het ter NJV-verga-
102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
dering van 2013 aan de orde zijnde vraagstuk naar de al dan niet bestaande immuniteit van raadsleden die ‘uit de school klappen’ heeft prof. mr. R.J.B. Schutgens in zijn schriftelijke reactie op dat onderwerp onlangs als zijn mening te kennen gegeven ‘dat de immuniteit zoals die in de Gemeentewet is vastgelegd op dit punt (hij doelt daarbij op de geheimhoudingsplicht; HH) werkt als een lex specialis ten opzichte van het veel algemenere artikel 272 Sr.’3 Dit is een interessante stellingname, quod est demonstrandum. Die stelling vereist argumentatie met betrekking tot de verhouding tussen de regeling in de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht en, zo zij beperkt zou zijn tot deze bepalingen, in het bijzonder ten aanzien daarvan. Zij is nieuw en kan niet bogen op een heersende of op een door deze of gene verdedigde opvatting. Van dit nieuwe standpunt heb ik in de handboeken geen verdediging noch verhandeling aangetroffen als zouden een of meer bepalingen in de Gemeentewet aangemerkt kunnen worden als leges speciales4 ten opzichte van die in het Wetboek van Strafrecht. Dat zich in een bepaling in een algemene wet een mogelijkheid tot afwijking van het bepaalde in de andere wet kan voordoen, is algemeen bekend en aanvaard, mits de wetgever zulks al dan niet uitdrukkelijk geregeld heeft.5 Ook is algemeen aanvaard dat in bepaalde gevallen begrippen in het Wetboek van
Strafrecht verstaan dienen te worden in de zin die een andere wet aan die term geeft, zoals de term ‘openbare weg’ in het Wetboek van Strafrecht, waarbij naar heersende opvatting geduid wordt op de betekenis daarvan in de Wegenwet. In het onderhavige geval is van dit alles echter geen sprake. Toch acht Schutgens het mogelijk dat zonder verwijzing of indicatie in welke bepaling dan ook een regeling in de Gemeentewet derogeert aan bepalingen in het Wetboek van Strafrecht en dat immuniteit o.a. ontheft van vervolging voor gesproken of op schrift gestelde strafbare (menings)uitingen, bijvoorbeeld strafbare discriminatoire uitlatingen. Nu de wetsgeschiedenis met betrekking tot de in beide wetten geregelde materie of andere al dan niet geschreven rechtsregels of axioma’s geen blijk geven van derogerende werking zou zijn standpunt aanvaard kunnen worden indien daarvoor andere degelijke argumenten kunnen worden aangevoerd. Die verhouding heeft de auteur echter niet met argumenten geadstrueerd. Zijn stelling komt veeleer voort uit een reeds eerder ingenomen standpunt. Mijn standpunt ten aanzien van het onderhavige vraagstuk is al lang(er) bekend en houdt daarentegen in dat de immuniteit zoals in de Gemeentewet is geregeld en de bepaling waarbij straf op schending van de geheimhoudingsplicht in het Wetboek van Strafrecht is vastgelegd naast elkaar staan. Deze twee bepalingen regelen naar mijn oordeel elk een ‘eigen’ specifiek aspect. Zij hebben ieder voor zich op een ander onderwerp betrekking en in zoverre geen relatie met elkaar: de ene ziet op het mogen openbaren van door straf gesanctioneerde meningsuitingen en de andere op het verbod om een geheim in de openbaarheid te brengen. Dat zijn twee geheel verschillende gedragingen, waarbij slechts een relatie kan worden gelegd in het feit dat beide gevallen het element openbaarheid gemeen hebben. Ter vergadering van de NJV 2013 heb ik – verwezen zij naar de op p. 26 van de 143e jaargang, deel 1, van de Handelingen van de NJV weergegeven tekst – mijn mening als volgt geadstrueerd en uitgewerkt voor hetgeen de Gemeentewet bepaalt ter zake van openbare raadsvergaderingen: 1) Immuniteit biedt de wet aan de deelnemers van de beraadslaging in een vergadering van de gemeenteraad. Daarentegen besluit de gemeenteraad zelf tot geheimhouding. 2) Het besluit van de gemeenteraad tot geheimhouding mag geen inbreuk maken op de wettelijk gegarandeerde immuniteit. Zou men ervan uitgaan dat geheimhouding onderdeel is van immuniteit, zoals Schutgens doet, dan zou een besluit tot beperking van de immuniteit evenzeer in strijd zijn met de wet. 3) Geheimhouding mag uitsluitend strekken tot beperking van behandeling van een onderwerp in een openbare raadsvergadering. 4) Tegen het besluit tot geheimhouding kan iedere
Schutgens acht het mogelijk dat zonder verwijzing of indicatie in welke bepaling dan ook een regeling in de Gemeentewet derogeert aan bepalingen in het Wetboek van Strafrecht belanghebbende in rechte opkomen bij de bestuursrechter, die bevoegd is het belang waartoe geheimhouding is opgelegd af te wegen tegen het belang van de openbaarheid. Terecht merkt Schutgens op dat geheimhouding slechts met de grootste terughoudendheid mag worden opgelegd. 5) Over de inhoud van het geheim te houden onderwerp kan in een besloten vergadering worden gesproken en gestemd, waar immuniteit onverkort geldt. 6) Het zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 25, lid 1 Gemeentewet op grond waarvan uitsluitend de gemeenteraad bevoegd is geheimhouding op te heffen als een raadslid naar eigen goeddunken die bevoegdheid straffeloos zou kunnen frustreren met een beroep op immuniteit en zich daarmee aan de werking van artikel 272 Sr zou kunnen onttrekken. 7) Naar zijn aard werkt het besluit tot geheimhouding kort, vaak maar heel kort, waardoor de geheimhouding ophoudt te bestaan, terwijl immuniteit van blijvende aard is.’ Reeds eerder werd in de Gemeentestem over dit onderwerp gediscussieerd op andere gronden. Daarbij verdedigde C.J.N. Versteden dat de in de wet geregelde immuniteit zo ver strekt dat geheimhouding daarvoor dient te wijken. Van mijn kant wees ik op het verschil tussen het feit dat geheimhouding ziet op het spreken als zodanig (het ‘dat’) en immuniteit op hetgeen er gezegd wordt (het ‘wat’), zodat het ene los staat van het andere.6 Geheimhouding verbiedt het ‘uiten op zichzelf’ en is om die reden geen uitingsdelict, waarvoor Schutgens het houdt. Het zou bovendien aanvechtbaar zijn om tot geheimhouding te besluiten ten aanzien van strafbare uitingen. Zou schending van geheimhouding door immuniteit worden gedekt, dan zou de wetgever dat toch gewenst moeten hebben. Het belang van het onderwerp is naar mijn oordeel dan ook zodanig groot dat verdere discussie niet mag uitblijven nu door Schutgens een nog verder strekkend argument is aangedragen. Het lijkt me van belang zijn opvatting daarom nader onder de loep te nemen en op haar waarde te toetsen. Het zal toch niet zo maar een losse flodder zijn? Daarvoor is de stelling en het onderwerp
Auteur
Noten
Deventer 2014, p. 27.
de immuniteit ziet, zegt niets over het
1. Prof. mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens is
2. Soortgelijke bepaling geldt ook voor
4. Naar uit de context blijkt verwijst de
onderhavige axioma.
emeritus hoogleraar staats- en bestuursrecht
beraadslaging in commissievergaderingen
auteur impliciet naar het axioma lex specia-
5. Een voorbeeld hiervan treft men aan in
aan de Radboud Universiteit Nijmegen en
als bedoeld in art. 82 Gemw: zie lid 5.
lis derogat legi generali. Dat de geheim-
art. 5:44 Awb.
voormalig lid van de Raad van State.
3. Handelingen Nederlandse Juristen-
houdingsbepaling in het Wetboek van
6. Verwezen zij naar Gst. 2010, nrs. 17 en
Vereniging,143e jaargang 2013/2, Kluwer:
Strafrecht meer gevallen omvat dan waarop
51.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
103
Focus
Rechtszekerheid is op dit aspect van het functioneren van de in de uitoefening van hun functie optredende volksvertegenwoordigers dan ook geboden van te groot belang. Heel wat gevallen van vervolging wegens schending van de geheimhoudingsplicht doen zich in de praktijk voor. Rechtszekerheid is op dit aspect van het functioneren van de in de uitoefening van hun functie optredende volksvertegenwoordigers dan ook geboden. Ook op provinciaal en centraal niveau zijn soortgelijke regelingen van kracht,7 waardoor de reikwijdte van deze rechtsvraag ook in kwantitatief opzicht van betekenis kan worden. Doch belangrijker dan het kwantitatief element is de inhoudelijke kant van deze rechtsvraag.
2. Welke argumenten pleiten voor derogerende werking van immuniteit bij geheimhouding? Om wat dieper in te gaan op deze materie kan het dienstig zijn om bij wijze van proeve eens na te gaan of er goede redenen zijn die pleiten voor derogerende werking van immuniteit ten opzichte van de geheimhoudingsplicht. Kan op beleidsmatige gronden wellicht de stelling worden verdedigd dat geheimhouding dient te wijken voor de immuniteitsregeling?8 Daarbij kan worden gewezen op het feit dat het instituut van de immuniteit in het leven is geroepen ter behartiging van het algemeen belang door te zorgen dat door middel van de immuniteit de openbaarheid van het bestuurshandelen en -nalaten9 zo goed mogelijk gegarandeerd wordt. De gekozen volksvertegenwoordigers dienen daartoe te verkeren in de positie dat zij het bestuur zonder enige juridische belemmering ingevolge strafrechtelijke of civielrechtelijke aansprakelijkheid op een pittige wijze kunnen aanspreken op hun doen en laten. Het bestuur zou zich jegens de volksvertegenwoordiging niet aan zijn verantwoordingsplicht mogen onttrekken door een beroep te doen op onrechtmatigheid van de jegens het bestuur gebezigde uitingen dan wel op geheimhouding ter zake van het aan de orde gestelde. Dat zou mogelijkheden tot controle op al dan niet betrouwbaar handelen beperken. De geheimhouding is in de Gemeentewet dan ook geregeld als een uitzondering op de openbaarheid, niet om aan de noodzakelijke controle in de openbaarheid beperkingen te kunnen opwerpen. De volksvertegenwoordigers dienen dan ook niet in de uitoefening van hun functie met ‘sancties’ bejegend te kunnen worden voor hetgeen zij in het algemeen belang openbaar wensen te maken noch voor de wijze waarop zij een en ander aan de kaak wensen te stellen. De democratie wordt naar heersend inzicht in de doctrine10 gediend met een visie op dit rechtsinstituut waarbij de immuniteit niet op grond van geheimhouding wordt aangetast. Om die reden dient dan ook ‘de rechter buiten de politieke arena’ te worden gehouden. Deze argumenten vinden mede hun
104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
grondslag in de opvatting dat intra-bestuurlijke verhoudingen niet aan beoordeling door een rechter onderworpen dienen te zijn. De volksvertegenwoordiger dient jegens het bestuur zo te kunnen handelen dat de rechter niet kan treden in de verhoudingen van het krachtenspel tussen dit soort spelers. De wetgever wordt verondersteld het democratisch functioneren en de rol van de volksvertegenwoordigers een zodanige positie te geven dat hun optreden in openbaarheid niet gehinderd kan worden door juridische belemmeringen en rechterlijke interventies. De rechter is in die visie niet de aangewezen instantie om het democratisch proces aan zijn oordeel te onderwerpen noch is hij in staat om die verhoudingen op hun juiste waarde te beoordelen. Voor hem geldt daarom op dit terrein: schoenmaker dit is niet je leest. Het gaat niet om rechtmatigheidstoetsing. In het kader van vooringenomenheid van een bestuurder bij de vorming van zijn bestuurlijk oordeel speelt eveneens de vraag of het juist is om de rechter daarin te laten treden. Is ook dit niet een kwestie die behandeld dient te worden binnen het overheidsverkeer zelf? Wie aldus de onderhavige materie benadert, lijkt op goede gronden ervoor te pleiten om immuniteit ook te doen gelden voor de geheimhoudingsplicht en de rechter buiten te sluiten van dit speelveld. Zou het de wetgever niet passen een dergelijke regeling dan ook in die zin te treffen? Om die vraag goed te beantwoorden zal ik hierna bezien hoe ons systeem in dit opzicht momenteel in elkaar zit.
3. Hoe regelt ons rechtssysteem de onderhavige verhouding? Zijn de zojuist aangevoerde argumenten zo valide dat de plicht tot geheimhouding niet zou dienen te gelden voor hen die deze plicht schenden op grond van de immuniteitsregeling die op hen van toepassing is, zodat de rechter daarin niet dient te treden? Mijn antwoord op deze vraag luidt ontkennend omdat de aangevoerde argumenten bij nader inzien niet blijken op te gaan en nog erger: omdat de toekenning van derogerende werking aan de immuniteit ten opzichte van de geheimhoudingsplicht geen bevredigende oplossing blijkt op te leveren. Het volgende kan daartoe worden aangevoerd. 1) Het is niet de rechter die tot geheimhouding besluit, maar de volksvertegenwoordiging zelf. 2) Iedere belanghebbende, zoals een niet met het besluit tot geheimhouding instemmende volksvertegenwoordiger, kan zich tot de bestuursrechter wenden wegens schending van de wettelijk geregelde openbaarheid.11 De rechter toetst of het belang van de openbaarheid vereist dat geheimhouding niet wordt opgelegd. 3) Als tot geheimhouding door de volksvertegenwoordiging wordt besloten en dat besluit in rechte stand houdt is dat ingevolge de wens van de volksvertegenwoordiging zelf. 4) Ook dit geheimhoudingsbesluit kan vervolgens door de strafrechter worden gesanctioneerd in geval de geheimhoudingsplicht geschonden zou worden. Het door de gemeenteraad zelf genomen besluit valt aldus eveneens onder rechterlijke bescherming.
© Ollyy / Shutterstock
4. Conclusie: een schot in de roos Twee soorten rechters beschermen de democratische besluitvorming. De voorstanders van het democratisch proces krijgen in de rechters medestanders doordat deze rechters toezien op de naleving van de door de volksvertegenwoordiging zelf genomen besluiten. In deze regeling spelen beide instituties een passende rol: rechter en democratie. Het democratisch proces is enerzijds onderworpen aan het recht en anderzijds wordt het door het recht beschermd. Dit rechtssysteem zit goed in elkaar: het democratisch proces voltrekt zich binnen de geldende rechtsregels en de rechter ziet erop toe dat die worden nagekomen. De wetgever heeft in deze materie met een schot in de roos alle belangen evenwichtig afgewo-
gen. Zowel openbaarheid als immuniteit en geheimhouding heeft hij evenwichtig in onderlinge verhouding geregeld en ter beoordeling en controle gegeven aan wie die hoort toe te komen. Dat voldoet aan de eisen van een democratische rechtsstaat.
De wetgever heeft in deze materie met een schot in de roos alle belangen evenwichtig afgewogen
7. Zie art. 25 Provinciewet en 71 Grondwet.
in relatie tot onrechtmatige uitingen jegens
aspect omwille van de lengte niet aan de
11. Zie ABRvS 18 september 2013, AB
8. Daaraan zou dan vervolgens het gevolg
derden en acht op grond van het égalité-
orde gesteld.
2014/146, ABRvS 26 februari 2014, AB
kunnen worden verbonden dat een deroge-
beginsel soms compensatie wenselijk, Han-
10. Ook D.J. Elzinga neemt dit standpunt
2014/147 m.nt. E.J. Daalder, waarin veel
rende regel als door Schutgens verdedigd
delingen NJV, 143e jaargang 2013/1,
in, dat onderschreven is door de toenmalige
verwijzingen en ABRvS 5 maart 2014, AB
aannemelijk zou (kunnen) zijn.
Deventer: Kluwer 2013, o.a. p. 18/19 en
Staatssecretaris van BZK. In de jurispruden-
2014/148.
9. Schutgens behandelt dit onderwerp ook
53-54. In de NJV-vergadering heb ik dat
tie is geen aanknopingspunt te vinden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
105
92
Focus
Hulp bij zelfdoding in Engeland en Wales Verandering in zicht?
Rob van der Hulle1
Niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen is hulp bij zelfdoding regelmatig onderwerp van debat. Op dit moment is hulp bij zelfdoding vooral in het Verenigd Koninkrijk erg actueel. Al lange tijd geldt in Engeland en Wales uitdrukkelijk een verbod om mensen te helpen bij het beëindigen van hun leven. In het verleden is dit verbod tevergeefs bij de rechter aangevochten. Toch heeft dat sommige mensen er niet van weerhouden het verbod opnieuw aan te vechten. Op 25 juni 2014 heeft ook het Britse Supreme Court zich daarover uitgelaten.
1. Inleiding Over de vraag of hulp bij zelfdoding moet worden toegestaan en, zo ja, onder welke voorwaarden, bestaat op internationaal en Europees niveau geen overeenstemming. Hoewel in Nederland geen recht op hulp bij zelfdoding bestaat, maakt de Nederlandse regelgeving dit onder strikte voorwaarden wel mogelijk. Op dit moment verricht een door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde commissie onderzoek naar hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten.2 Een versoepeling van de op dit gebied geldende regelgeving in de toekomst lijkt hiermee niet uitgesloten. Nederland is echter niet het enige land waar hulp bij zelfdoding een actueel onderwerp is. Ook in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk is hulp bij zelfdoding onderwerp van een regelmatig terugkerende discussie. Al decennia lang geldt in Engeland en Wales uitdrukkelijk een verbod om mensen te helpen bij het beëindigen van hun leven. In 2002 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in het bekende Pretty-arrest dat dit verbod niet in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).3 Dit oordeel heeft sommige particulieren er echter niet van weerhouden het verbod opnieuw bij de rechter aan te vechten. Op 25 juni 2014 heeft ook het huidige Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk zich daarover uitgelaten.4 In deze bijdrage zal dit recente oordeel nader worden bezien.
2. Rechtspraak van het EHRM Alvorens nader in te gaan op het arrest van het Supreme
106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Court van 25 juni 2014, moet echter voorop worden gesteld dat hulp bij zelfdoding raakt aan diverse grondrechten. Eén daarvan betreft het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op privéleven. Over de vraag of dit recht ook een zelfbeschikkingsrecht omvat, dat wil zeggen een recht om als individu zelf te bepalen wanneer en op welke wijze zijn of haar leven eindigt, heeft het EHRM zich voor de eerste keer uitgelaten in het zojuist genoemde Pretty-arrest. Aan dat arrest lag de aangrijpende zaak van een 43-jarige Engelse vrouw genaamd Dianne Pretty ten grondslag, die leed aan een ongeneeslijke spierziekte. Mevrouw Pretty wenste haar leven te beëindigen, maar was door haar ziekte daar zelf niet toe in staat. De man van mevrouw Pretty had zich bereid verklaard om zijn vrouw te helpen. Daarbij stuitte hij echter op het in Engeland en Wales geldende verbod op hulp bij zelfdoding. Nadat het Britse Openbaar Ministerie het verzoek van mevrouw Pretty om bij voorbaat van vervolging van haar man af te zien niet had ingewilligd en het door haar daartegen ingestelde beroep niets had opgeleverd, wendde mevrouw Pretty zich tot het EHRM. Hoewel het EHRM de klachten van mevrouw Pretty unaniem afwees, sloot het daarbij uitdrukkelijk niet uit dat het verbod op hulp bij zelfdoding inbreuk maakt op het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op privéleven. Daarmee bood het EHRM een voorzichtige opening voor het erkennen van een uit dit artikel voortvloeiend zelfbeschikkingsrecht.5 Begin 2011 heeft het EHRM deze opening aangegrepen en een dergelijk recht ook daadwerkelijk erkend.6 Sindsdien is het vaste rechtspraak dat het recht van een individu om te bepalen wanneer en op wel-
ke wijze zijn of haar leven eindigt, een van de aspecten is van het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op privéleven.7 Dat het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op privéleven ook een zelfbeschikkingsrecht omvat, betekent echter niet dat aan de uitoefening daarvan geen beperkingen mogen worden gesteld. Het voorkomen van overhaaste beslissingen en het tegengaan van misbruik kunnen hier volgens het EHRM legitieme redenen voor zijn. In het Pretty-arrest heeft het EHRM duidelijk gemaakt dat deze redenen ook een algeheel verbod op hulp bij zelfdoding kunnen rechtvaardigen.
3. Het arrest van 25 juni 2014 3.1. Feiten De zojuist beschreven rechtspraak heeft sommige mensen er niet van weerhouden om het in Engeland en Wales geldende verbod op hulp bij zelfdoding opnieuw aan de Britse rechter voor te leggen. Dit geldt in ieder geval voor de heren Tony Nicklinson en Paul Lamb. Eerstgenoemde was een 58-jarige man die als gevolg van een beroerte alleen nog zijn hoofd en ogen kon bewegen. De heer Nicklinson beschouwde zijn leven sinds zijn beroerte als onwaardig en wenste daarom zijn leven te beëindigen. Omdat hij daartoe zelf niet in staat was, was hij aangewezen op hulp van derden. Nadat de heer Nicklinson had vernomen dat het bieden van de door hem gewenste hulp raakte aan het verbod op hulp bij zelfdoding, besloot hij zich tot de rechter te wenden. Van de rechter vorderde hij primair een verklaring dat een dokter die de door hem gewenste hulp zou bieden het verbod niet zou overtreden. Subsidiair vorderde de heer Nicklinson een verklaring dat het verbod onverenigbaar is met artikel 8 van het EVRM. Beide vorderingen werden door het Britse High Court afgewezen.8 De teleurgestelde, maar vastberaden heer Nicklinson besloot hierop in hongerstaking te gaan en iedere verdere medische behandeling te weigeren. Uiteindelijk overleed hij hierdoor op 22 augustus 2012. De weduwe van de heer Nicklinson besloot echter de procedure voort te zetten en stelde tegen het oordeel van het High Court hoger beroep in bij het Court of Appeal. De zaak van de heer Nicklinson werd voor het Court of Appeal gevoegd met de zaak van de heer Lamb. De heer Lamb is een voormalige taxichauffeur die als gevolg van een ernstig auto-ongeluk begin jaren negentig bijna volledig verlamd was geraakt. In het dagelijkse leven is hij hierdoor volledig afhankelijk van hulp van anderen. Ook stelt hij iedere dag pijn te lijden. Net als de heer Nicklinson, beschouwt de heer Lamb zijn leven als onwaardig en
wenst hij daarom zijn leven te beëindigen. Het Court of Appeal achtte toewijzing van de gelijkluidende vorderingen van de heren Nicklinson en Lamb niet mogelijk. Dit rechtscollege was unaniem van oordeel dat het aan de wetgever is om te beoordelen of een aanpassing van het verbod op hulp bij zelfdoding wel of niet is aangewezen.9 3.2. Oordeel van het Supreme Court De weduwe van de heer Nicklinson en de heer Lamb stelden tegen dit oordeel van het Court of Appeal beroep in bij het Supreme Court. Dit hoogste rechtscollege van het Verenigd Koninkrijk sinds 1 oktober 2009 werd hierdoor gedwongen om zich voor de eerste keer uit te laten over de vraag of het in Engeland en Wales geldende verbod op hulp bij zelfdoding verenigbaar is met artikel 8 van het EVRM. De Human Rights Act 1998 (hierna: de HRA) biedt hiertoe de mogelijkheid. Met deze, in 2000 in werking getreden,
Met het arrest Pretty bood het EHRM een voorzichtige opening voor het erkennen van een uit artikel 8 voortvloeiend zelf beschikkingsrecht wet is het EVRM in de Britse rechtsorde omgezet. In artikel 3 van de HRA is bepaald dat de Britse rechter het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het EVRM moet uitleggen. Deze verplichting is echter niet absoluut. Het toenmalige House of Lords heeft in 2004 overwogen dat de Britse rechter in bepaalde gevallen van EVRM-conforme interpretatie dient af te zien, bijvoorbeeld wanneer het resultaat daarvan, mede gelet op de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever, strijd oplevert met een ‘fundamental feature’ van de betrokken wetgeving.10 Indien EVRM-conforme interpretatie van het nationale recht niet mogelijk is, komt artikel 4 van de HRA in beeld. Dit artikel kent aan een beperkt aantal rechters, waaronder het Supreme Court, de bevoegdheid toe om een zogenoemde verklaring van onverenigbaarheid uit te spreken. De gevolgen van een dergelijke verklaring zijn echter zeer beperkt: de verklaring tast de geldigheid van
Auteur
van Veiligheid en Justitie van 3 juni 2014,
2011/53, m.nt. Den Hartogh, r.o. 51 (Haas
10. HL 21 juni 2004, UKHL 2004/30 (Ghai-
1. Mr. drs. R. van der Hulle is jurist bij de
kenmerk 365912-120344-PG.
vs. Zwitserland).
dan vs. Godin-Mendoza).
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
3. EHRM 29 juli 2002, nr. 2346/02, NTM/
7. EHRM 19 juli 2012, nr. 497/09, r.o. 52
11. Zie verder J. Uzman, Constitutionele
van State. Deze bijdrage is op persoonlijke
NJCM-Bull. 2002, p. 910-925, m.nt.
(Koch vs. Duitsland); EHRM 14 mei 2013,
remedies bij schending van grondrechten.
titel geschreven.
Meijer, NJ 2004/543, m.nt. Alkema.
nr. 67810/10, EHRC 2013/152, m.nt. Hen-
Over effectieve rechtsbescherming, absti-
4. UKSC 25 juni 2014, UKSC 2014/38.
driks, r.o. 59 (Gross vs. Zwitserland).
neren en de dialoog tussen rechter en wet-
Noten
5. Zie r.o. 67 van het Pretty-arrest.
8. QBD 16 augustus 2012, EWHC
gever (diss. Leiden), Deventer: Kluwer
2. Zie de brief van de Minister van Volksge-
6. EHRM 20 januari 2011, nr. 31322/07,
2012/2381 (Admin).
2013, p. 507-514.
zondheid, Welzijn en Sport en de Minister
NJ 2012/647, m.nt. Legemaate, EHRC
9. CA 31 juli 2013, EWCA Civ 2013/961.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
107
Focus
Gedenktekens op Beachy Head, Sussex, Engeland, waar veel zelfmoorden plaatsvinden © Michael Jenner/Corbis
de betrokken wetgeving niet aan en biedt geen grondslag voor schadevergoeding. Een verklaring van onverenigbaarheid moet dan ook vooral worden gezien als een formele uitnodiging aan Britse wetgever om de strijdige wetgeving te heroverwegen.11 Het Supreme Court was zich duidelijk bewust van het
Een verklaring van onverenigbaarheid moet vooral worden gezien als een formele uitnodiging aan de Britse wetgever om de strijdige wetgeving te heroverwegen 108
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
belang van de aan hem voorgelegde zaken. Als vertrekpunt bij zijn beoordeling neemt het Hof het hiervoor genoemde Pretty-arrest. Uit dat arrest volgt dat het tegengaan van misbruik en het voorkomen van overhaaste beslissingen een verbod op hulp bij zelfdoding kunnen rechtvaardigen. Daarbij maakte het EHRM duidelijk dat lidstaten in dit verband een ruime margin of appreciation toekomt en daarom in beginsel zelf moeten afwegen of de risico’s op overhaaste beslissingen en misbruik zodanig zijn dat een algeheel verbod noodzakelijk is. De negen rechters van het Supreme Court zijn unaniem van oordeel dat de rechtspraak van het EHRM hiermee uitdrukkelijk de ruimte laat om een eigen oordeel te geven over de vraag of het verbod op hulp bij zelfdoding in het geval van de heren Nicklinson en Lamb gerechtvaardigd is. Over het antwoord op de vraag of van deze ruimte ook daadwerkelijk gebruik zou moeten worden gemaakt, zijn de rechters echter verdeeld. Hoewel alle rechters erkennen dat de HRA de bevoegdheid geeft om de hiervoor bedoelde beoordeling te maken, zijn vier rech-
ters van mening dat het Hof daarvan in dit geval geen gebruik zou moeten maken. Daartoe achten zij van belang dat hulp bij zelfdoding raakt aan enerzijds het recht op leven en het belang dat aan het leven moet worden gehecht, en anderzijds het recht van een individu om zelf over zijn of haar leven te beschikken. De vraag welk van deze rechten moet prevaleren, is volgens de vier rechters er één voor de wetgever en niet voor de rechter.12 Daar komt bij dat een meerderheid van het Britse parlement in de afgelopen jaren diverse voorstellen tot aanpassing van het verbod heeft verworpen, en daarmee vooralsnog heeft gekozen voor handhaving van het verbod in zijn huidige vorm.13 Ten slotte achten de vier rechters het parlement praktisch gezien beter in staat om een afweging hierover te maken.14 Vijf rechters achten zich wel bevoegd en in staat om te beoordelen of het verbod op hulp bij zelfdoding ook in het geval van de heren Nicklinson en Lamb kan worden gerechtvaardigd. Zonder dat met zoveel woorden te zeggen, zijn zij het er hierbij over eens dat een eventuele schending van artikel 8 van het EVRM niet kan leiden tot een EVRM-conforme interpretatie van het nationale recht. Een dergelijke interpretatie zou in strijd zijn met de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever, en daarmee indruisen tegen een ‘fundamental feature’ daarvan. Het uitspreken van een verklaring van onverenigbaarheid is daardoor de enige mogelijkheid. Twee van de vijf rechters, Lady Hale, de vicevoorzitter van het Supreme Court, en Lord Kerr, oordelen uitdrukkelijk dat het verbod op hulp bij zelfdoding in het geval van de heren Nicklinson en Lamb een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. Concreet bestaat deze schending uit het ontbreken van een uitzondering op het verbod. Volgens Lady Hale en Lord Kerr is in zoverre geen sprake van een fair balance tussen het recht van mensen zoals de heren Nicklinson en Lamb die in vrijheid en met volle verstand ervoor hebben gekozen hun leven te willen beëindigen en het belang van de maatschappij om misbruik en overhaaste beslissingen te voorkomen.15 Anders dan hun drie collega’s, zoals hierna zal blijken, zien Lady Hale en Lord Kerr geen redenen om ondanks deze schending geen verklaring van onverenigbaarheid uit te spreken: ‘What the courts do in making a declaration of incompatibility is to remit the issue to Parliament for a political decision, informed by the court’s view of the law. The remission of the issue to Parliament does not involve the court’s making a moral choice which is properly within the province of the democratically elected legislature.’16 Lord Neurenberg, de voorzitter van het Supreme Court, Lord Mance en Lord Wilson stellen geen schending van artikel 8 van het EVRM vast, hoewel eerstgenoemde zich wel openlijk afvraagt of de aan het verbod ten grondslag liggende argumenten thans nog voldoende overtuigend zijn.17 Volgens deze drie rechters is het op dit moment hoe
dan ook niet gepast om een verklaring van onverenigbaarheid uit te spreken. Daartoe achten zij van belang dat hulp bij zelfdoding een gevoelig onderwerp is met morele en religieuze aspecten. Daar komt bij dat het verbod herhaaldelijk ter sprake is gekomen in het parlement en dat het High Court, het Court of Appeal en het House of Lords eerder het uitspreken van een verklaring van onverenigbaarheid hierover niet passend hebben bevonden. Het thans wel uitspreken van een dergelijke verklaring zou hiermee op gespannen voet staan.18 Met een stemverhouding van zeven tegen twee wijst het Supreme Court het beroep van de weduwe van de heer Nicklinson en de heer Lamb uiteindelijk af. 3.3. Commentaar Het arrest van 25 juni 2014 kent diverse aspecten waarop uitgebreider zou kunnen worden ingegaan. Opvallend is bijvoorbeeld dat vier rechters van mening zijn dat van de uit de HRA voortvloeiende bevoegdheid om de verenigbaarheid van het verbod op hulp bij zelfdoding met artikel 8 van het EVRM te beoordelen, geen gebruik zou moeten worden gemaakt. Daarvoor is het voorliggende onderwerp volgens hen te omstreden. De vijf overige rechters zien wel ruimte voor deze beoordeling, hoewel drie daarvan om deels dezelfde redenen het uitspreken van een verklaring van onverenigbaarheid op dit moment niet gepast vinden. Op het eerste gezicht lijkt het oordeel van het Supreme Court voor de weduwe van de heer Nicklinson en de heer Lamb en voor mensen met eenzelfde wens een bittere teleurstelling. Slechts twee van de negen rechters spreken openlijk uit dat het verbod op hulp bij zelfdoding in het geval van beide heren in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De zeven overige rechters van het hoogste rechtscollege van het Verenigd Koninkrijk doen dat niet. Toch kan het arrest van 25 juni 2014 geen nederlaag voor de heren Nicklinson en Lamb worden genoemd. Zoals gezegd achten vijf rechters van het Supreme Court zich bevoegd en in staat om te beoordelen of het verbod op hulp bij zelfdoding in het geval van de heren Nicklinson en Lamb verenigbaar is met artikel 8 van het EVRM. Twee daarvan overwegen uitdrukkelijk dat dit niet het geval is. De drie andere rechters stellen weliswaar geen schending vast, maar sluiten niet uit dat zij, wanneer de wetgever stil blijft zitten en een aanpassing van het verbod op hulp bij zelfdoding achterwege blijft, de handschoen alsnog oppakken en in een toekomstige zaak wel tot een schending concluderen. De volgende overweging van een van deze rechters is in dit verband veelzeggend: ‘Parliament now has the opportunity to address the issue (…), in the knowledge that, if it is not satisfactorily addressed, there is a real prospect that a further, and successful, application for a declaration of incompatibility may be made.’19 Lady Hale, een van de twee rechters die zoals gezegd wel
12. Per Lord Sumption, r.o. 230.
15. Per Lady Hale, r.o. 317; per Lord Kerr,
r.o. 320 en 321.
190; per Lord Wilson, r.o. 199 tot en met
13. Ibid., r.o. 231.
r.o. 357.
17. Per Lord Neurenberg, r.o. 111.
202.
14. Ibid., r.o. 232.
16. Per Lord Kerr, r.o. 344; per Lady Hale,
18. Ibid., r.o. 116; per Lord Mance, r.o.
19. Per Lord Neurenberg, r.o. 118.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
109
Focus
uitdrukkelijk overwegen dat het verbod in zijn huidige vorm onverenigbaar is met artikel 8 van het EVRM, geeft in het arrest zelfs concreet aan onder welke voorwaarden hulp bij zelfdoding naar haar mening zou kunnen worden toegestaan. Volgens haar moet in dit verband aan vier voorwaarden worden voldaan. Allereerst geldt dat een individu lichamelijk in staat moet zijn om zelf een beslissing te nemen over het beëindigen van zijn of haar leven. Daarnaast moet het individu vrijelijk tot deze beslissing zijn gekomen en niet daartoe zijn gedwongen. Als derde voorwaarde geldt dat het individu volledig inzicht heeft in de gevolgen van zijn of haar beslissing. De vierde en laatste voorwaarde houdt in dat het individu lichamelijk niet in staat is uitvoering te geven aan zijn of haar beslissing, maar daarvoor afhankelijk is van anderen. Lady Hale geeft in overweging om de beoordeling of aan deze voorwaarden wordt voldaan in handen te leggen van een onafhankelijke en deskundige derde. Naar haar mening wordt hiermee voldoende bescherming geboden tegen misbruik en overhaaste beslissingen.20 Al met al blijft het echter de Britse wetgever die de handschoen moet oppakken en moet beoordelen of het verbod op hulp bij zelfdoding aanpassing behoeft. Het door Lady Hale geschetste stelsel zou een opmaat kunnen zijn voor het hierover te voeren debat. Of dat stelsel uiteindelijk ook zal worden ingevoerd, is echter zeer de vraag. In vergelijking met het huidige stelsel zou dat een aanzienlijke stap zijn. Het door Lady Hale geschetste stelsel gaat – zoals hierna zal blijken – niet alleen verder dan een op dit moment bij het Britse parlement aanhangig voorstel, maar zou, als ik het goed zie, ook het bieden van hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten mogelijk maken.
4. Afronding Het arrest van 25 juni 2014 waarin het Britse Supreme Court zich voor het eerst heeft uitgelaten over het in Engeland en Wales geldende verbod op hulp bij zelfdoding, kan mijns inziens een mooi en evenwichtig arrest worden genoemd: de negen rechters van het hoogste rechtscollege van het Verenigd Koninkrijk tonen zich duidelijk bewust van het belang van de voorliggende zaken en de gevolgen van hun oordeel, en tegelijkertijd van hun positie ten opzichte van de wetgever. Hoewel de verwer-
ping van de beroepen van de weduwe van de heer Nicklinson en de heer Lamb met een stemverhouding van zeven tegen twee anders kan doen vermoeden, gaat het te ver om dit arrest voor hen een nederlaag te noemen, nu daaruit blijkt dat een meerderheid van het Supreme Court bereid is om zich in een toekomstige zaak uitdrukkelijk
Al met al blijft het de Britse wetgever die de handschoen moet oppakken en moet beoordelen of het verbod op hulp bij zelfdoding aanpassing behoeft tegen het verbod te keren. Voor de wetgever is dit een duidelijk signaal om een aanpassing van het verbod op hulp bij zelfdoding serieus te overwegen. Het arrest van 25 juni 2014 zou hiermee een belangrijke stap kunnen zijn bij het aannemen van een op dit moment bij het Britse parlement aanhangig voorstel tot aanpassing van het verbod, waarover enkele weken na het arrest voor het eerst is gedebatteerd.21 Dit voorstel voorziet in het mogelijk maken van hulp bij zelfdoding aan patiënten die minder dan zes maanden te leven hebben. Hoewel dit voorstel voor de heer Lamb en personen die zich een vergelijkbare situatie bevinden – de heer Nicklinson is inmiddels overleden – geen uitkomst biedt, zou het dat wel doen voor duizenden andere Britten.22 Kortom: het debat over het in Engeland en Wales geldende verbod op hulp bij zelfdoding is zeker niet ten einde. Het arrest van het Supreme Court van 25 juni 2014 zal daarbij een belangrijke rol spelen. Alleen dat al maakt dat de juridische strijd van de weduwe van de heer Nicklinson en de heer Lamb niet voor niets is geweest.
20. Per Lady Hale, r.o. 314 tot en met 316.
to die bid but challenges Parliament to
22. Easeful death’, The Economist 19 juli
21. J. Bingham, ‘Supreme Court rejects right
review law’, The Telegraph 25 juni 2014.
2014.
110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Opinie
93
Meer finaliseren, minder kaal vernietigen Ron Jue1
De bestuursrechter zijn weliswaar bevoegdheden aangereikt om een geschil finaal te beslechten maar het lijkt wel alsof rechters de laatste tijd weer meer kaal vernietigen en minder finaliseren. Om de hieruit voortvloeiende processuele onzekerheid en ongelijkheid een halt toe te roepen is het wenselijk dat de rechter processuele kansen zo gelijk mogelijk verdeelt en dat hij zo veel mogelijk finaliseert. Auteur pleit er daarom voor in de Awb een bevoegdheid op te nemen die de rechter in staat stelt te bepalen dat verweerder één kans wordt geboden een gebrek te helen, gelijk ook eiser van de rechter één kans moet krijgen om iets te doen wat hij tot dan toe heeft nagelaten.
D
e bestuursrechter steekt schril af bij zijn collega’s in het strafrecht en het civiele recht die in hun uitspraken altijd klip en klaar zeggen waar het op staat. De bestuursrechter toetst. Bij een gegrond beroep vernietigt hij als het zo niet kan. Maar hoe het dan wel moet geeft hij vaak niet aan. Hij vernietigt kaal. De bestuursrechter is lang niet altijd het sluitstuk van de procedure, na een vernietiging is er een volgende ronde met voor verweerder nieuwe kansen om fouten te verbeteren. Toch heeft de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het begin af de rechter bevoegdheden aangereikt om een geschil finaal te beslechten. Later is de bestuurlijke lus geïntroduceerd: de mogelijkheid om in een tussenuitspraak te bepalen dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld een gebrek te herstellen, artikel 8:51a en 8:80a van de Awb. Artikel 8:41a van de Awb instrueert de rechter om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Deze instructie en set van bevoegdheden, ondersteund door oproepen van appelinstanties om zoveel mogelijk te finaliseren, hebben weliswaar enig succes gehad, maar hebben niet kunnen voorkomen dat een geschil na vernietiging van het besluit kon voortwoekeren. Onderzoek van P. Huisman bij vijf rechtbanken laat zien dat bij drie van de vijf rechtbanken niet of nauwelijks wordt gelust.2 De andere twee gebruikten de lus wel, waarbij één rechtbank opviel door de grote hoeveelheid tussenuitspraken en het hoge percentage van geslaagde finale geschilbeslechting. Kijk ik om mij heen,
dan lijkt het wel alsof rechters de laatste tijd juist weer meer kaal vernietigen en minder finaliseren. Productiedruk, de tijd die er mee is gemoeid en twijfel of rechters wel in staat zijn een fout besluit te vervangen zijn veelgehoorde argumenten om het lussen te laten. Kaal vernietigen is voor rechters ter verlichting van hun werklast aantrekkelijk, want volgende dossiers liggen op hen te wachten. De kale vernietiging bezorgt de bestuursrechtspraak echter een twijfelachtige reputatie. Vooral voor eiser schrijnt de onzekerheid. Verweerder kan na een vernietiging herkansen, eiser − en om zijn vergunning, uitkering enz. gaat het − moet maar afwachten. Hoe vaak heb ik niet te horen gekregen dat de rechter er als de kippen bij is om een fout van eiser af te straffen, terwijl diezelfde rechter verweerder keer op keer ter wille is om gebreken te repareren. Hij kan zelfs bepaalde fouten van verweerder passeren. Mijn uitleg dat de wet de rechter geen andere keus laat, begon langzamerhand ook in mijn oren niet zo overtuigend meer te klinken. Eén dag te laat met het indienen van het beroepschrift, de rechter is onverbiddelijk, herstel is niet meer mogelijk. Niet tijdig of concreet genoeg bewijs aangeboden, dat krijgt eiser op zitting, of erger, pas in de uitspraak, ingepeperd. Het beroep gaat zonder verder kans op herstel ongegrond. De procedurele kansen in het bestuursproces lijken ongelijk verdeeld. Om deze processuele onzekerheid en ongelijkheid een halt toe te roepen is het wenselijk dat de rech-
Auteur
Noten
Rijksuniversiteit Groningen, maart 2014.
NTB 2014/19, p. 150 e.v. De rechtbank die
1. Mr. R.J. Jue was senior rechter in de
2. P. Huisman, De bestuurlijke lus, een
Over hetzelfde onderzoek; A.T. Marseille &
in het onderzoek opviel, was de Rechtbank
Rechtbank Almelo en is nu senior rechter in
nuttig, nutteloos of onderbenut instrument
P.T.G. Huisman, ‘Toepassing van de
Almelo met haar één-kans-beleid.
de Rechtbank Gelderland.
van de bestuursrechter? Masterscriptie
bestuurlijke lus door rechtbanken’, in:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
111
Opinie
© Shutterstock
De procedurele kansen in het bestuursproces lijken ongelijk verdeeld ter zo min mogelijk kale vernietigingen uitspreekt, dat hij processuele kansen zo gelijk mogelijk verdeelt en dat hij zo veel mogelijk finaliseert. Ik pleit er daarom voor in de Awb een bevoegdheid op te nemen die de rechter in staat stelt te bepalen dat verweerder één kans wordt geboden een gebrek te helen, gelijk ook eiser van de rechter één kans moet krijgen om iets te doen, bijvoorbeeld leveren van bewijs, wat hij tot dan toe heeft nagelaten. Het is aan de rechter om te beslissen over de toepassing van deze één-kans-bevoegdheid. Niet alle zaken zullen zich voor deze aanpak lenen, is mijn ervaring met het één-kans-beleid in de Rechtbanken Almelo en Gelderland.3 Een dergelijke afronding van het repertoire van finaliserende bevoegdheden ontbreekt. Zij kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd. Artikel 8:51a van de Awb kan met één lid worden uitgebreid: ‘de bestuursrechter kan bepalen dat het bestuursorgaan één kans krijgt om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.’ De één-kans-bevoegdheid werkt als volgt. Stelt de rechter vast dat het bestreden besluit gebrekkig is, en dat kan op meer punten zijn, dan krijgt verweerder in beginsel één kans op herstel. Benut verweerder die kans niet, dan gaat de rechter ervan uit dat herstel niet mogelijk is en beslecht daarmee het (de) betreffende geschilpunt(en).
112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Is finaliseren dan nog niet mogelijk, dan toetst de rechter door en gaat na of er nog andere geschilpunten zijn die om een oplossing vragen ten einde het geschil te beslechten. Is dat zo en is op zo’n geschilpunt wederom sprake van een gebrek, dan volgt hij hetzelfde procedé. Is alles beoordeeld en afgehandeld, dan maakt de rechter in zijn einduitspraak de balans op. Daarin legt hij zoveel mogelijk de rechtsverhouding tussen partijen vast, zo nodig geeft hij dwingende aanwijzingen voor een nieuw besluit (artikel 8:72 lid 4 Awb).
Door verweerder één kans te geven een gebrek te herstellen, kan de bestuursrechter beter voldoen aan zijn kernopdracht Door verweerder één kans te geven een gebrek te herstellen, kan de bestuursrechter beter voldoen aan zijn kernopdracht: maak een einde aan het geschil. Met een één-kans-bevoegdheid kan bestuursrechtspraak maatschappelijk effectiever worden.
3. R. Jue, ‘Weg uit de ivoren toren, naar
kans-beleid is rechterlijk beleid bij gebrek
een betere rechtspraak’, in: NJB
aan een één-kans-bevoegdheid.
2013/2303, afl. 39, p. 2742 e.v. Het één-
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
(uitingsvrijheid), mede gelezen in samenhang
worden aan de rechtsmacht van de rechter.
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
met de artikelen 13 (effectieve rechtsbescher-
Iets soortgelijks acht het Hof ook van toepas-
ming) en 14 EVRM (non-discriminatie).
sing op de rechten van individuele parlementariërs ten aanzien van de immuniteit van
EHRM
113
Hof van Justitie EU
114
C. Uitspraak van het Hof
het parlement als instituut. Dat doet er niet
Hoge Raad (civiele kamer)
115
(Tweede Kamer: Raimondi, Karakaş, Sajó,
aan af dat het EHRM de soevereiniteit en de
Afd. bestuursrechtspraak RvS
123
Vučinić, Kūris, Spano, Kjølbro)
autonomie van het parlement serieus neemt.
Centrale Raad van Beroep
124
Het Hof verklaart alleen de klachten onder
Het wijst er echter op dat de Hongaarse rege-
College beroep bedrijfsleven
126
de artikelen 10 en 13 EVRM ontvankelijk.
ring in deze zaak had aangegeven dat het
Ten aanzien van de klacht onder artikel 10,
constitutionele hof in Hongarije bevoegd was
stelt het Hof voorop dat sprake is van een
om de kwestie zonder problemen in behan-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
inbreuk op de uitingsvrijheid. Het neemt
deling te nemen. Hier doen zich dus geen
echter soepel aan dat de inbreuk een wette-
problemen van machtenscheiding voor, aldus
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
lijke basis heeft en een legitiem doel dient.
het EHRM. Gelet op jurisprudentie van het
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Ten aanzien van de vraag of de boetes pro-
constitutionele hof, waarin het oordeelde dat
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
portioneel waren, overweegt het dat de
disciplinaire maatregelen tegen parlementa-
de bewerkingen zijn verzorgd door mr. J.
uitingsvrijheid met name voor parlementa-
riërs een interne kwestie van het parlement
Uzman (Universiteit Leiden) respectievelijk
riërs van evident belang is. Hoewel staten
waren, is dat rechtsmiddel niet effectief. Het
prof. mr. M. Kuijer (VU Amsterdam). Alle uit-
een ruime beoordelingsvrijheid hebben met
Hof concludeert daarom ook tot een schen-
spraken van het EHRM staan op www.echr.
betrekking tot de regeling van parlementai-
ding van artikel 13 EVRM.
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
re werkzaamheden, is het waarborgen van
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
politieke uitingsvrijheid, juist ook in het par-
D. Slotsom
spraken van kamers van het EHRM worden
lement volgens het Hof van groot belang. In
Het EHRM concludeert unaniem tot schen-
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
dit geval werden de uitingen gedaan in de
dingen van de artikelen 10 en 13 EVRM. Het
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld
context van debatten over politiek gevoelige
kent schadevergoedingen toe ter hoogte van
bij de Grote Kamer van het Hof.
onderwerpen. Het Hof beschouwt de uitin-
de betaalde boetes (€ 160, 240 en 600), en
gen dan ook als een symbolisch onderdeel
€ 3000 per persoon ter vergoeding van imma-
van kritiek op het beleid van de regering en
teriële schade. Rechter Kūris schreef een dis-
niet zozeer op specifieke personen. Gebruik-
sent omdat hij zich niet in de vergoeding van
making van het spreekrecht tijdens het
de immateriële schade kon vinden.
94 16 september 2014, appl. nr. 42461/13
debat zou, op publicitaire gronden, bovendien niet hetzelfde effect hebben als het
95
Uitingsvrijheid voor parlementariërs. Beledi-
omhoog houden van de borden. Het Hof
gende teksten in parlement. Boetes. Margin
benadrukt bovendien het recht van, met
of appreciation ten aanzien van parlemen-
name, minderheden in het parlementaire
taire werkzaamheden en political speech.
debat en het recht van het publiek om van
Rechten van parlementaire minderheden.
hun opvattingen kennis te nemen. Het vindt
Art. 8 EVRM. Vreemdelingenrecht. Mvv-ver-
Ontbreken rechtsmiddel om op te komen
de acties van de parlementariërs voorts geen
eiste. Dreigende uitzetting in het licht van
tegen boetes. Immuniteit parlement. Rol
serieuze ordeverstoring. De debatten, noch
tijdens illegaliteit opgebouwd gezinsleven.
constitutioneel hof bij beoordelen sanctione-
de stemmingen werden erdoor vertraagd of
Schending.
ring gedrag parlementariërs. Schending.
gehinderd. Evenmin werd het gezag van het parlement als zodanig aangetast. De teksten
(EVRM art. 10, 13)
(EVRM art. 8)
waren, hoewel beledigend, gericht tegen het beleid van de regering. Het Hof wijst er, tot
Karácsony c.s. vs. Hongarije
3 oktober 2014, appl. nr. 12738/10
Jeunesse vs. Nederland
slot, op dat het Hongaarse parlement de relatief forse sancties zonder enig debat, en
A. Feiten
A. Feiten
zonder voorafgaande waarschuwing, heeft
Betrokkene verblijft sinds maart 1997 in
Klagers waren in het voorjaar van 2013 Hon-
opgelegd. De voorzitter van het parlement
Nederland. Zij is binnen gereisd met een
gaarse parlementariërs van een oppositie-
motiveerde ook niet waarom de acties
visum voor familiebezoek, dat pas bij de zes-
partij. Bij diverse gelegenheden hielden zij
gesanctioneerd moesten worden. Gelet op de
de aanvraag is afgegeven, omdat eerder niet
in april en mei 2013 tijdens zittingen van
geringe ordeverstoring en de relatief zware
aan de voorwaarden werd voldaan. Vanaf
het parlement borden omhoog met teksten
sancties, concludeert het Hof daarom tot een
1997 heeft zij in Nederland vijf verblijfspro-
waarin de regerende Fidész-partij werd
schending van artikel 10 EVRM.
cedures doorlopen. De eerste aanvraag is
beschuldigd van leugenachtigheid en cor-
Ten aanzien van de klachten onder artikel 13
buiten behandeling gesteld omdat verzoek-
ruptie. Op voorspraak van de voorzitter, leg-
EVRM, roept het Hof in herinnering dat het
ster niet de benodigde stukken had overge-
de het parlement hen daarop, zonder debat,
onder artikel 6 EVRM in het verleden al
legd. De andere vier aanvragen zijn afgewe-
disciplinaire maatregelen op, variërend van
diverse keren heeft geoordeeld over de toe-
zen wegens het ontbreken van een
€ 170 tot 600.
gang tot de rechter met betrekking tot de
machtiging tot voorlopig verblijf (‘mvv’).
immuniteit van parlementariërs. Uitgangs-
Verzoekster wil verblijf bij haar echtgenoot
B. Procedure
punt is dat de beginselen van de democrati-
en drie kinderen (allen Nederlands) die in
Karácsony c.s. klagen op 14 juni 2013 bij het
sche rechtsstaat er aan in de weg staan dat
Nederland zijn geboren. Verzoekster had
EHRM over schending van artikel 10 EVRM
aanzienlijke groepen personen onttrokken
reeds voor haar inreis in Nederland een rela-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
113
Rechtspraak
96
tie met haar huidige echtgenoot. In 1999
van kan zij niet op één lijn worden geplaatst
zijn zij gehuwd. De kinderen zijn geboren in
met andere migranten die nooit de Neder-
respectievelijk september 2000, december
landse nationaliteit hebben gehad.
2005 en november 2010. Verzoekster ver-
In de tweede plaats hecht het Hof gewicht
blijft inmiddels ruim zestien jaar in Neder-
toe aan het feit dat verzoekster al meer dan
Mededinging. Art. 101 VWEU. Materiële
land. In deze periode is verzoekster in 2010
zestien jaar in Nederland verblijft en geen
werkingssfeer. Collectieve arbeidsovereen-
gedurende vier maanden in vreemdelingen-
criminele antecedenten heeft. Al heeft ver-
komst. Bepaling die minimumtarieven
bewaring genomen, hetgeen echter niet
zoekster niet voldaan aan haar vertrekplicht,
voor zelfstandigen vastlegt. Begrip onder-
resulteerde in een feitelijke uitzetting. Daar-
de Nederlandse autoriteiten hebben haar
neming. Begrip werknemer.
bij dient opgemerkt te worden dat verzoek-
voor een aanzienlijk lange periode op het
ster ook niet altijd uitzetbaar was (ofwel
grondgebied getolereerd en niet uitgezet
(A. Tizzano (rapporteur), kamerpresident, A.
omdat sprake was van schorsende werking
ondanks de mogelijkheid hiertoe. Verzoek-
Borg Barthet, E. Levits, E. Jarašiūnas, M.
hangende een rechtsmiddel of omdat ver-
ster heeft in deze periode sterke familie-,
Berger en S. Rodin, rechters)
zoekster in verband met haar zwangerschap-
sociale en culturele banden met Nederland
pen niet mocht worden uitgezet).
kunnen opbouwen.
FNV Kunsten Informatie en Media vs. Staat
In de derde plaats wijst het Hof er op dat het
der Nederlanden
Arrest van 4 december 2014, zaak C-413/13
B. Procedure in Straatsburg
aannemelijk is dat betrokkenen een zekere
Op 1 maart 2010 diende verzoekster een
mate van moeilijkheden (‘hardship’) zullen
Feiten en nationale procedure
klacht in bij het EHRM. Zij stelt zich op het
ondervinden indien zij het gezinsleven moe-
In de jaren 2006 en 2007 hebben FNV en de
standpunt dat sprake is van strijd met arti-
ten uitoefenen in Suriname.
werknemersvereniging Nederlandse toon-
kel 8 EVRM indien de voorgenomen uitzet-
In de vierde plaats verwijst het Hof naar het
kunstenaarsbond met de werkgeversvereni-
ting wordt geëffectueerd vanwege haar
belang van de kinderen. Het Hof benadrukt
ging Vereniging van Stichtingen Remplaçan-
opgebouwde gezinsleven in Nederland na
dat verzoekster de primaire en constante ver-
ten Nederlandse Orkesten een CAO voor
langdurig illegaal verblijf. Op 14 mei 2013
zorger van de kinderen is. Een scheiding met
remplaçanten van orkestleden geslo-
deed de Kamer afstand van rechtsmacht ten
de moeder is overduidelijk niet in hun
ten. Deze CAO had onder meer betrekking
behoeve van de Grote Kamer. Op 13 novem-
belang. Daarnaast zijn de kinderen, net als de
op de minimumtarieven voor remplaçanten
ber 2013 vond een hoorzitting plaats voor
echtgenoot, diepgeworteld in de Nederlandse
in het kader van een dienstverband, maar
de Grote Kamer.
samenleving. De kinderen hebben geen aan-
ook voor remplaçanten die hun werkzaam-
toonbare band met Suriname en zijn er nooit
heid op basis van een overeenkomst van
C. Uitspraak van het Hof
geweest. De Nederlandse staat is volgens het
opdracht uitoefenen en niet worden
(Grote Kamer: Spielmann (pres.), Casadevall,
Hof tekort geschoten bij de beoordeling of
beschouwd als werknemers. Op 5 december
Raimondi, Ziemele, Villiger, Berro-Lefèvre,
terugkeer van het gehele gezin naar Surina-
2007 nam de NMa in een visiedocument het
Bîrsan, Gyulumyan, Šikuta, López Guerra,
me praktisch, haalbaar en proportioneel is
standpunt in dat een bepaling in een CAO
Tsotsoria, Power-Forde, Karakaş, De Gaetano,
en heeft in dat kader onvoldoende gewicht
waarin minimumtarieven voor zelfstandige
Mahoney, Silvis, Wojtyczek)
toegekend aan de belangen van de kinderen.
remplaçanten waren vastgelegd niet onttrokken was aan de werkingssfeer van het
Het Hof herhaalt de vaste jurisprudentielijn dat alleen onder ‘zeer uitzonderlijke omstan-
D. Slotsom
mededingingsrecht. Naar aanleiding hiervan
digheden’ tijdens illegaliteit opgebouwd
Het Hof constateert, bij meerderheid van
hebben de werkgeversvereniging Vereniging
gezinsleven bescherming toekomt onder art.
veertien tegen drie stemmen, een schending
van Stichtingen Remplaçanten Nederlandse
8 EVRM (zie o.a. EHRM 31 januari 2006, ,
van art. 8 EVRM. Rechters Villiger, Mahoney
Orkesten en de werknemersvereniging
appl. nr. 50435/99, (Rodrigues da Silva en
en Silvis hebben een gezamenlijke dissen-
Nederlandse toonkunstenaarsbond de CAO
Hoogkamer vs. Nederland), par. 39). Ook her-
ting opinion bij de uitspraak gevoegd. Zij
opgezegd. FNV heeft beroep ingesteld bij
haalt het Hof dat staten in beginsel gerech-
menen dat de uitspraak niet zozeer voort-
Rechtbank ’s-Gravenhage om een verklaring
tigd zijn om van immigranten te verlangen
vloeit uit eerdere jurisprudentie van het
voor recht te verkrijgen dat het Nederlandse
dat zij vanuit het buitenland een verblijfs-
Hof, maar eerder het gevolg is van de uitzon-
en Europese mededingingsrecht zich niet
aanvraag indienen (zie EHRM 9 oktober
derlijke aard van de onderhavige omstandig-
verzetten tegen een bepaling in een CAO die
2012, appl. nr. 33917/12, (Longa vs. Neder-
heden. De uitkomst in deze zaak is volgens
de werkgever ertoe verplicht, niet alleen
land), par. 81). Verder herhaalt het Hof dat
hen het gevolg van een feitelijke belangenaf-
tegenover werknemersremplaçanten maar
de belangen van de betrokken kinderen van
weging op detailniveau, waarbij het de vraag
ook tegenover zelfstandige remplaçanten
‘paramount importance’ zijn (zie o.a. EHRM
is of het Hof terecht de eigen belangenafwe-
minimumtarieven in acht te nemen. Recht-
6 juli 2010, appl. nr. 41615/07, (Neulinger en
ging in de plaats heeft gesteld voor die van
bank ’s-Gravenhage heeft het verzoek van
Shuruk vs. Zwitserland), par. 135). In de
de nationale autoriteiten.
FNV afgewezen omdat de tariefbepaling zou niet rechtstreeks bijdragen tot verbetering
onderhavige casus acht het Hof de volgende
van de arbeidsvoorwaarden van de werkne-
cumulatieve omstandigheden (zie par. 122
mers. De Rechtbank liet in het midden of
In de eerste plaats verwijst het Hof naar het
Hof van Justitie van de Europese Unie
feit dat alle gezinsleden van verzoekster de
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
niet-toepasselijkheid van het mededingings-
Nederlandse nationaliteit hebben én dat ver-
medewerker van de Directie Juridische
recht, te weten dat de betrokken bepaling
zoekster zelf ook bij geboorte in het bezit is
Zaken, Afdeling Europees Recht van het
moet zijn voortgekomen uit de sociale dia-
geweest van de Nederlandse nationaliteit.
Ministerie van Buitenlandse Zaken. De volle-
loog. FNV heeft daarop hoger beroep inge-
Deze is zij onvrijwillig na de onafhankelijk-
dige uitspraken van het EU-Hof zijn beschik-
steld bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.
heid van Suriname verloren. Als gevolg daar-
baar via www.curia.europa.eu.
van de uitspraak) relevant.
114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
was voldaan aan de eerste voorwaarde voor
Rechtspraak
Prejudiciële vragen
(Allonby, C-256/01, punt 71). Het is aan de
Zorgverzekeringswet. Wet in formele zin.
Het Gerechtshof ’s-Gravenhage legt de vraag
verwijzende rechter om te verifiëren of de
Strikte toepassing. Hoge uitzondering. Een
voor of de bepaling in een CAO die mini-
remplaçanten die werkzaam zijn op basis
elfjarig meisje lijdt aan de zeer ernstige en
mumtarieven vastlegt voor zelfstandigen
van een overeenkomst van opdracht, zich
pijnlijke aandoening systematische sclero-
– leden van een van de aangesloten werkne-
niet in een ondergeschiktheidsrelatie met
se. De arts schrijft het geneesmiddel
mersorganisaties – die voor een werkgever
het betrokken orkest bevinden en dus verge-
bosentan voor. Voor volwassenen zit dit
op basis van een overeenkomst van
leken met werknemers die hetzelfde werk
geneesmiddel in het verzekerd pakket van
opdracht hetzelfde werk verrichten als werk-
verrichten over meer zelfstandigheid en
de verplichte zorgverzekering, maar voor
nemers in loondienst van die werkgever, bui-
flexibiliteit beschikken voor wat betreft de
kinderen niet. Moet de zorgverzekeraar
ten de werkingssfeer van art. 101 lid 1
bepaling van het tijdschema, de plaats en de
dekking verlenen? HR: Een zorgverzekeraar
VWEU valt.
wijze van uitvoering van de toevertrouwde
kan in het kader van de verplichte zorgver-
taken, te weten de repetities en concerten.
zekering niet worden verplicht tot het ver-
De uitspraak van het Hof
Wat betreft het doel van het tariefbeding,
strekken of vergoeden van zorg die geen
Het Hof merkt op dat de betrokken overeen-
merkt het Hof op dat een onderzoek daar-
deel uitmaakt van het verzekerd pakket.
komst is gesloten tussen een organisatie
van alleen relevant is voor het geval de rem-
Dit lijdt uitzondering indien sprake is van
van werkgevers en organisaties van werkne-
plaçanten als schijnzelfstandigen moeten
bijzondere omstandigheden die niet zijn
mers, die niet alleen voor werknemersrem-
worden aangemerkt. Voor dat geval over-
verdisconteerd in de afweging van de wet-
plaçanten, maar ook voor aangesloten
weegt het Hof dat een stelsel van minimum-
gever en die strikte toepassing van de wet
zelfstandige remplaçanten hebben onder-
tarieven rechtstreeks bijdraagt tot verbete-
zozeer in strijd doen zijn met algemene
handeld. Onderzocht moet dus worden of
ring van de werkgelegenheids- en
rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven
een dergelijke overeenkomst gezien haar
arbeidsvoorwaarden van als schijnzelfstan-
recht dat die toepassing achterwege moet
aard en doel tot stand is gekomen in het
digen aangemerkte remplaçanten. Voor
blijven. Dit kan slechts bij hoge uitzonde-
kader van collectieve onderhandelingen tus-
zover een bepaling in een CAO minimumta-
ring worden aangenomen. Het oordeel van
sen sociale partners, en het op grond daar-
rieven vastlegt voor dienstverrichters die
de voorzieningenrechter dat aanspraak
van gerechtvaardigd is dat de tariefbepaling
schijnzelfstandigen zijn, kan zij bijgevolg op
bestaat op verstrekking van bosentan aan
buiten de werkingssfeer van artikel 101, lid
grond van de aard en het doel ervan niet
de dochter, geeft geen blijk van een onjuis-
1, VWEU valt.
onder de werkingssfeer van art. 101 lid 1
te rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het Hof overweegt dat de zelfstandige rem-
VWEU vallen. (Grondwet art. 94, 120; Zorgverzekeringswet
plaçanten in beginsel ondernemingen in de zin van 101, lid 1, VWEU zijn, aangezien zij
Conclusie
art. 1, 2, 3, 11, 16, 17, 32, 41, 46, 54, 66, 124;
hun diensten tegen beloning aanbieden op
De bepaling in een CAO die minimumtarie-
BW art. 6:2, 6:248, 7:925)
een bepaalde markt en zij hun werkzaam-
ven vastlegt voor zelfstandigen – leden van
heid als ten opzichte van hun opdrachtgever
een van de aangesloten werknemersorgani-
VGZ (de zorgverzekeraar), adv. mr. K. Teu-
onafhankelijke marktdeelnemers verrichten.
saties – die voor een werkgever op basis van
ben, vs. de ouders van de verzekerde, adv.
Hieruit volgt dat, zoals ook de NMa in haar
een overeenkomst van opdracht hetzelfde
mr. M.E. Gelpke.
visiedocument opmerkt, voor zover een vak-
werk verrichten als werknemers in loon-
vereniging onderhandelingen aangaat
dienst van die werkgever, valt slechts buiten
Feiten en procesverloop
namens en voor rekening van de zelfstandi-
de werkingssfeer van art. 101 lid 1 VWEU
De ouders hebben voor hun dochter een
gen die er lid van zijn, zij niet optreedt als
indien die dienstverleners schijnzelfstandi-
zorgverzekering afgesloten bij VGZ. De doch-
sociale partner, maar als ondernemersver-
gen zijn, dat wil zeggen dienstverleners die
ter is elf jaar oud. Zij lijdt aan limited sclero-
eniging. Het voegt hier aan toe dat het Ver-
zich in een situatie bevinden die vergelijk-
derma, passend bij Crest, ook wel aangeduid
drag weliswaar een sociale dialoog voor
baar is met die van die werknemers.
als systemische sclerose, met digitale ulcera.
ogen heeft, maar dat het geen bepalingen
Deze aandoening wordt gekenmerkt door
bevat die zelfstandigen aanmoedigen een
een abnormale groei van bindweefsel, ont-
dergelijke dialoog in gang te zetten met de
Hoge Raad (civiele kamer)
stekingsreacties en vaatschade. Digitale ulce-
werkgevers waarbij zij diensten verrichten.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
ra zijn necrotische zweren aan de uiteinden
Het concludeert dat de bepaling zoals het
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
van de vingers en de tenen en op skeletpun-
tariefbeding in het hoofdgeding niet het
van Justitie van het Caribische deel van het
ten van de huid, zoals de elleboog. Deze zijn
resultaat is van collectieve onderhandelin-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
zeer pijnlijk, genezen langzaam en kunnen
gen tussen sociale partners en niet op grond
zien op www.rechtspraak.nl
leiden tot lokaal functieverlies en complica-
van haar aard buiten de werkingssfeer van art. 101 lid 1 VWEU kan vallen. Dat ligt anders indien de bedoelde dienst-
ties. De kinderarts-immunoloog bij wie de
97
verleners in werkelijkheid schijnzelfstandi-
dochter onder behandeling staat, heeft het geneesmiddel bosentan voorgeschreven. In dit kort geding hebben de ouders gevor-
gen vormen, dat wil zeggen dienstverleners
19 december 2014, nr. 13/04451
derd dat VGZ wordt bevolen dekking te ver-
wier situatie vergelijkbaar is met die van
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
lenen voor de behandeling van de dochter
werknemers. De kwalificatie als zelfstandige
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
met bosentan. De voorzieningenrechter
naar nationaal recht sluit niet uit dat een
Heisterkamp, G. Snijders; A-G mr. L.A.D.
heeft de vordering toegewezen. Partijen zijn
persoon moet worden aangemerkt als werk-
Keus)
sprongcassatie overeengekomen.
nemer in de zin van het recht van de Unie,
ECLI:NL:HR:2014:3679
indien zijn zelfstandigheid slechts fictief is en dus een echte arbeidsverhouding verhult
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
115
Rechtspraak
Hoge Raad
ECLI:NL:HR:1989:AD5725, NJ 1989/469 (Har-
vergoeding die buiten de verzekeringsdek-
De Zorgverzekeringswet regelt de verplicht
monisatiewet)). Dit neemt niet weg dat
king valt, kan naar maatstaven van redelijk-
door alle ingezetenen af te sluiten zorgver-
indien sprake is van bijzondere omstandig-
heid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, en
zekering. De dekking is dwingendrechtelijk
heden die niet zijn verdisconteerd in de
wel indien zich (zeer) bijzondere omstandig-
geregeld. De Zorgverzekeringswet bevat een
afweging van de wetgever, dit aanleiding
heden voordoen die dat oordeel rechtvaardi-
acceptatieplicht voor zorgverzekeraars met
kan geven tot een andere uitkomst dan
gen. Het arrest HR 9 juni 2006,
betrekking tot iedere verzekeringsplichtige
waartoe strikte toepassing van de wet leidt.
ECLI:NL:HR:2006:AV9435, NJ 2006/326 (Win-
en een verbod op premiedifferentiatie naar
Dat is het geval indien die niet-verdiscon-
terthur vs. Jansen), sluit dit niet uit. In dit
persoon. De verplichte dekking wordt gefi-
teerde bijzondere omstandigheden die strik-
geval doen zich de volgende bijzondere
nancierd - behalve uit premie, eigen bijdrage
te toepassing zozeer in strijd doen zijn met
omstandigheden voor:
en eigen risico - uit onder meer een door
algemene rechtsbeginselen of (ander) onge-
- het gaat om een zeer ernstige aandoening
iedere verzekeringsplichtige verschuldigde
schreven recht dat die toepassing achterwe-
waarvan de gevolgen voor de gezondheid
inkomensafhankelijke bijdrage en een rijks-
ge moet blijven (vgl. het Harmonisatiewetar-
van de dochter onomkeerbaar en zeer ern-
bijdrage. De beperking van de dekking tot
rest). Op deze grond berusten ook CRvB 28
stig kunnen zijn (onherstelbaar weefselver-
het ‘verzekerd pakket’ houdt verband met de
september 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AA7653
lies, uiteindelijke amputatie, invaliditeit en
betaalbaarheid van de zorg. Naar de bedoe-
en CRvB 27 augustus 2008,
afname van levensverwachting);
ling van de wetgever behoort meer of ande-
ECLI:NL:CRVB:2008:BF0927, waarin voor het
- digitale ulcera zijn buitengewoon pijnlijk;
re zorg dan waarin het pakket voorziet, niet
stelsel dat voorheen onder de Ziekenfonds-
- de dochter wordt in ernstige mate in haar
te worden betaald uit de premies en bijdra-
wet gold, is beslist dat onder zeer bijzondere
dagelijkse leven beperkt;
gen, opdat de hoogte daarvan binnen aan-
omstandigheden aanspraak kan bestaan op
- de ziekte doet ernstig afbreuk aan de kwali-
vaardbare grenzen blijft. Daarom is het zorg-
vergoeding van andere zorg of geneesmidde-
teit van leven van de dochter;
verzekeraars niet toegestaan meer of andere
len. Gelet op het hiervoor overwogene kun-
- de digitale ulcera zijn bij de dochter niet
zorg te vergoeden (vgl. onder meer Kamer-
nen de hier bedoelde bijzondere omstandig-
met de doorgaans daarvoor gebruikte mid-
stukken II 2003/04, 29763, 3, p. 40 en 78). De
heden slechts bij hoge uitzondering worden
delen onder controle te krijgen;
samenstelling van het verzekerd pakket
aangenomen. Daarbij valt met name te den-
- andere behandelingsmogelijkheden met
wordt bepaald door de regering en de minis-
ken aan gevallen waarin de betrokken zorg
een te verwachten positief effect zijn er niet;
ter, met betrokkenheid van het parlement
of het betrokken geneesmiddel niet in het
- de kosten van bosentan zijn zo hoog dat de
en het College voor zorgverzekeringen (hier-
verzekerd pakket is opgenomen om redenen
ouders deze niet zelf kunnen betalen;
na: CVZ; sinds 1 april 2014 het Zorginsti-
die niet of niet geheel overeenstemmen met
- de dochter is een van de weinige kinderen
tuut). De wetgever heeft niet voorzien in
hetgeen de wetgever voor ogen heeft
in Nederland met systemische sclerose
uitzonderingen op vorenstaand stelsel. Wie
gestaan, namelijk dat dit pakket de “noodza-
(ongeveer twintig) en dan bovendien nog
meer of andere zorg wenst, dient de kosten
kelijke zorg, getoetst aan aantoonbare wer-
één van de circa drie die aan een ernstige
daarvan zelf te dragen of een aanvullende
king, kosteneffectiviteit en noodzaak van
vorm van digitale ulcera lijden.
verzekering af te sluiten (Kamerstukken II
collectieve financiering” bevat. In dat geval
De niet-verstrekking berust uitsluitend daarop
2003/04, 29763, 3, p. 44-45). In dit geding
kan aanspraak bestaan op vergoeding of ver-
dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de
gaat het om de vraag of een zorgverzekeraar
strekking van die zorg of dat geneesmiddel
verzekerde 18 jaar of ouder is. Deze leeftijdseis
in het kader van een zorgverzekering als
indien (i) de kosten daarvan zodanig hoog
is gesteld uitsluitend vanwege het - als gevolg
bedoeld in de wet kan worden verplicht tot
zijn dat de verzekerde deze niet zelf kan
van de zeldzaamheid van deze aandoening
het verstrekken of vergoeden van zorg die
opbrengen, (ii) alternatieven ontbreken, (iii)
onder kinderen - ontbreken van voldoende
geen deel uitmaakt van het verzekerd pak-
de zorg of het geneesmiddel noodzakelijk is
onderzoeksgegevens met betrekking tot de
ket, indien de verzekerde patiënt aan die
in verband met een medisch zeer ernstige
effectiviteit en de veiligheid van bosentan voor
zorg behoefte heeft in de zin van art. 11 lid
toestand die levensbedreigend is dan wel
deze groep, terwijl (i) vaststaat dat bosentan
1 Zvw. Gelet op het hiervoor overwogene,
leidt tot ernstig lijden, en (iv) aan te nemen
(voldoende) effectief en veilig is voor volwasse-
luidt het antwoord op die vraag ontkennend.
valt dat die zorg of dat geneesmiddel, mede
nen, (ii) er uit casestudies aanwijzingen zijn dat
Dat is slechts anders in een van de hierna te
in verband met zijn werkzaamheid, noodza-
bosentan ook voor kinderen met systemische
noemen bijzondere uitzonderingsgevallen.
kelijkheid en doelmatigheid, in aanmerking
sclerose effectief en verantwoord is, en (iii) er
De dwingendrechtelijke beperking van de
komt of zal komen om te worden opgeno-
geen (negatief) advies van het CVZ is met
dekking tot het verzekerd pakket berust
men in het pakket. Dat de zorgverzekering
betrekking tot de opneming van bosentan in
immers op een uitdrukkelijk gemaakte afwe-
tot stand komt in de vorm van een verzeke-
het verzekerd pakket voor personen jonger dan
ging van de wetgever. In die afweging kan de
ringsovereenkomst, brengt niet mee dat
18 jaar. Gelet op het voorgaande geeft het oor-
rechter niet treden, behoudens indien en
vorenstaande aanspraak niet zou bestaan in
deel van de voorzieningenrechter dat aan-
voor zover het resultaat daarvan in strijd
het geval dat bedoelde bijzondere omstan-
spraak bestaat op verstrekking van bosentan
zou komen met internationaal recht met
digheden zich voordoen. In de context van
aan de dochter, geen blijk van een onjuiste
rechtstreekse werking (art. 94 Grondwet),
die overeenkomst kan die aanspraak immers
rechtsopvatting. Kennelijk en niet onbegrijpe-
hetgeen in deze zaak niet aan de orde is
worden gegrond op de eisen van redelijk-
lijk is de voorzieningenrechter ervan uitgegaan
(gesteld). In verband met het grondwettelij-
heid en billijkheid als bedoeld in art. 6:2 en
dat zich hier een geval voordoet waarin sprake
ke verbod wetten in formele zin te toetsen
6:248 BW. Bij de toetsing aan die eisen komt
is van een geneesmiddel dat naar de opzet en
aan ander recht dan internationaal recht
mede betekenis toe aan de omstandigheid
strekking van de wettelijke regeling deel zou
(art. 120 Grondwet), kan de rechter de afwe-
dat de zorgverzekering een sociale verzeke-
behoren uit te maken van het verzekerd pak-
ging van de wetgever niet toetsen aan alge-
ring voor de gehele bevolking is en (daarom)
ket, maar daarin (vooralsnog) niet is opgeno-
mene rechtsbeginselen of (ander) ongeschre-
in vergaande mate dwingend publiekrechte-
men uitsluitend vanwege het ontbreken van
ven recht (vgl. HR 14 april 1989,
lijk is geregeld. Ook het weigeren van een
voldoende onderzoeksgegevens als gevolg van
116
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Rechtspraak
rechten en belangen van derden. rechterlijke tussenkomst nodig wordt geacht
de zeldzaamheid van de onderhavige aandoening bij personen jonger dan 18 jaar, terwijl de
(BW art. 2:15 lid 3, 2:19; Rv art. 279 lid 1)
om de herroeping te toetsen en te effectueren. Tevens bestaat behoefte aan de moge-
effectiviteit ervan bij volwassenen vaststaat en er geen redenen zijn om aan de effectiviteit bij
Rodenstaal (de debiteur) c.s., adv. mr. L.
lijkheid om een rechterlijke uitspraak betref-
personen jonger dan 18 jaar te twijfelen, maar
Kelkensberg, vs. Rifgat (de besloten vennoot-
fende de herroeping in te schrijven in de
integendeel, gelet op de bestaande casestudies,
schap) c.s., adv. mr. J.H.M. van Swaaij.
registers waar de besloten vennootschap is ingeschreven. Bij de beantwoording van de
er aanwijzingen zijn om aan te nemen dat het geneesmiddel bij hen evenzeer werkzaam is.
Feiten en procesverloop
vraag of herroeping van een ontbindingsbe-
Hierop heeft de voorzieningenrechter kunnen
Bij besluit van haar algemene vergadering
sluit in algemene zin toelaatbaar is, komt
baseren dat de omstandigheden waarvan in
van aandeelhouders van 21 december 2009
een aanzienlijk gewicht toe aan de mogelij-
deze zaak sprake is, niet zijn verdisconteerd in
is Rifgat ontbonden. Ten tijde van dit besluit
ke gevolgen van herroeping. Zoals is bepaald
de afweging van de wetgever. Voorts is de voor-
had Rifgat een aanzienlijke vordering op
in HR 10 maart 1995
zieningenrechter kennelijk en niet onbegrijpe-
Rodenstaal. In het handelsregister is per 21
(ECLI:NL:HR:1995:ZC1657, NJ 1995/595 (Jans-
lijk ervan uitgegaan dat valt aan te nemen dat
december 2009 geregistreerd dat Rifgat is
sen Pers)), gelden voor een besluit tot intrek-
dit geneesmiddel in aanmerking komt of zal
opgehouden te bestaan omdat geen bekende
king van een eerder besluit geen andere ver-
komen om ook voor personen jonger dan 18
baten meer aanwezig zijn. Op 9 februari
eisten dan in het algemeen gelden voor
jaar in het verzekerd pakket te worden opgeno-
2012 heeft de algemene vergadering van
besluiten van een algemene vergadering van
men.
aandeelhouders van Rifgat besloten tot her-
aandeelhouders van een besloten vennoot-
Volgt verwerping.
roeping van de ontbinding van Rifgat.
schap. Hetzelfde geldt voor een besluit tot
De A-G concludeert tot vernietiging. Hij meent
In dit geding heeft Rifgat de rechtbank ver-
herroeping van een ontbindingsbesluit. De
dat in de privaatrechtelijke context geen of
zocht voor recht te verklaren dat zij het ont-
besloten vennootschap die een besluit wil
slechts uiterst beperkte ruimte bestaat om
bindingsbesluit rechtsgeldig heeft herroe-
herroepen waarbij zij is ontbonden, dient
contra legem en in strijd met de overeengeko-
pen. De rechtbank heeft het verzoek
voorts rekening te houden met de rechten
men dekkingsomschrijving aan te nemen dat
toegewezen. Het hof heeft de beschikking
en belangen van derden. Herroeping van
de zorgverzekeraar verplicht is dekking te ver-
van de rechtbank bekrachtigd.
een ontbindingsbesluit is dus in geen geval
lenen voor een geneesmiddel, en in elk geval
toelaatbaar indien zij niet is omgeven met
veel minder ruimte dan in de bestuursrechte-
Hoge Raad
de nodige waarborgen voor de bescherming
lijke context, zoals aangenomen in de recht-
Rifgat c.s. stellen dat Rodenstaal c.s. geen
van de rechten en belangen van derden.
spraak van de CRvB (2.1-2.18).
belang hebben bij hun cassatieberoep. Dit is
Bovendien mag geen afbreuk worden
een verweer ten principale dat, indien het
gedaan aan de rechtszekerheid. Uit het recht
slaagt, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid,
van de ons omringende landen blijkt dat de
maar tot verwerping van het beroep (vgl. HR
vraag of herroeping mogelijk is en, zo ja,
9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2237, NJ
onder welke voorwaarden, uiteenlopend
19 december 2014, nr. 13/05081
2012/226 (Eurofactor)). Het verweer mist doel,
wordt beantwoord. Gezien het voorgaande
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
aangezien voor het antwoord op de vraag of
zou het voor de hand liggen dat de wetgever
Spapens, G. Snijders, G. de Groot, M.V.
Rodenstaal c.s. door de herroeping van het
de in dit kader van belang zijnde afwegin-
Polak; A-G mr. L. Timmerman)
ontbindingsbesluit in hun belangen zijn
gen en keuzes maakt. Bij de in 2012 tot
ECLI:NL:HR:2014:3677
geschaad, niet beslissend is of zij als gevolg
stand gekomen herziening van de wettelijke
van de ontbinding voordeel hebben genoten.
bepalingen omtrent de besloten vennoot-
Besloten vennootschap. Ontbinding. Her-
Bij de beoordeling van het middel wordt het
schap is blijkens de parlementaire geschie-
roeping. Bij besluit van 21 december 2009
volgende vooropgesteld. Een besloten ven-
denis echter niet ter sprake gekomen of een
wordt een besloten vennootschap ontbon-
nootschap met beperkte aansprakelijkheid
besluit tot ontbinding van een besloten ven-
den. Bij besluit van 9 februari 2012 wordt
kan door een besluit van de algemene verga-
nootschap kan worden herroepen. Hieruit
het ontbindingsbesluit herroepen. Op ver-
dering van aandeelhouders worden ontbon-
valt evenwel niet af te leiden dat de wetge-
zoek van de besloten vennootschap ver-
den (art. 2:19 lid 1 BW). De wet bepaalt niet
ver herroeping ontoelaatbaar zou vinden. De
klaart de rechter voor recht dat de herroe-
of het ontbindingsbesluit kan worden her-
mogelijkheid van herroeping is immers niet
ping rechtsgeldig is. HR: Herroeping van
roepen, en zo ja, op welke wijze. De wet sluit
in strijd met enkele uitgangspunten van die
een ontbindingsbesluit door een besloten
echter niet uit dat een besloten vennoot-
herziening, te weten aandeelhouders meer
vennootschap kan op zichzelf toelaatbaar
schap terugkomt van haar ontbindingsbe-
vrijheid te geven de onderneming naar
worden geacht, mits daardoor in de omstan-
sluit; dat stemt ook overeen met de moge-
eigen inzicht en wensen vorm te geven, met
digheden van het geval geen afbreuk wordt
lijkheid dat zij vernietiging kan vorderen
voldoende waarborgen voor de belangen van
gedaan aan de eisen van rechtszekerheid
van het besluit waarbij zij is ontbonden (art.
andere partijen, en regels die onnodig
en de rechten en belangen van derden. Een
2:15 lid 3 BW). In de rechtspraak in feitelijke
belemmerend of ineffectief zijn, te doen ver-
herroepingsbesluit kan pas rechtsgevolg
instanties en in de literatuur wordt in meer-
vallen (Kamerstukken II 2006/07, 31058, 3, p.
hebben na een daartoe strekkende rechter-
derheid aangenomen dat een besloten ven-
3). Op grond van al het vorenstaande kan
lijke uitspraak (volgt een regeling dienaan-
nootschap het ontbindingsbesluit van de
herroeping van een ontbindingsbesluit door
gaande: zie hoofdtekst). Het middel klaagt
algemene vergadering van aandeelhouders
een besloten vennootschap op zichzelf toe-
terecht dat het hof niet heeft onderzocht of
kan herroepen, mits is voldaan aan bepaalde
laatbaar worden geacht. Wel moet aan her-
de aangevoerde argumenten meebrengen
voorwaarden. Daarbij komt naar voren dat
roeping de voorwaarde worden gesteld dat
dat in de omstandigheden van het geval
in de rechtspraktijk niet alleen behoefte
daardoor in de omstandigheden van het
door de herroeping afbreuk wordt gedaan
bestaat aan de mogelijkheid om een ontbin-
geval geen afbreuk wordt gedaan aan de
aan de eisen van rechtszekerheid of de
dingsbesluit te herroepen, maar ook dat
eisen van rechtszekerheid en de rechten en
98
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
117
Rechtspraak
99
belangen van derden. In verband hiermee
de herroeping en welk belang daarbij
kan een herroepingsbesluit pas rechtsgevolg
bestaat. Tot die informatie behoort ten min-
hebben indien de rechter een daartoe strek-
ste het ontbindingsbesluit, het herroepings-
19 december 2014, nr. 13/05332
kende uitspraak heeft gedaan. Bij de beant-
besluit, een beschrijving van hetgeen in de
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
woording van de vraag of in een concreet
tussenliggende periode met betrekking tot
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
geval door de herroeping van een ontbin-
de besloten vennootschap is geschied, en de
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
dingsbesluit geen afbreuk wordt gedaan aan
opgave van de vermogenstoestand van de
ECLI:NL:HR:2014:3678
de eisen van rechtszekerheid en de rechten
besloten vennootschap in de hiervoor ver-
en belangen van derden is in ieder geval het
melde zin. Tevens zal een verklaring van een
Schuldsanering. In 2008 veroordeelt de
volgende van belang. Een besluit tot herroe-
accountant moeten worden overgelegd die
rechtbank X tot betaling aan A. X voldoet
ping van een ontbindingsbesluit kan niet
een zodanig inzicht geeft dat een verant-
hieraan. In 2009 komt X in de schuldsane-
worden genomen door een besloten ven-
woord oordeel kan worden gevormd omtrent
ringsregeling. Op 10 juli 2012 vernietigt
nootschap die ingevolge art. 2:19 lid 4 of lid
die vermogenstoestand. Ook anderszins zal
het hof het rechtbankvonnis en veroor-
6 BW niet meer bestaat. Voorts dienen de
de voor de beslissing relevante financiële
deelt het A tot terugbetaling. Op 21 novem-
voor het rechtsgeldig nemen van besluiten
informatie in het geding moeten worden
ber 2012 wordt in de schuldsaneringsrege-
geldende vereisten in acht te worden geno-
gebracht, zoals jaarrekeningen of andere
ling de slotuitdelingslijst verbindend,
men (vgl. het genoemde arrest van 10 maart
(financiële) gegevens van de ontbonden
zonder dat daarop de bate uit hoofde van
1995). Bij de herroeping van een ontbin-
besloten vennootschap. Uit de in het geding
de terugbetalingsverplichting van A staat
dingsbesluit dient inzicht te bestaan in de
te brengen informatie zal moeten blijken
vermeld. De bewindvoerder verzoekt de
vermogenstoestand van de besloten ven-
dat en op welke wijze bij de herroeping is
rechtbank te bevelen dat die bate alsnog
nootschap op de datum van ontbinding en
voldaan aan de hiervoor vermelde eisen,
als nagekomen bate wordt verdeeld tussen
de datum van herroeping alsmede in de ont-
met welke derden rekening moet worden
de schuldeisers van X. HR: 1. Onverschul-
wikkelingen in haar vermogenstoestand in
gehouden, alsmede in hoeverre na de ont-
digde betaling. Door het arrest van 10 juli
de tussenliggende periode. Derden mogen
binding vereffeningshandelingen zijn ver-
2012 is met terugwerkende kracht de
geen nadeel ondervinden van de herroeping.
richt. De rechter bepaalt wie met het oog op
rechtsgrond ontvallen aan de betalingen
Dit kan meebrengen dat herroeping slechts
de behandeling van het verzoek als belang-
van X. De verbintenis uit onverschuldigde
toelaatbaar is indien de besloten vennoot-
hebbenden worden opgeroepen (art. 279 lid
betaling is ontstaan op het moment waar-
schap compensatie biedt, of met het oog op
1 Rv). De rechter kan tevens bepalen dat en
op X de betalingen heeft verricht. 2. Nage-
mogelijk nadeel garanties geeft of anders-
op welke wijze anderen dan de op te roepen
komen bate. Art. 194 Fw heeft niet slechts
zins zekerheid stelt. Hierbij is mede van
belanghebbenden, eventueel door middel
betrekking op baten die ten tijde van de
belang of in de periode tussen de ontbin-
van openbare bekendmaking, moeten wor-
vereffening onbekend waren, maar ook op
ding en de herroeping vereffeningshandelin-
den ingelicht over het ingediende verzoek.
bekende baten die de curator respectieve-
gen hebben plaatsgevonden. Herroeping
De tussen het ontbindingsbesluit en het
lijk de bewindvoerder in de omstandighe-
heeft geen terugwerkende kracht, zodat
herroepingsbesluit verstreken tijdsduur kan
den van het geval op redelijke gronden
reeds verrichte vereffeningshandelingen
een relevante omstandigheid zijn bij de
niet heeft gerealiseerd en daarom niet in
geldig blijven. Indien blijkt of voorzienbaar
beantwoording van de vraag of in de
de slotuitdeling heeft betrokken. Het oor-
is dat derden door de gang van zaken met
omstandigheden van het geval door de her-
deel van het hof dat de bewindvoerder op
betrekking tot de ontbinding en de herroe-
roeping afbreuk wordt gedaan aan de eisen
redelijke gronden heeft kunnen besluiten
ping daarvan nadeel (kunnen) ondervinden,
van rechtszekerheid of de rechten en belan-
de onderhavige bate niet in de slot-
staat dat in de weg aan de herroeping, tenzij
gen van derden. Onderdeel III slaagt voor
uitdeling te betrekken, geeft geen blijk van
de besloten vennootschap compensatie of
zover het ertoe strekt te klagen dat het hof
een onjuiste rechtsopvatting en is niet
garanties biedt of anderszins zekerheid stelt.
niet heeft onderzocht of de door Rodenstaal
onvoldoende gemotiveerd.
Het besluit tot herroeping heeft eerst rechts-
c.s. aangevoerde argumenten meebrengen
gevolg indien de rechter overeenkomstig art.
dat in de omstandigheden van het geval
(BW art. 6:203; Fw art. 179, 193 lid 1, 194,
2:19 lid 2 BW op verzoek van de besloten
door de herroeping afbreuk wordt gedaan
349 lid 1, 356 lid 2 en 4)
vennootschap een daartoe strekkende ver-
aan de eisen van rechtszekerheid of de rech-
klaring heeft gegeven. De in kracht van
ten en belangen van derden. Na verwijzing
X (de saniet), adv. mr. R.F. Thunnissen, vs. G.
gewijsde gegane uitspraak wordt met over-
zullen partijen desgewenst hun stellingen
Benedictus q.q., bewindvoerder in de schuld-
eenkomstige toepassing van art. 2:19 lid 2
kunnen aanpassen naar aanleiding van het-
saneringsregeling van X, niet verschenen.
BW door de zorg van de griffier ingeschre-
geen in deze beschikking is overwogen.
ven in de registers waar de besloten ven-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Feiten en procesverloop
nootschap is ingeschreven. De besloten ven-
komstig de conclusie van de A-G.
In 2002 heeft X tegelwerk verricht voor A. A
nootschap dient de rechter in staat te stellen
De A-G meent eveneens dat herroeping van
heeft X ondeugdelijk werk verweten en hem
te beoordelen of in de omstandigheden van
een ontbindingsbesluit weliswaar toelaat-
in rechte aangesproken voor de schade. Bij
het geval door de herroeping geen afbreuk
baar is, maar onder strengere voorwaarden
vonnis van 13 augustus 2008 heeft de recht-
wordt gedaan aan de eisen van rechtszeker-
dan het hof heeft aangenomen (4.1-4.11, met
bank X veroordeeld tot betaling. X heeft
heid en de rechten en belangen van derden.
de aanvullende voorwaarden onder 4.11).
€ 22.464 aan A voldaan. Op 12 mei 2009 is
Daartoe dient de besloten vennootschap in
ten aanzien van X de toepassing van de
ieder geval de informatie te verschaffen die
schuldsaneringsregeling uitgesproken. Op
nodig is om te beoordelen of is voldaan aan
11 mei 2012 is de termijn van de schuldsa-
hetgeen hiervoor is vermeld. Hierbij past dat
neringsregeling van rechtswege geëindigd.
tevens wordt vermeld wat de reden is voor
Op 10 juli 2012 heeft het hof de vorderingen
118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Rechtspraak
van A tegen X alsnog afgewezen en, uitvoer-
ECLI:NL:HR:2005:AT4039, NJ 2007/140 (Wenc-
de gehele boedel is vereffend, en dat er dus
baar bij voorraad, A veroordeeld tot terugbe-
kebach vs. NOB)). In deze rechtspraak ligt
geen grond meer is voor het voortduren van
taling aan X van hetgeen hij ter voldoening
besloten dat de vernietiging van een rechter-
het faillissement dan wel de toepassing van
aan het vonnis in eerste aanleg heeft
lijke uitspraak terugwerkende kracht heeft,
de schuldsaneringsregeling. Dit verklaart
betaald, met rente en kosten. Op 18 septem-
en dat de vordering strekkende tot onge-
waarom in art. 194 Fw wordt gesproken van
ber 2012 is aan X de schone lei verleend. Op
daanmaking van de verrichte prestatie op de
het geval dat blijkt dat nog baten van de
10 oktober 2012 is het arrest van 10 juli
voet van art. 6:203 BW ontstaat op het
boedel aanwezig zijn die ‘ten tijde der veref-
2010 in kracht van gewijsde gegaan. Op 21
moment waarop ter uitvoering van die uit-
fening niet bekend waren’. Alle bekende
november 2012 is de toepassing van de
spraak is gepresteerd, ongeacht of daarbij
baten dienen immers in de verdeling te wor-
schuldsaneringsregeling ten aanzien van X
sprake is van een prestatie als bedoeld in lid
den betrokken. De curator respectievelijk de
geëindigd door het verbindend worden van
1, lid 2, dan wel lid 3. Hieruit volgt dat het
bewindvoerder kunnen bij de vereffening
de slotuitdelingslijst.
hof met juistheid heeft geoordeeld dat door
van de boedel echter komen te staan voor de
In dit geding heeft de bewindvoerder de
het arrest van 10 juli 2012 met terugwerken-
keuze hoe zij moeten handelen ten aanzien
rechtbank verzocht bevel te geven tot veref-
de kracht de rechtsgrond is ontvallen aan de
van onzekere baten. Zij hebben de mogelijk-
fening en verdeling van de bate uit hoofde
betalingen die X heeft verricht ter uitvoering
heid af te zien van het (trachten te) realise-
van het arrest van 10 juli 2012, die volgens
van het vonnis van 13 augustus 2008, en dat
ren van dergelijke baten, al dan niet voorlo-
de bewindvoerder moet worden beschouwd
de verbintenis uit onverschuldigde betaling
pig, mits zulks gebeurt op redelijke gronden.
als een nagekomen bate in de zin van art.
ten laste van A is ontstaan op het moment
De bekendheid van onzekere baten staat
356 lid 4 in verbinding met art. 194 Fw. De
waarop X deze betalingen heeft verricht. Het
niet eraan in de weg dat wordt overgegaan
rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het
middel faalt derhalve.
tot de vaststelling van de slotuitdelingslijst
hof heeft het verzoek alsnog toegewezen.
Middel II richt klachten tegen het oordeel
en aldus tot de beëindiging van het faillisse-
van het hof dat de vordering uit onverschul-
ment respectievelijk de toepassing van de
Hoge Raad
digde betaling moet worden aangemerkt als
schuldsaneringsregeling. De gerechtvaardig-
Art. 6:203 BW kent degene die zonder rechts-
een nagekomen bate in de zin van art. 194
de belangen van de schuldeisers in het fail-
grond heeft gepresteerd, een vordering toe
Fw. Art. 356 lid 2 Fw bepaalt, voor zover hier
lissement respectievelijk de schuldsanering
strekkende tot ongedaanmaking van die
van belang, dat de toepassing van de schuld-
brengen mee dat indien een dergelijke bate
prestatie. Met het oog op de wijze van onge-
saneringsregeling van rechtswege is geëin-
nadien alsnog wordt gerealiseerd of reali-
daanmaking van de verrichte prestatie wordt
digd zodra de slotuitdelingslijst verbindend
seerbaar blijkt, deze wordt aangemerkt als
daarbij onderscheid gemaakt tussen het zon-
is geworden. Deze bepaling stemt overeen
een bate in de zin van art. 194 Fw (die ‘ten
der rechtsgrond geven van een goed (lid 1),
met art. 193 lid 1 Fw, dat bepaalt dat het
tijde der vereffening niet bekend’ was) en
de onverschuldigde betaling van een geld-
faillissement (onder meer) een einde neemt
toepassing wordt gegeven aan die bepaling.
som (lid 2) en het zonder rechtsgrond ver-
zodra de slotuitdelingslijst verbindend is
Deze bate is immers te rekenen tot het
richten van een prestatie van andere aard
geworden, behoudens de bepaling van art.
actief dat onder de schuldeisers in het fail-
(lid 3). Van het zonder rechtsgrond presteren
194 Fw. Art. 356 lid 4 Fw verklaart art. 194
lissement respectievelijk de schuldsanering
in de zin van art. 6:203 leden 1-3 BW is spra-
Fw van toepassing. Art. 194 Fw bepaalt dat,
behoort te worden verdeeld.
ke indien die rechtsgrond van de aanvang af
indien na de slotuitdeling mocht blijken dat
Deze uitleg van art. 194 Fw strookt met de
ontbreekt of indien die rechtsgrond met
er nog baten van de boedel aanwezig zijn die
toelichting die is gegeven bij de invoering
terugwerkende kracht aan de verrichte pres-
‘ten tijde der vereffening niet bekend waren’,
van art. 356 lid 4 Fw. Daarin is opgemerkt
tatie komt te ontvallen (TM, Parl. Gesch. Boek
de curator op bevel van de rechtbank over-
dat de regeling van de nagekomen baten
6, p. 805). Uitgangspunt van art. 6:203 BW is
gaat tot vereffening en verdeling daarvan op
voorziet in de mogelijkheid van correctie
dat op het ogenblik waarop jegens een ander
de grondslag van de vroegere uitdelingslijs-
van het resultaat van een vereffening “op
zonder rechtsgrond wordt gepresteerd, voor
ten. In geval van een schuldsanering rust
grond van later opkomende feiten en
degene die heeft gepresteerd een recht van
laatstgenoemde taak op de bewindvoerder,
omstandigheden” (Kamerstukken II 2005/06,
terugvordering ontstaat en derhalve voor de
zo volgt uit art. 356 lid 4 in verbinding met
29942, 7, p. 47). Art. 194 Fw heeft aldus niet
ontvanger van de prestatie een verbintenis
art. 194 Fw. Deze bepalingen vormen het
slechts betrekking op baten die voor de cura-
tot ongedaanmaking daarvan (TM, Parl.
sluitstuk van de vereffening en verdeling
tor respectievelijk de bewindvoerder ten tij-
Gesch. Boek 6, p. 805). In dit verband wordt
van de boedel die plaatsvindt in een faillis-
de van de vereffening onbekend waren,
geen onderscheid gemaakt naar gelang spra-
sement respectievelijk een schuldsanering.
maar ook op voor de curator respectievelijk
ke is van een prestatie als bedoeld in lid 1,
Volgens de art. 179 en 349 lid 1 Fw vinden
de bewindvoerder op dat moment bekende
lid 2, dan wel lid 3. Volgens vaste rechtspraak
bij de vereffening van de boedel uitdelingen
baten die hij in de omstandigheden van het
van de Hoge Raad brengt een onherroepelijk
aan de schuldeisers plaats ‘Zo dikwijls er (…)
geval op redelijke gronden niet heeft gereali-
geworden vernietiging door de appelrechter
voldoende gerede penningen aanwezig zijn’.
seerd en daarom niet in de slotuitdeling
van een rechterlijke uitspraak in eerste aan-
Eerst als alle beschikbare baten zijn veref-
heeft betrokken. Daarbij valt te denken aan
leg mee dat de rechtsgrond ontvalt aan het-
fend, kan de slotuitdeling van art. 193 lid 1
baten die ten tijde van de vereffening (nog)
geen reeds ter uitvoering van die uitspraak is
respectievelijk art. 356 lid 2 Fw plaatsvinden,
niet kunnen worden geïncasseerd, althans
verricht, en dat op de voet van art. 6:203 BW
waardoor het faillissement respectievelijk de
niet zonder aanzienlijke kosten en risico’s
een vordering tot ongedaanmaking van de
toepassing van de schuldsaneringsregeling
voor de boedel. Opmerking verdient dat de
verrichte prestatie ontstaat (HR 19 februari
eindigt. Uit het vorenstaande volgt dat de
curator respectievelijk de bewindvoerder die
1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2854, NJ 1999/367;
vaststelling van een slotuitdelingslijst in het
ten tijde van de vereffening bekend is met
HR 30 januari 2004,
stelsel van de Faillissementswet de beteke-
een dergelijke bate, ook ervoor kan kiezen
ECLI:NL:HR:2004:AN7327, NJ 2005/246 (Dénu
nis heeft dat de curator respectievelijk de
om deze voorwaardelijk in de slotuitdelings-
vs. Binnenhof); HR 9 september 2005,
bewindvoerder daarmee te kennen geeft dat
lijst op te nemen, in die zin dat als die bate
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
119
Rechtspraak
wordt gerealiseerd dit leidt tot een aanvul-
(Rv art. 22, 358 lid 4, 401a lid 2, 426 lid 4,
meld in het dictum van haar beschikking.
lende uitkering aan de schuldeisers. Anders
843a)
Die beschikking is gegeven in een geding waarvan de inzet is de afwikkeling van de
dan het middel betoogt, laat dit echter onverlet dat de curator respectievelijk de
De vrouw, adv. mr. A.L.C.M. Oomen, vs. de
huwelijkse voorwaarden, en op een verzoek
bewindvoerder in de omstandigheden van
man, adv. mr. M.E.M.G. Peletier.
dat betrekking heeft op de instructie van dat geding. Daarom is de beschikking waarin
het geval op redelijke gronden kan besluiten een dergelijke bate niet in de slotuitdeling
Feiten en procesveroop
dat verzoek is afgewezen, een tussenbeschik-
te betrekken. Het in het onderhavige geval
Partijen zijn in 1998 op huwelijkse voorwaar-
king waarvan tussentijds hoger beroep is
door het hof gegeven oordeel moet aldus
den gehuwd.
uitgesloten, behoudens daartoe verleend
worden verstaan dat de bate die voortvloeit
In dit geding heeft de man echtscheiding
verlof (art. 358 lid 4 Rv). Het voorgaande
uit het arrest van 10 juli 2012, ten tijde van
verzocht, met nevenverzoeken. De vrouw
brengt mee dat de beschikking van het hof
de vereffening voor de bewindvoerder welis-
heeft verzocht de man te bevelen binnen
eveneens een tussenbeschikking is. De
waar bekend was, maar dat, nu deze op dat
veertien dagen na betekening van de echt-
vrouw kan in haar cassatieberoep dus niet
moment niet met voldoende zekerheid te
scheidingsbeschikking onder meer de volle-
worden ontvangen.
realiseren was, de bewindvoerder in de
dige jaarrekeningen van een besloten ven-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring, overeen-
omstandigheden van het geval op redelijke
nootschap aan de vrouw ter hand te stellen,
komstig de conclusie van de A-G.
gronden heeft kunnen besluiten om die bate
op straffe van verbeurte van een dwangsom
De A-G geeft onder 2.6-2.10 regels over tus-
niet in de slotuitdeling te betrekken; en
van € 1000 per dag. De rechtbank heeft echt-
sen- en eindbeschikkingen en onder 2.24
voorts dat een en ander rechtvaardigt dat
scheiding tussen partijen uitgesproken en
haar beoordeling.
die bate wordt aangemerkt als een ten tijde
het verzoek van de vrouw afgewezen, met
van de vereffening niet bekende bate in de
aanhouding van iedere verdere beslissing
zin van art. 356 lid 4 in verbinding met art.
omtrent de afwikkeling van de huwelijkse
194 Fw. Dit oordeel geeft geen blijk van een
voorwaarden. Het hof heeft de vrouw niet-
onjuiste rechtsopvatting en is evenmin
ontvankelijk verklaard in het hoger beroep
19 december 2014, nr. 13/05849
onvoldoende gemotiveerd.
tegen de afwijzing van haar verzoek.
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
Volgt verwerping.
101
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
De A-G bespreekt onder 3.7-3.11 de onverschul-
Hoge Raad
G. Snijders; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
digde betaling en de terugwerkende kracht
Nu gesteld noch gebleken is dat het hof ver-
ECLI:NL:HR:2014:3650
van de vernietiging van een vonnis en onder
lof heeft gegeven tot tussentijds cassatiebe-
3.16-3.27 het begrip ‘nagekomen bate’.
roep, is, gelet op art. 426 lid 4 Rv in verbin-
X heeft met zijn echtgenote Y een overeen-
ding met art. 401a lid 2 Rv, de
komst gesloten die strekt tot benadeling
ontvankelijkheid van het cassatieberoep
van schuldeisers van X. Na echtscheiding
afhankelijk van het antwoord op de vraag of
vordert X betaling door de ouders van Y.
de bestreden beschikking een eind- dan wel
HR: 1. Goede zeden. Benadeling van
19 december 2014, nr. 13/05566
een tussenbeschikking is. Daarvoor is bepa-
schuldeisers. Voor nietigheid van een
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
lend of de in hoger beroep bestreden
rechtshandeling wegens strijd met de goe-
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
beschikking van de rechtbank een eind- dan
de zeden op de grond dat deze strekt tot
Heisterkamp, G. de Groot; A-G mr. E.M.
wel een tussenbeschikking was. Nu die door
benadeling van schuldeisers, is niet vereist
Wesseling-van Gent)
het hof in laatstbedoelde zin beantwoorde
dat ten tijde van het aangaan van de
ECLI:NL:HR:2014:3648
vraag door de cassatiemiddelen aan de orde
rechtshandeling vaststaat of aannemelijk
wordt gesteld, zal de Hoge Raad die aller-
is dat schuldeisers als gevolg van de
Tussentijds cassatieberoep. Instructie van
eerst behandelen. De klachten falen. Het
rechtshandeling daadwerkelijk (zullen)
het geding. De man verzoekt echtscheiding
bestreden oordeel komt erop neer dat de
worden benadeeld. 2. Redelijkheid en bil-
met nevenverzoeken. De vrouw verzoekt
vrouw afgifte van stukken van de man ver-
lijkheid. Door zonder motivering voorbij te
een bevel tot afgifte van stukken. De recht-
langt met het oog op de vaststelling van
gaan aan het beroep op de beperkende
bank spreekt de echtscheiding uit, wijst
haar aanspraak op verrekening volgens de
werking van de redelijkheid en billijkheid
het verzoek van de vrouw af en houdt iede-
huwelijkse voorwaarden van partijen, en dat
heeft het hof blijk gegeven van een onjuis-
re beslissing omtrent de afwikkeling van
het verzoek tot afgifte van stukken daarom
te rechtsopvatting dan wel zijn oordeel
de huwelijkse voorwaarden aan. De vrouw
betrekking heeft op de voortgang of instruc-
onvoldoende gemotiveerd.
gaat in hoger beroep en wordt daarin niet-
tie van de zaak en niet zelfstandig inzet van
ontvankelijk verklaard. Zij gaat in cassatie
het geding is. Daarmee geeft dat oordeel
en wordt ook daarin niet-ontvankelijk ver-
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
klaard. HR: De beschikking is gegeven in
(vgl. HR 13 juli 2012,
X (de man), adv. mr. R.P.J.L. Tjittes, vs. de
een geding waarvan de inzet is de afwikke-
ECLI:NL:HR:2012:BW3264 (Snuut vs. Opti-
ouders van Y (de vrouw), niet verschenen.
ling van de huwelijkse voorwaarden, en op
ver)). Het is ook niet onbegrijpelijk. Anders
een verzoek dat betrekking heeft op de
dan de klachten betogen, maakt het dan ook
Feiten en procesverloop
instructie van dat geding. Daarom is de
geen verschil of de vrouw het verzoek tot
X is gehuwd geweest met Y, met uitsluiting
beschikking waarin dat verzoek is afgewe-
afgifte van stukken heeft gegrond op art.
van elke gemeenschap van goederen. In
zen, een tussenbeschikking waarvan tus-
843a of art. 22 Rv, dan wel op art. 17 van de
2006, staande het huwelijk, hebben X en Y
sentijds hoger beroep is uitgesloten,
huwelijkse voorwaarden. Evenmin is beslis-
een overeenkomst gesloten, waarin staat
behoudens daartoe verleend verlof.
send dat de rechtbank de afwijzing van het
vermeld dat X geld aan Y heeft geleend. In
verzoek tot afgifte van stukken heeft ver-
2012 is het huwelijk ontbonden. In diverse
100
120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
(BW art. 3:40, 6:2, 6:248)
Rechtspraak
procedures die tussen X en Y zijn gevoerd, is
102
Die bevoegdheid is hem niet verleend in art. 27 lid 2 Politiewet 2012, dat bepaalt dat de
Y veroordeeld tot betaling van € 370.893 aan X. In 2012 heeft de vader van Y op eigen
19 december 2014, nr. 13/05885
korpschef de politie in en buiten rechte ver-
naam een bankrekening geopend ten behoe-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E.
tegenwoordigt. Deze bepaling betreft
ve van zijn dochter. In 2013 heeft X ten laste
Drion, G. Snijders; A-G mr. M.H. Wissink)
immers slechts de vertegenwoordigingsbe-
van de ouders van Y conservatoir derdenbe-
ECLI:NL:HR:2014:3653
voegdheid van de korpschef. De politie heeft zich gesteld en verweer gevoerd op naam
slag gelegd onder de bank. In dit kort geding heeft X gevorderd dat de
Bevoegdheid om als procespartij op te tre-
van haar korpschef. De Hoge Raad verstaat
ouders van Y hoofdelijk worden veroordeeld
den. HR: Als orgaan van een rechtspersoon
dit aldus dat hiermee mede is bedoeld de
tot betaling van € 247.544. De voorzienin-
mist de korpschef in beginsel de bevoegd-
politie zelf.
genrechter heeft de vordering afgewezen.
heid om zelfstandig in het burgerlijke
Beoordeling van de middelen: art. 81 lid 1 RO.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
geding als partij op te treden.
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van Eprom in het cassatieberoep voor zover gericht tegen
bekrachtigd. Daartoe heeft het overwogen dat X en Y met de overeenkomst geenszins
(Politiewet 2012 art. 5 lid 1, 27 lid 1 en 2;
de korpschef en verwerping voor het overige.
de bedoeling hadden dat X geld leende aan
Invoerings- en aanpassingswet Politiewet
De A-G concludeert tot verwerping. Zijn
Y, maar de bedoeling dat X zijn liquide mid-
2012 art. 3 lid 1)
(gepubliceerde) conclusie (ECLI:NL:PHR:2014:1912) noemt slechts de
delen buiten het bereik van zijn schuldeisers bracht zonder zelf de beschikking erover te
Eprom, adv. mrs. H.H.M. Meijroos en J. van
korpschef als procespartij en vermeldt slechts
verliezen. Naar het voorlopig oordeel van
Weerden, vs. 1. de politie, voorheen de
één cassatiedagvaarding. Hij gaat niet in op
het hof is de overeenkomst nietig wegens
publiekrechtelijke rechtspersoon Voorzie-
de bevoegdheid van de korpschef om als pro-
strijd met de goede zeden.
ning tot Samenwerking Politie Nederland
cespartij op te treden.
(VTSPN), 2. G.L. Bouman, korpschef, als wet-
Hoge Raad
telijk vertegenwoordiger van de politie, adv.
Onderdeel 1 berust op een onjuiste rechts-
mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
103
van een rechtshandeling wegens strijd met
Feiten en procesverloop
19 december 2014, nr. 13/06010
de goede zeden op de grond dat deze strekt
Eprom heeft met aan de politie verbonden
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
tot benadeling van schuldeisers, is niet ver-
entiteiten overeenkomsten gesloten in ver-
C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
eist dat ten tijde van het aangaan van de
band met de ontwikkeling van een Landelijk
Broek; A-G mr. J. Spier)
rechtshandeling vaststaat of aannemelijk is
Functiegebouw Nederlandse Politie. Partijen
ECLI:NL:HR:2014:3654
dat schuldeisers als gevolg van de rechtshan-
verwijten elkaar over en weer te zijn tekort-
deling daadwerkelijk (zullen) worden bena-
geschoten. Het hof heeft Eprom in het onge-
Deskundige. Vrijheid rechter. Een accoun-
deeld. De nietigheid vindt reeds haar grond
lijk gesteld.
tant die bij een verkeersongeval een whip-
opvatting en faalt daarom. Voor nietigheid
in de door het hof vastgestelde onzedelijke
lashleasie heeft opgelopen, heeft bezwaren
strekking van de rechtshandeling, en (anders
Hoge Raad
tegen de begroting van de schade wegens
dan het geval is bij de rechtsgevolgen van
Het arrest van het hof is gewezen tussen
verlies van zijn arbeidsvermogen. HR:
paulianeus of onrechtmatig handelen) niet
Eprom en VTSPN, een publiekrechtelijke
Indien een op gezamenlijk verzoek van
in de nadelige gevolgen van de rechtshande-
rechtspersoon. VTSPN is met ingang van 1
partijen uitgebracht deskundigenrapport
ling voor anderen.
januari 2013 opgegaan in de politie, een
in het geding is gebracht, is het aan de
Onderdeel 2 klaagt terecht dat het hof is voor-
publiekrechtelijke rechtspersoon die per die
rechter om te beoordelen of hij voor de
bijgegaan aan het beroep door X op de beper-
datum in het leven is geroepen bij de Poli-
waardering van een dergelijk rapport in
kende werking van de redelijkheid en billijk-
tiewet 2012. De vermogensbestanddelen van
het licht van de bezwaren die een partij
heid. X heeft onder meer gesteld dat de
VTSPN zijn op grond van art. 3 lid 1 Invoe-
daartegen heeft ingebracht, behoefte heeft
ouders van Y, die geen partij bij de overeen-
rings- en aanpassingswet Politiewet 2012
aan voorlichting door daartoe door hem-
komst zijn, ‘gezien alle omstandigheden en de
met ingang van die datum onder algemene
zelf benoemde deskundigen.
redelijkheid en billijkheid geen beroep (zou-
titel overgegaan op de politie. Op grond van
den) mogen en kunnen doen op de strijd met
art. 5 lid 1 van die wet treedt de politie in
de goede zeden’. Hierbij had X onder meer het
rechtsgedingen waarbij VTSPN is betrokken,
oog op zijn stelling dat hij bij het sluiten van
met ingang van die datum in de plaats van
X (de gelaedeerde), adv. mr. G.R. den Dekker,
de overeenkomst geen crediteuren had of
VTSPN. Gelet hierop diende Eprom haar cas-
vs. Achmea (de WAM-verzekeraar), adv. mr.
(daadwerkelijk) heeft benadeeld, en voorts dat
satieberoep te richten tegen de politie.
M.E. Franke.
de ouders van Y zich wel aan frauduleuze
Eprom heeft in deze zaak drie verschillende
benadeling van X schuldig maken. Door zon-
cassatiedagvaardingen uit- en aangebracht,
Feiten en procesverloop
der motivering aan dit betoog voorbij te gaan
met gelijkluidende cassatiemiddelen. Bij
X heeft een whiplashlaesie opgelopen bij een
heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste
twee daarvan heeft zij de politie gedagvaard,
verkeersongeval. Achmea heeft als WAM-ver-
rechtsopvatting dan wel zijn oordeel onvol-
bij een daarvan de korpschef als bedoeld in
zekeraar aansprakelijkheid erkend en voor-
doende gemotiveerd.
art. 27 lid 1 Politiewet 2012. In haar cassatie-
schotten betaald tot € 324.915. Ten tijde van
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
beroep voor zover gericht tegen de korps-
het ongeval was X werkzaam als zelfstandig
komstig de conclusie van de A-G.
chef is Eprom niet-ontvankelijk. Als orgaan
accountant. X en Achmea zijn overeengeko-
De A-G bespreekt de onzedelijke overeen-
van een rechtspersoon mist de korpschef in
men A aan te stellen als “wederzijds advi-
komst onder 2.11 en de redelijkheid en billijk-
beginsel de bevoegdheid om zelfstandig in
seur” omtrent de vaststelling van het verlies
heid onder 2.15-2.16.
het burgerlijke geding als partij op te treden.
aan arbeidsvermogen. A heeft rapport uitge-
(Rv art. 152 lid 2, 194 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
121
Rechtspraak
bracht. In opdracht van Achmea hebben B en
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
in overeenstemming met de wens van de
C berekeningen gemaakt op basis van het
sie van de A-G.
betrokkene – zodat grond bestaat voor door-
rapport van A. In opdracht van X heeft D een
De A-G noemt procesrechtelijke regels over
breking van het rechtsmiddelenverbod van
rapport uitgebracht.
deskundigen in 5.12.1, 5.13 en 5.16.1.
art. 29 lid 5 Wet Bopz. Betrokkene is derhalve ontvankelijk in haar cassatieberoep (vgl. HR
In dit geding stelt X dat zijn schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 941.780 bedraagt en vordert hij betaling van dat
104
26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607, en HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2985, NJ 2014/472). In zaken
bedrag, onder aftrek van de betaalde voorschotten. De rechtbank heeft bij tussenvon-
19 december 2014, nr. 14/05010
van vrijheidsbeneming krachtens de Wet
nis E als deskundige benoemd en bij eind-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
Bopz geldt dat, indien de raadsman terug-
vonnis de schadepost begroot op € 290.617.
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. F.F.
treedt omdat zijn cliënt te kennen geeft niet
Het hof heeft F als deskundige benoemd en
Langemeijer)
meer door hem te willen worden bijgestaan,
overwogen dat als E en F op voor het hof
ECLI:NL:HR:2014:3663
een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van art. 8 lid 3 Wet
aanvaardbare gronden aangeven dat A en C in redelijkheid tot een bepaalde benadering
Wet Bopz. Recht op rechtsbijstand. Betrok-
Bopz, in verbinding met art. 45 lid 4 Sv, mee-
en berekening konden komen, het hof die
kene geeft te kennen niet door de toege-
brengt dat de rechter dient te onderzoeken
benadering en berekening zal volgen. Bij
voegde raadsman te willen worden bijge-
of de betrokkene toevoeging van een andere
eindarrest heeft het hof de schadepost
staan. HR: 1. Doorbreking wettelijk
raadsman wenst, en dat de rechter in zijn
begroot op € 325.341.
rechtsmiddelenverbod. 2. De rechter dient
beschikking van het resultaat van dit onder-
te onderzoeken of de betrokkene toevoe-
zoek dient te doen blijken (vgl. HR 1 juli
Hoge Raad
ging van een andere raadsman wenst, en
1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1422, NJ 1994/720,
Onderdeel 3 betoogt dat het hof heeft mis-
zo ja, of het mogelijk is om binnen de wet-
en HR 17 oktober 2014,
kend dat X niet gebonden was aan de rappor-
telijke beslistermijn een andere raadsman
ECLI:NL:HR:2014:2998, NJ 2014/471). Het
ten van A en C. Het onderdeel faalt. Het is
aan de betrokkene toe te voegen. Zie de
vorenstaande geldt eveneens indien ten aan-
overgelaten aan de rechter die over de feiten
hoofdtekst voor verdere verplichtingen
zien van de betrokkene is verzocht om het
oordeelt of hij een deskundigenbericht gelast
van de rechter.
verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in
(art. 194 lid 1 Rv). Indien een op verzoek van een partij of op gezamenlijk verzoek van par-
(Wet Bopz art. 8 lid 3, 20 lid 1, 27, 29 leden 3
art. 27 Wet Bopz. De omstandigheid dat de
tijen uitgebracht deskundigenrapport in het
en 5; Sv art. 45 lid 4)
rechter bij de behandeling van een zodanig verzoek is gebonden aan een korte wettelijke
geding is gebracht, is het aan de rechter om te beoordelen welke waarde daaraan moet
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de
beslistermijn (vgl. art. 29 lid 3 Wet Bopz) doet
worden toegekend (art. 152 lid 2 Rv). Gelet
officier van justitie, niet verschenen.
daaraan niet af. Indien in een dergelijk geval de betrokkene verklaart dat hij geen bijstand
hierop staat het de rechter ook vrij om bij zijn beoordeling van het geschil een dergelijk
Procesverloop
wenst van de aan hem toegevoegde raads-
rapport tot uitgangspunt te nemen, ook als
Op 24 augustus 2014 heeft de burgemeester
man, is de rechter gehouden te onderzoeken
in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen
ten aanzien van betrokkene een last tot
of de betrokkene toevoeging van een andere
de wijze van totstandkoming of de inhoud
inbewaringstelling gegeven.
raadsman wenst, en, zo ja, of het mogelijk is
daarvan. Hetzelfde geldt als een partij vooraf-
In dit geding heeft de officier van justitie op
om, binnen de wettelijke beslistermijn, een
gaand aan de totstandkoming van een op
25 augustus 2014 de rechtbank verzocht om
andere raadsman aan de betrokkene toe te
gezamenlijk verzoek van partijen uit te bren-
een machtiging tot voortzetting van de
voegen. Bij bevestigende beantwoording van
gen rapport, te kennen heeft gegeven zich
inbewaringstelling te verlenen. Het verzoek
laatstgenoemde vraag dient de rechter op de
niet aan het rapport gebonden te zullen ach-
is mondeling behandeld op 28 augustus
voet van art. 8 lid 3 Wet Bopz erop toe te zien
ten. Het is aan de rechter of hij voor de waar-
2014. Aan betrokkene was een advocaat toe-
dat een nieuwe raadsman aan de betrokkene
dering van een dergelijk rapport in het licht
gevoegd. Bij aanvang van de mondelinge
wordt toegevoegd. Indien de rechter van oor-
van de bezwaren die een partij daartegen
behandeling heeft betrokkene aan de rech-
deel is dat de toevoeging van een nieuwe
heeft ingebracht, behoefte heeft aan voor-
ter verklaard: ‘Ik wil alleen met u praten als
raadsman binnen de wettelijke beslistermijn
lichting door daartoe door hemzelf benoem-
die man de kamer verlaat, hij is namelijk
niet mogelijk is, is hij gehouden hiervan
de deskundigen (art. 194 Rv). Het daaropvol-
geen echte advocaat.’ Daarop heeft de advo-
mededeling te doen aan de betrokkene. In
gende bewijsoordeel van de rechter is van
caat de kamer verlaten. De rechtbank heeft
dat geval dient de rechter de betrokkene erop
feitelijke aard en kan in cassatie alleen op
de gevraagde machtiging verleend.
te wijzen dat zijn weigering om zich te laten bijstaan door de aanvankelijk toegevoegde
begrijpelijkheid worden onderzocht. Het hof heeft bij de begroting van de schade wegens
Hoge Raad
raadsman, ertoe kan leiden dat hij bij de
verlies van arbeidsvermogen het op geza-
Het beroep is gericht tegen een beschikking
behandeling van het verzoek tot het verlenen
menlijk verzoek van partijen tot stand geko-
waartegen ingevolge art. 29 lid 5 Wet Bopz
van een machtiging tot voortzetting van de
men rapport van A en de daarop gebaseerde
geen gewoon rechtsmiddel openstaat. Onder-
inbewaringstelling niet door een raadsman
berekeningen van C tot uitgangspunt geno-
deel I klaagt evenwel over het niet in acht
wordt bijgestaan. De rechter is gehouden om
men. Het heeft de bezwaren van X tegen dat
nemen van een essentiële waarborg voor het
in zijn beschikking te doen blijken van het
rapport en die berekeningen beoordeeld met
grondrecht op vrijheid, in die zin dat nie-
resultaat van vorenstaand onderzoek en, in
behulp van voorlichting door deskundigen
mand van zijn vrijheid mag worden beroofd
voorkomend geval, van het standpunt van de
die door de rechtbank en het hof zijn
buiten de gevallen bij of krachtens de wet
betrokkene ten aanzien van de onmogelijk-
benoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is over-
bepaald – te weten: het recht op rechtsbij-
heid om tijdig een andere raadsman aan
wogen, stond deze handelwijze het hof vrij.
stand door een raadsman die is toegevoegd
hem toe te voegen. Uit de bestreden beschik-
122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Rechtspraak
king blijkt niet dat de rechtbank aan betrok-
vreemdeling zal herkennen als terugkeerder
Haarlem, van 20 juni 2014 in zaken nrs.
kene heeft gevraagd of zij toevoeging van
de in het beleid vermelde indicatoren, te
13/32905 en 13/32908 in het geding tussen:
een andere raadsman wenste.
weten de clanafkomst van de vreemdeling in
de [vreemdeling] en de [de staatssecretaris].
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
relatie tot de positie van de clan in het
komstig de conclusie van de A-G.
gebied, de banden met en de situatie van de
(…)
De A-G bespreekt de ontvankelijkheid van
familieleden en de duur van het verblijf in
5.1. Bij de rechtvaardiging van een verschil
het cassatieberoep in 2.1 en het recht op
het Westen. Indien de staatssecretaris, gelet
in behandeling komt de Staat volgens
rechtsbijstand onder 3.3.
op deze dan wel andere door de desbetref-
bedoelde jurisprudentie [van het Europees
fende vreemdeling aangevoerde individuele
Hof voor de Rechten van de Mens; hierna:
omstandigheden, concludeert dat Al-Sha-
het EHRM] een ‘margin of appreciation’ toe.
Raad van State
baab deze vreemdeling zal herkennen als
Hoe ruim die ‘margin’ is, is afhankelijk van
Deze rubriek is verzorgd door mr. D. van
terugkeerder, verleent hij een verblijfsver-
de concrete omstandigheden, het onderwerp
Leeuwen, coördinator Vreemdelingenzaken
gunning asiel krachtens artikel 29, eerste lid,
van het onderscheid en de achtergrond van
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
aanhef en onder b, van de Vreemdelingen-
de zaak. Gaat het om een inherente of
Raad van State. Volledige versies van deze
wet 2000. Volgens de staatssecretaris biedt
onveranderlijke persoonlijke eigenschap,
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
het beleid ruimte om van dit uitgangspunt
dan zal de ‘margin’ doorgaans minder ruim
vanstate.nl.
af te wijken, als uit de door die vreemdeling
zijn dan bij een eigenschap als verblijfssta-
aangevoerde individuele omstandigheden
tus, dat vaak een keuze-element impliceert.
kan worden afgeleid dat hij bescherming
Met name in geval van een onderscheid
van zijn clan of familie kan krijgen waardoor
naar geslacht of ras zal de Staat zeer gewich-
hij voormeld risico niet loopt.
tige redenen (‘very weighty reasons’) moe-
26 november 2014, nr. 201404664/1/V2
1.4. De staatssecretaris heeft zich terecht op
ten aanvoeren ter rechtvaardiging daarvan.
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk, Van Eck)
het standpunt gesteld dat uit het ambtsbe-
Anders dan de vreemdeling betoogt, is uit
ECLI:NL:RVS:2014:4373
richt niet kan worden afgeleid dat elke uit
de jurisprudentie van het EHRM niet af te
het Westen teruggekeerde Somaliër het risi-
leiden dat ter rechtvaardiging van een
Niet elke uit het Westen teruggekeerde
co loopt te worden verdacht van spionage
onderscheid naar leeftijd steeds zeer
Somaliër loopt een reëel risico als bedoeld
door Al-Shabaab en dat dit risico zich eerst
gewichtige redenen zijn vereist (vergelijk
in artikel 3 van het EVRM.
voordoet, indien en voor zover Al-Shabaab
het arrest van 10 juni 2010, Schwizgebel vs.
hem als zodanig herkent. De enkele terug-
Zwitserland, nr. 25762/07; www.echr.coe.int).
(Verdrag tot bescherming van de rechten
keer naar Somalië is daarom onvoldoende
Onderscheid naar leeftijd is dan ook niet
van de mens en de fundamentele vrijheden
om te concluderen dat een terugkeerder een
een bij voorbaat verdacht onderscheid, zoals
(hierna: het EVRM), art. 3; VW 2000 art. 29
reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van
onderscheid naar geslacht of ras (vergelijk
lid1 onder b; Besluit van 27 februari 2014,
het EVRM. De staatssecretaris betoogt der-
het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober
nummer WBV 2014/6, houdende wijziging
halve terecht dat geen discrepantie bestaat
2004; ECLI:NL:HR:2004:AP0424). Het onder-
van de Vreemdelingencirculaire 2000)
tussen het ambtsbericht en paragraaf 23.4.6
scheid moet in dit geval bovendien worden
van het WBV 2014/6.
beoordeeld tegen de achtergrond van de
(…)
Regeling, die begunstigend beleid behelst en
105
Uitspraak op het hoger beroep van: de
tot het instellen waarvan de staatssecretaris
[vreemdeling] en [de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris], appellanten, vs. de uitspraak van de
106
niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting was gehouden. Bij het vaststellen van de criteria van de Rege-
voorzieningenrechter van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei
26 november 2014, nr. 201405845/1/V1
ling heeft de staatssecretaris dan ook veel
2014 in zaken nrs. 14/11006 en 14/11007 in
(Mrs. Lubberdink, Parkins-de Vin en Van
beleidsvrijheid. Het voorgaande betekent
het geding tussen: de [vreemdeling] en de
der Wiel)
dat de staatssecretaris bij de rechtvaardi-
[staatssecretaris].
ECLI:NL:RVS:2014:4382
ging van het onderscheid een ruime ‘margin of appreciation’ toekomt.
(…) Het door de Staatssecretaris van Veiligheid
(…)
1.3. De staatssecretaris heeft ter zitting bij
en Justitie (hierna: de staatssecretaris) in
5.4. (…) Volgens die toelichting [van de
de Afdeling het standpunt ingenomen dat in
het kader van de Regeling langdurig verblij-
staatssecretaris] is de Regeling gericht op
het ambtsbericht niet wordt gesteld dat
vende kinderen gemaakte onderscheid in
minderjarigen, dat wil zeggen vreemdelin-
iedere uit het Westen teruggekeerde Somali-
leeftijd is gerechtvaardigd. Hij heeft niet in
gen jonger dan 18 jaar. Zoals de rechtbank
er wordt herkend als terugkeerder door Al-
strijd gehandeld met het gelijkheidsbegin-
terecht heeft overwogen heeft de staatsse-
Shabaab. De staatssecretaris heeft voorts
sel door de aanvraag vanwege overschrij-
cretaris het onderscheid tussen meer- en
onder verwijzing naar het ambtsbericht toe-
ding van de leeftijdsgrens af te wijzen.
minderjarigen in redelijkheid gerechtvaardigd kunnen achten door erop te wijzen dat
gelicht dat paragraaf 23.4.6 van het WBV 2014/6 veronderstelt dat een vreemde-
(Regeling langdurig verblijvende kinderen
hij op grond van internationale verplichtin-
ling een reëel risico loopt op een behande-
(hierna: de Regeling); Vreemdelingencircu-
gen, waaronder het Verdrag inzake de rech-
ling in strijd met artikel 3 van het EVRM,
laire 2000 par. B22/3)
ten van het kind, een andere verantwoordelijkheid heeft voor minderjarigen dan voor
indien Al-Shabaab hem na terugkeer in een in het beleid vermeld gebied in Somalië als
Uitspraak op het hoger beroep van: de
meerderjarigen. In dat kader is evenzeer
terugkeerder herkent. De staatssecretaris
[vreemdeling], appellante, vs. de uitspraak
redelijk dat de staatssecretaris vreemdelin-
betrekt bij de beoordeling of Al-Shabaab een
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
gen nadat zij meerderjarig zijn geworden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
123
Rechtspraak
een jaar de tijd geeft om een aanvraag in het
het daarbij gaat om overschrijdingen van
Tegen deze drie primaire besluiten hebben
kader van de Regeling in te dienen. Dat de
dagen en niet van weken of maanden. Gezien
verzoekers afzonderlijk bezwaar gemaakt.
staatssecretaris er aldus voor heeft gekozen
deze toelichting heeft de staatssecretaris
1.3. Bij afzonderlijke besluiten van 30 juli
om vreemdelingen die ten hoogste 19 jaar
deugdelijk gemotiveerd dat zich geen verge-
2014 (bestreden besluiten) heeft het college
zijn en ten minste vijf jaar als minderjarige
lijkbare gevallen voordoen. De rechtbank
het bezwaar tegen de primaire besluiten
in Nederland hebben verbleven, in aanmer-
heeft derhalve terecht overwogen dat de
ongegrond verklaard. Daarbij heeft het colle-
king te laten komen voor een verblijfsver-
staatssecretaris niet heeft gehandeld in strijd
ge zich op het standpunt gesteld dat verzoe-
gunning, betekent evenwel niet dat hij, zoals
met het gelijkheidsbeginsel.
kers geen deel uitmaakten van de oorspron-
de vreemdeling betoogt, ertoe is gehouden
(…)
kelijke groep van 159 personen die sinds december 2012 in de St Josephkerk te
om alle vreemdelingen die op enig moment
Amsterdam (de zogenoemde Vluchtkerk)
vijf jaar als minderjarige in Nederland hebben verbleven in aanmerking te laten
Centrale Raad van Beroep
verbleven, zodat het door de burgemeester
komen voor een verblijfsvergunning.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
van Amsterdam in zijn brief van 5 april
Voorts is van belang dat de staatssecretaris
van der Ham, vice-president van de Centrale
2013 gedane aanbod tot opvang in de
heeft toegelicht dat de verruiming van de
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
Vluchthaven voor hen niet gold. Verder heeft
leeftijdsgrens in de overgangsregeling van
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
het college overwogen dat een niet rechtma-
18 naar 21 jaar moet worden gezien als een
Raad van Beroep.
tig in Nederland verblijvende vreemdeling die geen aanspraak heeft op voorzieningen
eenmalige tegemoetkoming aan vreemdelingen die tijdens de totstandkoming van de Regeling meerderjarig zijn geworden, in het
107
vanwege het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en die meent op grond van op de Staat rustende verdragsrechtelijke ver-
licht van in 2010 mogelijk gewekte verwachtingen. Gelet op de toelichting van de staats-
17 december 2014, nr.14/5507 WMO-VV
plichtingen aanspraak te hebben op opvang,
secretaris, bezien in het licht van het doel
(Mr. De Mooij)
zich moet wenden tot de staatssecretaris
en de aard van de Regeling en het tijdelijke
ECLI:NL:CRVB:2014:4178
van Veiligheid en Justitie (de staatssecretaris). Uitsluitend in zeer bijzondere omstan-
karakter van de overgangsregeling, heeft de staatssecretaris het onderscheid tussen
Op grond van de door de Voorzieningen-
digheden acht het college zich nog gehou-
vreemdelingen die al dan niet de leeftijd
rechter getroffen ordemaatregel uitspra-
den opvang te bieden op grond van de Wmo.
van 21 jaar hebben bereikt evenzeer in rede-
ken moet de gemeente Amsterdam met
Een bijzondere situatie waarin geen opvang
lijkheid gerechtvaardigd kunnen achten. De
ingang van 17 december 2014 nachtop-
wordt geboden door het Rijk, terwijl de
rechtbank heeft derhalve terecht overwogen
vang, een douche, ontbijt en een avond-
betrokkenen aantoonbaar wel willen terug-
dat het in de overgangsregeling neergelegde
maaltijd bieden. De Voorzieningenrechter
keren, maar dat niet kunnen, doet zich bij
leeftijdsvereiste niet strijdig is met de discri-
sluit niet uit dat de twee beslissingen van
verzoekers niet voor.
minatieverboden neergelegd in artikel 14
het Europees Comité voor Sociale Rechten
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de
van het EVRM en artikel 1 van Protocol nr.
ECSR van 1 juli 2014 van invloed kunnen
voorzieningenrechter van de rechtbank, voor
12 bij het EVRM.
zijn op de inhoud van het Nederlandse
zover hier van belang, de beroepen tegen de
(…)
opvangrecht. De ordemaatregel dat de
bestreden besluiten ongegrond verklaard.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
gemeente sobere opvang moet bieden geldt
3. Verzoekers hebben zich in hoger beroep
(uitspraak van 26 juli 2012 in zaak nr.
tijdelijk en loopt door tot twee maanden
tegen deze uitspraken gekeerd.
201203465/1/V3; www.raadvanstate.nl) vergt
nadat het Comité van Ministers van de
4. Verzoekers hebben zich naar aanleiding
het gelijkheidsbeginsel een consistent en dus
Raad van Europa standpunt heeft ingeno-
van de uitspraak van de Afdeling bestuurs-
doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt
men over de beslissingen van het ECSR.
rechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:722
dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt bij
(WMO art. 1, 20; ESH art. 13 lid 4, 31 lid 2)
ook tot de staatssecretaris gewend voor opvang en leefgeld. De staatssecretaris heeft
zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen. Het bewaken van de consistentie
Overwegingen
deze verzoeken afgewezen en het daartegen
van het eigen optreden is bij uitstek de eigen
1.1. Verzoeker 1, geboren [in] 1982, is afkom-
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hij
verantwoordelijkheid van het bestuur.
stig uit Eritrea. Verzoeker 2, geboren [in]
heeft zich op het standpunt gesteld dat de
Tussen partijen is niet in geschil dat de
1975, en verzoeker 3, geboren [in] 1980, zijn
opvang waar door verzoekers om is verzocht,
zaken waarop de vreemdeling doelt betrek-
afkomstig uit Somalië. Verzoekers zijn uitge-
voorhanden is. Vreemdelingen zonder recht-
king hebben op vreemdelingen die, anders
procedeerde asielzoekers en houden in
matig verblijf kunnen zich daarvoor melden
dan de vreemdeling, op de startdatum van de
Nederland geen rechtmatig verblijf. Zij lei-
bij de Dienst Terugkeer en Vertrek voor
peilperiode slechts een paar dagen ouder
den een zwervend bestaan. Zij verblijven nu
onderdak in een zogenoemde vrijheidsbe-
dan 21 jaar waren. De staatssecretaris heeft
in de zogenoemde Vluchtgarage, [Adres A.],
perkende locatie (vbl). Het verblijf in een vbl
toegelicht dat hij de desbetreffende aanvra-
te Amsterdam.
wordt door de staatssecretaris verbonden
gen heeft ingewilligd omdat hij een ruimhar-
1.2. Het college heeft bij besluiten van 31
met het opleggen van een vrijheidsbeper-
tig beleid voert inzake zeer beperkte over-
maart 2014 aan verzoeker 1 en 2, en bij
kende maatregel als bedoeld in artikel 56
schrijdingen van de leeftijdsgrens. Onder
besluit van 2 april 2014 aan verzoeker 3,
van de Vreemdelingenwet 2000. De staatsse-
verwijzing naar zijn uitlatingen in het Alge-
aanvragen om toelating tot de maatschappe-
cretaris heeft verder te kennen gegeven dat
meen Overleg van de commissie Veiligheid
lijke opvang als bedoeld in de Wet maat-
een essentieel onderdeel van het onderdak
en Justitie van de Tweede Kamer op 3 okto-
schappelijke ondersteuning (Wmo), waaron-
in een vbl is dat wordt gewerkt aan het ver-
ber 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 19637,
der toelating tot de opvang aan de [Adres B.]
trek van de vreemdeling. Omdat de moge-
1747) heeft de staatssecretaris toegelicht dat
te Amsterdam (Vluchthaven), afgewezen.
lijkheid van feitelijke opvang in een vbl
124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Rechtspraak
bestaat, is volgens de staatssecretaris geen
toelichting op hun huidige situatie, de brief
the merits of 18 March 2013, §54).’
sprake van schending van artikel 8 van het
van het College voor de Rechten van de
5.6. De voorzieningenrechter stelt voorop
Europees Verdrag tot bescherming van de
Mens aan de staatssecretaris van Veiligheid
dat uit vaste rechtspraak van de Raad voort-
rechten van de mens en de fundamentele
en Justitie van 1 juli 2014, waarin staat dat
vloeit dat artikel 13 van het ESH niet kan
vrijheden (EVRM). Nu op verzoekers een ver-
bij een bezoek van het College voor de Rech-
worden beschouwd als een ieder verbinden-
trekplicht rust, is het opleggen van bedoelde
ten van de Mens aan de Vluchtgarage is
de bepaling als bedoeld in artikel 94 van de
maatregel en de voorwaarde dat ze dienen
gebleken dat de personen die daar verblijven
Grondwet (zie onder meer de uitspraak van
mee te werken aan vertrek uit Nederland
onder mensonwaardige omstandigheden
de Raad van 26 januari 2010,
volgens de staatssecretaris niet ontoelaat-
leven, en aan verschillende door verzoekers
ECLI:NL:CRVB:2010:BL1686). Naar het voorlo-
baar. De voorzieningenrechter van de recht-
overgelegde perspublicaties met een feitelijk
pig oordeel van de voorzieningenrechter is
bank Amsterdam heeft in zijn uitspraak van
verslag van de leefomstandigheden in de
dit voor artikel 31 van het ESH niet anders.
9 juli 2014 (14/3400 en verder) in vergelijk-
Vluchtgarage.
De voorzieningenrechter stelt ook voorop
bare gevallen het beroep ongegrond ver-
5.4. De voorzieningenrechter moet vervol-
dat beslissingen van het ECSR, zoals die van
klaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep
gens de vraag beantwoorden of een redelijke
1 juli 2014 inzake CEC en FEANTSA vs. the
ingesteld bij de Afdeling. Dit beroep is op 4
mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de
Netherlands, niet rechtstreeks bindend zijn
november 2014 ter zitting behandeld. De
aangevallen uitspraken in de bodemproce-
voor de (verdrags)partij(en). Zij worden ter
Afdeling heeft vervolgens het onderzoek
dure niet in stand zal kunnen blijven. In
verdere besluitvorming toegezonden aan
heropend en de staatssecretaris verzocht
samenhang daarmee dient de afweging
het Comité van Ministers van de Raad van
een nadere reactie te geven in het licht van
plaats te vinden van het belang van verzoe-
Europa (Comité) en zijn voor dat Comité in
de beslissingen van het Europees Comité
kers dat onverwijld een voorziening wordt
die zin bindend dat het dient uit te gaan
voor Sociale Rechten (ECSR) van 1 juli 2014
getroffen en het belang van het college bij
van de juistheid van het juridisch oordeel
(gepubliceerd op 10 november 2014) inzake
een onmiddellijke uitvoering van de bestre-
van het ECSR. Wanneer het ECSR heeft
Conference of European Churches (CEC) vs.
den besluiten. De voorzieningenrechter
beslist dat sprake is van schending van het
the Netherlands (No. 90/2013) en European
neemt bij deze beoordeling de volgende ele-
ESH, is het Comité gehouden daarover een
Federation of National Organisations wor-
menten in aanmerking.
aanbeveling te doen aan de lidstaat. De
king with the Homeless (FEANTSA) vs. the
5.5. Vastgesteld wordt dat het ECSR in de
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en
Netherlands (No. 86/2012). Deze reactie is tot
onder 4 genoemde beslissing van 1 juli
de staatssecretaris van Volksgezondheid,
nu toe niet bekend.
2014, inzake CEC vs. the Netherlands, gecon-
Welzijn en Sport hebben in een brief van 11
5. De voorzieningenrechter komt tot de vol-
cludeerd heeft dat sprake is van schending
november 2014 aan de Voorzitter van de
gende beoordeling.
van de artikelen 13, vierde lid, en 31, tweede
Tweede Kamer der Staten-Generaal de ver-
5.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid,
lid, van het ESH en dat daarin het volgende
wachting uitgesproken dat het Comité niet
en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet
is overwogen:
eerder dan begin 2015 een standpunt zal
bestuursrecht (Awb) in verbinding met arti-
‘117. The Committee observes in this con-
innemen over de bevindingen van het ECSR.
kel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een
nection that the scope of the Charter is
Zodra dit standpunt is ingenomen zal de
uitspraak van de rechtbank of de voorzie-
broader and requires that necessary emer-
Kamer hierover worden geïnformeerd, als-
ningenrechter van de rechtbank hoger
gency social assistance be granted also to
ook over hoe het kabinet denkt daarmee te
beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter
those who do not, or no longer, fulfil the cri-
zullen omgaan.
van de Raad op verzoek een voorlopige voor-
teria of entitlement to assistance specified
5.7. Alhoewel, zoals in 5.6 is overwogen, de
ziening treffen indien onverwijlde spoed,
in the above instruments, that is, also to
door verzoekers ingeroepen bepalingen van
gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
migrants staying in the territory of the
het ESH geen een ieder verbindende bepa-
5.2. Verzoekers hebben de voorzieningen-
States Parties in an irregular manner, for
lingen zijn als bedoeld in artikel 94 van de
rechter verzocht een voorlopige voorziening
instance pursuant to their expulsion. The
Grondwet en de beslissingen van het ECSR
te treffen inhoudende dat zij in aanmerking
Charter requires that emergency social
niet juridisch bindend zijn voor de lidstaten,
worden gebracht voor een opvangvoorzie-
assistance be granted with-
betekent dit niet zonder meer dat zij zonder
ning inhoudende bed, bad en brood op
out any conditions to nationals of those
betekenis zijn voor de beoordeling van aan-
grond van de Wmo. Verzoekers hebben daar-
States Parties to the Charter who are not
vragen om opvang als bedoeld in 1.2. De
bij verwezen naar de onder 4 genoemde
Member States of the Union. The Committee
voorzieningenrechter wijst vergelijkender-
beslissingen van het ECSR. Het ECSR is daar-
equally considers that the provision of
wijs op de uitspraak van de Raad van 21 juli
in tot de conclusie gekomen dat het onthou-
emergency assistance cannot be made con-
2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5560. In deze
den van voedsel, water, onderdak en kleding
ditional upon the willingness of the persons
uitspraak gaat de Raad in op de inzichten
aan niet rechtmatig in Nederland verblijven-
concerned to cooperate in the organisation
van het Comité voor de rechten van de
de vreemdelingen een schending is van de
of their own expulsion.
Mens, dat is ingesteld op basis van artikel 28
rechten zoals deze zijn beschermd in de arti-
118. The Committee recalls that while States
van het Internationaal Verdrag inzake Bur-
kelen 13, vierde lid, en artikel 31 van het
may decide to delegate certain tasks to local
gerrechten en politieke rechten. Daarbij
Europees Sociaal Handvest (ESH).
authorities, such a delegation does not relie-
heeft de Raad vastgesteld dat het standpunt
5.3. De voorzieningenrechter ziet zich aller-
ve them from the obligations entered into
van dit Comité formeel gesproken niet bin-
eerst gesteld voor de vraag of in de gegeven
under international agreements (The Central
dend is, maar in het algemeen als een gezag-
omstandigheden sprake is van voldoende
Association of Carers in Finland vs. Finland,
hebbend oordeel moet worden aangemerkt
spoedeisend belang. Deze vraag wordt beves-
Complaint No. 70/2010, decision on the
waaraan ook in procedures voor de nationa-
tigend beantwoord. Daarbij kent de voorzie-
merits of 4 December 2012, §55-56; Interna-
le rechterlijke instanties betekenis toekomt.
ningenrechter betekenis toe aan de door
tional Federation of Human Rights (FIDH) vs.
De voorzieningenrechter laat meewegen dat
verzoekers ter zitting van de Raad gegeven
Belgium, Complaint No. 75/2011, decision on
niet op voorhand mag worden uitgesloten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
125
Rechtspraak
dat de beslissingen van het ECSR van 1 juli
Comité zijn standpunt heeft bepaald - geen
gerechtigde leeftijd. Een pensioen is immers
2014 over de uitleg van de artikelen 13, vier-
inhoudelijk andere dan deze voorlopige voor-
bedoeld als aanvulling op het AOW-pensi-
de lid, en artikel 31 van het ESH ook met
ziening zal worden getroffen, ook niet als
oen. Niet valt in te zien dat de afkoop van
terugwerkende kracht van invloed blijken te
deze zou worden gevraagd met betrekking
het pensioen een ander doel zou hebben
kunnen zijn op de inhoud van het Neder-
tot de opvang in andere centrumgemeenten
met betrekking tot de AOW. Zowel een WWB-
landse opvangrecht, in die zin dat de bestre-
dan Amsterdam.
uitkering als een AOW-pensioen met partnertoeslag voorzien in een inkomen op
den besluiten in rechte geen stand zullen kunnen houden. Niet kan worden uitgesloten dat deze beslissingen dienen te worden
108
minimumniveau. Hoewel het begrip inkomen in verband met arbeid niet helemaal dezelfde betekenis en gevolgen heeft in de
betrokken bij de rechtsvinding van de Raad bij de toepassing van de artikelen 3 en 8 van
19 december 2014, nr. 13/2273 AOW-T
WWB als in de AOW, betekent dit niet dat de
het EVRM (zie vergelijkenderwijs de uit-
(Mrs. De Vries, Simon, Lenos)
gevolgen van de afkoop van het ouderdoms-
spraak van de Hoge Raad van 21 september
ECLI:NL:CRVB:2014:4146
pensioen om die reden anders zouden moeten zijn. Het is in dit verband evenmin van
2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5328). In het licht van deze onduidelijkheid is de voorzienin-
De SVB heeft ten onrechte de toerekening
belang of betrokkenen hebben ingestemd
genrechter van oordeel dat de in 5.4 bedoel-
van de afkoopsom van het ouderdomspen-
met de afkoop van het ouderdomspensioen,
de belangenafweging moet leiden tot het
sioen aan de maand van uitbetaling niet
nu dat niet afdoet aan de bestemming van
treffen van een voorlopige voorziening. Wat
beoordeeld als leidend tot een kennelijk
de afkoopsom. Nu de afkoopsom van het
de inhoud van de te treffen voorziening
onredelijk resultaat.
ouderdomspensioen geacht moet worden bestemd te zijn voor de periode na het
betreft, zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij de brief van de burgemeester
(Inkomensbesluit AOW 1996 art. 10)
de leden van de gemeenteraad waarin hij
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de partner, moet geconcludeerd wor-
van Amsterdam van 11 november 2014 aan (…)
den dat het toerekenen van de afkoopsom aan een maand gelegen voor deze pensioen-
onder meer het volgende heeft meegedeeld: ‘Inmiddels heeft staatssecretaris Teeven aan-
4.3. Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in
gerechtigde leeftijd leidt tot een kennelijk
gegeven dat een kabinetsreactie op de uit-
werking getreden. In deze wet is onder ande-
onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 10
spraak van het ECSR medio januari 2015 zal
re geregeld dat, onder bepaalde voorwaarden,
van het Inkomensbesluit AOW 1996.
volgen, nadat het Comité van Ministers zich
het ouderdomspensioen kan worden afge-
Volgt een opdracht voor het nemen van een
heeft uitgesproken. Helaas betekent dit dat
kocht vóór de pensioengerechtigde leeftijd
nieuwe beslissing op bezwaar.
er pas na de winter een definitief kabinets-
van de pensioenontvanger. Nadat de pensi-
(…)
standpunt wordt ingenomen. Gelet op de
oenfondsen aan deze wet uitvoering hadden
naderende winter en bij wijze van overbrug-
gegeven door kleine ouderdomspensioenen
ging tot het kabinetsstandpunt, wordt in lijn
af te kopen, bleken er onbedoelde effecten te
met de bijna raadsbreed gesteunde motie
ontstaan, waaronder het effect dat de SVB de
College van Beroep voor het bedrijfsleven
bed, bad en brood een provisionele voorzie-
afkoopsom verrekent met de partnertoeslag
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
ning in Amsterdam gerealiseerd. Deze tus-
in de AOW. Uit recente parlementaire stuk-
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
senvoorziening wordt vanaf medio december
ken (o.a. Kamerstukken II 2013/14, Aanhang-
auditeur bij het College.
voor de duur van drie maanden vormgege-
sel 2092; Kamerstukken II 2013/14, 32043, nr.
ven. Deze basisvoorziening is qua vorm en
220; Kamerstukken II 2014/15, 33988, nr. 29;
inhoud zoveel mogelijk gelijk aan de huidige
Kamerstukken I 2014/15, 33988, A) blijkt dat
dak- en thuislozenopvang. Door middel van
het kabinet en het parlement deze verreke-
nachtopvang (20.00 tot 08.00 uur), een dou-
ning onwenselijk vinden en voornemens zijn
3 december 2014, 13/318
che, een maaltijd, ontbijt wordt derhalve een
te bepalen dat, indien betrokkene dat wenst,
(Mrs. Albers, Wolters, Stam)
humanitaire ondergrens gewaarborgd. Daar-
de afkoopsom pas uitgekeerd wordt na het
ECLI:NL:CBB:2014:438
naast worden er, in lijn met het advies van
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
ECSR en tevens mede op uw verzoek, voorbe-
ingevolge de AOW. Indien dit zo geregeld
ACM heeft boetes opgelegd wegens overtre-
reidingen getroffen voor een duurzame
wordt, dan volgt er geen verrekening met de
ding van het spamverbod van art. 11.7 lid 1
basisvoorziening bed, bad en brood.’
partnertoeslag, omdat geen recht meer
Telecommunicatiewet (Tw). In eerste aanleg
De voorzieningenrechter sluit hierbij aan
bestaat op een toeslag na het bereiken van
heeft de rechtbank de boetes herroepen.
door bij wege van voorlopige voorziening te
de pensioengerechtigde leeftijd van de part-
bepalen dat het college ten behoeve van ver-
ner. De Raad vindt in deze parlementaire
zoekers voorziet in nachtopvang, een douche,
stukken en voorgenomen regelgeving steun
ontbijt en de avondmaaltijd vanaf de datum
voor het hierna volgende.
Het hoger beroep van ACM richt zich in de
van deze uitspraak tot twee maanden nadat
4.4. Zoals de Raad al in een aantal uitspra-
eerste plaats tegen de uitleg die de recht-
het Comité zijn standpunt heeft bepaald ter
ken (ECLI:NL:CRVB:2003:AF8845,
bank geeft aan artikel 11.7, eerste lid, van de
zake van de onder 4 genoemde beslissingen
ECLI:NL:CRVB:2011:BP2458;
Tw. Het betoog van ACM komt erop neer dat
van het ECSR. De voorzieningenrechter voegt
ECLI:NL:CRvB:2012:BX3329) in het kader van
het spamverbod niet alleen de abonnee,
hieraan toe - in deze gedingen ten overvloe-
achtereenvolgende bijstandswetten heeft
maar ook de gebruiker (niet abonnee)
de, maar wel uit een oogpunt van proceseco-
geoordeeld, moet de afkoopsom van een
beschermt, omdat ieder e-mailadres waar-
nomie en ter voorlichting - dat in voorko-
ouderdomspensioen in de zin van de Pensi-
naar e-mailberichten worden verzonden hoe
mende gelijke gevallen vanaf de datum van
oenwet geacht worden bestemd te zijn voor
dan ook wordt uitgegeven aan een abonnee.
deze uitspraak tot twee maanden nadat het
de periode na het bereiken van de pensioen-
Het College volgt ACM hierin niet. Er zijn
126
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
109
(Tw art. 11.7 lid 1; Awb art. 8:72)
Rechtspraak
110
talloze gebruikers van e-mailadressen die tot
voortvarende behandeling en gewaarborgde
het gebruik zijn gerechtigd door de abonnee
rechten van de verdediging. Een andere
zonder dat zij zelf partij zijn bij de overeen-
reden kan zijn dat het bestuursorgaan, mede
8 december 2014, nr. 14/726
komst met de aanbieder van de openbare
gelet op het gewicht van de zaak, voldoende
(Mr. E. Dijt)
elektronische telecommunicatiedienst. Te
herstelkansen heeft gehad en deze onbenut
ECLI:NL:CBB:2014:450
denken valt bijvoorbeeld aan huisgenoten
heeft gelaten. De tekst van de wet sluit de
van de abonnee of de werknemers van een
toepassing van de zogenoemde bestuurlijke
De voorzieningenrechter van het College
bedrijf. De uitleg die ACM geeft is naar het
lus in punitieve zaken niet uit, al zal de rech-
van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
oordeel van het College in strijd met de let-
ter bij de toepassing terughoudendheid
heeft in een uitspraak van 8 december
terlijke tekst van de wet. Het College onder-
betrachten. Anders dan ACM aanvoert, was
2014 het voorlopige oordeel gegeven dat de
schrijft de uitleg die de rechtbank aan arti-
de rechtbank niet gehouden tot het toepas-
door Uber aangeboden dienst UberPOP in
kel 11.7, eerste lid, (oud) van de Tw geeft en
sen van een (al dan niet formele) bestuurlijke
strijd is met de geldende taxiwetgeving.
onderkent dat daarvan het gevolg is dat de
lus. De rechtbank heeft immers voor een in
Chauffeurs die met UberPOP tegen beta-
groep gebruikers (niet abonnee) niet door
de rangorde van artikel 8:72 hogere wijze van
ling personen vervoeren in een auto over-
het spamverbod werd beschermd. Die
geschilafdoening gekozen door de boetebe-
treden de wet als zij niet over een taxiver-
bescherming kreeg zij pas na de wetswijzi-
sluiten te herroepen. Die herroeping was
gunning beschikken. In die gevallen
ging van 5 juni 2012. Dat betekent dat het
naar de stand van zaken in de eerste aanleg
overtreedt ook Uber de wet, omdat zij
hoger beroep van ACM in zoverre niet slaagt.
juist, omdat het bewijs voor de overtreding
nauw met deze chauffeurs samenwerkt en
Subsidiair keert ACM zich tegen de wijze
ontoereikend was. Dat de taxatie door de
meedeelt in hun opbrengsten. Het verzoek
waarop de rechtbank toepassing geeft aan
rechtbank dat het ontbrekende bewijs niet
van Uber om een voorlopige voorziening,
artikel 8:72, derde lid, sub b, van de Algeme-
meer viel te verzamelen achteraf wellicht
waardoor Uber in afwachting van een defi-
ne wet bestuursrecht (Awb). Volgens ACM
onjuist blijkt doet aan de juistheid van die
nitieve rechterlijke uitspraak zou kunnen
heeft de rechtbank haar ten onrechte de gele-
keuze op zichzelf niet af.
doorgaan met UberPOP zonder dwangsom-
genheid onthouden om het gebrek in het
In hoger beroep heeft ACM (alsnog) informa-
men te moeten betalen, is afgewezen.
bestreden besluit te herstellen door het ont-
tie gegeven over een aantal klagers. Het Col-
brekende bewijs bij te brengen. Volgens ACM
lege ziet geen reden om dit niet in het
was de rechtbank gehouden tot het toepas-
geding te betrekken. Het College verwijst
sen van de formele bestuurlijke lus. De ver-
naar zijn uitspraak van 2 juli 2010,
Bij besluit van 11 november 2014 heeft de
keerde uitleg die ACM aan artikel 11.7, eerste
ECLI:NL:CBB:2010:BN0534. Het College heeft
Minister van Infrastructuur en Milieu (ver-
lid, (oud) van de Tw heeft gegeven, had tot
eerder geaccepteerd dat ACM in zaken als
der: de minister) aan Uber een last onder
gevolg dat zij aanvankelijk niet heeft onder-
deze volstaat met steekproefsgewijs bewijs.
dwangsom opgelegd wegens overtreding
zocht of de e-mailberichten aan abonnees
Het door ACM aangedragen bewijs is naar
van art. 76 lid 1 Wet personenvervoer 2000
zijn verzonden. De rechtbank heeft op goede
het oordeel van het College echter niet toe-
(WPV 2000). Uber heeft tegen dit besluit
gronden geconcludeerd dat het in dit ver-
reikend om aan te nemen dat de e-mailbe-
bezwaar gemaakt bij de minister. Zij heeft
band benodigde bewijs ontbrak en zij ver-
richten aan abonnees (en wat betreft de
tevens de voorzieningenrechter van het Col-
bond daaraan terecht de conclusie dat daar-
periode tot 1 oktober 2009: niet zijnde
lege verzocht om een voorlopige voorzie-
mee het inleidende beroep gegrond moest
rechtspersonen) zijn verzonden. Daarvoor is
ning te treffen.
worden verklaard. Artikel 8:72, eerste lid, van
het aantal klagers en het beperkte aantal
Sinds juli 2014 biedt Uber in Amsterdam de
de Awb dwingt in zo’n geval de rechtbank tot
spamruns, afgezet tegen het volume aan
dienst UberPOP aan, voor het vervoer van
de vernietiging van het in beroep bestreden
e-mailberichten en de omstandigheid dat zij
personen door particulieren zonder taxiver-
besluit. Met die vernietiging bracht de recht-
het bewijs moeten leveren van de activitei-
gunning in hun eigen auto. Deze chauffeurs
bank de zaak terug in de fase van het
ten van de los van elkaar opererende beboe-
sluiten een contract af met Uber en krijgen
bezwaar tegen de boetebesluiten. Het is in
te bedrijven, te onbeduidend. Vanaf het eer-
van Uber een iPhone in bruikleen waarmee
beginsel in een zaak als deze niet de taak van
ste moment dat duidelijk werd dat ACM aan
bestelde ritten geaccepteerd kunnen wor-
de bestuursrechter, maar van het bestuursor-
hen een boete wilde opleggen, hebben de
den. Via de GPS van het toestel wordt de rit-
gaan, om het bewijs “rond te maken”. Het ant-
beboete bedrijven gemotiveerd aangevoerd
prijs berekend. Personen die van dit vervoer
woord op de vraag of het ontbrekende bewijs
dat het bewijs van ACM niet toereikend was
gebruik maken moeten zich eenmalig aan-
nog valt te verkrijgen, berust op een inschat-
om aan te nemen dat de mailberichten aan
melden bij Uber met een creditcard. De
ting; absolute zekerheid daarover valt veelal
abonnee(s) (en tot 1 oktober 2009: natuurlij-
gebruiker wordt bij het bestellen van een rit,
niet te verkrijgen. De rechter is niet gehou-
ke personen) waren verzonden. Daarmee
via de GPS van de telefoon, gekoppeld aan
den iedere theoretische kans te bieden en hij
heeft ACM ruime gelegenheid gehad om
de dichtstbijzijnde chauffeur. Bij aankomst
mag mede in aanmerking nemen of het
aanvullend bewijs te verzamelen. Zij heeft
op de bestemming wordt de ritprijs automa-
nadere onderzoek binnen een redelijke tijd
gewacht tot na de aangevochten uitspraak.
tisch afgeschreven van de gekoppelde credit-
zal zijn afgerond en hoe groot de kans van
Inmiddels is geruime tijd verstreken sinds
card van de gebruiker. De gebruiker ont-
slagen is. Is er een reëel uitzicht dat het ont-
de feiten zich hebben voorgedaan, waarmee
vangt via een e-mail een factuur. De
brekende bewijs nog wordt geleverd, dan
de kans dat ACM alsnog bruikbaar aanvul-
chauffeur ontvangt tachtig procent van de
beslist de rechter of hij het bestuursorgaan
lend bewijs weet te verzamelen verder is
ritprijs op zijn bankrekening. Uber ontvangt
de kans daartoe wil bieden. In een voorko-
afgenomen. Onder deze omstandigheden zal
twintig procent.
mend geval kan hij dat weigeren, bijvoor-
het College ACM niet opnieuw de gelegen-
Op 11 oktober 2014 hebben inspecteurs van
beeld als die gelegenheid zich niet verdraagt
heid te bieden om aanvullend bewijs bij te
de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
met de door artikel 6 van het Europees Ver-
brengen. Volgt bevestiging van de aangeval-
in samenwerking met de Politie Amsterdam
drag voor de Rechten van de Mens verlangde
len uitspraak.
een zogenoemde snordersactie uitgevoerd,
(WPV 2000)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
127
Rechtspraak
gericht op het in het kader van UberPOP ver-
werk, niet onder de vergunningplicht te
activiteiten van Uber in het kader van Uber-
voeren van personen in een auto tegen beta-
brengen. Naar het oordeel van de voorzie-
POP, anders dan zij heeft aangevoerd, niet
ling door chauffeurs zonder taxivergunning.
ningenrechter blijkt uit de processen-ver-
alleen zijn gericht op het bieden van techno-
De bevindingen van het onderzoek zijn neer-
baal dat het door de vier chauffeurs verrich-
logie en het faciliteren van het op één plaats
gelegd in processen-verbaal van de ILT en
te vervoer niet plaatsvond in de sfeer van
samenkomen van vraag en aanbod, maar ook
van de politie, die zich in het dossier bevin-
familie of collega’s, maar als economische
op het feitelijk vervoeren van personen tegen
den. De inspecteurs hebben vier maal een
activiteit. Daarom kan in het midden blijven
betaling aan de chauffeur én aan Uber.
UberPOP rit besteld via de Uber app en zijn
of de kosten die de chauffeurs per kilometer
De voorzieningenrechter is van oordeel dat
vervolgens als betalende passagiers meegere-
hebben gemaakt de door hen ontvangen
in verband met de overtreding van art. 76
den met de personen die hen met een eigen
vergoeding overschrijden.
lid 1 WPV 2000 aan Uber de last onder
auto hebben opgehaald om de bestelde rit te
Het door de chauffeurs verrichte personen-
dwangsom mocht worden opgelegd. Met de
rijden (chauffeurs). Zij bleken niet in het
vervoer tegen betaling per auto is, gelet op
last, die zich blijkens het besluit en de toe-
bezit te zijn van een taxivergunning. Aan de
de definitie in art. 1 WPV 2000, taxivervoer.
lichting ter zitting, ook richt op de samen-
vier chauffeurs is door de minister is een last
Onder taxivervoer wordt verstaan: personen-
werking van Uber met andere particuliere
onder dwangsom opgelegd wegens schen-
vervoer per auto tegen betaling, niet zijnde
chauffeurs zonder taxivergunning dan de
ding van art. 76 lid 1 WPV 2000.
openbaar vervoer. Ook al kan het door de
eerdergenoemde vier chauffeurs, over-
Met het besluit van 11 november 2014 heeft
chauffeurs verrichte vervoer in het gewone
schrijdt de Minister zijn bevoegdheid om
de Minister aan Uber, als medepleger van de
spraakgebruik ook op andere manieren wor-
middels een last onder dwangsom herhaling
overtredingen van de chauffeurs, de last
den omschreven dan met het woord taxiver-
van de aan de orde zijnde overtreding te
opgelegd zich te onthouden van overtreding
voer, bijvoorbeeld met de door Uber gebezig-
voorkomen niet. De door Uber aangevoerde
van art. 76 lid 1 WPV 2000, bij gebreke waar-
de term ‘het neefje van carpoolen’, dit neemt
grond dat de last onvoldoende specifiek is,
van zij een dwangsom verbeurt van € 10 000
niet weg dat dit vervoer op grond van art. 1
slaagt niet. Naar het oordeel van de voorzie-
per geconstateerde overtreding, totdat een
WPV 2000 voor deze wet als taxivervoer
ningenrechter is voldoende duidelijk dat
maximum van € 100 000 zal zijn bereikt. De
moet worden aangemerkt. Daarvoor is op
van Uber wordt verwacht dat zij in Neder-
last heeft een looptijd van twee jaar. Volgens
grond van art. 76 lid 1 van deze wet een ver-
land UberPOP niet meer aanbiedt, dan wel
de Minister moet herhaling van deze over-
gunning vereist. Uit de processen-verbaal
dat zij in het kader van UberPOP niet meer
treding worden voorkomen in het belang
blijkt dat de chauffeurs niet over een derge-
samenwerkt met particuliere chauffeurs
van de met taxi’s te vervoeren passagiers, de
lijke vergunning beschikten. Gelet hierop
zonder taxivergunning.
vervoerders die wel in het bezit zijn van een
hebben zij art. 76 lid 1 WPV 2000 overtreden.
De stelling van Uber dat handhaving van de
taxivergunning, de door middel van de ver-
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter
WPV 2000 jegens haar onevenredig en niet
gunningverlening nagestreefde ordening
beoordeeld of de minister zich terecht op het
noodzakelijk is, gelet op de waarborgen die
van de vervoermarkt en in het belang van
standpunt heeft gesteld dat Uber als mede-
Uber biedt ten aanzien van kwaliteit en
de verkeersveiligheid in het algemeen.
pleger van de overtredingen van de chauf-
betrouwbaarheid en ontwikkelingen in de
Het verzoek van Uber om een voorlopige
feurs, art. 76 lid 1 WPV 2000 heeft overtre-
wetgeving, wordt voorts niet gevolgd. Voor-
voorziening strekt ertoe dat dit besluit
den. De voorzieningenrechter komt tot het
op staat dat volgens vaste rechtspraak van
wordt geschorst.
oordeel dat dit het geval is. Gebleken is dat er
het College de minister in beginsel tegen
De voorzieningenrechter heeft in de eerste
tussen Uber en de individuele chauffeurs
een overtreding van de WPV 2000 handha-
plaats beoordeeld of de minister zich terecht
sprake is van bewuste en nauwe samenwer-
vend dient op te treden. Alleen in bijzondere
op het standpunt heeft gesteld dat de vier
king bij het aanbieden en verrichten van
omstandigheden kan van de minister wor-
chauffeurs art. 76 lid 1 W PV 2000 hebben
taxivervoer en dat Uber daarin een belangrij-
den verlangd om daarvan af te zien.
overtreden. Hoewel de chauffeurs niet
ke rol speelt. De door Uber aangevoerde
De door Uber gestelde waarborgen van kwali-
betrokken zijn in de voorzieningenprocedu-
omstandigheid dat Uber zelf geen auto’s
teit en betrouwbaarheid vormen geen bijzon-
re, is een oordeel hierover noodzakelijk, nu
heeft voor het uitvoeren van vervoer, dat het
dere omstandigheid op grond waarvan de
het de grondslag vormt van het besluit ten
geen chauffeurs in dienst heeft en geen par-
Minister had moeten afzien van het opleg-
aanzien van Uber. Naar het oordeel van de
tij is bij het vervoerscontract dat tussen de
gen van de last. De door Uber in het kader
voorzieningenrechter is, anders dan Uber
chauffeur en de passagier wordt gesloten,
van UberPOP geboden bescherming voor de
heeft aangevoerd, de in art. 2 lid 5 WPV 2000
doet daar, wat er ook van zij, niet aan af. Uber
consument biedt niet dezelfde waarborgen
genoemde uitzonderingssituatie, waarin de
selecteert de chauffeurs en geeft de chauf-
als het vergunningvereiste van de WPV 2000.
WPV 2000 niet van toepassing is, hier niet
feurs toegang tot de applicatie waarmee het
Zo dient een taxichauffeur die in aanmer-
aan de orde. Deze bepaling, ook wel aange-
contact met de passagiers tot stand komt.
king wil komen voor een taxivergunning en
duid als de carpoolbepaling, strekt ertoe van
Ook passagiers hebben alleen toegang tot het
een chauffeurskaart, anders dan een Uber-
de werkingssfeer van de WPV 2000 uit te
vervoer als zij een account bij Uber aanma-
POP chauffeur, te beschikken over een recen-
sluiten het vervoer van personen per auto,
ken. Uber bepaalt de tarieven voor het ver-
te geneeskundige verklaring en een chauf-
indien dat slechts geschiedt tegen vergoe-
voer. De betaling voor de rit gebeurt met
feursdiploma waarvoor hij een opleiding
ding van (maximaal) de autokosten. Deze
behulp van de Uber app via een door Uber
heeft gevolgd. Alleen al daarom is van de
uitzondering geldt echter niet indien het
ingeschakelde betalingsdienst. Twintig pro-
door Uber gestelde gelijkwaardigheid geen
vervoer wordt verricht in de uitoefening van
cent van de ritprijs wordt uitbetaald aan
sprake. Verder wordt in het kader van Uber-
een beroep of bedrijf. Met deze toevoeging
Uber. Tachtig procent van de ritprijs wordt
POP door Uber zelf gecontroleerd of de door
is beoogd misbruik van de carpoolbepaling
uitbetaald aan de chauffeur. Hoe meer ritten
haar zelf gestelde regels en voorwaarden met
te voorkomen. Uit de toelichting bij de bepa-
er in het kader van UberPOP worden gere-
betrekking tot de chauffeurs en hun auto’s
ling blijkt dat deze is bedoeld om het echte
den, des te meer betalingen Uber daarvoor
worden nageleefd. Deze bescherming is
carpoolen, met vrienden of collega’s van het
ontvangt. Hieruit blijkt dat de bedrijfsmatige
geenszins gelijkwaardig aan de bescherming
128
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Rechtspraak
die met de WPV 2000 en de controle daarop
ter had moeten afzien van het opleggen van
deel dat het beroep van Uber op internatio-
door de ILT en de politie wordt geboden.
een last onder dwangsom.
naalrechtelijke bepalingen niet slaagt. Daar-
Van concreet zicht op legalisering van Uber-
In een stelsel waarin een wettelijke vergun-
gelaten of de last leidt tot een beperking van
POP in de huidige vorm is op dit moment
ningplicht voor taxivervoer bestaat mogen
het vrij verkeer van diensten, kan deze beper-
geen sprake. De regering heeft in een brief
– en moeten – de belangen van deze chauf-
king naar het oordeel van de voorzieningen-
van 29 augustus 2014 het voornemen aange-
feurs met een taxivergunning, met alle
rechter gerechtvaardigd worden door de hier-
kondigd om de Tweede Kamer rond de aan-
daaraan verbonden verplichtingen, wel
voor genoemde belangen die met het
staande jaarwisseling te informeren over
degelijk beschermd worden door de vergun-
vergunningvereiste van de WPV 2000 worden
een evaluatie van de taxiwetgeving en even-
ningplicht te handhaven, in dit geval door
nagestreefd. De door Uber aangevoerde grond
tuele beleidsvoornemens tot aanpassing van
oplegging van een last onder dwangsom.
dat het besluit in strijd is met art. 1 van het
beleid of regelgeving met betrekking tot het
Ook de door middel van vergunningverle-
Eerste Protocol bij het EVRM slaagt evenmin.
taxivervoer. Deze brief bevat geen enkele
ning nagestreefde ordening van de vervoer-
Daargelaten of de last een inmenging is op
concrete aanwijzing dat bij een eventuele
markt is een legitiem belang om op te tre-
het recht op eigendom, tast deze bepaling
wetswijziging UberPOP in de huidige vorm
den tegen illegaal taxivervoer. Overigens is
niet het recht aan dat een staat heeft om wet-
– zonder dat de chauffeurs over een taxiver-
de last niet alleen met het oog op deze
ten toe te passen die hij noodzakelijk oor-
gunning beschikken – mogelijk zal worden
belangen opgelegd, maar ook met het oog
deelt om het gebruik van eigendom te regule-
gemaakt. Uber heeft ook overigens zulke
op de belangen van de passagiers en de ver-
ren in overeenstemming met het algemeen
aanwijzingen niet kunnen noemen. Ook
keersveiligheid, die met de vergunning-
belang, waaronder de Wp2000.
daarin is derhalve geen bijzondere omstan-
plicht worden nagestreefd.
digheid gelegen op grond waarvan de Minis-
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oor-
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
129
111
Boeken
Yearbook of International Humanitarian Law 2013 This volume contains several articles on ‘Detention in noninternational armed conflict’, including the Copenhagen Process, and moreover features contributions on autonomous weapons systems, Apartheid and the second Turkel Report. It also contains an elaborate ‘Year in Review’ and a special section on the high-level Symposium ‘Boundaries of the Battlefield’ (The Hague, January 2013), including in-depth reflections on various other aspects of the Symposium. T.D. Gill, R. Geiß, H. Krieger, T. McCormack, C. Paulussen, J. Dorsey (eds.) Volume 16 T.M.C. Asser Press 2015, VIII + 369 p., € 137,79 ISBN 978 94 6265 038 1
De fiscus in het privaatrecht In dit cahier wordt ingegaan op de rol die de fiscus speelt in het privaatrecht. Traditioneel gezien is de positie van de fiscus vastgelegd in fiscale en bestuursrechtelijke regels, maar de fiscus blijkt zich in toenemende mate te bedienen van privaatrechtelijke instrumenten. Deze ontwikkeling wordt beschreven en er wordt onderzocht in hoeverre zij positief valt te duiden, dan wel of daar grenzen aan moeten worden gesteld. Er wordt onder meer aandacht besteed aan de tendens bij de fiscus om steeds meer in een horizontale verhouding met de belastingplichtigen te werken. Daarnaast wordt ingegaan op het verschijnsel dat begrippen uit het fiscale recht, die afkomstig zijn uit het civiele recht, vaak niet meer worden uitgelegd volgens hun oorspronkelijke betekenis en aldus een eigen fiscaalrechtelijke toepassing krijgen. Een andere ontwikkeling is dat de fiscale recht steeds meer wordt ‘ingebed’ in het bestuursrecht. Parallel daaraan vindt er een toenemende beïnvloeding plaats van het fiscale recht door de werking en de uitleg van supranationale regels, zowel op EU-niveau als op internationaal niveau. Dit heeft consequenties voor de relatie tussen het privaatrecht en het fiscale recht. Bij de invordering van belastingen geldt sinds 1990 een
130
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Ars Aequi Libri 2014, 118 p., € 19,50
analyze and debate the achievements and shortcomings of interventions by the ICC in Africa. They propose ways in which international courts and domestic courts within and outside of Africa can cooperate and address fundamental issues of international criminal law, such as the implementation of the Rome Statute, deferrals of cases before the International Criminal Court and the prosecution of crimes by third states on the basis of universal jurisdiction. Gerhard Werle, Lovell Fernandez, Moritz Vormbaum (eds.)
ISBN 978 90 6916 525 7
International Criminal Justice Series Volume 1
zogenoemd open systeem, inhoudende dat de Ontvanger bij de invordering ook gebruik mag maken van de privaatrechtelijke bevoegdheden van een schuldeiser. In dit cahier wordt verder uitgebreid stilgestaan bij de rol van de fiscus in het insolventierecht. Juist daar wordt duidelijk op welke wijze de fiscus pleegt om te gaan met het privaatrecht en welke specifieke positie de fiscus inneemt als (preferente) crediteur. Mr. dr. A.J. Tekstra Cahiers Privaatrecht
T.M.C. Asser Press 2014, XIII + 303 p. 1, € 105,99
E Hofi di Ley Ter ere van het 25-jarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Univeristeit van Aruba is deze bundel samengesteld met bijdragen van juristen die met de faculteit een bijzondere relatie van wederzijdse dienstbaarheid hebben ontwikkeld en die op de een of andere wijze zich bezighouden met het recht en de rechtsontwikkeling op Aruba. Ieder schreef over zijn of haar respectievelijke vakgebied waardoor de bundel een breed spectrum aan onderwerpen bestrijkt die niet alleen relevant zijn voor Aruba maar ook voor de overige Caribische Landen en het Koninkrijk der Nederlanden. Erik Witjens, Viola Van Bogaert en Carlos Bollen Boom Juridische uitgevers 2014, 516 p., € 97,50 ISBN 978 90 8974 966 6
Africa and the International Criminal Court In November 2013, the South African-German Centre for Transnational Criminal Justice hosted a conference on Africa and the International Criminal Court, in Cape Town, South Africa. The theme of the Conference was the strained relationship between African states, represented by the African Union (AU), and the International Criminal Court (ICC). This relationship started promisingly but has been in crisis in recent years. This book sheds light on the present frictions between the AU, the ICC and the UN Security Council. Eminent experts in the field of international criminal justice, including judges and prosecutors of the ICC and other African judicial bodies, as well as international criminal law scholars,
ISBN 978 94 6265 028 2
Ervaringen met verhaal van schade Van patiënten, verkeersslachtoffers, geweldsslachtoffers, burgers en werknemers In de afgelopen jaren zijn in Nederland verschillende onderzoeken gedaan naar ervaringen van mensen die proberen via het recht hun schade te verhalen. Resultaten van die onderzoeken zijn gepresenteerd tijdens een symposium op 6 december 2013 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij worden in deze publicatie bijeengebracht en besproken vanuit de vraag wat juristen hiervan kunnen leren. S.D. Lindenbergh en A.J. Akkermans Civilologie | Civilology (deel 7) Boom Juridische uitgevers 2014, 86 p., € 32,50 ISBN 978 94 6290 017 2
Verlof op niet-christelijke feestdagen in collectieve arbeidsovereenkomsten In de meeste cao’s worden de in de Algemene termijnenwet opgenomen feestdagen aangemerkt als dagen waarop werknemers vrij zijn. Deze feestdagen zijn echter nauw verbonden met het christelijke geloof. Hoe zit het met de niet-christelijke feestdagen? Dit boek geeft de resultaten van een onderzoek naar de feestdagenregeling in verschillende cao’s. Mr. dr. J. van Drongelen en mw mr. M.T.P. van Eeden Collectief Arbeidsrecht 7 Uitgeverij Paris 2014, 212 p., € 39,50 ISBN 978 94 6251 038 8
Tijdschriften
112 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 26, 24 december 2014 Mr. E. Gras, mr. L.E.J. Korsten, Bb 2014/84 Fundamentele kritiek in de internetconsultatie op Wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie – De internetconsultatie van het voorontwerp voor een ‘Wet afwikkeling massaschade in een collectieve actie’ heeft veel reacties uitgelokt. De gemene deler van nagenoeg alle reacties is dat het voorontwerp de toets der kritiek (op vele punten) niet kan doorstaan. Dit wordt toegelicht door schrs.
– Dit artikel bevat een bespreking van de 7-juni-arresten in de context van de bedoelingen van de wetgever en de daarop gebaseerde jurisprudentie over beroepsziektezaken. Daarin lezen schrs. steeds een verband met de werkelijkheid van de werkgevers-werknemersverhouding en van de daadwerkelijke omstandigheden waarin een beroepsziekte ontstaat. Die werkelijkheid bepaalt (de logica van) de mogelijkheden van de bewijsvoering. Het blijkt dat wetgever en rechter zich daarvan steeds rekenschap hebben gegeven. Schrs. concluderen dat de 7-juni-arresten geenszins een bewijslastverzwaring voor beroepsziekteslachtoffers inhouden, maar slechts een nadere concretisering van hun bewijslast, naast een uitdrukkelijke opdracht aan de feitenrechter met betrekking tot zijn motiveringsplicht.
Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 3, december 2014 Mr. R.M. Bottse Contractuele verrekening tijdens faillissement – Contractueel kan van het bepaalde in afdeling 6.1.12 BW worden afgeweken. De verrekeningsbepalingen van afdeling 6.1.12 BW zijn in faillissement onverkort van toepassing mits niet strijdig met de bijzondere verrekeningsbepalingen van de artt. 49, 50 en 51 Faillissementsbesluit (Fb). Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan een nauwkeurig raamwerk van regels worden onderscheiden waar het gaat om het toepassingsbereik van de artt. 49 en 50 Fb. In deze bijdrage richt schr. zich op de vraag in hoeverre een contractueel beding waarbij wordt afgeweken van de bepalingen van afdeling 6.1.12 BW van kracht blijft tijdens faillissement.
Letsel & Schade Nr. 4, december 2014 Mr. D. van Doorn, drs. M.H. Schaapman De logica van de mogelijkheden van de bewijsvoering. De betekenis van de 7-juni-arresten voor beroepsziekten, geanalyseerd in de context van de wets- en jurisprudentiegeschiedenis en het recht der werkelijkheid
PIV Bulletin Nr. 6, december 2014 J. Tiemersma Nieuwe methodiek berekening schade wegens gederfd levensonderhoud ex art. 6:108 BW – In de ‘Nieuwe rekenmethode overlijdensschade’ van de Denktank Overlijdensschade wordt de overlijdensschade op een totaal andere manier berekend dan gebruikelijk. Binnen dit model zijn vooral de besparingen van belang. Bedoeld wordt dat er door het overlijden van een gezinslid minder uitgaven dan voorheen zijn. Er kan dan worden gedacht aan uitgaven in verband met kleding, eten, drinken, hobby’s, vakanties enzovoort.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 17, 27 december 2014 S. Voet, B. Allemeersch De rechtsvordering tot collectief herstel: een Belgische class action voor consumenten – (België) In het Belgisch Staatsblad van 29 april 2014 verscheen de wet van 28 maart 2014 tot invoeging van een rechtsvordering tot collectief herstel in het Wetboek van Economisch Recht. Hiermee wordt voor het eerst een vertegenwoordigde collectieve rechtsvordering (of class action) in onze rechtsorde geïntroduceerd. In deze bijdrage wordt dit instrument, dat enkel van toepassing is in consumentenzaken, grondig geanalyseerd. Achtereenvolgens
komen de opzet, de ontvankelijkheidsvoorwaarden en het toepassingsgebied, het opt-in- en opt-outsysteem, de procedure en de inwerkingtreding aan bod.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 18, 3 januari 2015 E. Maes Onrechtmatig verkregen bewijs in civiele zaken in België en Duitsland – (België) Zowel in het Belgische als in het Duitse recht is de omgangswijze met onrechtmatig verkregen bewijs in civiele zaken niet wettelijk geregeld. Hoewel de draagwijdte van het cassatiearrest van 10 maart 2008 nog niet volledig duidelijk is, lijkt het erop dat sinds dit arrest de Antigoonrechtspraak in strafzaken ook van toepassing is in civiele zaken. Zodoende opteert België, wat onrechtmatige bewijsverkrijging in civiele zaken betreft, voor een principiële toelatingsregel met enkele uitzonderingen. De Duitse rechtspraak en rechtsleer kiezen daarentegen overwegend voor een beoordeling geval per geval (de zogenaamde ‘Einzelfalllösungen’) waarbij de afweging van belangen die in het geding zijn centraal staat (‘Interessen- und Güterabwägung’). In deze bijdrage wordt de regeling in beide rechtssystemen uitgebreid uiteengezet en wordt vanuit de vergelijking van beide stelsels nagegaan welke lessen voor het Belgische recht getrokken kunnen worden.
RM Themis 175e jrg. nr. 6, december 2014 Prof. mr. J.E. Jansen Goederenrechtelijke rechtsvorderingen tot afgifte. Over onjuiste aantasting van het absolute karakter van goederenrechtelijke rechten in het Burgerlijk Wetboek – In het Burgerlijk Wetboek is voor de eigenaar van een goed de bevoegdheid opgenomen de zaak van een ieder op te eisen die haar zonder recht houdt. Voor andere goederenrechtelijke gerechtigden ontbreekt een dergelijke bepaling. Schr. betoogt onder verwijzingen naar het Romeins recht en de geschiedenis van de codificatie van de goederenrechtelijke rechts-vordering (met name art. 3:245 BW, pand), dat de in het Burgerlijk Wetboek ingeperkte bevoegdheden van de vruchtgebrui-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
131
Tijdschriften
ker, erfpachter, opstaller en pandhouder om zelfstandig afgifte van een roerende zaak of ontruiming van een onroerende goed te vorderen een inbreuk vormt op het absolute karakter van goederenrechtelijke rechten. Schr. is van mening dat een houder van een beperkt recht zelfstandig een op dat recht gebaseerde zakelijk of goederenrechtelijke rechtvordering tot afgifte moet kunnen instellen. Om dit mogelijk te maken moet de wetgever de op afgifte van een roerend goed en ontruiming van een onroerend goed gerichte rechtvordering van de pandhouder, de vruchtgebruiker, de erfpachter en de opstaller in een afzonderlijk wetsartikel regelen.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 6, december 2014 M.M. van Rossum Kroniek Consumenten en de koop van onroerende zaken – In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan consumenten en de koop van onroerende zaken over de periode mei 2013 tot en met mei 2014. Ingegaan wordt op met name de ontwikkelingen in de rechtspraak op enkele belangrijke deelonderwerpen. Een analyse van deze rechtspraak leert dat in het bijzonder in het kader van de Vormerkung en de klachtplicht door de Hoge Raad belangrijke uitspraken zijn gedaan.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 6, december 2014 K.L. Maes LLB Bewijsbeslag: de zoektocht naar evenwicht – De Hoge Raad heeft met zijn in september 2013 gewezen uitspraak het startsignaal gegeven voor ruimere toepassing van het leerstuk van het conservatoir bewijsbeslag. Sinds dit arrest is duidelijk geworden dat de mogelijkheid van het bewijsbeslag ook buiten het gebied van intellectuele eigendom bestaat. Ruim een jaar na dato is het tijd de balans op te maken: welke ontwikkelingen hebben met betrekking tot dit bewijsbe-
132
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
slag plaatsgevonden en wat is het resultaat van de zoektocht naar een processueel evenwicht tussen het bewijsbelang en het risico van fishing expeditions? In het licht van voornoemde ontwikkelingen wordt bekeken of het belang van bewijsbeslag de laatste jaren is toegenomen en zo ja, wat daar de redenen voor kunnen zijn. Mr. dr. J.H. Ermers Rechtsverwerking en het fait accompli. Enige rechtsvergelijkende opmerkingen over het leerstuk estoppel en het beginsel nemo auditur. – In deze bijdrage worden situaties besproken waarin een partij een beroep doet op een fait accompli waarin men zelf de hand heeft gehad. Aan de hand van het Engelse leerstuk estoppel wordt betoogd dat een rechtzoekende geen gehoor vindt als hij zich daarvoor moet beroepen op zijn eerdere contraire handelen. De betekenis van estoppel voor het Nederlandse recht is gelegen in de pragmatische wijze waarop de Engelse rechtspraak omgaat met situaties waarin formeel geen verbintenis bestaat maar een rechthebbende zich door zijn eigen houding en gedrag daar niet op kan beroepen.
WPNR 145e jrg. nr. 7044, 20-27 december 2014 Prof. mr. W.D. Kolkman Het einde van het schuldeisersparadijs – Schr. bespreekt in deze bijdrage de wenselijkheid van invoering van een beperkte gemeenschap van goederen in Nederland en meer in het bijzonder de wijzigingen in de positie van schuldeisers in wetsvoorstel 33987. Met name bij het verhaal op den gemeenschapsgoed door een privéschuldeiser heeft het voorstel enkele wijzigingen in petto die aandacht verdienen. Mr. J.J. Dammingh Een kritische blik op de (vernieuwde) NVM-koopakte – Bij de koop van een woning wordt vaak gebruik gemaakt van de NVMkoopakte. Dit standaardmodel voor het door verkoper en koper te sluiten koopcontract is onlangs vernieuwd. Het grote voordeel van het gebruik van een model-koopakte is
dat het risico dat partijen vergeten om over een relevant aspect iets schriftelijk vast te leggen, beperkt is; het model behelst in principe immers een ‘allesomvattende’ regeling voor de te sluiten overeenkomst. Een belangrijk nadeel van het gebruik van een model is echter dat de partijen zich lang niet altijd bewust zijn van de rechten en plichten die zij met de ondertekening van de model-koopakte op zich nemen. In deze bijdrage bespreekt schr. enkele bepalingen uit de (vernieuwde) NVM-koopakte. Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen Complicaties faillissement koper/ hypotheekgever in geval van levering en hypotheek bij twee notarissen: de quasi-Baarnsbeslag-brief op de proef gesteld – De quasi-Baarns-beslag-brief regelt de wijze waarop het geldverkeer plaatsvindt in geval van levering en hypotheek bij twee notarissen. In deze bijdrage onderzoekt schr. de werking van de quasi-Baarns-beslagbrief bij een faillissement van de koper/hypotheekgever. Dr. mr. N.C. van Oostrom-Streep Martha Nussbaum en de toelaatbaarheid van ‘sharia-testamenten’ – In Nederland is enkele jaren geleden de discussie gevoerd of een notaris mag meewerken aan een zogenaamd ‘sharia-testament’. Op grond van de sharia erven mannen twee maal zoveel als vrouwen, ofwel erven zonen twee maal zoveel als dochters. Een testament in strijd met openbare orde of goede zeden is nietig. Maar welke beoordelingsmaatstaven worden hierbij aangelegd en zijn deze wel zo doordacht?
113 Fiscaal recht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 3, december 2014 Dr. H.J. van Kooten, dr. G.C.C. Lewin De Hoge Raad in civiele zaken uit het Caribische deel van het Koninkrijk – In het eerste kwartaal van 2014 heeft de Hoge Raad vier uitspraken gedaan in civiele zaken uit het Caribische deel van het Koninkrijk, alle vernietigingen. In deze bijdrage volgt
Tijdschriften
een samenvatting van deze uitspraken in chronologische volgorde.
Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7078, 2 januari 2015 Prof. dr. T.M. Berkhout, mr. dr. M.J. Hoogeveen Falsifieerbare normen en omstandighedencatalogus voor vastgoedexploitanten – Het is niet zo evident wanneer een persoon fiscaal belegt, dan wel onderneemt in vastgoed. Is iemand die een vastgoedportefeuille van € 10, 20 of 50 miljoen beheert, nu ondernemer of niet? De jurisprudentie op dit terrein is zo casuïstisch dat daarin nauwelijks consistente lijnen te ontdekken vallen. Er wordt geen normatieve, voorspellende theorie ontwikkeld die falsifieerbaar is. Dat heeft gevolgen voor de rechts(on) gelijkheid en de rechts(on)zekerheid. Schrs. formuleren normen die in de praktijk al dan niet gefalsifieerd kunnen en zullen worden. Hierdoor ontstaat naar verwachting meer duidelijkheid over de invulling van de norm, worden ‘subregels’ gecreëerd en komt er meer duidelijkheid in de relevante feiten en omstandigheden. Zo kan de norm van geval tot geval worden aangescherpt, wordt de informatieve inhoud van het recht groter en wordt het ontstaan van falsifieerbare regels bevorderd. Drs. J.H. Asma AA BB, L.H. Storm van ‘s Gravesande RA De Interest Rate Swap in drie fiscale sferen – De Interest Rate Swap (IRS) staat op dit moment veel in de belangstelling. Hoe het IRS-contract in de vennootschappelijke jaarrekening verwerkt moet worden, is duidelijk. Deze regels zijn in het afgelopen jaar, waar nodig, extra toegelicht en in sommige gevallen ook verscherpt. In dit artikel gaan schrs. in op de fiscale verwerking: een praktische behandeling van de zekerheden en onzekerheden met betrekking tot de verwerking van een IRScontract binnen drie fiscale sferen. Hiertoe behandelen ze eerst de algemene kenmerken van een IRS-contract, vervolgens maken ze een uitstap naar de vennootschappelijke verwerking en komt de fiscale verwerking binnen goed koopmansgebruik aan de orde. Schrs. behandelen het IRS-contract in box 1 als onderdeel van de financiering van de eigen
woning en het IRS-contract in box 3. Ze sluiten af met een conclusie.
114 Gezondheidsrecht Letsel & Schade Nr. 4, december 2014 Prof. mr. A.C. Hendriks Medisch aansprakelijkheidsrecht: recente uitspraken Europees Hof voor de Rechten van de Mens – Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat zich steeds vaker in met zaken op het terrein van het medisch aansprakelijkheidsrecht. De betreffende uitspraken zijn voor Nederland van belang, omdat ons recht in de pas moet lopen met Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste uitspraken uit het zittingsjaar 2013-2014 en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse rechtspraktijk. Prof. dr. H. Merkelbach, dr. M. Peters “Ik kon er niets aan doen”, hoe defensieve attributie deskundigen op het verkeerde been kan zetten – Defensieve attributie verwijst naarde neiging van mensen om hun verantwoordelijkheid voor misstappen te trivialiseren. Dat kan bijvoorbeeld door een beroep te doen op vage symptomen. Het fenomeen doet zich gelden bij verdachten die zich in de rechtzaal moeten verantwoorden. Dan kan het een reeks van deskundigenrapporten in gang zetten, die cirkelen rondom de vraag aan welke ziekte de verdachte lijdende is. Zo’n preooccupatie kan meer relevante factoren aan het zicht onttrekken. Schrs. illustreren dit punt aan de hand van het geval van een taxichauffeur die een dodelijk ongeval veroorzaakte en beweerde dat het door een ‘blackout’ kwam.
115 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 26, 24 december 2014
Mr. G. van Rooijen, Bb 2014/85 Afwijzing verzoek tot benoeming voorlopige commissie van schuldeisers – In deze bijdrage gaat schr. in op het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014, Bb 2014/85.1, NJ 2014/299 inzake de afwijzing van een verzoek tot instelling van een voorlopige schuldeiserscommissie in faillissement. Mr. H. Koster, Bb 2014/86 Opheffing conservatoir beslag op aandelen – Eind september 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, recht doende in kort geding in hoger beroep (ECLI:NL:GHARL:2014:7504), zich uitgesproken over de opheffing van een conservatoir beslag tot afgifte van aandelen. Schr. gaat in deze bijdrage in op deze uitspraak.
Contracteren 16e jrg.nr. 4, december 2014 Mr. J. Leedekerken Nakoming van een vrijwaring in een overnameovereenkomst – show me the money? – Dit artikel gaat over vrijwaringen in een overnameovereenkomst. Stil wordt gestaan bij een aantal elementen van een vrijwaring. Wat houdt vrijwaren in? Wie kan de vrijwaring inroepen? Wanneer is een vrijwaringsvordering opeisbaar? Hoe verhoudt de vrijwaring zich tot andere contractsbepalingen? Door beter rekening te houden met dit soort elementen kunnen uitlegdiscussies voorkomen worden.
Markt & Mededinging 17e jrg. nr. 6, december 2014 O. Brouwer, L. Coppi Eenzijdige openbaarmaking van informatie: waar ligt de grens? – Deze bijdrage bespreekt aan de hand van een aantal recente zaken, waaronder begrepen het toezeggingsbesluit van ACM inzake mobiele netwerkoperatoren, de vraag op basis van welke criteria een eenzijdige openbaarmaking van informatie op mededingingsbezwaren kan stuiten in een context waarin geen sprake is van ‘uitwisseling’ van informatie of een hardcore kartel. Autoriteiten lijken soms snel een-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
133
Tijdschriften
zijdige openbaarmakingen aan te merken als een doelbeperking. Schrs. pleiten zowel op basis van economische als juridische gronden voor een meer gebalanceerd analysekader: alleen gedrag dat op basis van voldoende algemeen erkende ervaring kan worden verondersteld de concurrentie te schaden, kan worden aangemerkt als een doelinbreuk. Zij plaatsen kanttekeningen bij de rechtspraak van de Unierechter en een aantal recente handhavingsbesluiten. B. de Rijke, R. van der Poel Het nieuwe regime voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht – Het van kracht worden van de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht (GVTO) en de bijbehorende Richtsnoeren heeft niet onopgemerkt voorbij kunnen gaan. Hoewel het regime in grote mate hetzelfde is gebleven, kunnen sommige wijzigingen praktische implicaties hebben voor gebruikelijke licentievoorwaarden. Dit geldt ook voor bestaande licentieovereenkomsten. Deze dienen zo nodig te worden aangepast aan het nieuwe regime. De GVTO voorziet in ene transitieperiode van één jaar, die afloopt op 30 april 2015.
Onderneming en Financiering 22e jrg. nr. 4, december 2014 Prof. mr. J.B. Huizink Enkele opmerkingen over instemmingsrechten – Sinds de invoering van de Wet tot vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht kennen we bij de bv zogenoemde instemmingsrechten. In deze bijdrage wordt het rechtskarakter van deze instemmingsrechten – vennootschapsrechtelijk zowel als vermogensrechtelijk – onderzocht. De conclusie is dat de aan de aandelen verbonden instemmingsrechten bij verpanding van het aandeel kunnen overgaan naar de pandhouder. Mr. E.W. Kuijper De Ontwerpregeling ter bescherming van derivatenbeleggers tegen faillissement van de tussenpersoon nader beschouwd
134
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
– Het consultatiedocument Wijzigingswet financiële markten 2016 omvat een regeling ter bescherming van derivatenbeleggers tegen faillissement van de tussenpersoon. Voorgesteld wordt de regeling op te nemen in de Wge. De regeling beoogt het Nederlandse recht in lijn te brengen met de regels die de MiFID en de EMIR stellen inzake de bescherming van derivatenbeleggers. Schr. beschouwt de voorgestelde regeling nader en signaleert enkele aandachtspunten. Uit de bijdrage blijkt dat het opstellen van een regeling die past binnen het vermogensrecht en aansluit bij de praktijk geen eenvoudige opgave is. Prof. mr. A.F.M. Dorresteijn Tegenstrijdig belang: statuten en reglementen van beursvennootschappen onderzocht – In deze bijdrage wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de regeling van het tegenstrijdig belang van bestuurders en commissarissen in de statuten van beursvennootschappen. Aanleiding is de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht op 1 januari 2013 en de veronderstelling dat deze statuten intussen zijn aangepast. Dat blijkt maar ten dele het geval. In meer dan de helft van de onderzochte statuten figureren namelijk nog verouderde, op vertegenwoordiging betrekking hebbende bepalingen inzake het tegenstrijdig belang, soms zelfs in statuten die zijn gewijzigd na 1 januari 2013. De niet aangepaste statuten zijn misleidend als informatiebron over de te volgen handelwijze bij tegenstrijdig belang. Een andere bevinding is dat suggesties uit de vakliteratuur voor een adequate statutaire regeling van het tegenstrijdig belang nauwelijks zijn gevolgd. Ook de reglementen voor bestuurders en commissarissen van beursvennootschappen zijn onder de loep genomen. De reglementen blijken op het punt van tegenstrijdig belang doorgaans gemodelleerd te zijn naar de Corporate Governance Code. Niettemin bevat een zestal reglementen ook nog verouderde, misleidende bepalingen over het tegenstrijdig belang. Mr. J.M. van Poelgeest Crowdfunding, mede mogelijk gemaakt door de wetgever? – Dit artikel gaat in op het feno-
meen crowdfunding en het wettelijk kader. Hierbij wordt ingegaan op de Europese en nationale ontwikkelingen op het gebied van crowdfunding en wordt gekeken naar de mogelijkheden voor de toekomst, waarbij enkele suggesties worden gedaan. Wordt crowdfunding de nieuwe standaard voor financieren?
Tijdschrift voor Financieel Recht 16e jrg. nr. 12, december 2014 Mr. drs. A.D.S. Hoeblal, mr. M. Meijer Timmerman Thijssen De vormgeving van het Single Resolution Mechanism: de introductie van een Single Resolution Board en nationale afwikkelingsautoriteiten – Tegen de achtergrond van de financiële crisis en de Europese schuldencrisis ontstond binnen de Eurozone de roep om een meer geïntegreerde aanpak van het bankentoezicht om het vertrouwen in de Europese bankensector te herstellen en de financiele stabiliteit en groei te waarborgen. Met het oog daarop en om de soms nauwe band tussen banken en de lidstaten waarin zij gevestigd zijn te doorbreken, hebben de Europese staatshoofden zich in juni 2012 gecommitteerd tot een Europese bankenunie bestaande uit (i) een gecentraliseerd toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM); (ii) een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM); en (iii) een gemeenschappelijk/geharmoniseerd depositogarantiekader (Common Deposit Guarantee System, CDGS). Dit alles gebaseerd op één alomvattend en gedetailleerd regelgevend raamwerk (Single Rulebook). Schrs. geven op hoofdlijnen een beschrijving van de manier waarop het SRM gaat functioneren. Daartoe schetsen zij eerst het juridisch kader. Vervolgens beschrijven zij kort hoe het huidige crisisinstrumentarium met de komst van Europese regelgeving wordt aangevuld. Daarna gaan schrs. in op het toepassingsgebied van het SRM en geven zij een overzicht van de voorziene taakverdeling tussen de Europese afwikkelingsautoriteit (Single Resolution Board) en de nationale afwikkelingsautoriteit (DNB). Er wordt afgesloten met enkele afsluitende opmerkingen. Mr. R.E. Labeur
Tijdschriften
Provisieverbod beleggingsonder-nemingen: Een blik terug en een blik vooruit – Het is nog steeds niet genoeg. Dat geldt voor de provisieregels op de Nederlandse financiële markt. Op het eerste gezicht lijkt het sinds 1 januari 2014 ingevoerde provisieverbod voor beleggingsondernemingen het sluitstuk van een turbulente periode op het gebied van provisieregelgeving. Maar die schijn bedriegt, want MiFID II heeft toch nog een verplichte uitbreiding voor Nederland in petto. Dit artikel begint met een beschrijving van de interessante totstandkomingsgeschiedenis van het provisieverbod. Daarna volgt een beschouwing van het provisieverbod zoals we dat nu kennen. Tot slot volgt een blik vooruit op wat de markt mogelijk nog te wachten staat als gevolg van de wensen van de AFM en MiFID II. Mr. A.A. van Gelder, mr. J. Dinant Het handhavingsregime onder MiFID II - Enkele nieuwe bevoegdheden van de Autoriteit Financiële Markten nader bezien – In de zomer van 2014 is een nieuwe Europese richtlijn gepubliceerd die MiFID I in belangrijke mate herziet (MiFID II). Deze nieuwe richtlijn wordt geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving waarna de nieuwe regels vanaf 2017 moeten worden nageleefd. Tegelijk met MiFID II treedt MiFIR in werking, een verordening die rechtstreeks in alle lidstaten van toepassing is. MiFID II en MiFIR hebben belangrijke gevolgen voor marktpartijen en voor de financiële regelgeving in Nederland. In dit artikel geven schrs. een overzicht van enkele belangrijke wijzigingen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de AFM onder MiFID II. Ze beschrijven op hoofdlijnen een aantal nieuwe bevoegdheden waar de AFM over komt te beschikken naast de huidige in de Wet op het financieel toezicht opgenomen bestuursrechtelijke bevoegdheden. Maar eerst wordt ingegaan op de aanleiding voor en de doelstellingen van MiFID II.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 8, december 2014 L.E. Stroeve, M.A.J. Cremers De agenda van de
algemene vergadering van beursvennootschappen in 2015 – In deze bijdrage wordt ingegaan op de agenda van de beursvennootschap voor 2015. Eerst worden een aantal algemene aandachtspunten opgesomd bij het opstellen van de agenda en de daarmee verband houdende eisen die aan de oproeping worden gesteld. Bij het opstellen van de agenda moet rekening worden gehouden met de bepalingen van Boek 2 BW die gaan over de oproeping. In de Wft wordt wel het woord ‘agenda’ als zodanig gebruikt, maar wordt ook gesproken over de te behandelen onderwerpen. De Code hanteert de term ‘agenda’ ook. Om snel inzicht te krijgen in de vereisten die relevant zijn bij het opstellen van de agenda en oproeping, hebben auteurs een schema opgenomen waarin de specifieke voorschriften van Boek 2 BW, de Wft en de Code per onderwerp zijn opgenomen. M. Koning-Gungormez Bestuurdersaansprakelijkheid en het relativiteitsvereiste – In de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn kaders ontwikkeld waarbinnen bestuurders van rechtspersonen persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden jegens de vennootschap of jegens een derde (inclusief een aandeelhouder) als zij bepaalde normen schenden. De vraag is of die normen, wanneer vaststaat dat zij zijn overtreden wel tot bescherming van de schade van de partij strekken door wie een beroep op de aansprakelijkheid van een bestuurder wordt gedaan. In deze bijdrage wordt besproken hoe de aansprakelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap op grond van art. 2:9 BW en jegens een derde op grond van art. 6:162 BW zich verhouden tot het relativiteitsvereiste. Aan de hand van verschillende voorbeelden uit de praktijk en de rechtspraak wordt besproken of een beroep op het relativiteitsvereiste een kansrijk verweer is voor een bestuurder die persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld door de vennootschap of door een aandeelhouder. Schr. roept alle advocaten die voor bestuurders optreden dan ook op om meer aandacht aan het onderwerp relativiteit te besteden.
Tijdschrift voor Sanctierecht & Compliance voor ondernemingen 4e jrg. nr. 5/6, december 2014 Themanummer: De Nederlandse trustsector – Het is dit jaar tien jaar geleden dat de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) van kracht werd. De trustsector in Nederland is verbonden met het Nederlandse fiscale klimaat. Dit klimaat trekt de nodige buitenlandse partijen aan, van gerenommeerde multinationals tot onbekende partijen. Een relevante ontwikkeling is dat de OESO een projectgroep heeft opgericht om na te denken over een internationale fiscale aanpak. De aard van het trustbedrijf brengt meer dan gemiddelde risico’s mee. Daarbij heeft de wetgever de trustsector een belangrijke rol gegeven als poortwachter voor de integriteit van de financiële sector. Dat vraagt een hoog bewustzijn ten aanzien van de risico’s die bepaalde klanten en bepaalde dienstverlening meebrengen. Het besef dat die risico’s beheerst dienen te worden en dat Nederland niet mag worden misbruikt voor belastingontduiking, witwassen of het ontwijken van sancties, moet diep geworteld zijn in de bedrijfscultuur. Dat is ook wat de maatschappij van de trustsector verwacht. De Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2014 (Rib Wtt), die per 1 januari in werking is getreden, onderstreept dit. Momenteel herijkt DNB de visie op de trustsector. Deze visie is van belang voor de invulling van het toezicht op de trustsector. Dit themanummer bevat de volgende bijdragen: Mr. dr. M.T. van der Wulp, mr. G.P. Roth Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2014; nieuwe verplichtingen voor trustkantoren en de introductie van de auditfunctie Mr. R.J. de Doelder, mr. dr. M.T. van der Wulp De vierde witwasrichtlijn en haar gevolgen voor de Nederlandse trustsector Mr. K.J. van Beekum Trustkantoren en PEP’s: risico’s en mitigerende maatregelen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
135
Tijdschriften
Mr. drs. M.J. Bökkerink De sanctieregelgeving en trust-kantoren – dilemma’s bij de naleving Mr. T.J van Koningsveld, mr. R. Ceulen Trustkantoren, vennootschappen en hun eigenaren Mr. R-J. Lugard De Rib Wtt 2014, een volgende stap voorwaarts
Tijdschrift voor Staatssteun 5e jrg. nr. 4, december 2014 A.F. Gunn MA, LLM Apple, Fiat, Starbucks – Op 11 juni 2014 opende de Europese Commissie (EC) formele staatssteunonderzoeken naar Apple, Fiat en Starbucks. Aanleiding voor deze onderzoeken is mogelijke staatssteun verleend door respectievelijk Ierland, Luxemburg en Nederland in de vorm van transfer pricing-afspraken die afwijken van de transfer pricingrichtlijnen van de OESO. Naast een inleiding tot de voorliggende onderzoeken, behandelt dit stuk drie specifieke aandachtspunten naar aanleiding van deze materie. Schr. kijkt achtereenvolgens naar de context van deze onderzoeken en naar het fiscaal- en staatssteunrechtelijk kader waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden. Vervolgens worden de drie zaken samengevat. Tevens bevat dit artikel de voornoemde aandachtspunten, waarna wordt afgesloten met een korte conclusie.
116 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht IER 30e jrg. nr. 6, december 2014 W. Pors, IER 2014/57 Het unitair octrooi en het unified patent court - een revolutie in de octrooiwereld – Als alles volgens planning verloopt, komt begin 2016 een nieuw Europees octrooi ter beschikking, het Unitair Octrooi, en komt er en nieuwe Europese rechter om octrooien te handhaven, het Unified Patent Court. In feite is dit een logisch vervolg op het Euro-
136
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
pees Octrooiverdrag (EOV), maar niettemin heeft het dan ruim 40 jaar geduurd om deze volgende stap te zetten. Dit komt voornamelijk door politieke problemen, die het uiteindelijk onmogelijk hebben gemaakt om dit nieuwe systeem binnen het kader van de Europese Unie tot stand te brengen. Eén van de belangrijkste problemen was het talenregime; tegenover de wens van de industrie om uitsluitend Engels als voertaal te gebruiken kwamen zoveel politieke bezwaren, dat het project keer op keer strandde. Het Unitaire Octrooi is dan ook geen ‘Gemeenschapsoctrooi’ en het Unified Patent Court is geen gerecht van de Europese Unie. Beide instrumenten zijn een vorm van verdergaande samenwerking tussen lidstaten van de Europese Unie, een mogelijkheid die al langere tijd bestaat, maar tot nu toe nog nauwelijks gebruikt was. Het Unitaire Octrooi is geregeld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad waarbij een verdergaande samenwerking tussen lidstaten wordt ingevoerd. 24 van de 28 lidstaten nemen hieraan deel. Daarnaast is er nog een verordening op het talenregime, die er gedurende een overgangstermijn van 12 jaar voor zorgt dat Unitaire Octrooien in beperkte mate worden vertaald in andere talen dan Engels, Duits en Frans. Vanuit octrooirechtelijk perspectief is deze talenverordening volstrekt overbodig, maar politiek gezien was die nodig om de rest van het systeem tot stand te kunnen brengen. M-C. Janssens, IER M-C. Janssens, H. Vanhees, V. Vanovermeire, IER 2014/58 Een nieuwe bron voor de intellectuele eigendomsrechten in België: het Wetboek van Economisch Recht (WER) – Ook de Nederlandse beoefenaars van het recht van de intellectuele eigendom zijn zonder meer vertrouwd met de verschillende ‘klassieke’ bronnen van het intellectueel eigendomsrecht in België: de auteurswet van 30 juni 1994, de octrooiwet van 28 maart 1984, de wet databanken van 31 augustus 1998, enz. Al deze verschillende intellectuele eigendomswetten worden weldra opgeheven. Het merendeel van de wetgeving inzake het recht van de intellectuele eigendom
wordt immers overgeheveld naar een nieuw wetboek, waarin het grootste deel van de Belgische economische wetgeving zal terug te vinden zijn, namelijk het Wetboek van Economisch Recht (WER). In deze bijdrage willen schrs. de Nederlandse IE-beoefenaar toelichting geven bij deze uiterst belangrijke ontwikkeling in België. Na een korte inleiding over het doel en de structuur van het WER, geven ze aan hoe en op welke plaats de Belgische intellectuele rechten in dit wetboek worden geïncorporeerd. Zoals blijkt, heeft de Belgische wetgever zich niet beperkt tot een zuivere codificatieoefening. Van het onderbrengen van de intellectuele rechten in het WER, werd ook gebruikgemaakt om ook een aantal wetswijzigingen, o.a. inzake het auteursrecht, door te voeren.
Tijdschrift voor Internetrecht 7e jrg. nr. 5, november 2014 M. de Graaf Belastingheffing bij multinationals en de digitale economie – In de afgelopen jaren is er veel aandacht in de pers en internationale gremia geweest voor voordelige belastingstructuren die gebruikt worden door multinationale ondernemingen. Extra aandacht gaat daarbij keer op keer uit naar ondernemingen die opereren in de digitale economie. Ze zijn wellicht het minst grijpbaar, het meest globaal en daardoor misschien het best in staat grensverkennende belastingbesparende structuren op te zetten. Zowel vanuit de OESO als vanuit de EU zijn dit jaar rapporten gepubliceerd over belastingheffing in relatie tot de digitale economie. Opvallend is dat daarbij de basisvraag lijkt te zijn of voor deze ondernemingen andere regels zouden moeten gelden dan voor andere ondernemingen. Beide rapporten concluderen vooralsnog tamelijk stellig dat de voor alle ondernemingen geldende regels ook de norm kunnen zijn en blijven voor de ondernemingsactiviteiten in de digitale economie. Dit artikel vat de twee rapporten beknopt samen en plaatst deze in perspectief. A. Engelfriet Ontwikkeling en Recht: waar gaat het heen met Bitcoin?
Tijdschriften
– De virtuele valuta Bitcoin is niet meer weg te denken uit het nieuws. En ook als betaalmiddel wordt deze steeds meer geaccepteerd. Bitcoin is uniek omdat het geen centrale autoriteit kent die de munt uitgeeft. De valuta is beschikbaar als getallenreeksen, en transacties worden als series complexe rekensommen verwerkt en gecontroleerd. Ook dit controleren gebeurt zonder centrale autoriteit, iedereen die bitcoins beheert kan meerekenen. Bitcoin roept nieuwe juridische vragen op. Bijvoorbeeld of de munt is te kwalificeren als ‘geld’ onder de wet. Welke regels voor financiële transacties gelden voor bitcoinverwerkers, en moet je aangifte doen over je bitcoinbezit? Maar Bitcoin is meer dan alleen een nieuwe geldvorm. Het decentrale karakter maakt de munt fundamenteel anders. Wat betekent deze technologische ontwikkeling voor het recht? Wordt het tijd voor regulering?
117 Internationaal privaatrecht Nederlands Internationaal Privaatrecht 32e jrg. nr. 4, december 2014 Themanummer: Recognition and enforcement: gaps and flaws in the current framework P. Beaumont The Revived Judgments project in The Hague – Binnen de Europese Unie wordt naarstig gezocht naar verbeteringen van procedures inzake grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van civiele vonnissen. Het doel – goedkopere en snellere procedures – is tot nu toe nog niet bereikt. In deze special over voornoemd onderwerp bespreekt schr. het werk van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in het zogenaamde ‘Judgments Project’. Het Project wordt in drie delen besproken. Het eerste deel behandelt van het Project de plannen gedurende de
jaren 1992 tot 2001, het tweede deel de Convention of 30 June 2005 on Choice of Court Agreements en tot slot in het derde deel het Judgments Project van 2010 tot heden. Schr. bespreekt tevens de verwachte aanneming door de EU van de Hague Choise of Court Agreements Convention 2005. P. Kinsch Enforcement as a fundamental right – Schr. betoogt dat het recht op een civiel rechterlijk oordeel gezien kan worden als een zelfstandig fundamenteel recht. Dit recht vloeit volgens schr. voort uit art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces). Schr. bespreekt achtereenvolgens de erkenning van buitenlandse vonnissen als een zelfstandig recht en de tenuitvoerlegging als een procedureel recht. De conclusie is dat er op grond van jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens een recht op tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis kan bestaan. Als er in voorkomende gevallen een recht tot tenuitvoerlegging bestaat dan blijft het nationale recht buiten beschouwing tenzij inmenging van dat nationale recht gelet op het proportionaliteitsbeginsel gerechtvaardigd is. I. Curry-Sumner Rules on the recognition of parental responsibility decisions: A view from the Netherlands – Schr. bespreekt enkele specifieke problemen van het Brussel II erkenningsregime. Schr. geeft een overzicht van de geldende regels voor grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen op het gebied van het ouderlijk gezag. Hierbij wordt gekeken naar de binnen Europa bestaande verschillende internationale regimes en de in Nederland geldende regels. Hierbij identificeert schr. enkele probleemgebieden ten aanzien van de geldende regels en hun toepassing. A. Dutta, W. Pintens The mutual recognition of names in the European Union de lege ferenda – Schr. bespreken het werk van de werkgroep van de Europese Commissie op het gebied van de wederzijdse erkenning van namen. Besproken wordt het voorstel dat de werkgroep heeft gedaan om het toepasselijke recht voor wat betreft namen van
personen binnen de EU te harmoniëren. Dit naar aanleiding van het feit dat het Hof van Justitie in meerdere uitspraken concludeerde dat gebrek aan harmonisatie van beslissingen op het gebied van namen van personen fundamentele principes schendt zoals bijvoorbeeld het principe van non-discriminatie en de vrijheid van verkeer. Hiernaast besteden schrs. ook aandacht aan de erkenning en tenuitvoerlegging. Het voorstel van de werkgroep behelst volgens schrs. wederzijdse erkenning van namen waarmee gegarandeerd wordt dat iedere persoon binnen Europa één naam heeft. M. Freudenthal Dutch national rules on the recognotion and enforcement of foreign judgments, article 431 CCP – Schr. bespreekt het Nederlandse art. 431 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel bepaalt onder meer dat beslissingen door vreemde rechters gegeven niet binnen Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd tenzij de wet of internationale verdragen anders bepalen. Volgens lid 2 van dat artikel kunnen de gedingen opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Art. 431 Rv, dat stamt uit 1838, is vanaf het begin van de twintigste eeuw door jurisprudentie beperkt; buitenlandse vonnissen kunnen worden erkend wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan. In een dergelijk geval behoeft het geding niet opnieuw aan de Nederlandse rechter te worden voorgelegd. Omdat dit tot rechtsonzekerheid kan leiden is volgens schr. een herziening van de Nederlandse regels op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen gewenst. E. Apers Recognition and enforcement of foreign judicial decisions: Belgium’s codification explored – Schr. bespreekt de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in België. In België is het internationaal privaatrecht gecodificeerd en dat heeft geleid tot op Brussel I geïnspireerde gedetailleerde regels en procedures. Schr. onderzoekt de achtergronden van de Belgische codificatie en geeft een beschrijving van de procedure van erkenning
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
137
Tijdschriften
en tenuitvoerlegging. In België bestaat een bijna automatische erkenning van buitenlandse rechterlijke uitspraken en een eenvoudige exequatur procedure. Maar ondanks deze heldere regelgeving zijn er volgens schr. toch praktische problemen gerezen.
118 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR 36e jrg. nr. 12, december 2014 Themanummer: IPR en internationaal familierecht Mr. E.N. Frohn, FJR 2014/74 Regimekeuze tevens (stilzwijgende) rechtskeuze? – Deze bijdrage betreft de betekenis van een vermelding van het huwelijksvermogensregime in een buitenlandse huwelijksakte. Ligt in zo’n vermelding tevens een rechtskeuze voor het toepasselijke recht besloten? Aan de hand van de uitspraak van de Hoge Raad van 29 maart 2013 en – na verwijzing – die van het Gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2013, wordt op deze vraag ingegaan. Mr. dr. Ian Curry-Sumner, FJR 2014/75 IPR aspecten van het lesbisch ouderschapEen korte beschouwing – Sinds 1 april 2014 is het mogelijk voor lesbische moeders om van rechtswege ouder te worden van een kind. Voorheen moesten deze stellen om beiden juridisch ouder van het kind te worden, gebruikmaken van een adoptieprocedure. Sinds 1 april 2014 kunnen deze vrouwen gebruikmaken van verschillende juridische procedures om hun ouderschap vast te stellen. Deze veranderingen zijn in het Nederlandse familierecht doorgevoerd. De aanpassingen zijn derhalve in Boek 1 BW terechtgekomen. Tegelijkertijd met deze aanpassing van het nationale familierecht, heeft de Nederlandse wetgever tevens de regels van internationaal privaatrecht (ipr) op dit terrein onder de loep genomen. In dit artikel wordt aandacht besteed aan de regels van het toepasselijke recht. Mr. F. Ibili, FJR 2014/76 Van lokale naar Europese werking van civiele beschermingsmaatregelen
138
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
– Deze bijdrage besteedt aandacht aan Verordening (EU) nr. 606/2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken. De verordening is van toepassing met ingang van 11 januari 2015 en regelt de erkenning van civiele beschermingsmaatregelen, zoals een contactverbod of straatverbod, in de betrekkingen tussen de lid-staten van de Europese Unie. Welke mogelijkheden biedt de verordening voor slachtoffers van (huiselijk) geweld die zich binnen de Europese Unie verplaatsen? Mw. M. van Yperen-Groenleer, FJR 2014/79 Kroniek internationaal familierecht – In deze kroniek wordt aandacht besteed aan de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen binnen het internationaal familierecht uit de periode vanaf de zomer 2013 tot en met oktober 2014.
119 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Omgevingsrecht Nr. 3/4, oktober 2014 Mr. T. Smolders Het voorbereiden, toetsen en beoordelen van de Omgevingswet: een uitdaging voor regering, Afdeling advisering van de Raad van State en Tweede Kamer – Dit artikel bespreekt de totstandkoming van de Omgevingswet. Naar aanleiding van gesprekken met enkele direct betrokkenen bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Raad van State en Tweede Kamer wordt inzicht gegeven in de wijze waarop deze partijen omgaan met de uitdaging die de Omgevingswet vormt. Mr. M.N. Boeve, dr. mr. F.A.G. Groothuijse Programmatische aanpak in de Omgevingswet: ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit? Wet eenvoudig beter, amvb diffuser en complexer? – In dit artikel gaan schrs. in op de
programmatische aanpak in het wetsvoorstel voor een Omgevingswet. In het wetsvoorstel is de werking van het instrument van de programmatische aanpak flink verruimd. Schrs. plaatsen kanttekeningen bij de wijze waarop de programmatische aanpak in de Omgevingswet is geregeld. Mr. H.A.J. Gierveld Aanleg en wijziging van hoofdinfrastructuur op grond van de Omgevingswet: van tracébesluit naar projectbesluit – In dit artikel wordt het instrument van het projectbesluit zoals opgenomen in het wetsvoorstel voor een Omgevingswet besproken. Schr. vergelijkt het instrument uit het wetsvoorstel met de doelen van de regering om snellere en betere besluitvorming mogelijk te maken. Verder wordt het projectbesluit beschouwd als een volwaardige vervanger voor het tracébesluit uit de Tracéwet. Mr. M.C. Stoové, mr. G.A. Biezeveld Handhaving in de nieuwe Omgevingswet. Meer dan de zinnen verzetten? – In dit artikel wordt het wetsvoorstel voor de Omgevingswet beoordeeld op de aspecten van handhaving. Schrs. betogen dat de regering onvoldoende lering heeft getrokken uit fouten in het verleden. Daardoor laat de Omgevingswet een kans liggen op een fundamentele koerswijziging in de handhaving van het omgevingsrecht. Prof. mr. G.A. van der Veen Milieuaansprakelijkheid en zorgplichten in de Omgevingswet. Oratie Rijksuniversiteit Groningen – Deze bijdrage is de licht aangepaste schriftelijke versie van de rede uitgesproken bij de openbare aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Milieurecht aan de Rijksuniversiteit Groningen op 14 oktober 2014. Schr. gaat in op de samenloop van grondslagen om milieuschade te verhalen bij de burger zoals milieuaansprakelijkheid, algemene zorgplichten en bijzondere wettelijke regelingen. In het wetsvoorstel voor de Omgevingswet blijft deze veelheid aan instrumenten bestaan. Mr. E.M.N. Noordover, mr. A. Drahmann Tailormade regelgeving voor windturbineparken op de Noordzee – In dit artikel gaan schrs. in op het
Tijdschriften
wetsvoorstel Wet windenergie op zee dat op 16 oktober is aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze wet is speciaal ontworpen om de doelstellingen van het kabinet tot het realiseren van windparken in zee te halen. Schrs. bespreken de diverse nieuwe instrumenten die het wetsvoorstel introduceren, zoals het kavelbesluit. Ten behoeve van het kavelbesluit worden veel van de benodigde onderzoeken voor het realiseren van een windpark verricht, zodat een private initiatiefnemer na het kavelbesluit zo snel mogelijk het windpark kan realiseren.
120 Rechten van de mens Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 5e jrg. nr. 3, december 2014 K. Smeets, C. Sterkens Religieuze voorgangers tussen Schrift en recht. Botsing van de godsdienstvrijheid en het gelijkheidsbeginsel in Nederland – In onze westerse samenleving is het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een algemeen aanvaard principe. Het toepassingsbereik van dit recht en de positie daarvan in relatie tot andere grondrechten zijn echter tot op de dag van vandaag bron van discussie. Menigmaal worden geschillen hierover voor de rechter gebracht. In deze bijdrage richten schrs. zich op de botsing van de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het gelijkheidsbeginsel ingeval er sprake is van discriminerende uitspraken door religieuze voorgangers op grond van hun religieuze overtuiging. Welke vrijheidvan spreken hebben Nederlandse religieuze voorgangers wanneer hun opvattingen botsen met het discriminatieverbod?
121 Rechtshulp Advocatenblad 95e jrg. nr. 1, januari 2015 R. Stiphout
Wat advocaten waarderen – In een door het Advocatenblad gehouden online enquête werd door ongeveer 250 advocaten de vraag beantwoord wat een advocaat goed maakt. Schr. bespreekt de resultaten van deze enquête. Advocaten moesten drie zaken noemen waarin een advocaat moest uitblinken. De meeste advocaten noemden uitblinken tijdens het optreden ter zitting, overtuigen, communiceren en kennis verwerven. Hierbij was er verschil tussen mannen en vrouwen. Vrouwen kozen vaker voor communiceren en onderhandelen, terwijl mannen veel vaker optreden in rechte en kennis verwerven kozen. Ook was er verschil tussen jong en oud. Jongere advocaten kozen vaker overtuigen dan kennisverwerving. Tot slot bleek ook dat er per rechtsgebied verschillen waren. In het strafrecht staat optreden in rechte hoog aangeschreven, binnen het ondernemingsrecht het onderhandelen, en binnen het arbeidsrecht het communiceren. Tot slot werd binnen drie rechtsgebieden een beroepsgenoot gekozen die tot voorbeeld strekt. Voor het strafrecht is dat Wim Anker, voor personen- en familierecht Louis Zonnenberg en voor het arbeidsrecht Rogier Duk. In een interview vertellen zij over hun opvattingen over het vak en de uitoefening ervan. N. de Graaf De cliënt heeft het woord – Het naar de rechter gaan heeft voor cliënten van advocaten grote impact. Schr. gaat aan de hand van vier verhalen van cliënten in op de problemen waar zij tegen aan liepen. Een cliënt in een echtscheidingszaak vertelt dat zij tijdens de gecompliceerde procedure aanliep tegen juridische termen die zij niet begreep. Zij voelde zich kwetsbaar en niet gesteund door haar advocaat. In een financiële fraude zaak vertelt de aanvankelijk als verdachte aangemerkte cliënt over de verstrekkende gevolgen die de hele zaak en de tijdelijke detentie voor hem hebben gehad. Een galeriehouder die werd vervolgd voor het verkopen van Mein Kampf vertelt over de advocaat die zich aanbood en over de media-aandacht die zijn zaak trok. Tot slot het verhaal van twee ouders die hun
dochter verloren bij een vliegtuigongeval en die na aanvankelijk slechte ervaringen met de advocatuur uiteindelijk een advocaat vonden die betrokken is bij hun zaak. H. Schuurman Veel cash toegewenst in 2015 – Voor een beter financieel beheer binnen het advocatenkantoor worden door schr. vier stappen geschetst. Ten eerste moet bij een advocatenkantoor worden uitgegaan van de betaalde omzet en zijn de sleutelwoorden ‘inzicht’ en ‘aandacht’. Ten tweede innoveer en investeer: door het werkproces efficiënter te maken, kunnen eenvoudige zaken gestandaardiseerd worden en voor een vaste prijs worden aangeboden. Vervolgens dient een kantoor zich toe te leggen op de sterke punten met ander woorden specialiseer en focus. Tot slot moeten kantoren strategisch kiezen. Afsluitend wijst schr. erop dat het belangrijk is dat een advocaat op de hoogte is van wat voor de cliënt van belang is en zich daarop richt. Schr. is interim finance manager en richt zich op de winsten efficiëntieverbetering van advocatenkantoren. A. van der Benten, P. Slob Beloningsafspraken. Wat is wel en niet toegestaan tussen advocaat en cliënt? – Beloningsafspraken tussen advocaat en cliënt worden geregeld in Gedragsregel 25. Uitgangspunt is dat de advocaat een redelijk salaris in rekening brengt. Het tuchtrecht leert dat de grenzen van het honorarium worden gevormd door minimaal kostendekkend en voorzien van een salaris voor de advocaat en het niet toestaan van duidelijk excessief declareren. De tuchtrechter mag alleen oordelen over een declaratie als het berekend salaris buiten deze grenzen treedt. Voorts bepaalt gedragsregel 25 dat no cure no pay en quota pars litis niet is toegestaan. Hierop is een uitzondering. Per 1 januari geldt dat voor de duur van vijf jaar in letselschadezaken en overlijdensschadezaken resultaatgerelateerde beloning is toegestaan. Het moet dan wel gaan om zaken waarin aansprakelijkheid nog niet vaststaat. Daarnaast is het volgens de jurisprudentie toegestaan om een lager uurtarief af te spreken dat in geval van een positief resultaat kan worden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
139
Tijdschriften
verhoogd en als het beloningsafspraken bij incasso betreft, is het toegestaan af te spreken dat het honorarium een bepaald percentage van het geïncasseerde bedrag is.
de orde komen: het toepasselijk recht, de verplichtingen van partijen en de rol van het scheidsgerecht in post-arbitrage geschillen.
Nieuw Juridisch Weekblad PIV Bulletin Nr. 6, december 2014 Mr. L. Veendrick No cure no pay en de dubbele redelijkheidstoets – Op 26 september 2014 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de procedure van X tegen Stichting Scheper Ziekenhuis. In deze procedure lag de vraag voor of het honorarium – dat X op basis van een no cure no pay afspraak aan zijn rechtsbijstandverlener verschuldigd was – via art. 6:96 lid 2 onder b en c BW voor vergoeding door het Scheper Ziekenhuis in aanmerking kwam. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid, dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt op basis van een no cure no pay afspraak, niet tot uitsluiting van vergoeding van deze kosten ondere 6:96 lid 2 BW kan leiden. Wel moeten deze kosten om voor vergoeding in aanmerking te komen voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Het arrest X/Scheper Ziekenhuis betreft een belangrijke uitspraak voor de praktijk, waarin steeds vaker resultaat gerelateerde beloningsafspraken voorkomen. In dit artikel gaat schr. in op de beoordeling van resultaatgerichte beloningsafspraken aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets.
123 Sociaal Recht
122
Arbeidsrechtelijke Annotaties
Rechtspleging & procesrecht Contracteren 16e jrg. nr. 4, decmber 2014 Mr. B. van Zelst Contracteren met arbiters. Aandachtspunten bij de rechtsrelatie tussen arbiters en procespartijen – In deze bijdrage wordt de aard en inhoud van de rechtsverhouding tussen het scheidsgerecht en de procespartijen nader geanalyseerd. Aan
140
13e jrg. nr. 313, 24 december 2014 B. Nelissen Het Grondwettelijk Hof en de rechterlijke pensioenwrevel. ‘Verambtenariseert’ onze rechtspraak? – (België) In zijn arrest nr. 2013/67 weerlegt het Grondwettelijk Hof verschillende bezwaren tegen het overgangsregime inzake de rechterlijke pensioenhervorming. Dit arrest vormt een symptoom van het Belgische ‘consociationalisme’ waarbinnen wie rechtspreekt het steeds moeilijker krijgt om die rol waar te maken. Meer assertiviteit van het Hof is aan de orde maar niet evident: het dominante mensenrechtendiscours werkt immers op indirecte wijze de politieke kolonisering van de magistratuur in de hand, aldus de rechtsstaat ondergravend. Deze bijdrage wil het oordeel van het Hof duiden als legalistisch én gebrekkig in vrijmoedigheidsopzicht en gaan hierbij nogal essayistisch te werk. Toch wil schr. ook begrip opbrengen voor de zeer moeilijke omstandigheden waarin het Hof, en bij uitbreiding elke rechtsprekende instantie, op vandaag moet functioneren.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
8e jrg. nr. 3, december 2014 S.F. Deakin The challenge of empirical method to Labour Law theory and practice – The aim of the paper is to consider the significance for labour law theory and practice of empirical research into the operation and effects of this branch of law. It will be argued that empirical research has an important role to play in the methodology of labour law, even if it is ancillary, much of the time, to doctrinal approaches. Secondly, and relatedly, the paper will address the historical role of empirical research in the shaping of labour law as a
field distinct from both private law and public law, and, in particular, as transcending the categories of property and contract that were inherited from the individualist private law of the nineteenth century. The third and last theme of the paper is that of the role of empirical research in addressing contemporary issues of labour law doctrine and policy. B. Schouten De systematiek van bewuste roekeloosheid als schuldcriterium bij arbeidsrechtelijke aansprakelijkheidskwesties – Dit artikel stelt de vraag centraal of aan het gebruik van bewuste roekeloosheid als criterium voor eigen schuld van de werknemer een ‘arbeidsrechtelijke’ benadering ten grondslag ligt. In de verschillende contexten waarin het begrip ‘bewuste roekeloosheid’ in het civiele arbeidsrecht wordt gebruikt, heeft de Hoge Raad aan bewuste roekeloosheid dezelfde beperkte uitleg gegeven. Voor deze uitleg heeft de Hoge Raad leentjebuur gespeeld bij het vervoerrecht en het verzekeringsrecht. Gezien de verschillende grondslagen van deze rechtsgebieden, is de vraag of dit terecht is gerechtvaardigd. Binnen het arbeidsrecht zelf kan worden betwijfeld of de verschillende ratio’s die aan de regelingen voor werkgevers- en werknemersaansprakelijkheid ten grondslag liggen een gelijke benadering van eigen schuld van de werknemer rechtvaardigen. Daarnaast leidt het bestaan van ‘directe’ en (middels een verzekeringsplicht) ‘indirecte’ aansprakelijkheid van de werkgever tot vragen over de juiste benadering van de eigen schuld van de werknemer.
Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk Nr. 8, december 2014 A.A. Stekelenburg, M. Bouiga De beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de zieke werknemer en de daarbij behorende risico’s – Arbeidsongeschikte werknemers genieten betere ontslagbescherming dan arbeidsgeschikte werknemers. Aan een eventuele beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedurende deze periode van verplichte loondoorbetaling kleven risico’s. Schrs. hebben 104 rechterlijke uitspraken
Tijdschriften
onderzocht die zijn gepubliceerd van 2009 tot en met augustus 2014. In dit artikel worden de verschillende (on)mogelijkheden van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de zieke werknemer alsmede de daarmee gepaard gaande risico’s voor werkgever en werknemer besproken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verplichte loondoorbetalingsperiode, welke in beginsel 104 weken duurt, en de periode die daarna aanbreekt. Ook wordt de nieuwe Wet werk en zekerheid (WWZ) in deze bijdrage betrokken. M.J. Keuss, E.I. Bouma De discretionaire bevoegdheid van de werkgever bij de weigering van bonus- sen of andere variabele beloningen – Op 18 februari 2014 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch geoordeeld dat een werkgever op grond van het goed werkgeverschap geen gebruik mocht maken van zijn discretionaire bevoegdheid om een bonus te weigeren. Het Hof Amsterdam heeft op 6 mei 2014 daarentegen geoordeeld dat een werkgever niet handelde in strijd met het goed werkgeverschap door met een beroep op zijn discretionaire bevoegdheid een bonus te weigeren. Deze twee uitspraken lenen zich voor een bespreking van de problematiek omtrent de discretionaire bevoegdheid van werkgevers bij het weigeren van bonussen of andere variabele beloningen. Het blijkt dat een werknemer meerdere mogelijkheden heeft om bij de weigering van een volledige of voorwaardelijke bonus of andere variabele beloning nakoming te vorderen. H. de Vries Nieuw licht op de elektronische schaduw. Over de gevolgen van de (concept) algemene verordening gegevensbescherming voor privacy in arbeidsverhoudingen – In deze bijdrage wordt ingegaan op compliance met wet- en regelgeving ter bescherming van privacy en persoonsgegevens van werknemers. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft privacy op de werkplek boven aan de lijst van thematische speerpunten gesteld voor het jaar 2014. Op Europees niveau wordt onderhandeld over een Algemene Verordening Gegevensbescherming die ingrijpende gevolgen heeft voor de arbeidsrechtpraktijk. Niet
alleen worden de rechten van de betrokkenen versterkt en worden de normen voor gegevensverwerking aangescherpt, op niet naleving van de normen worden bovendien straffe sancties gesteld. De gevolgen van de komende Verordening voor gegevensverwerking in arbeidsverhoudingen worden in deze bijdrage benoemd. De gevolgen van de komende Algemene Verordening Gegevensbescherming voor de arbeidsrechtpraktijk zijn volgens schr. verstrekkend.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 6, december 2014 Mr. dr. I. van der Helm Onrechtmatig verkregen bewijs in het arbeidsrecht – Indien een werkgever een vermoeden heeft dat de werknemer zich schuldig maakt aan wangedrag zal hij daarnaar onderzoek willen instellen. Als uit het onderzoek blijkt dat dit inderdaad het geval is, kan dit reden zijn tot ontslag van de werknemer. Maar wat als de werkgever het onderzoek niet behoorlijk heeft verricht en hierdoor onrechtmatig handelt? Het bewijs is dan onrechtmatig verkregen. Kan dit dan toch gebruikt worden in een procedure tegen de werknemer? En zo ja, dient de onrechtmatigheid consequenties te hebben voor de werkgever? In dit artikel wordt de arbeidsrechtelijke jurisprudentie op dit gebied besproken. Er komt aan de hand van verschillende onderzoeksmethoden aan de orde onder welke omstandigheden het bewijs onrechtmatig is verkregen. Vervolgens wordt besproken welke consequenties het onrechtmatig verkregen bewijs heeft voor de procedure.
124 Staats- & bestuursrecht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 3, december 2014 Mr. W.A.M. Hu-a-ng De Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap en het technisch keuren van voertuigen voor Karnaval en Seú. – Elk jaar worden op Curaçao optoch-
ten op de openbare weg georganiseerd zoals Karnaval en Seú. De wettelijke grondslag voor het verlenen van vergunningen voor deze evenementen is vervallen. Niettemin dienen voertuigen die gebruikt worden voor Karnaval en Seú uit veiligheidsoverwegingen technisch goedgekeurd te zijn. In dit artikel wordt ingegaan op deze aspecten en anderen zoals de bevoegdheid van de minister, de rechtsbescherming van de keuringplichtige en de noodzaak van een wettelijke regeling op het gebied van de openbare orde.
Recht der Werkelijkheid 35e jrg. nr. 3, december 2014 Themanummer: Contextualizing regulatory governance J. van der Heijden What role is there for the state in contemporary governance? Insights from the Dutch building sector – An emerging body of empirical governance studies highlights that the role of the state in governance has been changing. It has moved away from governing societal problems solely through traditional direct regulatory interventions. State actors are now (also) taking up facilitative and enabling roles in innovative voluntary governance arrangements. This article seeks to gain a better understanding of these facilitating and enabling roles of state actors in real world practice and what (clusters of) roles are needed to obtain successful outcomes from these arrangements. It builds on an empirical study of ten different arrangements in the Dutch sustainable building sector, which are analysed using fuzzy set qualitative comparative analysis (fsQCA) methodology. T. Havinga National variations in the implementation and enforcement of European food hygiene regulations. Comparing the structure of food controls and regulations between Scotland and the Netherlands – Over the course of time the European Union has increased its powers considerably. Currently, almost all food safety regulations in the member states rest on European law. Despite this common legal base, several differences between member states still exist. This article
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
141
Tijdschriften
compares the way Scottish and Dutch authorities deal with a particular item of European food law: the development of national guides to good practice for hygiene and for the application of HACCP principles by the food industry. L. Jing The government’s roles in transnational forest governance – Forest certification schemes and the legality regime are two main methods of transnational forest governance. A recent review of the literature has revealed that the government and forest certification are often intertwined. Based on that review, this contribution argues that governments play divergent roles in forest certification schemes in different aspects of the regulatory process: namely, agenda and standard setting, implementation, monitoring, and enforcement. In most FSC schemes, governments in developed countries play a less active role in most of these aspects than they do in context-based industry-dominated schemes. In the three emerging economies examined – Indonesia, Brazil, China – the government sometimes plays a more active role in contextbased, industry-dominated schemes than it does in developed countries. The rising legality regime might further strengthen the role of the government in forest governance. P. Verbruggen Regulatory governance by contract: the rise of regulatory standards in commercial contracts – In this paper a literature review is used to explore the role that commercial contracts concluded between private actors play as instruments of regulatory governance. While such contracts are traditionally seen as a means to facilitate exchange between market participants, it is argued in the literature that commercial contracts are becoming increasingly important vehicles for the implementation and enforcement of safety, social and sustainability standards in transnational supply chains. The paper maps the pervasiveness of this development, its drivers, and the governance challenges that arise from it. While doing so, the paper more generally explores the relationship between regulation and contract law.
142
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
C. Parker The food label as governance space: free-range eggs and the fallacy of consumer choice – In a neoliberal age governments, NGOs, food producers and retailers all state that the food system can be governed via consumer choice a.k.a. voting with your fork. This makes the retail food label an important space for contests between different actors who each seek to govern the food system according to their own interests and priorities. The paper argues that this makes it crucial to ‘backwards map’ the regulatory governance networks behind the governance claims staked on food labels. The paper uses the example of the contested meaning of ‘free-range’ claims on animal products in Australia to propose and illustrate a methodology for this backwards mapping. M. Scheltema The need for an integrated comparison of the effectiveness of international sustainable forestry, coffee and cocoa initiatives – To date the effectiveness of private sustainability standards has been assessed from different angles which attribute different meanings to effectiveness. This contribution compares the effectiveness of two international certification initiatives (i.e. sustainable forestry (Forest Stewardship Council, FSC) and sustainable coffee and cacoa (UTZ Certified)) from three different angles (legal, impact, acceptance/legitimacy/governance). Based on publicly available data, it is shown that FSC scores better on some dimensions of these three angles (e.g. enforcement, cost and price premium, and government acceptance), while UTZ Certified scores better on others (e.g. verifiable evaluation criteria, regular evaluation, innovation). Hence, this analysis shows that a comparative evaluation of both initiatives would have been biased if it would have been based on a single angle approach. There is all the more reason to use such an integrated approach, since the different angles are intertwined. Therefore, it has been established that in order to establish the effectiveness of private certification initiatives an integrated approach is needed which combines different angles. This contribution shows such an approach is feasible.
RM Themis 175e jrg. nr. 6, december 2014 Mr. C.J-A. Seinen Constitutionele dialogen binnen het Koninkrijk – In Nederland geldt een verbod op toetsing van wetten in formele zin aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Schr. bespreekt de mogelijkheden tot rechterlijke toetsing van wetgeving en andere overheidsgedragingen binnen het Koninkrijk. Eerst zet schr. de toetsingsmogelijkheden binnen Nederland op een rij gevolgd door de situatie in de voormalige Nederlandse Antillen. Daarna wordt ingegaan op de situatie op het sinds 1986 binnen het Koninkrijk zelfstandige Aruba en sinds 2010 zelfstandige Curaçao en Sint Maarten. Vervolgens bespreekt schr. de verschillen tussen de toetsing door de gewone rechter en het Constitutioneel Hof waarbij uitgebreid wordt ingegaan op eerste uitspraak van het Constitutioneel Hof van 8 november 2013 en de toegankelijkheid, bevoegdheden en taak van het Hof. Schr. concludeert dat ten aanzien van het bewaken van de constitutionaliteit van wetgeving en overheidsgedrag de door de wetgever aan de rechters toebedeelde rol binnen het Koninkrijk uiteenloopt. Wetgever en rechter hebben volgens schr. een complementaire rol als het gaat om het winnen van het vertrouwen van het volk; wat dat betreft geven de wetgevers van Curaçao en Sint Maarten het goede voorbeeld.
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 8, december 2014 R. Benhadi De normering van topinkomens bij gesubsidieerde instellingen – Aan de hand van een uitspraak van de rechtbank van 9 april 2013 en de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State in hoger beroep van 25 juni 2014 bespreekt schr. gemeentelijke inkomenspolitiek via het subsidierecht. Gemeenten proberen via inkomenspolitiek beperkingen te stellen aan beloningen bij instellingen die zij subsidiëren. In voornoemde uitspraak oordeelt de Afdeling dat
Tijdschriften
een door B&W aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichting met betrekking tot het hanteren van topsalarissen niet kwalificeert als doelgebonden (art. 4:38 Awb) of als geoorloofde oneigenlijke verplichting (art. 4:39 Awb). Schr. concludeert dat het een gemeente niet is toegestaan om via het subsidierecht inkomenspolitiek te bedrijven en eisen te stellen aan de hoogte van salarissen. Wel is het mogelijk om in de gemeentelijke subsidieverordening vast te leggen dat salariskosten niet of slechts gedeeltelijk voor subsidiëring in aanmerking komen. R.J. Wevers, R.J. Boogers Passieve risicoaanvaarding bij vervallen gebruiksmogelijkheden – Bij planschade wordt de door de burger geleden schade vergoed als komt vast te staan dat de schade redelijkerwijs niet voor diens rekening behoort te komen. Verzoeken om planschadevergoeding worden regelmatig afgewezen op grond van passieve risicoaanvaarding. Schrs. bespreken passieve risicoaanvaarding bij vervallen gebruiksmogelijkheden. Van passieve risicoaanvaarding (‘risicovol stilzitten’) is sprake als een redelijk denkend en handelend eigenaar geen gebruik maakt van de op dat moment aan hem toekomende gebruiksmogelijkheden terwijl voor hem voorzienbaar is dat door bijvoorbeeld een bestemmingsplanwijziging deze mogelijkheden zullen komen te vervallen. Besproken wordt wat ten aanzien van een vervallen gebruiksmogelijkheid onder ‘geen (concrete) poging’ en onder een ‘concrete poging’ om de gebruiksmogelijkheid te verwezenlijken, moet worden verstaan. De conclusie is dat een benadeelde op twee manieren het aanrekenen van passieve risicoaanvaarding kan voorkomen; door het aannemelijk maken dat hij door feitelijke omstandigheden niet in staat is geweest om de vervallen gebruiksmogelijkheden te benutten of door het op minimale wijze gaan benutten van de gebruiksmogelijkheden die komen te vervallen.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 5e jrg. nr. 3, december 2014 M. Tijssen Inburgering en geestelijke dienaren. een bijzondere doelgroep of gewoon nieuwkomers?
– Het integratiebeleid van de overheid is gericht op de totstandkoming van een samenleving waarin de leden van etnische minderheidsgroepen hun burgerrechten voluit kunnen realiseren en hun maatschappelijke rechten en plichten waarmaken. Dat geldt ook voor geestelijke dienaren die naar Nederland komen voor de in Nederland woonachtige minderheidsgroepen. Het specifieke inburgeringstraject dat door de overheid voor deze doelgroep per 2002 werd ingesteld en per eind 2014 werd beëindigd, heeft in de afgelopen jaren ingrijpende wijzigingen ondergaan als gevolg van ontwikkelingen in de politiek-maatschappelijke context en de veranderingen in inburgeringswetgeving die daarvan het gevolg is. Schr. was intensief betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van dit inburgeringsprogramma voor geestelijke dienaren, en dit artikel is haar persoonlijke reflectie op het hele proces.
125 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad Kronieken 95e jrg. nr. 1, januari 2015 C. Flokstra, W. Geurts, C. Grijsen, D. de Jonge, R. Malewicz, S. Pijl Kroniek Formeel Strafrecht 2014 – Deze kroniek is gebaseerd op uitspraken gepubliceerd in diverse vakbladen, waaronder de Nieuwsbrief Strafrecht (NbSr), de Nederlandse Jurisprudentie (NJ) en het Nederlands Juristenblad (NJB). Zij behandelt de verschillende deelonderwerpen alfabetisch en eindigt met een overzicht van nieuwe weten regelgeving. C. Grijsen, D. de Jonge, P. van der Meij, S. Pijl Kroniek Materieel Strafrecht – Dit is de tweede keer dat naast de Kroniek Formeel Strafrecht een Kroniek Materieel Strafrecht is geschreven. In de vorige editie is al aangegeven dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad steeds meer nadruk is
komen te liggen op het materiële strafrecht, in de zin dat daar voor de verdediging het meest lijkt te halen. Deze lijn trekt zich ook in deze Kroniek door: de Hoge Raad benadrukt dat de rechter voor het bewijs van de aanwezigheid van bepaalde strafverzwarende omstandigheden in de motivering duidelijk dient te laten blijken dat er ‘meer’ aan de hand is dan het gronddelict. Ook lijkt de Hoge Raad paal en perk te willen stellen aan de aanvankelijk ruim uitgelegde delictsomschrijvingen als witwassen. Daar staat tegenover dat men het op het gebied van wetgeving en beleid niet zo nauw lijkt te nemen met het afbakenen van de reikwijdte van strafbaarstellingen. Deze Kroniek vormt een bloemlezing van materieelrechtelijke onderwerpen.
Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 3, december 2014 Mr. J.H.J. Verbaan, mr. B.A. Salverda Nieuwe strafwetgeving: de stand van zaken – In deze bijdrage bespreken schrs. de (aankomende) nieuwe strafwetgeving van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten en het gebied van de BES. Beide schrs. maken deel uit van het Antilliaanse projectteam van prof. De Doelder. Dit projectteam heeft bijstand verleend bij de totstandkoming van het nieuwe Wetboek van Strafrecht (zelfstandig voor elk van de landen), alsmede bij de herziening van het Caribisch Wetboek van Strafvordering (eenvormig). Met het moderniseren van de teksten wordt in alle landen nieuwe strafwetgeving gecreëerd, met uiteraard de nodige wijzigingen in bestaande praktijk tot gevolg.
Expertise en Recht Nr. 6, december 2014 Drs. A.J. Meulenbroek, dr. B. Kokshoorn, dr. L.H.J. Aarts De waarde van DNA-bewijs. Inleiding drieluik ‘Bewijskracht van onderzoek naar biologische sporen en DNA’ – Forensisch-biologisch onderzoek richt zich op het vaststellen van de herkomst van biologische sporen en de handelingen die tot een sporenbeeld kunnen hebben geleid. De laatste jaren is er vanuit de juridische praktijk een toenemende vraag naar nadere duiding van de betekenis van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
143
Tijdschriften
de resultaten van het forensisch-biologisch onderzoek. Deze vragen hebben met name betrekking op (1) de statistische onderbouwing bij complexe DNA-mengprofielen en (2) de criminalistische interpretatie van het sporenbeeld in de context van de zaak. Door recente ontwikkelingen in de forensische wetenschap zijn DNAdeskundigen nu beter toegerust dan voorheen om een gefundeerd antwoord te geven op deze vragen. Dit maakt het mogelijk om, in navolging van andere deskundigheidsgebieden (zoals vezel- en handschriftonderzoek), op een gefundeerde wijze een uitspraak te doen over de waarschijnlijkheid van het waargenomen biologisch sporenbeeld in het licht van verschillende scenario’s. Dit artikel is de inleiding van het drieluik ‘Bewijskracht van onderzoek naar biologische sporen en DNA’. Het is een samenvatting op hoofdpunten en bevat een verklarende woordenlijst. Dr. B Kokshoorn, dr. L.H.J. Aarts, drs. ing. T.J.P. de Blaeij, dr. P.A. Maaskant-van Wijk, drs. B.J. Blankers Bewijskracht van onderzoek naar biologische sporen en DNA. Deel 1. Theoretisch kader en aandachtspunten bij conclusies in het deskundigenrapport – Dit is het eerste deel van een drieluik waarin de theorie voor criminalistische interpretatie en evaluatie van forensisch onderzoek en de toepassing daarvan door DNA-deskundigen voor het voetlicht worden gebracht. Met deze bijdragen willen schrs. duidelijk maken hoe ‘de waarde van DNA-bewijs’ wordt bepaald, en hoe de bewijskracht geïnterpreteerd dient te worden volgens de huidige, internationaal geaccepteerde, forensisch-wetenschappelijke inzichten. Voor het evalueren van bevindingen van forensisch-technisch onderzoek bestaat een wetenschappelijk kader dat het mogelijk maakt om op een robuuste en transparante wijze gerichte antwoorden te kunnen geven op specifieke, zaaksgebonden vragen met betrekking tot ‘herkomst’ en ‘ontstaanswijze’ van sporen. Dit eerste deel van een drieluik over de ‘waarde van DNA-bewijs’ behandelt het algemene wetenschappelijke kader waarbinnen forensisch deskundigen de onderzoeksresultaten beoordelen en waarderen. Ook worden in dit deel de vraagstelling voor
144
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
een forensisch onderzoek en de rol van de DNA-deskundige bij verschillende typen vraagstellingen in het strafrechtelijk onderzoek behandeld. Dr. B. Kokshoorn, dr. L.H.J. Aarts, dr. J.H.A. Nagel, drs. J. Koopman Bewijskracht van onderzoek naar biologische sporen en DNA Deel 2. Bronniveau – Dit tweede deel behandelt de bewijskracht van DNA-resultaten op het zogenoemde ‘bronniveau’. Daarbij wordt uitgelegd wat de waarde is van een gevonden overeenkomst tussen het DNA-profiel van een persoon en het DNA-profiel van een spoor voor de vraag van wie het spoor afkomstig is. Ook de samenhang tussen het onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek komt in dit deel aan bod. Dr. B. Kokshoorn, dr. L.H.J. Aarts, drs. ing. T.J.P. de Blaeij, dr. P.A. Maaskant-van Wijk, drs. B.J. Blankers Bewijskracht van onderzoek naar biologische sporen en DNA Deel 3. Activiteitniveau – In dit derde deel wordt de interpretatie van DNA-resultaten behandeld in de context van een strafzaak om zo antwoord te krijgen op de vraag of het verkregen sporenbeeld informatie kan leveren over de handelingen die tot het sporenbeeld hebben geleid. Deze interpretatie op het activiteitniveau kan een cruciale stap zijn in een zaak om tot een juiste waardering van de resultaten van een forensisch DNAonderzoek te komen. In dit deel worden de gehanteerde werkwijze (zoals beschreven in het eerste deel) en de rol van de DNA-deskundige daarin nader uitgewerkt.
RM Themis 175e jrg. nr. 6, december 2014 Prof. mr. J.H. Crijns Op zoek naar consistentie. Bestraffing buiten de rechter om in strafrecht en bestuursrecht – Naast de rechter kunnen ook het Openbaar Ministerie en bestuursorganen straffen opleggen. Schr. verkent, analyseert en plaatst enkele kritische kanttekeningen bij het stelsel van buitengerechtelijke afdoening. Uitgangspunt is dat bij het vormgeven van het proces van buitengerechtelijke afdoening recht moet worden gedaan aan de belangen van alle betrokkenen. Vanuit het perspectief van justitiabelen bekijkt
schr. wat de verschillen zijn tussen de bestuurlijke boete en de strafbeschikking, of en in hoeverre deze zijn te rechtvaardigen en hoe de wetgever de keuze maakt tussen bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Afgesloten wordt met een aantal observaties ten aanzien van het fenomeen bestraffend bestuur, de bestuurlijke boete én de strafbeschikking, de afbakening tussen de afdoening langs de weg van het bestuursrecht en het strafrecht en de uniformering van de bestuurlijke boet en de strafbeschikking. De gegeven stand van zaken is volgens schr. slechts een voorlopige; de ontwikkelingen op dit gebied zijn moeilijk te voorspellen.
Tijdschrift voor Criminologie 56e jrg. nr. 4, december 2014 W.-J. Verhoeven Mediëren verhoortechnieken de veranderingen in de verklaringsbereidheid van verdachten? – Het analyseren van verhoren aan de hand van een Structural Equation Modeling-aanpak (SEM) kan meer inzicht geven in hoe de verklaringsbereidheid aan het begin van het verhoor, de inzet van verhoortechnieken en de verklaringsbereidheid aan het eind van het verhoor met elkaar samenhangen. SEM is een veelzijdige analysetechniek en biedt bij toekomstig groter opgezet onderzoek goede mogelijkheden. P. Duijn, P. Klerks De brug tussen wetenschap en opsporingspraktijk. Onderzoek naar de toepassing van sociale netwerkanalyse in de opsporing – Sociale netwerkanalyse wordt belangrijker voor de criminologie. Niet alleen in de wereld van de wetenschap maar ook in de wereld van de opsporing en intelligence. Tussen beide werelden bestaat echter momenteel geen contact. Getracht wordt een brug tussen die twee werelden te slaan. B. van Gestel, Chr. de Poot Acute dreigingen, vage geruchten. Opsporing van terroristische misdrijven en de handelingsruimte van politie- en justitiefunctionarissen
Tijdschriften
– Onderzoek naar de vraag hoe politie en justitie in de praktijk reageren op signalen van terrorisme en op welke wijze zij omgaan met hun discretionaire bevoegdheid. Daarbij speelt een rol dat ook als er sprake is van aanwijzingen bij verdenking van terroristische misdrijven bijzondere opsporingsmiddelen kunnen worden ingezet. H. Solide, N. Kop, M. Euwema Kinderpornorechercheurs en hun mentale weerbaarheid. Hoe rechercheurs de impact van kinderpornografiezaken ervaren en daarmee omgaan – In kinderpornografiezaken kunnen prioritering van opsporingsactiviteiten, het classificeren van beeldmateriaal, uitvoering van doorzoekingen en de confrontatie met verdachten zeer belastend zijn voor politiemedewerkers. Doorgaans worden echter weinig stressklachten ervaren. Voor de opsporingsambtenaren in dit soort zaken dient echter blijvende aandacht te zijn en moet geïnvesteerd worden in bekende bestaande hulpbronnen. C. Meerts Over pragmatisme en strategie – Deze bijdrage betreft een empirisch onderzoek naar corporate security. Daarbij staat de vraag centraal welke onderzoeksmethoden worden gebruikt voor privaat forensisch onderzoek en van welke mogelijkhe-
den van afdoening gebruik wordt gemaakt. Dit onderzoek leert dat het private onderzoek niet als ondergeschikt aan het door de staat beheerste onderzoek moet worden gezien maar eerder als dominant ten opzichte van de staat. W. de Haan Waar zijn toch al die ondeugende kinderen gebleven? Diagnose en behandeling van ADHD ter voorkoming van ernstig en gewelddadig crimineel gedrag – De voorspelling dat kinderen met ADHD een grotere kans hebben om op latere leeftijd crimineel te worden, is niet gefundeerd. In dit verband is van belang dat het medischpsychiatrisch onderzoek naar de oorzaken van antisociaal gedrag nog onvoldoende tot ontwikkeling is gekomen. Daarom is nog niet te voorspellen welke jongeren ernstig en chronisch antisociaal probleemgedrag zullen gaan vertonen. E. Rassin De diagnostische waarde van bewijs – Voor het strafrechtelijk bewijs wordt veelal uitgegaan van de confirmerende benadering, te weten het optellen van belastende bewijsmiddelen. Die benadering biedt onvoldoende zekerheid tegen rechterlijke dwalingen. Een alternatief is het berekenen van de diagnostische waarde van elk bewijsmiddel om zo
de bewijskracht van het totale bewijs te berekenen. Het uitgaan van de Bayesiaanse methode voor het bewijs brengt verbetering.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 5e jrg. nr. 3, december 2014 M. Rikmenspoel Strafbaarheid van hulp bij zelfdoding door een niet-medicus. De zaak Heringa en de maatschappelijke roep om zelfbeschikking – In het publieke debat is een luide roep hoorbaar voor het recht op zelfbeschikking rond het levenseinde. De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) voerde campagne onder het motto ‘Hulp is geen misdaad?!’. De zaak Heringa geldt als proefproces in deze camapagne. De term zelfbeschikking is voor meerdere interpretaties vatbaar. Dit artikel onderzoekt de betekenis ervan in relatie tot hulp bij zelfdoding binnen en buiten de reikwijdte van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl). Er wordt niet alleen gekeken naar de juridische, maar ook naar de religieuze en ethische dimensie.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
145
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
van deze verplichting. Als er sprake is van meerdere uitkeringen bij een uitvoerende instantie, kunnen al die verschillende uitkeringen na een ernstige misdraging worden gekort door het treffen van afzonderlijke maatregelen. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015. Besluit van 16-12-014, Stb. 2014, 550
Staatsblad Korting uitkering na ernstige misdraging 126 - Besluit houdende wijziging van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten in verband met het opnemen van een zelfstandige verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en hun functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden – De regering acht zeer ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en zijn functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden altijd ontoelaatbaar en is derhalve van oordeel dat dergelijke misdragingen altijd moeten leiden tot een adequate maatregel. Daarom voorziet dit besluit er in dat het zich onthouden van dergelijke misdragingen jegens uitvoerende instanties en personen die daar werkzaam zijn als een eigenstandige verplichting aan een uitkering wordt verbonden. De norm «het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens ambtenaren» is op zich een norm die zich tot iedereen richt en niet alleen tot de uitkeringsgerechtigde. Voor een dergelijke algemene norm biedt in principe het strafrecht het geëigende kader. De regering acht zeer ernstige misdragingen jegens functionarissen die bezig zijn de sociale zekerheid uit te voeren echter zo specifiek afkeurenswaardig, dat zij het zich onthouden van die gedragingen ook als norm in het sociaalzekerheidsrecht wil vastleggen en uitdragen, en daar, bij niet naleving van die norm, ook consequenties aan wil verbinden voor het recht op uitkering. Het is aan het UWV en de SVB om, met inachtneming van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, de hoogte en duur te bepalen van de verlaging wegens het niet nakomen
146
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Wrakopruimingsverdrag 127 - Wet houdende goedkeuring van het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken (Trb. 2008, 115) – Doelstelling van het Verdrag is het reguleren van de bevoegdheid van de kuststaat om in zijn exclusieve economische zone (in het vervolg: EEZ) wrakken, schepen en daarvan afkomstige zaken op te (laten) ruimen en de kosten daarvan te verhalen op de scheepseigenaar. Hoewel het Wrakopruimingsverdrag primair van toepassing zal zijn in de EEZ van elke verdragsstaat, is de mogelijkheid geopend dat een verdragspartij het Verdrag ook toepast op wrakken in zijn territoriale zee en op de binnenwateren. Nederland heeft zich sterk ingezet voor de totstandkoming van het Wrakopruimingsverdrag. Verwacht wordt dat het de verdragspartijen goede juridische en financiële mogelijkheden biedt om de nodige maatregelen te nemen om gevaar voor het milieu, de kust of daarmee verbonden belangen, dan wel de verkeersveiligheid dat uitgaat van schepen die gestrand zijn of dreigen te stranden, weg te nemen of te beteugelen. Het Verdrag is op 27 oktober 2008 voor het Koninkrijk ondertekend. Deze rijkswet strekt tot het verkrijgen van de benodigde wettelijke goedkeuring van het Verdrag. Met de totstandkoming van het Wrakopruimingsverdrag is een juridische leemte opgevuld in het internationaal recht: een uitdrukkelijke verdragsrechtelijke grondslag is gecreëerd voor het optreden van de kuststaat ten aanzien van het opruimen van wrakken, schepen en daarvan afkomstige zaken in de EEZ. Tot nu toe regelde geen van de bestaande verdragen uitdrukkelijk een dergelijke specifieke bevoegdheid van de kust-
staat. Inwerkingtreding m.i.v. 24-12-2014. Wet van 26-11-2014, Stb. 2014, 552 (Kamerstukken 34 057)
Verankering Governance Principes Verzekeraars Intrekking 128 - Besluit tot intrekking van het Besluit van 23 augustus 2011 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van verzekeraars (Stb. 2011, 396) – Dit besluit strekt tot het intrekken van het besluit waarbij de Governance Principes Verzekeraars (hierna: de Code) zijn aangewezen als gedragscode als bedoeld in artikel 391 lid 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Het Verbond van Verzekeraars heeft op 12 juni 2013 in haar algemene ledenvergadering een nieuwe versie van de Code vastgesteld. Deze nieuwe Code is op 1 juli 2013 in werking getreden en is ten opzichte van de oude versie uitgebreid met principes die zien op het afleggen van verantwoording over de naleving van de Code en op de naleving van wet- en regelgeving. Deze keer wordt een wettelijke verankering ervan niet nodig geacht. Inwerkingtreding m.i. 01-01-2015. Besluit van 11-12-2014, Stb. 2014, 555
Afschaffing plusregio’s 129 - Wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s – Deze wet maakt een einde aan de verplichte samenwerking in de acht plusregio’s. Het betreft een voortzetting van het beleid dat in gang gezet is door het voorgaande kabinet om te komen tot een compacte overheid. De plusregio’s zijn een permanente vorm van verplichte samenwerking, waaraan door de wetgever rechtstreeks taken zijn opgedragen, welke deels door het Rijk worden bekostigd. Nederland kent thans acht plusregio’s: de Stadsregio Amsterdam; de Stadsregio Rotterdam; het Stadsgewest Haaglanden; het Bestuur regio Utrecht; het Samenwerkingsverband regio Eindhoven; regio Twente; de Stadsregio Arnhem Nijmegen; Park-
Wetgeving
stad Limburg. Deze van het grondpatroon van de bestuurlijke verhoudingen in ons binnenlands bestuur afwijkende bestuursvorm, is oorspronkelijk in het leven geroepen als tijdelijke bestuursvorm in het kader van een proces van vernieuwing van de bestuurlijke organisatie dat had moeten resulteren in een nieuwe, definitieve vorm van bestuur in daarvoor in aanmerking komende grootstedelijke gebieden, vanuit de noodzaak om te komen tot een bovenlokale aanpak van de grootstedelijke gebieden. Met deze nieuwe vorm (waarvoor het concept van de stadsprovincie werd ontwikkeld) zou het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur worden hersteld en een einde komen aan deze overgangsvoorzieningen. Met deze wet komt het kabinet terug op het besluit om deze bestuursvorm in 2006 een permanente status te geven. Het kabinet is namelijk van mening dat er thans langs andere weg kan worden voorzien in de behoefte aan bestuurlijke voorzieningen rondom de grote steden, namelijk door de overheden zelf weer meer de ruimte te bieden om te kiezen voor de meest adequate vorm van samenwerking. Zulke meer flexibele vormen van samenwerking passen beter bij de vraagstukken van deze tijd. Hiermee kan het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur, bestaande uit drie bestuurslagen, worden hersteld. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015. Wet van 17-12-2014, Stb. 2014, 557 (Kamerstukken 33 659) en inwerkingtredingsbesluit van 17-12-2014, Stb. 2014, 558
Modernisering verlof en arbeidstijden 130 - Wet houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden – Deze wet bevat aanpassingen van de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) waarmee de regering de gebruiksmogelijkheden van beide wetten wil vergroten. Kern van de wet is dan ook het schrappen van procedurele en andere bepalingen zodat mogelijkheden voor verlof en aanpassing van de arbeidsduur (in onderling overleg tussen werkgever en werknemer)
flexibeler kunnen worden gebruikt. De wet voorziet in het schrappen van enige procedurele beperkingen in de WAA en flexibilisering van de mogelijkheden voor opname van ouderschapsverlof, adoptie- en pleegzorgverlof en langdurend zorgverlof. Voorts wordt met het oog op de toenemende diversiteit aan samenlevingsvormen de reikwijdte van het kort- en langdurend zorgverlof uitgebreid naar werknemers die zorgen voor huisgenoten andere dan partner, ouder of kind. Ook wordt de personenkring voor het kort- en langdurend zorgverlof uitgebreid met familieleden in de tweede graad en anderen met wie de werknemer een sociale relatie heeft; en de werkingssfeer van het langdurend zorgverlof verbreed met de zorg voor zieken en hulpbehoevenden. Tevens bevat deze wet een regeling voor aanvullend zwangerschapsverlof bij extreme vroeggeboorte of ziekenhuisopname van de pasgeborene en bij meerlingzwangerschappen. Ook kunnen de resterende dagen van het bevallingsverlof, na de 42e dag na de bevalling, flexibel worden ingezet en bevat de wet een regeling voor de overgang van het resterende bevallingsverlof en uitkeringsrecht aan de partner ingeval van sterfte van de moeder tijdens de periode van bevallingsverlof. De wet introduceert het partnerverlof, een onvoorwaardelijk recht op opname van drie dagen ouderschapsverlof geïntroduceerd in aanvulling op het kraamverlof. Tot slot bevat de wet een aanpassing in de tekst van het calamiteiten- en kort verzuimverlof. Doel van deze aanpassing is uitsluitend het verduidelijken van de werkingssfeer en het gebruiksdoel van deze verlofvorm. De wet treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen C, onder 1 en 2, Q, R en Sa, in werking met ingang van 1 januari 2015. Artikel I, onderdelen Q, R en Sa, treden in werking met ingang van 1 juli 2015. Wet van 17-12-2014, Stb. 2014, 565 (Kamerstukken 32 855) en inwerkingtredingsbesluit van 17-12-2014 (Stb. 2014, 566)
Financieel toetsingskader pensioenen 131 - Wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroeps-
pensioenregeling en de Invoeringsen aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) – Er zijn een aantal problemen met betrekking tot het huidige financieel toezicht op de uitkeringsovereenkomst, welke de aanleiding vormen voor deze wet. De hierin neergelegde maatregelen, moeten die problemen (deels) wegnemen. Het gaat achtereenvolgens om de volgende elementen en maatregelen: - Het helder maken van de wijze waarop risico’s worden opgevangen. De wet bevat regels om het contract completer te maken. Essentieel is dat pensioenfondsen zowel het beleid ten aanzien van de indexatie (toeslagenbeleid) als een financieel crisisplan vooraf moeten vastleggen. - Toepassing van de spreidingsmethodiek voor financiële schokken. Hierdoor wordt voorkomen dat gepensioneerden met abrupte kortingen worden geconfronteerd door financiële schokken of stijging van de levensverwachting. De herstelplansystematiek wordt gewijzigd, waardoor schokken als gevolg van een stijgende levensverwachting of als gevolg van ontwikkelingen op de financiële markten beter gespreid in de tijd kunnen worden verwerkt. - Het introduceren van duidelijke en eerlijke verdeelregels ten aanzien van de indexatie, zodat de buffer eerlijk over jong en oud wordt verdeeld en waardoor ook financiële meevallers in de tijd gespreid worden uitgedeeld. Er worden geen beperkingen ingevoerd voor de hoogte van de indexatieambitie. Wel worden wettelijke grenzen gesteld aan de hoogte van de toegestane indexatie in enig jaar. - Een stabiele kostendekkende premie. Dit is van belang voor stabiele koopkracht en loonkosten. De premiestabiliteit wordt behouden door de bestaande dempingsmogelijkheid via de tienjaars rentemiddeling te behouden (in het voorontwerp van wet was deze mogelijkheid geschrapt). - Robuuste sturingselementen. De afhankelijkheid van dagkoersen op financiële markten zal verdwijnen en worden vervangen door een sturingsinstrumentarium dat beter past bij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
147
Wetgeving
een stelsel dat gericht is op de lange termijn. De spreiding van financiële schokken leidt tot een stabieler patroon van de uitkeringen. Ook aan de meetmethodiek worden stabiliserende factoren toegevoegd. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015, m.u.v. artikel II, onderdeel Ka, dat in werking treedt nadat artikel XXXVID van de Verzamelwet SZW 2015 in werking is getreden. Wet van 17-12-2014, Stb. 2014, 567 (Kamerstukken 33 972) en inwerkingtredingsbesluit van 17-12-2014, Stb. 2014, 568
Opheffing bedrijfslichamen 132 - Wet tot Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen) —De al langer gehoorde kritiek op de product- en bedrijfschappen spitst zich met name toe op twee aspecten. In de eerste plaats is een belangrijk kritiekpunt het bindende karakter van verordeningen en vooral heffingen. Product- en bedrijfschappen hebben een autonome verordenende bevoegdheid en kunnen sectorondernemingen via heffingen dwingen een bijdrage te leveren aan de financiering van de schappen. Een tweede kritiekpunt staat in relatie tot het eerste punt en betreft het gebrek aan democratische legitimatie bij de schappen. Bedrijfslichamen hebben, in tegenstelling tot andere decentrale overheden, geen eigen democratisch gekozen orgaan. Naar het oordeel van het kabinet vormen de bevoegdheden van de product- en bedrijfschappen om bindende verordeningen op te stellen en heffingen op te leggen, alsook de beperkte inspraakmogelijkheden, een belangrijke beperking van ondernemerschap en kunnen zij de doelmatigheid in een sector belemmeren. In het Regeerakkoord is dan ook afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Een groot deel van de publieke taken die worden ondergebracht bij het Ministerie van Economische Zaken is reeds overgenomen op basis van bestaande bevoegdhe-
148
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
den. Deze wet regelt de formele opheffing van de product- en bedrijfschappen en legt de basis voor de overname van de resterende publieke taken. Het hoofddoel van deze wet is de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie door intrekking van hoofdstuk 2 van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Bij de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie moet het publieke belang worden geborgd. Dat betekent dat de uitvoering van taken die kunnen worden aangemerkt als ‘publieke taak’ niet in gevaar mag komen. De goede uitvoering van Europese regelgeving moet worden verzekerd en ook de uitvoering van taken op het gebied van plant-, dieren volksgezondheid en dierenwelzijn moet zijn geborgd. Om die reden worden publieke taken ondergebracht bij de centrale overheid. Het gaat hier naast de door de centrale overheid aan de bedrijfslichamen in medebewind gegeven taken concreet om taken ter bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn en taken op het gebied van voedselveiligheid en gezondheid. Voor het overgrote deel komen de publieke taken voort uit EU-regelgeving (m.n. Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en Gemeenschappelijk Visserijbeleid). Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015. Wet van 17-12-2014, Stb. 2014, 571 (Kamerstukken 33 910) en inwerkingtredingsbesluit van 17-12-2014, Stb. 2014, 576
Belastingplan 2015 133 - Wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015) – Het pakket Belastingplan is dit jaar beperkt tot uitsluitend het Belastingplan 2015. In het Belastingplan 2015 zijn naast de maatregelen als gevolg van de koopkrachtbesluitvorming alleen de maatregelen opgenomen die voortvloeien uit politieke afspraken, waarvan het wenselijk is dat zij per 1 januari 2015 in werking treden of die de uitvoering versterken dan wel de uitvoeringslasten verlichten en derhalve bijdragen aan vereenvoudiging. De meer technische maatregelen die op 1 januari 2015 in werking moeten treden en die in andere jaren werden opgenomen in de Ove-
rige fiscale maatregelen zijn dit jaar ook ondergebracht in het Belastingplan 2015. De maatregelen waarvan is geconcludeerd dat deze op enig moment wel getroffen dienen te worden, maar die niet noodzakelijkerwijs per 1 januari 2015 in werking hoeven te treden en die ook geen bijdrage leveren aan vereenvoudiging zullen worden opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 dat in het voorjaar van 2015 zal worden ingediend. Bij de keuze om het Belastingplan 2015 te beperken tot de min of meer noodzakelijke maatregelen speelt een rol dat de Belastingdienst gebaat is bij een jaar met relatief weinig wetgeving. In het Belastingplan 2015 worden de nog resterende fiscale maatregelen uit het regeerakkoord en begrotingsafspraken uit 2014 uitgewerkt. Uit het regeerakkoord resteert nog één fiscale maatregel en dat betreft de versobering van de fiscale innovatieregelingen. In het Belastingplan 2014 is deze taakstelling op fiscale innovatieregelingen weliswaar technisch ingevuld, maar in het voorliggende Belastingplan vindt de daadwerkelijke invulling plaats. Uit de Begrotingsafspraken 2014 is in het Belastingplan 2015 opgenomen de maatregel strekkende tot het aanpassen van de doelmatigheidsmarge van de gebruikelijkloonregeling. Aan de voorziene aanpassing van de belasting op leidingwater en de herinvoering van de afvalstoffenbelasting is in het Belastingplan 2014 al uitvoering gegeven. In dit Belastingplan 2015 worden deze maatregelen aangepast, overeenkomstig de toezeggingen gedaan tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014. De fiscale maatregelen volgend uit de besluitvorming in 2014 (voornamelijk de augustusbesluitvorming) zijn ook in dit Belastingplan verwerkt. Dit betreft in het bijzonder de (forse) verhoging van de afbouwgrens van de arbeidskorting, een maatregel met een budgettair beslag van € 500 miljoen die eraan bijdraagt dat werken meer loont. Verder wordt het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting in 2015 minder verhoogd dan was voorzien in het Belastingplan 2014, waardoor het tarief in de eerste schijf in 2015 uitkomt op 36,5%. Het afbouwpercentage in de algemene heffingskorting
Wetgeving
wordt verhoogd met 0,32%-punt, waardoor dit uitkomt op 2,32% in 2015 en op 3,32% in de jaren daarna. Verder wordt in dit Belastingplan 2015 de ouderentoeslag in box 3 afgeschaft en wordt de ouderenkorting verlaagd; beide maatregelen gaan in per 2016. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het pakket dat dient als alternatief voor de huishoudentoeslag voor 2016 en latere jaren. Op het vlak van de woningmarkt wordt een drietal maatregelen getroffen. In de eerste plaats wordt de termijn van aftrek van hypotheekrente op restschulden verlengd van tien jaar naar vijftien jaar. In de tweede plaats worden twee regelingen structureel gemaakt: de verlenging van de termijn van de hypotheekrenteaftrek voor de leegstaande te koop staande voormalige of een leegstaande toekomstige eigen woning (drie jaar in plaats van twee jaar) en de regeling herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. In de derde plaats wordt het verlaagde btw-tarief voor herstel en renovatie van woningen met een half jaar verlengd, tot 1 juli 2015. Voorts is voor 2015 € 16 miljoen beschikbaar gesteld voor de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O-afdrachtvermindering). Ook is in de wet opgenomen een aanpassing van de percentages en CO2-grenzen in de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak in de loon- en inkomstenbelasting, een aanpassing van de CO2-tarieven voor de drie hoogste categorieën CO2-uitstoot in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) en een aanpassing van de vrijstelling voor elektrische voertuigen in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB 1994). Tot slot is in het voorliggende Belastingplan een wijziging opgenomen van het afbouwpercentage van het kindgebonden budget. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015 (zie de wet voor diverse uitzonderingen op de toepassing). Wet van 17-12-2014, Stb. 2014, 578 (Kamerstukken 34 002)
Thuiskopievergoedingen Inwerkingtreding 134 - Besluit van 12 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 28 oktober 2014, houdende wijziging van het besluit van 23 oktober 2012 tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet – Het besluit treedt in werking m.i.v. 01-01-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 12-12-2014, Stb. 2014, 580
in verruiming van de mogelijkheden tot verstrekking van politiegegevens aan derden. Zo zijn de verstrekking van politiegegevens ten behoeve van het behartigen van de belangen van slachtoffers verruimd, door deze gegevens ook te kunnen verstrekken aan de stichting slachtoffer in beeld (hierna: SiB) en de stichting Comensha. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 11-12-2014, Stb. 2014, 585
Nieuwe wetsvoorstellen
Justitiële gegevens 135 - Besluit houdende wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens en het Besluit beveiliging burgerluchtvaart in verband met de verstrekking van justitiële gegevens en politiegegevens aan derden en enkele andere wijzigingen – Dit besluit maakt allereerst de verstrekking van justitiële gegevens aan de verantwoordelijke, bedoeld in de Wet politiegegevens en het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, mogelijk opdat hij kan voldoen aan zijn taken die volgen uit de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). Dit besluit regelt ten tweede de juridische basis voor de gegevensuitwisseling die noodzakelijk is voor het realiseren van continue screening in de burgerluchtvaart. Deze juridische basis wordt deels in het Bjsg en deels in het Besluit beveiliging burgerluchtvaart gelegd. Voorts wordt de verstrekking van justitiële gegevens aan het hoofd van de Centrale dienst voor inen uitvoer verruimd, ten behoeve van andere relevante regelgeving in het kader van wapens en munitie. Tevens wordt de verstrekking van justitiële gegevens aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming ten behoeve van zijn rechtsprekende taak in dit besluit geregeld. Het besluit regelt verder de verstrekking van justitiële gegevens aan de hulpofficier van justitie voor de uitvoering van de taken die hij heeft op grond van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten. De wijzigingen in het Bpg voorzien
Scheiden zonder rechter 136 - Wetsvoorstel (18-12-2014) tot Wijziging van Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten betreffende het uitspreken van de echtscheiding en ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de ambtenaar van de burgerlijke stand (Wet scheiden zonder rechter) – In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om naast de huidige rechterlijke procedure voor echtgenoten zonder minderjarige kinderen een eenvoudiger echtscheidingsprocedure, die via de ambtenaar van de burgerlijke stand verloopt, mogelijk te maken. Voor echtgenoten die geen overeenstemming over de echtscheiding bereiken of die om hen moverende redenen een rechterlijke uitspraak wensen, en voor echtgenoten met minderjarige kinderen voor wie de verplichting geldt dat zij bij hun echtscheidingsverzoek een ouderschapsplan overleggen, blijft de echtscheidingsprocedure via de rechter de enige weg. De wettelijke vereisten voor de echtscheiding die door de ambtenaar van de burgerlijke stand worden uitgesproken zijn dat de ambtenaar zal dienen na te gaan of hij bevoegd is tot het uitspreken van de echtscheiding, de identiteit van de echtgenoten zal dienen vast te stellen en nagaan of de echtgenoten geen minderjarige kinderen hebben. Voorts zal hij dienen vast te stellen dat de echtgenoten in persoon voor hem zijn verschenen, dat zij hebben verklaard
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
149
Wetgeving
dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht en zij het wensen te beëindigen. Welke gegevens in de akte worden opgenomen, wordt, evenals het geval is voor andere akten van de burgerlijke stand, bepaald in het Besluit burgerlijke stand 1994, dat daartoe zal worden aangepast. Het maken van afspraken over bijvoorbeeld alimentatie of de boedelverdeling en deze vastleggen in een echtscheidingsovereenkomst, is niet verplicht. Ook het inwinnen van juridisch advies is niet verplicht. De Afdeling advisering van de Raad van State was in haar advies over het wetsvoorstel kritisch over onder meer deze twee punten. (Zie daarover de rubriek Nieuws in NJB 2015/83, afl. 1, p. 83 (of op njb.nl)). Indien de ambtenaar weigert de echtscheiding uit te spreken, omdat hij oordeelt dat niet aan de in de wet gestelde voorwaarden is voldaan, biedt artikel 1:27 BW een beroepsmogelijkheid op de rechter. Wat betreft de erkenning van deze wijze van scheiden in het buitenland is de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht om advies gevraagd. Deze heeft geoordeeld dat de voorgestelde procedure het voor de toepasselijkheid van de Verordening Brussel II-bis vereiste constitutieve element bevat en daarmee onder de materiële werking van de verordening valt. Hierbij is het beslissende element de constatering van de ambtenaar van de burgerlijke stand dat aan de wettelijke vereisten voor echtscheiding is voldaan. Binnen de Europese Unie kennen enkele landen een vorm van administratieve echtscheiding. Van problemen inzake de erkenning van deze echtscheidingen in de andere lidstaten van de Europese Unie is vooralsnog niet gebleken. Of een in Nederland uitgesproken echtscheiding in landen buiten de Europese Unie wordt erkend, hangt af van de regels van internationaal privaatrecht van het desbetreffende land. Op advies van de NVvR zij ten aanzien van de erkenning van de door de ambtenaar van de burgerlijke stand uitgesproken echtscheiding nog vermeld dat geen garantie kan worden gegeven dat deze echtscheiding in alle andere landen ter wereld zal worden erkend. Kamerstukken II 2014/15, 34 118, nrs. 1-4
150
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
137
Vervolgstukken Institutionele wijzigingen decentraal bestuur Brief van de Minister van BZK (15-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen). – Brief van de minister met zijn reactie op de motie van het lid Litjens c.s. (Kamerstuk 33 691, nr. 16) inzake het woonplaatsvereiste voor wethouders.
het wettelijk regelen van de verbetertermijn voor zeer zwakke instellingen die bestaan uit basisscholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs. – Brief over o.m. het vergroten van de ouderbetrokkenheid. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 796, nr. 19 en A
Efficiënter adviesstelsel Brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst (18-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie. – Brief met een nadere beschouwing over het adviesstelsel.
Kamerstukken II 2014/15, 33 691, nr. 19
Kamerstukken II 2014/15, 33 817, nr. 10
Wet registermediator
Verbetering VTH Wabo
Nota van wijziging (22-12-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel tot het stellen van regels omtrent de registratie en de bevordering van de kwaliteit van mediators (Wet registermediator).
Nota van wijziging (10-12-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 8
Kamerstukken II 2014/15, 33 722, nr. 14
Mediation burgerlijk recht Nota van wijziging (22-12-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten in verband met de bevordering van het gebruik van mediation (Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht). Kamerstukken II 2014/15, 33 723, nr. 10
Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (18-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. – Brief over de inventarisatie van de kiescolleges van de Eerste Kamer. Kamerstukken II 2014/15, 33 900, nr. 10
Mediation bestuursrecht Nota van wijziging (22-12-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter bevordering van het gebruik van mediation in het bestuursrecht (Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht). Kamerstukken II 2014/15, 33 727, nr. 10
Beroepsonderwijs Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (18-12-2014) tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs). Kamerstukken I 2014/15, 33 948, A
Verbetertermijnen zeer zwakke scholen
Financieel toezicht
Brief van de Staatssecretaris van OCW over (18-12-2014) en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (18-122014) tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband met
Brief van de Minister van Financiën (16-12-2014) over de wet tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage,
Wetgeving
de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes. – Brief over de aanpassingen van de kostenkaders DNB en AFM 2015. Kamerstukken II 2014/15, 33 957, nr. 16
Novelle kerntaken volkshuisvesting Brief van de Minister Wonen en Rijksdienst (17-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. – Brief over de uitvoering van de motie van het lid Karabulut inzake het onder de cao laten vallen van de topsalarissen van woningcorporatiedirecteuren (Kamerstuk 33966, nr. 38).
(Belastingplan 2015). Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 82
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven Brief van de Staatssecretaris van Financiën (18-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen). – Brief over een aantal aspecten behorende bij het wetsvoorstel
Inkomensondersteuning AOW-ers
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 496
Windenergie op zee
Bed, bad, brood
Nota van wijziging (22-12-2014) bij het wetsvoorstel houdende regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee).
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-12-2014) met een reactie op voornemens, of initiatieven, van sommige gemeenten om een (tijdelijke) vorm van bed, bad en broodvoorziening in te richten voor uitgeprocedeerde asielzoekers naar aanleiding van het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR), alsmede een reactie op de urgente oproep van VN-rapporteur Alston in deze en op de uitspraken van de
Rechten van gehandicapten: Wgbh/cz en Kieswet
Wet studievoorschot
Rechten van gehandicapten: verdrag Nota n.a.v. het verslag (24-12-2014) bij het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169 en Trb. 2014, 113).
Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 7
Kamerstukken II 2014/15, 33 992, nr. 6
Spreekrecht slachtoffers Belastingwet 2015 Verslag van en algemeen overleg (30-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
Fraude met publieke middelen
Kamerstukken I 2014/15, 34 035, F
Kamerstukken I 2014/15, 34 015, A
Kamerstukken II 2014/15, 33 990, nr. 6
Nota’s, rapporten & verslagen
Nadere memorie van antwoord (0701-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs).
Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 46
Nota n.a.v. het verslag (24-12-2014) bij het wetsvoorstel ter uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169).
138
Brief van de Minister van VenJ (19-12-2014) met de jaarlijkse rapportage over de behaalde resultaten en de voortgang van de uitvoering van de aangekondigde maatregelen uit het actieplan van het kabinet tegen fraude met publieke middelen. – Deze brief is gericht op de voortgang van de maatregelen die deel uitmaken van het eind 2013 gepresenteerde rijksbrede actieplan. Het gaat daarbij om de gezamenlijke, meer overstijgende antifraudemaatregelen die nodig zijn om een balans te vinden tussen vertrouwen, dienstverlening en fraudebestrijding. De resultaten en de voortgang wordenvolgens de vier hoofdlijnen ‘fraudebestendige regelgeving’, ‘goed functionerende basisregistraties en een verbeterde informatiepositie’, ‘de bestrijding van faciliterende fraudefenomenen’ en ‘een gerichte aanpak van fraudeurs’ weergegeven. Tevens wordt ingegaan op de resultaten van het overheidsbreed ‘afpakken en terughalen’.
Brief van de Staatssecretaris van SZW (19-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten). – Brief met de nulmeting van de banenafspraak.
Quotum arbeidsbeperkten
Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 5
Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 13
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (09-12-2014) tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.
Kamerstukken II 2014/15, 33 966, nr. 68
strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden.
Verslag (24-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
151
Wetgeving
Centrale Raad van Beroep van 17 december 2014 hierover. – De bewindsman heeft al eerder aangegeven niet bereid te zijn tot het vergoeden van de kosten die voortvloeien uit de keuze van sommige gemeenten om op basis van juridisch niet bindende rapporten van het ECSR, een vorm van (tijdelijke) opvang te organiseren voor vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland. Het ECSR heeft zijn rapporten toegestuurd aan het Comité van Ministers. Op grond van Artikel 9 van het Aanvullend Protocol bij het Europees Sociaal Handvest is het nu eerst aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa om een resolutie aan te nemen naar aanleiding van deze rapporten. De bewindsman gaat niet op deze resolutie van het Comité van Ministers vooruitlopen. Onlangs zijn hierbij gekomen twee uitspraken op verzoeken om voorlopige voorzieningen van de Centrale Raad van Beroep van 17 december jl. Met deze uitspraken wordt de gemeente Amsterdam verplicht om de verzoekers, zonder rechtmatig verblijf, tijdelijk nachtopvang te bieden vanaf de datum van deze uitspraken tot twee maanden nadat het Comité van Ministers zijn standpunt heeft bepaald. De voorzieningenrechter voegt hieraan toe dat in voorkomende gelijke gevallen, vanaf de datum van deze uitspraken tot twee maanden nadat het Comité zijn standpunt heeft bepaald, geen inhoudelijk andere dan deze voorlopige voorziening zal worden getroffen, ook niet als deze zou worden gevraagd met betrekking tot de opvang in andere centrumgemeenten dan Amsterdam. Het Rijk is en was geen partij bij de hoger beroepszaken waarin de Raad deze voorlopige uitspraken heeft gedaan en het verweer in dezen is gevoerd door de gemeente Amsterdam. De uitspraken bevestigen het belang dat gemeenten hebben om vreemdelingen te wijzen op hun vertrekplicht in voorkomende gevallen en om zo spoedig mogelijk de Dienst Terugkeer en Vertrek te betrekken om in individuele zaken tot een oplossing te komen en te voorkomen dat (langdurig) nachtopvang moet worden geboden. Een oplossing kan bijvoorbeeld onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie zijn als vreemdelingen invulling willen
152
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
geven aan hun wettelijke vertrekplicht, of – indien individueel aangewezen – vreemdelingenbewaring. Dat zal de boodschap blijven richting de VNG en de gemeenten. Een definitief oordeel van de Raad moet nog volgen. Daarom past het op dit moment niet verdergaande conclusies uit de voorlopige uitspraken te trekken. Tot slot wordt gemeld dat drie speciaal rapporteurs van de VN op 12 december jl. Nederland een brief hebben gestuurd waarin ze hun zorg uitspreken over de situatie in Nederland van uitgeprocedeerde vreemdelingen naar aanleiding van de informatie die ze hebben ontvangen. De visie van Nederland is hier nog niet bij betrokken. Het kabinet zal de vragen die gesteld zijn door de VN-rapporteurs beantwoorden en inhoudelijk reageren nadat het Comité van Ministers een resolutie heeft aangenomen. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1940
Cybersecurity Eerste voortgangsbrief van de Minister van VenJ (18-12-2014) over de implementatie van het werkprogramma bij de tweede Nationale Cyber Security Strategie. – De NCSS 2 geeft het strategische kader weer waarbinnen de Nederlandse cyber security-activiteiten worden vormgegeven. Dit gebeurt interdepartementaal en publiekprivaat. De inzet van de NCSS 2 is Nederland internationaal leidend te maken op het gebied van cybersecurity. De NCSS 2 en de activiteiten die daarbinnen plaatsvinden vormen de basis voor de Nederlandse inbreng in, en werken toe naar, de Global Conference on Cyber Space 2015 (GCCS 2015) in Den Haag en het Nederlandse EU voorzitterschap in 2016. Om invulling te geven aan de ambities in de NCSS 2 zijn vijf doelstellingen geformuleerd: 1. Nederland is weerbaar tegen cyberaanvallen en beschermt zijn vitale belangen in het cyberdomein; 2. Nederland pakt cybercriminaliteit aan; 3. Nederland investeert in veilige en privacybeschermende ICT-producten en -diensten; 4. Nederland bouwt coalities voor vrijheid, veiligheid en vrede in het cyberdomein; en 5. Nederland beschikt over voldoende cybersecuritykennis en -kunde en investeert in ICT-innovatie om onze
cybersecuritydoelstellingen te behalen. Om deze doelstellingen te halen zijn in het werkprogramma 10 speerpunten en 37 actiepunten geformuleerd die door middel van publiekprivate samenwerking worden gerealiseerd. 2014 was het eerste volle jaar van uitvoering van de nieuwe strategie. De resultaten worden in deze voortgangsbrief beschreven. Kamerstukken II 2014/15, 26 643, nr. 341
Responsible disclosure Brief van de Minister van VenJ (18-12-2014) over de geboekte voortgang inzake responsible disclosure. – Op 3 januari 2013 is de ‘Leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure’ aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 26 643, nr. 264). die een kader biedt om te komen tot een praktijk van ‘responsible disclosure’. Private organisaties en overheden kunnen de leidraad gebruiken bij het vaststellen van een beleid voor het op verantwoorde wijze openbaar maken van ICT-kwetsbaarheden in informatiesystemen en softwareproducten die door goedwillende melders of hackers worden ontdekt en gemeld. Sinds de publicatie van de leidraad is de praktijk van responsible disclosure door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) actief gestimuleerd. Het Openbaar Ministerie heeft op 18 maart 2013 per brief de parketten geïnformeerd over de leidraad en de wijze waarop omgegaan kan worden met responsible disclosure-meldingen. Vertrekpunt hierbij is dat proportioneel en subsidiair gehandeld dient te worden. Het OM heeft in 2013 en 2014 geen vervolging ingesteld naar melders die conform het RD-beleid van de desbetreffende organisaties handelden. Sinds de publicatie van de leidraad tot en met de peildatum van 1 december jl. zijn bij het NCSC 136 meldingen gedaan waarbij het NCSC een actieve rol op zich heeft genomen. In 2013 ontving het NCSC reeds 56 meldingen. In 2014 heeft deze lijn zich doorgezet en er zijn tot de peildatum van 1 december jl. in totaal 80 meldingen gedaan. Het gaat hierbij om 16 meldingen inzake systemen van het NCSC, 41 meldingen omtrent systemen van de overheid en 23 meldingen waarbij het NCSC als actieve intermediair naar private partijen heeft opgetreden. Ten einde
Wetgeving
meldingen omtrent systemen van de rijksoverheid rechtstreeks te kunnen doen plaatsvinden, heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst in 2014 een loket ten behoeve van de rijksoverheid ingericht. Hierop zijn in 2014, tot en met de peildatum van 1 december, reeds 55 meldingen gedaan. In zeker 3 gevallen betreft het hier meldingen die zowel bij het NCSC als het loket zijn gedaan. Tot slot heeft ook de Belastingdienst specifiek voor systemen van de Belastingdienst een loket ingericht. In 2014 zijn hier 22 meldingen binnengekomen. In geen enkel geval zijn fiscale- of persoonsgegevens in gevaar gekomen. Kamerstukken II 2014/15, 26 643, nr. 342
Mensenhandel Brief van de Minister van VenJ (16-12-2014) over een basisniveau voor de bestuurlijke aanpak van mensenhandel, met een organogram dat inzicht biedt in de partijen die betrokken zijn bij de aanpak van mensenhandel, de doorstroom van slachtoffers mensenhandel met een B8-vergunning en de bestrijding van de loverboyproblematiek. – Het basisniveau biedt een antwoord op de vraag: ‘Wat heeft een gemeente minimaal nodig om voldoende toegerust te zijn voor de bestuurlijke aanpak van mensenhandel?’ Het basisniveau dient als referentiekader voor gemeenten en biedt handelingsperspectieven. Het barrièremodel mensenhandel gaat uit van het criminele proces rond mensenhandel, en benoemt de partijen die dit proces kunnen ontwrichten. Het Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel (NVM) zet het slachtoffer op de middenstip en biedt een zo volledig mogelijk overzicht van de partijen die betrokken zijn bij het bieden van hulp, steunen zorg aan het slachtoffer. De wegwijzer die in het kader van het NVM wordt ontwikkeld, maakt in detail inzichtelijk welke partijen betrokken zijn, welke rol zij vervullen, en aan welke categorieën slachtoffers zij ondersteuning bieden. Van de wegwijzer gaat daarmee ook een ordenende werking uit: door het overzicht wordt duidelijk waar overlap zit, en waar partijen nadere afspraken over rolverdeling moeten maken. De wegwijzer is in de laatste fase van
ontwikkeling en zal in het eerste kwartaal van 2015 worden gelanceerd. In aanvulling op de gedetailleerde overzichten van het barrièremodel en het NVM, is als bijlage bij deze brief een algemeen overzicht gevoegd van bij de aanpak van mensenhandel betrokken partijen. Hoewel een dergelijk overzicht – in deze compacte vorm – geen recht kan doen aan de complexiteit van de aanpak van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers daarbij, kan het schema wel behulpzaam zijn als totaaloverzicht. Gegeven de verschillende vormen van uitbuiting, en de verschillende categorieën slachtoffers, verschilt het per scenario welke partijen bij de aanpak van concrete situaties daadwerkelijk een rol vervullen. Het overzicht is onderverdeeld in vier fasen: A) identificatie, B) zorg, steun en bescherming, C) bestrijding met geïntegreerde aanpak, en D) hulp naar zelfstandigheid. Deze fasen zijn hoofdelementen van de aanpak, en verlopen niet noodzakelijk volgtijdelijk. Binnen de fasen wordt een – globale – onderverdeling gemaakt naar de verschillende aspecten waar de betreffende partijen een verantwoordelijkheid hebben.
zowel de zittende als de staande magistratuur. Met betrekking tot ontnemingen is in het huidige BSD Rechtelijke macht slechts opgenomen dat ontnemingsvorderingen, processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting en (eind)vonnissen van de rechtbank dienen te worden bewaard. Verder bepaalt het BSD Rechterlijke macht dat aantekeningen en correspondentie met betrekking tot het tenuitvoerleggen van ontnemingsvonnissen na 10 jaar mogen worden vernietigd, maar bepaalt niets ten aanzien van het tenuitvoerleggen van definitieve schikkingsovereenkomsten, waarmee het CJIB tegenwoordig is belast. Het CJIB registreert welke bedragen in het kader van die inning zijn ontvangen. Het College is van oordeel dat voor de uitvoering van het verzoek van de Kamer het BSD Rechterlijke macht dient te worden aangepast. De hiervoor genoemde Mandaatgroep zal hiervoor zorgdragen. Dit maakt onderdeel uit van een algehele actualisatie van het BSD Rechterlijke macht. Met de genoemde brief van het College aan de hoofden van de parketten loopt het OM reeds op de aanpassing vooruit.
Kamerstukken II 2014/15, 28 638, nr. 128
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 219
Deals met criminelen
Splitsing Raad van State en samenvoeging drie hoogste bestuursrechters
Brief van de Minister van VenJ (16-12-2014) in reactie op het verzoek van de Kamer om deals tussen het Openbaar Ministerie (OM) en criminelen langdurig te archiveren. – Het OM heeft onderzoek gedaan naar hoe hier uitvoering aan kan worden gegeven en heeft de minister het volgende laten weten. Het College van procureurs-generaal (het College) heeft een brief verzonden aan de hoofden van de parketten, waarin wordt verzocht om alle documenten die betrekking hebben op ontnemingsschikkingen en de definitieve schikkingsovereenkomsten als bedoeld in artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering langdurig te archiveren. Daarnaast heeft het College bij de Mandaatgroep archieven Rechterlijke macht het verzoek ingediend om het Basisselectiedocument (BSD) Rechtelijke macht aan te passen. Het BSD Rechterlijke macht vindt zijn grondslag in de Archiefwet 1995 en stelt regels voor de bewaring en vernietiging van gegevens van
Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 17-12-2014) met de Ministers van BZK en VenJ over de splitsing van de Raad van State en de samenvoeging van de drie hoogste bestuursrechters. – De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 10 september 2014 enkele vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over de brief van 26 juni 2014 over de splitsing van de Raad van State en samenvoeging van de drie hoogste bestuursrechters (Kamerstuk 29 279, nr. 200). Bij brief van 10 december 2014 zijn de vragen beantwoord. De vragen beslaan zes pagina’s, de antwoorden daarop zestien. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 220
Terugkeer asielzoekers Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-12-2014) over hoe de vrijwillige terugkeer van asielzoekers is te stimuleren en te verbeteren.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
153
Wetgeving
– Uitgangspunt voor het kabinet is dat wanneer een vreemdeling geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij Nederland moet verlaten. Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt de vreemdeling hierbij met diverse maatregelen, die in de brief worden beschreven. Al deze maatregelen ten spijt blijkt echter nog steeds dat terugkeer, zowel zelfstandig als gedwongen, zeer weerbarstig is. Er spelen hierin meerdere aspecten mee die niet door de overheid zijn te beïnvloeden. Kamerstukken II 2014/15, 29 344, nr. 123
Verlof in de TBS Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-12-2014) over verlofdoelen en -modaliteiten in de TBS. – De gang van een verlofaanvraag ziet er in het kort als volgt uit. Indien de kliniek (het behandelteam) van mening is dat een tbs-gestelde (weer) in aanmerking komt voor verlof, stelt zij een verlofaanvraag op. Het opstellen van een verlofaanvraag gebeurt volgens een vastgesteld format en in nauw overleg tussen de leden van het behandelteam van de betreffende tbs-gestelde. De positie van het slachtoffer wordt zwaar meegewogen en wordt standaard compleet in kaart gebracht in de verlofaanvraag en meegenomen in de beslissing daarover. Sinds 1 januari 2014 geldt een nieuw format voor de aanvraag van verlofmogelijkheden. Omdat het slachtofferonderzoek verplicht is gesteld in elke verlofaanvraag, is aan het format een zogeheten slachtofferbox toegevoegd. De verlofaanvraag wordt binnen de kliniek besproken in een interne verloftoetsingscommissie die het gevraagde verlof toetst. Als deze interne verloftoetsingscommissie akkoord is met de aanvraag wordt deze verstuurd naar de Verlofunit van DJI. De verlofmachtiging wordt door het hoofd van de inrichting aangevraagd. De Verlofunit TBS toetst of de aanvraag voldoet aan alle procedurele vereisten uit de Verlofregeling TBS. Als de stukken in orde en compleet zijn, wordt de aanvraag doorgestuurd naar het Adviescollege Verloftoetsing TBS, dat een onafhankelijk advies aan de staatsse-
154
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
cretaris uitbrengt. Namens hem beslist het hoofd van de Verlofunit TBS vervolgens of een machtiging voor het gevraagde verlof kan worden verleend. Bij deze beslissing voert hij een marginale toets uit. Een verlofmachtiging wordt afgegeven in het kader van de resocialisatie van een tbs-gestelde, met als einddoel de veilige terugkeer in de maatschappij. Er bestaat geen limitatieve lijst van toegestane verlofbestemmingen. Prostitutiebezoek tijdens verlof is uiteraard geen doel op zichzelf. De bewindsman wijst er wel op dat prostitutiebezoek in Nederland een legale activiteit is. Afhankelijk van de vrijheden die een tbs-gestelde op grond van diens verlofmachtiging heeft, kan het dus – indien er vanuit het oogpunt van behandeling, resocialisatie of de veiligheid geen contraindicaties voor bestaan – wel voorkomen dat een patiënt tijdens verlof een prostituee bezoekt. Tot slot wordt in deze brief een beknopt overzicht gegeven van de verlofmodaliteiten die gehanteerd worden. Kamerstukken II 2014/15, 29 452, nr. 185
Voorwaardelijke beëindiging TBS Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-12-2014) over een WODC onderzoek naar de aard en omvang van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging bij de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. – De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging is voor veel tbsgestelden de laatste stap in hun behandeling alvorens hun tbs-maatregel onvoorwaardelijk kan worden beëindigd. Bij de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging wordt, op basis van risicotaxaties en het oordeel van deskundigen, verondersteld dat het recidiverisico zodanig is verminderd dat verpleging van overheidswege niet langer noodzakelijk is en dat het stellen van bijzondere voorwaarden, bijvoorbeeld gericht op zorg en vrijheidsbeperking, het nog aanwezige recidiverisico voldoende ondervangt. Alleen de rechter kan de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen. Hij kan dit doen in overeenstemming met (conform) de vordering van het openbaar ministerie (OM) en/of het advies van de adviserende instanties of tegen het advies van één of meer instanties
in en/of niet in overeenstemming met de vordering (contrair). Aanleiding tot dit onderzoek vormde de indruk bij fpc’s en de reclassering dat de rechter vaker dan voorheen contrair beslist tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Daarbij gaven de uitvoeringsinstanties aan problemen te ervaren bij de tenuitvoerlegging van dergelijke beslissingen. Dit betreft vooral de reclasseringsorganisaties, die tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging toezicht houden op tbs-gestelden. De onderzoekers concluderen dat dé contraire voorwaardelijke beëindiging niet bestaat. Er zijn maar weinig verlengingszaken waarin de verschillende adviezen en de vordering van het openbaar ministerie allemaal gelijkluidend zijn. Dit betekent dat een contraire beslissing in de regel ook steeds conform het advies of de vordering van één of meer andere instanties is genomen. Per partij geldt dat de rechter in ongeveer een kwart van de zaken contrair beslist. Een uitzondering is de reclassering, waarbij de rechter slechts in 15% van de gevallen anders beslist. In 37,1% van de zaken is de beslissing van de rechter contrair aan ten minste één advies of de verlengingsvordering. Verder laten de onderzoekers zien dat het absolute aantal beëindigingen van de tbs-maatregel sinds 1997 flink is toegenomen, van 75 in 1997 naar 355 in 2013. Hierdoor is het absolute aantal voorwaardelijke beëindigingen eveneens gestegen. Ook het relatieve aandeel voorwaardelijke beëindigingen, als onderdeel van het totaal aan beëindigingen, stijgt. De stijging is echter licht en het beeld is minder stabiel. Op grond van gesprekken met uitvoeringsinstanties presenteren de onderzoekers een aantal verbeterpunten. Kamerstukken II 2014/15, 29 452, nr. 186
Participatiesamenleving Brief van de Minister van BZK en de Staatssecretaris van VWS (12-122014) waarin een nadere invulling wordt gegeven van het begrip partcipatiesamenleving in relatie tot de decentralisaties en het mantelzorgen vrijwilligersbeleid. – De participatiesamenleving kent twee elkaar aanvullende bewegingen: één van ‘onderop’, waarin mensen
Wetgeving
zich organiseren ten behoeve van een voorziening die ze voor zichzelf of hun omgeving nodig achten. En één van ‘bovenaf’, waar de overheid haar ondersteuning laat aansluiten op datgene wat mensen in al hun gevarieerdheid nodig hebben. De (decentrale) overheid blijft weliswaar vangnet voor wat betreft zorg en ondersteuning, maar professionele hulpverleners die met publiek geld zorgverlenen, doen dat in samenspraak met hulpvragers en hun omgeving. Decentralisatie (of transitie) staat zo ten dienste van transformatie, waarbij sociale innovatie en samenredzaamheid centraal staan. De participatiesamenleving is niet iets van de laatste jaren. Nederland kent historisch gezien geen traditie van een centraal gestuurde planning door de overheid. Er is altijd sprake geweest van een sterke civil society, met een veelheid aan maatschappelijke organisaties en initiatieven, verenigingen, stichtingen en sociale ondernemingen. Dat was in de zestiende eeuw al zo, maar vooral eind negentiende, begin twintigste eeuw. In de loop van de twintigste eeuw zijn de meeste organisaties door toenemende wetgeving en subsidiëring geleidelijk aan in de invloedsfeer van de overheid terecht gekomen. Daarmee zijn drie nijpende en met elkaar samenhangende vraagstukken ontstaan: financiële onhoudbaarheid en afhankelijkheid van de overheid en toenemende eenvormigheid van maatschappelijk initiatief. De rol van de overheid, centraal en decentraal, zal veranderen. Er zal in de toekomst meer sprake zijn van een participerende overheid die samen met maatschappelijke partners zoekt naar de juiste oplossing voor een maatschappelijk vraagstuk. De verwachting is dat de decentralisaties deze vormen van partnerschap zullen bevorderen. Kamerstukken II 2014/15, 29 538, nr. 173
Verruimde collectieve licentieovereenkomst Brief van de Minister van OCenW (16-12-2014) bij de aanbieding van een rechtsvergelijkend onderzoek naar het wettelijke instrument van de ‘extended collective license’ ofwel de ‘verruimde’ collectieve licentieovereenkomst (ECL). – Dit onderzoek is uitgevoerd naar
aanleiding van een gezamenlijke brief van Nederlandse erfgoedinstellingen en de Federatie auteursrechtbelangen. Daarin verzoeken zij het Ministerie van OCenW en het Ministerie van VenJ om de introductie van ECL in Nederland. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden besproken met de genoemde betrokken partijen en met overige direct belanghebbenden. Begin 2015 wordt over dit onderwerp een seminar georganiseerd. De uitkomsten van het onderzoek en het seminar vormen de input voor de standpuntbepaling van het kabinet inzake ECL. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 29 838, nr. 78
Kostendelersnorm en opvang Brief van de Staatssecretaris van SZW (19-12-2014) de kostendelersnorm in relatie tot mensen die voor bepaalde tijd opgevangen worden in de vrouwenopvang of begeleidwonenprojecten. – Per 1 januari 2015 wordt de kostendelersnorm in de Participatiewet ingevoerd voor personen die met één of meer personen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Voor het vaststellen van de hoogte van de bijstandsnorm moet de woonsituatie worden bepaald. Hierbij speelt onder andere de duur van het verblijf een rol: is er sprake van tijdelijk of duurzaam verblijf? Als er sprake is van tijdelijk verblijf elders, is het aan gemeenten en de Sociale verzekeringsbank (SVB) om de uitkering af te stemmen op de individuele omstandigheden (Artikel 18, eerste lid, Participatiewet). Deze situatie verandert per 1 januari 2015 niet door de invoering van de kostendelersnorm. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleidwonenprojecten, zal de kostendelersnorm niet van toepassing zijn, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft. Het feit dat iemand voor langere tijd in een opvang of begeleid wonen project verblijft, wil niet per definitie zeggen dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf daar heeft en de kostendelersnorm van toepassing is. Het is aan gemeenten en de SVB om aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde vast te stellen of het gaat om tijdelijk verblijf. Kamerstukken II 2014/15, 30 545, nr. 148
Stroomlijning invorderingsregelgeving belastingen Brief van de Staatssecretaris van Financiën (18-12-2014) over stroomlijning van invorderingsregelgeving voor toeslagen en rijksbelastingen. – De staatssecretaris streeft naar een evenwichtiger en eenvoudiger invorderingssysteem. Evenwichtiger doordat faciliteiten, zoals uitstel en kwijtschelding, toegankelijker worden voor burgers die deze nodig hebben en worden beperkt voor burgers die deze niet nodig hebben. Eenvoudiger doordat de regels duidelijker worden, burgers met minder berichtenverkeer worden geconfronteerd, er zowel voor de burger als voor de Belastingdienst een beter zicht ontstaat op de totale schuldpositie en de uitvoering door de Belastingdienst eenvoudiger wordt. Dit wil hij bereiken door op termijn de invorderingsregelgeving voor belastingen en toeslagen zoveel mogelijk te harmoniseren. Dit vergt op diverse onderdelen invoering van een nieuw regime. De belangrijkste maatregelen waaraan hij denkt zijn: (1) de ontvanger bevoegd maken voor de invordering van belastingen en toeslagen, (2) de introductie van een debiteurgerichte betalingsregeling voor particulieren en (3) harmonisering van de verrekeningsmogelijkheden. De eerste maatregel zorgt ervoor dat de invordering in één hand komt. Dit draagt in belangrijke mate bij aan het terugdringen van het berichtenverkeer en is een eerste grote stap richting verdere harmonisering. Met de tweede maatregel wordt het huidige systeem van stapeling van betalingsregelingen vervangen door één betalingsregeling voor de totale schuld. Daarbij wordt gedacht aan een onderscheid tussen een standaardbetalingsregeling die in beginsel voor iedereen toegankelijk is (van bijvoorbeeld maximaal één jaar) en een maatwerkbetalingsregeling gebaseerd op betalingscapaciteit (van bijvoorbeeld maximaal twee jaar). Met de introductie van een debiteurgerichte betalingsregeling zou de bewindsman bovendien de wijze van betaling willen moderniseren door betaling via automatische incasso mogelijk te maken. De debiteurgerichte betalingsregeling kan tenslotte niet zonder harmonisering van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
155
Wetgeving
rechtsbescherming bij uitstel van betaling, die nu verschilt tussen belastingen en toeslagen. Bedoeling is van de gelegenheid gebruik te maken om op dat gebied een moderniseringsslag te maken door de bestaande rechtsingang via de directeur, waar mogelijk en passend, te vervangen door een rechtsingang bij een onafhankelijke rechter. De derde maatregel neemt het bestaande onderscheid tussen belastingen en toeslagen op het punt van verrekening weg. Dit heeft tot gevolg dat ook belastingschuld in de dwanginvorderingsfase, dat wil zeggen in geval de aangeboden betalingsregeling niet is geaccepteerd of wordt nagekomen en niet tot betaling wordt overgegaan, verrekend kan worden met een lopende toeslag. Het resultaat van dit alles zou moeten leiden tot een evenwichtig pakket van samenhangende maatregelen. Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 226
Verantwoord begroten Brief van de Minister van Financiën (18-12-2014) over de uitkomsten van een evaluatie van Verantwoord Begroten. _ Met ingang van 2013 is de vernieuwde wijze van begrotingspresentatie, met de naam ‘Verantwoord Begroten’ (VB), volledig ingevoerd. Met de afronding van het jaarverslag 2013 is voor het eerst een volledige begrotingscyclus gewerkt met VB. Op basis hiervan is dit najaar de eindevaluatie van VB opgesteld. De evaluatie beperkt zich niet tot een terugblik op de invoering van VB in de departementale begroting- en verantwoordingsstukken. Ook is stil gestaan bij verdere ontwikkeling van de begrotingspresentatie, inclusief de benutting van digitale mogelijkheden zoals open data en open spending. Kamerstukken II 2014/15, 31 865, nr. 65
Inburgering buitenland Brief van de Minister van SZW (1912-2014) over het maatwerk in verband met de ICT-problematiek bij het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland. – Bij de implementatie van het basisexamen inburgering in het buitenland is geconstateerd dat er in de (zwaar beveiligde) technische verbindingen tussen de diplomatieke pos-
156
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
ten en de server in Nederland dusdanige vertragingen optraden dat er niet op een adequate wijze examens konden worden afgenomen. Om zo snel mogelijk weer examens te kunnen afnemen op de posten, is een noodoplossing gecreëerd waarbij het basisexamen offline afgenomen wordt met behulp van laptops met daarop het examen. Deze noodoplossing is met ingang van 1 december 2014 operationeel. Dit betekent dat het uiteindelijk een maand niet mogelijk is geweest om het basisexamen af te leggen. Met de IND is afgesproken dat mensen, die van mening zijn dat de vertraging in het afleggen van het basisexamen gevolgen heeft voor de beoordeling van de mvv-aanvraag, dit (na het behalen van het basis-examen) bij de mvv-aanvraag kunnen aangeven. Kamerstukken II 2014/15, 32 005, nr. 6
Intern toezicht AFM Brief van de Minister van Financiën (12-12-2014) over het interne toezicht binnen de Autoriteit Financiële Markten (AFM). – Van de AFM) wordt verwacht dat zij snel en doortastend reageert op (crisis)situaties. De afgelopen jaren is het toezicht daarom aangescherpt. Het toezicht is intensiever en vasthoudender geworden. Het kader waarbinnen de toezichthouder opereren, in het bijzonder de governance van de toezichthouder, moet goed zijn toegerust op deze veranderende verwachtingen. Door middel van de Wet versterking governance van DNB en de AFM is begin 2012 de wettelijke verankering van de governance wezenlijk versterkt. Belangrijk onderdeel betrof de uitbreiding van het wettelijk mandaat van de raad van toezicht van de AFM en de raad van commissarissen van DNB. Het interne toezicht is vanaf dat moment ook belast met de borging van de kwaliteit en effectiviteit van de toezichthouders. Binnen de raad van toezicht van de AFM is de afgelopen maanden indringend gediscussieerd over de vraag wat verwacht mag worden van een professioneel handelende en daadkrachtige interne toezichthouder. In het bijzonder is daarbij gesproken over vraagstukken op het terrein van compliance, nevenfuncties en integriteit en de vraag wat op die terreinen van (leden van) de raad van toezicht van de AFM mag worden
verwacht. Naar aanleiding daarvan heeft de raad van toezicht van de AFM de minsiter gevraagd een onderzoek in te stellen naar de regels omtrent compliance, nevenfuncties en integriteit voor de raad van toezicht, de naleving hiervan en mogelijke verbeterpunten. Dat onderzoek wordt hierbij aangeboden en is als bijlage bij deze brief te vinden. Het onderzoek biedt goede aanknopingspunten om de regels voor de raad van toezicht omtrent compliance, nevenfuncties en integriteit te verbeteren en passende voorwaarden voor de naleving te creëren. Het onderzoek is aan te merken als een onderzoek in het kader van ‘toezicht op toezicht’ in de zin van artikel 1:42 van de Wet op het financieel toezicht. Op de eerste plaats is gerapporteerd over het stelsel van regelgeving op het terrein van compliance, nevenfuncties en integriteit dat op leden van de raad van toezicht van toepassing is. In het rapport wordt opgemerkt dat het complex van regelgeving geen geheel vormt en regels niet altijd eenduidig zijn te interpreteren hetgeen aanleiding kan geven tot interpretatieverschillen. Op de tweede plaats is gekeken naar de naleving van de regels en de vraag of in de geest van de regels wordt en is gehandeld. In het rapport wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat regels bewust zijn overtreden dan wel dat er met kennis van de toezichthouder in privé-belang is gehandeld. Wel wordt in het rapport geconstateerd dat de compliancedossiers niet altijd volledig zijn omdat meldingen niet of te laat zijn gedaan. Er is, waar grote zorgvuldigheid is vereist, sprake van een slordige cultuur. Voorts wordt geconstateerd dat een gemeenschappelijk vastgesteld wegingskader voor de vraag of een nevenfunctie kan worden vervuld, ontbreekt. Op de derde plaats is onderzocht op welke punten verbeteringen mogelijk zijn in zowel de regels als de naleving daarvan mede gelet op de aard van de activiteiten van de raad van toezicht en de omgeving waarin hij opereert. De aanbevelingen zien in het bijzonder op de versterking van de interne governance van de raad van toezicht, de handelingsvrijheid van de leden van de raad van toezicht en de samenstelling van de raad van toezicht. De minister zal met de AFM aan de slag gaan om de
Wetgeving
noodzakelijke verbeteringen in regels en gedrag tot stand te brengen. Kamerstukken II 2014/15, 32 648, nr. 6
Veiligheid en criminaliteitsbestrijding Brief van de Minister van VenJ (16-12-2014) ter aanbieding van de beleidsdoorlichting van artikel 33 van de begroting van het Ministerie van VenJ. – Dit artikel met de aanduiding ‘Veiligheid en criminaliteitsbestrijding’ heeft als doelstelling: [het bereiken van] een veiliger samenleving door een doelmatige en effectieve rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding, en door versterking van de bestuurlijke aanpak van criminaliteit door de decentrale overheden. Meer in het bijzonder gaat het bij dit artikel om de facilitering van het lokale openbaar bestuur in zijn rol bij het vergroten van de lokale veiligheid, en om de betekenis van opsporing en vervolging bij het terugdringen van criminaliteit en onveiligheid. De centrale vraag in de beleidsdoorlichting is, wat de rijksoverheid in de periode vanaf 2008 tot en met het afgelopen jaar heeft gedaan om de veiligheid te bevorderen. Om deze vraag en daaruit voortvloeiende deelvragen te beantwoorden en om de desbetreffende beleidsinspanningen en de daarmee gepaard gaande prestaties te kunnen beoordelen zijn zo’n zeventig evaluatieonderzoeken bestudeerd en onderzocht op doeltreffendheid en doelmatigheid. Voorts zijn de bevindingen daarvan geplaatst in het kader van de vigerende beleidstheorie op het domein van veiligheid en criminaliteitsbestrijding. Deze beleidstheorie omvat het geheel van veronderstellingen dat ten grondslag ligt aan het beleid en heeft als beoogd maatschappelijk effect een veiliger samenleving door het vergroten van de veiligheid. In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat de criminaliteit al jaren over de hele linie fors daalt en dat de onveiligheid afneemt. Het lijkt aannemelijk dat de beleidsinspanningen op het terrein van de opsporing en vervolging (naast de faciliterende rol van de overheid t.o.v. het lokaal bestuur, en wat ter preventie en bij de tenuitvoerlegging van sancties gebeurt) hun bijdrage leverden aan de criminaliteitsbeteugeling en vermindering
van onveiligheidsgevoelens. Het is echter niet mogelijk een direct oorzakelijk verband aan te tonen tussen de opsporing en vervolging enerzijds en de positieve ontwikkeling in de criminaliteit en de onveiligheidsgevoelens anderzijds. Kamerstukken II 2014/15, 33 199, nr. 5
Klachten bij Ombudsman over Ministerie VenJ Brief van de Minister van VenJ (17-12-2014) over de toename van het aantal klachten bij de nationale ombudsman over het ministerie en zijn taakorganisaties. – Volgens het jaarverslag van de Nationale ombudsman over 2013 en is ten opzichte van 2012 het aantal klachten in 2013 met 20% gestegen. Uit het jaarverslag blijkt dat de Nationale ombudsman sinds 2012 de mogelijkheid voor burgers heeft verruimd om mondeling klachten in te dienen. De ombudsman heeft in zijn vorige jaarverslagen alleen verslag gedaan over de schriftelijk ontvangen verzoeken. Van de mondelinge verzoeken (de telefoontjes) werd alleen het totale aantal genoemd. Deze verandering van werkwijze verklaart de toename van klachten op het werkterrein van het Ministerie van VenJ waardoor een stijging van 20% zichtbaar is. Daarbij moet worden bedacht dat de telefonische contacten over meer gaan dan alleen klachten. Zo betreft het onder meer verwijzingen naar de bezwaarprocedure, uitleg over wet- en regelgeving. Het betreft een breed terrein van mondelinge contacten zonder dat duidelijk is of het gaat over klachtwaardig handelen. Uit het overzicht van klachten per overheidsinstantie 2013 blijkt dat de ombudsman 2833 klachten heeft behandeld op het terrein van de bewindsman. Zoals uiteengezet moet voor het trekken van conclusies de categorie ‘adviseren en informeren’ (2295) buiten beschouwing worden gelaten. Resteert het volgende overzicht. Oplossing door interventie (397), bemiddeling (5), onderzoek waarvan met rapport (31), onderzoek met brief (12) en tussentijds opgelost of beëindigd (93). In vergelijking met 2012 zijn de verschillen dan beperkt. Kamerstukken II 2014/15, 33 876, nr. 5
Extern optreden EU Brief van de Minister van BuZa (16-12-2014) met de kabinetsreactie op het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) inzake extern optreden van de Europese Unie en internationaal recht. – Op 20 mei 2014 heeft de CAVV haar advies inzake extern optreden van de Europese Unie en internationaal recht aangeboden. De Minister had op 18 december 2012 om dit advies verzocht. Het kabinet is de CAVV erkentelijk voor het gedegen advies. Het levert een waardevolle bijdrage aan de gedachtenvorming over het gezamenlijk optreden van de Europese Unie en haar lidstaten in internationaal verband waarbij de focus minder ligt op de afstemming binnen de EU en de interne verhoudingen, maar meer op de verhoudingen met andere internationaalrechtelijke actoren. De bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten geldt vanuit het internationaal recht bezien in beginsel als ‘intern recht’. Het is een afspraak tussen de EU en de lidstaten waar andere spelers op het internationale toneel niet direct mee te maken hebben. Dat wordt anders als die bevoegdheidsverdeling kenbaar wordt gemaakt aan derde staten of internationale organisaties. De CAVV is van mening dat het extern kenbaar maken van de bevoegdheidsverdeling door het afleggen van een bevoegdheidsverklaring bij het sluiten van gemengde verdragen met derde staten of met internationale organisaties (hierna: de wederpartij) er toe kan leiden dat de wederpartij op basis van het beginsel van goede trouw wel rekening moet houden met die bevoegdheidsverdeling. Het kabinet is het met deze conclusie eens. Tevens onderschrijft het kabinet de conclusie dat het beginsel van goede trouw niet alleen tot gevolg heeft dat de wederpartij rekening zou moeten houden met de bevoegdheidsverdeling, maar ook dat de EU wordt geacht aan de wederpartij kenbaar te maken wie – de EU of de lidstaten – voor welk deel aansprakelijk is op het internationaalrechtelijke plan. Hoewel vertegenwoordiging in internationale organisaties wordt beheerst door de regels van de organisatie zelf, constateert het kabinet dat er door de com-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
157
Wetgeving
plexe bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten juist ook binnen de EU in sommige gevallen onduidelijkheid bestaat over de vraag wie in internationale organisaties optreedt namens de EU. Hoewel de EU-verdragen leidend zijn voor de bepaling wie wanneer de Unie naar buiten toe vertegenwoordigt, hebben externe vertegenwoordiging en woordvoering sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon niet zelden tot discussies geleid. De oplossing voor vertegenwoordigingsvragen moet daartoe niet worden gezocht bij de internationale organisatie, maar intern binnen de EU. Binnen de EU is er discussie over de verhoging van de status van de EU in internationale organisaties. De CAVV stelt dat het voor de EU en haar lidstaten zinvol is zoveel mogelijk op te treden als een eenheid, om daarmee tegemoet te komen aan interne eisen rondom consistentie in EU buitenlands beleid en om effectiever te zijn. Het kabinet onderschrijft het beginsel van consistentie in het EU buitenlands beleid. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 V, nr. 45
Matchfixing Geleidende brief en Initiatiefnota (24-12-2014) van het lid Van Dekken over de aanpak van matchfixing. – De afgelopen jaren zijn er in diverse (Europese) landen gevallen van matchfixing aan het licht gekomen, hetgeen ertoe heeft geleid dat het onderwerp op de internationale sportagenda is gekomen. Ook Nederland lijkt niet te ontkomen aan matchfixing, hetgeen blijkt uit een onderzoek naar de aard en de reikwijdte van matchfixing in Nederland. Met de onderhavige initiatiefnota heeft initiatiefnemer als doel de kennis omtrent het thema matchfixing te vergroten, de bewustwording van het probleem bevorderen en maatregelen te introduceren die bijdragen matchfixing te voorkomen en te bestrijden. Op het gebied van de Nederlandse wetgeving zijn er voldoende wettelijke en buitenwettelijke mogelijkheden om matchfixing te bestrijden. Dit blijkt onder meer uit het Wetboek van Strafrecht dat voldoende strafbepalingen bevat betrokkenen bij wedstrijdvervalsing te vervolgen, waardoor de afzonderlijke strafbaarstelling van matchfixing niet noodzakelijk is. Voorts is het
158
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
civielrechtelijk mogelijk betrokkenen bij matchfixing op grond van de onrechtmatige daad aansprakelijk te stellen voor de geleden schade en kent het tuchtrecht van de belangenorganisaties voldoende waarborgen gevallen van matchfixing te sanctioneren. Tegelijkertijd dient echter te worden opgemerkt dat de bestrijding van matchfixing in Nederland niet verloopt zoals gewenst. Hoewel het strafrechtelijk instrumentarium afdoende is en het Openbaar Ministerie momenteel een (voorlopig) onderzoek verricht naar fraude, witwasserij en matchfixing in de sport, heeft dit ondanks diverse (concrete) signalen zijn van wedstrijdvervalsing niet geleid tot de vervolging en/of veroordeling van één of meerdere betrokkenen. Betere opsporing en een omgeving waarbinnen betrokkenen gevallen van matchfixing kunnen melden (clementieregeling), zijn maatregelen waarmee de opsporing en vervolging van matchfixing kan worden geïntensiveerd. Initiatiefnemer stelt concreet voor: De opsporing en bestrijding van matchfixing in Nederland prioriteit te geven bij justitie, bijvoorbeeld in de vorm van een gespecialiseerde eenheid ter bestrijding van fraude, witwasserij en matchfixing in de sport; Een nationaalrechtelijke clementieregeling op te zetten conform de in de onderhavige initiatiefnota beschreven wijze; De Kansspelautoriteit middels het (concept)wetsvoorstel ‘Kansspelen op afstand’ meer capaciteit te bieden ter bestrijding van illegale kansspelaanbieders, hetgeen tevens leidt tot de bestrijding van matchfixing; Een aanbodbeperking op te nemen in het (concept)wetsvoorstel ‘Kansspelen op afstand’ voor ‘kleine’ weddenschappen die eenvoudig vervalst kunnen worden (zoals het gokken op de eerste gele kaart), om op deze wijze de kans op spotfixing te verkleinen; Weddenschappen bij (legale) kansspelaanbieders te annuleren zodra het Betting Fraud Detection System onregelmatigheden constateert. Kamerstukken II 2014/15, 34 119, nrs. 1 en 2
Bagatelvrijstelling Brief van de Minister van EZ (17-12-2014) over de evaluatie van de verruiming van de bagatelvrijstelling (artikel 7, tweede lid, van de Mededingingswet).
– Het doel van de bagatelvrijstelling is om afspraken met een beperkte economische betekenis buiten de reikwijdte van het kartelverbod te houden, omdat de gevolgen van dergelijke afspraken op de mededinging verwaarloosbaar worden geacht. Het eerste lid van artikel 7 van de Mededingingswet (de oorspronkelijke bagatelvrijstelling) staat afspraken toe tussen maximaal acht ondernemingen met een omzet van maximaal € 5,5 miljoen voor het leveren van goederen of € 1,1 miljoen in andere gevallen. Oorspronkelijk werden ondernemingen op basis van het tweede lid van artikel 7 van de Mededingingswet met een gezamenlijk marktaandeel van maximaal 5% en een gezamenlijke omzet van maximaal € 40 miljoen uitgezonderd van het kartelverbod. Met de inwerkingtreding van een initiatiefwet in 2011 is de marktaandeelgrens in artikel 7, tweede lid, van de Mededingingswet van 5% verruimd naar 10% en is de omzetgrens van € 40 miljoen vervallen. Het doel van de evaluatie is te bezien welke effecten de verruiming van de bagatelvrijstelling heeft gehad. Ten aanzien van het gebruik van de bagatelvrijstelling laat de evaluatie zien dat beperkt gebruik wordt gemaakt van de bagatelvrijstelling en dat het gebruik door de verruiming niet of nauwelijks is toegenomen. Ten aanzien van het inperken van inkoopmacht wordt geconcludeerd dat de verruimde bagatelvrijstelling in de onderzochte branches geen oplossing is om voldoende tegenwicht te bieden aan die inkoopmacht. Ten aanzien van de rechtszekerheid voor ondernemingen wordt geconcludeerd dat de verruiming van de bagatelvrijstelling niet tot meer of minder rechtsonzekerheid heeft geleid voor ondernemingen die willen samenwerken. Advocaten geven aan het bepalen van het marktaandeel lastig te vinden, omdat de exacte omvang van de markt niet altijd duidelijk is. Ten aanzien van de effecten van de verruiming van de bagatelvrijstelling voor consumenten wordt aangegeven dat het zicht op dergelijke effecten ontbreekt. Kamerstukken II 2014/15, 34 121, nr. 1
Nieuws
139
Juridische status ‘melding’ In steeds meer wetgeving is de ‘melding’ geïntroduceerd als alternatief voor een vergunning, omdat dit de administratieve lasten voor zowel de overheid als het bedrijfsleven zou verlagen. Onduidelijk is of een reactie van een bestuursorgaan op een melding een besluit is waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat. Binnenkort zal de Raad van State uitspraak doen. Vooruitlopend daarop is de conclusie van de staatsraad A-G verschenen.
I
n deze conclusie wordt betoogd dat de bestuursrechter rechtsbescherming moet verlenen tegen alle reacties die zich in de meldingenstelsels van de APV’s in kwestie voordoen. Dat geldt voor de uitdrukkelijke
beslissingen die het college van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een melding van de aanleg van een uitweg kan nemen, het verbod en de uitdrukkelijke acceptatie (al dan niet onder voorschriften), omdat zij kwalificeren als besluit in de zin van de Awb. Dat dient ook te gelden voor de ‘fictieve instemming’ door tijdsverloop op grond van beide APV’s, in kwestie die voor de rechtsbescherming met een besluit gelijk zou moeten worden gesteld. Aldus ontstaat er voor zowel de melder als voor derde belanghebbenden een coherent systeem van rechtsbescherming. In de conclusie wordt verder ingegaan op diverse vragen die in verband staan met de rechtsbescherming, zoals de inwerkingtreding van de diverse reac-
ties op een melding en het vraagstuk van formele rechtskracht. Bovendien beziet de conclusie het rechtskarakter van de bestuurlijke reacties in de meldingenstelsels in kwestie in onderlinge verhouding met het rechtskarakter van de reacties hiertegen in andere meldingenstelsels die in de Nederlandse wet- en regelgeving figureren, zoals de meldingenstelsels in het omgevingsrecht en diverse meldingenstelsels in de model APV. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de melding in verband met algemene regels, de melding als uitzondering op de vergunningplicht en de melding als gebod. ECLI:NL:RVS:2014:4116
140
Nederlanderschap gewelddadige jihadist intrekken zonder veroordeling De minister van Veiligheid en Justitie kan straks zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling het Nederlanderschap intrekken van jihadisten die in het buitenland meevechten met een terroristische organisatie. Een wetsvoorstel van deze strekking is ter consultatie naar verschillende instanties gestuurd en gepubliceerd op www. internetconsulatie.nl, alwaar tot 1 maart 2015 gereageerd kan worden.
H
et wetsvoorstel strekt ertoe intrekking van het Nederlanderschap mogelijk te maken in het belang van de nationale veiligheid wegens deelname aan een terroristische organisatie zonder dat daarvoor een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling vereist is. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, bijlage bij de brief aan de Tweede
Kamer van 29 augustus 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 253) is het voornemen aangekondigd om de Rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen, teneinde mogelijk te maken dat het Nederlanderschap wordt ingetrokken bij uitreizigers die zich vrijwillig in krijgsdienst begeven van een terroristische strijdgroep. Met dit voorstel van Rijkswet wordt uitvoering gegeven aan dit voornemen. Het wetsvoorstel staat los van het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven (Kamerstukken 34 016 (R2036)). Wetsvoorstel 34 016 maakt intrekking van het Nederlanderschap mogelijk na een onherroepelijke veroordeling wegens het misdrijf, bedoeld in artikel 134a van het Wet-
boek van Strafrecht (hulp bij het voorbereiden of plegen van een terroristisch misdrijf). Intrekking van het Nederlanderschap op grond van het onderhavige wetsvoorstel is een preventieve maatregel en heeft daarmee een andere doelstelling dan intrekking van het Nederlanderschap op grond van wetsvoorstel 34 016.
Nationale veiligheid Kenmerkend voor terroristische jihadistische organisaties is dat zij zich met geweld keren tegen de westerse samenleving. Personen die zich bij deze organisaties hebben aangesloten, hebben hiermee laten blijken dat zij geweld niet schuwen bij de verwezenlijking van hun idealen. Bij terugkeer vormen deze personen hierom een bedreiging voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap in combinatie met onge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
159
Nieuws
wenstverklaring als vreemdeling verhindert de legale terugkeer naar Nederland en bemoeilijkt de feitelijke terugkeer aanzienlijk. De voorgestelde aanvulling van het bestaande instrumentarium inzake intrekking van het Nederlanderschap kan daarom bijdragen aan de bescherming van de nationale veiligheid. Wanneer betrokkene zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie valt te vrezen voor een aanslag bij terugkeer in Nederland. Betrokkene heeft zich immers uit vrije wil ingezet voor en de belangen gediend van een organisatie die zich tegen de westerse samenleving en haar idealen keert en geen geweldsmiddel heeft geschuwd in het nastreven van haar idealen. Het is dan bezwaarlijk om te wachten met intrekken van het Nederlanderschap totdat betrokkene is teruggekeerd naar Nederland en strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld. Het wetsvoorstel voorziet in deze situatie door intrekking van het Nederlanderschap mogelijk te maken in geval van aansluiting bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, aan te wijzen organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Procedure Allereerst zal er worden gewerkt met een door de minister vast te stellen lijst van (terroristische) organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Met deze lijst wordt de kenbaarheid gewaarborgd. Voor iemand die zich aansluit bij een dergelijke organisaties, is hiermee helder wat de consequenties hiervan kunnen zijn. Op de lijst zal een selectie worden geplaatst van de organisaties die zijn vermeld op de nationale en internationale sanctielijsten. De lijst zal worden vastgesteld in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad. Hiermee wordt de eenheid van het Nederlanderschap ook voor de vaststelling van deze lijst gewaarborgd. De lijst zal worden gepubliceerd in de Staatscourant. Daarnaast betreft de thans voorgestelde maatregel een bevoegdheid tot intrekking, dus geen verlies van rechtswege. Hierdoor is er een eenduidig moment van weging van de feitelijke gronden voor het intreden van het verlies van het Nederlanderschap, een besluit van
160
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
de Minister. De feiten waaruit kan worden afgeleid dat iemand zich heeft aangesloten bij een in de lijst opgenomen terroristische organisatie, zullen door de Minister zelf moeten worden vastgesteld. Feiten waaruit de aansluiting bij een terroristische organisatie kan worden afgeleid, zijn bijvoorbeeld: informatie uit weblogs die betrokkene bijhoudt, afgetapte sms- en telefoonberichten, informatie van betrouwbare bronnen ter plekke, informatie van familie of vrienden, op internet geplaatste videobeelden. De rol van betrokkene binnen de organisatie is niet doorslaggevend. De aard van de werkzaamheden kunnen wel meewegen in de algehele proportionaliteitsafweging die in het kader van de intrekking van het Nederlanderschap wordt gemaakt. Er wordt niet beoogd om reeds bij virtuele aansluiting bij een dergelijke organisatie ook intrekking van het Nederlanderschap mogelijk te maken.
Doel De intrekking van het Nederlanderschap heeft tot doel iemand die, vanwege het feit dat deze zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, uit te sluiten van het Nederlanderschap en daarmee van het recht op toegang tot Nederlands grondgebied. Een hierop volgende ongewenstverklaring van betrokkene is noodzakelijk om de terugkeer daadwerkelijk ernstig te bemoeilijken. Allereerst zal betrokkene, voor wat betreft Nederlands grondgebied, ongewenst vreemdeling worden verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, onderdeel c, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling die ongewenst wordt verklaard, kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben of krijgen. Het is mogelijk betrokkene ongewenst te verklaren wanneer hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van het Nederlanderschap op grond van het nieuwe artikel 14, vierde lid, zal ook zijn voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van deze vreemdelingrechtelijke maatregel. Dit zal slechts anders kunnen zijn indien bijvoorbeeld het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM) in de weg staat aan onge-
wenstverklaring. Omdat intrekking van het Nederlanderschap slechts effectief is als betrokkene tegelijkertijd tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard, zal niet tot intrekking van het Nederlanderschap worden overgegaan als op voorhand vaststaat dat ongewenstverklaring als vreemdeling niet mogelijk is. De intrekking van het Nederlanderschap en de hier direct op volgende ongewenstverklaring als vreemdeling verhinderen dat betrokkene als Nederlander kan blijven reizen. De feitelijke terugkeer wordt bemoeilijkt, doordat betrokkene zal worden gesignaleerd (als ongewenst vreemdeling) in verschillende systemen die kunnen worden geraadpleegd bij grenscontroles en uitgifte van visa en op het vervallen van het paspoort.
Rechtsbescherming Reeds bij het mondelinge debat over het actieplan ‘Integrale aanpak jihadisme’ leefden er bij de Tweede Kamer zorgen over intrekking van het Nederlanderschap zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling. De voorgestelde maatregel beoogt echter een dreiging voor de nationale veiligheid weg te nemen. Daarbij past niet dat eerst de uitkomst van een strafproces wordt afgewacht. De Minister erkent evenwel dat intrekking van het Nederlanderschap een ingrijpende maatregel is, waarbij rechterlijke toetsing onontbeerlijk is. Hierom heeft hij er voor gekozen om conform de bestaande systematiek tegen een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap bestuursrechtelijke bescherming open te stellen. Vanwege het belang van het borgen van betrokkenheid van een rechter is in het voorstel, analoog aan artikel 94 van de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000, voorgeschreven dat de Minister ambtshalve de rechter in kennis stelt van het genomen besluit indien betrokkene daartegen niet zelf binnen vier weken beroep instelt. De kennisgeving heeft tot gevolg dat betrokkene wordt geacht beroep te hebben ingesteld. Hiermee is gewaarborgd dat, zelfs indien betrokkene zelf geen beroep instelt, een rechter een oordeel kan vormen over de intrekking van het Nederlanderschap. Verwacht wordt dat de bestuursrechter de intrekking, die gebaseerd dient te zijn op de feiten-
Nieuws
vaststelling door het bestuur en de weging van de feiten door het bestuur, indringend zal toetsen. Een deel van de informatie op grond waarvan de intrekking plaatsvindt, zal echter informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreffen. Deze informatie zal niet in alle gevallen (volledig) openbaar mogen worden gemaakt. Artikel 8:29 van de Awb voorziet in een geclausuleerde uitzondering op de verplichting alle inlichtingen aan de rechtbank te verschaffen. Met een beroep op gewichtige belangen, waaronder begrepen de nationale veiligheid, kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te verstrekken, deze weigeren dan wel de rechtbank mededelen dat uitsluitend de rechtbank van de inlichtingen kennis zal kunnen nemen.
Indien de rechtbank dit beroep gerechtvaardigd acht, vervalt de verplichting de gegevens te verstrekken.
Staatloosheid Verlies of intrekking van het Nederlanderschap kan op grond van Nederlandse wetgeving alleen plaatsvinden indien dit niet tot gevolg heeft dat betrokkene staatloos wordt. Dit blijft ook bij de uitbreiding van de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap het uitgangspunt. Artikel 7, eerste lid, onderdeel d, van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN) biedt echter de ruimte om de nationaliteit in te trekken bij gedrag dat de essentiële belangen van de staat ernstig schaden. Naar overtuiging van de regering is er bij deelname aan een organisatie die als
oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven sprake van dergelijk gedrag. De voorgestelde uitbreiding van de intrekkingsgronden past hiermee binnen de ruimte die het EVN biedt.
Herkrijging Onder het voorstel wordt de bestaande regeling voor herkrijging van het Nederlanderschap ook van toepassing verklaard op de nieuwe verliesgronden. Het uitgangspunt bij verlies van het Nederlanderschap op deze grond is dat het Nederlanderschap niet kan worden herkregen. In uitzonderlijke gevallen kan er, na het horen van de Raad van State, een uitzondering worden gemaakt, als tenminste vijf jaar is verstreken sinds het verlies van de nationaliteit.
141
Advocatenwet kan vrijheid van meningsuiting van advocaat beperken Het Gerechtshof Den Haag heeft op 6 januari 2015 in hoger beroep een advocaat in het ongelijk gesteld in een kort geding, dat hij aanspande tegen de Haagse orde van Advocaten. In dat kort geding eiste de advocaat dat de deken stopt met het maken van inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting.
D
eze advocaat zet zich in tegen het gebruik van kernwapens en staat vredesactivisten bij. In een strafzaak van een zo’n activist bij de Rechtbank Oost-Brabant heeft hij de rechters gewraakt. Zijn wrakingsverzoek is toen afgewezen. Vervolgens heeft de advocaat zich schriftelijk over de wrakingsrechters beklaagd bij de president van de rechtbank. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat het Kernwapenarrest van de Hoge Raad juridisch en moreel misdadig is en dat rechters die daarmee instemmen, een keuze maken die uitsluitend door totaal verdorven lieden kan worden gemaakt. De wrakingsrechters zouden dus verdorven
en schaamteloze lieden zijn, onpeilbaar leugenachtig zijn, integriteit missen en moreel en intellectueel corrupt zijn. De president van de rechtbank heeft bij de deken melding gemaakt van deze handelwijze. Deze heeft de advocaat een aantal malen uitgenodigd voor een gesprek maar de advocaat heeft geweigerd op de uitnodiging in te gaan en is deze procedure in kort geding begonnen. Hij vordert dat de deken wordt verboden om nadere stappen tegen hem te nemen in het kader van het advocatentuchtrecht. De advocaat is van mening dat de deken onrechtmatig handelt, doordat hij hem zonder enige wettelijke grondslag beperkingen oplegt in zijn meningsuitingen, daarmee handelent in strijd met artikel 7 van de Grondwet en met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Uitspraak hof Het hof oordeelt dat de vrijheid van meningsuiting volgens artikel 7 van de Grondwet kan worden beperkt
door een wet in formele zin. De advocatenwet is zo’n formele wet. De deken ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 46 Advocatenwet. Dat artikel bevat een open norm, te weten dat de advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze open norm is verduidelijkt in de eed, de gedragsregels en de jurisprudentie van de (centrale) raad van toezicht en daarmee voldoende kenbaar en duidelijk omschreven. Het hof mag op grond van artikel 120 van de Grondwet de Advocatenwet niet aan de Grondwet toetsen. Ook artikel 10 van het EVRM staat beperkingen op de vrijheid van meningsuiting toe, mits de beperking voldoende kenbaar is en de norm met voldoende precisie is geformuleerd. En dit laatste is naar het oordeel van het hof het geval. De conclusie van hof is dan ook dat het standpunt van de advocaat niet juist is en heeft zijn vordering daarom afgewezen. ECLI:NL:GHDHA:2015:2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
161
142
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Democratie door loting Op 9 januari 2015 aanvaardde prof. mr. Job Cohen zijn benoeming als bijzonder hoogleraar Thorbecke-leerstoel, gemeenterecht/gemeentekunde aan de Universiteit Leiden. Drie grote decentralisaties zijn sinds 1 januari een feit en stellen de Nederlandse gemeenten voor een grote opgave: op de terreinen van de jeugdzorg, grote delen van de ouderenzorg en arbeidsparticipatie dragen zij verantwoordelijkheid. Dat zijn gebieden die voor heel veel mensen van groot belang zijn. Daarom is het essentieel dat burgers vertrouwen hebben in hun gemeenten. Dat gaat niet vanzelf, zeker niet in een tijd van grote veranderingen, die nog eens voor extra onzekerheid zorgen. Het gaat zeker niet vanzelf in een tijd waarin het vertrouwen in de democratie beperkt is. Daarom houdt Cohen een pleidooi om de lokale – en provinciale – democratie te versterken met wat in de wandeling inmiddels een G1000 wordt genoemd: een bijeenkomst waarin een flink aantal burgers die door loting bij elkaar gebracht zijn, met elkaar de belangrijkste vragen voor hun gemeente formuleren en van een richtinggevend antwoord voorzien. Loting is daarbij essentieel om te garanderen dat vanuit alle lagen van de bevolking wordt deelgenomen. Het is dan aan provinciaal en gemeentelijk bestuur om die antwoorden in beleid om te zetten. Zo kan de afstand tussen burger en bestuur verkleind worden en het vertrouwen in de vierde D, de democratie, versterkt.
Duits rechtscultureel perspectief. Axel Hagedorn behandelt tijdens zijn oratie de ‘Corporate Governance Codes’ in Nederland en Duitsland. Corporate governance, of goed ondernemingsbestuur, is een centraal maatschappelijk thema sinds grote boekhoudschandalen zoals Enron en Worldcom. Deze schandalen versnelden de invoering van Corporate Governance Codes voor beursgenoteerde ondernemingen aan het begin van deze eeuw. De codes in Duitsland en Nederland verschillen in grote mate qua structuur en inhoud. Anders dan men misschien zou verwachten omvat de Nederlandse code ongeveer 19 duizend woorden en de Duitse slechts 3500 woorden. Tegelijkertijd beweren de opstellers van de codes in Nederland en Duitsland dat deze de internationale standaarden van corporate governance weergeven. Hagedoorn behandelt en verklaart een aantal verschillen tussen de twee codes. Ook beantwoordt hij de vraag of meer regelgeving in de Nederlandse code ten opzichte van de Duitse code ook tot meer transparantie en integriteit van bestuurders en toezichthouders leidt. Hagedoorn verdiept de thematiek aan de hand van de verschillen in de twee buurlanden wat betreft niet-beursgenoteerde ondernemingen. Met het concrete voorbeeld van corporate governance van woningcorporaties in beide landen wordt duidelijk gemaakt dat de invoering van een Corporate Governance Code voor woningcorporaties in Nederland niet tot meer transparantie en integriteit in die sector heeft geleid. Dit terwijl bij woningcorporaties zonder Corporate Governance Code in Duitsland falend bestuur en toezicht van vergelijkbare omvang tot nu toe niet bekend is. Plaats: Aula - Oude Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Promoties Intelligent blauw
Corporate governance Op 21 januari 2015 houdt prof. dr. A. (Axel) Hagedorn, bijzonder hoogleraar Duits-Nederlandse rechtsbetrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam, zijn oratie, getiteld: Corporate Governance – een Nederlands-
162
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
De politie staat in het middelpunt van de belangstelling. Voor de goede orde en een betere veiligheid wordt alom gevraagd om meer blauw op
straat. Paulien Meesters laat zien dat meer blauw niet beantwoordt aan de tijdgeest. Het gaat om Intelligent Blauw: Informatie-Gestuurde Politie (IGP) is een voorloper van Intelligent Blauw, maar werkt al vijftien jaar niet optimaal. Meesters benadrukt dat de effectiviteit van de politie vooral verhoogd wordt door optimalisering van de besluitvorming op basis van intelligence. Het proefschrift combineert inzichten uit de artificiële intelligence (agenttechnologie), bedrijfskunde en politiewetenschappen om het verleden van IGP te duiden, het probleem van IGP in het heden op te lossen en een blik te werpen in de toekomst. Er wordt allereerst een model voorgesteld voor intelligente IGP dat de relaties zichtbaar maakt tussen de invulling van politiezorg en het nemen van beslissingen voor veiligheid en capaciteit. De kern van het model is dat beslissingen stoelen op intelligente normen. Deze normen zijn een reflectie op het wezen van de politiezorg. Zij vormen het morele kompas voor de politie. Ten tweede kent het proefschrift een empirisch deel, dat een uniek kijkje geeft in de wereld van de politie: hoe worden beslissingen voor veiligheid en capaciteit eigenlijk genomen en welke intelligence vormt daarbij de basis? Het doel was hier op zoek te gaan naar sleutels om het slot op IGP te openen en intelligent (intelligente normen) te laten werken. Er zijn drie sleutels gevonden: (1) het verbeteren van de kwaliteit van het besluitvormingsproces, (2) het versterken van het begrip tussen politiezorg en het besluitvormingsproces en (3) versterken van tactische en operationele stuurprocessen. De gedachte hierbij was dat sleutel 1 de sleutels 2 en 3 in werking zou stellen. De onderzochte teams en district zijn met deze sleutel 1 aan de slag gegaan en dat leidde tot (1) het toepassen van IGP in de praktijk op een intelligente wijze en (2) het in werking stellen van de sleutels 2 en 3. In de blauwe teams en het district zette het werken met de sleutels een proces in gang van organisatieontwikkeling, waarbij cultuur een leiderschap belangrijke aandachtspunten zijn. Ten derde duidt het proefschrift hoe een intelligente toepassing van IGP aanleiding is om te komen tot Intelli-
Universitair Nieuws
gent Blauw. Intelligent Blauw bestaat uit drie componenten: alert-vermogen, adaptief-vermogen en responsief vermogen. Vooral de informatiediscipline van de Nationale Politie dient zich verder te ontwikkelen (onder andere door gebruik te maken van Big Data) langs de lijn van Intelligent Blauw. De politie kan daartoe meer verbinding zoeken met andere intelligente organisaties in de maatschappelijke veiligheidszorg, die samen sociale innovatie tot stand brengen. Paulien Meesters promoveerde op 1 december 2014 aan Tilburg University. Haar promotores waren prof. dr. J.H. van de Herik en prof. dr. Th. A. de Roos. Paulien Meesters Intelligent Blauw Intelligence-gestuurde politiezorg in gebiedsgebonden eenheden Uitgave in eigen beheer
Collateral damage This research by Alphonse Muleefu was based on the premise that international law (at least in theory) provides for (a) sanctions and (b) the obligation to repair damages, on states or individuals that violate the laws of war, while those who cause collateral damage are neither condemned nor expected to repair the harm. The purpose of this research was to understand the reasoning behind that normative discrimination, and find out whether there are grounds (moral, policy or legal) on which reparation to victims of lawful incidents of war is justifiable or not. The basic principle of International Humanitarian Law (IHL) – the principle of distinction – demands combatants ‘to distinguish between the civilian population and combatants and between civilian objects and military objectives (…) and to accordingly direct their attacks against military objectives.’ Apparently, this demand is straightforward; do not target non-combatants and civilian properties. However, the reality clearly demonstrates that it is very difficult to ensure that wars can end without causing unintended damages.
That is why International Humanitarian Law prohibits only the direct targeting of civilians and causing excessive incidental damage in relation to the military objective and not all damages of war. The legal basis for reparations under the laws of war; Article 3 of The Hague Convention related to Laws and Customs of War on Land and Article 91 of the Additional Protocol 1 to the Geneva Conventions both states provides for compensation in case of a violation. The fact that the right to compensation is tied on the existence of a legal violation tacitly excludes victims of collateral damage. The study concludes that there are historical reasons for this distinction. To solve this discrimination requires overcoming challenges of the existing legal reasoning. Some scholars have given a few suggestions including the use of human rights law, strict liability rules and the principle of equality. After finding out that these do not provide a coherent ground for reparation to victims of collateral damage, Muleefu had to return to the basics of international humanitarian law and focused on the term ‘humanitarian’. Humanitarianism is a concern for the wellbeing of an individual as a human being. It is this spirit, the desire to reduce human suffering during war which contributed to the development of the laws of war, to the idea of humanitarian assistance (aid relief and services), and this same spirit has contributed to development of other concepts such as humanitarian intervention and the responsibility to protect. He therefore concludes that the desire to minimize effects of war should equally provide a ground to reparation for victims of collateral damage. The same idea that compels even an aggressed nation to fight justly should be the same spirit that justifies providing reparation to victims of collateral damage once the damage is caused. Two elements are crucial for understanding this conclusion: first, the protection of civilians during war is based on their innocence (on their non-combatance status) and certainly that innocence continues even after the harm. Secondly, the duty to minimize human sufferings that is the main purpose of the laws of war becomes
absolutely necessary after the failure of the initial protection, whether incidentally or accidentally. It should be clear that the desire to reduce the consequences of war is more relevant after and not before harm – and providing reparation to victims of collateral damage could contribute to achieving the raison d’etre of the laws of war, which is, minimizing the human sufferings resulting from wars. Certainly, doing so could also contribute to principles of human dignity, equality and fairness. Muleefu defended his PhD-thesis on 24 November 2014 at Tilburg University. His supervisors were prof. dr. R.M. Letschert and prof. dr. R.C.H. Lesaffer. Alphonse Muleefu Reparation for victims of collateral damage: a normative and theoretical inquiry Wolf Legal Publishers 2014, 208 p., € 26,95 ISBN 978 94 6240 183 9
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
163
Personalia
143
Hoogleraar
Advocatuur
Paul Geerts is per 1 december 2014 aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen benoemd tot bijzonder hoogleraar Intellectueel Eigendomsrecht, vanwege de Stichting Intellectuele Eigendom Groningen. Hij volgt Prof. Ch. Gielen op die deze leerstoel sinds sinds 1992 bekleedde. Het onderzoek van Geerts richt zich op het klassieke intellectuele eigendomsrecht (IErecht) en in meer brede zin op het recht inzake de oneerlijke mededinging, zoals bijvoorbeeld het oneerlijke handelspraktijkrecht en het misleidende en vergelijkende reclamerecht. Er zijn weinig rechtsgebieden waarin de wetgeving en jurisprudentie zich in een sneller tempo ontwikkelen dan in het IE-recht. Dat heeft met name te maken met (de toenemende) Europese harmonisatie van het IE-recht, waardoor de jurisprudentie van de EU een steeds centralere rol is gaan spelen en kennisneming van buitenlandse rechtspraak steeds relevanter wordt. In zijn publicaties besteedt Geerts aandacht aan alle onderdelen van het IE-recht. Geerts was voorheen universitair docent bij de sectie Handelsrecht en Arbeidsrecht aan de RUG. Hij is tevens rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Noord-Nederland, MiddenNederland en Den Haag.
NautaDutilh heeft twee nieuwe partners benoemd, werkzaam in de vestigingen in Luxemburg en New York. Christophe Joosen is gespecialiseerd in Luxemburgs fiscaal recht. Christophe adviseert internationale cliënten met name over de fiscale structurering van transacties op het gebied van vastgoed, private equity, investeringsfondsen en andere structured finance transacties. Hij staat ook, met name Amerikaanse partijen bij in grensoverschrijdende fiscale zaken van bijvoorbeeld herstructureringen, de integratie bij ‘post-mergers and post-acquisition’ en migratie van intellectuele eigendom. Joosen is lid van de International Fiscal Association (IFA) en de American Bar Association (ABA). Voor zijn internationale benoeming als partner bij NautaDutilh, was hij sinds 2009 partner van kantoor Luxemburg. Ruud Smits voert zijn praktijk vanuit de vestiging van NautaDutilh in New York, waar hij leiding geeft aan het corporate team. Hij richt zich op zowel Nederlands- als Caribisch Nederlandsrechtelijke aspecten van fusies en overnames, joint ventures, herstructureringen en kapitaalmarktransacties. Hij mag internationale bedrijven, private equity huizen en grote advieskantoren tot zijn cliënten rekenen. In zijn praktijk werkt Smits veel samen met Amerikaanse en Engelse advocatenkantoren op internationale transacties. Ruud is werkzaam bij NautaDutilh sinds 2007. Voor zijn internationale benoeming als partner bij NautaDutilh, was hij partner van kantoor New York.
Peter van Russen Groen is per 1 januari 2015 benoemd tot bijzonder hoogleraar strafrechtspraktijk aan de Universiteit Leiden. Het betreft een bijzondere leerstoel ingesteld door de aan de Universiteit Leiden gelieerde Prof. A.E.J. Moddermanstichting. Van Russen Groen is partner bij Wladimiroff advocaten in Den Haag en rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam. Eerder is hij werkzaam geweest als wetenschappelijk onderzoeker aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waar hij in 1998 is gepromoveerd op een tweedelig proefschrift over bestuursstrafrecht.
164
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn heeft per 1 januari 2015 Karlijn Teuben en Daniëlle Roelands-Fransen tot partner benoemd. Teuben is sinds 2004 werkzaam bij Pels Rijcken en specialist op het gebied van civiele cassaties en litigation. Zij richt zich daarbij vooral op (overheids)aansprakelijkheid, schadevergoeding en
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
verzekering, en internationaal recht. Daarnaast is zij expert op het gebied van burgerlijk procesrecht. Zij doceert en publiceert hierover regelmatig, ook via blogs op cassatieblog.nl. Roelands-Fransen is sinds 2010 verbonden aan Pels Rijcken en specialist op het gebied van ruimtelijk ordeningsrecht, milieurecht en omgevingsrecht. Zij adviseert en procedeert veelvuldig in grootschalige ruimtelijke projecten zoals de aanleg en uitbreiding van wegen en gebiedsontwikkelingen. Naast de rijksoverheid rekent zij ook gemeenten, provincies, bedrijven en projectontwikkelaars tot haar cliënten. Haar expertise deelt zij graag met anderen via publicaties. Daarnaast schrijft zij regelmatig blogs op bloggebiedsontwikkeling.nl en is een graag geziene gastdocent en inleider. Lexence is het nieuwe jaar begonnen met de benoeming van drie nieuwe partners binnen het team transacties ondernemingsrecht, het team procesrecht respectievelijk het team legal property- & assetmanagement. Joost Kolkman is gespecialiseerd in het begeleiden van fusies en overnames, private equity investeringen en samenwerkingsverbanden. Tot zijn cliënten behoren strategische marktpartijen, investeringsmaatschappijen en management teams. Daarnaast adviseert hij partijen bij (her)structureringen en corporate governance vraagstukken en treedt hij regelmatig op als board room counsel. Arnout Schennink voert een ondernemingsrechtelijke procespraktijk en is gespecialiseerd in bestuurdersaansprakelijkheid. Hierover adviseert en procedeert hij regelmatig, waarbij zijn
Personalia
speciale aandacht uitgaat naar semipublieke ondernemingen zoals zorginstellingen en woningcorporaties. Michiel de Wit voert een praktijk op het gebied van legal property- & assetmanagement. Hij is gespecialiseerd in huurrecht bedrijfsruimte, procesrecht en vastgoed gerelateerd verbintenissenrecht. De Wit adviseert en procedeert onder andere over huurgerelateerde onderwerpen, zoals huurovereenkomsten, allonges huurbeëindigingen, renovaties, gebreken en huurprijsherzieningen. Tot zijn clienten behoren (institutionele) beleggers, projectontwikkelaars, beheerders en andere vastgoedadviseurs. Van Iersel Luchtman Advocaten heeft per 1 januari 2015 Wilbert van Eijk tot partner benoemd. Hij is advocaat sinds 2006 en vanaf 2013 verbonden aan Van Iersel Luchtman. Van Eijk is specialist Vastgoed & Omgeving en maakt daarnaast deel uit van de sectie Ondernemingsstrafrecht & Bestuurlijke handhaving. Hij houdt zich bezig met adviseren en procederen in tal van omgevingsrechtelijke aangelegenheden met het accent op het afvalstoffenrecht.
Advocatenkantoor Stek heeft per 1 januari 2015 een nieuwe partner. Eelco Bijkerk is partner geworden in de praktijkgroep ondernemingsrecht. Hij adviseert private equity investeerders, ondernemingen en financiële instellingen over fusies en overnames, herstructureringen en andere ondernemingsrechtelijke zaken. Jacoline Gortzak is toegetreden als partner bij advocatenkantoor Legaltree. Zij stapt over van Simmons & Simmons LLP in Amsterdam, waar zij tot 1 januari 2015 principal counsellor Corporate Commercial was. Gortzak heeft zich sinds 2001 gespecialiseerd in het ondernemingsrecht met een focus op fusies en overnames en private equity transacties. Per 1 januari 2015 is Anita Nijboer als partner toegetreden tot Ekelmans & Meijer Advocaten. Zij is sinds 2012 in dienst bij het kantoor en heeft er sindsdien de bestuursrechtelijke praktijk op- en uitgebouwd. Nijboer adviseert en procedeert al ruim 12 jaar op het terrein van het algemeen bestuursrecht en het omgevings-
recht. Zij heeft daarnaast ruime ervaring in de begeleiding van overheden, projectontwikkelaars en woningcorporaties bij gebiedsontwikkelingsprojecten en de realisatie van onder meer woningen, kantoorgebouwen, scholen en ziekenhuizen. Menno Heerma van Voss is per 1 januari 2015 overgestapt van Solv Advocaten naar Ventoux Advocaten, waar hij toetreedt als partner. Heerma van Voss heeft twintig jaar ervaring als gespecialiseerd IE-advocaat en legt zich tevens toe op reclame, e-commerce, bescherming van consumenten en privacyvraagstukken. Hij was van juni 2006 tot december 2014 partner bij Solv. Hogan Lovells heeft Ruud van der Velden benoemd tot partner in de Intellectual Property, Media and Technology praktijk. Van der Velden is gespecialiseerd in het intellectueel eigendomsrecht, met een bijzondere focus op het octrooirecht. Hij heeft ruime ervaring in complexe internationale procedures op alle gebieden van de technologie, waaronder life sciences, werktuigbouwkunde en elektrotechniek. Van der Velden is zijn carrière als advocaat in 2005 bij Hogan Lovells begonnen.
Agenda
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht Na een succesvolle start in 2014 organiseert het Center for Sustainable Justice drie nieuwe themabijeenkomsten ‘Duurzaamheidsdenken in het Recht’. De bijeenkomsten beginnen met een filmfragment of een verhaal over concrete gebeurtenissen uit de wereld om ons heen die in relatie tot rechtspraak staan. Aansluitend wordt een verdiepende dialoog gevoerd. De vol-
gende thema’s komen aan bod: 12 02 De Zuidafrikaanse waarheidscommise 26 03 Restorative justice en haar oervormen 18 06 Probleemoplossende rechtspraak. Tijd: donderdag 12 februari, 26 maart en 18 juni van 17.00 tot 21.00 uur Plaats: Hooghiemstraplein 122 te Utrecht Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: deelname kost € 120 per bijeenkomst en € 300 voor alle drie bijeenkomsten.
03 02 2015 Centralisatie en vereenvoudiging in btw- en douaneaangiften De Stichting Europese Fiscale Studies organiseert dit seminar. Prof. dr. R.N.G. van der Paardt (ESE, Loyens & Loeff N.V.) treedt op als dagvoorzitter. Inleidingen worden verzorgd door mr. P.J.B.G. Schrijver (Deloitte), mr. J.H.M. Heezen (Belastingdienst), mr. B.P. Kirchev (Activision Blizzard) en drs. S. van Dijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
165
144
Agenda
(Belastingdienst/Douane, Ministerie van Financiën). Tijd: dinsdag 3 februari van 13.00 tot 16.45 uur Plaats: Erasmus Universiteit Rotterdam, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Aanmelding: via: www.europesefiscalestudies.nl Inlichtingen: via: Li Hong Gosen, e-mail:
[email protected]. nl of tel 010-408 14 76. Deelname is gratis op basis van tijdige inschrijving op de website.
18 02 2015 200 jaar CCR en Rijnvaartrecht De Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) is de oudste internationale organisatie van de moderne tijd. De oorsprong van de CCR gaat terug op het Congres van Wenen (1815). Tijdens deze bijeenkomst van het Rotterdams Juridisch Gezelschap spreekt mr. B.C. de Savornin Lohman
over het onderwerp ‘200 jaar CCR en Rijnvaartrecht’. De Savornin Lohman is een van de rechters in de CCR en houdt een juridisch historische voordracht over de rechtspraak van het Rijnvaarthof in Straatsburg. Tijdens deze lezing wordt ingegaan op de Rijnverdragen en de rol van de CCR daarin, de CCR in de EU en de internationale Rijnvaartrechter bij de CCR.
20 03 2015 ACIS-Symposium
Plaats: De Harmonie, Westersingel 95 te Rotterdam
Het UvA Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) organiseert in samenwerking met JPR Advocaten, de Master Verzekeringskunde van de UvA Amsterdam Business School, de Open Universiteit en het Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht het symposium: ‘Verzekeringsrecht in beweging: praktische oplossingen voor fundamentele verzekeringsrechtelijke problemen’.
Aanmelding: via: mw. mr. L.M. Muetstege, e-mail: rotter-
Tijd: vrijdag 20 maart van 13.00 tot 17.30 uur
[email protected]
Plaats: Industrieele Groote Club, Dam 27 te Amsterdam
Inlichtingen: via: mw. mr. L.M. Muetstege, e-mail:
Aanmelding: via:
[email protected]
[email protected]
Inlichtingen: Deelname aan het symposium levert 4
Tijd: woensdag 18 februari vanaf 20.00 uur
NOvA-punten op. De toegangsprijs bedraagt € 199. Voor ACIS-onderzoekers, Master Verzekeringskunde-studenten en leden van het Verbond van Verzekeraars is deelname gratis.
Agenda kort
21 01 2015 Werkcollege CAOP: veiligheidsonderzoeken NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3119
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
06 02 2015 IFR jaarsymposium NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
21 01 2015 Bijeenkomst Leidsch Juridisch Genootschap
29 01 2015 De rechtspraak van morgen
NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974
22 01 2015 Advocatenblad Live!
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3120
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
21 t/m 23 01 2015 Interaction between legal systems
03 02 2015 Centralisatie en vereenvoudiging in btw- en douane-aangiften
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht
05 02 2015 Advocaat in dienstbetrekking
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
10 02 2015 IE-beleid binnen de onderneming NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
18 02 2015 200 jaar CCR en Rijnvaartrecht NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
20 03 2015 ACIS-symposium NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
01 10 2015 The ‘Utrecht School’: Past, Present and Future NJB 2015/88, afl. 1, p. 91
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
166
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-1-2015 – AFL. 2
Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation Nieuw Deze nieuwe online uitgave is ontstaan uit een fusie tussen de uitgaven The Civil Code of the Netherlands en Company and Business Legislation of the Netherlands. De bundel bevat Nederlandse wetgeving (die relevant is voor de commerciële en internationale praktijk) die vertaald is in het Engels waaronder het complete Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet, de Wet op de Ondernemingsraden, de Mededingingswet, etc.
Voor wie? Deze vertaalde wetgeving vormt een uitstekend hulpmiddel voor Nederlandse juristen met een internationale clientèle die behoefte heeft aan uitleg van het Nederlandse recht.
Redactie De uitgave staat onder redactie van: Hans Warendorf, Richard Thomas en Ian Curry-Sumner. Zij geven leiding aan het team van deskundige vertalers, dat betrokken is bij de Warendorf.
De formule In de uitgave treft u de combinatie aan van de Nederlandse wettekst samen met de Engelstalige vertaling. Tevens kunt u altijd beschikken over de meest actuele en geldende versie van het wetsartikel van uw keuze.
Waar? Kluwer Navigator. U krijgt toegang tot de Warendorf zoals deze is opgenomen in de Kluwer Navigator, de gebruiksvriendelijke online portal van Kluwer. U krijgt snel toegang tot de wetgeving van uw keuze. Gevonden informatie kunt u vervolgens eenvoudig delen met collega’s.
Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation. Setting the Standard in Legal Translation.
Meer informatie: www.kluwer.nl/shop
Onze persoonlijke aanpak werkt! Verwachtingen overtreffen. Dat is elke dag ons streven. Met een persoonlijke aanpak realiseren we het hoogst haalbare voor onze klanten. En dat werkt. Zelfs zo goed, dat we door het blad MT100 uitgeroepen zijn tot nummer 1 advocatenkantoor. Een bekroning waar we natuurlijk enorm trots op zijn! Als je bij ons komt werken deel je in het succes. En om bij Holla te passen hoef je op niemand te lijken. Sterker nog, helemaal jezelf zijn is zelfs een pré! Kom jij binnen bij Holla? Kijk op binnenbijholla.nl
Iedereen heeft recht op een persoonlijke oplossing. holla.nl