Ruimtelijke onderbouwing – Tweede fase Zuyderzee, blok J en K Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding en doel van het plan Begrenzing plangebied Geldende planologische situatie Procedure omgevingsvergunning Opzet uitwerkingsplan en toelichting
2 2 3 3 3
2. Planbeschrijving 2.1 2.2 2.3. 2.4
Inleiding Huidig gebruik Noodzaak en behoefte Toekomstige situatie/inrichtingsplan
4 4 4 4
3. Beleidskader 3.1 3.2 3.3. 3.4 3.5
Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Toets aan artikel 3.1.6. Bro Afweging
7 8 9 10 12
4. Randvoorwaarden 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
Algemeen Cultuurhistorie/Archeologie Geluidhinder wegverkeer Bedrijven en milieuzonering Luchtkwaliteit Externe veiligheid Bodemkwaliteit Waterparagraaf Flora en fauna Kabels en Leidingen
13 13 14 14 15 15 16 16 18 18
5. Uitvoerbaarheid 5.1 5.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
18 februari 2015
19 19
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel van het plan
Op 16 september 2010 is het bestemmingsplan Randmeer vastgesteld. Het bestemmingsplan Randmeer is een samenvoeging van twee oudere plannen, namelijk het vorige plan Randmeer (uit 2011) en het bestemmingsplan Weikamp. Het bestemmingsplan biedt een scala aan bestemmingen voor de diverse gebruiksvormen langs de gehele randmeerkust. Voor het ontwikkelgebied Kuststrook-Oost / Zuyderzee (voorheen: Oostmaat) is een bestemming opgenomen gericht op het recreatieve gebruik van het gebied van en rond om de nieuwe Zuiderzeehaven. Tevens is voor de ontwikkeling van het woongebied Zuyderzee een wat algemene bestemming “Woongebied:” (WG) opgenomen, gericht op de komst van een gevarieerde woonwijk voor maximaal 140 woningen. Hierbij kunnen zowel appartementen als grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Na realisatie van de eerste fase woningbouw Zuyderzee is nu de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw 25 grondgeboden woningen in de tweede fase ingediend. Gebleken is dat voor een aantal woningen geldt dat zij niet binnen de bestemmingsplanbepalingen te realiseren zijn. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een procedure nodig, in combinatie met een uitgebreide omgevingsvergunning om van het bestemmingsplan af te wijken, als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3◦ Wabo. De omgevingsvergunning dient te worden vergezeld door een goede ruimtelijke onderbouwing.
1.2
Begrenzing plangebied
Het plangebied betreft verschillende kadastrale percelen binnen het woongebied Zuyderzee, aan de Kerkemaat. Oostmaat en Volharding. De percelen liggen er op dit moment als braakliggende grond of worden als tijdelijke parkeerplaats gebruikt.
Ligging plangebied 18 februari 2015
1.3
Geldende planologische situatie
In het geldende bestemmingsplan Randmeer (vastgesteld 16 september 2010 en als gevolg van een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 maart 2012 opnieuw) hebben de percelen waar de bebouwing van de tweede fase op zal plaats vinden de bestemmingen Woongebied gekregen. Aansluitend aan de hernieuwde vaststelling na de uitspraak van de Raad van State is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden. De inwerkingtreding was al eerder omdat een voorlopige voorziening destijds maar voor een zeer bepekt deel was toegewezen.. Op de verbeelding is opgenomen dat de goothoogte en de nokhoogte van de bouwvlakken aan de rand zijn bepaald op 6 respectievelijk 10 meter. De maatvoering voor de woningen in het binnengebied is 7 en 11 meter. Op de verbeelding is voorts de voorgevelrooilijn opgenomen..
1.4
Procedure omgevingsvergunning
Nadat de aanvraag omgevingsvergunning is ontvangen, wordt conform de bepalingen in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) gestart. De kennisgeving van publicatie van de ontwerp-vergunning wordt eveneens langs elektronische weg gedaan. Na ontvangst van eventuele zienswijzen wordt een beslissing op de ingediende aanvraag genomen. Vervolgens wordt de eventueel verleende vergunning wederom gepubliceerd.
1.5
Opzet ruimtelijke onderbouwing
In hoofdstuk 2 wordt het bouwplan kort omschreven. In hoofdstuk 3 het beleidskader (rijk, provincie en gemeente). De randvoorwaarden en beperkingen die onder andere op basis van milieu (bodem en water), archeologie, geluid en externe veiligheid worden gesteld, komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 worden de economische uitvoerbaarheid en inspraak en overleg, beschreven.
18 februari 2015
2
Planbeschrijving
2.1
Inleiding
In nauwe samenwerking met de vof Zuyderzee is de gemeente Bunschoten bezig met de ontwikkeling van de wijk Zuyderzee in het uiterste noorden van de kern, direct naar de Nieuwe haven en de Zuiderzeehaven Het is de bedoeling dat de wijk Zuyderzee uiteindelijk ongeveer 140 woningen groot wordt. Hiervan wordt iets meer dan de helft gerealiseerd als appartement aan de Zuiderzeeboulevard en de overige als grondgebonden woningen aan de Kerkemaat, Ons Belang, de Volharding en de Oostmaat. Door de aankoop van het bedrijf van de Gebrs Bos, na de vaststelling van het bestemmingsplan, en door geringe aanpassing van de oorspronkelijk plannen, passen niet alle te bouwen woning binnen de bepalingen van het bestemmingsplan Randmeer. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt specifiek ingezoomd op de blokken J en K uit de tweede fase.
2.2
Huidig gebruik
Het huidige gebruik van de grond is grotendeels braakliggende na de sloop, jaren geleden, van de meeste bebouwing van de voormalige visindustrie ter plekke. Het gebouw Oostmaat 7 zal als laatste op afzienbare termijn worden gesloopt. Het voorziene stratenpatroon is als bouwweg al in het veld zichtbaar.
2.3
Noodzaak en behoefte
Binnen de gemeente Bunschoten bestaat er een behoefte aan nieuwe woningen (later meer hierover). Hierin wordt voorzien door woningbouw op een enkele inbreidingslocatie, maar vooral door de uitbreidingsplannen Rengerswetering en in mindere mate het project Zuyderzee. De nu aangevraagde 25 woningen, blok J en K uit deze aanvraag en daarnaast ook blok L en M, zijn sinds enkele maanden in de verkoop. De interesse voor deze woningen blijkt heel behoorlijk te zijn.
2.4
Toekomstige situatie / inrichtingsplan
Voor het plangebied en de woningen in de tweede fase is een principeverkaveling opgesteld, welke nauw aansluit op de bestaande openbare ruimte en de woningen uit de eerste fase.
Inrichtingsschets 18 februari 2015
De inrichting van dit plangebied is zodanig dat de blokken J en L aansluiten op bestaande woningbouw aan de Kerkemaat en de Oostmaat en dat de blokken L en M meer opgaan in de nieuwe woonomgeving. In deze ruimtelijke onderbouwing betreft het de woningen uit blok J welke binnen de niet binnen de op de verbeelding opgenomen hoogtematen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast beschikken deze woningen over een ruimte met een grotere oppervlakte voor het uitoefen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis dan in de planregels is opgenomen. Het blok heeft op zijn prominente locatie midden in het historische Spakenburg een belangrijke rol in het versterken van het karakter van de Nieuwe Haven en zijn kaden. Het is daarom ontworpen als een zorgvuldige inpassing te midden van de Spakenburgse bebouwing die zich kenmerkt door een afwisseling van traditionele materialen, details en kapvormen. Het blok is gelegen aan de Oostzijde van de Nieuwe Haven, aan de Kerkemaat. De bebouwing die hier nu aanwezig is staat los van elkaar en is architectonisch verschillend uitgewerkt waardoor een duidelijke kadewand, die past bij de schaal van de Nieuwe Haven, ontbreekt. Het realiseren van dit blokje verbindt de bestaande bebouwing aan de Kerkemaat tot een doorlopende begeleiding van de kade waardoor de gemiste kadewand ontstaat en de ruimtelijke eenheid van de Nieuwe Haven wordt versterkt die hiermee aan alle drie de zijden door aaneensluitende bebouwing wordt omgeven. Om deze rol te kunnen waarmaken is gekozen voor een bouwmassa van twee lagen met mansardekap, niet te klein ten opzichte van de naastliggende bouwblokken maar wel op dezelfde schaal, dus ook niet beduidend groter, zodat een ontspannen inpassing ontstaat die past bij een historisch gegroeid havengebied. Voor de uitwerking van de gevels en het dak zijn de kenmerken van het Spakenburgse bouwen uitgangspunt geweest. Dit geldt voor de toegepaste materialen zoals traditioneel metselwerk, keramische dakpannen en houten kozijnen met roedeverdeling, maar ook voor essentiële details zoals de beëindiging van kopgevels, de rollagen boven kozijnen en de dakkapellen en dakgoten. Voor de compositie, de verhoudingen van het bouwblok als geheel, is met aandacht gelet op de verhoudingen tussen de opstanden en de dakvlakken en voor de vlakverdeling van de gevels is de verhouding tussen metselwerk en kozijnen nauwkeurig bepaald. Van belang hierbij is dat de verschijningsvorm past tussen de naastgelegen bouwblokken maar ook recht doet aan de schaal van de Nieuwe Haven. Dit heeft geresulteerd in het huidige ontwerp, waarbij de gevels een gepaste waardigheid hebben meegekregen. Deze vertaalt zich mede in de zorgvuldige positionering van de kozijnen die rondom ruim met metselwerk zijn omgeven, daarom ook is het metselwerkvlak tussen de bovenste kozijnen en de goot onmisbaar. De aangehouden goothoogte die hieruit volgt maakt enerzijds dit metselwerkvlak mogelijk en zorgt anderzijds voor een evenwichtige verhouding tussen gevel en dakvlakken waarbij vermeden wordt dat het dakvlak te dominant wordt en de gevel visueel neerdrukt. De nokhoogte van de mansardekappen is een resultante van de hier aangehouden goothoogte, deze is zo laag als nog technisch en esthetisch verantwoord aangebracht. Groenstructuur Voor de uiteindelijke inrichting van het gebied zal in overleg tussen de ontwikkelaar en de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente nog een opzet worden gemaakt, waarbij ook de groenelementen zullen worden meegenomen. Verkeer en parkeren Het plangebied zal uiteindelijk op twee manieren worden ontsloten, waarbij voor een groot gedeelte éénrichtingverkeer zal worden toegepast. Er komt een aansluiting op het kruispunt
18 februari 2015
Oostmaat/Weikamp/Oostsingel en via de aansluiting van Ons Belang op de Kerkemaat kan de wijk eveneens worden bereikt. Wanneer de wijk Zuyderzee helemaal afgerond is, kan rond gereden worden en wordt definitief éénrichtingverkeer ingesteld, met uitzondering van een stuk weg (ruim 40 m) vanaf de Oostmaat. De inrichting van de openbare ruimte zal zich richten op het beschikbaar zijn van één parkeerplaats per woning. Een enkele woning, waaronder de havenwoningen aan de Kerkemaat en daar waar in de verkaveling ruimte is, krijgt de beschikking over een inpandige parkeerplaats of een garage. Wanneer de wijk geheel gerealiseerd is zal parkeerregulering worden ingesteld. Het overige parkeren (meer dan één auto per huishouden en bezoekersparkeren) zal op het buitendijks parkeerterrein, dat via de Garnalenweg te bereiken is, moeten plaatsvinden. Wat betreft de beschikbaarheid van voldoende parkeerplaatsen kan daar nog het volgende over worden opgemerkt. Voor de bewoners/eigenaren van de appartementen aan de Zuiderzeeboulevard is een parkeerplaats beschikbaar in de parkeergarage. Zij behoeve dus niet in het openbaar gebied op zoek naar een parkeerplaats. Voor de grondgebonden woningen uit de verschillende fasen, totaal gaat het om 64 woningen, zijn er in het openbaar gebied in de eindsituatie 61 parkeerplaatsen beschikbaar. Daarnaast is bij een aantal woningen sprake van: Een inpandige garage (drive-in woningen aan de Kerkemaat); De beschikbaarheid van een garage op het perceel en aan of in de nabijheid van de woning. Hierdoor is er in de openbare ruimte sprake van de aanwezigheid van voldoende parkeerplaatsen voor het uitgangspunt één parkeerplaats per woning. Overige zaken waar in het inrichtingsplan (zie hieronder voor de eerste schets) straks bij de planuitwerking nog aandacht aan besteed dient te worden zijn: Openbare verlichting; Afvalvoorzieningen; Afmetingen van parkeerplaatsen, voetpad en rijbaan.
18 februari 2015
3.
Beleidskader
3.1
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd. De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. Een aantal van deze nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd: 1. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies; 2. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind; 3. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
18 februari 2015
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. De voorgestelde ontwikkeling in het plan Zuyderzee, waarover een uitvoerige toetsing al heeft plaatsgevonden, is niet in strijd met het geformuleerde rijksbeleid.
3.2
Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 In deze Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. Het provinciale ruimtelijke beleid is gericht op drie pijlers: een duurzame leefomgeving vitale dorpen en steden landelijk gebied met kwaliteit In de structuurvisie wordt bij de verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid onder andere een belangrijke keuze gemaakt voor het inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling, zoals dat voor de toelichting op dit uitwerkingsplan van belang is. Tenminste 2/3 van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave. Voor de gemeente Bunschoten wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1.750 woningen, waarvan 1.690 woningen op diverse locaties in het stedelijk gebied van Bunschoten - Spakenburg, waaronder Rengerswetering, Zuidwenk en Zuyderzee. Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 is ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 integraal herzien. In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Het perceel ligt binnen de bebouwingscontour. In hoofdstuk 5.5. van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (regionale visie) is verder aangegeven dat het aantal opgenomen woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld niet limitatief is. Het staat
18 februari 2015
gemeenten vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben een richtinggevende en illustratieve betekenis aldus de visie. Daarmee is deze, binnen de bebouwingscontour gelegen, ontwikkeling niet in strijd met provinciaal beleid.
3.3
Gemeentelijk beleid
Ten aanzien van het van toepassing zijnde gemeentelijk beleid worden hier kort die zaken genoemd, welke ook specifiek van toepassing kunnen zijn op dit plangebied. 3.3.1 Toekomstvisie Bunschoten 2015 Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking (Wro) getreden. In artikel 2.1 van deze wet staat onder meer beschreven dat de gemeenteraad verplicht is om een structuurvisie vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad van iedere gemeente een structuurvisie vast te stellen. Middels enkele aanvullende documenten is de Toekomstvisie beleidsneutraal omgezet naar een structuurvisie. In de Toekomstvisie is de ruimtelijke visie op de gemeente Bunschoten beschreven. Bunschoten wil voldoende ruimte houden voor opvang van de eigen bevolking en de ontwikkeling van de plaatselijke werkgelegenheid. Bunschoten ambieert geen sterke groei, maar staat zelfs niet afwijzend tegenover een bijdrage in de verstedelijkingsopgave van de regio, mits dit niet ten koste gaat van haar 'groene' rol en de eigen identiteit van de gemeente. Bunschoten is een vitale samenleving met een eigen karakter die open staat voor nieuwe impulsen van buiten. Een zekere groei van de bevolking, en vooral het vasthouden van jongeren, is noodzakelijk om Bunschoten op langere termijn vitaal en leefbaar te houden en om voldoende draagvlak voor het voorzieningenniveau te waarborgen. Bunschoten wil zijn toeristisch-recreatieve potenties, mede ten behoeve van de regio, beter benutten. Hierbij wordt niet gestreefd naar grootschaligheid, maar naar handhaving en versterking van haar bestaande kenmerken en kwaliteiten: kleinschaligheid, cultuurhistorie, rust en natuur en de ligging aan het water. Toekomstvisie 2025 Inmiddels is er voor gemeente veel veranderd, vele ontwikkelingen hebben hun invloed op de samenleving. De gemeente heeft alles in zich om met vertrouwen en een open vizier naar de toekomst te kijken. Het is immers goed wonen, werken en in Bunschoten. De gemeente is trots op wat het heeft en wil dat graag in stand houden. Het is belangrijk de bestaande kwaliteiten te behouden en ze verder te versterken. Samen met de inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisatie is een nieuwe toekomstvisie in voorbereiding. Met de nieuwe toekomstvisie 2025 wordt een nieuwe stip op de horizon geplaatst. De nieuwe toekomstvisie is op 11 juli 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De aanvraag omgevingsvergunning heeft betrekking op een woningbouwontwikkeling welke al in het geldende bestemmingsplan is mogelijk gemaakt. Door een verbeterde verkaveling, doordat een bedrijf uit de woonomgeving is verdwenen, wordt de kwaliteit versterkt en betreft het een ontwikkeling welke niet in strijd met de toekomstvisie. 3.3.3 Woonvisie 2011 - 2016 'Duurzaam Vitaal' In de gemeentelijke woonvisie (vastgesteld 27 januari 2011) wordt het bouwen voor de eigen lokale woningbehoefte centraal gesteld, in combinatie met het behoud van een aantrekkelijk woonmilieu met goede voorzieningen (zoals winkels en verenigingsleven).
18 februari 2015
In de woonvisie worden specifieke doelgroepen op de woningmarkt ondersteund. Veel jonge huishoudens /starters zijn uit de gemeente vertrokken. Een steeds groter deel van de huishoudens zal gaan bestaan uit 55- en 75-plussers. Het is voor de gemeente belangrijk om deze jonge huishoudens en gezinnen te behouden. Gezinnen en jonge huishoudens maken namelijk veel gebruik van winkels, scholen, horeca en verenigingen en vormen daarmee een belangrijk deel van de ruggengraat voor het voorzieningenniveau en de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente. Zo blijkt uit de Woonvisie dat er steeds meer behoefte bestaat aan kleinere woningen, voor zowel senioren als voor starters, alleenstaanden en/of kleine gezinnen. Op die manier zorgt de gemeente ervoor dat Bunschoten een vitale gemeente blijft. Een ander punt van aandacht is het streven naar duurzaam woonbeleid ook uit het creëren van een milieuvriendelijk woonklimaat. Hierbij gaat het zowel om woning als om de woonomgeving. Aandachtspunten hierbij zijn duurzame energievoorzieningen en de energiebesparing in zowel woning als woonomgeving. Deze combinatie van vitaliteit en duurzaamheid vormt de leidraad en hoofddoelstelling van deze woonvisie. Het bestemmingsplan Randmeer is deels conserverend en deels ontwikkelingsgericht. Het plan biedt ruimte voor de wat groter ontwikkeling in het plangebied Zuyderzee. Het bestemmingsplan biedt daarnaast mogelijkheden om woningen uit te breiden, bijgebouwen te realiseren en andere functies aan huis te ontplooien. Met deze aanvraag omgevingsvergunning wordt een voorziening gecreëerd, welke past in het gemeentelijk beleid dat hierop van toepassing is. 3.4
Toets aan artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft in artikel 3.1.6. voor dat in de toelichting van een bestemmingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling de volgende aspecten worden opgenomen: a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Ad a. Ten aanzien van dit onderdeel kan het volgende gesteld worden. In de afgelopen tijd zijn door de regio diverse onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot de woningbouwprogrammering. Dit is het onderzoek ‘Woningmarkt in regionaal perspectief’ (september 2012), het onderzoek ‘Verkenning woningmarktonderzoek Regio Amersfoort: korte termijn verwachtingen en beleidsacties woningbouw 2013-2017’ en het onderzoek ‘Verkenning woningmarktonderzoek Regio Amersfoort: Lange termijn verwachtingen en beleidsacties woningbouw 2013-2040’. De uitkomsten van deze drie onderzoeken hebben geresulteerd in het ‘Convenant woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2014-2018 dat in november 2014 is ondertekend. In het Convenant wordt onder meer het volgende geconcludeerd:
18 februari 2015
De rode draad uit het Korte Termijn rapport is: 1. Uit de confrontatie tussen vraag en aanbod volgt dat er te hoog planaanbod dreigt tot 2018. 2. Sinds de eerdere inventarisatie van het aanbod in de regio in 2012 is het aanbod reeds met ca 30% naar beneden bijgesteld voor de jaren 2013 en 2014. Er vinden continu enige aanpassingen plaats. 3. Op basis van een analyse van de plannen op overlap en ligging blijkt dat er eerder sprake is van concurrentie van projecten binnen gemeenten dan tussen gemeenten. Het is daarom van belang dat gemeenten aandacht besteden aan de prioritering van projecten binnen de gemeente. 4. Regionale afstemming tussen projecten van verschillende gemeenten leidt niet tot meer woningverkopen. 5. Regionale afstemming tussen projecten kan wel nuttig zijn in de sociale huursector. Figuur 2.1. Afstemming vraag een aanbod Regio Amersfoort, 2013-2017
Bron: Onderzoek ‘Verkenning woningmarktonderzoek Regio Amersfoort: korte termijn verwachtingen en beleidsacties woningbouw 2013-2017’, EIB.
Uit bovenstaande figuur blijkt dat door het EIB (Economisch Instituut voor de Bouw) twee scenario’s zijn doorgerekend, een behoedzaam en een gunstig scenario. In het behoedzame scenario is het aanbod ongeveer 2.300 woningen groter dan de vraag en in het gunstige scenario dreigt er een potentieel overschot aan plannen voor 900 woningen in de regio. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat bij de woningbouwprogrammering rekening gehouden moet worden gehouden met tegenvallers: plannen vallen uit, plannen schuiven door in de tijd, etc. Voor planuitval houden veel provincies vaak rekening met een planologische reserve aan plancapaciteit van 30% (ervaringscijfer). Als daarmee rekening wordt gehouden is het aanbod in het behoedzame scenario toereikend om in de behoefte te voorzien, maar is in het gunstige scenario sprake van een tekort aan plancapaciteit. Dit betekent dat de beschikbare plancapaciteit in de regio Amersfoort, inclusief de capaciteit van het plan Zuyderzee nodig is om in de regionale woningbehoefte te voorzien. Regionale afstemming woningbouw op lange termijn Uit het onderzoek ‘Verkenning woningmarktonderzoek Regio Amersfoort: Lange termijn verwachtingen en beleidsacties woningbouw 2013-2040’ blijkt dat er in de Regio Amersfoort een tekort kan ontstaan aan plancapaciteit rond 2030.
18 februari 2015
Beleid gemeente Bunschoten Met het oog op vitaal en zelfstandig houden van de Gemeente Bunschoten wordt ingezet op het realiseren van extra groei door het aantrekken van nieuwe inwoners. De Gemeente Bunschoten kiest ervoor mede te bouwen voor de regionale behoefte. Ad b. Nu uit het bovenstaande blijkt dat er een duidelijke behoefte is, moet gemotiveerd worden dat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarvan is in dit plan sprake. Er is sprake van de herinvulling van een bestaande locatie, welke in het verleden bebouwd was ten behoeve van de visverwerkende industrie. Daarmee kan de vraag voor deze locatie binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Beantwoording van trede 3 is daarmee niet meer aan de orde. 3.5
Afweging
Geconstateerd is dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan, aangezien met het blok aan de Kerkemaat de in het bestemmingsplan (verbeelding) opgenomen goot- en nokhoogtes van 6 en 10 meter, voor wat betreft de beide hoekwoningen van dit blok worden overschreden tot een maximum nokhoogte van circa 11,5 meter. In principe is op de begane grond van de vier middenwoningen van blok J een ruimte van circa 60 m2 beschikbaar voor het uitoefen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Dat is meer dan de 40 m2 welke via ontheffing in het bestemmingsplan is toegestaan. Hier is sprake van het bewust aanbieden van dit type woningen, omdat deze behoefte uit overleg met potentiele kopers is gebleken. De voorgestelde invulling van het woongebied Zuyderzee, op basis van dit bouwplan (verkaveling) past binnen de stedenbouwkundige opzet van dit gedeelte van Bunschoten. De welstandscommissie heeft in principe ingestemd met het bouwplan. Er wordt voldoende parkeergelegenheid binnen het plan of de directe omgeving aangelegd. Er zijn dan ook geen stedenbouwkundige bezwaren tegen het bouwplan. Met betrekking tot de uitvoerbaarheidsaspecten (zie paragraaf 5.1) zijn ook geen belemmeringen aanwezig ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat er op dit plan geen bezwaren zijn vanuit de ruimtelijke omgeving, het beleid en de uitvoerbaarheidsaspecten. De gemeente is zodoende voornemens om medewerking te verlenen aan de realisatie van deze woningen aan de Kerkemaat te Bunschoten-Spakenburg.
18 februari 2015
4.
Randvoorwaarden
4.1
Algemeen
In het bestemmingsplan Randmeer zijn al diverse aspecten wat betreft de uitvoerbaarheid van plannen besproken. Waar nodig zijn zij deze voor dit specifieke plan aangepast c.q. aangevuld en worden zij hier genoemd.
4.2
Cultuurhistorie/Archeologie
Archeologie algemeen: wetgevend kader Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Beleidsadvieskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische Beleidsadvieskaart vervangt de inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Gemeentelijk archeologiebeleid Op de Archeologische Beleidsadvieskaart ligt het plangebied Zuyderzee deels in een zone met hoge archeologische verwachting en deels in een zone met lage archeologische verwachting. Voor zones met een hoge verwachting geldt, dat voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden groter dan 100m2 en dieper dan 30cm onder maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor zones met een lage verwachting geldt, dat voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden groter dan 10.000m2 en dieper dan 30cm onder maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bouw- en aanlegplannen die de genoemde ondergrenzen niet overstijgen zijn vrij van archeologisch onderzoek.
Afbeelding: uitsnede uit de Archeologische Beleidsadvieskaart Bunschoten; legenda.
Archeologisch onderzoek In 2007 heeft binnen het plangebied een archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden (Schiltmans, D., ‘Plangebied Oostmaat en Kuststrook-Oost te Spakenburg, gemeente Bunschoten: archeologisch
18 februari 2015
vooronderzoek’, RAAP-rapport 1613, Weesp 2007). Dit bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) leidde tot het advies in het deel van het plangebied een geofysisch onderzoek te laten uitvoeren. Dit advies is overgenomen door de Gemeente Bunschoten. In 2009 is de rapportage van dit vervolgonderzoek verschenen (Kruif, S. de, ‘Plangebied Oostmaat en Kuststrook-Oost te Spakenburg, gemeente Bunschoten; archeologisch vooronderzoek: een aanvullend bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase), RAAPrapport 1955, Weesp 2009). Op grond van de resultaten van dit onderzoek werd geen vervolgonderzoek aanbevolen. Dit advies is overgenomen door de Gemeente Bunschoten. Ten behoeve van de uitvoering van het bouwplan Zuyderzee is geen aanvullend archeologisch onderzoek meer nodig.
4.3
Geluidhinder wegverkeer
De wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan (en ook een ruimtelijke onderbouwing) aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. Wegverkeerslawaai Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Het in ontwikkeling zijnde woongebied valt binnen een groter gebied waar een snelheidsregime van 30 km per uur geldt. Hierdoor geldt voor deze wegen dat zij geen geluidzone hebben en daarmee formeel buiten de reikwijdte van de Wet geluidhinder (art 74, lid 2 Wgh) vallen. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen hoeven in principe niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Uiteraard zal de binnenwaarde van de woningen dienen te voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit.
4.4.
Bedrijven en milieuzonering
Aanleiding en doel Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. In het bestemmingsplan Randmeer is al beschreven hoe met de milieuhygiënische inpasbaarheid om dient te worden gegaan. Er is in het kader van de vaststelling van dat plan beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door de komst van de woningbouw of waarvan de woningbouw juist hinder ondervindt. De bebouwing komt niet dichter bij de op het bedrijfsterrein Zuidwenk gevestigde bedrijven, dan ten opzichte van de in het bestemmingsplan randmeer beschreven situatie. Daarnaast is een aantal direct naast het nieuwe woongebied gelegen en in het bestemmingsplan beschreven bedrijven (activiteiten) met de bedrijfsvoering gestopt dan wel zelfs aangekocht door de gemeente Bunschoten. In dat laatste geval zijn de opstallen gesloopt en is de aankoop reden tot het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing. Doorwerking naar het plan De bebouwing komt niet dichter bij de op het bedrijfsterrein Zuidwenk gevestigde bedrijven, dan ten opzichte van de in het bestemmingsplan randmeer beschreven situatie. Daarnaast is een aantal direct naast het nieuwe woongebied gelegen en in het bestemmingsplan beschreven bedrijven (activiteiten) met de bedrijfsvoering gestopt dan wel zelfs aangekocht
18 februari 2015
door de gemeente Bunschoten. In dat laatste geval zijn de opstallen gesloopt en is de aankoop reden tot het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing. Met de dichtsbij gelegen industriële bebouwing op een afstand van meer dan 120 meter kan gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat wordt gecreëerd.
4.5
Luchtkwaliteit
In de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer, nl. hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm) zijn grenswaarden opgenomen die bij nieuwe ruimtelijke plannen in acht dienen te worden genomen. In de wet wordt aangegeven dat bij uitoefening van bestuurlijke bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van een bepaalde luchtverontreinigende stof de betreffende grenswaarden in acht moeten worden genomen. Een bestemmingsplan met nieuwe ontwikkelingen kan worden vastgesteld, indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. de nieuwe ontwikkelingen leiden niet tot het overschrijden van de opgenomen grenswaarden; b. de nieuwe ontwikkelingen leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; c. de nieuwe ontwikkelingen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen; d. de nieuwe ontwikkelingen genoemd of beschreven zijn, of passen binnen het programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (inwerking getreden op 1 augustus 2009 tot 1 augustus 2014). Door het Gewest Eemland is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit de berekeningen van dit onderzoek 'Luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingsplan Randmeer' (nr.GE/CDJ/319595, d.d. 16 december 2008) blijkt dat er langs de voorgenomen oostelijke ontsluitingsweg geen overschrijdingssituaties zijn te verwachten. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen, in het kader van de Wet luchtkwaliteit, inpasbaar zijn. Met de aantallen woningen die gebouwd worden, wordt binnen de maximale aantallen gebleven die in de regels van het bestemmingsplan Randmeer zijn genoemd. Daarmee kan aansluiting worden gezocht bij het bovengenoemde rapport.
4.6
Externe veiligheid
In de Beleidsnota Externe Veiligheid van de provincie Utrecht (juli 2003) zijn de provinciale ambities voor de jaren na 2003 uitgewerkt. Deze zijn hoger dan de wettelijke ondergrens. Voor het plaatsgebonden risico (PR) streeft de provincie naar een kans op overlijden die niet groter is dan één op de honderd miljoen jaar (10'8 per jaar), terwijl ten aanzien van het groepsrisico (GR) de provincie streeft naar 0,1 maal de oriënterende waarde. Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid en inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit worden de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming en bij de vergunningverlening op grond van de wet milieubeheer verankerd, voor zover de risico's voor de omgeving worden veroorzaakt door inrichtingen. De gemeente onderschrijft de provinciale ambities. Aangenomen wordt dat door het stringent hanteren van de wettelijke regels het ambitieniveau kan gaan worden gehaald.
18 februari 2015
Voor het bestemmingsplan Randmeer is een uitgebreide toets aan dit aspect uitgevoerd. De woningbouwplannen blijven qua ligging binnen de uiterste begrenzing welke toe in beschouwing is genomen. Op basis van de conclusie toen dat het nieuw te ontwikkelen woongebied Zuyderzee op een afstand van ligt van circa 380 m tot de inrichting bij het grootst mogelijke invloedsgebied (i.c. 400 m). Dit is iets meer dan de afstand van 360 m welke bij een 1% letaliteit/groepsrisico met een waarde 10-6 bij een installatie met ammoniakopslag van dergelijke grootte moet worden aangehouden. Het gebied bevindt zich tevens buiten het risicogebied van de voorgenoemde transportroute voor ammoniakaanvoer. Voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico zijn er geen bezwaren tegen realisatie van woonbebouwing binnen het betreffende ontwikkelingsgebied.
4.7
Bodemkwaliteit
In en om de Oostmaat zijn verschillende locaties waar in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Voor het perceel Oostmaat 13/23 geldt dat er sprake is van een ernstige bodem- en grondwaterverontreiniging met minerale olie. Deze verontreiniging wordt in de maand februari 2015 gesaneerd op basis van een door de provincie Utrecht goedgekeurd saneringsplan. Na de sanering is de bodem geschikt voor de functie “wonen met tuin”. Op en rond de locatie Oostmaat 7 zijn de afgelopen jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit bleek dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik “wonen met tuin”. Vanwege het aantreffen van puin in de bovengrond op de locatie is in de maand februari 2015 een aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd. Zowel in de gaten als in de mengmonsters is geen asbest aangetoond. De hypothese ‘verdacht’ houdt geen stand. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk en/of zinvol geacht. (kenmerk 1425403J, d.d. 10 februari 2015). Uit de in 2014 vastgestelde bodembeheernota blijkt dat de algemene bodemkwaliteit in het gehele gebied ingedeeld kan worden in de klasse AW2000. Dit wordt als “schone” grond beschouwd. In de bodembeheernota worden tevens de mogelijkheden van vrij grondverzet weergegeven.
4.8
Waterparagraaf
Voor het beleid ten aanzien van de waterhuishouding wordt enerzijds verwezen naar het Waterplan Bunschoten 2006-2015 en anderzijds naar datgene wat hierover is geschreven in de toelichting op het bestemmingsplan Randmeer. Enkele van belang zijnde passages uit het bestemmingsplan Randmeer worden hieronder getoond. Ten aanzien van het bebouwde gebied wordt gemeld dat, met uitzondering van een aantal weidegebieden, het grootste deel bestaat uit verhard oppervlakte. Het merendeel van de neerslag dat op het verharde oppervlak valt, komt in het riool terecht. Een belangrijk deel van de riolering is gemengd stelsel. Bij hevige neerslag kunnen overstortingen vanuit de riolering voorkomen, waarbij verdund afvalwater in het oppervlaktewater terecht komt. In het noordelijk deel van de gemeente komt lokaal wateroverlast voor. In het oude centrum van Spakenburg staan oude panden op houten palenfunderingen. Lage grondwaterstanden kunnen hier tot paalrot leiden. Knelpunten in het bebouwd gebied zijn: overmatige (snelle) afvoer van regenwater door gebrek aan waterberging; slechte waterkwaliteit onder andere door gebrekkige doorstroming en overstort vanuit het gemengde riool; geringe ecologische en belevingswaarde van de water- en oevervegetaties.
18 februari 2015
Aan de hand van het beleid wordt in het waterplan middels concrete streefbeelden aangegeven wat de gewenste situatie is in 2015. Voor het bebouwde gebied en het plangebied in het bijzonder wordt onder andere het volgende beeld geschetst: het grondwater in het oude centrum (Weikamp, Oude Haven, De Schans en dergelijke) is voldoende hoog om eventuele schade (door paalrot) aan historische panden te voorkomen; alle in- en uitbreidingslocaties zijn (vanaf 2006) “waterneutraal”. Wanneer niet voldoende ruimte voor waterberging binnen de in' en uitbreidingslocatie aanwezig is (niet waterneutraal) wordt binnen peilvakniveau naar compensatie gezocht voor het verlies. Als vuistregel wordt gesteld dat bij alle in' en uitbreidingslocaties (vanaf 2006) bij voorkeur minimaal 10% tot 15% waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van vijvers en singels; de oevers bij nieuwe watergangen wordt natuurvriendelijk ingericht (geen steile beschoeiingen of ander harde oevers). Bestaande oevers van waardevolle watergangen worden zoveel natuurvriendelijk ingericht; in alle in- en uitbreidingsgebieden wordt (vanaf 2006) het regenwater van schone oppervlakten niet op de riolering geloosd. Dit schone regenwater wordt bij voorkeur lokaal gebruikt, in de bodem geïnfiltreerd of op lokaal oppervlaktewater geloosd; circa 10% (ten opzichte van 2003) van het verharde oppervlakte wordt van de riolering afgekoppeld. Dit wordt gerealiseerd door zowel inwoners (daken) als de gemeente (wegen). Het afgekoppelde water wordt bij voorkeur lokaal gebruikt of in de bodem geïnfiltreerd. In de oude situatie betrof het plangebied bedrijfsterreinen. De terreinen waren geheel verhard door gebouwen en terreinverhardingen. De neerslag die op dit gebied viel werd afgevoerd door middel van riolering aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Dit voert onder vrij verval af richting hoofdgemaal Zuidwenk en van daaruit verpompt naar de RWZI in Amersfoort. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater (binnendijks) via een hemelwaterafvoerriool (HWA) of via oppervlakkige afstroming afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aanwezige oppervlaktewater betreft in dit geval de Nieuwe Haven gelegen aan de Kerkemaat. Van een deel van de Kerkemaat (bebouwing en wegverharding) wordt het hemelwater al afgevoerd naar de Nieuwe Haven. Het plangebied sluit hier op aan. Per saldo wordt er minder hemelwater afgevoerd naar de RWZI en meer geloosd op het op'pervlaktewater. Het hemelwater (buitendijks) van boulevard en parkeerterrein bij de nieuwe jachthavenvloeit direct af naar het oppervlaktewater. In het plangebied wordt een gescheiden rioleringstelsel aangelegd. De riolering ten behoeve van de droogweerafvoer (DWA) wordt aangesloten op het bestaande gemengde stelsel in de Kerkemaat en of Oostmaat. De riolering ten behoeve van de hemelwaterafvoer (HWA) wordt geloosd op het oppervlaktewater. Bezien wordt of de bestaande aansluiting van het HWAsysteem in de Kerkemaat op de Nieuwe Haven hiervoor kan worden gebruikt. In het plangebied komt weinig tot geen autoverkeer voor waardoor minder vervuiling van verhardingen plaatsvindt. Het hemelwater kan daarom zonder problemen geloosd worden op het oppervlaktewater. Vanwege ligging van een deel van het bouwplan binnen de dubbelbestemming WaterstaatWaterkering is tevens een watervergunning bij het Waterschap Vallei en Veluwe aangevraagd.
18 februari 2015
4.9
Flora en fauna
Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van Natuurbescherming in Europa. Het is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor elk plan dat significante gevolgen kan hebben op een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-, Vogel- of Habitatrichtlijngebied moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolge voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen Het plangebied is niet in Natura 2000-, Vogel- of Habitatrichtlijngebied gelegen of daarvoor aangewezen dan wel aangemeld. Het plangebied ligt op ruim 2 kilometer van Natura 2000gebied/vogelrichtlijngebied “Eemmeer & Gooimeer Zuidoever” (vaststelling in 2009). Gezien de omvang en de ligging van het te realiseren bouwplan, de afstand tot dit gebied en de ligging in de stedelijke omgeving heeft onderhavig bouwplan derhalve geen invloed op de natuurwaarden in bovengenoemd beschermd gebied. Het plan behoeft derhalve geen toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet. De soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (april 2002). Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het “nee tenzij”-principe). Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. De bouwlocatie heeft in de huidige situatie geen natuurelementen. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op de planlocatie geen beschermde soorten voorkomen, te meer ook omdat daar de laatste maanden al vele (voorbereidende) bouwactiviteiten in de directe omgeving hebben plaatsgevonden. Nader onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
4.10 Kabels en leidingen In het plangebied van het bestemmingsplan liggen geen tracés van kabels en/of leidingen welke ruimtelijk relevant zijn en dientengevolge in dit uitwerkingsplan dienen te worden opgenomen. Voor de woningbouwontwikkeling zijn nieuwe tracés gelegd, welke zijn afgestemd op de verkaveling van het plangebied.
18 februari 2015
5.
Uitvoerbaarheid
5.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Randmeer heeft de gebruikelijke planologische procedure doorlopen. De aanvraag omgevingsvergunning zal een uitgebreide Wabo-procedure dienen te doorlopen. Zo zal de ontwerp-vergunning zoals gebruikelijk gepubliceerd worden.
5.2
Economische uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van het gebied Zuyderzee is een grondexploitatie opgesteld. Er is sprake van een verliesgevende exploitatie. De verliezen zijn afgedekt door een voorziening. De investeringen in onder meer de openbare ruimte zijn hierin opgenomen. Deze grondexploitatie voor het plangebied is opgesteld door de gemeente Bunschoten, in nauw overleg met de ontwikkelaar en wordt samen gevoerd. De vastgoedexploitatie voor het project wordt gevoerd door de ontwikkelaar. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De bouwrijpe gronden worden verkocht aan de ontwikkelaar waarbij zij zorg dragen voor de opstalontwikkeling. In een Projectovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de verplichtingen tussen de ontwikkelaar en de gemeente. In de Grondexploitatie is dat uitgewerkt. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Ook met eventuele planschadeclaims die kunnen worden ingediend en mogelijk worden toegewezen is in de bovengenoemde exploitatie rekening gehouden.
18 februari 2015