Ruimtelijke onderbouwing Pocketpark Palemig Gemeente Heerlen
Ruimtelijke onderbouwing Pocketpark Palemig Gemeente Heerlen
Identificatienummer:
NL.IMRO.0917.OV030100W000001-0401
Rapportnummer:
211x05818
Datum:
20 september 2012
Contactpersoon opdrachtgever: Dhr. R. Wintraecken, gemeente Heerlen Projectteam BRO:
Dhr. drs. P. Gerards en dhr. drs. M.S. Zonnenberg
Trefwoorden:
Ruimtelijke onderbouwing, omgevingsvergunning, park, MSP, Heerlen
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 4
Beknopte inhoud:
Ruimtelijke onderbouwing in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van het pocketpark Palemig in de wijk MSP in Heerlen
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 MSP Heerlen 1.2 Deelproject Pocketpark Palemig 1.3 Vigerend bestemmingsplan 1.4 Opbouw ruimtelijke onderbouwing
3 3 6 7 8
2. GEBIEDS- EN BESLUITPROFIEL 2.1 Gebiedsprofiel 2.2 Besluitprofiel 2.3 Ruimtelijke effecten
9 9 10 13
3. BELEIDSKADER 3.1 Rijksbeleid
15 15
3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 3.1.2 AMVB Ruimte 3.1.3 Afweging rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 POL2006 3.2.2 POL-aanvulling Verstedelijking, kwaliteitsverbetering 3.2.3 Afweging provinciaal beleid 3.3 Regionaal beleid
15 16 16 16 16
gebiedsontwikkeling
en 18 19 19
3.3.1 Parkstad Limburg 3.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg 3.3.3 Afweging regionaal beleid 3.4 Gemeentelijk beleid
19 20 21 21
3.4.1 Stadsvisie Heerlen 2026 3.4.2 Leefomgevingsplan Heerlen 2004-2010 3.4.3 Afweging gemeentelijk beleid
21 21 22
4. ONDERZOEK 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Milieuaspecten
23 23 23
4.2.1 m.e.r.- beoordeling 4.2.2 Bodem 4.2.3 Geluid
Inhoudsopgave
23 24 25
1
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
4.2.4 Lucht 4.2.5 Externe veiligheid 4.2.6 Milieuzonering Archeologie en cultuurhistorie Natuur en landschap Natuurwaarden Leidingen en infrastructuur Verkeerskundige aspecten Waterhuishouding
26 27 30 30 32 32 34 34 35
5. AFWEGING VAN BELANGEN
41
6. PROCEDURE, OVERLEG EN PLANSTUKKEN 6.1 Procedure 6.2 Overleg 6.3 Planstukken
43 43 43 44
BIJLAGE 1. 2. 3. 4.
Begrenzing besluitgebied; Achtergrondinformatie Pocketparkjes; Verkennend natuurwaardenonderzoek; Archeologisch onderzoek.
ONDERZOEKSRAPPORTEN 1. Gemeente Heerlen, Standaard vooronderzoek en onderzoeksvoorstel verkennend bodemonderzoek voor de locatie Sint Barbarastraat (ter hoogte van nr. 82) te Heerlen, 29 juni 2011.
2
Inhoudsopgave
1. INLEIDING
1.1 MSP Heerlen De gemeente Heerlen werkt samen met diverse marktpartijen aan de ruimtelijke en sociaal-economische vernieuwing van de wijken Meezenbroek, Schaesbergerveld en 1 Palemig, tezamen MSP genoemd. De krachtwijk MSP heeft te kampen met sociaaleconomische achterstanden, een verouderde woningvoorraad en een krimp van de bevolking. Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig zijn rond de jaren ’20 van de vorige eeuw gebouwd en maken deel uit van stadsdeel Heerlen Stad Oost, onderdeel van de voormalige Limburgse mijnstreek Parkstad Limburg. In het kader van de gewenste herstructurering van MSP zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat er behoefte is aan meer groen in de woonbuurten, een duidelijke entree voor de wijk en een overzichtelijke wegenstructuur, met meer parkeervoorzieningen. Verder dient een aantal woningen dringend gerenoveerd te worden en is er behoefte aan een duidelijk herkenbaar en aantrekkelijk winkelcentrum. Daarnaast blijkt dat de woningvoorraad verouderd is en is er behoefte aan woningen voor ouderen en mogelijkheden voor een wooncarrière in de wijk. Wijkactieplan In 2008 is een ‘Wijkactieplan MSP’ (WAP) opgesteld, waarin aan de hand van vijf prioriteiten is aangegeven wat er in de periode 2008-2020 in MSP moet gebeuren: 1. Een aantrekkelijke, gevarieerde woonwijk Door sloop en renovatie van verouderde woningen, nieuwbouw van woningen, de bouw en inrichting van voorzieningen voor eerste- en tweedelijnszorg en herinrichting van de openbare ruimte dient MSP weer een aantrekkelijke, gevarieerde woonwijk te worden. 2. Ontwikkeling buurteconomie Door de ontwikkeling van een centrum voor startende ondernemers, de inzet van microkredieten en de uitvoering van reïntegratieprojecten voor langdurig werklozen, zoals een klussendienst en een schoonmaakservice dient te buurteconomie
1
In 2007 zijn door de Rijksoverheid 40 wijken in Nederland aangewezen als krachtwijk of aandachtswijk, in verband met sociale, fysieke en economische problemen. Om deze problemen aan te pakken zijn door de Rijksoverheid financiële middelen beschikbaar gesteld om tezamen met alle betreffende overheden en instanties de problemen in de betreffende wijken aan te pakken.
Hoofdstuk 1
3
ontwikkeld te worden. Ook de ontwikkeling van een sterk wijkwinkelcentrum zorgt voor een stimulans voor de buurteconomie. 3. Ruimte voor het kind Door de bouw van een Brede Maatschappelijke Voorziening, waarin alle partners die zich bezighouden met de ontwikkeling van het kind een plek krijgen en samenwerken: onderwijs, de peuterspeelzaal, kinderopvang en buitenschoolse opvang, consultatiebureau en sportzaal, wordt meer ruimte voor het kind gecreëerd. 4. Iedereen doet mee Door op alle niveaus te investeren in banden en contacten tussen buren onderling en tussen buren met hun buurt en buurtgenoten wordt getracht iedereen bij de aanpak van MSP te betrekken. 5. Veiligheid als basisvoorwaarde Veiligheid geldt als basisvoorwaarde wat kracht bij wordt gezet door het thema veiligheid hoog op de agenda te houden van alle buurtpartners en actief te werken aan het voorkomen en oplossen van problemen voor en achter de voordeur: o.a. door de aanpak van huiselijk geweld, verbetering van de veiligheid in en om scholen en de inzet van extra politietoezicht in de wijk. Stedenbouwkundig plan De uitgangspunten van het WAP zijn vertaald in een stedenbouwkundig plan, waarin voor de wijk MSP de volgende wijzigingen worden voorgesteld: 1. MSP-allee De realisatie van een herkenbare langzaamverkeersroute om de buurten, bijzondere openbare ruimten en voorzieningen aaneen te rijgen (van Molenberg tot Brunssummerheide). De MSP-allee wordt ontworpen als langgerekt park en krijgt een eenduidige uitstraling. 2. Pocketparks In de wijk komen verschillende pocketparks, kleine hoogwaardige parkjes die in samenspraak met bewoners zijn ontworpen. 3. Parkeerruimte In verschillende straten is onvoldoende ruimte voor parkeren, waardoor bewoners de auto noodgedwongen in de voortuin plaatsen. Door op enkele strategische plaatsen woningen te slopen, wordt extra parkeerruimte gecreëerd. 4. Groene karakter omgeving De nieuwbouwlocaties in de wijk zullen zoveel mogelijk inspelen op het groene karakter van de directe omgeving.
4
Hoofdstuk 1
Overzicht volledige MSP Allee.
Hoofdstuk 1
5
5. Een nieuw hart De portieketageflats aan de Limburgiastraat maken ruimte voor een nieuw hart van de wijk. Dit hart wordt als samenhangend gebied ontwikkeld met ruimte voor woningen, voorzieningen en een park. 6. Versterken identiteit Meezenbroek De identiteit van Meezenbroek wordt versterkt door het creëren van een duidelijke entree op de toegangswegen in de vorm van karakteristieke gebouwen, groen of kunstwerken.
1.2 Deelproject Pocketpark Palemig De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van één van de parken, namelijk het pocketpark Palemig, gelegen aan de noordzijde van de wijk MSP.
Topografische kaart, met globale aanduiding besluitgebied.
Binnen het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van het pocketpark Palemig niet mogelijk. De realisatie kan mogelijk gemaakt worden door het verlenen van
6
Hoofdstuk 1
een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze ruimtelijke onderbouwing geeft een verantwoording van de nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het gebied.
1.3 Vigerend bestemmingsplan Het besluitgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Palemig’, zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 5 juni 1990 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op 15 januari 1991.
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan ‘Palemig’.
Binnen het bestemmingsplan heeft het overgrote deel van het besluitgebied de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden’. Aan de zuidkant is ten behoeve van een zijtak van de Caumerbeek de bestemming ‘Watergang’ opgenomen. Binnen de geldende bestemmingen is geen bebouwing toegestaan. Tevens is binnen de bestemmingen ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden’ en ‘Watergang’ het gebruik ten behoeve van een pocketpark niet toegestaan. De realisatie van het pocketpark is kortom binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.
Hoofdstuk 1
7
1.4 Opbouw ruimtelijke onderbouwing De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 worden het gebiedsprofiel en het besluitprofiel beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader aan de orde. In hoofdstuk 4 komt de toetsing aan de milieu- en overige onderzoeksaspecten aan bod. Hoofdstuk 5 beschrijft de belangenafweging en in hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de te voeren procedure, het overleg en de planstukken.
8
Hoofdstuk 1
2. GEBIEDS- EN BESLUITPROFIEL
In dit hoofdstuk worden het gebiedsprofiel en het besluitprofiel besproken. Tevens wordt ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Gebiedsprofiel Het besluitgebied is gelegen ten zuiden van de Sint Barbarastraat in de wijk Palemig in Heerlen. Het besluitgebied is in de huidige situatie grotendeels bestemd als agrarisch gebied met landschappelijke waarden. Binnen het als agrarisch gebied met landschappelijke waarden bestemde gebied is een retentievoorziening aanwezig.
Luchtfoto besluitgebied en omgeving (bron: geodataportaal provincie Limburg).
Hoofdstuk 2
9
Aan de zuidwestzijde van het besluitgebied is reeds een parkeervoorziening gerealiseerd. Aan de noordoostzijde zijn enkele zitbankjes geplaatst met haagbeplanting. Langs de zuidkant van het besluitgebied stroomt een zijtak van de Caumerbeek. De directe omgeving bestaan rondom voornamelijk uit woonbebouwing met direct ten zuiden van het beoogde pocketpark ‘Sportpark Grasbroek’.
2.2 Besluitprofiel Het voornemen bestaat uit de realisatie van een pocketpark. Het parkje zal het beginpunt ofwel de beëindiging vormen van de MSP Allee. De invulling van het parkje is tot stand gekomen door inzet van een kunstenaar die samen met de bewoners een uniek Pocketparkje hebben ontwikkeld. Thema’s als spelen recreatie en natuur krijgen een nadrukkelijke plek in dit parkje. Voor meer achtergrondinformatie over pocketparks wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Kadastrale ondergrond met een digitale schets van de toekomstige situatie.
Binnen het park komen diverse voorzieningen. Centraal in het park is een ontmoetingsplek voorzien, bestaande uit een framewerk dat tevens al geraamte voor een tent kan dienen waarin van alles georganiseerd kan worden.
10
Hoofdstuk 2
Handmatige schets van de toekomstige inrichting van het pocketpark Palemig.
Impressie van de ontmoetingsplaats centraal in het park.
Hoofdstuk 2
11
Tevens zijn binnen het park speelmogelijkheden voor kinderen en jongeren voorzien, in de vorm van pannakooi en een speeltoestel met klimwand, glijbaan en zitmeubel.
Impressie van het speeltoestel en de pannakooi.
12
Hoofdstuk 2
Verder zal in het pocketpark Palemig een rustplaats voor passanten, wandelaars en fietsers met uitzicht op de ruimte en de dieren gerealiseerd worden.
2.3 Ruimtelijke effecten Er is slechts sprake van invulling van een weinig representatieve groenvoorziening tot een pocketpark, ter verbetering van de leefbaarheid in de wijk. Op het terrein is slechts in beperkte mate in bebouwing voorzien, uitsluitend ten dienste van de functie als pocketpark. Door de beperkte omvang van de beoogde bebouwing op het terrein is slechts sprake van een geringe impact op de omgeving. Concluderend kan gesteld worden dat de ruimtelijke effecten voor de omgeving, als gevolg van de voorgenomen realisatie van het pocketpark gering zijn.
Impressie van de rustplaats voor passanten, wandelaars en fietsers.
Hoofdstuk 2
13
14
Hoofdstuk 2
3. BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (respectievelijk § 2.1, § 2.2, § 2.3 en § 2.4). Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt ingegaan op het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006, eveneens een overkoepelend beleidsstuk. Het regionaal beleid wordt besproken aan de hand van de Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg en in het kader van het gemeentelijk beleid wordt onder meer ingegaan op de Stadsvisie Heerlen 2026.
3.1 Rijksbeleid 3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor de drie rijksdoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Bij de realisatie van het pocketpark is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde
Hoofdstuk 3
15
ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. 3.1.2 AMVB Ruimte De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de SVIR gepubliceerd. Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam Kustfundamenten Grote rivieren Waddenzee en waddengebied Defensie (met uitzondering van radar). Deze onderwerpen hebben geen betrekking op het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing. 3.1.3 Afweging rijksbeleid Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het rijksbeleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 POL2006 Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) vastgesteld en in de jaren daarna is het POL jaarlijks geactualiseerd. Het POL2006 is zowel streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als verkeer- en vervoersplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid. POL2006 is vorm gegeven als een plan op hoofdlijnen en voldoet aan de vereisten van een structuurvisie volgens de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. In 2008 is een POL-aanvulling Wro vastgesteld ten behoeve van de aanpassing van het ruimtelijk provinciaal beleid in relatie tot de nieuwe wet Wro. Perspectievenbeleid In de gebiedsgerichte aanpak uit het POL2006 worden voor het Limburgs grondgebied negen perspectieven met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden
16
Hoofdstuk 3
onderscheiden. Op de Perspectievenkaart uit het POL2006 wordt het plangebied aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (perspectief 9) en is het gebied gelegen binnen de ‘Grens stedelijke dynamiek’.
Uitsnede POL2006 kaart 'Perspectieven'.
Het perspectief ‘Stedelijke bebouwing’ omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon-, winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met inachtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken gewaarborgd. De milieukwaliteit in deze gebieden dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. De ‘Grens stedelijke dynamiek’ is opgenomen rond iedere stadsregio in Limburg. Dit beleid is de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. De paarse contouren om de stadsregio’s bepalen de grens voor de
Hoofdstuk 3
17
stedelijke dynamiek en vormen tegelijk de overgang naar een platteland met een heel andere dynamiek. Deze contour vormt derhalve de grens waarbinnen bij de stadsregio behorende functies en ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Conclusie Het besluitgebied ligt binnen de grens ‘Stedelijke dynamiek’ en ‘Perspectief 9’. Het project maakt deel uit van de herstructurering van de wijk MSP, waarbij in lijn met het provinciale beleid de vitaliteit van de wijk gestimuleerd wordt. Er wordt kortom voldaan aan de uitgangspunten van het provinciale beleid zoals omschreven in het POL-2006. 3.2.2
POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de POLaanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. Op 12 januari 2010 is daarnaast door Gedeputeerde Staten de Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld. POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering De POL-aanvulling is een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en richt zich op een partiële herziening van het POL2006 op de volgende punten: • provinciale belangen en rol m.b.t. verstedelijking (wonen, werken, infrastructuur, voorzieningen, landbouw, toerisme); • actualisatie van teksten (op provinciale belangen) per POL-perspectief en POLbeleidsregio (Parkstad, Maasdal, Nationaal Landschap e.d.); • nieuwbouwprojecten (wonen en werken) in en bij steden/stadsregio’s alleen in samenhang met herstructurering van het bestaand stedelijke gebied; • afgebakende speelruimte voor woningbouw als onderdeel van integrale gebiedsontwikkelingen in Noord en Midden Limburg, binnen randvoorwaarden van onder meer de regionale woningbouwprogramma’s; • Apart kwaliteitsmenu voor uitleggebieden bij plattelandskernen in Noord en Midden Limburg. Op de kaart ‘perspectieven’ behorende bij de POL-aanvulling, zijn voor het plangebied geen veranderingen ten opzichte van de POL-kaart ‘perspectieven’ van het POL2006 opgenomen. Limburgs Kwaliteitsmenu Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is een beleidsregel in de zin van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht. De beleidsregel LKM regelt de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Het LKM vormt geen nieuw ruimtelijk beleid maar is een uitwerking
18
Hoofdstuk 3
van het kwaliteitsdeel uit het POL2006 en de POL aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Via het LKM wordt dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour. Er is in dit geval geen sprake van (nieuwe) ontwikkelingen binnen de bovengenoemde gebieden waarop het LKM van toepassing is. Visie op de beleidsregio’s In de POL-aanvulling wordt tevens de provinciale visie gegeven op de diverse beleidsregio’s in Limburg. De belangrijkste opgaven voor de stadsregio Parkstad Limburg zijn de transformatie van de bestaande voorraad aan woon- en werkgebieden, het bevorderen van de economische groei en behoud en versterking van het voor de regio zo kenmerkende stedelijke parklandschap met open ruimten, beken, en kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek. Het voorliggende initiatief maakt deel uit van de herstructurering van de wijk MSP en past daarmee binnen de visie voor de stadsregio Parkstad Limburg 3.2.3 Afweging provinciaal beleid Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit provinciaal beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.
3.3 Regionaal beleid 3.3.1 Parkstad Limburg Parkstad Limburg is een Wgr plus regio. In 2006 werd de Wet Gemeenschappelijke Regeling (WGR)-plus van kracht. Door deze aanvulling op de Wet Gemeenschappelijke Regeling heeft Parkstad Limburg een verhoogde bestuurskracht. De gemeenten zijn verplicht om op bepaalde gebieden samen te werken. Ook intensiveert de WGRplus de samenwerking tussen Parkstad Limburg, provincie en het rijk. Het gaat er vooral om de bestaande kwaliteiten te benutten in de vorm van identiteitsversterking, het bevorderen van herkenbaarheid, het gebruik van de verwevenheid van stad en land, het zoeken naar evenwicht tussen cohesie en zelfstandigheid van de onderdelen, het bevorderen en ontwikkelen van de economische positie en de herstructurering van de infrastructuur. De komende jaren gaat het vooral om het versterken van de ruimtelijke structuren, het verbeteren van de bereikbaarheid, het versterken van de economische en sociale structuur. Er is een structuurvisie voor Parkstad Limburg opgesteld, waar onderstaand nader op wordt ingegaan.
Hoofdstuk 3
19
3.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg Heerlen vormt het economische centrum van Parkstad. De zeven gemeenten die samen Parkstad Limburg vormen, hebben de structuurvisie ‘Ruimte voor Park en Stad - Uniek, Energiek, Internationaal’ in november 2009 vastgesteld. De structuurvisie bevat een richtinggevend beleidskader voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio voor de komende 20 jaar. De structuurvisie vormt het kader van diverse (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder een aantal die project-m.e.r.-plichtig zijn. Om deze reden en vanwege de aanwezigheid van Natura 2000-gebied(en) is door Parkstad Limburg een planMER opgesteld ter ondersteuning van de besluitvorming over de structuurvisie. De structuurvisie Parkstad Limburg is een globale visie. Veel moet via het gemeentelijk spoor nader worden uitgewerkt. Ook de aangegeven gebiedsontwikkelingen en herstructurering van het stedelijk gebied moet zijn beslag vinden in een nadere concretisering. In de structuurvisie wordt de bevolkingsafname die de regio meemaakt gezien als een kans om de kwaliteit van de woon-, werk en leefomgeving duurzaam te versterken, waarbij Hierbij wordt ingezet op de volgende herkenbare punten: • Het vele groen in de directe nabijheid van woongebieden, de landschappelijke rijkdom en de dynamische afwisseling tussen park en stad; • Sterke natuurlijke beekdalen; • Een rijke culturele en sociale historie; • Fijnmazige sociale structuren met sterke dorps- stadskernen die een grote varieteit aan woonmilieus bieden; • Een goede bereikbaarheid, en; • Een hoge dichtheid aan kennisinstellingen, hoogkwalitatieve bedrijventerreinen met bovenregionale bedrijven en winkelgebieden; • Een sterk toeristisch/recreatief netwerk. In de structuurvisie worden verder de volgende ambities en kansen beschreven: • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land; • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dagen verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten; • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstadcentrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen; • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft. Met het voorliggende initiatief wordt invulling gegeven aan een deel van de bovenstaande ambities.
20
Hoofdstuk 3
3.3.3 Afweging regionaal beleid Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit regionaal beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.
3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Stadsvisie Heerlen 2026 In 2008 heeft de gemeente Heerlen de ‘Stadsvisie Heerlen 2026’ vastgesteld. In deze stadsvisie worden enkele belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen als uitgangspunten genomen en worden deze onder de noemer ‘van volgen naar sturen’ aan de (veranderende) kenmerken van de gemeente Heerlen gekoppeld. Een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling is samenwerking, wat als één van de kansen wordt bestempeld. De hele strategische visie geeft blijk van verwevenheid met Parkstad Limburg. De visie schetst de toekomstige structuur en positie van de gemeente aan de hand van de speerpunten ‘Centrumstad’, ‘Ondernemende stad’, ‘Jeugdige stad’ en ‘Netwerkstad’. Vanuit deze speerpunten worden de ambities, uitdagingen en toekomstbeeld voor Heerlen verder beschreven. Hoofdlijnen in het visiedocument zijn economische structuurversterking in samenwerking met Parkstad Limburg en de ‘sociale agenda’ voor Heerlen zelf. Heerlen heeft zich de afgelopen jaren sterk gemaakt voor samenwerking, zowel binnen de gemeentegrenzen als daarbuiten. Heerlen is een stad van sterke buurten met een gezamenlijk stedelijk centrum. Door sterk in te zetten op buurten koestert Heerlen haar kracht en identiteit en door daarnaast hard te werken aan de binnenstad wordt gewerkt aan het versterken van de Euregionale koopstad. Er wordt gestreefd naar aantrekkelijke en ruime woonmilieus, een groene omgeving, een hoog voorzieningenniveau en een levendige sfeer. De realisatie van het pocketpark vindt plaats in samenwerking met diverse instanties en tevens met de bewoners van de buurt zelf, geheel in lijn met de samenwerking die de gemeente Heerlen nastreeft. Verder draagt het pocketpark ook bij aan een aantrekkelijk woonmilieu, een hoger voorzieningenniveau en een levendige sfeer. 3.4.2 Leefomgevingsplan Heerlen 2004-2010 Het leefomgevingsplan is een raamplan, waarin de visie op de leefomgeving is opgenomen, gespecificeerd naar gebiedstype. Op basis van de in het raamplan opgenomen visie worden gebiedsgerichte leefomgevingsplannen opgesteld voor buurten en wijken. Het grondgebied van de gemeente Heerlen is functioneel onderverdeeld in de volgende gebiedstypen: • woongebieden;
Hoofdstuk 3
21
• • • • •
centrumgebieden; industriële bedrijventerreinen; thematische bedrijventerreinen; landschappelijk waardevolle gebieden; hoofdwegenstructuur.
Voor elk gebiedstype is een standaardset van primaire leefomgevingsaspecten samengesteld die per gebiedstype is gekwalificeerd. Per gebiedstype worden zoveel mogelijk leefomgevingsaspecten door middel van kwaliteitsmaten beschreven. Op deze wijze ontstaat een complete set van kwaliteiten die gezamenlijk de visie op een gebiedstype bepalen tot 2010. Het besluitgebied valt onder de gebiedstypologie woongebied. Gelet op de omstandigheid dat aan alle wettelijke normen op het gebied van milieu en leefomgeving zal worden voldaan, wordt in voldoende mate invulling gegeven aan het Leefomgevingsplan. 3.4.3 Afweging gemeentelijk beleid Met uitzondering van de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan zijn er vanuit het gemeentelijke beleid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
22
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEK
4.1 Economische uitvoerbaarheid Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Conform artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt onder een bouwplan het volgende verstaan: a. de bouw van één of meer woningen; b. de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen; c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen; d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt; f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte. De te realiseren objecten vallen niet onder een bouwplan als bedoeld in het Bro. De gronden zijn daarnaast in eigendom van de gemeente en er is ook sprake van een gemeentelijk project. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
4.2 Milieuaspecten 4.2.1 m.e.r.- beoordeling Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Euro2 pese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een pro-
2
HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 (Commissie tegen Nederland)
Hoofdstuk 4
23
ject niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.(-beoordeling) Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Drempelwaarden Lijst C en D Binnen het besluitgebied wordt de aanleg van een pocketpark mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling komt niet voor in lijst C of D. Een m.e.r (–beoordeling)splicht is dan ook niet aan de orde. 4.2.2 Bodem Algemeen Bij een afwijkingsprocedure of een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag in het kader van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de toe te kennen functie. Beleidskader Besluit Bodemkwaliteit Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en
24
Hoofdstuk 4
baggerspecie voor het toepassen en hergebruiken moeten voldoen. De nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart beschrijft op welke wijze de gemeente Heerlen invulling geeft aan het besluit Bodemkwaliteit zoals dat met ingang van 1 juli 2008 van kracht geworden is. Het Besluit zet een kwalitatieve stap in de richting van duurzaam bodembeheer. Het Besluit komt ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten; industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer. Het Besluit geeft verder de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bodembeleidsplan Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. Uitgevoerde onderzoeken Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken verricht: 1. Gemeente Heerlen, Standaard vooronderzoek en onderzoeksvoorstel verkennend bodemonderzoek voor de locatie Sint Barbarastraat (ter hoogte van nr. 82) te Heerlen, 29 juni 2011. Resultaat Op basis van het vooronderzoek en de inspectie ter plaatse wordt het plangebied voor wat betreft de aanwezigheid van asbest en voor wat betreft de onderzoeksstrategie voor het verkennend bodemonderzoek als onverdacht beschouwd. Conclusie Op basis van het verrichte bodemonderzoeken bestaan, voor wat bodemaspecten betreft, geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. 4.2.3 Geluid Het pocketpark is geen geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Een nader onderzoek naar verkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk. Verder geldt dat een park ook niet wordt gezien als een milieubelastende functie. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar geluidsaspecten als gevolg van het park is in dat kader dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt dat indien binnen de centrale ontmoetingsplek evenementen worden georganiseerd, dat hiervoor een evenementenvergunning noodzakelijk is. In dat
Hoofdstuk 4
25
kader zal dan ook moeten worden voldaan aan de daarvoor geldende akoestische eisen.
4.2.4 Lucht Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘Niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land. Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt 3 overeen met 1,2 microgram/m voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Luchtkwaliteit in het besluitgebied Achtergrondwaarden Op de website van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is de concentratie PM10 ter plaatse in 2010 gelegen tussen de 24 en 26 µg/m³ en is de concentratie NO2 ter plaatse in 2010 gelegen tussen de 15 en 25 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de
26
Hoofdstuk 4
jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie aan de normen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de gekozen locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit. De realisatie van het pocketpark zal gezien de geringe omvang en het feit dat sprake is van een buurtparkje, niet leiden tot toename van het aantal verkeersbewegingen en dus ook geen toename van de concentratie van PM10 of NO2 veroorzaken. Dit betekent dat het project ‘niet in betekenende mate’ zal bijdragen aan de luchtkwaliteit en dat er op grond van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer, vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling. 4.2.5 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin3 gen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (deze wordt op termijn vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De overheid is voornemens een zogeheten Basisnet vast te stellen met routes die worden aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld wordt voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld. Het Basisnet voor weg is definitief aangeboden in de kamer en daarom deels gepubliceerd in de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. De wetgeving rond het Basisnet treedt naar verwachting in 2012 in werking. Het besluit tot wijziging van de circulaire risicovol transport van gevaarlijke stoffen is reeds van kracht. 3
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi. Op 1 augustus 2008 is het besluit tot wijziging en verlenging van de Circulaire RNVGS in werking getreden.
Hoofdstuk 4
27
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoor-6 lijn etc.), waarbij de 10 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). In het Bevi is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. 4 Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Vanuit de circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geldt deze verantwoordingsplicht alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, res5 taurants en parken. Risicovolle bedrijvigheid rond het plangebied Binnen een straal van 1.000 meter rondom het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Vanuit de ligging ten opzichte van risicovolle inrichtingen bestaan er dan ook geen belemmeringen.
4
5
Invloedsgebied: Bevi: gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. cRNVGS: dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
28
Hoofdstuk 4
Risicovol wegtransport In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen is vermeld dat er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld in gebieden die op meer dan 200 meter van een transportroute of tracé liggen. Het besluitgebied is niet gelegen binnen 200 meter van een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Vanuit de ligging ten opzichte van wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, bestaan er dan ook geen belemmeringen. Risicovol transport per spoor Het dichtstbijzijnde spoortraject is het spoor Heerlen – Sittard op circa 1.400 meter ten zuiden van het besluitgebied. Gezien deze ruime afstand bestaan er vanuit de ligging ten opzichte van deze spoorweg geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid. Risicovol transport over het water Het besluitgebied is niet gelegen in de nabijheid van een rivier of kanaal waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Buisleidingen en hoogspanningsleidingen Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Volgens de risicokaart van de provincie Limburg en de kaarten van de Gasunie zijn in de nabijheid van het besluitgebied geen leidingen gelegen die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Conclusie Gezien het feit dat het besluitgebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via het spoor, de weg, het water of een buisleiding) en het feit dat er geen significante invloed zal worden uitgeoefend op het groepsrisico van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen, bestaan er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 4
29
4.2.6 Milieuzonering Een park is geen functie welke volgens de (indicatieve) lijst ‘Bedrijven en Milieuzonering’, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009), een milieuzone heeft ten opzichte van milieugevoelige functies. Een park wordt in bepaalde opzichten wel gezien als een milieugevoelige functie (bijvoorbeeld externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid). In de directe omgeving zijn echter geen functies gelegen die het gebruiksklimaat van het beoogde park zullen aantasten en tevens geldt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet zal worden aangetast.
4.3 Archeologie en cultuurhistorie Archeologie In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt: - De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard. - Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect ‘archeologie’. De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De Parkstad gemeenten hebben daarom gezamenlijk een ‘Archeologische Verwachtings- en Cultuurhistorische Advieskaart voor Parkstad Limburg en de gemeente Nuth’ opgesteld. Volgens de deelkaart gemeente Heerlen (noord), zoals deze is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 23-09-2008, is het besluitgebied gelegen binnen een gebied met een ‘hoge archeologische verwachting: historische (dorps-)kernen’. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting is het uitgangspunt om het archeologisch erfgoed 'in situ' te bewaren. Voor de historische kernen wordt als dit niet mogelijk is, geadviseerd om vroegtijdig in de planvorming een historisch onderzoek en een archeologisch onderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (al dan niet met een bureaustudie) te laten uitvoeren. Tijdens dit onderzoek zal informatie worden verzameld op basis waarvan belangenafweging en verdere besluitvorming kan plaatsvinden. Tijdens het vooronderzoek zal de vereiste informatie verzameld worden, op basis waarvan belangenafweging en verdere besluitvorming kan plaatsvinden. Bovendien wordt bij de volgende ondergrenzen archeologisch onderzoek aanbevolen:
30
Hoofdstuk 4
-
50 m van een archeologische vindplaats; historische dorpskernen: 250 m²; overige (bebouwde en onbebouwde) gebieden: 2.500 m², tenzij er een vindplaats binnen 50 m van de grens van het gebied is gelegen.
Uitsnede van de ‘Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart voor de Parkstad Limburg gemeenten en de gemeente Nuth, Deelkaart gemeente Heerlen (noord)’.
De archeologische waarde van het terrein Pocket Park Palemig is vastgesteld tijdens het archeologisch onderzoek dat uitgevoerd is door EARTH Integrated Archaeology (De Moor, J.J.W, 2012: Pocket Park Palemig – Gemeente Heerlen; “Een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (IVO-O), rapportnr. 35”). Uit het onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Verder onderzoek is daarom niet nodig. Het plangebied kan hiermee worden vrijgegeven. Indien er tijdens de werkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding moet worden gemaakt bij de regioarcheoloog voor de gemeente Heerlen. Cultuurhistorie Binnen het besluitgebied en de directe omgeving is volgens de kaart van de Kennisinfrastructuur cultuurhistorie (KICH) geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Cultuurhistorische aspecten vormen dan ook geen belemmering.
Hoofdstuk 4
31
4.4 Natuur en landschap Blijkens de kaart ‘Groene Waarden’ uit het POL2006 zijn er binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen bijzondere waarden gelegen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit natuurlijke of landschappelijke waarden binnen of in de directe omgeving van het besluitgebied geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van het pocketpark.
Uitsnede POL2006-kaart ‘Groene Waarden’.
4.5 Natuurwaarden Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS),
32
Hoofdstuk 4
die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is vastgelegd. Verkennend natuurwaardenonderzoek Pocketpark Palemig te Heerlen In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009. Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 22 mei 2012 door een ecoloog 6 van BRO een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals het rapport ‘Verwachte verspreiding strenger be7 schermde soorten’ (Ecologica, 2010) , de provinciale natuurgegevens en algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. Het verkennende natuurwaardenonderzoek is beschreven in de bijlage van dit rapport. Conclusie Natuurbeschermingswet Vanuit het project hoeft, gezien de grote afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde wettelijke beschermde Natura 2000-gebieden waardoor effecten van de ruimtelijke ontwikkeling redelijkerwijs zijn uit te sluiten, geen rekening gehouden te worden met de wettelijke gebiedsbescherming. Planologische beschermde natuurwaarden Gezien de ligging van het plangebied hoeft vanuit provinciaal beleid geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden. Er zijn geen aanvullende voorwaarden aan het plan verbonden.
6
7
BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010). De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek. Faasen, T., Brouns, A. en Albers, K. 2010. Verwachte verspreiding strenger beschermde soorten. Concept november 2010. Ecologica in opdracht van Gemeente Heerlen.
Hoofdstuk 4
33
Flora- en faunawet De ruimtelijke ingreep zal voor de soortgroepen vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelde diersoorten, geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden. Er is reden tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar het voorkomen van streng beschermde diersoorten. In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op basis van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet zal worden verhinderd. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade voor aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In dit kader is het in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van aanwezige broedgevallen van vogels. Het is daarom aan te bevelen om benodigde werkzaamheden uit te voeren in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september tot maart. Door de aanlegwerkzaamheden buiten het algemene broedseizoen te laten plaatsvinden worden verboden handelingen ten aanzien van vogels redelijkerwijs voorkomen. Vanuit het flora- en fauna-aspect is, met inachtneming van de beschreven voorwaarden, de voorgenomen ontwikkeling realiseerbaar.
4.6 Leidingen en infrastructuur Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Verkeerskundige aspecten Verkeer Het besluitgebied wordt direct ontsloten door de Sint Barbarastraat. Verder zal in de toekomstige situatie de MSP Allee dwars door het park lopen. Aangezien sprake is van een pocketpark, zal de ontwikkeling geen noemenswaardige toename van het
34
Hoofdstuk 4
aantal verkeersbewegingen van motorvoertuigen tot gevolg hebben. Problemen met betrekking tot de verkeersafwikkeling zijn dan ook niet te verwachten. Parkeren Binnen het besluitgebied zijn aan de westzijde inmiddels parkeervoorzieningen gerealiseerd voor omwonenden. Ten behoeve van het pocketpark zijn geen extra parkeerplaatsen voor motorvoertuigen noodzakelijk. Aangezien sprake is van een kleinschalig park, bedoeld voor de inwoners van de betreffende wijk, zullen de bezoekers overwegend te voet of per fiets naar het park komen. Parkeerproblemen zijn dan ook niet te verwachten.
4.8 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het besluitgebied is opgebouwd en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beschrijving van het waterrelevant beleid Nationaal Waterplan Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Op provinciaal niveau kent de provincie Limburg ook als uitgangspunten dat verdroging zo veel mogelijk tegengegaan dient te worden en dat waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Tevens sluit de provincie aan bij het beleid om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in de stad.
Hoofdstuk 4
35
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. En ook hier speelt de verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het waterschap onder andere dat ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden, daar waar dat mogelijk is, verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook kan er gedacht worden aan het hooghouden van peilen nabij natuurgebieden. Ter voorkoming van eutrofiëring en het verlandingsproces kunnen voedselrijke bodems uitgebaggerd worden. Een ander belangrijk punt is dat het rioleringsbeheer door gemeenten in het plangebied op en aan de aan watergangen en plassen toegekende functies afgestemd dient te worden. Naast deze ecologische functies dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater in het gebied ingepast te worden. Ook voor mensgerichte nevenfuncties dient plaats te zijn. Provinciaal beleidskader Stedelijk waterbeheer De Provincie Limburg geeft in het Provinciaal beleidskader Stedelijk waterbeheer (juli 2006) aan hoe oude en nieuwe stedelijke wateropgaven bij elkaar komen in een samenhangende visie op beleidsdoelen en beleidsaanpak in het stedelijk waterbeheer. De hoofdlijnen van het beleidskader zijn verankerd in het POL2006. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in beeld brengen van wateroverlastknelpunten vanuit grondwater, riolering en wateren in gemeentelijk beheer en het vaststellen en nemen van noodzakelijke maatregelen. Daarnaast wordt aan gemeenten en waterschappen gevraagd om via baggerplannen de aard en omvang van de baggerproblematiek in stedelijke wateren in beeld te brengen en voor 2015 maatregelen te nemen om de watersystemen op orde te krijgen. Het afkoppelen van regenwater van het riool is in bebouwd gebied een belangrijk middel om watersystemen op de langere termijn op orde te houden en draagt bij aan meerdere waterdoelen. De scheiding van waterstromen is inmiddels als uitgangspunt van het nationale beleid benoemd en wordt wettelijk verankerd. Gemeenten krijgen daarbij een grote verantwoordelijkheid om op lokaal niveau een doelmatigheidsafweging te maken. De Provincie volgt de nationale beleidslijn door ‘maximaal afkoppelen binnen grenzen van doelmatigheid’ als beleidsdoel te formuleren. Investeringen in bestaand gebied vinden bij voorkeur pas plaats indien maatschappelijke ontwikkelingen (renovatie, herstructurering) de mogelijkheid bieden om kosteneffectieve maatregelen te nemen. Gemeenten dienen in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP) aan te geven hoe zij tot invulling van het begrip doelmatigheid komen. Provincie en waterschappen ondersteunen de gemeenten bij het ontwikkelen van zo’n verbreed plan. De Provincie wil de praktijkervaringen van de komende jaren benutten om samen met gemeenten en waterschappen al werkende tot nadere concretisering van het begrip doelmatig komen.
36
Hoofdstuk 4
ste
Duurzaam waterbeheer 21 eeuw e De kern van het Waterbeleid 21 eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen. Vasthouden, bergen, afvoeren De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd. Waterschap Roer en Overmaas Het Watertoetsloket van het Waterschap Roer en Overmaas heeft de punten die voor de meeste ruimtelijke plannen relevant zijn gebundeld in het overzicht ‘Praktische vuistregels voor de watertoets’. In dit overzicht zijn de belangrijkste punten waarop het watertoetsloket plannen beoordeelt opgenomen. Voor zover mogelijk wordt bij de plannen aangesloten bij belangrijkste richtlijnen om nieuwe plannen toekomst- en waterbestendig uit te kunnen voeren. De belangrijkste richtlijnen zijn onderstaand weergegeven: • • • • • • • • • • •
Rekening houden met de waterbelangen uit de WaterATLAS; Gevolgen van het plan voor (grond)water in het gebied en de omgeving aangeven; 10% van het plangebied reserveren voor water; Wateropgave oplossen binnen het plangebied (niet afwentelen); Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit; hergebruik water, vasthouden (infiltratie), bergen, afvoeren); toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit Schoonhouden, scheiden, zuiveren; Verantwoord afkoppelen; Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op T=25 (35 mm in 45 minuten), met een leegloop/beschikbaarheid binnen 24 uur; Doorkijk geven naar T=100 (45 mm in 30 minuten); Uitvoeren van bodem-/infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand; Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
Hoofdstuk 4
37
• • • • •
Beheer en onderhoud geregeld?; Rekening houden met hoogteverschillen in gebied en omgeving; Een waterparagraaf in het plan opnemen; Waterbelangen planologisch vastleggen in ruimtelijke plannen; Plan voorleggen aan waterbeheerder tenzij het onder de ondergrens valt;
Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015 Op 3 mei 2011 heeft de raad van de gemeente Heerlen het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015 vastgesteld. Met dit beleidsplan wil de gemeente invulling geven aan haar zorgplicht voor afvalwater, overtollig hemelwater en overtollig grondwater. Belangrijke speerpunten hierbij zijn het wegwerken van de achterstand met betrekking tot rioolrenovatie, het innovatief uitvoeren van maatregelen ter verbetering van zowel de waterkwantiteit als waterkwaliteit en invulling geven aan doelbewust, integraal en gebiedsgericht beheer van het rioleringsstelsel. Het beleidsplan geeft inzicht in: • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald; • de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen; • de stand van zaken van de uitvoering; • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning; • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen; • de middelen en de kostendekking. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het besluitgebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, regen- en afvalwater. Grondwater Blijkens de POL2006-kaarten ‘Blauwe Waarden’ en ‘Kristallen Waarden’ is het besluitgebied niet gelegen binnen een gebied met bijzondere waarden. Op basis van de kaart ‘Blauwe Waarden’ blijkt dat de Caumerbeek op enige afstand ten zuidwesten van het besluitgebied is aangewezen als beek met een algemeen ecologische functie, met aan weerszijden een strook behorend tot de Provinciale Ontwikkelingszone Groen. Voor de aan de zuidkant van het besluitgebied stromende zijtak van de Caumerbeek zijn geen specifieke aanduidingen opgenomen. Oppervlaktewater Binnen het besluitgebied is geen oppervlaktewater gelegen. Het besluitgebied grenst wel aan de Palembergerbeek. In de Palembergerbeek wordt door middel van stapstenen een nieuwe passage gemaakt tussen het terrein aan de zijde van de ontmoetingsplaats en de pannakooi. De noodzakelijke vergunning hiervoor is reeds
38
Hoofdstuk 4
door het Waterschap Roer en Overmaas verstrekt. In het besluitgebied ligt verder een regenwaterbuffer voor het regenwater afkomstig van een deel van de wijk Paleming. Door de ontwikkeling worden de regenwaterbuffer en diverse regenwaterriolen aangepast, waarbij de noodzakelijke bergingsinhoud van 1.200 m³ gehandhaafd blijft. Afvalwater De binnen het besluitgebied te realiseren bebouwing zal worden aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd binnen het besluitgebied zelf, waarbij eventueel afvoer in de Palembergerbeek tot de mogelijkheden behoort.
Uitsnede POL2006-kaart 'Blauwe Waarden'.
Hoofdstuk 4
39
Overleg waterbeheerder Gezien de ligging van het besluitgebied in de directe nabijheid van een zijtak van de Caumerbeek, zal deze ruimtelijke onderbouwing in het kader van de watertoets worden voorgelegd aan het watertoetsloket van het waterschap Roer en Overmaas.
40
Hoofdstuk 4
5. AFWEGING VAN BELANGEN
Op gebied direct ten zuiden van de Sint Barbarastraat in de wijk Palemig in Heerlen, wordt de realisatie van een pocketpark beoogd. Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Palemig‘ is de beoogde ontwikkeling niet direct toegestaan. Tegen de voorgenomen ontwikkeling bestaan uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren. Landschappelijke- en natuurwaarden worden niet aangetast en ook vanuit milieutechnische aspecten bestaan er geen bezwaren tegen de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling is op basis van de huidige beleidsinzichten mogelijk. Aan de voorwaarden, die zowel het rijks, provinciaal als het gemeentelijk beleid stellen, wordt voldaan. Het vigerende bestemmingsplan biedt geen vrijstellings- of wijzigingsmogelijkheden waarmee het pocketpark mogelijk kan worden gemaakt. Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan het pocketpark mogelijk worden gemaakt. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven ontwikkeling niet bezwaarlijk is.
Hoofdstuk 5
41
42
Hoofdstuk 5
6. PROCEDURE, OVERLEG EN PLANSTUKKEN
6.1 Procedure Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere: • aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit moeten op grond van zowel de Wabo als het Besluit omgevingsrecht (Bor) in bepaalde specifieke gevallen aan specifieke personen of instanties worden toegestuurd. Te denken valt aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft, de Inspectie, een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag, etc; • iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan; • de beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de eerstvolgende dag na de ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo); • de beslistermijn van zes maanden mag éénmaal verlengd worden, met ten hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo); • indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo (de toestemming uit de Wabo die in de plaats komt van het projectbesluit) wordt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant geplaatst en gezonden aan de eigenaar van en eventuele beperkt gerechtigden op de in het ontwerpbesluit begrepen gronden, voor zover dat nodig is met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008).
6.2 Overleg In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Voor deze procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is.
Hoofdstuk 6
43
Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders, indien niet is aangegeven dat van vooroverleg kan worden afgezien, daarom overleg plegen met het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Aangezien geen nationale of provinciale belangen in het geding zijn, is vooroverleg met de rijksoverheid en de provincie Limburg niet noodzakelijk. Omdat er sprake is van een ontwikkeling nabij een watergang, in dit geval een zijtak van de Caumerbeek, is vooroverleg met het waterschap Roer en Overmaas wel wenselijk.
6.3 Planstukken Bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning dient beschikbaar te worden gesteld conform de vereisten zoals die zijn vastgelegd voor ‘projectbesluiten’ in IMRO2008 en STRI2008, met het daarbij behorende besluitgebied c.q. de geometrische plaatsbepaling.
44
Hoofdstuk 6
Bijlage 1 Begrenzing besluitgebied
Bijlage 2 Achtergrondinformatie Pocketparkjes
Inleiding De wijk MSP in Heerlen is een van de 40 zogenaamde Vogelaarwijken en is gelegen in het oosten van Heerlen. In het Buurtplan op Hoofdlijnen en het Wijk Aktie Plan (WAP) is gesteld dat in de krachtwijk MSP behoefte is aan vergroting van openbaar groen, veilige ontmoetingsplekken en aanvullende sportmogelijkheden voor jongeren. In de stedenbouwkundige visie MSP zijn de hierboven beschreven doelstellingen verder uitgewerkt. Hierin is vastgelegd om middenin de wijk, zogenaamde ‘Pocketparkjes’ te realiseren. Pocketparkjes zijn kleinschalige en spraakmakende parkjes die grotendeels bedacht, ontwikkeld en beheersbaar worden gehouden (BOB) worden door bewoners en/of groeperingen in de wijk. Het doel van de ontwikkeling van deze parkjes is het verbeteren van het leef- en woonklimaat door het versterken van de communicatie en betrokkenheid in de wijk. Openbare ruimte De openbare ruimte biedt kansen tot ontmoeting, samenwerking en contact. Daarnaast is een fraai ingerichte openbare ruimte een van de uithangborden van een buurt. Daarom is de (her)inrichting van de openbare ruimte gekozen als een van de belangrijke thema’s binnen MSP. Pocketparks vormen slechts een klein deel van de openbare ruimte in de wijk. Naast deze parkjes zullen er plekken worden ingericht als speelplekken, zitplekken, sportplekken, hangplekken, stedelijke ruimten, landschappelijk ingerichte ruimten, etc. Het is de bedoeling dat in principe voor iedereen in de wijk passende plekken worden ingericht. Pocketparks zijn kleinschalig en hebben met name een functie op het laagste schaalniveau (wijk en straat). Ze kunnen mede door hun unieke en bijzondere inrichting worden gezien als de ‘kers op de vlaai’. Doel Pocketparks De ontwikkeling van bijzondere Pocketparkjes in MSP is niet enkel een doel op zich. De ontwikkeling wordt eerder gezien als middel om mensen bij elkaar te brengen om zo de betrokkenheid in de wijk, waar mogelijk, te bevorderen. Door bewoners samen zo’n ontwikkelingsproces in te laten gaan wordt een belangrijke basis gecreeerd voor verdere communicatie en samenwerking tussen bewoners onderling. Ook na de realisatiefase is het de bedoeling dat de communicatie tussen bewoners zal worden gestimuleerd. Daarom dient er bij de inrichting van de parkjes aandacht te zijn voor het creëren van centrale ontmoetingsplekken.
Doordat parkjes bedacht/ontwikkeld zijn door bewoners zal de binding van de bewoners met de parkjes relatief groot zijn. Hierdoor zullen de pocketparkjes al snel ‘verankerd’ raken in hun omgeving. Indien de betrokkenheid van de bewoners/buurt met deze parkjes ook na de oplevering stand zal houden, zullen deze plekken hiermee vanzelf een bijzondere betekenis krijgen. Het is van belang dat de ruimtelijke omgeving niet enkel fysiek aantrekkelijke ruimtes biedt, maar ook plekken biedt met een sterke betrokkenheid, met verhalen en gebeurtenissen. Hierdoor ontstaan een soort van ‘oer’-ruimten, of plekken met een ‘ziel’, zoals vroeger het dorpsplein die rol ook vervulde. Dit soort ruimtes dragen nadrukkelijk bij aan een versterking van de identiteit van de ruimtelijke omgeving. En juist dit kan er toe leiden dat de trots en de binding van de bewoners naar haar omgeving toe, op de langere termijn versterkt kan worden. Concept Pocketparks zullen zoveel als mogelijk bedacht en ontwikkeld moeten worden vanuit een concept. Met een sterk concept bereik je meer dan de optelsom der delen. Er zullen dwarsverbanden en relaties moeten worden gezocht tussen diverse betrokken partijen en tussen ideeën en gedachten. Zo kan er een collectief gedragen verhaal ontwikkeld worden, dat vervolgens vertaald kan worden in een ruimtelijk ontwerp. Er dient nagestreefd te worden dat de parkjes spraakmakend en vernieuwend van karakter zullen zijn. De inrichting zal toegankelijk, contactbevorderend, multifunctioneel, flexibel, duurzaam, vandalismebestendig en veilig moeten zijn. Echter, de bewoners zullen zich te allen tijde moeten kunnen verenigen met het bedachte concept en de uitvoering daarvan. Het is de bedoeling dat de Pocketparks een positief beeld oproepen zowel in de wijk als buiten de wijk. Daarbij is het tevens van belang dat de collectieve herkenbaarheid en de beeldvorming van de parkjes gewaarborgd wordt. De afmeting van een Pocketpark is grofweg 50 meter bij 50 meter. Dat kan in veel gevallen ook een stuk kleiner, maar niet heel veel groter. De uitstraling en zeggenschap van een te groot park kan aan kracht verliezen. Het gaat immers om een sociale ontmoetingsplek voor de straat en buurt. Proces De gemeente Heerlen heeft het concept Pocketparks bedacht. Het initiatief van de gemeente versus de gesuggereerde vrijheid tot ontwikkeling van bewoners staat enigszins op gespannen voet met elkaar. Doordat het idee niet is ontstaan vanuit de bewoners, is het des te meer van belang de bewoners in een zeer vroegtijdig stadium de ruimte te geven om hun ideeën te laten ontwikkelen. Voor het vormgeven van een effectief proces worden er samenwerkingsverbanden gestimuleerd tussen de bewoners en ‘onafhankelijke’ kunstenaars. Deze kunstenaars
zullen de ideeën van de bewoners uiteindelijk gaan vertalen in een concreet ontwerp van het Pocketpark. Het zal niet zo zijn dat zij hun eigen ideeën en visies opleggen aan de bewoners. Zij staan ten dienste van de bewoners en niet andersom. Rol gemeente De bewoners bepalen het uiteindelijke inrichting en vormgeving van de parkjes. Zij worden enkel gedurende het proces professioneel ondersteund door creatieve denkers en vormgevers. Echter om het concept Pocketparks tot een goed resultaat te brengen, zijn er door de gemeente kaders opgesteld van inhoudelijke, praktische en financieel/juridische aard. Deze kaders hebben niet tot doel de bewoners in hun vrijheid te beperken, maar wel als doel de samenhang en de uitstraling van de parkjes op de langere termijn te garanderen. Daarnaast zullen praktische zaken zoals financiën en zaken die de veiligheid en het toekomstig beheer aangaan vooraf goed moeten worden geregeld. De stedenbouwkundige van de gemeente Heerlen heeft met name in de initiatieffase een belangrijke rol gespeeld, maar vanaf het begin van het proces zal ze al snel naar de achtergrond verdwijnen. Ze zal naast het stellen van enkele kaders ook een toetsende rol spelen op het moment dat de uiteindelijke ontwerpen worden voorgelegd. De ontwerpen zullen ook aan de CRKH (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen) worden voorgelegd ter advisering. Zij adviseren direct aan de stedenbouwkundige van de gemeente. De uiteindelijke toets van de ontwerpen zal gedaan worden door de werkgroep Pocketparks, waarin naast 2 stedenbouwkundigen ook de projectleider plaats neemt. Vanuit de gemeente Heerlen zal deze projectleider het proces van begin tot het einde begeleiden. Deze rol zal met name praktisch en financieel/juridisch van aard zijn. Het gaat hierbij vooral om zaken als uitvoerbaarheid (vergunningen), opdrachtverleningen en de financiering van het project. Als de parkjes uiteindelijk gerealiseerd zullen zijn, zal de gemeente de verantwoordelijkheid van het beheer van de parkjes op zich nemen. Indien het parkje een onderhoudsintensieve invulling gaat krijgen zullen in een zeer vroeg stadium de nodige onderhoudsbudgetten voor het beheer geregeld moeten worden. Bij het beheersbaar houden van de parkjes met betrekking tot veiligheid en leefbaarheid wordt een grote inzet van de bewoners verwacht. Succesfactoren Pocketparks Er is sprake van een geslaagd project indien er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 1. Er zijn meerdere Pocketparkjes ontwikkeld. 2. De naam ‘Pocketparks’ roept een positief beeld op in MSP, in Heerlen en ook daar buiten. 3. De parkjes worden intensief door de bewoners gebruikt.
4. Bewoners, omwonenden (iniatiefnemers) zijn tot 3 jaar na aanleg nog steeds actief betrokken bij parkjes. 5. De verschijningsvorm van de parkjes is 3 jaar na aanleg relatief onaangetast en er vindt regelmatig beheer plaats. Indien er bijvoorbeeld maar 2 parkjes ontwikkeld zijn en de betrokkenheid van de bewoners minimaal is geworden, dan is het concept Pocketparks weliswaar minder of niet geslaagd, maar dan kunnen die parkjes toch een positieve betekenis hebben voor de buurt. Kaders Pocketparks De gemeente heeft enkele kwalitatieve kaders met betrekking tot de ontwikkeling van de Pocketparks geformuleerd. Indien aan alle onderstaande basisvoorwaarden/kaders is gedaan, kan gesproken worden over Pocketparks. Deze kaders worden meegegeven aan de bewoners en de ‘kunstenaars’ die het proces en de inrichting van de parkjes mee vormgeven. 1. De Pocketparkjes zijn bedacht, ontwikkeld en beheersbaar gehouden door bewoners, groeperingen in de wijk. Bewoners in de wijk zullen samen, ondersteund door ‘kunstenaars’ een plan ontwikkelen. Om dit plan tot uitvoering te kunnen brengen zullen zij in gezamenlijkheid de ideeën moeten vertalen tot een uitvoerbaar ruimtelijk ontwerp. 2. Er worden meerdere parkjes ontwikkeld, verspreid gelegen in de wijk (minimaal 4 pocketparkjes). De parkjes zullen zo veel als mogelijk ín de wijk gelegen moeten zijn, dit om de toegankelijkheid en het gebruik te optimaliseren. Daarnaast zal een centrale ligging de beeldvorming van de Pocketparks versterken. 3. De parkjes zullen ingericht worden als ontmoetingsplek en zullen een zekere dynamiek hebben. Ze dienen de communicatie, samenwerking en betrokkenheid tussen bewoners te stimuleren en zo mogelijk te versterken. Het is wenselijk dat de parkjes diverse activiteiten kunnen herbergen en mogelijk ook stimuleren. Een statisch parkje met een ‘standaard’ eendimensionale inrichting is minder gewenst. Elementen in het park met dubbelfuncties daarentegen bieden mogelijkheden tot uitwisseling van contact en het gebruik op meerdere tijdstippen. (Bijvoorbeeld een klimtoestel dat ook dienst doet als theehuisje). 4. Bij de ideevorming van de parkjes is een conceptmatige benadering gewenst. Aan de hand van collectieve wensen, verhalen, gevoelens kunnen er ideeën en plannen voor de gehele wijk of voor specifieke doelgroepen ontwikkeld worden. Het is zeer wenselijk dat het concept een bijdrage levert aan diverse problematieken binnen de wijk. Thema’s als sociale cohesie, identiteit en imago, cultuur, brede educatie en opleiding, integratie, veiligheid, milieu en duurzaam-
heid, zouden hierin een bepalende rol spelen. Het concept zou tevens thematisch van aard kunnen zijn. Zo kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan de inrichting van parkjes aan de hand van regionale thema’s (fruitgaard, zilverzand, heuvels, groentetuin, sloop). Vervolgens zullen deze collectieve ideeën vertaald moeten worden in een concreet ruimtelijk ontwerp. Onderzocht zou kunnen worden of er subsidies voor parkjes verkregen worden door bedrijven en/of stichtingen bij de inrichting van de parkjes te betrekken. Als voorbeeld hiervoor zou een plastic/kunststof parkje kunnen zijn dat gesponsord wordt door DSM. Een ander idee is de Richard Krajicek foundation te betrekken bij de inrichting van het parkje. Qua gebruik bestaat er in principe geen relatie tussen de diverse parkjes onderling. 5. De uitstraling van de parkjes is spraakmakend en moet het ‘gewone’ overstijgen. De vormgeving is enigszins verassend en opvallend. Kortom, een parkje met standaard catalogus speelvoorzieningen is niet hetgeen wat hier gewenst is. Evenmin een parkje dat over-gedesigned is. Er zal een bepaalde dynamiek ontwikkeld moeten worden die ook ruimte laat voor veranderingen en spontane initiatieven. De uiteindelijke ontwerper van het parkje zal rekening moeten houden met de volgende thema’s: toegankelijkheid (openbaarheid), ontmoeting, multifunctionaliteit (dubbelgebruik), flexibiliteit, duurzaamheid, groen (conform thema’s ministerie LNV), creativiteit, vandalismebestendigheid en veiligheid. Een belangrijk aspect met betrekking tot de uitstraling is de mate van tijdelijkheid van zo’n Pocketparkje. De mate van tijdelijkheid is waarschijnlijk meer afhankelijk van de instandhouding van de sociale structuur van zo’n wijk dan de inrichting van zo’n parkje zelf. Voor wat betreft de inrichting zijn bovengenoemde thema’s hierbij van groot belang zijn. Hier dient dan ook veel aandacht naar uit te gaan. 6. In de verschijningsvorm van de parkjes onderling zit in principe geen relatie. De gezamenlijke pocketparkjes zullen een subtiel vormgegeven gezamenlijk communicatief element moeten hebben, met als doel de herkenbaarheid en de beeldvorming van de parkjes en ook de gehele wijk, te vergroten. Dat kan een informatiebordje zijn met de naam en logo van de pocketparkjes. Wellicht kunnen ook andere elementen ontwikkeld worden die bij elk parkje terugkeren. Zo valt te denken aan een opvallende entreepoort, een vlag, typische groen elementen of bestrating of hekwerk rondom het parkje. Deze laatste voorbeelden staan relatief los van de functie en inrichting van de parkjes zelf. 7. Het is de bedoeling dat de buurt de parkjes gaat ontwikkelen. Het is wenselijk dat er per parkje een of meerdere mensen/bewoners aanspreekpunt zijn. Deze bewoners zouden via de buurtorganisatie de beschikking kunnen krijgen over een jaarlijks budget waarmee activiteiten kunnen worden georganiseerd (Pocket park dag!) en wat kleinschalig onderhoud kan worden gepleegd. Deze budget-
ten dienen vooraf door de gemeente voor meerdere jaren te worden veiliggesteld. De oprichting van een gemeenschappelijk mini-bestuur binnen de wijk van Pocketparkjes zal onderzocht en waar mogelijk gestimuleerd moeten worden. Van zo’n bestuur wordt verwacht dat zij misstanden signaleren, de parkjes beheersbaar houden en activiteiten organiseren. Tevens zijn zij zo een duidelijk aanspreekpunt voor de gemeente. Rolverdeling actoren Rol Gemeente Heerlen • Gemeente initieert het proces; • Gemeente faciliteert kunstenaar en levert inhoudelijke kaders, praktische en financieel/juridische kaders Pocketparks; • Gemeente zorgt voor coördinatie van het gehele proces op hoofdlijnen (communicatie, opdrachtformuleringen, financiën, toetsing, vergunningen, begeleiding uitvoering); • Gemeente zorgt voor communicatieconcept Pocketparks; • Gemeente toetst diverse ontwerpen aan alle kaders Pocketparks; • Gemeente beheert parkjes. Rol bewoners • Bewoners bedenken samen met kunstenaar een plan; • Bewoners maken samen met kunstenaar/ontwerper een ontwerp; • Bewoners houden toezicht op parkje en zorgen dat parkje beheersbaar blijft; • Bewoners dragen bij aan klein onderhoud van parkjes, waarvoor evt. vooraf budgetten zijn gereserveerd; • Bewoners organiseren activiteiten in het parkje (Pocketparkdag?). Rol kunstenaar en/of vormgever • Kunstenaar inventariseert wensen bewoners; • Kunstenaar vertaalt wensen in een idee/plan/concept; • Kunstenaaar/vormgever vertaalt plan in een ontwerp; • Kunstenaar /vormgever houdt toezicht tijdens uitvoering plan/aanleg park.
Bijlage 3 Verkennend natuurwaardenonderzoek
Memo:
Verkennend natuurwaardenonderzoek
Locatie: Datum: Projectnummer: Opgesteld door:
Pocketpark Palemig – Gemeente Heerlen (LB) 25 mei 2012, aangepast 12 september 2012 211x05818 P. Maas – Ecoloog ruimtelijke ordening
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Natuurbescherming in Nederland De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het Provinciaal Omgevingsplan 2006 (POL2006) is vastgelegd. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. Planologische beschermde natuurwaarden De Ecologische Hoofdstructuur en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in het POL2006 vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
1
Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.
Werkwijze verkennend natuurwaardenonderzoek Pocketpark Palemig In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009. Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 22 mei 2012 door een ecoloog van BRO1 een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals het rapport ‘Verwachte verspreiding strenger beschermde soorten’ (Ecologica, 2010)2, de provinciale natuurgegevens en algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.
1
2
BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010). De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek. Faasen, T., Brouns, A. en Albers, K. 2010. Verwachte verspreiding strenger beschermde soorten. Concept november 2010. Ecologica in opdracht van Gemeente Heerlen.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
2
Ligging en begrenzing van het plangebied Het Pocketpark Palemig ligt aan de noordzijde van de woonkern van Heerlen. Het park wordt aan de noordzijde begrensd door de Sint Barbarastraat en de daaraan gelegen woningen. Ten westen is een wandeldoorgang gelegen (’t Bendje) en aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woning en achtertuin van Sint Barbarastraat 55. De zuidzijde van het terrein wordt begrensd door de waterloop Palemigerbeek. De Amersfoortcoördinaten van het midden van het onderzoeksgebied zijn 197,3-323,83. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn te zien in de onderstaande afbeeldingen.
Ligging en begrenzing van het plangebied, ten noorden van de woonkern van Heerlen.
Algemene beschrijving van het plangebied en de ontwikkeling Het parkje zal het beginpunt ofwel de beëindiging vormen van de MSP Allee. De invulling van het parkje is tot stand gekomen door inzet van een kunstenaar die samen met de bewoners een uniek Pocketparkje hebben ontwikkeld. Thema’s als spelen recreatie en natuur krijgen een nadrukkelijke plek in dit parkje. Het ontwerp voor het parkje is definitief. Naast de aanleg van groene elementen worden enkele kleinschalige bouwwerken opgericht. Een impressie van het plangebied is te zien in de onderstaande afbeeldingen en op de volgende pagina, alsook de ontwerptekening.
Links de doorgang naar de Palemigerbeek via ’t Bendje en rechts de Palemigerbeek buiten het plangebied. 3
De getallen staan respectievelijk voor de x-coördinaat en de y-coördinaat van de linkerbenedenhoek van het betreffende kilometervak.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
3
Foto-impressie van het plangebied met van links naar rechts en van boven naar beneden: 1) Palemigerbeek binnen het plangebied, 2) overzicht over het plangebied, in gebruik als graasweide voor schapen, 3) sportvelden ten zuiden van het plangebied, 4) gebied waar MSP Allee zal aansluiten op het plangebied, 5) uitzicht op plangebied en aangrenzend de woning en achtertuin aan de Sint Barbarastraat 55 en 6) ontwerptekening voor het Pocketpark Palemig.
Beschrijving van de aanwezige natuurwaarden en potenties Natuurbeschermingswet In een straal van 3 kilometer rondom het plangebied liggen twee wettelijke beschermde natuurgebieden, namelijk het Natura 2000-gebied ‘Brunssummerheide’ en het Natura 2000-gebied ‘Geleenbeekdal’. De Brunssummerheide is een sterk geaccidenteerd heide- en bosgebied in de oostelijke mijnstreek. Door het gebied lopen een aantal aardbreuken waardoor de grote hoogteverschillen zijn ontstaan. In het beschermde natuurgebied zijn met name enkele bijzondere natuurtypen aangewezen. Ook zijn twee habitatsoorten aangewezen. De aangewezen habitattypen en
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
4
habitatsoorten zijn met name gevoelig voor oppervlakteverlies, vermesting, verzilting en verdroging. De Geleenbeek is een zijrivier van de Maas, die langs de noordrand van het Mergelland loopt. De beek ontspringt op de noordflank van het Plateau van Ubachsberg even ten zuidwesten van Heerlen en stroomt vervolgens in noordwestelijke richting naar Geleen en van daar naar de Maas. Het reliëfrijke beekdal wordt gevoed met kwelwater waardoor soortenrijke broekbossen en natte graslanden worden aangetroffen, met daarin onder meer de grootste populatie in ons land van de zeggekorfslak. Van grote betekenis is ook het kalkmoeras van de Kathagerbeemden met zeldzame soorten als schubzegge en gele zegge. De aangewezen habitattypen en habitatsoorten zijn met name gevoelig voor oppervlakteverlies en versnippering, verzuring, vermesting, verzilting en verdroging.
Uitsnede van de gebiedendatabase van het ministerie EL&I, met de ligging van het plangebied ten opzichte van de wettelijk beschermde Natura 2000-gebieden.
Planologische beschermde natuurwaarden De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. De begrenzing van de EHS is in de POL van provincie Limburg vastgelegd. Het plangebied ligt geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur zoals deze is vastgesteld op de Groene waardenkaart (2006; geactualiseerd in januari 2011). Flora- en faunawet Onder de Flora- en faunawet vallen alle in Nederland in het wild voorkomende diersoorten en enkele bijzondere min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten, een aantal bijzondere vissen en een honderdtal vaatplanten. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens het voorkomen van vaatplanten, grondgebonden diersoorten, vleermuissoorten, verschillende vogelsoorten, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelde diersoorten beschreven.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
5
• Vaatplanten De provinciale gegevens maken melding van het voorkomen van maarts viooltje, beekpunge, bosbies, kleine watereppe en watermunt in de directe nabijheid van het plangebied. De vegetatie rondom de parkeerplaats (ten oosten van ’t Bendje) is in de Provinciale Kartering ZL (2010) getypeerd als een dijkvegetatie met code DG0, namelijk een ‘dijk met grazige vegetatie met alleen lage-kwaliteit-indicerende soorten (met een oppervlakte van 0,043 hectare). De vegetatie rondom de Palemigerbeek is getypeerd in de Provinciale Kartering ZL (2010) als een oeverwatervegetatie met code O3W3, namelijk een oever met soortenarme vegetatie met enkele aandachtssoorten of gedomineerd door een hoge helofyt (bijvoorbeeld Riet), langs waterloop zonder waterplanten of met alleen algemene kroossoorten (oppervlakte 0,751 hectare). Daarnaast is er een loofhoutaanplant tussen de sportvelden en het plangebied aanwezig, welke in de Provinciale Kartering ZL (2010) getypeerd is als loofhoutaanplant met code LAX, namelijk aangeplant loofhout met enkele aandachtssoorten (oppervlakte 0,091 hectare). Volgens Ecologica (2010) vormt de zone rondom de Palemigerbeek een potentieel verspreidingsgebied van diverse beschermde plantensoorten, waaronder muurplanten, orchideeën en andere soorten. Tijdens het veldbezoek is aandacht geweest voor het voorkomen van bijzondere en beschermde plantensoorten in het plangebied, alsmede voor het voorkomen van waardevolle (potentieel geschikte) biotopen. Doordat het plangebied bijna geheel in gebruik is als graasweide door schapen is het uitgesloten dat er in het plangebied beschermde plantensoorten voorkomen. Langs de randen van het plangebied is gezocht naar streng beschermde plantensoorten, deze waren niet aanwezig. Muren ontbreken in het plangebied. Ondanks dat er een aantal bijzondere soorten in en rondom het plangebied aanwezig zijn, worden er geen streng beschermde plantsoorten in het plangebied verwacht. • Grondgebonden zoogdiersoorten In het plangebied kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1 op enige wijze in het plangebied voorkomen. Volgens de algemene verspreidingsgegevens kan het gaan om egel, mol en konijn. Op basis van de verspreidingsgegevens is vervolgens ook gekeken naar het voorkomen van streng beschermde grondgebonden diersoorten. Een aantal soorten komen volgens de algemene verspreidingsgegevens ten noorden van het plangebied (van de woonkern van Heerlen) voor. Het gaat om algemeen beschermde zoogdiersoorten als dwergspitsmuis, rosse woelmuis, bosmuis en vos. Volgens Ecologica (2010) en andere gegevensbronnen komen daarnaast strenger beschermde soorten zoals eekhoorn, steenmarter (beide van beschermingsniveau 2) en das (beschermingsniveau 3) ten noorden van de woonkern van Heerlen voor. Het plangebied voldoet voor geen van deze soorten aan de habitateisen, derhalve is het voorkomen van deze soorten en het gebruik van het terrein door deze soorten redelijkerwijs uitgesloten. • Vleermuizen In het stedelijke gebied komt een groot aantal soorten vleermuizen voor (Ecologica, 2010). Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Gezien het geringe oppervlak van het gebied is de kans klein dat het een essentieel foerageergebied betreft. Lijnvormige elementen zijn beperkt aanwezig, waarmee vliegroutes van vleermuizen kunnen worden uitgesloten.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
6
Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals bijvoorbeeld holle bomen en gebouwen. Voor vleermuizen toegankelijke gebouwen en bomen met voor vleermuizen geschikte holten zijn in het plangebied niet aanwezig. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn daardoor uitgesloten. • Vogels Jaarrond beschermde vogelnesten zijn niet aangetroffen en worden in verband met de aangetroffen ecotopen niet verwacht. Het plangebied kan wel als foerageergebied van algemeen voorkomende vogels dienen. Gegevens uit de Provinciale Kartering maken geen melding van het voorkomen van vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, de gegevens uit deze database zijn echter redelijk gedateerd (2003). Op basis van de aangetroffen ecotopen en de gegevens van Ecologica (2010) kan het plangebied deel uitmaken van het foerageergebied van jaarrond beschermde vogelsoorten zoals roofvogels (sperwer) en grote gele kwikstaart. • Vissen Binnen het plangebied zijn permanente oppervlaktewateren aanwezig, de aanwezigheid van vissen kan hierdoor niet worden uitgesloten. Echter, het gaat om een kleine (<1 m) en ondiepe waterstroom (<50 cm), streng beschermde vissoorten onder de Flora- en faunawet worden op basis van de aangetroffen habitat en verspreidingsgegevens (Ecologica, 2010) derhalve niet verwacht. • Amfibieën Binnen het plangebied zijn permanente oppervlaktewateren aanwezig, de aanwezigheid van amfibieën kan hierdoor niet worden uitgesloten. Algemene verspreidingsgegevens sluiten het voorkomen van kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker niet uit. Deze soorten kunnen redelijkerwijs in en rondom het plangebied voorkomen. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. De algemene verspreidingsgegevens maken melding van het voorkomen van rugstreeppad, echter deze soort komt ten noorden van de woonkern en de Euregioweg voor, en niet in de directe omgeving van het plangebied voor het Pocketpark Palemig. • Reptielen In verband met de in het plangebied aanwezige ecotopen kan het voorkomen van reptielen redelijkerwijs worden uitgesloten. De algemene verspreidingsgegevens maken melding van het voorkomen van levendbarende hagedis (beschermingsregime 2) en hazelworm, zandhagedis, gladde slang en ringslang (allen van beschermingsniveau 3) ten noorden van de woonkern en de Euregioweg van Heerlen. Het voorkomen van deze soorten in het plangebied is redelijkerwijs uitgesloten, het ligt niet in de directe omgeving en voldoet niet aan de eisen die deze dieren aan hun biotoop stellen. • Beschermde ongewervelde diersoorten Omdat voor libellen en dagvlinders geschikte ecotopen (voedselarm water, geschikte vegetatie) ontbreken, kan het voorkomen van beschermde libellen en dagvlinders redelijkerwijs worden uitgesloten.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
7
Voor overige beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied weinig waarde door het ontbreken van geschikte biotopen en vegetaties. Het voorkomen van beschermde ongewervelde soorten is hierdoor met voldoende zekerheid uit te sluiten omdat dergelijke soorten zeer specifieke eisen aan hun leefomgeving stellen.
Effectbeoordeling Natuurbeschermingswet Het plangebied ligt op redelijke afstand van door de Natuurbeschermingswet beschermde natuurgebieden. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zoals versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring door licht, geluid, trillingen en menselijke activiteit zijn over deze afstand redelijkerwijs uit te sluiten. Planologische beschermde natuurwaarden Mogelijk verstorende effecten van ruimtelijke ontwikkelingen zoals de realisatie van het Pocketpark Palemig zijn versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring door licht, geluid, trillingen en menselijke activiteit etc. Door de ontwikkeling zullen, gezien de ligging van het plangebied buiten de EHS, geen wezenlijke kenmerken worden aangetast. Flora- en faunawet Uit de resultaten van het verkennende natuurwaardenonderzoek blijkt dat het voorkomen van streng beschermde soorten uit de soortgroepen vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelde diersoorten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is (sperwer, grote gele kwikstaart) kan het plangebied deel uitmaken van het foerageergebied. De geplande ontwikkeling doet echter nauwelijks inbreuk aan deze functie. Daarmee is ook een negatief effect op deze soorten redelijkerwijs uit te sluiten. De ingreep zal voor deze soortgroepen geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden. Er is geen reden tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar het voorkomen van streng beschermde diersoorten. Uit de resultaten blijkt dat enkele soorten vleermuizen binnen het plangebied kunnen voorkomen. De toetsing laat zien dat er geen overtreding van de Flora- en faunawet te verwachten is.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
8
Conclusies Natuurbeschermingswet Vanuit het project hoeft, gezien de grote afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde wettelijke beschermde Natura 2000-gebieden waardoor effecten van de ruimtelijke ontwikkeling redelijkerwijs zijn uit te sluiten, geen rekening gehouden te worden met de wettelijke gebiedsbescherming. Planologische beschermde natuurwaarden Gezien de ligging van het plangebied hoeft vanuit provinciaal beleid geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden. Er zijn geen aanvullende voorwaarden aan het plan verbonden. Flora- en faunawet De ruimtelijke ingreep zal voor de soortgroepen vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelde diersoorten, geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden. Er is reden tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar het voorkomen van streng beschermde diersoorten. In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op basis van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet zal worden verhinderd. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade voor aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In dit kader is het in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van aanwezige broedgevallen van vogels. Het is daarom aan te bevelen om benodigde werkzaamheden uit te voeren in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september tot maart. Door de aanlegwerkzaamheden buiten het algemene broedseizoen te laten plaatsvinden worden verboden handelingen ten aanzien van vogels redelijkerwijs voorkomen. Vanuit het flora- en fauna-aspect is, met inachtneming van de beschreven voorwaarden, de voorgenomen ontwikkeling realiseerbaar. Aanbevelingen De aanleg van het park biedt mogelijkheden om de natuurwaarde in de stad te vergroten. Geschikte doelsoorten voor deze locatie zijn bijvoorbeeld grote gele kwikstaart (creëren nestgelegenheid langs de beek), grauwe vliegenvanger en ringmus (creëren nestgelegenheid, creëren foerageergelegenheid door beplantingskeuze en groenbeheer), vleermuizen (aanleg doorlopende groenstructuren, strategische verlichting), gevlekte orchis (vernatten grasland, groenbeheer).
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
9
Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld in samenwerking met een lokale natuurorganisatie zoals IVN worden uitgewerkt.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Pocketpark Palemig te Heerlen
10
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Pocket Park Palemig - Gemeente Heerlen Een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (IVO-O)
J.J.W. de Moor
Rapport
EARTH Integrated Archaeology Rapporten 35
Opdrachtgever
Gemeente Heerlen
© 2012 www.earth-arch.eu
COLOFON EARTH Integrated Archaeology Rapporten 35 Pocket Park Palemig - Gemeente Heerlen Een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (IVO-O)
Auteur: J.J.W. de Moor In opdracht van: Gemeente Heerlen ©EARTH Integrated Archaeology Amersfoort, september 2012 Foto’s en tekeningen: EARTH Integrated Archaeology, tenzij anders vermeld Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. EARTH Integrated Archaeology aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. Autorisatie: drs. W.K. van Zijverden EARTH Integrated Archaeology B.V. Senior KNA-archeoloog/Senior prospector
ISSN 2211-1077 EARTH Integrated Archaeology Tel 033-4554127 Basicweg 19 3821 BR Amersfoort Fax 033-4553685 Email
[email protected]
2
INHOUDSOPGAVE Administratieve gegevens Samenvatting
Pagina 4 5
1 Inleiding 2 Huidig en toekomstig gebruik 3 Historische situatie 4 Bekende aardkundige gegevens 5 Bekende archeologische waarden 6 Gespecificeerde verwachting 7 Resultaten Inventariserend Veldonderzoek 8 Conclusie 9 Aanbeveling
6 7 11 13 16 21 23 25 25
Literatuur Lijst met afbeeldingen en tabellen Bijlage 1 Boorgegevens
25 25 26
3
ADMINISTRATIEVE GEGEVENS Datum: Opdrachtgever: Uitvoerder: Opsteller onderzoek: Provincie: Gemeente: Plaats: Naam onderzoek Toponiem: Kaartblad: Coördinaten (centrumcoördinaten): Bevoegde overheid:
Deskundige namens de Bevoegde overheid:
ARCHISonderzoeksmeldingsnummer: Periode van uitvoering: Beheer en plaats documentatie: Kaart onderzoeksgebied: Kadastrale gegevens/Perceelnummers Onderzoekskader: Beheer en plaats documentatie
08-11-2011 Gemeente Heerlen EARTH Integrated Archaeology B.V. J.J.W. de Moor Limburg Heerlen Heerlen PocketPark Palemig Palemig 69E 197278/323848, oppervlakte terrein is ongeveer 0,7 ha Gemeente Heerlen mevrouw drs. H. Vanneste Regio-archeoloog Parkstad Thermenmuseum, Postbus 1, 6400 AA HEERLEN email:
[email protected] tel.: 045 - 5604404 50670 Maart-Mei 2012 EARTH Integrated Archaeology Zie Afbeelding 1 Gemeente Heerlen, HLN01 M 918, HLN01 M 2149, HLN01 M 2148 en HLN01 M 2978, Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek verkennende fase door middel van grondboringen in het kader van de ontwikkeling van een pocketpark in de wijk Palemig te Heerlen EARTH Integrated Archaeology B.V., Amersfoort
4
SAMENVATTING Doelstelling Het doel van het bureauonderzoek is het verwerven van bekende en te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied aan de hand van bestaande bronnen. Het doel van het verkennend booronderzoek is vast te stellen of de gespecificeerde verwachting op basis van het bureauonderzoek klopt en eventueel de verwachting op basis van het verkennend onderzoek bij te stellen. Vraagstelling Voor dit bureauonderzoek zijn de volgende vragen van toepassing: Hebben in het (recente) verleden ingrepen plaatsgevonden die van invloed zijn op de kwaliteit van aanwezige archeologische waarden? Uit welke archeologische perioden mogen archeologische waarden worden verwacht? Wat is de te verwachten aard, locatie, omvang en diepteligging van deze archeologische waarden? Op welke wijze zijn de voorgenomen ingrepen binnen het plangebied van invloed op de mogelijk aanwezige archeologische waarden? In aansluiting op het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van grondboringen. De volgende vragen zijn daarbij van toepassing: Klopt de gespecificeerde verwachting zoals opgesteld in het bureauonderzoek? Zo nee, op welke punten moet deze verwachting worden bijgesteld? Is vervolgonderzoek noodzakelijk? Zo ja, welke onderzoeksmethode wordt het meest geschikt geacht? Methode Het onderzoek is uitgevoerd volgens de eisen die in de KNA 3.2 worden gesteld aan bureauonderzoek en aan een inventariserend veldonderzoek verkennende fase door middel van boringen. De boringen zijn uitgevoerd met behulp van een 7 cm edelman boor, er zijn in totaal zijn 6 boringen gezet. Resultaat Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een lage verwachting voor de perioden MiddenPaleolithicum t/m IJzertijd gekregen. Voor de Romeinse Tijd heeft het gebied een hoge verwachting gekregen en voor de Nieuwe Tijd is de verwachting hoog vanwege de nabijheid van de historische dorpskern van Palemig. Uit het booronderzoek is gebleken dat het oorspronkelijke loess-oppervlak is verdwenen, de kans op aanwezigheid van archeologische resten of een intact archeologisch niveau uit de periode MiddenPaleolithicum t/m IJzertijd is daarmee bijzonder klein. De lage verwachting voor deze perioden kan dan ook bevestigd worden. Resten van nederzettingen uit de Romeinse t/m Nieuwe Tijd zijn niet aangetroffen. Daarmee wordt de hoge verwachting voor deze periode niet bevestigd en kan deze voor het plangebied worden bijgesteld naar een lage archeologische waarde. De bebouwing rondom het plangebied maakt deel uit van AMK terrein 16510 (historische dorpskern) en heeft een hoge archeologische waarde. Advies EARTH Integrated Archaeology adviseert om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen aanleg van het Pocket Park. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet.
5
1 INLEIDING In opdracht van de gemeente Heerlen heeft EARTH Integrated Archaeology een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in het buurtschap Palemig (gemeente Heerlen), alwaar een zogenaamd Pocket Park ontwikkeld zal worden (een Pocket Park is een klein buurtparkje). Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningsaanvraag en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Het bureauonderzoek is op 9 maart 2012 uitgevoerd door J.J.W. de Moor (fysisch geograaf/prospector). Het verkennend booronderzoek is op 15 maart 2012 uitgevoerd door J.J.W. de Moor. Het gehele onderzoek heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van W.K. van Zijverden, senior KNA-archeoloog en senior prospector van EARTH Integrated Archaeology B.V. Doelstelling Het doel van dit bureauonderzoek is het verwerven van bekende en te verwachten archeologische waarden binnen de plangebieden aan de hand van bestaande bronnen. Voor dit bureauonderzoek zijn de volgende vragen van toepassing: • Hebben in het (recente) verleden ingrepen plaatsgevonden die van invloed zijn op de kwaliteit van aanwezige archeologische waarden? • Uit welke archeologische perioden mogen archeologische waarden worden verwacht? • Wat is de te verwachten aard, locatie, omvang en diepteligging van deze archeologische waarden? • Op welke wijze zijn de voorgenomen ingrepen binnen het plangebied van invloed op de mogelijk aanwezige archeologische waarden? Aansluitend op het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (IVO-O) door middel van verkennende boringen. Het doel van een verkennend vooronderzoek is vast te stellen of de gespecificeerde verwachting op basis van het bureauonderzoek klopt en eventueel de verwachting op basis van het booronderzoek bij te stellen. Voor dit inventariserend veldonderzoek zijn de volgende vragen van toepassing: • Klopt de gespecificeerde verwachting zoals opgesteld in het bureauonderzoek? • Zo nee, op welke punten moet deze verwachting worden bijgesteld? • Is vervolgonderzoek noodzakelijk? • Zo ja, welke onderzoeksmethode wordt het meest geschikt geacht? Methode Het onderzoek is uitgevoerd volgens de eisen die in de KNA 3.2 worden gesteld aan een bureauonderzoek en aan een inventariserend veldonderzoek. Voor het verkennend booronderzoek is een Plan van Aanpak opgesteld. Leeswijzer In de samenvatting zijn de resultaten van het bureauonderzoek, het inventariserend veldonderzoek en het advies beknopt weergegeven. In hoofdstuk 2 tot en met 5 worden achtereenvolgens het huidige en toekomstige gebruik (LS01 en LS02), de historische situatie (LS03) en de bekende archeologische en aardkundige waarden (LS04) gepresenteerd. In hoofdstuk 6 is het gespecificeerd verwachtingsmodel opgenomen conform LS05 van het KNA-protocol. In hoofdstuk 7 is het resultaat van het inventariserend veldonderzoek opgenomen. In hoofdstuk 8 zijn de conclusies weergegeven en in hoofdstuk 9 is een advies opgenomen. Aan dit advies kunnen geen rechten worden ontleend. Het is aan het bevoegd gezag om dit advies al of niet over te nemen. Als bijlage zijn de boorgegevens opgenomen.
6
2 HUIDIG EN TOEKOMSTIG GEBRUIK Het plan-/onderzoeksgebied ligt in het buurtschap Palemig (Gemeente Heerlen) en heeft een oppervlakte van ongeveer 0,7 ha. De ligging van het onderzoeksgebied en plangebied is weergegeven in Afbeeldingen 1 en 2. Het onderzoeksgebied is zodanig gedefinieerd dat het voor dit bureauonderzoek relevante landschappelijke kenmerken en bekende archeologische waarden omvat en beslaat het gebied dat zich binnen de straal van ruim 1 km binnen het onderzoeksgebied bevindt. Het plangebied is het gebiedje waar daadwerkelijk de ingrepen in de bodem gaan plaatsvinden.
Afbeelding 1: Ligging van het onderzoeksgebied, het plangebied is met een rode ster aangegeven (bron: Kadaster/Topografische Dienst Nederland)
7
In het plangebied zal een zogenaamd Pocket Park worden ontwikkeld. De oostelijke zone van het terrein zal worden ingericht met een regenwaterbuffer. Hierbij worden delen ontgraven en opgehoogd. Op de locatie van de huidige regenwaterbuffer zullen enkele kunstwerken met fundering worden geplaatst, hierbij wordt de huidige regenwaterbuffer verwijderd. Tussen het oostelijke en centrale deel van het terrein zal (van noord naar zuid) een fietspad worden aangelegd, dit fietspad sluit aan op het huidige netwerk van fietspaden in de regio. Het zuidwestelijke deel van het plangebied is momenteel in gebruik als parkeerplaats. Dit zal zo blijven, aan de randen van de parkeerplaats zal nog enige ophoging van het terrein plaatsvinden en er worden heesters en fruitbomen geplaatst (ook elders op het terrein). De maximale verstoringsdiepte zal zo’n 60 cm bedragen.
Afbeelding 2: Kaart van het plangebied met hierop aangegeven de geplande werkzaamheden (bron: http://portal.prvlimburg.nl/gisviewer) De voorgenomen ingrepen zullen eventuele waardevolle archeologische resten in de ondergrond direct beïnvloeden. De graafwerkzaamheden hebben een direct verstorende invloed. Het afdekken van het oppervlak heeft waarschijnlijk geen invloed op eventuele archeologische resten. KLIC geeft aan dat binnen het plangebied kabels en leidingen aanwezig zijn, deze liggen pal naast de bestaande wegen. Er zijn geen gegevens over recente grondwaterstanden verkregen. De geplande ingrepen zullen vermoedelijk geen invloed hebben op de toekomstige grondwaterstanden. Bij het schrijven van deze rapportage waren nog geen gegevens met betrekking tot de milieuhygiëne beschikbaar. Locatiebezoek heeft tijdens het verkennend booronderzoek plaatsgevonden. Op recente luchtfoto’s is te zien dat er vermoedelijk in 2008 werkzaamheden in het plangebied hebben plaatsgevonden, waarbij op het centrale deel een regenwaterbuffer is aangelegd en waarbij op het westelijke deel de parkeerplaatsen anders zijn ingericht. Tevens is op het noordoostelijk deel langs de weg een soort van
8
mini-parkje aangelegd, met onder andere enkele bankjes en het St. Barbara Verlichtbeeld. Op afbeeldingen 3a t/m 3c is het huidige plangebied weergegeven.
Afbeelding 3a: het westelijke deel van het plangebied met de momenteel aanwezige regenwaterbuffer (foto: J. de Moor)
Afbeelding 3b: het zuidoostelijke deel van het plangebied richting de Caumerbeek (foto: J. de Moor)
9
Afbeelding 3c: de noordkant van het plangebied langs de Sint Barbarastraat, richting de historische dorpskern van Palemig (foto: J. de Moor)
10
3 HISTORISCHE SITUATIE Het raadplegen van historische informatie dient twee doelen. Het eerste doel is inzicht verkrijgen in eventuele verstoringen die in het verleden hebben plaatsgevonden op het terrein. Hierbij kan worden gedacht aan het graven van sloten, afgraven van percelen enzovoorts. Het tweede doel is om inzicht te verkrijgen in eventueel archeologisch relevante informatie. Hierbij kan gedacht worden aan de ligging van oude wegen, bebouwing, toponiemen enzovoorts. Voor het bureauonderzoek (LS03 en LS04) zijn de volgende bronnen en historische kaarten geraadpleegd: - De geologische kaart van Nederland, blad 62 (west en oost, RGD 1974), Geologische kaart van ZuidLimburg en omgeving (RGD, 1985-1989, Pre-Kwartair en Maasterrassen), de Bodemkaart van Nederland (Stiboka, 1990, bladen 61, 62) en de Geomorfologische kaart van Nederland (RGD / Stiboka, 1987), inclusief de Maasterrassenkaart. - DINO loket (www.dinoloket.nl). - Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN 2009). - De digitale cultuurhistorische atlas van Limburg (http://portal.prvlimburg.nl/gisviewer), inclusief toelichting en bijlagen. Hierop zijn onder andere de volgende elementen weergegeven: • Archeologische monumenten, de IKAW en Provinciale aandachtsgebieden betreffende archeologie • Bouwkundige monumenten (o.a. molens, kapellen, kerken, kastelen en boerderijen) • Historische geografie en cultuurhistorie, met onder andere cultuurlandschappen en cultuurhistorische elementen. Tevens historische kaarten uit 1837-1844 en 1850 (zie afbeelding 4) • Huidige topografie en luchtfoto’s (2011) -
Historische kaarten geraadpleegd via www.watwaswaar.nl. Dit betreft de volgende kaarten: • Kadastrale minuutkaart (1811-1832) • Topografische militaire kaarten uit 1830-1850, 1842, 1850-1864 (Bonneblad), 1925 en 1937 • Topografische kaart (1955, 1960, 1968, 1984, 1991)
-
De historische landschaps- en monumentenkaart (www.kich.nl) Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Hierbij is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS-II) gebruikt. NUMIS (www.geldmuseum.nl) De archeologische verwachtings- en advieskaart van de Gemeente Heerlen (RAAP, 2007)
-
Er zijn geen depots, archieven, amateurs en specialisten geraadpleegd, aangezien de bovenstaande geraadpleegde bronnen reeds de benodigde informatie hebben opgeleverd.
11
Afbeelding 4: Uitsnede uit de Topografische Kaart Limburg 1837-1844 (bron: http://portal.prvlimburg.nl/gisviewer) Op de diverse historische kaarten is te zien dat het plangebied vrijwel onveranderd als grasland in gebruik is geweest, al dan niet met enkele fruitbomen (zie afbeelding 4). Vermoedelijk is de Caumerbeek in de loop van de tijd rechtgetrokken, vastgelegd en deels overkluisd, uit de kaarten was echter niet goed op te maken wanneer dit precies gebeurd is. Het buurtschap Palemig wordt voor het eerst vermeld in de 16e eeuw en werd toen ook wel 'Palenbroeck' of 'Palenberg' genoemd. Het suffix “mich” is een veelvoorkomende verbastering van het woord “bach” dat weer is afgeleid van “beek”. Het prefix “Paal” betekent grens, de grenzen van landerijen werden veelal met palen aangegeven. Letterlijk betekent Palemig dus “Grensbeek”. Een andere verklaring gaat uit van een duitstalige ontwikkeling. De prefix in Palenberg zou afgeleid zijn van het oud-duitse pâl dat moeras betekent. In combinatie met berg zou het dan “moerassig stuk grond naast of bij een berg” betekenen (Pauwels, 2004). Schriftelijke bewijzen van verpachting van leengoederen te Palemig uit de 16e eeuw zijn aangetroffen. Vanaf deze periode tot aan de twintigste eeuw is Palemig een agrarische buurt. Palemig is, in tegenstelling tot veel buurtschappen en dorpen in de omgeving niet veranderd in een mijnwerkerskolonie. Van 1640 tot 1958 hoorde Palemig tot het grondgebied van de schepenbank, later gemeente, Schaesberg (Pauwels, 2004).Ten noorden van Palemig is gedurende de 20ste eeuw op vrij grote schaal aan zilverzandwinning gedaan, deze zandwinning vindt ook vandaag de dag nog plaats.
12
4 BEKENDE AARDKUNDIGE GEGEVENS De ondergrond van het plangebied bestaat uit Tertiaire mariene afzettingen, behorende tot de Formatie van Breda (Laagpakketten van Heksenberg (zilverzand) en Kakert). Met name het zilverzand is zeer karakteristiek voor deze Tertiaire afzettingen. Zilverzand wordt onder andere gebruikt in de glasindustrie en wordt net ten noorden op grote schaal in dagbouw groeves gewonnen. Plaatselijk komen nog Laat-Tertiaire/Vroeg Pleistocene fluviatiele afzettingen van Kiezeloöliet formatie voor. In het onderzoeksgebied zijn verder geen restanten van Maasterrassen aanwezig. De oude Tertiaire afzettingen zijn in het Saalien en Weichselien afgedekt met een laagje loess. Het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich in het dal van de Caumerbeek, de afzettingen behorende bij de beek worden tot het Laagpakket van Singraven van de Formatie van Boxtel gerekend. Op de geomorfologische kaart (Afbeelding 5) staat het plangebied voor het grootste deel aangegeven als een afbraakwand (13/12 A2). Het zuidelijke deel bevindt zich in een beekdal (3S4). In noordelijke richting gaat de afbraakwand over in een smal plateau met loess (8D4).
Afbeelding 5: Uitsnede uit de geomorfologische kaart met het plangebied (Bron: Archis) Het plangebied bevindt zich dus voor het grootste deel op een helling. Dit is tevens goed zichtbaar op de uitsnede van het AHN (Afbeelding 6). Hierop is te zien dat het plangebied op de rand van een smal plateau ligt. In oostelijke richting zijn duidelijk grotere en hogere plateaus aanwezig. Het AHN laat ook zien dat het gebied sterk versneden is, getuige de aanwezigheid van meerdere beekdalen. De hellingshoek van het plangebied varieert van 5 tot 12 %
13
Afbeelding 6: Uitsnede uit het AHN met het plangebied (bron: www.ahn.nl) Op de bodemkaart (Afbeelding 7) is het plangebied niet gekarteerd. In de nabije omgeving komen echter de volgende bodemtypen voor: - BLb6 - bergbrikgrond: dit is een bodem die in de loess is ontwikkeld en waar door hellingerosie aftopping van het oorspronkelijk profiel heeft plaatsgevonden - Lnd6 - Poldervaaggrond, colluvium dat veelal in de droge dalen en in de beekdalen ligt en tevens op hellingen ligt (al dan niet afgewisseld met bergbrikgronden). - Hd21 - Haarpodzol leemarm/zwak lemig. Deze bodem is nabij het onderzoeksgebied vermoedelijk in LaatTertiaire zanden ontwikkeld. - FG - fluviatiele afzettingen ouder dan Laat-Pleistoceen, hierin is geen verdere bodemontwikkeling onderscheiden - MZz - Mariene afzettingen ouder dan Pleistoceen (fijn zand), ook hierin is verder geen oudere bodemontwikkeling onderscheiden. Hoewel het plangebied dus niet bodemkundig gekarteerd is, kan op basis van de geomorfologie en de nabijgelegen bodems wel worden gesteld dat het waarschijnlijk is dat ter plekke een poldervaaggrond dan wel een afgetopte brikgrond (bergbrikgrond) aanwezig is. In beide gevallen is het oorspronkelijke loopvlak in ieder geval niet meer aanwezig.
14
Afbeelding 7: Uitsnede uit de bodemkaart met het plangebied (bron: Archis)
15
5 BEKENDE ARCHEOLOGISCHE WAARDEN Over de locatiekeuze van de mens in het verleden zijn enkele algemene opmerkingen te maken. In het LaatPaleolithicum en Mesolithicum leefde men als jager-verzamelaar. Deze mensen trokken van plek naar plek. In het algemeen kan worden aangegeven dat men een voorkeur had voor locaties in de buurt van water. Daarnaast vormden plaatsen in het landschap met een grote biodiversiteit aantrekkelijke plaatsen om zich te vestigen. In deze periode was geen sprake van permanente bewoning maar van seizoensmatige bewoning. Verschillende vindplaatstypen kunnen worden onderscheiden, nederzettingsterreinen en speciale activiteiten gebieden. De eerste kenmerken zich in het dekzandgebied doorgaans door een diffuse vuursteenstrooiing en enkele haardkuilen die gebruikt zijn voor voedselbereiding. Andere grondsporen dan haardkuilen worden enkel bij hoge uitzondering aangetroffen. Speciale activiteiten gebieden zijn plaatsen waar één specifieke activiteit is uitgevoerd, zoals vuursteenbewerking, het schoonmaken van huiden, het bereiden van teer enzovoorts. De eerste twee vindplaatstypen worden gekenmerkt door het voorkomen van grote aantallen vuursteen met een klein verspreidingsgebied. Het laatste type vindplaats wordt gekenmerkt door het voorkomen van houtskoolconcentraties en grote aantallen dicht bij elkaar gelegen diepe haardkuilen. In de daarop volgende perioden, Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd en Romeinse Tijd, leidde de mens een bestaan als landbouwer met een gemengd bedrijf. Vanaf deze periode woonde en werkte men op een vaste plaats in het landschap. In eerste instantie ontgon de mens de rijkere gronden en de gronden met een goede waterhuishouding. In de latere perioden nam men ook de minder goede gronden in gebruik. Vindplaatsen uit deze periode kenmerken zich doorgaans door het voorkomen van een dunne strooiing van artefacten bestaande uit onder meer houtskool, aardewerk, vuursteen en verbrande klei. In de Romeinse Tijd was ZuidLimburg een relatief dichtbevolkt gebied, waarin enkele grotere nederzettingen lagen (Maastricht, Heerlen) en waarbij de landbouw een belangrijke plaats innam. De landbouwactiviteiten vonden veelal plaats vanuit villacomplexen die op de plateaus lagen. Na het ineenstorten van het Romeinse Rijk nam de bevolkingsdichtheid snel af. In de Hoge en Late Middeleeuwen nam de bevolkingsdichtheid snel toe en ontstonden op vele plaatsen nederzettingen, zowel in de dalen als op de plateaus. Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) is het plangebied niet gekarteerd (Afbeelding 8). Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend uit het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS). Binnen de plangebieden zijn eveneens geen vondstmeldingen of AMK-terreinen (Archeologische Monumenten) bekend en op de geraadpleegde kaarten ontbreekt historische bebouwing. In de nabije omgeving (binnen een straal van een kilometer van het onderzoeksgebied) zijn echter meerdere monumenten, waarnemingen, vondsten onderzoeksmeldingen aanwezig, zie Tabel 1 en Afbeeldingen 8 en 9.
16
Afbeelding 8: Uitsnede uit de IKAW (Bron: Archis) Op de archeologische verwachtingskaart van Heerlen (zie Afbeelding 9 voor een uitsnede van deze kaart) heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting voor historische dorpskernen. Op deze kaart staan tevens de Archis-meldingen en monumenten/AMK-terreinen aangegeven, deze staan tevens hieronder weergegeven.
17
Afbeelding 9: Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heerlen (Verhoeven, 2007)
18
AMK terreinen Nummer 4847 Nummer 5556 Nummer 15738 Nummer 16510
Nummer 16780
Kasteel Schaesberg (Romeinse Tijd) Schaesberg/Oude Landgraaf (landweer uit de Late Middeleeuwen) Meezenbroek (Romeinse Villa) Palemig/Palenberg (Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in Palemig) Terrein met resten van het omgrachte Kasteel Schaesberg. De waterburcht ontstond in zijn laatste intacte vorm in de 16e en 17e eeuw.
Archis waarnemingen Nummer 16318 Nummer 16319 Nummer 22153 Nummer 26331 Nummer 28073 Nummer 31442 Nummer 35942 Nummer 38837 Nummer 38854 Nummer 48285 Nummer 55984
Kasteelruïne Schaesberg (Neolithicum) Kasteelruïne Schaesberg (Romeinse Villa) Landgraaf/Nieuwenhagen (landweer Late Middeleeuwen) Meezenbroek Langs Molenbeek (Bebouwing periode onbekend) Schaesberg (Romeinse Villa) Meezenbroek (Romeinse Villa) Huize Meezenbroeck (Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd) Meezenbroek (Romeinse Villa) Weg Heerlen-Sittard (Romeins) Heideveldweg (IJzertijd) De Kakert/Heerlen (Paleolithicum-IJzertijd & Late Middeleeuwen)
Amateurwaarnemingen Nummer 710 Nummer 711
Schaesberg/Landgraaf (Romeins en Middeleeuwen) Schaesberg (Midden Paleolithicum)
Rijksmonumenten Nummer 21259 Nummer 21260 Nummer 21261 Nummer 23833
Kapel aan de Slotweg Boerderij Kasteellaan/Huis Meezenbroek Boerderij Meezenbroekerweg Kasteel Landgraaf/Schaesberg
Onderzoeksmelding (selectie) Onderzoeksmelding 12048 Onderzoeksmelding 13307 Onderzoeksmelding 20440 Onderzoeksmelding 44601
Booronderzoek Caumerbeek/Meezenbroek Palemig booronderzoek Ringweg Schaesberg Parkstad Limburg
Tabel 1: overzicht met waarnemingen en een selectie van uitgevoerde archeologische onderzoeken rondom het plangebied (zie tevens Afbeelding 8 en 9) Nadere informatie over enkele nabijgelegen AMK terreinen (bron: Archis en de cultuurhistorische waardenkaart Limburg): Terrein 16510: het plangebied grenst aan dit terrein (terrein van hoge archeologische waarde), dat een cluster oude bebouwing van de oude dorpskern van Palemig betreft (met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd). De begrenzing van deze kern is gebaseerd op 19de-eeuwse en vroeg 20ste-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van laatmiddeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de vroege en
19
volle middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning. Terrein 15738: ten zuiden van het plangebied, aan de overkant van de Caumerbeek ligt het Romeinse Villacomplex Meezenbroek. Ten oosten van het kasteel Meezenbroek kwamen bij de bouw van een arbeiderswijk in 1921 fundamenten van een complex Romeinse gebouwen tevoorschijn. Bij woningbouw in de stadswijk "Meezenbroek" stootte men op fundamentresten van een 40 m lange Romeinse villa, deze is in 1950 door de ROB opgegraven. Terrein 16780: Kasteel Schaesberg te Schaesberg (gemeente Landgraaf, ten oosten van het plangebied), dit is een terrein van zeer hoge archeologische waarde met resten van het omgrachte kasteel Schaesberg. De waterburcht ontstond in zijn laatst intacte vorm in de 16e en 17e eeuw in de stijl van de Maaslandse renaissance. Het was een van de beste en omvangrijkste voorbeelden van deze in het Maasland zo wijdverbreide architectuurstijl in het huidige Nederlands-Limburg. De heren en later rijksgraven van Schaesberg bewoonden het kasteel tot in de 18e eeuw. Na de Franse tijd raakte het kasteel geleidelijk meer en meer in verval, wat in 1965 culmineerde in het volledige afbranden van de voorburcht met zijn hoektorens en poortgebouw. Het kasteel was in 1945 al door de Nederlandse staat als Duitse bezitting geconfiskeerd (de familie von Schaesberg woonde in Duitsland). Vanaf 1975 werden de overgebleven ruïnes van het kasteel geconsolideerd. Tegenwoordig zijn binnen de kasteelgrachten de twee eilanden van het herenhuis en de voorburcht nog aanwezig. De fundamenten van de voorburcht zijn bij de consolidatie enigszins opgemetseld, waardoor men een indruk van de omvang van de voorburcht krijgt. Van het hoofdgebouw staan nog twee hoeken van de hoektoren uit de 17e eeuw en enkele muren van de vleugels overeind. De ruïne van kasteel Schaesberg is beschermd als gebouwd monument. De landschappelijke setting is geheel verdwenen. Het kasteelterrein (niet toegankelijk) en omgeving zijn nu natuur/park gebied. Terrein 4847: Romeins villacomplex Kasteel Schaesberg. Dit betreft een terrein van hoge archeologische waarde met resten van een villa(-complex) en mogelijk een baksteenoven uit de Romeinse tijd. Het bestaan van de villa was al in april 1985 gemeld door J. Gielen (Thermenmuseum), maar een kartering onder ongunstige omstandigheden leverde toen geen duidelijk resultaat op. In juni 1986 is opnieuw een kartering door W. Willems uitgevoerd (Waarneming 16318; betreffend verslag in CMA). Gevonden werd onder meer een grote hoeveelheid dakpannen en deels bekapt natuursteen. Waarschijnlijk gaat het om de resten van een Romeinse baksteenoven, zodat de eventuele villa een deels industrieel karakter kan hebben gehad. Cultuurhistorie Via de website van de provincie Limburg (http://portal.prvlimburg.nl/gisviewer/) is de cultuurhistorische waardenkaart geraadpleegd. Hierbij zijn de volgende elementen aangetroffen: • de huidige weg die aan de noordzijde van het plangebied loopt (de Sint Barbarastraat) staat aangegeven als een weg ouder dan of gelijktijdig met middeleeuwse verkaveling • het gehele plangebied ligt in een gebied dat als oude stads- of dorpskern staat aangegeven • ten noorden en oosten van de huidige bebouwing van Palemig (gebieden die nu niet of nauwelijks bebouwd zijn) zijn gebieden aangegeven die sinds 1830 een weinig of matig veranderd verkavelingspatroon kennen. De ze gebieden waren voor 1500 gebieden met gewandverkaveling die als bouwland in gebruik waren. • De huidige bebouwing ten zuiden van het plangebied wordt aangegeven als een mijnbouwkolonie. • Het dal van de Caumerbeek staat als cultuurlandschap aangegeven als grasland (gemengd/overig en grote blokken/onverkaveld).
20
6 GESPECIFICEERDE VERWACHTING In deze paragraaf wordt weergegeven wat op basis van het bureauonderzoek verwacht kan worden aan archeologische waarden. Midden/Laat-Paleolithicum en Mesolithicum Vindplaatsen uit deze periode kenmerken zich door een diffuse strooiing van vuursteen en soms houtskool of hoge concentraties van vuursteen met een geringe ruimtelijke verbreiding. Vindplaatsen uit deze periode mogen worden verwacht in de top van de Pleistocene afzettingen (loess), direct onder de bouwvoor. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat de loess in verschillende fasen gevormd kan zijn. Dientengevolge kunnen ook in het pakket loess (binnen 2m –mv) vindplaatsen voorkomen. Vindplaatsen die in de top van het Pleistocene oppervlak voorkomen, kunnen mogelijk zijn verstoord als gevolg van landbouwactiviteiten en erosie. Op basis van de landschappelijke ligging op een helling nabij een plateau en op de overgangszone naar een beekdal (en deels in een beekdal) en op basis van de in Zuid-Limburg bekende vindplaatsen uit deze perioden zou het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting voor de periode Midden/Laat Paleolithicum/Mesolithicum dienen te krijgen. De kans is echter groot dat (helling)erosie ervoor heeft gezorgd dat het oorspronkelijke oppervlak uit de perioden is verdwenen. Daarmee neemt de archeologische verwachting ook af. Vindplaatsen uit deze perioden zijn ook zeldzaam in Zuid-Limburg. Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd Het Neolithicum in Zuid-Limburg bestaat vooral uit vindplaatsen van de Lineaire Band Keramiek en zijn veelal op met een laag loess bedekte terrassen en heuvels gelegen, waarbij de meeste vindplaatsen op de plateauranden lijken voor te komen. Ook hier geldt dat erosie op hellingen voor aantasting van mogelijke vindplaatsen uit deze periode heeft gezorgd, voor het plangebied heeft dit als gevolg dat de archeologische verwachting voor deze periode laag is. Over de Bronstijd is weinig bekend in Zuid-Limburg. Er is te weinig informatie bekend om een goed onderbouwde verwachting voor deze periode te geven (cf. verwachtingskaart, RAAP). Vindplaatsen uit de IJzertijd liggen in Zuid-Limburg veelal op de plateaus/terrassen en in veel mindere mate op hellingen en in beekdalen. Op hellingen speelt ook hier weer het proces van hellingerosie een rol. Het plangebied krijgt voor de IJzertijd dan ook een lage verwachting. Romeinse Tijd Vindplaatsen uit de Romeinse Tijd komen in alle landschapstypen in de omgeving van Heerlen voor (dus ook op hellingen). Heerlen (Corriovallum) was in deze periode een belangrijke nederzetting en in de omgeving van Heerlen lagen ook nog diverse villaterreinen. Nabij het plangebied (aan de overkant van de Caumerbeek) liggen de resten van de villa Meezenbroek (AMK terrein 15738). Voor de Romeinse Tijd krijgt het plangebied dan ook een hoge verwachting, mogelijk zijn Romeinse resten wel door colluvium afgedekt. Middeleeuwen en Nieuwe Tijd In de Middeleeuwen (met name de Vroege Middeleeuwen) ontstaan er met name op de randen van beekdalen diverse nederzettingen. Nederzettingen uit de Nieuwe Tijd kunnen in alle landschappen voorkomen. De kans op het aantreffen van resten uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd is dan ook groot, met name op de overgang naar het beekdal. Historische dorpskernen De historische dorpskern van Palemig (Palenberg) heeft op de archeologische verwachtingskaart een hoge verwachting gekregen en staat als AMK terrein 16510 in Archis en op de cultuurhistorische waardenkaart aangegeven.
21
Beekdalen Beekdalen nemen een speciale positie in. De kans op het aantreffen van complete nederzettingen zal zeer gering zijn (daarom hebben deze gebieden veelal een lage verwachting), maar er kan wel sprake zijn van zogenaamde bijzondere datasets die in beekdalen kunnen voorkomen (bijvoorbeeld resten van kampementen, afvaldumps, stuwen en molens). Mogelijke verstoringen De voorgenomen ingrepen (verstoringsdiepte is ongeveer 60 cm) zullen eventuele waardevolle archeologische resten in de ondergrond direct beïnvloeden. De graafwerkzaamheden hebben een direct verstorende invloed.
22
7 RESULTATEN INVENTARISEREND VELDONDERZOEK Een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van verkennende boringen (IVO-O) heeft als doel vast te stellen of de gespecificeerde verwachting op basis van het bureauonderzoek klopt en eventueel de verwachting op basis van het booronderzoek bij te stellen. Voor dit inventariserend veldonderzoek zijn de volgende vragen van toepassing: • Klopt de gespecificeerde verwachting zoals opgesteld in het bureauonderzoek? • Zo nee, op welke punten moet deze verwachting worden bijgesteld? • Is vervolgonderzoek noodzakelijk? • Zo ja, welke onderzoeksmethode wordt het meest geschikt geacht?
Afbeelding 10: Kaart van het plangebied met hierop aangegeven de geplande werkzaamheden en de boorpunten In het plangebied zijn in totaal 6 boringen gezet. Deze zijn, voor zover mogelijk, zoveel mogelijk verspreid over het gebied gezet, waarbij tevens rekening is gehouden met het type grondwerk dat uitgevoerd gaat worden voor de aanleg van het Pocket Park (zie Afbeelding 10). De boorlocaties zijn voorafgaand aan het veldwerk globaal ingetekend, ter plekke zijn de defintieve boorlocaties bepaald en zijn de XY-coördinaten met behulp van een handheld GPS ingemeten (met een afwijking van ongeveer 2 meter). De hoogte ten opzichte van maaiveld is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland. De boringen zijn beschreven conform de eisen van de ASB 5.2 (Bijlage 1). De boringen zijn uitgevoerd met een Edelmanboor (doorsnede 70 mm) tot (voor zover mogelijk) tenminste 30 cm in onverstoord moedermateriaal.
23
In alle boringen is een pakket colluvium (sterk zandige leem met enkele grindjes) aangetroffen met een dikte varierend van 70 tot 120 cm. In de bovenste 20 cm van het pakket colluvium werden veelal resten van puin aangetroffen. In boringen 1 en 2 ligt het colluvium op “schone” loess (de kalkloze C-horizont van een oorspronkelijke brikgrond). Onder de loess is sediment aangetroffen dat vermoedelijk bij laat Tertiaire afzettingen hoort. In boringen 3, 4 en 5 is onder het colluvium een pakket grindig zand aangetroffen, dit zijn vermoedelijk beekafzettingen of mogelijk verspoelde Laat-Tertiaire fluviatiele afzettingen. In boring 6 is onder een verstoord niveau van 70 cm dikte een pakket beekafzettingen bestaande uit siltige klei aangetroffen. Uit boringen komt heel duidelijk het beeld naar voren dat er op het terrein aanzienlijke erosie heeft plaatsgevonden, waarna sedimentatie van colluvium heeft plaatsgevonden. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
24
8 CONCLUSIES Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een lage verwachting voor de perioden MiddenPaleolithicum t/m IJzertijd gekregen (met name vanwege de grote kans op erosie van oude loopoppervlakken). Voor de Romeinse Tijd heeft het gebied een hoge verwachting gekregen en voor de Nieuwe Tijd is de verwachting hoog vanwege de nabijheid van de historische dorpskern van Palemig. Uit het booronderzoek is gebleken dat er inderdaad de nodige hellingerosie en vorming van colluvium heeft opgetreden. Hierbij is in ieder geval het oorspronkelijke loess oppervlak verdwenen, de kans op aanwezigheid van archeologische resten of een intact archeologisch niveau uit de periode MiddenPaleolithicum t/m IJzertijd is daarmee bijzonder klein. De gespecificeerde lage verwachting voor deze perioden kan dan ook bevestigd worden. Resten van nederzettingen uit de Romeinse t/m Nieuwe Tijd zijn niet aangetroffen. Ook mogelijke resten behorende tot de historische dorpskern van Palemig zijn niet aangetroffen, vermoedelijk heeft het plangebied nooit “fysiek” deel uitgemaakt van de dorpskern van Palemig. Daarmee wordt de hoge verwachting voor deze periode voor het plangebied niet bevestigd en kan deze voor het plangebied worden bijgesteld naar een lage archeologische waarde. De omringende bebouwing maakt echter wel gewoon deel uit van AMK terrein 16510 en heeft een hoge archeologische waarde.
9 AANBEVELING Op basis van het bureauonderzoek is geconstateerd dat sprake is van een hoge archeologische verwachting voor de periode Romeinse Tijd t/m Nieuwe Tijd en een lage verwachting voor de oudere perioden. De verwachting dat het oorspronkelijke maaiveld is geërodeerd, kan op basis van de boringen worden bevestigd. EARTH Integrated Archaeology adviseert om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen aanleg van het Pocket Park. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet.
25
LITERATUUR Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. Pudoc, Wageningen, 217p. Bosch, J.H.A., 2000. Standaard BoorBeschrijvingsmethode, versie 5.1. NITG-rapport 00-141-A, 92 p. Bosch, J.H.A., 2005. Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO-rapport, NITG 05-043-A). Pauwels, P., 2004. Palemig vroeger Van Schiereiland Tot Buitenbeentje. Heerlen. SIKB, 2010. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2. SIKB, Gouda Tol, A.J., Verhagen, J.W.H.P. & Verbruggen, M., 2006. Leidraad inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek. SIKB, Gouda Verhoeven, M.P.F., 2007. Hoog, middelhoog en laag; een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart voor de Parkstad Limburg gemeenten en de gemeente Nuth. Deelrapport I: de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart. RAAP-Rapport 1483.
LIJST MET AFBEELDINGEN EN TABELLEN Afbeelding 1: Ligging van het onderzoeksgebied, het plangebied is met een rode ster aangegeven (bron: Kadaster/Topografische Dienst Nederland) Afbeelding 2: Kaart van het plangebied met hierop aangegeven de geplande werkzaamheden (bron: http://portal.prvlimburg.nl/gisviewer) Afbeelding 3a: het westelijke deel van het plangebied met de momenteel aanwezige regenwaterbuffer (foto: J. de Moor) Afbeelding 3b: het zuidoostelijke deel van het plangebied richting de Caumerbeek (foto: J. de Moor) Afbeelding 3c: de noordkant van het plangebied langs de Sint Barbarastraat, richting de historische dorpskern van Palemig (foto: J. de Moor) Afbeelding 4: Uitsnede uit de Topografische Kaart Limburg 1837-1844 (bron: http://portal.prvlimburg.nl/gisviewer) Afbeelding 5: Uitsnede uit de geomorfologische kaart met het plangebied (Bron: Archis) Afbeelding 6: Uitsnede uit het AHN met het plangebied (bron: www.ahn.nl) Afbeelding 7: Uitsnede uit de bodemkaart met het plangebied (Bron: Archis) Afbeelding 8: Uitsnede uit de IKAW (Bron: Archis) Afbeelding 9: Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heerlen (Verhoeven, 2007) Afbeelding 10: Kaart van het plangebied met hierop aangegeven de geplande werkzaamheden en de boorpunten Tabel 1: overzicht met waarnemingen en een selectie van uitgevoerde archeologische onderzoeken rondom het plangebied (zie tevens Afbeelding 9)
26
BIJLAGE 1 BOORGEGEVENS Boornummer: 1; Algemene beschrijvingsmethode: ASB; Soort boring: BAR; Kaartblad: 69E; Projectnummer: 2012-012; Projectnaam: Pocketpark Palemig; Organisatie: EARTH Integrated Archaeology; Cis-code: 50670; Coördinatensysteem: RD2000; X coördinaat: 197314; Y coördinaat: 323849; Locatiebepaling: LDGN; Referentievlak: NAP; Maaiveldhoogte: 96,9 m; Bepaling maaiveldhoogte: MAHN; Einddiepte: 170 cm; Datum boring; 15-03-2012: Uitvoerder: EARTH Integrated Archaeology; Boormethode: EDB; Boordiameter: 70 mm; Opdrachtgever: Gemeente Heerlen; Vertrouwelijkheid: openbaar; Organisatie beschrijver lithologie: EARTH Integrated Archaeology; Beschrijver lithologie: J. de Moor; Nat/droog beschreven: droog; Grondwaterstand: > 170 cm; Gemiddeld laagste grondwaterstand: > 170 cm; Oxidatie-reductiegrens: > 170 cm.
ONDERDIEPTE
LITHOLOGIE TEXTUUR
BIJMENGING
10
L
120
BODEMCHEMIE ZANDMEDIAAN
KLEUR
Ca
zs1 h2
DBRZW
1
L
z3
DORBR
1
1
1C
160
L
z3
ORBR
1
1
2Cb
170
Z
s3
ORBR
1
1
3Cb
ZMF
Fe
BODEM
OVERIG
Mn
1Ap Colluvium, rommelig, met zwarte grond, enkele grindjes
Tertiaire afzettingen
Boornummer: 2; Algemene beschrijvingsmethode: ASB; Soort boring: BAR; Kaartblad: 69E; Projectnummer: 2012-012; Projectnaam: Pocketpark Palemig; Organisatie: EARTH Integrated Archaeology; Cis-code: 50670; Coördinatensysteem: RD2000; X coördinaat: 197333; Y coördinaat: 323845; Locatiebepaling: LDGN; Referentievlak: NAP; Maaiveldhoogte: 96,7 m; Bepaling maaiveldhoogte: MAHN; Einddiepte: 120 cm; Datum boring; 15-03-2012: Uitvoerder: EARTH Integrated Archaeology; Boormethode: EDB; Boordiameter: 70 mm; Opdrachtgever: Gemeente Heerlen; Vertrouwelijkheid: openbaar; Organisatie beschrijver lithologie: EARTH Integrated Archaeology; Beschrijver lithologie: J. de Moor; Nat/droog beschreven: droog; Grondwaterstand: > 120 cm; Gemiddeld laagste grondwaterstand: > 120 cm; Oxidatie-reductiegrens: > 120 cm.
ONDERDIEPTE
LITHOLOGIE
BODEMCHEMIE
TEXTUUR
BIJMENGING
ZANDMEDIAAN
KLEUR
Ca
20
L
z3 h2
ZMF
DBR
1
100
L
z3
ZMF
ORBR
1
120
L
z3
ZMF
ORBR
1
Fe
2
BODEM
OVERIG
1Ap
met puin/baksteen
1C
enkele grindjes
Mn
2Cb
27
Boornummer: 3; Algemene beschrijvingsmethode: ASB; Soort boring: BAR; Kaartblad: 69E; Projectnummer: 2012-012; Projectnaam: Pocketpark Palemig; Organisatie: EARTH Integrated Archaeology; Cis-code: 50670; Coördinatensysteem: RD2000; X coördinaat: 197340; Y coördinaat: 323826; Locatiebepaling: LDGN; Referentievlak: NAP; Maaiveldhoogte: 95,7 m; Bepaling maaiveldhoogte: MAHN; Einddiepte: 110 cm; Datum boring; 15-03-2012: Uitvoerder: EARTH Integrated Archaeology; Boormethode: EDB; Boordiameter: 70 mm; Opdrachtgever: Gemeente Heerlen; Vertrouwelijkheid: openbaar; Organisatie beschrijver lithologie: EARTH Integrated Archaeology; Beschrijver lithologie: J. de Moor; Nat/droog beschreven: droog; Grondwaterstand: > 110 cm; Gemiddeld laagste grondwaterstand: > 110 cm; Oxidatie-reductiegrens: > 110 cm.
ONDERDIEPTE
LITHOLOGIE TEXTUUR
BIJMENGING
10
L
70 110
BODEMCHEMIE ZANDMEDIAAN
OVERIG
KLEUR
Ca
z3 h2
DBR
1
1Ap
veel puin
L
z3
DBROR
1
1C
colluvium
Z
s3 g1
BRORGR
1
2Cb
grindjes, vermoedelijk beeksedimenten
ZMF/MG
Fe
BODEM
2
Mn
2
Boornummer: 4; Algemene beschrijvingsmethode: ASB; Soort boring: BAR; Kaartblad: 69E Projectnummer: 2012-012; Projectnaam: Pocketpark Palemig; Organisatie: EARTH Integrated Archaeology; Cis-code: 50670; Coördinatensysteem: RD2000; X coördinaat: 197324; Y coördinaat: 323825; Locatiebepaling: LDGN; Referentievlak: NAP; Maaiveldhoogte: 96,1 m; Bepaling maaiveldhoogte: MAHN; Einddiepte: 120 cm; Datum boring; 15-03-2012: Uitvoerder: EARTH Integrated Archaeology; Boormethode: EDB; Boordiameter: 70 mm; Opdrachtgever: Gemeente Heerlen; Vertrouwelijkheid: openbaar; Organisatie beschrijver lithologie: EARTH Integrated Archaeology; Beschrijver lithologie: J. de Moor; Nat/droog beschreven: droog; Grondwaterstand: > 120 cm; Gemiddeld laagste grondwaterstand: > 120 cm; Oxidatie-reductiegrens: > 120 cm.
ONDERDIEPTE
LITHOLOGIE TEXTUUR
BIJMENGING
20
L
90 120
BODEMCHEMIE ZANDMEDIAAN
OVERIG
KLEUR
Ca
z3 h2
DBR
1
1Ap
Puin
L
z3
DORBR
1
1C
Colluvium, enkel grindje
Z
s2 g1
ORBRGR
1
2Cb
Beeksedimenten
ZMF
Fe
BODEM
2
Mn
2
28
Boornummer: 5; Algemene beschrijvingsmethode: ASB; Soort boring: BAR; Kaartblad: 69E; Projectnummer: 2012-012; Projectnaam: Pocketpark Palemig; Organisatie: EARTH Integrated Archaeology; Cis-code: 50670; Coördinatensysteem: RD2000; X coördinaat: 197298; Y coördinaat: 323823; Locatiebepaling: LDGN; Referentievlak: NAP; Maaiveldhoogte: 96,2 m; Bepaling maaiveldhoogte: MAHN; Einddiepte: 125 cm; Datum boring; 15-03-2012: Uitvoerder: EARTH Integrated Archaeology; Boormethode: EDB; Boordiameter: 70 mm; Opdrachtgever: Gemeente Heerlen; Vertrouwelijkheid: openbaar; Organisatie beschrijver lithologie: EARTH Integrated Archaeology; Beschrijver lithologie: J. de Moor; Nat/droog beschreven: droog; Grondwaterstand: > 120 cm; Gemiddeld laagste grondwaterstand: > 120 cm; Oxidatie-reductiegrens: > 120 cm.
ONDERDIEPTE
LITHOLOGIE TEXTUUR
BIJMENGING
20
L
90 120
BODEMCHEMIE ZANDMEDIAAN
OVERIG
KLEUR
Ca
z3 h2
DBR
1
1Ap
Puin
L
z3
ORBR
1
1C
Colluvium, iets grind
Z
s3 g1
ORBRGR
1
2Cb
Tertiair of beekafzettingen
ZMF/MG
Fe
BODEM Mn
2
2
Boornummer: 6; Algemene beschrijvingsmethode: ASB; Soort boring: BAR; Kaartblad: 69E; Projectnummer: 2012-012; Projectnaam: Pocketpark Palemig; Organisatie: EARTH Integrated Archaeology; Cis-code: 50670; Coördinatensysteem: RD2000; X coördinaat: 197302; Y coördinaat: 323799; Locatiebepaling: LDGN; Referentievlak: NAP; Maaiveldhoogte: 95,7 m; Bepaling maaiveldhoogte: MAHN; Einddiepte: 120 cm; Datum boring; 15-03-2012: Uitvoerder: EARTH Integrated Archaeology; Boormethode: EDB; Boordiameter: 70 mm; Opdrachtgever: Gemeente Heerlen; Vertrouwelijkheid: openbaar; Organisatie beschrijver lithologie: EARTH Integrated Archaeology; Beschrijver lithologie: J. de Moor; Nat/droog beschreven: droog; Grondwaterstand: > 120 cm; Gemiddeld laagste grondwaterstand: > 120 cm; Oxidatie-reductiegrens: >120 cm
ONDERDIEPTE
LITHOLOGIE
BODEMCHEMIE
TEXTUUR
BIJMENGING
ZANDMEDIAAN
KLEUR
Ca
70
-
-
-
BRGR
1
120
K
z3
ORGR
1
Fe
1
BODEM
OVERIG
1Ap
Verstoord met veel puin
2C
Beekafzettignen
Mn
29
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl