GEMEENTE HAAKSBERGEN Ruimtelijke onderbouwing
Landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen
Ruimtelijke onderbouwing april 2007
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
Aanleiding en doel ...................................................................................................... 1 Gemeentelijk ambitieniveau en inzet .......................................................................... 1 Planvormingsproces ................................................................................................... 2 Leeswijzer ................................................................................................................... 2
2. Samenvatting en conclusie 2.1. 2.2.
19
Algemeen .................................................................................................................. 19 Uitbreiding bestaande bedrijven ............................................................................... 19 Hervestiging .............................................................................................................. 19 Nieuwvestiging.......................................................................................................... 20 Typen agrarische bedrijven....................................................................................... 22 Ligging, vorm en omvang bouwpercelen .................................................................. 22 Gezamenlijke voorzieningen..................................................................................... 23 Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit .......................................................... 24
6. Ruimtelijk kader 6.1. 6.2. 6.3.
16
Functies..................................................................................................................... 16 Waarden.................................................................................................................... 17 Kenmerken................................................................................................................ 18
5. Ontwikkelingskader 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8.
6
Algemeen .................................................................................................................... 6 Reconstructieplan Salland-Twente ............................................................................. 6 Reconstructiezonering ................................................................................................ 6 Landbouwontwikkelingsgebieden ............................................................................... 7 Landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen............................................................. 9 Relevante milieuwetgeving ........................................................................................11 Wet ammoniak en veehouderij (Wav)........................................................................11 IPPC-richtlijn ..............................................................................................................11 Milieueffectrapportage (MER) ................................................................................... 12 Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wsv)....................................................................................... 13
4. Bestaande situatie 4.1. 4.2. 4.3.
3
Samenvatting .............................................................................................................. 3 Conclusie .................................................................................................................... 4
3. Uitgangspunten 3.1. 3.1.1. 3.1.2. 3.1.3. 3.2. 3.3. 3.3.1. 3.3.2. 3.3.3. 3.3.4.
1
25
Algemeen .................................................................................................................. 25 Uitbreiding bestaande bedrijven, hervestiging en nieuwvestiging ............................ 25 Typen intensieve veehouderij ................................................................................... 26
6.4. Inplaatsing van agrarische bedrijven ........................................................................ 26 6.5. Uitplaatsing uit het landbouwontwikkelingsgebied.................................................... 26 6.6. Bouwpercelen ........................................................................................................... 26 6.6.1. Grootte en omvang van de bouwpercelen................................................................ 26 6.6.2. Afstand tussen de bouwpercelen.............................................................................. 27 6.6.3. Ligging van de bouwpercelen ................................................................................... 27 6.6.4. Afstand bebouwing tot kavelgrens ............................................................................ 27 6.6.5. (Tweede) bedrijfswoningen ....................................................................................... 27 6.6.6. Bedrijfswoningen op niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen ......................... 27 6.7. Nevenactiviteiten en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.............................. 28 6.7.1. Windenergie .............................................................................................................. 28 6.7.2. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen ............................................................... 28 6.8. Overige functies ........................................................................................................ 28 6.8.1. Wonen....................................................................................................................... 28 6.8.2. Overige bedrijvigheid ................................................................................................ 29 6.8.3. Extensieve recreatie/uitloopfunctie ........................................................................... 29 6.8.4. Erfbeplanting ............................................................................................................. 29 6.8.5. Bestaande landschapselementen............................................................................. 29 6.8.6. Soorten beplanting.................................................................................................... 29 6.9. Welstand en architectuur (cultuurhistorie) ................................................................ 30 6.10. Overige aspecten...................................................................................................... 30 6.10.1. Water......................................................................................................................... 30 6.10.2. Natuur ....................................................................................................................... 30 6.10.3. Archeologie ............................................................................................................... 30 6.10.4. Bodemkwaliteit .......................................................................................................... 31 6.10.5. Geluidsaspecten ....................................................................................................... 31 6.10.6. Infrastructuur ............................................................................................................. 31
7. Vervolgstappen
33
8. Financiering en uitvoerbaarheid
34
8.1. 8.2.
Financiering .............................................................................................................. 34 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ............................................................................ 34
Bijlagen 1. 2. 3.
Verslag discussiebijeenkomst Afbeeldingen 8, 9 en 10 Handleiding bij aanvragen hervestiging en uitbreiding
1. 1.1.
Inleiding Aanleiding en doel
In september 2004 is het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. Een belangrijk onderdeel van het Reconstructieplan vormt de zonering voor de intensieve veehouderij. Het reconstructiegebied is opgedeeld in gebieden waar de intensieve veehouderij wordt teruggedrongen, in gebieden waar bestaande bedrijven beperkt mogen uitbreiden waarbij ook de omgevingsaspecten worden afgewogen en in gebieden waar bestaande en nieuwe bedrijven ruime ontwikkelingsmogelijkheden krijgen; deze laatste gebieden zijn de zogenaamde landbouwontwikkelingsgebieden. In paragraaf 3.1. wordt het reconstructieplan Salland-Twente samengevat. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2. op de visie van de gemeente Haaksbergen ingegaan. Ten noordwesten van de kern St. Isidorushoeve, aan weerszijden van de Goorsestraat, is een landbouwontwikkelingsgebied gelegen (zie afbeelding 1). In dit gebied mogen bestaande intensieve veehouderijen zich uitbreiden of mag her- of nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven plaatsvinden. De gemeente wil het gebied op een duurzame wijze invullen. De mogelijkheden die het gebied kent moeten optimaal worden benut, op een manier die de bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied respecteert. De gemeente Haaksbergen wil daarom in overleg met de bevolking een ontwikkelingskader opstellen voor de toekomstige ontwikkelingen in dit gebied. Het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing voor de invulling van het landbouwontwikkelingsgebied heeft als doel te komen tot een duurzame invulling van het landbouwontwikkelingsgebied, waarbij ingezet wordt op het benutten van de mogelijkheden voor de gewenste ontwikkelingen. Ten tweede moet het ontwikkelingskader dienst doen als kader om aanvragen goed te kunnen toetsen en mogelijke ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Daartoe is ook een voorbereidingsbesluit genomen. Dit houdt tevens in dat voor 27 mei 2006 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage moet liggen. Uitgangspunt is dat één en ander in een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" wordt meegenomen.
1.2.
Gemeentelijk ambitieniveau en inzet
In de ruimtelijke onderbouwing is vooral en in eerste instantie ingezet op het bieden van mogelijkheden voor Haaksbergse agrariërs welke in het extensiveringsgebied 'op slot zitten'. Daarnaast dient vanuit de reconstructiewet ook ruimte gelaten te worden voor agrarische bedrijven uit andere gemeenten uit het extensiveringsgebied van het reconstructiegebied Salland-Twente. Er wordt uitgegaan van de "Haaksbergse maat" van agrarische bedrijven. Hiermee wordt aangeven dat 'mammoetbedrijven' niet gewenst zijn in het landbouwontwikkelingsgebied, gezien de ruimtelijke schaal van het gebied. Bedrijven tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met het houden van circa 6.000 vleesvarkens en incidenteel een doorgroei tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met het houden van 10.000 vleesvarkens is maximaal voor dit gebied. Om meer ruimte te bieden aan de intensieve veehouderijbedrijven zou de gemeente actief kunnen anticiperen in het aankopen van burgerwoningen of (niet-)agrarische bedrijven. In
1
sommige gemeenten wordt dit middel gebruikt om knelpunten in een landbouwontwikkelingsgebied op te lossen. In principe blijft de inzet van de gemeente beperkt tot het scheppen van de ruimtelijke randvoorwaarden en condities. Toch wordt niet geheel uitgesloten dat in incidentele gevallen de gemeente Haaksbergen toch actief gaat anticiperen in dit proces.
1.3.
Planvormingsproces
Het proces voor het opstellen van het ontwikkelingskader is in drie verschillende fasen onderscheiden: Fase Fase 1: inventarisatiefase
In deze fase zijn de gegevens verzameld om de huidige waarden, kwaliteiten en functies van het gebied in beeld te brengen. Tevens zijn in deze fase een aantal voorbereidende verkenningen in een schetsmatig kaartbeeld vertaald.
Fase 2: visie- en plan-
In deze fase heeft de discussieavond van 14 juli 2005 plaatsgevonden.
vormingsfase
Tijdens deze bijeenkomst is de mening gevraagd van bewoners uit het gebied en andere belanghebbenden. Het verslag van deze bijeenkomst is in bijlage 1 opgenomen. Naar aanleiding van de discussieavond van 14 juli 2005 heeft op 22 augustus 2005 een bijeenkomst van de bewoners van het landbouwontwikkelingsgebied plaatsgevonden. Vervolgens is de ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Fase 3: besluitvorming
Het college van Burgemeester en Wethouders besluit in deze fase over de ruimtelijke onderbouwing. Tevens wordt de ruimtelijke onderbouwing toegestuurd aan de raadscommissie. Vervolgens wordt de ruimtelijke onderbouwing voor de inspraak ter inzage gelegd en wordt het tijdens een inspraakavond aan de bevolking gepresenteerd. Naar aanleiding van de inspraak wordt de ruimtelijke onderbouwing aangepast en vervolgens definitief vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. De ruimtelijke onderbouwing heeft een status als beleidsnotitie.
1.4.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is de essentie van de ruimtelijke onderbouwing uiteengezet. In hoofdstuk 3 zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke onderbouwing beschreven. Als eerste wordt daarbij ingegaan op het 'Reconstructieplan Salland-Twente' en vervolgens op de Haaksbergse maat en de relevante milieuwetgeving. Naar aanleiding van de inventarisatie in het gebied en een bureaustudie is in hoofdstuk 4 de bestaande situatie beschreven. Hierbij is ingegaan op de bestaande functies, waarden en kenmerken van het gebied. Vervolgens is in hoofdstuk 5 het gewenste ontwikkelingskader beschreven. Dit ontwikkelingskader is in hoofdstuk 6 nader uitgewerkt in een ruimtelijk kader. In hoofdstuk 7 zijn de vervolgstappen weergegeven en tot slot is in hoofdstuk 8 ingegaan op de financiering en de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke onderbouwing.
2
2. 2.1.
Samenvatting en conclusie Samenvatting
In september 2004 is het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de zonering van het landelijk gebied. Eén van de zones is het landbouwontwikkelingsgebied. In de gemeente Haaksbergen ligt een landbouwontwikkelingsgebied. Deze is gesitueerd tussen St. Isidorushoeve en Hengevelde. Een landbouwontwikkelingsgebied kent het primaat landbouw, dat voorziet in mogelijkheden voor uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven. De ontwikkeling van een duurzame intensieve veehouderij staat in deze zone voorop. De gemeente Haaksbergen gaat in het landbouwontwikkelingsgebied uit van de 'Haaksbergse maat' van agrarische bedrijven. Hierbij wordt gedacht aan agrarische bouwpercelen van 1 hectare met een uitbreiding tot maximaal 2 hectare. Op een agrarisch bouwperceel van 1 hectare kunnen bedrijven met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 5.000 vleesvarkens gerealiseerd worden. Op een agrarisch bouwperceel van 2 hectare kunnen agrarische bedrijven met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens gerealiseerd worden. Een uitbreiding tot een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens lijkt voor de meeste agrarische bedrijven te realiseren. Echter de uitbreiding tot een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens lijkt milieutechnisch niet voor alle bedrijven haalbaar. Een uitbreiding tot een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens zal incidenteel voorkomen. De agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied hebben te maken met allerlei milieuwetgeving, zoals de WAV/RAV, de IPPC-richtlijn, MER en Wsv. Bij de realisering van nieuwe bedrijven of uitbreiding van bestaande bedrijven zal in ieder geval aan deze wet- en regelgeving getoetst moeten worden. In het landbouwontwikkelingsgebied zijn 32 agrarische bedrijven, waarvan 17 intensieve veehouderijen aanwezig. Verder zijn er drie niet-agrarische bedrijven gesitueerd; een loonbedrijf, een houthandel dan wel timmerwerkplaats en een hoveniersbedrijf. Daarnaast zijn er ook nog 10 burgerwoningen in het gebied aanwezig. De bestaande landschappelijke elementen (laanbeplanting, erfbeplanting en verspreid liggende bosjes) zijn van belang voor het relatief kleinschalige karakter van het gebied. De bestaande agrarische bedrijven kunnen uitbreiden tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met het houden van 6.000 vleesvarkens en incidenteel een doorgroei tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens. Nieuwe intensieve veehouderijbedrijven kunnen zich bij voorkeur vestigen op bestaande agrarische bouwpercelen. Gezien de mogelijkheden op bestaande locaties zal in eerste instantie geen mogelijkheid worden geboden voor vestiging op een nieuwe locatie. Na 2 en 6 jaar wordt afgewogen of er toch mogelijkheden worden geboden voor nieuwvestiging, onder voorwaarden, op een nieuw agrarisch bouwperceel. Na 2 en 6 jaar vindt er namelijk een evaluatie van deze ruimtelijke onderbouwing plaats. Hierbij wordt gelet op de ontwikkelingen in de markt; er wordt gekeken naar de vraag naar nieuwe agrarische bouwpercelen en tevens worden de technische mogelijkheden in de evaluatie meegenomen. Indien uit de evaluatie blijkt dat hervestiging onvoldoende mogelijkheden biedt, zal bekeken worden of de bestaande locaties uitbreidingsmogelijkheden moeten krijgen (tot 3 hectare) of dat nieuwvestiging op nieuwe
3
agrarische bouwpercelen mogelijk gemaakt moet worden. Deze 2 en 6 jaar gaat 'gelijk op' met de evaluatie van het reconstructieplan. Uitgangspunt voor de gemeente is dat er sprake is van een duurzame ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn de minimale afstanden tussen eventuele nieuwe agrarische bouwpercelen en bestaande agrarische bouwpercelen van 100 meter en 250 meter uiteengezet. Naar aanleiding van deze ruimtelijke onderbouwing hebben burgermeeste en wethouders besloten dat bij eventuele nieuwvestiging een afstand van 250 meter in acht genomen moet worden. Er blijkt dan ruimte te zijn voor circa 3 nieuwe agrarische bouwpercelen. Vanuit deze achtergrond is bepaald dat binnen de gemeente Haaksbergen nieuwe en bestaande bouwpercelen kunnen doorgroeien tot een maximale omvang van 2 hectare. Bij plannen voor uitbreiding of nieuwvestiging dient een bedrijfsplan en een landschapsplan opgesteld te worden. In het landbouwontwikkelingsgebied worden alleen mogelijkheden geboden voor nevenactiviteiten welke passen binnen de 'verordening kleinschalige nevenactiviteiten'. Er worden geen mogelijkheden geboden voor hergebruik. Hierop is de woonfunctie een uitzondering. De bestaande niet-agrarische bedrijven behouden dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden als de mogelijkheden die in het vigerende bestemmingsplan buitengebied zijn opgenomen. Een aantal wegen in het landbouwontwikkelingsgebied zijn in slechte conditie. Het is wenselijk de bestaande wegen te verbeteren voordat bestaande bedrijven flink gaan uitbreiden en hervestiging van uitgeplaatste bedrijven uit het extensiveringsgebied op bestaande agrarische bouwpercelen gaat plaatsvinden. Deze ontwikkelingen (uitbreidingen) brengen namelijk extra verkeersbewegingen met zich mee. Vooral de toename van het vrachtverkeer zal door de bewoners van het gebied worden beleefd. De wegen in het landbouwontwikkelingsgebied worden mede gebruikt als fietsverbinding. Er lopen geen fietsroutes door het gebied. Hoewel het gebied een uitgesproken gebied is voor de agrarische bedrijven, is er voor dit gebied geen reden om af te wijken van de welstandsnota. Juist om de kwaliteit voor wonen en werken in het gebied te behouden wordt ingezet op de ruimtelijke kwaliteit.
2.2.
Conclusie
In het landbouwontwikkelingsgebied krijgen bestaande agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen welke verplaatst worden vanuit het extensiveringsgebied en zich willen vestigen op een bestaand agrarisch bouwperceel (hervestiging) de mogelijkheid uit te breiden tot 2 hectare. Nieuwvestiging wordt in eerste instantie niet mogelijk gemaakt. Op de bestaande agrarische bouwpercelen is namelijk nog voldoende ruimte om uit te breiden. De gemeente is dan ook van mening dat er in eerste instantie geen nieuwe agrarische bouwpercelen gerealiseerd kunnen worden. Wanneer bepaalde woningen 'gesaneerd' worden, worden er voor een aantal intensieve veehouderijbedrijven flinke uitbreidingsmogelijkheden gecreëerd. Daarom zou de gemeente graag voorzien in een regeling welke mogelijkheden biedt de bestaande woning aan te kopen
4
en de burgers een mogelijkheid te bieden een nieuwe woning in het buitengebied te bouwen. Dit zal echter op provinciaal niveau mogelijk gemaakt moeten worden.
5
3. 3.1.
Uitgangspunten Algemeen
Hierna wordt een samenvatting gegeven van het Reconstructieplan Salland-Twente. Er wordt in algemene zin op de reconstructie ingegaan. In paragraaf 3.2. wordt verder ingezoomd op het landbouwontwikkelingsgebied in Haaksbergen.
3.1.1. Reconstructieplan Salland-Twente Het Reconstructieplan is in eerste instantie opgesteld naar aanleiding van de uitbraak van een aantal besmettelijke veeziektes (met name de varkenspest), die zich destijds in hoog tempo verspreidden. Naar aanleiding van deze uitbraken van ziektes is besloten om in de zogenaamde concentratiegebieden (gebieden met veel intensieve veehouderij) tot een zonering te komen om te voorkomen dat deze ziektes zich in de toekomst weer snel kunnen verspreiden. Door enerzijds de bedrijven in clusters te concentreren en in andere gebieden de intensieve veehouderij uit te plaatsen wil men voorkomen dat dierziektes zich weer snel gaan verspreiden bij een uitbraak. In verloop van de tijd heeft het reconstructieplan een meer integraal karakter gekregen, welke ingaat op de verschillende aspecten die in het landelijk gebied spelen. Het is bij nader inzien in een veel breder verband getrokken. In aanvulling op het beleid voor de zonering voor de intensieve veehouderijen is ook een integraal toekomstperspectief (het streefbeeld 2015) opgesteld. Het plan kent drie speerpunten die drie samenhangende, complexe problemen moeten aanpakken: ♦ Te weinig grond voor vernieuwing Er is onvoldoende grond, en de grondmobiliteit is laag, waardoor de herstructurering van de melkveehouderij niet op gang komt en belangrijke ruimtelijke opgaven rond water, natuur en recreatie te langzaam worden gerealiseerd. ♦ Intensieve veehouderij op de verkeerde plek De intensieve veehouderij is zo sterk vervlochten geraakt met zijn omgeving, dat de sector zich zelf onvoldoende kan ontwikkelen, de kwaliteit van natuur en landschap onder druk blijven staan, en wonen, werken en recreatie hinder blijven ondervinden. ♦ Leefbaarheid onder druk Door grote sociale veranderingen in het landelijk gebied, zoals vergrijzing, ontgroening en de sterke afname van het aantal landbouwbedrijven, staat de sociaal-economische vitaliteit van het landelijk gebied onder druk. Dat vraagt om een samenhangende aanpak.
3.1.2. Reconstructiezonering Het belangrijkste onderdeel van het reconstructieplan is de zonering van de intensieve veehouderij (de andere twee speerpunten zijn voor bestemmingsplannen niet direct relevant). Er wordt in deze zonering een onderscheid gemaakt in drie verschillende gebieden: ♦ extensiveringsgebied; ♦ verwevingsgebied (met sterlocatie); ♦ landbouwontwikkelingsgebieden. Hierna wordt in hoofdlijnen het zoneringsbeleid van het reconstructieplan uiteengezet. Vervolgens wordt nader in gegaan op het beleid in het landbouwontwikkelingsgebied.
6
De hoofdlijn in extensiveringsgebied is: bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik; de intensieve veehouderij beëindigen en/of verplaatsen. De provincie Overijssel heeft in de gemeente Haaksbergen veehouderijbedrijven een voorbereidingsbesluit genomen.
voor
11
intensieve
De hoofdlijn in verwevingsgebied is: het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar; ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap et cetera); de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden; extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij. De hoofdlijn in het landbouwontwikkelingsgebied is: de intensieve veehouderij een duurzaam perspectief op bedrijfsontwikkeling geven, uiteraard binnen de geldende wettelijke randvoorwaarden; uitbreiding van andere functies, zoals (verspreide) woningen en recreatie en toerisme, die de ontwikkeling van de intensieve veehouderij beperkingen kunnen opleggen zo veel mogelijk tegengaan; ruimte bieden voor de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven en nieuwvestiging van intensieve veehouderij toestaan (initiatieven daartoe zullen zo veel mogelijk in de vorm van clusters worden gerealiseerd); de ontwikkeling van andere landbouwfuncties ruimte bieden en waar mogelijk stimuleren.
3.1.3. Landbouwontwikkelingsgebieden In de Reconstructiewet is het landbouwontwikkelingsgebied als volgt gedefinieerd: Een landbouwontwikkelingsgebied is een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij. De landbouwontwikkelingsgebieden in het reconstructieplan zijn aangewezen als gebieden waar de intensieve veehouderij (verder) kan ontwikkelen en waar locaties voor nieuwvestiging (nieuwe bouwblokken) en waar hervestiging en uitbreiding (bestaande bouwblokken) mogelijk zijn. Ontwikkeling intensieve veehouderij In het reconstructieplan staat de ontwikkeling van een duurzame intensieve veehouderij in de landbouwontwikkelingsgebieden voorop. Nieuwvestiging van bedrijven is alleen in de landbouwontwikkelingsgebieden mogelijk, hervestiging van bedrijven die van elders verplaatst moeten worden vindt bij voorkeur hier plaats. Binnen het gebied is het beleid zoveel mogelijk gericht op de clustering van bedrijven.
7
Voor de vestiging van een nieuw intensief veehouderijbedrijf zijn landbouwontwikkelingsgebieden zoekgebieden. Voor ieder initiatief is een beleidsafweging noodzakelijk en zullen de vereiste wettelijke procedures moeten worden gevolgd. Dat geldt overigens ook voor verzoeken om uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen. Naast de ruimtelijke ordeningsprocedures (bestemmingsplanherziening, bouwvergunning) kunnen dat bijvoorbeeld zijn een milieueffectrapportage, een watertoets, een milieuvergunningstoets, IPPCtoets. De wettelijke regels van inspraak, bezwaar en beroep worden bij ieder initiatief gewaarborgd alvorens een besluit tot medewerking rechtskracht krijgt en met de realisering kan worden begonnen. Bij de afweging wordt rekening gehouden met de aanwezige functies. Aspecten die volgens bestaand beleid van belang zijn bij nieuwvestiging: eerst nagaan of het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing dan wel bouwpercelen tot de mogelijkheden behoort; mate van ontsluiting; bij inpassing rekening houden met de structuur van het landschap, cultureel erfgoed en archeologische waarden; opstellen plan voor landschappelijke inpassing; in stand houden van verspreid liggende gebieden met natuur- en landschapswaarden (volgens beleid in streekplanzone I en II); voldoende omgevingsruimte (in verband met eventuele verder bedrijfsgroei). In het reconstructieplan is verwoord dat bij nieuwvestiging of hervestiging geen eisen kunnen worden gesteld aan de herkomst van bedrijven. Andere functies Bij het aanwijzen van landbouwontwikkelingsgebieden is zo veel mogelijk rekening gehouden met de aanwezigheid van andere functies. Gebieden met grootschalige recreatiebedrijven of met relatief veel woningen zijn in het algemeen niet als landbouwontwikkelingsgebied aangewezen. Toch komen in landbouwontwikkelingsgebieden andere functies voor die beperkingen of hinder kunnen ondervinden van de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Als uitbreidingsplannen voor dergelijke functies niet belemmerend zijn voor (toekomstige) uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij, bestaat er geen bezwaar om daaraan medewerking te verlenen. Als de voorgenomen ontwikkeling wel belemmerend is voor de intensieve veehouderij, dan geldt als uitgangspunt dat bestaande rechten op grond van vigerende bestemmingsplannen of verleende vergunningen worden gewaarborgd. Aan verdere ontwikkeling wordt echter geen medewerking verleend, tenzij betrokkene daardoor onevenredig schade zou lijden. Bij uitzondering kan uitkoop worden overwogen wanneer clusterontwikkeling van intensieve veehouderij daartoe aanleiding geeft. In dit geval zal de financiering daarvan onderdeel zijn voor de clustervorming. Kwetsbare gebieden De landbouwontwikkelingsgebieden liggen op een minimale afstand van 1.000 meter van kwetsbare gebieden volgens de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Het is echter niet uitgesloten dat grootschalige bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied bij uitbreiding 8
1
alsnog beoordeeld moeten worden in het kader van de IPPC . Mogelijke factoren die daarbij een rol spelen zijn de werkelijke ammoniakuitstoot, achtergronddepositie, cumulatie et cetera. Omvang van de bouwblokken Bouwblokken voor intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied worden in bestemmingsplannen opgenomen met een reguliere omvang van 1 hectare en een wijzigingsbevoegdheid voor Burgemeester en Wethouders voor vergroting tot 3 hectare. Een groter bouwblok is ook mogelijk, maar dit staat ter beoordeling van de gemeente en vergt een bestemmingsplanherziening. Indien een bedrijf de aangegeven bouwblokgrootten reeds overschrijdt wordt uiteraard van de werkelijke grootte uitgegaan. Als het om een pluimveebedrijf gaat, kunnen de hier genoemde oppervlaktematen met 20% worden vergroot. Voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven met een (nog uit te breiden) bouwblok van meer dan 1,5 hectare dient ruimte te worden gereserveerd voor een goede landschappelijke inpassing van de bestaande en nieuw te stichten bebouwing.
3.2.
Landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen
In paragraaf 3.1. is het reconstructieplan Salland-Twente samengevat en in onderstaande paragraaf wordt op het landbouwontwikkelingsgebied van de gemeente Haaksbergen ingegaan. Beschrijving gebied In het landbouwontwikkelingsgebied van Haaksbergen zijn 32 agrarische bedrijven (op basis van het milieuvergunningenbestand (28 juli 2005)) aanwezig, waarvan 17 intensieve veehouderijen. Daarnaast komen er in het gebied 2 niet-agrarische bedrijven, 10 burgerwoningen en één agrarisch hulpbedrijf voor. De Goorsestraat doorsnijdt het landbouwontwikkelingsgebied. De meeste agrarische bedrijven bevinden zich ten zuiden van deze weg. De in het gebied aanwezige landschappelijke elementen zijn belangrijk voor het relatief kleinschalige karakter van het gebied; laanbeplanting en erfbeplanting. In de zuidoosthoek van het landbouwontwikkelingsgebied bevindt zich een escomplex. De relatieve openheid van deze es en de waarneembaarheid van de glooiingen is een belangrijke landschappelijke kwaliteit van deze gronden. Het landbouwontwikkelingsgebied is gelegen in het dekzandgebied. Dit dekzandgebied wordt vooral bepaald door het licht glooiende, half open agrarisch werklandschap dat is ontstaan uit es- en kampenlandschap vanuit de beken en kleinschalige veldontginningen. Haaksbergse maat De gemeente Haaksbergen gaat uit van de 'Haaksbergse maat' van agrarische bedrijven. Hiermee wil de gemeente aangeven dat zij 'mammoetbedrijven' niet voorstaat in het landbouwontwikkelingsgebied, gezien de ruimtelijke schaal van het gebied. De meeste bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven in de gemeente Haaksbergen hebben een bedrijfsomvang welke gelijk is aan of vergelijkbaar met 3.000 tot 4.000 vleesvarkens. De 1
Zie paragraaf 3.3.2.
9
gemeente is van mening dat agrarische bedrijven sowieso moeten kunnen doorgroeien naar een bedrijfsomvang welke gelijk is aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens. Toch zullen er ook agrarische bedrijven zijn die een grotere bedrijfsomvang nastreven. Daarom is incidenteel een uitbreiding tot een bedrijfsomvang welke gelijk is aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens mogelijk. De gemeente is van mening dat bedrijven tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met het houden van circa 6.000 vleesvarkens en incidenteel een doorgroei tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met het houden van 10.000 vleesvarkens maximaal is voor agrarische bedrijven in dit gebied. Voor bedrijven van deze omvang is een agrarisch bouwperceel van 2 hectare voldoende. Op een bouwperceel van 1 hectare kunnen over het algemeen de agrarische bedrijven met een omvang welke gelijk is aan of vergelijkbaar met 5.000 vleesvarkens en op een agrarisch bouwperceel van circa 2 hectare kan een bedrijf met een omvang welke gelijk is aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens goed uit de voeten. Daarom is de gemeente Haaksbergen van mening dat een agrarisch bouwperceel van 2 hectare het maximum is. Uit de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wsv) blijkt dat de afstand tussen agrarische bedrijven minimaal 50 meter dient te zijn. De gemeente is echter van mening dat deze afstand niet aansluit bij de bestaande ruimtelijke structuur van het gebied. Gelet op de bestaande ruimtelijke structuur, dient een afstand van 100 of 250 meter in acht genomen te worden. Hierna wordt een overzicht gegeven van de van belang zijnde criteria: Onderlinge afstand van 100 meter In sommige delen van het LOG is de onderlinge afstand tussen bestaande agrarische bedrijven ook circa 100 meter. Voldoet beter aan de reconstructieopgave; biedt meer kansen voor te verplaatsen intensieve veehouderijen uit extensiveringsgebieden. Aangezien een afstand van 100 meter meer mogelijkheden voor nieuwvestiging biedt, is er ook een grotere toename van het aantal verkeersbewegingen. Meer sprake van het ruimtelijk 'dichtslibben' van het landbouwontwikkelingsgebied.
Onderlinge afstand van 250 meter Sluit het beste aan bij de bestaande ruimtelijke structuur.
Duurzaamheid van het gebied het beste gewaarborgd.
Biedt beperkte mogelijkheden aan te verplaatsen intensieve veehouderijen uit extensiveringsgebieden.
Door Burgemeester en wethouders is besloten dat een afstand van 250 meter tussen agrarische bedrijven in acht genomen dient te worden.
10
3.3.
Relevante milieuwetgeving
In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de relevante milieuwetgeving; Wet ammoniak en veehouderij (Wav), IPPC-richtlijn, MER en Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (Wsv). 3.3.1. Wet ammoniak en veehouderij (Wav) De Wet ammoniak en veehouderij (Wav), die van kracht is sinds 8 mei 2002, beperkt de mogelijkheden voor agrarische bedrijven die in de Ecologische Hoofdstructuur liggen. In kwetsbare bossen en natuurgebieden evenals in een straal van 250 meter er omheen geldt voor veehouderijen een oprichtingsverbod (uitgezonderd bestaande amvb-bedrijven die vergunningplichtig worden en nieuwe veehouderijen waar dieren in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer worden gehouden). Bestaande bedrijven met diercategorieën die worden genoemd in de Rav (zie hieronder) en die binnen deze zone liggen krijgen te maken met een emissieplafond. Binnen dit plafond mogen veehouderijen zelf weten welke en hoeveel dieren ze willen houden. De afstand wordt gemeten vanaf de uiterste rand van het dichtstbijzijnde dierenverblijf tot het dichtstbijzijnde punt van een kwetsbaar gebied. De Wav heeft alleen betrekking op de uitstoot van ammoniak uit dierenverblijven (stallen). De gevolgen van ammoniakemissie uit andere bronnen zoals mestopslag en mestverwerking worden beoordeeld aan de hand van de Wet Milieubeheer. Bij de oprichting of verandering van een veehouderij bepaalt niet de Wm maar de Wav in welke situaties een milieuvergunning als gevolg van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven van een veehouderij kan worden verleend, of moet worden geweigerd. In het landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen ligt geen kwetsbaar gebied, tevens is de afstand tot kwetsbare gebieden groter dan 250 meter. Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) Deze ministeriële regeling van 1 mei 2002 is gebaseerd op de Wav. Ze bevat de emissiefactoren die nodig zijn om in de vergunde en in de aangevraagde situatie de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Totdat de 'AMvB huisvesting' er is, zijn de maximale emissiewaarden in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen. De Rav bevat een lijst met de verschillende stalsystemen per diercategorie en de daarbij behorende emissiefactoren. Daarnaast zijn in deze regeling de maximale emissiewaarden opgenomen voor de berekening van de emissieplafonds op grond van de Wav.
3.3.2. IPPC-richtlijn De IPPC-richtlijn (Integrated Pollution Prevention and Control) beoogt een geïntegreerde preventie en beperking van de verontreiniging door industriële activiteiten en zo een hoog niveau van bescherming van het milieu in het geheel te bereiken. De richtlijn is van toepassing op de grotere veehouderijen (met meer dan 2.000 plaatsen voor vleesvarkens of 750 plaatsen voor zeugen of 40.000 plaatsen voor pluimvee). Op grond van de richtlijn moeten alle passende maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door de toepassing van de 'beste beschikbare technieken' (BBT) en er mag bovendien geen 'belangrijke verontreiniging' worden veroorzaakt. Om strijdigheid van de IPPC-richtlijn met de Wav te voorkomen, is in de
11
Wav voorzien in een aanvullende toetsing (IPPC-toets). Deze toets houdt in dat ook buiten 250 meter van een kwetsbaar gebied de milieuvergunning voor oprichting of uitbreiding van een IPPC-veehouderij moet worden geweigerd, als deze zou leiden tot een 'belangrijke (toename van) verontreiniging'. Tabel 1.
Intensieve veehouderijen die onder de IPPC-richtlijn vallen
Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij (bedoeld wordt de gehele inrichting) Pluimvee
Meer dan 40.000 plaatsen
Vleesvarkens
Meer dan 2.000 plaatsen
Zeugen
Meer dan 750 plaatsen
Van de bestaande intensieve veehouderijbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied van Haaksbergen is er één welke binnen de IPPC-richtlijn valt. Dit bedrijf heeft meer dan 2.000 vleesvarkens.
3.3.3. Milieueffectrapportage (MER) Ingevolge de MER-richtlijn moet voor bepaalde activiteiten een milieueffectrapportage worden gemaakt. Hiermee wordt bereikt dat er voldoende milieu-informatie beschikbaar is voordat besluiten worden genomen over activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De rapportage moet per individueel bedrijf gemaakt worden en ook dus de afwegingen. Als een gebied aangewezen is als landbouwontwikkelingsgebied en er ook al een gebieds-MER is gemaakt is de verwachting dat de individuele MER toets met name gaat over hoe het bedrijf wordt opgezet. Een afweging van de locatie is al grotendeels gebeurd in de gebieds-MER. Een MER-beoordeling vindt plaats boven de in tabel 2 genoemde aantallen plaatsen uitbreiding. Een MER-plicht is er als de uitbreiding groter is dan de in tabel 3 genoemde aantallen. Tabel 2. Intensieve bedrijven met een MER beoordelingsplicht Categorie D 14 MER Aanmeldingsplicht Bij oprichting of uitbreiding van een inrichting met de volgende aantallen
dieren
moet
er
door
de
initiatiefnemer
een
'aanmeldingsnotitie' worden gemaakt op basis waarvan het bevoegd gezag beslist of een milieueffectrapport moet worden gemaakt (artikel 7.8a tot en met 7.8d Wet milieubeheer) Mesthoenders
60.000 plaatsen of meer
Hennen
45.000 plaatsen of meer
Vleesvarkens
2.200 plaatsen of meer
Zeugen
350 plaatsen of meer
Tabel 3. Intensieve bedrijven met een MER-plicht Categorie D 14 MER Beoordelingsplicht Bij oprichting of uitbreiding van een inrichting met de volgende
12
aantallen dieren moet er een milieueffectrapport worden gemaakt. Hiervoor is de initiatiefnemer verantwoordelijk. Mesthoenders
85.000 plaatsen of meer
Hennen
60.000 plaatsen of meer
Vleesvarkens
3.000 plaatsen of meer
Zeugen
900 plaatsen of meer
3.3.4. Wet
stankemissie veehouderijen verwevingsgebieden (Wsv)
in
landbouwontwikkelings-
en
De "Wet Stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden" is op 1 mei 2003 in werking getreden. Deze wet is van toepassing op de landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden en de extensiveringsgebieden met primaat natuur die worden aangewezen in het kader van de Reconstructiewet concentratiegebieden. Overige extensiveringsgebieden, onder meer in de buurt van woonkernen, vallen dus buiten deze nieuwe wet. Deze nieuwe stankwet biedt meer mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling dan de richtlijn Veehouderij en Stankhinder uit 1996. Zo wijken de omrekeningsfactoren soms aanzienlijk af van de omrekeningsfactoren uit de Richtlijn veehouderij en stankhinder. Daarnaast zijn er wijzigingen ten aanzien van cumulatie en functieverandering. Op grond van de Wsv hoeft cumulatie niet meer toegepast te worden. Ten aanzien van functieverandering wordt in de wet het volgende bepaald: een woning die op of na 19 maart 2000 tot een veehouderij behoorde en daartoe niet meer behoort, wordt gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij de veehouderij behorende woning; een woning die op of na 19 maart 2000, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buitenwerking stellen na die datum van een veehouderij en de sloop van bij die veehouderij behorende bedrijfsgebouwen, is gebouwd op een kavel die op die datum behoorde tot die veehouderij, wordt gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij die veehouderij behorende woning; 1 een kleinschalige nevenactiviteit en een zodanige activiteit die na het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 is voortgezet of opgestart, wordt gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij een veehouderij behorende woning. In de Wsv worden 5 categorieën voor stankgevoelige objecten genoemd: Categorie I
♦ ♦ ♦
Categorie II 1
♦
Bebouwde kom met stedelijk karakter. Ziekenhuis, sanatorium en internaat. Objecten voor verblijfsrecreatie (met uitzondering van kamperen/blokhut/ kamphuis et cetera bij de boer). Bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van een beperkte omvang in
Als een kleinschalige nevenactiviteit wordt aangemerkt: bij gemeentelijke verordening als zodanig aangewezen activiteit, die een organisatorische binding heeft met het agrarisch bedrijf en binnen de inrichting, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan plaatsvindt. Wanneer de organisatorische binding vervalt, leidt dit niet tot een andere toetsing voor de in de omgeving aanwezige intensieve veehouderij.
13
♦
Categorie III
♦
Categorie IV
♦
♦
Categorie V
♦
een overigens agrarische omgeving. Objecten voor dagrecreatie. Verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. Woning, behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden (mve) op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. Verspreid liggende niet-agrarische bebouwing. Woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mve op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
Een vergunning wordt geweigerd indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object kleiner is dan de afstand uit de volgende berekeningsmethode. Hierbij is alleen op categorie IV en V ingegaan, omdat hiervan sprake is in het landbouwontwikkelingsgebied. Uiteraard dient indien aan de orde ook getoetst te worden aan stankgevoelige objecten categorie I, II en III. Categorie IV
Categorie V
0 - 500 mve
=
50 m
501 - 1.000 mve
=
0,439 x (mve0,7655)
1.001 - meer mve
=
3,013 x (mve0,4863)
De afstand tussen een veehouderij en een voor stank gevoelig object categorie V is ten minste 50 meter.
Een vergunning mag niet worden geweigerd indien het aantal dieren van geen enkele diercategorie toeneemt, het aantal mve niet toeneemt en de afstand tot een voor stank gevoelig object niet afneemt. Het landbouwontwikkelingsgebied kan gezien worden als een categorie IV/V-omgeving. Dit houdt in dat bijvoorbeeld voor burgerwoningen, woningen bij niet-agrarische bedrijven en woningen van agrarische hulpbedrijven een afstand van 207 meter moet worden aangehouden (bij agrarische bedrijven met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens) of 265 meter (bij agrarische bedrijven met een omvang gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens). Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit afstanden zijn die gelden wanneer er geen chemische luchtwassers of andere technische maatregelen zijn genomen. Aangezien bij deze aantallen dieren moet worden voldaan aan de IPPC-richtlijn zal er in de praktijk op deze bedrijven wel sprake zijn van chemische luchtwassers. Als voorbeeld gaan we er vanuit dat op deze bedrijven vleesvarkens aanwezig zijn in stallen met chemische luchtwassers. In dat geval geldt een omrekeningsfactor van 1,8. Dit houdt in dat bij bedrijven met 6.000 vleesvarkens een afstand van 155 meter geldt en voor bedrijven met 10.000 1 vleesvarkens een afstand van 200 meter .Voor agrarische bedrijven dient een afstand van minimaal 50 meter ten opzichte van andere agrarische bedrijven aangehouden te worden.
1
Voor bedrijven met bijvoorbeeld fokzeugen of kippen gelden andere omrekeningsfactoren en dus ook andere afstanden. Het gaat echter te ver om in deze notitie op al deze verschillende afstanden in te gaan. Met dit voorbeeld geven wij het ruimtelijk beeld weer, welke ontstaat na de uitbreiding tot 6.000 of 10.000 vleesvarkens.
14
Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Tegelijk met de wet stankemissie is de "Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden" in werking getreden (gepubliceerd in de Staatscourant d.d. 28-04-2003). Deze regeling bevat de omrekeningsfactoren; van minimumafstanden voor veehouderijen en van de afstandsbepaling van veehouderijen tot een voor stank gevoelig object. Op 27 augustus 2003 is een "Wijziging Regeling stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden" gepubliceerd in de Staatscourant. Deze wijziging bevat twee correcties in de lijst met omrekeningsfactoren. Wet Geurhinder en veehouderij In deze wet wordt bepaald op welke manier geurhinder ('stank') van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden geregeld. De nieuwe "Wet Geurhinder en veehouderij" komt in 1 plaats van de stankwet voor de reconstructiegebieden (wsv) en drie stankhandreikingen . De nieuwe wet betekent een sterke vereenvoudiging ten opzichte van de oude, ingewikkelde stankregelgeving met haar stankcirkels. Belangrijke wijziging in het wetsvoorstel is het uitdrukken van de normen voor geurbelasting ('geureenheden' in plaats van 'mestvarkeneenheden').
1
Wet geurhinder en Veehouderij is op 1 januari 2007 in werking getreden.
15
4.
Bestaande situatie
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande functies, waarden en kenmerken van het landbouwontwikkelingsgebied. Op afbeelding 2 is de bestaande situatie weergegeven.
4.1.
Functies
Agrarische bedrijven In het landbouwontwikkelingsgebied van Haaksbergen zijn 32 agrarische bedrijven (op basis van het milieuvergunningenbestand (28 juli 2005)) aanwezig, waarvan 17 intensieve veehouderijen. Hierna is een overzicht van de agrarische bedrijven opgenomen, verdeeld in soort bedrijf en in grootte. Tabel 1. aantal bedrijven naar nge Soort bedrijf
3-32 nge
32-70 nge
70-100 nge
100-150 nge
Intensieve veehouderij
4
4
3
6
Graasdier
6
3
3
1
1
1
8
7
Gemengd Totaal
10
7
Intensieve veehouderijbedrijven: De meeste intensieve veehouderijbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied bestaan uit varkenshouderijen (mestvarkens, opfokbedrijven en een combinatie hiervan). Er zijn twee kalvermesterijen in het gebied aanwezig. Op één bedrijf is sprake van een kippenhouderij, echter wel in combinatie met vleeskalveren. Graasdierbedrijven: In het landbouwontwikkelingsgebied zijn 13 graasdierbedrijven aanwezig. De meeste van deze bedrijven zijn melkveebedrijven. Op enkele van deze bedrijven zijn ook nog varkens of kippen aanwezig. Deze aantallen zijn echter zo klein dat deze bedrijven toch gezien worden als een graasdierbedrijf en niet als een gemengd bedrijf. Deze bedrijven hebben over het algemeen veel gronden in bezit, wat de grondmobiliteit laag houdt. Gemengde bedrijven: In het gebied zijn twee gemengde bedrijven aanwezig. Het ene bedrijf is een combinatie van vleesvarkens, fokzeugen en een melkveehouderij, het andere bedrijf is een combinatie van vleesvarkens en een melkveehouderij. De meeste agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied hebben een bouwperceel van 1 hectare. Hoewel sommige bedrijven qua bedrijfsgrootte (naar nge) ongeveer even groot zijn, is er wel een groot verschil in mestvarkeneenheden (mve). Een bedrijf met bijvoorbeeld 4.000 mestvarkens (2.222 mve) heeft een bedrijfsomvang van 131 nge, terwijl een agrarisch bedrijf met 500 zeugen (417 mve) overeenkomt met een bedrijfsomvang van 124 nge. Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij het berekenen van het aantal mve uit is gegaan van stallen met een chemische luchtwasser. Dit zal niet in alle gevallen kloppen, maar het gaat om het schetsen van de situatie.
16
Niet-agrarische bedrijven In het landbouwontwikkelingsgebied zijn drie niet-agrarische bedrijven aanwezig. Aan de Diepenheimseweg is een loonbedrijf gevestigd en aan de Kinkelerweg is een houthandel dan wel timmerwerkplaats gesitueerd. Verder is aan de Goorsestraat een Hoveniersbedrijf aanwezig. Wonen In het landbouwontwikkelingsgebied zijn 10 percelen bestemd als woning (planologisch bestaande locaties). Uit de laatste inventarisatie aan de hand van het milieuvergunningenbestand blijkt dat twee agrarische bedrijven zijn gestopt. In het gebied is qua gebruik dan feitelijk sprake van 12 burgerwoningen. Hierbij dient te worden aangemerkt dat woningen welke ontstaan door beëindiging van het agrarisch bedrijf na 19 maart 2000 tot dezelfde hindercategorie blijven behoren als de hindercategorie ten tijde van het agrarisch bedrijf. Het agrarisch bedrijf op het perceel Kinkelerweg 8 is na 19 maart 2000 gestopt en blijft dus tot dezelfde hindercategorie behoren als voorheen. Infrastructuur In het gebied is één hoogspanningsleiding gelegen. De Goorsestraat (N347) is een belangrijke regionale ontsluitingsweg. Verder wordt het landbouwontwikkelingsgebied ontsloten door verschillende wegen. Eén van de structuurbepalende wegen in het gebied is de Kinkelerweg/Ellenbroekweg; deze loopt evenwijdig aan de Goorsestraat. De Ellenbroekweg en de Kinkelerweg voldoen niet aan de gewenste kwaliteit en op alle wegen in het landbouwontwikkelingsgebied is het profiel krap. Hierna zijn de huidige verkeersintensiteiten in mvt/etmaal weergegeven: Weg
Intensiteit
Goorsestraat
8.580
Stegenhoekweg tot Kinkelerweg
840
Stegenhoekweg tot Diepenheimseweg
200
Diepenheimseweg
200
Kinkelerweg
200
Ellenbroekweg
840
Bretelerveldweg
200
Rouwenhorstweg
200
Kortenroelefsweg
200
4.2.
Waarden
De in het gebied aanwezige landschappelijke elementen zijn belangrijk voor het relatief kleinschalige karakter van het gebied. De laanbeplanting langs de Ellenbroekweg is hiervan een
17
goed voorbeeld. Ook de erfbeplanting bij verschillende boerderijen bepaalt voor een groot gedeelte het karakter van het gebied. In de zuidoosthoek van het landbouwontwikkelingsgebied bevindt zich een escomplex. De relatieve openheid van deze es en de waarneembaarheid van de glooiingen is een belangrijke landschappelijke kwaliteit van deze gronden. Karakteristiek voor het gebied zijn de verspreid liggende bosjes en lijnvormige groenelementen als houtwallen. In het verleden werd op de boerenerven het hoofdgebouw gevormd door de boerderij. Karakteristiek voor deze omgeving zijn de boerderijen van het hallehuistype. Dit boerderijtype kent een voor- en achterhuis. Deze onderverdeling heeft ook zijn doorwerking gehad op de inrichting van het aanliggende erf. De meeste oude boerderijen hadden een e houten topgevel. In de 19 eeuw werd deze vaak vervangen door een wolfseind. In de tweede e helft van de 19 eeuw werd het dwarshuis meer toegepast. Hierbij is het woongedeelte haaks op de schuur gezet. Dit gebeurde ook bij oude boerderijen die te klein geworden waren.
4.3.
Kenmerken
De Goorsestraat doorsnijdt het landbouwontwikkelingsgebied. De meeste agrarische bedrijven bevinden zich ten zuiden van deze weg. De Kinkelerweg en in het verlengde ervan de Ellenbroekweg liggen evenwijdig aan de Goorsestraat. Deze wegen kunnen gezien worden als een soort van 'bedrijvenweg'. De meeste agrarische bedrijven zijn aan deze weg gesitueerd, al dan niet geclusterd. Het landbouwontwikkelingsgebied is gelegen in het dekzandgebied. Dit dekzandgebied wordt vooral bepaald door het licht glooiende, half open agrarisch werklandschap dat is ontstaan uit es- en kampenlandschap vanuit de beken en kleinschalige veldontginningen. Door schaalvergroting en ruilverkaveling is het onderscheid tussen de historische ontginningen vervaagd. Het mozaïek van landschapselementen is behouden; restanten van het oorspronkelijke beplantingspatroon van de ontginningen. Het beplantingspatroon van de erven en wegen is aangevuld. Waar het wegenpatroon parallel loopt aan de beken is deze beplant, haaks op deze richting tussen de kernen ontbreekt doorgaande laanbeplanting. De ontwikkeling van dit deelgebied ligt vooral opgesloten in perspectief voor de landbouw in het agrarisch werklandschap. De bebouwing in het gebied komt solitair en in kleine groepjes voor. Ondanks de houtwallen en de bomenrijen die het coulissenlandschap vormen en de overzichtmogelijkheden beperken, heeft de solitair gelegen bebouwing vaak wel een zichtrelatie met één of enkele andere solitairen in de omgeving. Een groot deel van de bebouwing heeft nog een agrarische functie.
18
5. 5.1.
Ontwikkelingskader Algemeen
In dit hoofdstuk wordt op de gewenste ontwikkelingsvisie van het landbouwontwikkelingsgebied ingegaan. In grote lijnen wordt de visie voor het gebied uiteengezet. In hoofdstuk 6 wordt nader op de verschillende aspecten ingegaan. Over het algemeen kan gezegd worden dat de gemeente bij de behandeling van de aanvragen het totaalbelang van de reconstructiedoelen zal laten meewegen.
5.2.
Uitbreiding bestaande bedrijven
De bestaande agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied dienen voldoende ontwikkelingsruimte te krijgen. Wel dient hierbij rekening gehouden te worden met de "Haaksbergse maat" en de landschappelijke inpassing van deze uitbreidingen. Bij uitbreiding van de bestaande bedrijven dient dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden. De kwaliteit van de omgeving is van belang. Het dient een duurzaam landbouwontwikkelingsgebied te worden. Over twintig jaar moet dit gebied nog steeds prettig zijn om in te werken en te wonen, voor wat betreft bedrijfsvoering, stank, landschap et cetera.
5.3.
Hervestiging
Hervestiging op bestaande agrarische bouwpercelen dient mogelijk te zijn. In het landbouwontwikkelingsgebied zijn een aantal kleinere agrarische bouwpercelen aanwezig. Op deze percelen zouden intensieve veehouderijbedrijven uit het extensiveringsgebied zich kunnen vestigen. Op deze locaties kunnen zij dan uitbreiden tot een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens of zelfs 10.000 vleesvarkens. Ook bij hervestiging geldt, net als bij uitbreiding van bestaande bedrijven, dat er rekening moet worden gehouden met 'de Haaksbergse maat' en de landschappelijk inpassing van bedrijven. In het landbouwontwikkelingsgebied zijn nu 'omgerekend 18.730 mestvarkeneenheden (mve) aanwezig. Er zijn 22 percelen (intensieve veehouderijen, gemengde bedrijven, locaties waar geen milieuvergunning meer aanwezig is en een planologisch agrarisch bouwperceel) waar nog 'mve aan toegevoegd' kan worden. Met andere woorden op 22 agrarische bouwpercelen kunnen de intensieve veehouderijen nog uitbreiden tot een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens. Dit betekent dat er in het gehele landbouwontwikkelingsgebied op de bestaande locaties nog 113.270 mve gerealiseerd kan worden (theoretisch). In de praktijk zal moeten blijken in hoeverre deze mogelijkheden ook worden gebruikt. Overigens dient te worden opgemerkt dat deze berekening een globaal beeld weergeeft. Voor deze berekening zijn namelijk een flink aantal aannames gebruikt: er is uitgegaan van 'traditionele stallen' dus zonder luchtwassers of andere technische maatregelen; de agrarische bouwpercelen van de melkveehouderijen zijn niet meegenomen, dus ook niet de relatief kleine agrarische bedrijven, terwijl hervestiging op deze percelen natuurlijk wel mogelijk is; van de 22 agrarische bouwpercelen, zullen lang niet alle bedrijven willen uitbreiden tot die 6.000 mve; zoals gezegd is gerekend met 6.000 mve terwijl incidenteel ook mogelijkheden zijn voor uitbreiding tot 10.000 mve. Het gaat echter te ver om in deze ruimtelijke onderbouwing op al deze varianten in te gaan. Met deze berekening is een beeld van de uitbreidingsmogelijkheden op de bestaande locaties weergegeven.
19
5.4.
Nieuwvestiging
Een landbouwontwikkelingsgebied dient maximale ruimte te bieden voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven, dus ook in het landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen. De gemeente is echter van mening dat op bestaande locaties nog erg veel mogelijkheden zijn voor uitbreiding van bestaande bedrijven en hervestiging van te verplaatsen bedrijven (zie de berekening in de voorgaande paragraaf). Deze mogelijkheden zullen eerst zoveel mogelijk moeten worden bekeken en worden benut. Na de evaluatie van dit ruimtelijk beleid zal nader bezien worden of nieuwvestiging in dit landbouwontwikkelingsgebied nodig is. Wanneer nieuwvestiging mogelijk wordt, moet hierbij aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. Onder andere wordt bij het realiseren van verspreid liggende nieuwe agrarische bedrijven een voorwaarde gesteld aan de minimale afstand van een nieuw agrarisch bedrijf tot een bestaand agrarisch bedrijf. Om een beeld te krijgen van mogelijkheden voor nieuwvestiging zijn er ruimtelijke verkenningen (een eerste verkenning) in beeld gebracht. Er is een ruimtelijke verkenning gedaan voor 100 meter afstand tussen agrarische bedrijven en een ruimtelijke verkenning voor 250 meter afstand tussen agrarische bedrijven. Op afbeelding 3 zijn deze ruimtelijke verkenningen weergegeven. Bij deze ruimtelijke verkenningen is er vanuit gegaan dat op alle percelen met een agrarische bestemming in het bestemmingsplan 'Buitengebied' een agrarisch bedrijf is gevestigd. Aangezien al deze bedrijven de mogelijkheid krijgen om onder voorwaarden uit te breiden tot 2 hectare is van een bouwperceel van 150 bij 150 meter uitgegaan. Hierna is in een schets het bovenstaande weergegeven:
20
Deze eerste verkenning is gedaan, omdat op voorhand namelijk niet is in te schatten welke agrarische bedrijven wel en welke agrarische bedrijven niet van deze mogelijkheid gebruik maken. Aangezien uitgegaan wordt van een bouwblok van 150 bij 150 meter wordt bij een afstand van 100 meter tussen agrarische bedrijven om elk agrarisch bedrijf een cirkel gelegd met een straal van 75 meter + 100 meter = 175 meter. Bij de ruimtelijke verkenning met een afstand van 250 meter tussen agrarische bedrijven is een cirkel van 75 meter + 250 meter = 325 meter. Uit afbeelding 3 blijkt dat bij een minimale afstand van 250 meter tussen agrarische bedrijven er circa 3 nieuwe agrarische bouwpercelen kunnen worden gerealiseerd. Bij een minimale afstand van 100 meter zijn er circa 10 nieuwvestigingslocaties mogelijk. Hierbij is nog geen rekening gehouden met stankgevoelige objecten. Het betreft hier het ruimtelijk beeld. Om een specifieker ruimtelijk beeld te krijgen is nader op de kaartbeelden van een onderlinge afstand van 100 en 250 meter ingegaan. In eerste instantie is ook gekeken naar een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven. Hieruit bleek echter dat er zo'n 15 nieuwe agrarische bouwpercelen gerealiseerd zouden kunnen worden. De gemeente is van mening dat bij een toename van 15 intensieve veehouderijbedrijven niet meer gesproken kan worden van een duurzame ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied. Voor de afstanden van 100 en 250 meter zijn in eerste instantie de huidige functies in beeld gebracht, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de intensieve veehouderijbedrijven, de gemengde bedrijven en de grondgebonden bedrijven (afbeelding 8, bijlage 2). Vervolgens is in beeld gebracht (afbeelding 9, bijlage 2) welke agrarische bouwpercelen kleiner dan één hectare zijn. Deze locaties komen in beeld als hervestigingslocatie. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat op de locaties van één hectare volwaardige bedrijven aanwezig zijn welke zelf graag willen uitbreiden. Om in beeld te krijgen welke mogelijkheden er zijn voor uitbreiding van bestaande bedrijven tot een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens of zelfs 10.000 vleesvarkens, welke mogelijkheden er zijn op 'hervestigingslocaties' en welke mogelijkheden er zijn voor nieuwvestiging wordt om de bestaande stankgevoelige objecten een cirkel gelegd. Op afbeelding 10 (bovenste kaart) is ervan uitgegaan dat omliggende bedrijven een omvang hebben van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens. De stankgevoelige objecten in dit gebied zijn categorie 4-objecten (Wsv). Bij een agrarisch bedrijf met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens dient een afstand van 155 meter in acht genomen 1 te worden . Opgemerkt dient te worden dat hierbij uit is gegaan van bedrijven met vleesvarkens. Voor bijvoorbeeld fokzeugen en andere diersoorten gelden andere omrekeningsfactoren. Het gaat echter te ver om in deze notitie alle verschillende afstanden te berekenen. Het voorbeeld geeft een beeld van de aan te houden afstanden. Om de burgerwoningen, niet-agrarische bedrijven en agrarisch hulpbedrijven is daarom een cirkel met een straal van 155 meter gesitueerd. Voor bedrijven met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens dient een afstand van 200 meter in acht genomen te worden. Daarom zijn op afbeelding 10 in bijlage 2 (onderste foto) om de stankgevoelige objecten cirkels met een straal 1
Aangezien bedrijven van deze omvang moeten voldoen aan de IPPC-richtlijn is er vanuit gegaan dat de stallen zijn uitgerust met een chemische luchtwasser. In de Wsv wordt dan gerekend met een omrekeningsfactor van 1,8 voor vleesvarkens. Dat betekent dat voor bedrijven met 6.000 vleesvarkens in de Wsv gerekend wordt met 3.333 mve en voor 10.000 vleesvarkens met 5.555 mve.
21
van 200 meter gesitueerd. Vervolgens is op afbeelding 4 in beeld gebracht hoe het ruimtelijk beeld eruit ziet bij een onderlinge afstand van 100 meter tussen agrarische bedrijven gecombineerd met de cirkels om stankgevoelige objecten. Tevens is dit gedaan voor een afstand van 250 meter tussen agrarische bedrijven. De ruimte op het kaartbeeld welke buiten de cirkels is gelegen, biedt ruimte voor nieuwvestiging. Uit de ruimtelijke verkenning (afbeelding 3) en de zoekruimte voor nieuwvestiging (afbeelding 10) kan geconcludeerd worden dat bij een onderlinge afstand van 250 meter er ruimte is voor nieuwvestiging van circa 3 agrarische bedrijven en bij een afstand van 100 meter zijn er circa 10 mogelijkheden voor nieuwvestiging. Bij een afstand van 50 meter zijn er circa 15 mogelijkheden voor nieuwvestiging, echter om het 'dichtslibben' van het landbouwontwikkelingsgebied te voorkomen en om het gevoel van openheid in het gebied te behouden, is een grotere onderlinge afstand dan 50 meter wenselijk in dit landbouwontwikkelingsgebied. Het uitgangspunt is, dat niet alles wat milieuhygiënisch kan ook uit ruimtelijk oogpunt gewenst is. De eigen herkenbaarheid van het gebied dient wel behouden te blijven. Gelet op de mogelijkheden op de bestaande locaties wordt in eerste instantie geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging. Bij een eventuele nieuwvestiging dient een inrichtingsplan (inpassing ruimtelijke karakteristiek van het gebied) te worden aangeleverd, om daarmee de bestaande ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Bij nieuwvestiging speelt de ruimtelijke inpassing sterker dan bij uitbreiding en hervestiging. Overigens geldt tevens dat datgene wat ruimtelijk mogelijk gemaakt wordt nog wel milieuhygiënisch getoetst dient te worden. Uiteindelijk is de combinatie ruimtelijke ordening en milieu gezamenlijk bepalend of een initiatief gerealiseerd kan worden. Verder dient te worden opgemerkt dat niet nader is ingegaan op andere afstanden zoals 75 meter, 150 meter of 200 meter tussen agrarische bedrijven. Er is ingegaan op een afstand van 50 meter, omdat deze uit de Wsv naar voren komt. Gezien het ruimtelijk beeld van het landbouwontwikkelingsgebied is een afstand van 100 of 250 meter reëel.
5.5.
Typen agrarische bedrijven
Wanneer sprake is van nieuwbouw van een agrarisch bedrijf is qua uitstraling van een agrarisch bedrijf nauwelijks onderscheid te maken tussen melkveebedrijven, paardenhouderijen en intensieve veehouderijen. Er wordt met name ruimte geboden aan agrarische bedrijven welke in extensiveringsgebieden 'op slot zitten'. Gelet op de krappe grondmobiliteit is het niet reëel dat melkveebedrijven zich in dit gebied willen vestigen. Gezien de beperkte mogelijkheden voor de intensieve veehouderij wordt vestiging van agrarische bedrijven voorbehouden aan de intensieve veehouderijbedrijven.
5.6.
Ligging, vorm en omvang bouwpercelen
Ligging bouwpercelen De bebouwing is van oudsher gerelateerd aan de wegen. Door de nieuwe bouwpercelen aan deze ontsluitingswegen te plaatsen, zal de landschapsstructuur worden versterkt. Ook nieuw te realiseren agrarische bouwpercelen dienen langs de ontsluitingswegen gerealiseerd te worden,
22
op een afstand van maximaal 200 meter. Om de bestaande laanbeplanting te behouden en te versterken, dient bij nieuwvestiging hiermee rekening te worden gehouden. Omdat het landschap voornamelijk vanaf de weg wordt beleefd, zijn de doorzichten en zichtlijnen vanaf deze weg naar het achterliggende gebied een belangrijke kwaliteit van het landschap. Door de bouwpercelen tegenover elkaar te situeren (aan weerszijden van de weg) blijven de doorzichten naar het achterliggende gebied behouden, ook in geval van nieuwvestiging. Vorm bouwpercelen De afstand van de bebouwing is belangrijk voor het gevoel van ruimte voor een gebruiker van de weg. Verder is de afstand tussen de weg en de bebouwing van invloed op de ruimte voor groen op de bouwkavel. De ruimte vóór de woning wordt in het algemeen benut voor de tuin of andere groenelementen. Vanuit landschappelijk oogpunt is het veelal gewenst om veel groenelementen op een bouwperceel te krijgen. Wel dient hierbij rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf. De vorm van de bouwpercelen en de oriëntatie van de stallen zijn aan elkaar gerelateerd. Hoe de stallen staan bepaalt in grote mate de beleving van het landschap vanaf een weg. Stallen die op afstand en haaks op de weg zijn gebouwd, zorgen voor een smal bebouwd aangezicht en worden zodoende als minder groot ervaren. Overigens leveren deze vanaf zijwegen (haaks op de ontsluitingsweg) wel een groot bebouwd oppervlak op. Op afbeelding 5 is een vergelijking te zien tussen vierkante (150 bij 150 meter) en rechthoekige (circa 200 bij 100 meter) agrarische bouwpercelen. Overigens dient hierbij te worden opgemerkt dat het bestemmingsplan "Buitengebied" indicatieve bouwpercelen kent. Het agrarisch bouwperceel is dus op de plankaart van dat bestemmingsplan niet herkenbaar als rechthoekig of vierkant. Echter in het landschap zijn de agrarische bouwpercelen wel als zodanig herkenbaar. Omvang bouwpercelen De bestaande agrarische bouwpercelen en nieuwe agrarische bouwpercelen mogen groeien tot 2 hectare. Op een agrarisch bouwperceel van 2 hectare kunnen agrarische bedrijven met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens gerealiseerd worden. De gemeente is van mening dat deze omvang maximaal is binnen 'de schaal' van de gemeente Haaksbergen (ruimtelijk gezien en vergeleken met de reeds bestaande agrarische bedrijven in de omgeving).
5.7.
Gezamenlijke voorzieningen
In het landbouwontwikkelingsgebied wordt ruimte geboden aan de agrariërs om bepaalde voorzieningen gezamenlijk op te pakken. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere mestvergistingsinstallaties. De gemeente zal hier echter niet actief op anticiperen. In het beleid zal de mogelijkheid geboden worden, het is echter aan 'de markt' om hierop in te springen en er hun voordeel mee te doen.
23
5.8.
Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit
Door de situering van landschappelijk groen kan een bouwkavel beter ingepast worden in het landschap en zodoende ook de identiteit ervan versterken. Het landschappelijk groen kan bepaalde opstallen en activiteiten uit het oog nemen, maar kan ook zorgen voor de versterking van de landschappelijke structuur van het gebied. Zo kan het groen bijvoorbeeld de laanbeplanting versterken, of een aanvulling zijn op een kleinschalig landschap. Ook erfbeplanting speelt een belangrijke rol bij de landschappelijke inpassing. Een aantal prominente bomen op een erf kan een groter aandeel leveren in de beleving van het landschap dan bijvoorbeeld een smalle groensingel rondom het agrarisch bouwperceel. De laatste jaren vindt er veelal een ingrijpende schaalvergroting plaats in de agrarische bebouwing waarbij de oudere, bakstenen schuren plaats maken voor of worden aangevuld met grote damwand loodsen. Deze verhouden zich moeizaam met de van oudsher aanwezige bebouwing en de schaal van het landschap. Ook vindt er op voormalige boerenerven een functieverschuiving plaats naar wonen en andersoortige bedrijvigheid. De oorspronkelijke karakteristiek van de erven staat hierdoor onder druk. Verder wordt voor wat betreft de landschappelijke inpassing verwezen naar het Landschapsontwikkelingsplan. In dat plan wordt ingegaan op het landschap van de gemeente Haaksbergen, waaronder het landbouwontwikkelingsgebied, op de erfinrichting et cetera, en worden aspecten in beeld gebracht omtrent de landschappelijke inpassing van agrarische bedrijven.
24
6. 6.1.
Ruimtelijk kader Algemeen
In de onderstaande paragrafen wordt gedetailleerder ingegaan op de in hoofdstuk 5 uiteengezette visie. Er worden randvoorwaarden gesteld aan de verschillende ontwikkelingsmogelijkheden.
6.2.
Uitbreiding bestaande bedrijven, hervestiging en nieuwvestiging
De bestaande agrarische bedrijven mogen uitbreiden tot maximaal 2 hectare. Ook bij her- en eventuele nieuwvestiging mag een agrarisch bouwperceel maximaal 2 hectare bedragen. Overigens dient hierbij te worden opgemerkt dat indien bij de evaluatie van de ruimtelijke onderbouwing na 2 en 6 jaar blijkt dat 2 hectare niet voldoende is, dit kan worden vergroot tot 3 hectare. Bij een verzoek voor nieuwvestiging of een verzoek tot uitbreiding van het agrarisch bouwperceel dient een inrichtingsplan aangeleverd te worden. Bij nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven wordt uitgegaan van de 'Haaksbergse maat'. Deze maat komt overeen met een bedrijfsomvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens, met incidenteel een uitbreiding tot een omvang van maximaal gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens. Voor de uitbreiding van de bestaande agrarische bedrijven, de hervestiging en de nieuwvestiging van agrarische bedrijven gelden de volgende voorwaarden: een agrarisch bouwperceel mag maximaal 2 hectare bedragen; er dient een inrichtingsplan opgesteld te worden; er dient een bedrijfsplan opgesteld te worden; beplanting dient te bestaan uit gebiedseigen beplanting; past binnen wetgeving WSV, Wav, IPPC en MER; er is sprake van een bedrijfsomvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens en incidenteel 10.000 vleesvarkens; voldoen aan de eisen van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu van 2015. In eerste instantie kunnen te verplaatsen agrarische bedrijven zich alleen vestigen op bestaande locaties. De gemeente is van mening dat in het landbouwontwikkelingsgebied nog voldoende ontwikkelingsmogelijkheden op bestaande locaties aanwezig is. Na de evaluatie (na 2 en 6 jaar) van de ruimtelijke onderbouwing zal bekeken worden of nieuwvestiging ook tot de mogelijkheden gaat behoren. Bij de evaluatie wordt beoordeeld of er nog voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven zijn. Indien dat niet zo blijkt te zijn, zal bekeken worden of bestaande locaties mogelijkheden dienen te krijgen om uit te breiden tot 3 hectare of dat nieuwvestiging op nieuwe agrarische bouwpercelen tot de mogelijkheden moet behoren. Voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven gelden naast de hiervoor genoemde voorwaarden tevens de volgende voorwaarden: de afstand tot bestaande agrarische bedrijven dient minimaal 250 meter te bedragen; het agrarisch bouwperceel dient zodanig gesitueerd te worden dat de bestaande zichtlijnen in stand gehouden worden; de vormgeving van nieuwe agrarische bouwpercelen dient circa 100 bij 200 meter te zijn.
25
Aan intensieve veehouderijen uit de gemeente Haaksbergen wordt als eerste de mogelijkheid geboden zich in dit landbouwontwikkelingsgebied te vestigen.
6.3.
Typen intensieve veehouderij
In het landbouwontwikkelingsgebied zijn voornamelijk varkenshouderijen aanwezig, al dan niet als gesloten bedrijf. Tevens komen er enkele vleeskalverhouderijen voor. In het gebied komen geen gespecialiseerde pluimveehouderijen voor en ook zijn er geen pelsdierenhouderijen aanwezig. Gelet op de bestaande bedrijvigheid en de te onderscheiden intensieve veehouderijen is er geen reden om een bepaalde intensieve veehouderijtak niet toe te staan in het landbouwontwikkelingsgebied.
6.4.
Inplaatsing van agrarische bedrijven
Op bestaande agrarische bedrijfspercelen welke vrijkomen, kunnen intensieve veehouderijbedrijven uit het extensiveringsgebied zich vestigen. Op deze locaties kunnen deze bedrijven onder voorwaarden uitgroeien tot een bedrijfsomvang gelijk aan of vergelijkbaar met 6.000 vleesvarkens tot maximaal 10.000 vleesvarkens. In het landbouwontwikkelingsgebied worden in eerste instantie geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven. Na de evaluatie na 2 en 6 jaar wordt besloten of er ook mogelijkheden worden geboden voor nieuwvestiging. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de daadwerkelijke realisering van nieuwe agrarische bouwpercelen, net als de hervestiging van agrarische bedrijven op bestaande agrarische bouwpercelen, afhankelijk is van de marktwerking (onder andere de grondmobiliteit).
6.5.
Uitplaatsing uit het landbouwontwikkelingsgebied
Op geschikte plaatsen zou de gemeente op basis van zakelijke afspraken en in goed overleg kunnen proberen overeenkomsten te sluiten met melkveehouders of kleine intensieve veehouderijen zonder voldoende toekomstperspectief. Hiermee kan een actieve beëindiging worden gestimuleerd.
6.6.
Bouwpercelen
Hierna wordt ingegaan op de verschillende aspecten van de agrarische bouwpercelen.
6.6.1. Grootte en omvang van de bouwpercelen Bestaande agrarische bouwpercelen kunnen zonder voorwaarden uitbreiden tot 1 hectare. Op een bouwperceel van 1 hectare kan een agrarisch bedrijf met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 5.000 vleesvarkens goed uit de voeten. Onder voorwaarden (zie paragraaf 6.2) kunnen bestaande agrarische bouwpercelen uitbreiden tot maximaal 2 hectare. Ook nieuwe agrarisch bouwpercelen krijgen een maximale oppervlakte van 2 hectare. Agrarische bedrijven met een omvang van gelijk aan of vergelijkbaar met 10.000 vleesvarkens hebben voldoende aan een agrarisch bouwperceel van 2 hectare. Indien echter na de evaluatie blijkt dat 2 hectare niet voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt, dan zal op bestaande agrarische bouwpercelen meer mogelijkheden worden geboden (3 hectare).
26
6.6.2. Afstand tussen de bouwpercelen Bij verspreid gesitueerde agrarische bouwpercelen, dient de afstand tussen het nieuwe agrarische bouwperceel en bestaande agrarische bouwpercelen minimaal 250 meter te bedragen, om daarmee de aanwezige zichtlijnen in het landbouwontwikkelingsgebied te behouden en om het gevoel van openheid van het gebied te behouden. Naast verspreid liggende bouwpercelen zijn in het plangebied ook clusters van agrarische bouwpercelen te herkennen (afbeelding 6). De clustering van agrarische bouwpercelen is dan ook een optie. De gemeente is echter van mening dat een afstand van 100 meter tussen agrarische bedrijven voor het ruimtelijk beeld het minimum is. Een kleinere afstand dan 100 meter past niet meer binnen de structuur van het gebied. Clustering van bedrijven wordt dan ook niet voorgestaan in het gebied.
6.6.3. Ligging van de bouwpercelen Nieuw te realiseren agrarische bouwpercelen worden bij voorkeur gesitueerd tegenover bestaande bebouwing, om daarmee de zichtlijnen in het gebied te bewaren. In aansluiting op het bestemmingsplan 'Buitengebied' worden de nieuwe agrarische bouwpercelen op een afstand van minimaal 50 meter van de Goorsestraat af gesitueerd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' dient de afstand van nieuwe agrarische bouwpercelen tot de overige wegen minimaal 15 meter te bedragen.
6.6.4. Afstand bebouwing tot kavelgrens Bij uitbreiding en nieuwvestiging dient een inrichtingsplan te worden overlegd, waarin ook de erfbeplanting is meegenomen. Er dient minimaal 10 meter afstand tussen de bebouwing en de kavelgrens te bestaan, om daarmee de mogelijkheid van erfbeplanting langs de bebouwing open te houden. Voor wat betreft de landschappelijke inpassing wordt met name gedacht aan 'plukken' robuuste beplanting en niet een camouflagestrook van 5 meter breed langs de bebouwing. Een landschappelijke inpassing met een paar solitaire bomen kunnen belangrijker zijn voor de landschappelijke inpassing dan een beplantingsstrook van bijvoorbeeld 5 meter.
6.6.5. (Tweede) bedrijfswoningen Het provinciale beleid gaat er vanuit dat vanwege de technische mogelijkheden een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf niet noodzakelijk is. Een tweede agrarische bedrijfswoning wordt dan ook alleen toegestaan wanneer de ondernemer voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is.
6.6.6. Bedrijfswoningen op niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen Om zo weinig mogelijk beperkingen op te leggen voor de agrarische bedrijven mogen er geen nieuwe bedrijfswoningen voor niet-agrarische bedrijven of burgerwoningen - anders dan vervanging van de huidige woning - opgericht worden. De realisering van dergelijke woningen kunnen de agrarische bedrijfsvoering van bestaande en eventueel nieuw te vestigen agrarische bedrijven hinderen in verband met de omgevingscategorie op basis van de Wsv. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat burgerwoningen welke zijn ontstaan doordat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 is gestopt, gezien wordt als een woning bij een agrarisch bedrijf. Met andere woorden; de omgevingscategorie van een burgerwoning van een voormalig agrarisch 27
bedrijf (gestopt op of na 19 maart 2000 blijft gelijk aan de omgevingscategorie als een bij die veehouderij behorende woning). Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de Wet geurhinder veehouderij, de omgevingscategorieën niet meer van toepassing zullen zijn (met uitzondering van categorie V). Ook zal de gemeente binnen haar mogelijkheden voorkomen dat het aantal burgerwoningen in het landbouwontwikkelingsgebied toeneemt, bijvoorbeeld als gevolg van de provinciale landgoederenregeling. Hetzelfde geldt voor bedrijfswoningen indien deze niet tot een intensief veehouderijbedrijf behoren.
6.7.
Nevenactiviteiten en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
Voor wat betreft de mogelijkheden voor kleinschalige nevenactiviteiten wordt aangesloten op de in ontwikkeling zijnde 'verordening kleinschalige nevenactiviteiten'. Deze verordening gaat in op verschillende kleinschalige nevenactiviteiten. Deze verordening regelt dat voor die nevenactiviteiten geldt dat ze voor wat betreft de bescherming van stank gelijkgesteld worden met de woning die behoort bij het agrarisch bedrijf. Zonder een dergelijke verordening dient de gemeente bij de beoordeling in het kader van een bestemmingsplanwijziging in elk individueel geval te bepalen in welke categorie een kleinschalige nevenactiviteit geplaatst dient te worden. Kleinschalige nevenactiviteiten worden met een vrijstellingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Aanvragen voor dergelijke activiteiten kunnen dan met één (ruimtelijke) toetsing volstaan. Dit is vooral van betekenis in situaties waarin de bestaande vergunningensituatie beperkingen oplegt aan de ontwikkeling van andere functies.
6.7.1. Windenergie De realisering van windmolens wordt in aansluiting op het provinciaal beleid in de gemeente en derhalve ook in het landbouwontwikkelingsgebied niet toegestaan.
6.7.2. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen Om de agrarische bedrijven niet te beperken en de mogelijkheden voor hervestiging van agrarische bedrijven niet te beperken, worden in het landbouwontwikkelingsgebied geen mogelijkheden geboden voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Uitzondering hierop is de woonfunctie. Wanneer een agrarisch bedrijf stopt kan het vrijkomende agrarische bouwperceel wel worden hergebruikt als woonfunctie. De woonfunctie is belangrijk voor het behoud van de leefbaarheid van het platteland. Hoewel in het landbouwontwikkelingsgebied zoveel mogelijk wordt gestreefd naar hergebruik door een ander agrarisch bedrijf, wordt de woonfunctie als hergebruik niet tegengegaan.
6.8.
Overige functies
Hierna wordt op verschillende functies in het landbouwontwikkelingsgebied ingegaan.
6.8.1. Wonen De bestaande woningen in het landbouwontwikkelingsgebied worden niet actief gestimuleerd om uit het landbouwontwikkelingsgebied te verplaatsen. Deze burgerwoningen kunnen in stand 28
gehouden worden en de markt zal wat betreft de verkoop van woningen haar werk doen. Op afbeelding 4 is goed te zien welke burgerwoningen en welke niet-agrarische bedrijven de uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven beperken. Uit dat kaartbeeld blijkt dat wanneer bepaalde woningen 'gesaneerd' worden er voor een aantal agrarische bedrijven flinke uitbreidingsmogelijkheden worden gecreëerd. Daarom overweegt de gemeente een regeling op te nemen welke mogelijkheden biedt de bestaande woning aan te kopen en de burgers een mogelijkheid te bieden een nieuwe woning in het buitengebied te bouwen. Dit zal echter op provinciaal niveau mogelijk gemaakt moeten worden.
6.8.2. Overige bedrijvigheid In het landbouwontwikkelingsgebied zijn drie niet-agrarische bedrijven aanwezig. Deze bedrijven kunnen op die locaties blijven bestaan. Er is geen reden deze niet-agrarische bedrijven te beperken in hun ontwikkelingsmogelijkheden. De uitbreidingsmogelijkheden welke in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' geboden worden zullen gehandhaafd blijven. Indien deze bedrijven verder willen uitbreiden, zullen ze moeten verplaatsen naar een industrieterrein. Verder worden er geen mogelijkheden geboden voor de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven op bijvoorbeeld een vrijkomend agrarisch bouwperceel.
6.8.3. Extensieve recreatie/uitloopfunctie In het (noord)westelijk deel van de gemeente (waaronder het landbouwontwikkelingsgebied) is een beperkt aantal fietspaden aanwezig, welke echter meer als doorgangsverbinding fungeren. Het is van belang de routestructuur in dit deel van Haaksbergen te optimaliseren, zodat goede verbindingen gerealiseerd worden richting het routenetwerk in aangrenzende gemeenten als Hof van Twente en Hengelo.
6.8.4. Erfbeplanting Door middel van het vragen van een inrichtingsplan bij uitbreiding en nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt de landschappelijke kwaliteit van het gebied versterkt. Hierbij wordt onder andere gedacht aan laanbeplanting langs de inritten en solitaire bomen op het erf. Op afbeelding 7 is een foto opgenomen van een bestaand agrarisch bedrijf zonder erfbeplanting en een foto van hetzelfde agrarisch bedrijf, maar dan met een aantal robuuste bomen als erfbeplanting.
6.8.5. Bestaande landschapselementen De bestaande landschapselementen worden in het gebied behouden, maar deze worden niet uitgebreid. Uitzondering hierop is de laanbeplanting, deze zullen wel worden versterkt.
6.8.6. Soorten beplanting Er worden geen nadere eisen gesteld aan de soort beplanting welke gebruikt dient te worden. De enige voorwaarde is dat er sprake dient te zijn van gebiedseigen beplanting (hagen, fruitbomen en grote solitairen).
29
6.9.
Welstand en architectuur (cultuurhistorie)
Hoewel het landbouwontwikkelingsgebied een uitgesproken gebied is voor de agrarische bedrijven, is er geen reden om voor dit gebied af te wijken van de welstandsnota. Juist om de kwaliteit voor wonen en werken in het gebied te behouden wordt ingezet op de ruimtelijke kwaliteit. De nieuwbouw van schuren en nieuwe agrarische bedrijven moeten voldoen aan de voorwaarden welke in de welstandsnota van de gemeente Haaksbergen opgenomen zijn. Zo wordt bijvoorbeeld een nieuwe damwandschuur in het gebied niet voorgestaan. Deze damwandloodsen verhouden zich moeizaam met de van oudsher aanwezige bebouwing en de schaal van het landschap. Voor nieuwe gebouwen in het landbouwontwikkelingsgebied geldt dat de plaats in het landschap, de hoofdvorm, het karakter, het materiaal en de kleur belangrijker zijn dan de indeling van de gevels. Dit geldt ook in belangrijke mate voor de aan- en bijgebouwen. De buitenzijden van de bebouwing dan wel bebouwingscomplexen en het erf vragen om afstemming met de omgeving. In het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat voor het landbouwontwikkelingsgebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld zou moeten worden. Echter het niveau wat in de welstandsnota is beschreven is voldoende, er wordt dan ook geen beeldkwaliteitsplan voor het landbouwontwikkelingsgebied opgenomen.
6.10. Overige aspecten Wat de overige, niet-agrarische functies betreft worden nieuwe blokkades voor de intensieve veehouderij in dit gebied zoveel mogelijk voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurontwikkeling en waterberging hier zo minimaal mogelijk wordt ingevuld.
6.10.1.
Water
Om de grondmobiliteit in het gebied niet nog verder onder druk te zetten wordt geen ruimte gereserveerd voor waterberging of wateroverloopgebieden. De waterhuishouding wordt zoveel mogelijk afgestemd op de landbouw. Hierbij kan worden opgemerkt dat ook in de "Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water" aan het gebied niet een dergelijke functie wordt toegekend. Het gebied kent volgens deze visie een landbouwgerichte waterhuishouding. Wanneer sprake is van een concreet verzoek voor nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, dient een watertoets gedaan te worden (overleg met het waterschap). Op of rondom het perceel dient in ieder geval voldoende ruimte gereserveerd te worden voor waterberging.
6.10.2.
Natuur
Het uitgangspunt is dat in het landbouwontwikkelingsgebied geen nieuwe natuurgebieden worden gerealiseerd. De bestaande natuurwaarden worden in stand gehouden, maar deze zullen niet worden uitgebreid. In het landbouwontwikkelingsgebied wordt zoveel mogelijk ruimte geboden aan de agrarische bedrijven.
6.10.3.
Archeologie
In het gebied zijn volgens de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) geen archeologische monumenten aanwezig. Het overgrote deel van het landbouwontwikkelingsgebied is op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) aangeduid als 'lage trefkans'. Er zijn wat 30
kleinere locaties aangeduid als 'middelhoge' of 'hoge trefkans'. Aangezien niet duidelijk is of en zo ja waar er nieuwbouw plaatsvindt, hoeft er bij voorbaat geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Tevens is het de verwachting dat wanneer concreet sprake is van nieuwbouw er geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Door de provinciaal archeoloog wordt namelijk als richtlijn aangehouden dat bij een 'lage trefkans' geen archeologisch onderzoek hoeft plaats 2 te vinden en dat bij een 'middelhoge' en 'hoge trefkans' vanaf een oppervlakte van 2.500 m archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Bij de concrete verzoeken voor nieuwbouw zal daarom de IKAW en de AMK geraadpleegd moeten worden.
6.10.4.
Bodemkwaliteit
Op basis van de bodemkwaliteitskaart zijn geen gronden bekend welke vervuild zijn. Er zijn op voorhand geen locaties welke uitgesloten dienen te worden voor nieuwvestiging.
6.10.5.
Geluidsaspecten
Bij de realisering van een nieuw agrarisch bedrijf dient bij de bouw van een nieuwe agrarische bedrijfswoning rekening gehouden te worden met geluidsoverlast. Aangezien niet bekend is of en zo ja, waar een nieuw agrarisch bedrijf gerealiseerd wordt, wordt er bij voorbaat geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Overigens wordt alleen geluidsoverlast van de Goorsestraat verwacht. Op basis van de tussenrapportage 'Industrielawaaibeleid Haaksbergen' blijkt dat er langs de Goorsestraat rekening moet worden gehouden met een dB(A)-contour van 55-60 dB(A).
6.10.6.
Infrastructuur
Problemen met de veiligheid op de secundaire wegen in het gebied zullen worden voorkomen, door bij de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven voldoende rekening te houden met de bestaande infrastructuur. Aangezien het gehele gebied doorsneden wordt door de provinciale weg Goorsestraat zal de toename van het verkeer door de ontwikkeling van de bestaande bedrijven en nieuwvestiging van agrarische bedrijven voornamelijk hierop plaatsvinden. Het gebied ten noorden van de Goorsestraat zal niet voor problemen zorgen, aangezien daar zich slechts enkele bedrijven kunnen ontwikkelen. In het zuidelijk deel zullen voornamelijk de Ellenbroekweg, de Kinkelerweg en de Stegenhoekweg meer verkeersaanbod te verwerken krijgen. De eerste twee wegen zijn in slechte conditie en het is wenselijk deze vooraf aan te passen. De Stegenhoekweg en de Diepenheimseweg verkeren in goede staat. Op alle wegen is het profiel krap. Voor 2006 staan onderhoudswerkzaamheden gepland, waarbij rekening wordt gehouden met de toename van vrachtverkeer. Dit vrachtverkeer zal bij het passeren zeker gebruik moeten maken van de bermen, deze zijn breed en berijdbaar. Omdat het relatief rustige wegen zijn zal de verkeersintensiteit procentueel sterk toenemen. Dit zal ook zo door aanwonenden beleefd worden. De ontwikkelingen van agrarische bedrijven zal voornamelijk plaatsvinden aan de Kinkelerweg - Ellenbroekweg. Het is niet ondenkbaar dat ook ontwikkelingen plaatsvinden aan de Diepenheimseweg, Stegenhoekweg en de Kortenroelefsweg. Uitgaande van de verkeerstechnisch meest ongunstige situatie vindt er overal intensivering plaats. Een gesloten varkensbedrijf genereert de meeste verkeersbewegingen, namelijk 6 per
31
bedrijf per dag. De bedrijven aan de Goorsestraat zullen geen problemen ondervinden omdat de capaciteit daar ruim voldoende is. De Stegenhoekweg gaat het zwaarst belast worden. Ongeveer 25 bedrijven zullen deze weg gebruiken. In het meest ongunstige geval zullen er 150 extra verkeersbewegingen per dag gegenereerd worden. De huidige intensiteit is 840 voertuigen per etmaal en dit zal dan toenemen tot 990 motorvoertuigen per etmaal. Gezien het profiel van de Stegenhoekweg kan een intensiteit tot 1.000 voertuigen per etmaal in redelijke veiligheid verwerkt worden. Dit is ook het maximale qua acceptatie van aanwonenden gezien het hoge percentage vrachtverkeer. Niet alle percelen zullen als agrarisch bedrijf worden ingericht, er zijn namelijk ook burgerwoningen gesitueerd. Voor de veiligheid wordt geadviseerd de grens van 1.000 mvt/etmaal niet te overschrijden. Aangezien de grens toch wel genaderd wordt, zullen er maatregelen moeten worden genomen. Hierbij wordt gedacht aan het verbreden van de Stegenhoekweg of aan het aanleggen van een geheel nieuwe verbindingsweg tussen de Ellenbroekweg-Kinkelerweg en de Goorsestraat om daarmee het verkeer te verspreiden. Geconcludeerd kan worden dat niet exact in te schatten is welke bedrijven zich zullen ontwikkelen en welke wegen een toename zullen krijgen. In het (verkeerstechnisch) meest ongunstige scenario zal het intensiveren van het buitengebied leiden tot een behoorlijke verkeerstoename. Dit kan nauwelijks door de smalle weggetjes verwerkt worden. Aangezien de grens van wat de wegen aan verkeersbewegingen kan verwerken in zicht komt, dienen de wegen te worden verbreed en zullen er voorzieningen aangebracht moeten worden voor de (jeugdige) fietsers op de Ellenbroekweg, Kinkelerweg en de Stegenhoekweg. Om onder andere vrachtwagens de mogelijkheid te bieden ruimte te bieden aan fietsers zonder daarbij de berm te beschadigen, kunnen grasbetonstenen aangelegd worden langs de Stegenhoekweg, Kinkelerweg en de Ellenbroekweg (kosten circa € 130.000,00). Een andere mogelijkheid is het verbreden van de wegen Kinkelerweg en Ellenbroekweg met daarnaast grasbetonstenen en grasbetonstenen langs de Stegenhoekweg (kosten circa € 400.000,00).
32
7. Hierna wordt het proces voor het opstellen van landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen" uiteengezet:
Vervolgstappen de
"Ruimtelijke
onderbouwing
1. discussieavond met bewoners (14 juli 2005); 2. burgermeester en wethouders stemmen in met het concept 'Ruimtelijke onderbouwing landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen' (april 2006); 3. ter inzage legging concept ruimtelijke onderbouwing (4 mei tot en met 15 juni 2006); 4. informatieavond (15 mei 2006); 5. gemeenteraad heeft de "Kaders Ruimtelijke onderbouwing Landbouwontwikkelingsgebied vastgesteld (september 2006); 6. ambtelijk overleg met provincie Overijssel (januari 2007); 7. opstellen 'uitvoeringsprogramma landbouwontwikkelingsgebied (april 2007) 8. vaststelling ruimtelijke onderbouwing door Burgemeester en Wethouders (april 2007); 9. vaststelling ruimtelijke onderbouwing publiceren (mei 2007); 10. ter kennisname ruimtelijke onderbouwing aanbieden aan de gemeenteraad (juni 2007).
33
8. 8.1.
Financiering en uitvoerbaarheid Financiering
In het kader van de Visie Plattelandsontwikkeling is een uitvoeringsplan opgesteld. Het uitvoeringsplan beschrijft de acties en kosten die noodzakelijk zijn om de visie te realiseren.
8.2.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij deze ruimtelijke onderbouwing wordt inspraak verleend. Een ieder heeft zijn zienswijze omtrent de ruimtelijke onderbouwing kenbaar kunnen maken bij burgemeester en wethouders. De ruimtelijke onderbouwing heeft van 5 mei 2006 tot en met 16 juni 2006 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 6 schriftelijke inspraakreacties ingediend. In een aparte reactienota zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
april 2007.
34
Bijlagen Bij de ruimtelijke onderbouwing
1.
Verslag discussiebijeenkomst
Verslag discussieavond 14 juli 2005 in Haaksbergen Programma: Wethouder Wensing: inleiding (doel van de discussieavond) Roel ter Horst: voorbereidingsbesluit (tegengaan ongewenste ontwikkelingen) verplaatsingsmogelijkheden intensieve veehouderij wat wordt verstaan onder de 'Haaksbergse maat' milieu (IPPC/WAV/MER) Bernard Akkerman: vigerend bestemmingsplan huidige situatie (functies, infrastructuur en landschapselementen) ruimtelijke verkenningen (minimale afstand van 100 meter/250 meter) onderscheid spreiding en clustering van agrarische bouwpercelen onderscheid vierkante en rechthoekige agrarische bouwpercelen landschappelijke inpassing bestaande agrarische bedrijven in het gebied en rationeel opgezette agrarische bedrijven met een agrarisch bouwperceel van circa 2 hectare. Discussie Wethouder Wensing: afsluiting Hierna worden de onderwerpen welke tijdens de discussie naar voren kwamen uiteengezet: 1. Er geldt in het extensiveringsgebied van Haaksbergen voor tien bedrijven een voorbereidingsbesluit. Tevens hebben 11 kleinere bedrijven aangegeven dat zij meer dan 250 m2 aan bebouwing hebben (voor intensieve veehouderij). Deze bedrijven zouden eventueel in aanmerking kunnen komen voor verplaatsing van hun agrarisch bedrijf. Maar de gemeente gaat tot nu toe uit van die vier bedrijven waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt. Concreet heeft de gemeente van 3 bedrijven uit Haaksbergen gehoord dat ze eventueel naar dit gebied willen en van 2 bedrijven uit Hof van Twente. 2. De gronden zijn voor 99% in bezit van de mensen die er nu wonen. 3. De gemeente heeft van een paar mensen uit het gebied gehoord dat ze eventueel weg willen. Een enkeling heeft grond te verkopen. 4. Wanneer je 't hebt over de Haaksbergse maat, dan praat je over zo'n 3.000 mestvarkens en een doorgroei naar zo'n 6.000 en eventueel naar ongeveer 10.000 mestvarkens. 5. Uitgangspunt is dat in het gebied geen 'varkensflats' worden gerealiseerd. 6. Voor wat betreft stank is het afwachten hoe het in de loop van de tijd ontwikkeld. Wel is duidelijk dat je met elkaar als doelstelling moet hebben: een gebied waar het goed is te ondernemen en te wonen. Het moet dus niet zo zijn dat je er over 10 jaar niet meer kunt wonen vanwege de stank. 7. Stankwet: cumulatie is niet meer van toepassing en bepaalde objecten zijn minder stankgevoelig. De wetgeving voor stank en ammoniak biedt naar alle waarschijnlijkheid voldoende bescherming voor de mensen die in het gebied wonen.
Hoe het gebied zich ontwikkelt hangt sterk af van de ondernemers in het gebied. Als gemeente kun je randvoorwaarden scheppen, maar de ondernemers moeten de kansen grijpen. De gemeente is van mening dat de agrariërs wel gebruik moeten maken van de ruimte die geboden wordt. 8. Sommigen zijn van mening dat het eerst voor de mensen uit de gemeente goed geregeld moet zijn (dus agrariërs uit het verwevingsgebied van Haaksbergen en eventueel Hof van Twente) en dat daarna verder gekeken wordt. De gemeente geeft hierbij aan dat zij aan het zoeken zijn hoe ze dit eventueel juridisch kunnen regelen. Wel wordt hierbij opgemerkt dat er in dat geval gesproken zou moeten worden over het reconstructiegebied Zuid-West Twente en niet alleen de gemeente Haaksbergen. 9. Opgemerkt wordt dat de agrariërs uit de extensiveringsgebieden die echt iets willen, eigenlijk beter naar het noorden van het land kunnen verplaatsen, want daar is meer ruimte dan in het landbouwontwikkelingsgebied van Haaksbergen. 10. Roel ter Horst geeft aan dat in Gemert - Bakel is gesteld dat agrariërs maximaal kunnen groeien tot 8.000 mestvarkens. Wil een agrariër meer; dat kan dan niet binnen die gemeente, dan moet je maar ergens anders een nieuwe locatie zoeken. Op zich voelt de gemeente Haaksbergen hier ook wel iets voor. 11. De verplaatsingsregeling biedt een vergoeding voor de verhuiskosten, kosten voor advies, ontwerp en onderzoek van € 500,00 per nge (met een maximum van € 100.000,00). Tevens wordt 100 % van de vervangingswaarde van de bedrijfsgebouwen vergoed en ook wordt de waarde van ondergrond en erf vergoed. Voor de sloopkosten is een vergoeding van € 25,00 vastgesteld. Tevens is een vergoeding van € 25,00 per m2 beschikbaar voor de niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie. Verder is er nog de te verkopen woning, hierbij kan gerekend worden op circa € 400.000,00 (ligt natuurlijk aan de markt). Al met al zal het maximaal om ongeveer € 1.000.000,00 gaan om te verplaatsten1. 12. Bedrijven in het verwevingsgebied kunnen de status van sterlocatie aanvragen, waarmee ze bijna dezelfde mogelijkheden hebben als de bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied. In Haaksbergen zijn tot nu toe 3 verzoeken om een sterlocatie binnengekomen. De gemeente weet nog niet goed hoe ze hier mee om wil gaan. De gemeente denkt op dit moment dat er zo'n 10 tot 12 bedrijven zijn welke voor een sterlocatie in aanmerking (willen) komen. 13. De gemeente Haaksbergen is niet van plan om burgers actief te benaderen/stimuleren om te vertrekken. 14. In de ruimtelijke onderbouwing voor het landbouwontwikkelingsgebied Haaksbergen wordt aandacht besteed aan de onderlinge afstand tussen agrarische bedrijven, de landschappelijke inpassing en er wordt gekeken naar de reeds aanwezig ruimtelijke kwaliteit. 15. Het is straks 'de kunst' om enerzijds enige ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor nieuwe bedrijven, en tevens ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor de
1
Tijdens de bijeenkomst is dit niet letterlijk zo gezegd, de tekst is op dit punt aangevuld met informatie uit de Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij van de provincie Overijssel.
bestaande agrarische bedrijven, waarbij de ruimtelijke kwaliteit van het gebied in ieder geval behouden blijft. 15 juli 2005.
2.
Afbeeldingen 8, 9 en 10
3.
Handleiding bij aanvragen hervestiging en uitbreiding
Welke gegevens dient een aanvrager bij de gemeente in te dienen: 1. naam 2. adres 3. postcode en woonplaats 4. telefoon en faxnummer 5. e-mail adres 6. adres van het agrarisch bouwperceel waarvoor de aanvraag geld als dat niet tevens het woonadres van de aanvrager is 7. kadastraal nummer van het agrarisch bouwperceel 8. ligt het agrarisch bouwperceel binnen het landbouwontwikkelingsgebied? 9. stemt in voorkomend geval de verpachter in met de uitbreiding/hervestiging van het agrarisch bedrijf? 10. heeft de aanvraag betrekking op een 'zuiver' intensief bedrijf of op een bedrijf waar ook rundvee wordt gehouden? 11. wat is de huidige bedrijfsgrootte uitgedrukt in Nge? 12. wat is de bedrijfsgrootte na de voorgenomen uitbreiding of verplaatsing? 13. voor welk diersoort is de uitbreiding of verplaatsing bedoeld? 14. tot welke omvang moet het bestaande bouwperceel worden vergroot (maximaal 2 hectare)? 15. liggen in de omgeving van het bedrijf bestemmingen of objecten (waaronder ondergrondse infrastructuur)? 16. is het bedrijf op meerdere locaties gevestigd of heeft de aanvrager afzonderlijke bedrijven op verschillende locaties? 17. als dat het geval is zullen deze vestigingen of afzonderlijke bedrijven dan op de aangevraagde locatie worden samengebracht? 18. wordt op de vrijgekomen locatie een ander (intensief) veehouderij gevestigd? 19. inrichtingsplan (let op gebiedseigen beplanting en minimale afstand tussen bebouwing en kavelgrens van 10 meter) 20. bedrijfsplan 21. is er sprake van maximaal 6.000 mve en eventueel 10.000 mve? 22. voldoet de aanvraag aan WSV, WAV, IPPC en MER? Aanvullende gegevens bij nieuwvestiging: 23. is de minimale afstand tussen het nieuwe agrarisch bouwperceel en bestaande bebouwing 250 meter? 24. is de vormgeving van het bouwperceel circa 100 bij 200 meter? 25. situering van het agrarisch bouwperceel en de bebouwing zodanig dat zoveel mogelijk zichtlijnen in de omgeving gehandhaafd blijven.