Ruimtelijke onderbouwing Hooisteeg-west Gemeente Waalwijk Definitief
Ruimtelijke onderbouwing Hooisteeg-west Gemeente Waalwijk Definitief
Rapportnummer:
211X06412.074905_1_2
Datum:
8 december 2014
Contactpersoon opdrachtge-
Janssen de Jong Projectontwikkeling B.V.
ver:
Mevrouw A. Klaassen, de heer J. Dijk
Projectteam BRO:
Jochem Rietbergen, Ellen van den Oetelaar
Concept:
3 april 2014
Definitief:
8 december 2014
Trefwoorden:
--
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte (4)
Beknopte inhoud:
--
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Projectgebied 1.3 Geldend bestemmingsplan 1.4 Leeswijzer
3 3 3 3 5
2. BESTAANDE SITUATIE 2.1 Ruimtelijke structuur 2.2 Functionele structuur
7 7 8
3. BELEIDSKADER 3.1 Beleid Rijk, provincie, regio
9 9
3.1.1 Rijksbeleid 3.1.2 Provinciaal beleid 3.2 Beleid gemeente
9 12 18
4. PLANOLOGISCHE ASPECTEN 4.1 Stedenbouw en landschap 4.2 Verkeer en mobiliteit 4.3 Archeologie en cultuurhistorie
23 23 24 25
5. MILIEUASPECTEN 5.1 Water 5.2 Natuur 5.3 Bedrijfshinder 5.4 Geluid 5.5 Luchtkwaliteit 5.6 Bodemkwaliteit 5.7 Externe veiligheid 5.8 Technische infrastructuur
27 27 35 36 40 41 42 43 48
6. PLANBESCHRIJVING
49
Inhoudsopgave
1
7. UITVOERBAARHEID 7.1 Economische uitvoerbaarheid 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
BIJLAGEN Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5:
2
51 51 51
Natuurtoets Akoestisch onderzoek Bodemonderzoek Onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen Advies regionale brandweer
Inhoudsopgave
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding Aan de westzijde van de Hooisteeg in het noorden van het centrum van Waalwijk (gemeente Waalwijk) ligt een onbebouwd perceel dat ingericht is als grasland. Het perceel leent zich voor een inbreiding en de initiatiefnemers zijn dan ook voornemens op het perceel 10 grondgebonden woningen te realiseren. Omdat dit niet mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan, wordt deze ontwikkeling door middel van een ruimtelijke onderbouwing planologisch en juridisch mogelijk gemaakt.
1.2 Projectgebied Het projectgebied ligt aan de Hooisteeg in het noorden van het centrum van Waalwijk. De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Winterdijk. Aan de oostzijde is de Hooisteeg de plangrens. Aan de zuid- en westzijde vormen de perceelgrenzen van het terrein de begrenzing. Op afbeelding 1 is de globale ligging van het projectgebied in groter verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het projectgebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het projectgebied is aangegeven op de geometrische plaatsbepaling behorende bij deze ruimtelijke onderbouwing.
1.3 Geldend bestemmingsplan Op dit moment is het bestemmingsplan “Centrumgebied Waalwijk” van de gemeente Waalwijk het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige projectgebied. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 september 2008. De gronden hebben gedeeltelijk de bestemming ‘Gemengde doeleinden III’ met de aanduidingen ‘tuin’, ‘dove gevel bouwlaag 3’ en ‘horecagebied’, gedeeltelijk de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden, overheidsvoorzieningen – gemeentehuis’ met de aanduidingen ‘tuin’ en ‘tuinmuur’ en gedeeltelijk de bestemming ‘Centrumdoeleinden II’. Daarnaast liggen de aanduidingen ‘Geluidzone industrieterrein Haven’ en ‘Zuidelijke begrenzing laagvliegroute' gedeeltelijk over het projectgebied.
Hoofdstuk 1
3
Image © 2014 Aerodata International Surveys © 2014 Tele Atlas © 2014 Google
TM
Image © 2014 Aerodata International Surveys © 2014 Tele Atlas © 2014 Google
TM
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie projectgebied (projectgebied in rood kader, boven: globale ligging in groter verband, onder: gedetailleerde ligging in nabije omgeving)
4
Hoofdstuk 1
De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van 10 grondgebonden woningen waardoor dit niet overeenstemt met de bestemmingen in het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 ‘Bestaande situatie’, dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het projectgebied en directe omgeving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader dat van belang is voor de voorgestane ontwikkeling uiteengezet. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de planologische aspecten. Voor diverse aspecten zoals beeldkwaliteit, cultuurhistorie en archeologie wordt aangegeven wat de effecten van het project zijn. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke onderbouwing aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggende ruimtelijke onderbouwing uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt het project beschreven. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en het maatschappelijk draagvlak voor het plan.
Hoofdstuk 1
5
6
Hoofdstuk 1
2. BESTAANDE SITUATIE 2.1 Ruimtelijke structuur Het centrum van Waalwijk wordt gekenmerkt door een helder stratenpatroon met een orthogonale gridstructuur. De Grotestraat is onderdeel van een lang, oost-west lopend historisch lint, de ‘Langstraat’, dat verschillende dorpen met elkaar verbind en wordt gekenmerkt door een grote hoeveelheid waardevolle panden. Loodrecht op de Grotestraat staat een aantal straten waarvan de Stationsstraat de belangrijkste winkelstraat is. Waar deze twee historische straten elkaar ontmoeten, liggen de Markt en het Raadhuisplein met daaraan het monumentale raadhuis. Dit is een belangrijk punt in het hart van het centrum dat onlangs is getransformeerd tot wandel- en winkelpromenade. Aan de noordzijde van de Hooisteeg ligt de Winterdijk. De Winterdijk begrenst in dit centrumdeel van Waalwijk het kernwinkelgebied met de Taxandriazone. Deze dijk was oorspronkelijk bedoeld om Waalwijk tegen hoge waterstanden te beschermen. Nu heeft de Winterdijk alleen nog een secundaire waterkerende functie en fungeert het als een groene, landschappelijke as. In het rapport ‘Monumentale beplantingen in Waalwijk’ wordt de Winterdijk aangemerkt als één van de zeer waardevolle grotere groenelementen. Het projectgebied ligt aan de westzijde van de straat de Hooisteeg. Aan de oostzijde van de Hooisteeg staan arbeiderswoningen van begin 20e eeuw die vooral gebruikt worden als ambachtelijke winkel-/werk ateliers. Deze zijn een aantal jaren geleden volledig gerenoveerd en verkeren derhalve in goede staat. Aan de zuidkant van het projectgebied ligt de Grotestraat; een belangrijke oost-west route. Direct ten westen van het projectgebied ligt het monumentale Raadhuiscomplex van architect A.J. Kropholler en aan de noordkant ligt de Winterdijk en de Taxandriazone. In de Taxandriazone bevonden zich voorheen met name scholen, kantoren en parkeervoorzieningen. Inmiddels bevindt zich daar het gemeentehuis. De noordzijde van de Taxandriazone wordt begrensd door de Rijksweg A59. Ten zuiden van de Grotestraat ligt het kernwinkelgebied met het winkelcentrum ‘De Els’. De Hooisteeg fungeert derhalve als belangrijke verbinding tussen het centrum en het gemeentehuis aan de Taxandriaweg en vormt voor voetgangers één van de entrees naar het centrum van de stad. Binnen het projectgebied is geen bebouwing aanwezig. Het perceel betreft een stuk grasland.
Hoofdstuk 2
7
2.2 Functionele structuur Aan de oostzijde van de Hooisteeg zijn monumentale arbeiderswoningen gelegen. Deze zijn in gebruik als ambachtelijke winkel-/werkateliers. In het zuidelijke deel van de Hooisteeg aan de Grotestraat bevinden zich diverse winkels en een restaurant. In de aangrenzende Kropholler bebouwing (ten westen van het projectgebied) bevinden zich onder andere kantoren en een horecavestiging met bovenwoning. Het projectgebied betreft een onbebouwd perceel, dat is ingericht als grasland.
8
Hoofdstuk 2
3. BELEIDSKADER
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een ruimtelijke ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
3.1 Beleid Rijk, provincie, regio 3.1.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien: • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys; • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed; • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Hoofdstuk 3
9
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Brabant zijn de volgende opgaven van nationaal belang: • het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport ZuidoostNederland; • versterking van de primaire waterkeringen; • deelprogramma’s Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en herstructurering van het Deltaprogramma; • EHS inclusief Natura 2000-gebieden; • buisleidingennetwerk ruimtelijk mogelijk maken; • onderzoek naar goederenvervoer over het spoor; • hoofdenergienetwerk (380 KV) over de grens; • voorkeursgebieden grootschalige windenergie Westelijk Noord-Brabant. Doorwerking projectgebied De ontwikkeling die met onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakt wordt, betreft de realisatie van 10 grondgebonden woningen op een inbreidingslocatie. Dit heeft geen nationaal belang en het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011) Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en
10
Hoofdstuk 3
hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling. Doorwerking projectgebied Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan. Ladder voor duurzame ontwikkeling Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn. Doorwerking projectgebied Het project is kleinschalig en draagt bij aan het vergroten van de keuzevrijheid in woningtypen in het centrum van Waalwijk waaraan behoefte is. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid uit de woonvisie van de gemeente en is er sprake van het invullen van een stukje van de regionale behoefte (zie ook paragraaf 3.1.2 Provinciaal beleid, onder het kopje Verordening Ruimte 2014). De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de eerste trede van de ladder van duurzame verstedelijking. Het projectgebied maakt onderdeel uit van het bestaande stedelijk gebied. Daardoor vormt de ladder voor duurzame ontwikkeling geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 3
11
3.1.2 Provinciaal beleid Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van NoordBrabant. De provincie streeft naar een complete kennis- en innovatieregio. Daarvoor zijn een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, natuur- en landschapsontwikkeling, een robuust verkeer- en vervoersysteem en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven van cruciaal belang. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). Dit is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen: 1. Regionale contrasten; 2. Een multifunctioneel landelijk gebied; 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem; 4. Een betere waterveiligheid door preventie; 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding; 6. Ruimte voor duurzame energie; 7. Concentratie van verstedelijking; 8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad; 9. Groene geledingszones tussen steden; 10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen; 11. Economische kennisclusters; 12. (inter)nationale bereikbaarheid; 13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
12
Hoofdstuk 3
Voor de ontwikkeling die met onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol. Concentratie van verstedelijking De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken: - zorgvuldig ruimtegebruik; - meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit; - betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur; - versterking van de economische kennisclusters. Voor de ontwikkeling die met onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, spelen de elementen ‘zorgvuldig ruimtegebruik’ en ‘meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit‘ een rol. Zorgvuldig ruimtegebruik De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het ‘aansnijden van nieuwe ruimte’ voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
Hoofdstuk 3
13
Doorwerking projectgebied De ontwikkeling die met onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, betreft de realisatie van tien woningen op een perceel in een kern (Waalwijk) in het stedelijk gebied. De karakteristiek van het gebied blijft in tact en er is sprake van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied (zie paragraaf 4.1 Stedenbouw en landschap van deze ruimtelijke onderbouwing). Daarnaast is er met de voorgestane ontwikkeling sprake van herstructurering en daarmee van zorgvuldig ruimtegebruik. De voorgestane ontwikkeling is zodoende in overeenstemming met het provinciale beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014. Verordening Ruimte 2014 De Verordening ruimte is op 19 maart 2014 in werking getreden. In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De volgende artikelen zijn voor de ontwikkeling die met onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt van belang: 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling1 bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording waaruit blijkt dat: 1. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden; 2. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
1
Bij toepassing van de verordening wordt onder toelichting bij een bestemmingsplan tevens begrepen de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
14
Hoofdstuk 3
3.
een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald. Er dient toepassing gegeven te worden aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit houdt in ieder geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden. Daarnaast dient bij een stedelijke ontwikkeling toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening; de ladder voor duurzame verstedelijking. 4.2 Stedelijke ontwikkeling Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied. 4.3 Nieuwbouw van woningen De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop: 1. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen; 2. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken van het regionaal ruimtelijk overleg, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen (uitgedrukt in aantallen woningen) waarover een gemeente beschikt, die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt. Doorwerking projectgebied Voor wat betreft de verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Planologische aspecten en hoofdstuk 5 Milieuaspecten. In deze hoofdstukken wordt op al de genoemde aspecten onderbouwd dat de voorgestane ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het projectgebied en de directe omgeving daarvan. Ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik kan gesteld worden dat de feitelijke mogelijkheden ontbreken om de 10 woningen binnen het toegestane ruimtebeslag te realiseren. Voor de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar para-
Hoofdstuk 3
15
graaf 3.1.1 Rijksbeleid. Gezien het voorgaande is de voorgestane ontwikkeling in lijn met artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014. Het projectgebied ligt binnen gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte als ‘bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied’ zijn aangeduid. De voorgestane ontwikkeling is zodoende in overeenstemming met artikel 4.2 van de Verordening ruimte 2014. Voor wat betreft artikel 4.3 van de Verordening ruimte 2014 kan het volgende worden gesteld: Elk jaar worden er door de regiogemeenten Hart van Brabant en de provincie Noord-Brabant woningbouwafspraken gemaakt. Zo is ook voor 2014 – op 19 december 2013 – de Regionale agenda wonen 2014 bestuurlijk vastgesteld. In deze Regionale agenda wonen 2014 zijn ook zaken vastgelegd in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave. Dit wordt vastgelegd voor de korte termijn (2013 t/m 2017) en voor de middellange termijn (2013 t/m 2022). Daarbij wordt ook aangegeven wat er is opgenomen aan harde capaciteit. In onderstaande tabellen is voor de komende vijf- en tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave.
16
Hoofdstuk 3
Om in de totale woningbehoefte (inclusief de verwachte sloop) voor de eerst komende 10 jaar te kunnen voorzien, is in Midden-Brabant een totale plancapaciteit van ca. 21.000 woningen benodigd (voor Waalwijk 2.280 woningen). In zijn totaliteit liggen in deze regio de totale plancapaciteit (Waalwijk 2.025 woningen) en de benodigde capaciteit (Waalwijk 2.280 woningen) dicht bij elkaar; in kwantitatieve zin lijkt sprake te zijn van een (meer) realistisch regionaal woningbouwprogramma. Dit betekent echter niet dat dit voor alle gemeenten het geval is. In een enkele gemeente is sprake van overprogrammering (niet voor Waalwijk). Ook is daarmee niet gezegd dat woningbouwplanning en –programmering kwalitatief op orde is. Ook voor de korte termijn beschikken de meeste gemeenten over voldoende plancapaciteit. Daarmee lijkt de woningbouwplanning, in ieder geval kwantitatief, voor deze gemeenten op orde te zijn. Wat opvalt is dat een groot deel van de gemeenten een acceptabele harde plancapaciteit heeft op de tienjaarsperiode: rond 50% van de geprognosticeerde woningbehoefte (voor Waalwijk is dit 32%). Dit biedt deze gemeenten (ook Waalwijk), in ieder geval in kwantitatieve zin, (voldoende) ruimte om nog (nieuwe) harde plancapaciteit toe te voegen en dit bovendien op een wijze te doen die tegemoet komt aan de wens om meer flexibiliteit te brengen in de planning en programmering. De (gemeten) omvang van de harde plancapaciteit zegt echter niet alles
Hoofdstuk 3
17
over de hardheid van de plannen. Wanneer bijvoorbeeld een gemeente een intentieovereenkomst aangaat met een ontwikkelaar, is er al sprake van een vorm van ‘hardheid’ van het plan. Vooralsnog vindt provinciale sturing alleen plaats op de harde plancapaciteit zijnde de vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen. Vrijwel alle gemeenten hebben het afgelopen jaar hun totale plancapaciteit (voor de komende 10 jaar) teruggebracht. Daarmee is ook de totale regionale plancapaciteit afgenomen (circa 9 %). De meeste gemeente beschikken over een gezonde hoeveelheid harde plancapaciteit in relatie tot het programma (ook Waalwijk). Op grond van het bovenstaande is de conclusie dat er voor de gemeente Waalwijk op basis van de lokale/regionale woningbouwcijfers geen overschrijding is van de toelaatbare harde plancapaciteit. Er wordt voldaan aan het gestelde in art. 4.3 van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.
3.2 Beleid gemeente Woonvisie De gemeente Waalwijk heeft op 29 mei 2009 haar Woonvisie 2010 – 2019 ‘Over woonlasten en lusten’ vastgesteld. In de woonvisie zijn drie thema’s uitgewerkt: de inzet voor doelgroepen, de inzet per wijk en dorp en een vertaling naar een woningbouwprogramma. Die uitwerking rust op een meer algemene visie op het wonen in Waalwijk: de visie op hoofdlijnen. Kernpunten in de visie op hoofdlijnen zijn: Behoud en versterking van het karakter van de gemeente Waalwijk (een levendig centrum, rustige groene wijken en kernen met een eigen karakter). Daarin past ‘gerichte verdichting’, altijd in combinatie met versterking van de omgevingskwaliteit. Soms is behoud van een uitgesproken groen en rustig karakter cruciaal. Groei is daarbij een middel om in woonbehoefte te voorzien en geen doel op zich. Voor iedereen een thuis bieden. Groepen die speciale aandacht vragen zijn: - Senioren en / of mensen met een zorgvraag: de juiste woningen en een passende woonomgeving (waarbij pluswijken een belangrijke rol spelen). - Lagere en middeninkomens, waarbij we werken met een verbrede doelgroep. In de sociale voorraad is het aantal woningen belangrijk, maar gaat het vooral om het verbeteren van de kwaliteit.
18
Hoofdstuk 3
Wijken en kernen met een eigen karakter: de woonwensen zijn divers en er zijn in de bestaande wijken kansen om alternatieven te bieden naast Landgoed Driessen (te realiseren uitbreidingswijk). In Waspik en SprangCapelle is het eigen karakter en de eigen woningbehoefte leidend. Programma voor het wonen: kwaliteit gaat boven kwantiteit. Centraal staan variatie en keuzevrijheid, gestaag bouwen voor keuzevrijheid, duurzaamheid en leefbare buurten in een prettige woonomgeving. In Waspik dient men te zorgen voor meer nultredenwoningen.
Doorwerking projectgebied Bij de inrichting van het perceel waarbij in 10 grondgebonden woningen wordt voorzien, wordt het beleid uit de woonvisie in acht genomen; de te realiseren woningen zorgen voor behoud en versterking van het karakter van het gebied en het voorziet in de eigen woningbehoefte (geschikt voor meerdere doelgroepen: starters, lage- en middeninkomens) en vergroot de keuzevrijheid in het Waalwijkse centrum. Er is sprake van inbreiding in de bestaande stad. Er wordt gerichte verdichting mogelijk gemaakt, in combinatie met een verbetering van de omgevingskwaliteit en leefbaarheid. Strategische visie Waalwijk 2020 - De schakel van Midden Brabant Deze strategische visie bevat de strategische hoofdlijnen voor besluitvorming, beleid en projecten tot 2020 en is een handelingskader voor gemeenteraad, college van burgemeester en wethouders en medewerkers van de gemeente Waalwijk. De volgende missie staat centraal: De gemeente Waalwijk is een stedelijk knooppunt dat met zijn krachtige economische functie en karakteristieke kernen en omgeving een vitale schakel is in de regionale netwerken van Midden Brabant. Gezien de demografische ontwikkeling in de regio is een sterke groei van de woningvoorraad niet opportuun. Enige groei wel en die is gericht op de opvang van de eigen behoefte en dient vooral om de verscheidenheid in het woningaanbod te vergroten. Het gaat om kwaliteit, niet om kwantiteit. In 2020 vormen duurzame en diverse woonmilieus een belangrijke nieuwe kracht van Waalwijk. Dit vraagt om het toevoegen van onderscheidende kleinstedelijke woonmilieus met bijzondere kwaliteiten: hoogwaardige, en vernieuwende architectuur, duurzame woningen, doelgroepneutrale woningen nabij voorzieningen (flexibele woonvormen die kunnen inspelen op ontwikkelingen in de woningmarkt; momenteel de vraag van starters en senioren), aangevuld met ruim wonen aan de rand van een groene omgeving. Inbreiding op reeds bebouwde plekken gaat in principe voor uitbreiding, open en groene locaties in bestaand bebouwd gebied blijven zoveel mogelijk behouden. Uitbreiding is dus niet onmogelijk, maar niet een vanzelfsprekende eerste keus. De bestaande woonvoorraad wordt kwalitatief sterk verbeterd.
Hoofdstuk 3
19
Doorwerking projectgebied De inrichting van het perceel waarbij in 10 grondgebonden woningen wordt voorzien, is in lijn met het gemeentelijk beleid uit de strategische visie; de te realiseren woningen zorgen voor behoud en versterking van het karakter van het gebied en het voorzien in de eigen woningbehoefte. Daarnaast is er sprake van ruime woningen aan de rand van een groene omgeving. Parkeernormennota Deze nota heeft als doel om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijker te maken, zodat het voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars duidelijk is welke normen gehanteerd worden bij een bouwaanvraag. De parkeernorm is een middel om bij (ver)bouw te zorgen dat er voldoende parkeerplaatsen zijn. Dat wil zeggen dat het bedoeld is voor nieuw(ver)bouwsituaties en niet voor bestaande situaties. Elke initiatiefnemer van een bouwplan is verantwoordelijk voor het realiseren van een eigen parkeeroplossing op eigen terrein. Een nieuw bouwinitiatief (verbouw, nieuwbouw, functieverandering) mag geen parkeerproblemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent in principe dat het oplossen van de parkeereis op eigen terrein moet plaatsvinden. Voor verschillende categorieën van bebouwing bestaan verschillende parkeernormen. Daarnaast gelden voor de verschillende gebieden van de gemeente specifieke normen. Voor de gemeente wordt een onderscheid gemaakt in drie typen gebieden, te weten, het centrum van de stad Waalwijk, de schil die er om heen ligt en al het overige gebied van de gemeente. De parkeernormen geven het aantal parkeerplaatsen bij een bestemming aan, dat niet mag worden onderschreden, de zogenoemde minimumparkeernormen. Doorwerking projectgebied De inrichting van het perceel waarbij in 10 woningen wordt voorzien, is in lijn met het gemeentelijk beleid uit de Parkeernormennota: zie paragraaf 4.2 voor de onderbouwing ten aanzien van de parkeereis voor de voorgestane ontwikkeling. Welstandsnota In de Welstandsnota Waalwijk 2012 is onder andere beschreven aan welke criteria de welstandscommissie toetst bij de beoordeling van bouwplannen. Met het uitvoeren van welstandstoezicht stelt de gemeente zich ten doel een wezenlijke bijdrage te leveren aan de verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Een hoge ruimtelijke kwaliteit betekent een prettig woon-, leef- en werkklimaat binnen de gemeentegrenzen. In paragraaf 4.1 zal worden ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van de woning.
20
Hoofdstuk 3
Doorwerking projectgebied De inrichting van het perceel waarbij in 10 woningen wordt voorzien, is in lijn met het gemeentelijk beleid uit de Welstandsnota. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 3
21
22
Hoofdstuk 3
4. PLANOLOGISCHE ASPECTEN 4.1 Stedenbouw en landschap Het bouwplan bestaat uit 10 woningen, 9 daarvan worden in één blok gerealiseerd, die georiënteerd is op de Hooisteeg. De 10e woning is een vrijstaande woning die georiënteerd is op de Winterdijk. Om te voorkomen dat aan de Hooisteeg een te massieve gevelwand ontstaat, kennen de gevels een grote mate van verticale geleding en detaillering. Dit wordt nog eens versterkt door de afwisseling van langskappen met dwarskappen op de koppen en in het midden een topgevel. Daarnaast zijn er doorgetrokken gevelonderdelen in de vorm van dakkapellen aanwezig. Er worden diverse bouwopties meegenomen in het bouwplan, te weten dakkappellen aan de achterzijde van de woningen en een eenlaagse uitbouw van twee meter aan de achterzijde van de woningen. De woningen bestaan uit twee lagen met een kap, waarmee een goothoogte van circa 6 meter en een nokhoogte van circa 10 meter wordt bereikt. Wat materialisering betreft wordt aangesloten op de omliggende bebouwing; er wordt gebruik gemaakt van Hollandse bakstenen in een donkerrode / bruine tint met een in zwart uitgevoerde plint. De daklijsten en kozijnen zullen worden vervaardigd van kwalitatief hoogwaardig materiaal. Het bouwplan voor de woningen heeft een traditionele, enigszins historiserende, architectonische uitstraling. Een sfeer die prima past tussen de kleinschalige arbeiderswoningen en het grootse Raadhuis. Het gebied krijgt een ruimtelijke invulling met een schaal en maatvoering die zich goed voegt in de bestaande omgeving. De ontwikkeling van het bouwplan aan de Hooisteeg heeft mede tot doel het opwaarderen en optimaliseren van de voetgangersverbinding tussen de Taxandriazone en het kernwinkelgebied. Na de restauratie van de arbeiderswoningen tot ambachtelijke winkel-/werk ateliers aan de oostzijde (2002) is het niet meer dan vanzelfsprekend dat de gemeente veel waarde hecht aan het afronden en totstandkoming van bebouwing aan de westzijde van de Hooisteeg. Het herintroduceren van de woonfunctie in de Hooisteeg (sinds 1990 niet meer bewoond) draagt bij aan een sociaal veilig en levendig straatbeeld en creëert tevens een aantrekkelijk woon- en werkklimaat in het hart van Waalwijk. In de omgeving van het projectgebied is een belangrijke groenvoorziening aanwezig. Het betreft de groenblauwe zone die parallel loopt aan de Winter-
Hoofdstuk 4
23
dijk en die de Taxandriazone scheidt van het Waalwijkse centrumgebied. De openbare ruimte tussen de 10 woningen en de Winterdijk zal groen worden ingericht met parkeerplaatsen en een afscheidende muur. Het zuidelijke deel van het projectgebied, waar de 10 woningen gesitueerd zijn, behoudt zijn authentieke stenige karakter.
4.2 Verkeer en mobiliteit Verkeer De ontsluiting van het terrein vindt plaats via de Winterdijk en de Hooisteeg. De capaciteit van de Winterdijk en de Hooisteeg is zodanig dat het de verkeersbewegingen ten gevolge van de ontwikkeling kan verwerken. Parkeren Elke initiatiefnemer van een bouwplan is verantwoordelijk voor het realiseren van een eigen parkeeroplossing op eigen terrein. Voor de woningen geldt een parkeernorm van 1,5 per woning (middeldure woning, centrum). Dit betekent dat er ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling 15 parkeerplaatsen benodigd zijn. Binnen het projectgebied worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Meer ruimte is er niet op eigen terrein. In een dergelijke situatie dient de oplossing in de openbare ruimte te worden gevonden. In dit geval dienen vijf parkeerplaatsen dus openbaar opgelost te worden. De toekomstige woningeigenaren worden in de gelegenheid gesteld om een extra parkeervergunning te verwerven voor het nabij gelegen gemeentelijke parkeerterrein Hooisteeg-Oost (vanwege het autoluwe karakter van de Winterdijk mag op dit terrein uitsluitend geparkeerd worden met gebruikmaking van een parkeervergunning). De bezettingsgraad van dit terrein is minder dan 85% en de loopafstand tot de parkeervoorziening is 80 meter. Daardoor kan de resterende parkeercapaciteit op dit terrein worden toebedeeld aan de 10 woningen. Er is op dit terrein voldoende ruimte om vijf extra vergunningen uit te geven. Het bezoekersparkeren vindt plaats op de diverse openbare parkeerterreinen in de nabije omgeving, waaronder de parkeerlocatie Taxandriaweg op een afstand van circa 260 meter. In de bestaande situatie hebben de gronden de bestemmingen ‘Gemengde doeleinden III’, ‘Maatschappelijke doeleinden, overheidsvoorzieningen – gemeentehuis’ en ‘Centrumdoeleinden II’. Deze bestemmingen zorgden voor een hogere parkeerdruk dan de 5 parkeerplaatsen die in de toekomstige situatie voor de 10 woningen benodigd zijn. Deze parkeerbehoefte werd opgelost
24
Hoofdstuk 4
in de openbare ruimte. Netto is er dus sprake van een vermindering van de parkeerdruk in het openbare gebied.
4.3 Archeologie en cultuurhistorie Archeologie Zoals op de uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waalwijk is weergegeven (zie afbeelding 2), is de verwachtingswaarde voor het projectgebied hoog. Zodoende is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in principe noodzakelijk. In februari 2004 heeft gemeente Waalwijk, vooruitlopend op de planontwikkeling aan de Hooisteeg, een (beperkt) archeologisch onderzoek uit laten voeren door BAAC (onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur en Cultuurhistorie). In drie fasen is er een achttal putten gegraven aan zowel de oost- als de westzijde van de straat de Hooisteeg. Uit eerder verricht bureauonderzoek en veldonderzoek op nabijgelegen percelen is gebleken dat ter plaatse van de huidige Grotestraat, die is gelegen op een zandrug, vanaf de 13e eeuw bewoning heeft plaatsgevonden als gevolg van ontginningswerkzaamheden vanuit de toenmalige noordelijke Maasloop. Uit het puttenonderzoek is gebleken dat ter plaatse van het projectgebied aan de Hooisteeg ontginning heeft plaatsgevonden, waarschijnlijk vanaf de 13e eeuw, en dat er een akker aanwezig is geweest. Voor de ontwatering zorgen noord-zuid gerichte veensloten. Op het terrein zijn geen bewoningssporen aangetroffen; mogelijk bevinden dergelijke sporen zich wel onder de huidige bebouwing langs de Hooisteeg nabij de Grotestraat. Vermoedelijk is het terrein vanaf de 15e eeuw door de bewoners op de zandrug (Grotestraat) in gebruik geweest als achtererf of moestuin. De resten van deze oude achtererven worden afgedekt met een dikke laag recent puin. De straat de Hooisteeg zelf ligt niet langs een oude ontginningssloot en is derhalve van een recentere datering. Gezien het bovenstaande is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 4
25
Afbeelding 2: Archeologische beleidskaart gemeente Waalwijk (rood kader geeft globale ligging projectgebied weer)
Cultuurhistorie Het projectgebied is gesitueerd aan de Hooisteeg. De voormalige bebouwing ter plaatse van het projectgebied werd als beeldverstorend beoordeeld. Deze bebouwing is enkele jaren geleden gesloopt, zodat ruimte is gemaakt voor herontwikkeling. De Winterdijk en de Grotestraat worden op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente aangewezen als historisch-geografische structuren. Daarnaast bevindt het projectgebied zich een gebied waar lintbebouwing, rijksmonumenten, een gemeentelijk monument en overige bebouwing aanwezig is. Zoals in paragraaf 4.1 is beschreven doet de voorgestane ontwikkeling van de woningen geen afbreuk aan deze cultuurhistorisch waardevolle omgeving, er is zelfs sprake van een versterking van de structuur.
26
Hoofdstuk 4
5. MILIEUASPECTEN
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf worden de verschillende voor deze ruimtelijke onderbouwing relevante milieuaspecten behandeld.
5.1 Water Beleidskader Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn en heeft tot doel de ecologische en chemische waterkwaliteit te verbeteren. De Kaderrichtlijn water (KRW) moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Binnen de KRW worden twee soorten doelstellingen onderscheiden: - ecologische doelstellingen. Dit betreft de levensvormen (planten, dieren) die men terug wil hebben in en rond het water; - chemische doelstellingen. Deze geven aan welke chemische stoffen in het water mogen voorkomen en in welke hoeveelheid. De KRW gaat uit van standstil: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en “de vervuiler betaalt”. Waterbeheer 21e eeuw (WB21) Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
Hoofdstuk 5
27
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later werden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW. Nationaal Waterplan Het Rijk werkt aan een opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding: het Nationaal Waterplan (NWP). In het NWP wordt uitgegaan van de strategie die bestaat uit: - meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten; - met een adaptieve aanpak anticiperen op de toekomstige ontwikkelingen; - betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Waterwet De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland: - Wet op de waterhuishouding; - Wet op de waterkering; - Grondwaterwet; - Wet verontreiniging oppervlaktewateren; - Wet verontreiniging zeewater; - Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904); - Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'); - Waterstaatswet 1900. Ook verhuist de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming naar de Waterwet (dit gebeurt via de Invoeringswet).
28
Hoofdstuk 5
Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet kunnen Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging nog beter tegengaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld: zes vergunningen uit de bestaande 'waterbeheerwetten' gaan op in één watervergunning. Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen en voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst. Provincie Noord-Brabant: provinciaal waterplan 2010-2015 Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015 en vormt een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord-Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaalmaatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema’s in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen. Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij
Hoofdstuk 5
29
verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-ofpipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol. Waterschap Brabantse Delta: waterbeheersplan 2010-2015 Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het projectgebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebodsen verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m2. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Waterschap Brabantse Delta heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. De visie van het waterschap op het waterbeheer na 2010 ziet er als volgt uit: • Dynamische samenleving; Het waterschap heeft drie heel verschillende toekomstbeelden verkend en daaruit afgeleid welke voorbereidingen altijd goed zijn. • Verantwoord en duurzaam; Maatschappelijk verantwoord ondernemen is verankerd in het werkproces. Zuinig omgaan met water en energie en gebruik van duurzame materialen zijn daar onderdelen van. • Inhaalslag beheer en onderhoud; De afgelopen jaren lag het accent op aanleg van nieuwe projecten. De komende jaren krijgen beheer en onderhoud een impuls. • Effectief samenwerken; Veel partijen zijn betrokken bij waterbeheer. Samenwerken op alle niveaus maakt het waterbeheer effectiever en goedkoper. Het waterschap werkt aan een beter watersysteem, voor mensen en voor flora en fauna. Het watersysteem moet robuuster worden: veiliger, minder kwetsbaar voor regenval en droogte, schoner, natuurlijker en beter toegankelijk voor recreanten. De volgende thema’s worden dan ook behandeld: • Thema Veilige dijken; • Thema Droge voeten; • Thema Voldoende water;
30
Hoofdstuk 5
• Thema Gezonde natuur; • Thema Schoon water; • Thema Genieten van water. Deze thema’s pakt het waterschap integraal op. In het waterbeheerplan staan de doelen en de noodzakelijke maatregelen. Bij de keuze daarvan heeft het waterschap een afweging gemaakt tussen belangen van boeren, bedrijven, burgers, natuurbeheerders en andere partijen. Bovenstaand beleid betekent onder andere dat er ‘hydrologisch neutraal’ moet worden gebouwd. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verharding valt, in principe niet versneld mag worden afgevoerd. Er zal moeten worden gezocht naar vormen van hergebruik, vasthouden of bergen van hemelwater. Vermenging van vuil en schoon (hemel-) water wordt niet wenselijk geacht. Waterschap De Brabantse Delta: toetsingskader ruimtelijke ordening Het toetsingskader ruimtelijke ordening vormt de ruimtelijke vertaling van het waterschapsbeleid. In het document 'De ruimte blauw geordend' geeft het waterschap aan waar en hoe (onder de randvoorwaarden van een duurzaam watersysteem) kansen liggen voor landbouw en stedelijke functies. Gemeente Waalwijk: Gemeentelijk Waterplan De gemeente Waalwijk heeft in 2010 een waterplan opgesteld voor het gehele gebied van de gemeente. De kern van het Gemeentelijke Waterplan is het ontwikkelen van een visie op het waterbeheer. Binnen de gemeentegrenzen van Waalwijk zijn er verschillende knelpunten die nu en/of in de toekomst voor overlast en andere problemen kunnen zorgen. Het betreft in het algemeen knelpunten waar een deel van de burgers van de gemeente Waalwijk last van hebben. Dit kan zijn als omwonenden of als gebruiker van het water (watersport, vissen, zwemmen). Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het water mede ordenend. Hiertoe wordt de huidige afstemming tussen gemeente en de waterschappen voortgezet. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt nagegaan of water naast een functie voor de ont- en afwatering ook andere functies kan krijgen zoals beleving (wonen aan het water, fietsen/wandelen langs het water), recreatie (vissen, varen) of natuur. Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2015 De gemeenteraad van Waalwijk heeft op 9 december 2010 het nieuwe gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vastgesteld. In het GRP staan de beleidsvoornemens en maatregelen voor het Waalwijkse rioolstelsel en het daaraan ge-
Hoofdstuk 5
31
koppelde waterbeheer voor de periode 2011 tot en met 2015. Ook is de uitbreiding van taken die de wet de gemeente voorschrijft in het plan opgenomen. In het nieuwe rioleringsplan wordt voorgesteld om het succesvolle beleid van de afgelopen jaren voort te zetten met een aantal aanvullende speerpunten: volksgezondheid, milieu/ecologie en doelmatig beheer. Daarnaast is een evenwichtig maatregelenpakket opgenomen, met een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen tegen de laagste maatschappelijke kosten. De maatregelen staan in het ‘Integrale Uitvoerings Programma (IUP)’, waarbij voor de keuze van de rioleringswerkzaamheden onderstaande volgorde is aangehouden: Samenloop: rioleringsmaatregelen die “meeliften” met voorgenomen projecten op gebied van reconstructie, revitalisatie, herinrichting; Autonoom: rioleringsmaatregelen waarbij niet kan worden meegelift, maar die moeten worden uitgevoerd (hersteld of vervangen) vanwege het risico op instorten; Overige maatregelen: rioleringsmaatregelen die onder meer vermindering van de belasting van de zuiveringsinstallatie en van de vervuiling van het oppervlaktewater tot doel hebben. Naast de vervanging van slechte riolen en doelmatig beheer dient vervuiling van het oppervlakte water uit het rioolstelsel te worden voorkomen. Samenwerking met de waterbeheerder Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het (voor)overleg door de gemeente Waalwijk voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta. Huidige situatie watersysteem Algemeen Het projectgebied ligt aan de noordzijde van het centrum van Waalwijk. Het grootste deel van de locatie is in het verleden in gebruik geweest als burgerlijk- en utiliteitsgebouw. Deze panden zijn in de periode 1997-2005 gesloopt. Vanaf 2005 is de locatie onbebouwd en in gebruik als openbaar groen (grasveld). Op de locatie hebben nooit bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Bodem en grondwater Het globale bodemprofiel ter plaatse is als volgt: 0 – 5 m-mv: slecht doorlatende deklaag, Nuenengroep en Holoceen, veen en klei. 5 – 33 m-mv: 1e watervoerende pakket, formaties van Kreftenheye, Sterksel. Dit pakket bestaat voornamelijk uit (grindhoudend) grof zand.
32
Hoofdstuk 5
33 – 60 m-mv: scheidende laag, formatie van Kedichem, Tegelen. Dit bestaat uit (zandig) leem. De grondwaterstroming van het freatisch grondwater is regionaal noordnoordwestelijk gericht en staat onder invloed van de Maas, lokale watergangen, onttrekkingen en drainage- en rioleringsstelsels. Oppervlaktewater Binnen de grenzen van het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het projectgebied is echter wel oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een sloot. Op de schouwkaart van het waterschap Brabantse Delta is zichtbaar dat het projectgebied niet direct grenst aan een van de watergangen op deze kaart (de sloot ten noorden van het projectgebied is geen categorie A of B watergang), waardoor keurzonering niet van toepassing is op het projectgebied. Riolering De huidige riolering rondom het projectgebied is vernieuwd en is als een gescheiden stelsel uitgevoerd waarop alle panden zijn aangesloten. Bij nieuwbouw dient conform het bouwbesluit het vuilwater en hemelwater gescheiden te worden aangelegd en aangeboden op de perceelsgrens. Grondwaterbescherming Het projectgebied is niet gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, of boringsvrije zone, alwaar de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord-Brabant van toepassing is. Water en natuur Het initiatief ondervindt geen belemmering door gebiedsbescherming in de omgeving, net zoals het initiatief geen negatief effect heeft op een natte natuurparel, EHS, of keurbeschermingsgebied. Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling In het kader van het voorgenomen ruimtelijke plan wordt het bestaande verharde oppervlak op het perceel uitgebreid met circa 1.300 m². Bij nieuwbouw dient conform de bouwverordening vuilwater en hemelwater gescheiden te worden afgevoerd. Het zoveel mogelijk afkoppelen van hemelwater is eveneens een beleidsstreven van het waterschap Brabantse Delta, alsook de gemeente Waalwijk. Het waterschap Brabantse Delta hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, kleiner dan 2.000 m² geen compenserende waterberging noodzakelijk is. Bij uitbreidingen groter dan 2.000 m² geldt dat per extra hectare verhard oppervlak 604 m³ hemelwater tijdelijk geborgen dient te wor-
Hoofdstuk 5
33
den. Infiltratie heeft hierbij de voorkeur boven berging in oppervlaktewater. Bij infiltratie geldt dat de voorkeur uitgaat naar bovengrondse infiltratievoorzieningen boven ondergrondse. Onderhavig initiatief betreft een uitbreiding met circa 1.300 m², waardoor compensatie niet aan de orde is. Daarnaast is het gezien de hoge grondwaterstand ter plaatse van het projectgebied niet reëel om de eigenaar van het perceel zelf om te laten gaan met het hemelwater dat op zijn terrein valt. Hemelwater wordt daarom middels riolering die gescheiden is van de vuilwaterriolering op de perceelsgrens aangeboden. Het kan worden aangesloten op het hemelwaterriool dat in de straat ligt waarna het wordt afgevoerd naar de waterpartij langs de Winterdijk. De vuilwaterafvoer kan worden aangesloten op het bestaande vuilwaterriool in de straat. Het rioolstelsel in de Hooisteeg en omgeving maakt deel uit van een gemengd stelsel binnen het bemalingsgebied ‘Werijtweg’ waarop alle panden zijn aangesloten. Het afvalwater wordt middels het vrijvervalriool getransporteerd naar het hoofdgemaal aan de Werijtweg, waarna het via dit gemaal van waterschap Brabantse Delta verpompt wordt naar de zuivering. De technische kwaliteit van nagenoeg al deze riolen is voldoende. Door reconstructies van diverse wegen zullen er in de komende jaren meerdere rioolwerkzaamheden plaats gaan vinden. De doelstelling is om alle huisaansluitingen, die aan vervanging toe zijn, te vervangen en in de afgesproken gebieden een gescheiden stelsel aan te leggen zodat een en ander afgekoppeld kan worden. Aangezien deze projecten zich op dit moment in een vroegtijdig stadium bevinden is het niet mogelijk om gedetailleerder op deze projecten in te gaan. Getoetst aan de doelstelling kan met betrekking tot de huidige situatie worden opgemerkt dat de afvoercapaciteit van dit stelsel overal toereikend is. Op dit moment zijn er bij de gemeente Waalwijk geen problemen bekend betreffende overlast. Ook de aanwezige overstortpunten en de overstortfrequentie leiden niet tot directe problemen. Conclusie Onderhavig plan betreft de realisatie van 10 woningen. De toename van het verharde oppervlak is kleiner dan 2.000 m² waardoor compensatie niet aan de orde is.
34
Hoofdstuk 5
5.2 Natuur De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Verordening ruimte (NoordBrabant) is vastgelegd. In het kader van de voorgestane ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd.2 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. Toetsing gebiedsbescherming - Wettelijke gebiedsbescherming Het projectgebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Langstraat, ligt op ongeveer twee kilometer van het projectgebied. Gezien deze afstand en de beperkte omvang van de ontwikkeling hoeft in het plan geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming. Toetsing gebiedsbescherming - Planologische gebiedsbescherming Het projectgebied ligt geheel buiten de EHS of Groenblauwe Mantel zoals deze is vastgesteld op de kaart van de Verordening Ruimte. Door de ontwikkeling zullen geen wezenlijke kenmerken van de provinciale groenstructuur worden aangetast. In de planvorming voor het gebied hoeft geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden. Toetsing Flora- en faunawet Het projectgebied is in beperkte mate geschikt als (potentieel) foerageergebied voor vleermuizen en (potentieel) nieuw foerageergebied kan ontstaan in de toekomstige tuinen van de geplande nieuwbouw. Gezien ook de beperkte grootte van het projectgebied zal de beoogde ontwikkeling geen wezenlijke invloed hebben op (mogelijk) aanwezige lokale populaties vleermuizen en de gunstige staat van instandhouding zal niet in het geding komen. Binnen het projectgebied zijn broedende vogels te verwachten. Over het algemeen zijn nesten van de meeste soorten vogels uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broeden nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Door de werkzaamheden buiten de broedperiode (half maart- half juli) uit te 2
Notitie natuurtoets Hooisteeg-west, Waalwijk (211x06412). BRO, 1 april 2014.
Hoofdstuk 5
35
voeren, wordt het risico op overtreding van de Flora- en Faunawet voor deze vogelsoorten sterk verminderd. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaatsvinden dienen de uitvoeringslocaties vooraf en tijdens de werkzaamheden ongeschikt gemaakt te zijn voor broedende vogels. Dit kan door het kort maaien en houden van de aanwezige vegetatie voorafgaand en tijdens het broedseizoen.
5.3 Bedrijfshinder Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven.3 Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk. Gebieden met functiemenging In de VNG-uitgave is een specifieke staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen voor gebieden met functiemenging. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan: stadscentra, dorpskernen en winkelcentra; horecaconcentratiegebieden; zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen; 3
Bedrijven en milieuzonering, VNG 2009.
36
Hoofdstuk 5
(delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën: categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd; categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden; categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen. Voor het toestaan van activiteiten zijn de volgende criteria gehanteerd: voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1; voor categorie B betreft het activiteiten: - in categorie 1 voor het aspect gevaar; - in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur; - in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid; - met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen); voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, maar met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen). Doorwerking projectgebied Het projectgebied bevindt zich aan de noordzijde van het centrum van Waalwijk. Er zijn zowel woningen als bedrijven en voorzieningen in de omgeving van het gebied gesitueerd. Daardoor is het gebied aan te wijzen als een gebied met functiemenging. In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een ‘Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging’ opgenomen. In deze lijst staan de categorie A, B en C activiteiten op een rij. In onderstaande tabel zijn de bedrijven en voorzieningen in de omgeving van het projectgebied opgenomen. Daarbij staat vernoemd tot welke categorie (A, B of C) het bedrijf of de voorziening behoort. Daarnaast wordt vermeldt op welke afstand tot het projectgebied het bedrijf of de voorziening zich bevindt.
Hoofdstuk 5
37
Naam
Adres
Omschrijving
sbi-
Cat.
2008
Werkelijke afstand
Best-Licht
(Lam-
Grotestraat 202
penier)
Detailhandel voor zover
47
A
110
561
A
70
561
A
50
47
A
50
9602
A
50
47
A
50
47
A
55
64,
B
75
561
A
75
561
A
65
47
A
20
561
A
10
47
A
10
47
A
15
47
A
20
47
A
25
n.e.g.
Petit Paris
Grotestraat 210
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. Eetcafé Kandinsky
Grotestraat 212
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. Fides Schoenen
Grotestraat 216
Detailhandel voor zover n.e.g.
Walter
de
Rooy
Grotestraat 218
Coiffures
Kappersbedrijven
en
schoonheidsinstituten
Bonito Ondermo-
Grotestraat 220
de
Detailhandel voor zover n.e.g.
Electro World Van
Grotestraat 226
Drongelen
Detailhandel voor zover n.e.g.
Rabobank
Grotestraat 234
Banken,
verzekerings-
bedrijven, beurzen
65, 66
De Witte Tijger
Grotestraat 247
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. La Vittoria IJssa-
Grotestraat 251
lon
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. Ventura
heren-
Grotestraat 265
mode Eetcafé
Detailhandel voor zover n.e.g.
Wolluk-
Grotestraat 269
inn
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. KDOO
Grotestraat 271
Detailhandel voor zover n.e.g.
Dierenspeciaalzaak
Grotestraat 273
Bakkers
Detailhandel voor zover n.e.g.
Discus Pinocchio
schoe-
Grotestraat 275
Shop
Grotestraat 279
nen Kobalt
Detailhandel voor zover n.e.g.
38
Detailhandel voor zover
Hoofdstuk 5
B.V.i.o.
n.e.g.
Christen-
Grotestraat 279A
Kerkgebouwen e.d.
9491
B
25
Grotestraat 283
Restaurants, cafetaria's,
561
A
50
47
A
10
47
A
10
gemeente gebouw De Bron Het Heerenhuys
snackbars,
viskramen
e.d. Antiquariaat
Ha-
Hooisteeg 2
gendoorn
Detailhandel voor zover n.e.g.
K 4 Art
Hooisteeg 4
Detailhandel voor zover n.e.g.
Ron Beumer Et-
Hooisteeg 6
Grafische afwerking
1814
A
10
Hooisteeg 8
Bibliotheken,
9101,
A
10
sen Brutus
Kunst
Meubelatelier Peetersdesign
Hooisteeg 10
Aktie Sport
Markt 2
musea,
ateliers, e.d.
9102
Detailhandel voor zover
47
A
10
47
A
70
47
A
90
561
A
100
47
A
105
84
A
60
561
A
10
74
A
10
84
A
50
n.e.g. Detailhandel voor zover n.e.g. Buggly Shoes
Markt 4
Detailhandel voor zover n.e.g.
Eetcafé City
Markt 5
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. Foto en Video J.
Markt 6-7
de Bont
Detailhandel voor zover n.e.g.
Gemeente
Waal-
Raadhuisplein 2-4
wijk
Openbaar bestuur (kantoren e.d.)
Grand-Café t Slot
Raadhuisplein 8
Restaurants, cafetaria's, snackbars,
viskramen
e.d. kantoor
Project-
Raadhuisplein 6-7
Overige
zakelijke
bureau / Wijkge-
dienstverlening: kanto-
richt werken
ren
Gemeente wijk
Waal-
Taxandriaweg 6
Openbaar bestuur (kantoren e.d.)
Binnen het projectgebied worden woningen gerealiseerd. De bedrijven en de voorzieningen in de omgeving van het projectgebied behoren allen tot categorie A of B activiteiten. Daarmee levert de voorgestane ontwikkeling binnen het projectgebied geen hinder op in de zin van bedrijven en milieuzonering voor bedrijven in de omgeving van het projectgebied.
Hoofdstuk 5
39
5.4 Geluid In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het projectgebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing om af te wijken van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: - wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; - wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Het projectgebied is gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A59, de Hertog Janstraat en de Taxandriaweg, waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is dan ook uitgevoerd.4 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. Conclusie Voor de gezoneerde wegen Taxandriaweg en Hertog Janstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Dit geldt tevens voor de niet gezoneerde wegen Winterdijk en Hooisteeg. Voor de Rijksweg A59 geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw langs een weg die gelegen is in buitenstedelijk gebied wordt tevens op een aantal toetspunten overschreden. Het overschrijden van de maximale ontheffingswaarde wordt in principe niet toegestaan door de Wgh. Conform het ontwerp van de woningen is ter plaatse van de hoekwoningen een gemetselde tuinmuur gemodelleerd. Deze muur heeft een hoogte van 1,80 meter. Vanwege de overschrijding van de maximale ontheffingswaarde is in overleg met de initiatiefnemer en de gemeente ter plaatse van deze hoekwoningen een extra scherm geplaatst. Dit scherm heeft een hoogte van minimaal 4 meter ten opzichte van maaiveld en een breedte van minimaal 1 meter vanaf de achtergevel van de woning. De massa van alle gemodelleerde schermen dient minimaal 10 kg/m² te bedragen en de schermen dienen zonder gaten en kieren uitgevoerd te worden. De geluidbelasting op de gevels verder verlagen door extra afscherming middels een extra geluidscherm is in de onderhavige situatie niet mogelijk c.q. wenselijk. Een andere oplossing is om de geveldelen ter plaatse van de toetspunten waar sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffings4
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (toetsing Wet geluidhinder) Nieuwbouw woningen Hooisteeg West te Waalwijk (documentnr. 1212/024/MD-01). Tritium Advies, 20 januari 2014.
40
Hoofdstuk 5
waarde (ondanks het scherm vindt dit nog steeds plaats op enkele punten) als ‘dove gevel’ (conform artikel 1b, lid 5 Wgh) uit te voeren. Dit betekent dat er ter plaatse van verblijfsruimten geen draaiende delen (ramen en deuren) in deze gevels zijn toegestaan. Aangezien draaiende delen voor de vereiste spuiventilatie noodzakelijk zijn, dient hier de woningindeling rekening mee te worden gehouden. De locatie van de vereiste dove gevels is weergegeven op de gevelaanzichten in bijlage 8 van de rapportage van het akoestisch onderzoek. Omdat de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, is onderzocht of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Er is gekeken naar de mogelijkheden om de geluidbelasting door middel van bron- en/of overdrachtsmaatregelen terug te brengen zodat de voorkeursgrenswaarde niet meer overschreden wordt. Het aanleggen van een (aanvullende) geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Voor het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregelen) geldt dat deze maatregel niet voldoet aan het doelmatigheidscriterium. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wgh.
5.5 Luchtkwaliteit De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Hoofdstuk 5
41
Conclusie De in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is en er voor wat betreft luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.
5.6 Bodemkwaliteit In het kader van de ruimtelijke onderbouwing vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Er heeft dan ook een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden.5 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. Conclusie Tijdens het veldonderzoek zijn ter plaatse van de meeste boringen bijmengingen met onder meer puin aangetroffen en is plaatselijk een ondoordringbare puinlaag aangetroffen, die niet onder de reikwijdte van de Wet bodembescherming valt. Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het grondwater is analytisch een verhoogd gehalte molybdeen aangetroffen, dat geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. In de grond zijn in de meest verdachte bodemlagen licht verhoogde gehalten van diverse zware metalen, PAK en/of PCB aangetroffen. Verder is plaatselijk een sterk verhoogd gehalte lood en een matig verhoogde gehalte PAK aangetroffen. Naar aanleiding van de sterk en matig verhoogde gehalten zijn aanvullende analyses en is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. De loodverontreiniging boven de interventiewaarde in de grond is ingekaderd en ingeschat op slechts enkele kubieke meters ter plaatse van boring 07 in het bodemtraject van 0,5-1,0 m-mv. Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging en bestaan er geen onaanvaardbare risico's. De PAK-verontreiniging boven de interventiewaarde in de grond in ingekaderd en ingeschat op circa 135 m3. Daarmee is sprake van een geval van ernstige verontreiniging. Een risicobeoordeling wijst uit dat voor het huidige gebruik (openbaar groen) en toekomstig gebruik 'wonen met tuin' geen
5
Verkennend en nader bodemonderzoek Locatie Hooisteeg West te Waalwijk (projectcode 12M462.1). CSO Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek B.V., 4 februari 2012.
42
Hoofdstuk 5
onaanvaardbare risico's bestaan. De verontreiniging hoeft daarom niet met spoed gesaneerd te worden. De PAK-verontreiniging en de loodverontreiniging worden tijdens het bouwrijp maken van de grond door de gemeente Waalwijk gesaneerd, voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden.
5.7 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen6 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.). Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen 6
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.
Hoofdstuk 5
43
met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevb en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants7. Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZObedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Beleid externe veiligheid gemeente Waalwijk De gemeente Waalwijk heeft op 5 juni 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid vastgesteld waarin zij aangeeft welke risico’s de raad acceptabel vindt en op welke manier zij deze risico’s wil beheersen. De ambitie van de gemeente Waalwijk is in de beleidsvisie als volgt omschreven: De gemeente Waalwijk wil zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving. De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door: - de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners; - de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in Waalwijk te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren. Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt: - woonwijken; - buitengebied; - bedrijventerrein Haven en Haven Zeven; - Overige bedrijventerreinen; - Gemengd gebied. Het projectgebied is gelegen in gebiedstype Gemengd gebied. De ambitie ten aanzien van Gemengd gebied kan als volgt worden samengevat: De gemeente streeft er naar om geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelf-
7
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
44
Hoofdstuk 5
redzame personen, zoals kinderen, bejaarden en gehandicapten toe te laten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen. In de bestaande situatie wordt bij objecten met verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied extra aandacht besteed aan risicocommunicatie. De gemeente Waalwijk heeft met betrekking tot het niet toelaten van nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzamen op 26 april 2012 een aanvullend beleid vastgesteld. Dergelijke objecten zijn nog altijd minder gewenst in een invloedsgebied, echter aan nieuwvestiging kan worden meegewerkt als aan gestelde randvoorwaarden wordt voldaan. Voor de volledige ambities voor Gemengd gebied en de andere gebieden wordt verwezen naar het Beleid Externe Veiligheid van de gemeente Waalwijk en de aanvulling hierop. Doorwerking projectgebied De te ontwikkelen woningen zijn kwetsbare objecten en er is zodoende getoetst aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Buisleidingen Volgens de risicokaart van de provincie Noord-Brabant zijn in de omgeving van het projectgebied twee buisleidingen aanwezig. Het betreft de volgende leidingen: - Aardgasleiding NEN 3650-leiding van Northern Petroleum Nederland BV. met een doorsnede van 11 inch en een druk van 95 bar op een afstand van circa 190 meter van het projectgebied; - Aardgasleiding NEN 3650-leiding Z-517-08 van Gasunie Transport Services B.V. met een doorsnede van 7 inch en een druk van 40 bar op een afstand van circa 260 meter van het projectgebied. Beide buisleidingen hebben geen PR 10-6 contour die buiten de buisleiding gelegen is. Daardoor worden de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico niet overschreden. Het projectgebied is buiten het invloedsgebied van de aardgasleiding van Gasunie gesitueerd waardoor het groepsrisico van deze leiding niet voor belemmeringen zorgt. Voor wat betreft het groepsrisico van de aardgasleiding van Northern Petroleum kan gesteld worden dat er in verhouding tot de bestemmingen uit het vigerend bestemmingsplan (te weten ‘Gemengde doeleinden III’, ‘Maatschappelijke doeleinden, overheidsvoorzieningen – gemeentehuis’ en ‘Centrumdoeleinden II’) met de realisering van 10 woningen sprake zal zijn van een afname van het aantal personen binnen het projectgebied. Het groepsrisico zal dan ook niet toenemen. Het aspect buisleidingen zorgt dan ook niet voor belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 5
45
Transport gevaarlijke stoffen Ten noorden van het projectgebied bevindt zich op een afstand van circa 120 meter de Rijksweg A59. De A59 heeft geen PR 10-6 contour die buiten de weg gelegen is. Daardoor worden de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico niet overschreden. Met betrekking tot de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over wegen binnen de (gehele) gemeente Waalwijk, is in opdracht van de gemeente Waalwijk een onderzoek uitgevoerd door de RMD WestBrabant.8 Dit onderzoek is als bijlage bij onderhavige ruimtelijke onderbouwing gevoegd. In dit onderzoek (voor de gehele gemeente) zijn (ondermeer) met betrekking tot de A59 groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Berekeningen zijn uitgevoerd op basis van het huidige vervoer en tevens op basis van het toekomstige vervoer. Voor het toekomstig vervoer zijn de vervoercijfers gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte conform de systematiek van het Basisnet weg en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Uit deze berekeningen blijkt dat zowel uitgaande van het huidige vervoer als van het toekomstige vervoer, het groepsrisico is gelegen onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het hoogste groepsrisico per kilometer is gelegen ter hoogte van de kern Waalwijk. Het hoogste groepsrisico bedraagt 0.5 maal de oriënterende waarde uitgaande van het (maximaal mogelijke) toekomstig vervoer en 0.2 maal de oriënterende waarde op basis van het huidige vervoer. Buiten de kern Waalwijk bedraagt het groepsrisico in alle gevallen minder dan 0.1 maal de oriënterende waarde. Opgemerkt wordt dat in deze berekeningen ook rekening is gehouden met de realisatie van het nieuwe gemeentehuis en tevens met de geplande naastgelegen kantoorgebouwen (bestemmingsplan capaciteit). Zoals hierboven gesteld neemt de personendichtheid in het projectgebied met de voorgestane ontwikkeling (de realisatie van 10 woningen) niet toe, waardoor het groepsrisico niet toe zal nemen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A59 zorgt dan ook niet voor belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling. Risicovolle bedrijven Stahl Europe B.V. Aan Sluisweg 10 in Waalwijk is het bedrijf Stahl Europe B.V.
8
Rapport ‘Gemeente Waalwijk Risicobeschouwing Vervoer Gevaarlijke Stoffen’. RMD West-Brabant, 1 april 2011.
46
Hoofdstuk 5
Plaatsgebonden risico Aangezien het projectgebied zich op een afstand van meer dan 200 meter van de inrichting Stahl bevindt, ligt het projectgebied niet in de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de inrichting. Groepsrisico Een groot deel van de gemeente, waaronder ook het projectgebied, is gelegen in het invloedsgebied van deze inrichting. Zoals hierboven gesteld neemt de personendichtheid in het projectgebied met de voorgestane ontwikkeling (de realisatie van 10 woningen) niet toe, waardoor het groepsrisico niet toe zal nemen. Verantwoording groepsrisico Het Bevi verplicht de gemeente het groepsrisico te verantwoorden van ieder ruimtelijk besluit dat de gemeente in het invloedsgebied neemt. De regionale brandweer heeft een standaard advies opgesteld voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen in het invloedsgebied van Stahl.9 Dit advies is als bijlage bij onderhavige ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Geadviseerd wordt om de volgende maatregelen te treffen: - bij gebruik van mechanische ventilatie toepassen van een afsluitbare mechanische ventilatie; - extra aandacht besteden aan detaillering van gevels, ramen en kozijnen zodat deze goed luchtdicht zijn uitgevoerd; - actief communiceren met de burgers en inrichtinghouders over de risico’s en de mogelijk te nemen maatregelen. Bovenstaande maatregelen worden getroffen. Voor een goede bestrijdbaarheid is het noodzakelijk dat de volgende onderdelen in orde zijn: - de opkomsttijd; er wordt in dit geval voldaan aan de norm; - waarschuwings- en alarmeringsinstallatie; het projectgebied ligt binnen de bebouwde kom van de kern Waalwijk waardoor de dekking voldoende is; - bluswatervoorziening; in de omgeving va het projectgebied is voldoende bluswater aangebracht; - bereikbaarheid hulpverleningsdiensten; de bereikbaarheid afdoende. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het projectgebied is voldoende, gezien de tabel in het advies van de brandweer. Het betreft immers woningen.
9
Brief van Brandweer Midden- en West-Brabant, onderwerp: Standaard advies externe veiligheid voor kleine ontwikkelingen in het invloedsgebied van Stahl Europe B.V..
Hoofdstuk 5
47
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat in het kader van de externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn.
5.8 Technische infrastructuur De kabels en leidingen zijn alle gelegen in openbaar gebied en leveren geen belemmeringen op.
48
Hoofdstuk 5
6. PLANBESCHRIJVING
De voorgestane ontwikkeling die met onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, betreft de realisatie van 10 grondgebonden woningen aan de Hooisteeg in Waalwijk. Bedrijvigheid en voorzieningen in combinatie met wonen is een gegeven in het centrum van Waalwijk, het is een gemengd gebied. Vanuit het oogpunt om deze menging van wonen en werken in stand te houden is het voorstelbaar dat ruimte wordt geboden aan de realisatie van de woningen. Dit dient te gebeuren op een functioneel en ruimtelijk verantwoorde manier. Dit is in onderhavige ruimtelijke onderbouwing aangetoond. Daarnaast dient het bouwplan ruimtelijk en stedenbouwkundig te passen in zijn omgeving. Ook dit is in onderhavige ruimtelijke onderbouwing aangetoond. Op het perceel aan de Hooisteeg worden 10 grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen bestaan uit twee lagen met kap. De goothoogte van de woningen is circa 6 meter, de nokhoogte circa 10 meter. Er worden diverse bouwopties meegenomen in het bouwplan, te weten dakkappellen aan de voor- en achterzijde van de woningen en een eenlaagse uitbouw van twee meter aan de achterzijde van de woningen. 9 woningen zijn met de voorzijde georiënteerd op de Hooisteeg en bevinden zich op het zuidelijke deel van het projectgebied. Het betreft een rij van aaneengebouwde woningen. Aan de noordzijde is de 10e woning gesitueerd. Dit is een vrijstaande woning die georiënteerd is op de Winterdijk. Aan de noordzijde van het projectgebied worden 10 parkeerplaatsen en een afscheidende muur gerealiseerd. De ontsluiting van de woningen vindt plaats op de Winterdijk en de Hooisteeg.
Hoofdstuk 6
49
50
Hoofdstuk 6
7. UITVOERBAARHEID 7.1 Economische uitvoerbaarheid Kostenverhaal Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Waalwijk verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (de ruimtelijke onderbouwing) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad van de gemeente Waalwijk besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c Wro is voldaan. Met onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het projectgebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat de ruimtelijke onderbouwing is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd. Financiële haalbaarheid Gebleken is dat de ontwikkelaar over voldoende middelen beschikt om de woning te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Verder is gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor de omgevingsvergunning, waarbij sprake is van strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan, is de te volgen procedure opgenomen in de Wabo. De procedure voor deze zogenaamde ‘uitgebreide Wabo-procedure’ (artikel 3.10 Wabo) betreft afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 7
51
Uitgebreide Wabo-procedure In het kader van de uitgebreide Wabo-procedure dient het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken ter visie te worden gelegd voor een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het besluit. Beroep en hoger beroep Na het verlenen van de vergunning kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank tegen de verleende vergunning. Tot slot kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
52
Hoofdstuk 7
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Oldenzaal www.BRO.nl