Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2, Angerlo NL.IMRO.PV00PIERIKSESTR2-ON01
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo VERGROTING AGRARISCH BEDRIJF
TOELICHTING
NL.IMRO.0299.PV00PIERIKSESTR2-ON01
Kampen, mei 2015 Opdrachtgever: VOF Huirne De heer A.B.T. Huirne en mevrouw J.M. Huirne - Assen Pieriksestraat 2 6986 BM ANGERLO
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1. INLEIDING ............................................................................................................................... 3 1.1. AANLEIDING.................................................................................................................................................... 3 1.2. HISTORISCHE EN HUIDIGE BEDRIJFSSITUATIE .................................................................................................. 4 1.3. GEWENSTE BEDRIJFSSITUATIE (PLAN) ............................................................................................................. 5 1.4. LEESWIJZER..................................................................................................................................................... 8 HOOFDSTUK 2. BELEIDSKADER...................................................................................................................... 9 2.1. ALGEMEEN ...................................................................................................................................................... 9 2.2. RIJKSBELEID.................................................................................................................................................... 9 2.3. PROVINCIAAL & REGIONAAL BELEID ............................................................................................................. 11 2.4. GEMEENTELIJK BELEID.................................................................................................................................. 17 2.4.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2010-2030...................................................................................... 17 2.4.2 Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 ........................................................................................................... 17 2.4.3 Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013-2030 ................................................................................ 17 2.4.4 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 ...................................................................... 18 2.4.5 Tussen belemmering en kans 'beleidsnotitie voor archeologie, ............................................................. 18 cultuurlandschap en monumenten 2008-2013' ............................................................................................... 18 2.4.6 Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Zevenaar en Rijnwaarden ............................................... 18 2.4.7 Beheersverordening Buitengebied Zevenaar ......................................................................................... 19 HOOFDSTUK 3. ONDERZOEK ......................................................................................................................... 22 3.1. ALGEMEEN .................................................................................................................................................... 22 3.2. MILIEUASPECTEN .......................................................................................................................................... 22 3.2.1. Bodem ................................................................................................................................................... 22 3.2.2. Lucht ..................................................................................................................................................... 22 3.2.3. Ammoniak ............................................................................................................................................. 24 3.2.4. Externe veiligheid ................................................................................................................................. 24 3.2.5. Milieuzonering ...................................................................................................................................... 26 3.2.6. Geur ...................................................................................................................................................... 26 3.2.7. Geluid en verkeer.................................................................................................................................. 27 3.3. ARCHEOLOGIE ............................................................................................................................................... 28 3.4. NATUUR EN LANDSCHAP ............................................................................................................................... 30 3.5. KABELS EN LEIDINGEN .................................................................................................................................. 33 3.6. DUURZAAMHEID ........................................................................................................................................... 33 3.7. WATERHUISHOUDING.................................................................................................................................... 33 3.7.2. Beleid Waterschap Rijn en IJssel ......................................................................................................... 34 3.7.3. Watertoets ............................................................................................................................................. 34 3.7.3. Besluit Milieueffectrapportage ............................................................................................................. 37 HOOFDSTUK 4. STEDENBOUWKUNDIGE ASPECTEN ............................................................................. 39 4.1. STEDENBOUWKUNDIGE INPASSING ................................................................................................................ 39 4.2. LANDSCHAPPELIJKE INPASSING ..................................................................................................................... 40 HOOFDSTUK 5. UITVOERBAARHEID ........................................................................................................... 45 5.1. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID ............................................................................................................... 45 5.2. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID ...................................................................................................... 45 HOOFDSTUK 6. PROCEDURE .......................................................................................................................... 46 HOOFDSTUK 7. JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING................................................................................. 47
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
1
Bijlagen (afzonderlijke documenten)
Archeologisch onderzoek RAAP, mrt 2011 Bouwvlaktekeningen gewenst Menting bouw b.v. december 2014 Flora- en Faunaonderzoek Hamabest, mrt 2011 Landschappelijke inpassing boerderij Huirne, Groeiend groen mei 2015 Landschappelijke inpassing zoom, Groeiend groen mei 2015 Besluit natuurbeschermingswet 1998 van GS van Gelderland (Inclusief depositieberekeningen, augustus 2014
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
2
Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1. Aanleiding Op het perceel Pieriksestraat 2 in Angerlo, kadastraal bekend gemeente Angerlo, sectie K, nummer 16, exploiteert VOF Huirne (hierna: ‘initiatiefnemer’) een melkrundveehouderij (met enkele paarden) annex akkerbouwbedrijf. Initiatiefnemer heeft het voornemen een nieuwe ligboxenstal voor melkvee te realiseren. Door de gewenste bouwplannen wordt echter de grens van het huidige agrarische bouwperceel overschreden. Vergroting van 1,64 hectare naar 2,0 hectare is noodzakelijk. Afwijken van het vigerende bestemmingsplan is mogelijk middels het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Deze rapportage met bijlagen vormen derhalve de onderbouwing daartoe.
Topografische kaart, bron: watwaswaar.nl
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
3
1.2. Historische en huidige bedrijfssituatie Initiatiefnemer exploiteert een melkrundveehouderij met behorende agrarische bedrijfsgebouwen en een agrarische bedrijfswoning. Het bedrijf heeft zich in 1978 gevestigd op de huidige locatie en omvatte toen twee rundveestallen en een bedrijfswoning (bebouwd oppervlak circa 3.315 m2). In 1984 omvatte het bedrijf circa 200 melkkoeien en circa 60 hectare landbouwgrond, in eigendom. Investeringen in gronden en gebouwen hebben vanaf die tijd periodiek en gefaseerd plaatsgevonden. Zo is in 1990 een 2 x 16 stands vrijstaande melkstal met wachtruimte gerealiseerd, in 1992 een werktuigenberging en meerdere sleufsilo’s, in 1993 een mestbassin en in 2006 een nieuwe jongveestal. In 2011 zijn een nieuwe melk- en jongveestal, grondstoffenloods en ruwvoeropslagen gerealiseerd. Hiervoor is een nieuwe vergunning verleend voor het houden van 542 melkkoeien, 252 st. jongvee en 3 stieren. Het bebouwd oppervlak is inmiddels gegroeid tot 5.585 m2 en 2.400 m2 ruwvoederopslag. Het bedrijf is inmiddels gegroeid tot een omvang van circa 250 hectare landbouwgrond. Hiervan is ruim 75% in eigendom en de overige gronden zijn duurzaam ter beschikking op basis van langdurige pachtovereenkomsten (6 of 12 jr.). Op circa 100 hectare worden maïs en granen verbouwd ten behoeve van het eigen bedrijf. Momenteel worden circa 420 melkkoeien met bijhorend jongvee gehouden. Dit zijn het maximale aantal dieren welke binnen de huidige bedrijfsgebouwen gehuisvest kunnen worden. Op een andere locatie wordt nog vrouwelijk jongvee opgefokt.
Luchtfoto, bron: Bing Maps
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
4
1.3. Gewenste bedrijfssituatie (plan) Het bedrijf bevindt zich momenteel in een fase van ruimte vragende ontwikkelingen en veranderingen om voor de toekomst een rendabel en efficiënt melkveebedrijf te kunnen blijven uitoefenen. Het bedrijf is sinds de vestiging steeds gefaseerd gegroeid, maar staat nu voor een belangrijk keuze: doorgaan met de huidige bedrijfsopzet of groeien. Initiatiefnemer is ervan overtuigd dat schaalvergroting de enige reële mogelijkheid is om een modern, toekomstgericht bedrijf te kunnen waarborgen. Door een aantal interne wijziging (bestaande ligboxenstal ombouwen naar melkstal en bestaande melkstal ombouwen naar jongveestal) en een nieuw te bouwen ligboxenstal kunnen er 603 melk- en kalfkoeien, 198 vrouwelijk jongvee, 10 paarden en 3 fokstieren op de huidige locatie worden gehouden. Deze wijzigingen verhogen het welzijn van de koeien en arbeidsverlichting. Indien zich kansen voordoen voor verwerving van in de directe omgeving gelegen landbouwgronden, dan zal initiatiefnemer daar zeker middelen voor proberen vrij te maken. Daarmee samenhangend moet uiteraard worden geïnvesteerd in vergroting van de capaciteit ten aanzien van voederopslag. Hiervoor wordt een bestaande sleufsilo vervangen door twee nieuwe sleufsilo’s.
Te realiseren ligboxenstal
Verbouwde jongveestal
Verbouwde melkstal
Nieuwe sleufsilo’s
Situatietekening gewenste situatie, bron: Menting bouw Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
5
De rendementen in de veehouderij staan onder druk. Marktontwikkelingen bepalen in belangrijke mate de opbrengsten. Om de Nederlandse melkrundveehouderij internationaal concurrerend te laten blijven, moet de kostprijs dalen. De liberalisering van het Europese landbouwbeleid draagt hieraan bij, omdat de marktbescherming (importtarieven en exportrestituties) en prijsondersteuning verder worden afgebouwd. De prijzen van melk en melkproducten dalen. Steeds meer maatschappelijke eisen worden gesteld aan voedselveiligheid, milieu en dierenwelzijn. Bedrijfsspecialisatie en schaalvergroting zijn derhalve onontkoombaar om de kostprijs te verlagen. Schaalvergroting treedt meestal gefaseerd op: steeds kleine stappen waarin het bedrijf weer wat vergroot wordt. Initiatiefnemer heeft echter een schaalsprong voor ogen: fundamentele aanpassingen om optimaal voordeel te behalen uit de nieuwe schaal en bedrijfssituatie. Met de gewenste gewijzigde bedrijfsopzet zijn behoorlijke investeringen gemoeid. De rentabiliteit, uitgedrukt in rendement van het totale vermogen van het bedrijf, en deze investering is duidelijk positief gerelateerd aan de bedrijfsomvang. De belangrijkste oorzaak daarvan ligt in de daling van de arbeidskosten per NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) bij toenemende omvang. De groei van de melkrundveehouderij heeft als voordeel dat de technische resultaten op peil blijven en meegroeien, terwijl de vaste kosten kunnen dalen. Er zijn meer mogelijkheden voor verdere arbeidsspecialisatie en er is meer ruimte om te investeren in dure, maar arbeidsbesparende technologie. Kapitaalsgoederen kunnen beter benut worden. Bij de inkoop van productiemiddelen (veevoer, kunstmest, dieselolie, gewasbeschermings- en reinigingsmiddelen) en de afzet van geproduceerde middelen (melk) kunnen aanzienlijke prijsvoordelen worden gerealiseerd, die bijvoorbeeld de extra loonkosten kunnen compenseren. De bedrijfseconomische en agrarische noodzaak als omschreven, kunnen duidelijk worden vertaald naar de gewenste bedrijfsopzet van initiatiefnemer. Veel van de benodigde grondstoffen voor de melkrundveehouderij worden door initiatiefnemer zelf geteeld, zoals maïs en granen. Het stro wordt zelf geperst en toegepast binnen het eigen bedrijf. Inkoop van dergelijke producten is niet nodig. Daarnaast wordt in de huidige situatie reeds ongeperst krachtvoer aangeleverd, waar initiatiefnemer zelf een gebalanceerd rantsoen van samenstelt. Geplette gerst (grotendeels afkomstig van eigen landbouwgronden) worden vermengd met maïsgluten en eventueel citruspulp en sojaschroot. Afhankelijk van de prijzen voor deze grondstoffen, koopt initiatiefnemer deze grootschalig in. Hierdoor is het bedrijf niet afhankelijk van een vaste voersamenstelling (in de vorm van een aangeleverde geperste brok), maar kan steeds op de goedkoopste manier hoogwaardig krachtvoer samenstellen. Om de kwaliteit te waarborgen is een duurzame overdekte ruimte gerealiseerd in 2011 waarin voorraad onder goede condities bewaard kunnen worden. Er worden 2 nieuwe sleufsilo’s voor bijproducten gerealiseerd en een sleufsilo wordt vervangen door twee nieuwe sleufsilo’s voor gras en mais. De duurzame beschikbaarheid van de landbouwgronden speelt een grote rol. Initiatiefnemer verbouwt zelf grondstoffen: goedkoper kan het niet. Daarnaast kenmerkt deze activiteit zich als welzijns- en milieuvriendelijk. Initiatiefnemer heeft volledig zicht op de teelt van de gewassen en kent daarmee de kwaliteit van de eindproducten. Bijna 80% van de gronden liggen direct rondom het bedrijf, zodat de inzet van bedrijfsmiddelen tot een minimum kan worden beperkt. Veel transporten door derden (fourage en brok) van en naar het bedrijf worden hierdoor uitgespaard en ook zijn er weinig voersilo’s nodig.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
6
Bij de gewenste bedrijfsopzet kan worden gewerkt met diverse productiegroepen, zoals droogstaande en melkkoeien, guste- en drachtige melkgevende dieren en hoogdrachtige en pas gekalfde melkkoeien. In elk stadium heeft de koe een specifieke verzorging nodig. Zo dienen droge melkkoeien zeer nauwkeurig op voeding te worden gestuurd, bij guste koeien zijn de tochtigheidswaarnemingen van belang en bij hoogdrachtige en pas gekalfde dieren is veel toezicht nodig. In de huidige bedrijfsopzet zijn deze diergroepen grotendeels vermengd met als gevolg dat niet het maximale technische resultaat wordt behaald. In de nieuwe bedrijfsopzet kan meer invloed worden uitgeoefend op productieniveau, hetgeen ook direct effect heeft op de diergezondheid en levensduur van de veestapel. Daarbij dient te worden vermeld dat deze bedrijfsvorm het dierenwelzijn ten goede komt. In de gewenste bedrijfsopzet heeft initiatiefnemer de behoefte aan de realisatie van een ligboxenstal ter vervanging van de dierplaatsen welke zijn vervallen bij het realiseren van een nieuwe melkstal. De mechanisatiegraad van het bedrijf is erg hoog. Zoals gezegd beschikt initiatiefnemer duurzaam over zeer veel landbouwgronden, in verhouding tot andere melkveehouderijen. Het mechanisatiepark is groot. Akkerbouw maakt een belangrijk onderdeel uit van de bedrijfsopzet. Nagenoeg alle grondbewerkingen (ploegen, egaliseren, maaien, zaaien, spuiten, bemesten, oogsten) worden door initiatiefnemer en personeel zelf uitgevoerd. De kosten voor loonwerk zijn hierdoor in verhouding laag. Opgemerkt dient te worden initiatiefnemer periodiek investeert in de aankoop van landbouwgronden welke beschikbaar komen in de directe omgeving van het bedrijf. Gezien de bedrijfsomvang is investeren in grotere kavels (circa 20 hectare) mogelijk, waardoor efficiënt gewerkt kan worden met de eigen bedrijfsmiddelen. Immers, het maaien van gras gaat sneller met de inzet van machines met grote capaciteit op grotere percelen. Daaraan kan worden toegevoegd dat er een noodzaak is voor het vergroten van de opslagcapaciteit voor mest. Door de nieuwe gebruiksnormen is efficiënt aanwenden van mest belangrijk, daarom is het belangrijk om een de mest 9 maanden te kunnen opslaan op het eigen bedrijf. Door de toename van het aantal stuks vee, is dit aspect zeer actueel. Initiatiefnemer dient derhalve op korte termijn te investeren in vergroting van de opslagcapaciteit. Deze mestopslag wordt geïntegreerd in de te realiseren stallen. Dit heeft een gunstiger effect op de ruimtelijke impact. Naast aandacht voor huisvesting van diverse productiegroepen zal de nieuwbouw ook volgens de laatste stand der techniek worden ingericht en zullen opties uit de Maatlat Duurzame Veehouderij worden toegepast. Hierdoor dienen bepaalde minimale maatvoeringen te worden gehanteerd voor de vrije loopruimte, ligboxen en breedte van de roostervloeren achter het voerhek en tussen de ligboxen. Daarnaast zal extra aandacht worden besteed aan drinkplaatsen, klimaat en huid- en klauwverzorging. Al deze aspecten dragen er immers toe bij dat de dieren zich goed voelen en daardoor goed presteren. De nieuwe huisvestingssystemen scoren goed ten aanzien van dierenwelzijn en milieuaspecten. Initiatiefnemer beschikt momenteel over 3 personeelsleden. Echte specialisatie van arbeidstaken is in de huidige bedrijfsopzet niet mogelijk. Het personeel wordt breed ingezet, zowel voor akkerbouw als melkvee. In sociaal opzicht biedt het bedrijf in de nieuwe opzet meer mogelijkheden voor arbeidsverdeling en meer gebruikelijke arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden, zoals met regelmaat een vrij weekend. Werken in ploegendiensten is mogelijk. Daarnaast zal betere organisatie van de arbeid te realiseren zijn. Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
7
Medewerkers krijgen specialistische taken, zoals: jongveeopfok, melken, voeren, akkerbouw- en mechanisatiewerkzaamheden. Voordeel is dat steeds dezelfde personen, dezelfde werkzaamheden verrichten, hetgeen de continuïteit waarborgt en doorgaans de arbeidsproductiviteit verhoogt. In de huidige bedrijfsopzet komt elke ochtend een inseminator op het bedrijf en wordt onder meer het klauwbekappen uitbesteed. In de nieuwe bedrijfsopzet kan dit volledig in eigen beheer gaan plaatsvinden. Door deze wijziging kan meer personeel, circa 3 personen (maximaal 12 extra verkeersbewegingen per week) worden aangetrokken met specifieke werkervaring of hiertoe worden opgeleid. Uiteindelijk komt ook dit allemaal ten goede aan het dierenwelzijn. Tot slot is de locatie- en gebouwkeuze duidelijk. Omdat de melkkoeien in de nieuwbouw ook gebruik moeten kunnen maken van de melkwinningsapparatuur, wordt deze in de directe nabijheid daarvan gerealiseerd. Vanuit de nieuwe stal kunnen de dieren eenvoudig de wachtruimte in. De nieuw sleufsilo’s komen direct nabij de huidige opslagen te liggen en de grondstoffenloods centraal ten opzichte van de diverse stallen, zodat de logistieke lijnen zo kort mogelijk blijven. Met de gewenste bouwplannen kan tevens zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van reeds bestaande voorzieningen met betrekking tot terreinverharding en nutsvoorzieningen. Uit economische en logistieke overwegingen is het huidige bouwplan dus het meest gewenst voor initiatiefnemer voor het voeren van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en dus een duurzame bedrijfsontwikkeling.
1.4. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt een opsomming gegeven van de relevante beleidsstukken op het niveau van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten die van belang zijn bij realisatie van dit plan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige aspecten van het plan en in hoofdstuk 5 aan de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de bestemmingsplanprocedure toegelicht. In het laatste hoofdstuk vindt een juridische toelichting plaats.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
8
Hoofdstuk 2. Beleidskader 2.1. Algemeen Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing dient een gemeente rekening te houden met het door hogere overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen uit het Rijksbeleid, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), en het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland 2014. Daarnaast wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid zoals dat is geformuleerd in de beheersverordening Buitengebied Zevenaar.
2.2. Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Nationale belangen Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing: Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 1 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden. Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten. Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij voorliggende onderbouwing zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
9
Uitsnede Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (bron: www.rijksoverheid.nl)
= Locatie
Conclusie Het onderhavige plan is niet in strijd met het voornoemde rijksbeleid.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
10
2.3. Provinciaal & regionaal beleid Omgevingsvisie Gelderland
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. Deze vervangt andere verordeningen zoals de milieuverordening. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 traden de Omgevingsvisie en –verordening in werking en vanaf dat moment wordt ervaring opgedaan met het nieuwe beleid. De Omgevingsvisie en verordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze zijn in beeld gebracht door gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers. Het bedrijf aan de Pieriksestraat is niet gelegen in beschermde gebieden Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO), zie kaartje hierboven. In het voormalige Streekplan lag het perceel Pieriksestraat 2 nog in het Groen Blauwe Raamwerk (EHS) en ecologische verbindingszone (EVZ). Water als verbinder De provincie en haar partners streven er samen naar om een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden te realiseren. De aanleg van natte ecologische verbindingszones draagt daaraan bij. De provincie wil als onderdeel van de natte ecologische verbindingszones ook de realisatie van een veerkrachtig duurzaam watersysteem bevorderen. Beide opgaven laten zich goed verenigen door met een innovatieve invulling van natte ecologische verbindingszones een aantal beken in te richten als landschappelijke corridors, die natuurgebieden met elkaar verbinden en die tevens fungeren als een robuust watersysteem dat ruimte biedt om grote fluctuaties in de waterafvoer te faciliteren. In het erfinrichtingsplan voor de Pieriksestraat 2 is een ecologische oeverzone voorzien, waarmee bij gedragen wordt aan de doelstelling van de provincie. Duurzame verstedelijking Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied: past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja: hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied? Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een compacte uitbreiding van het gebouwencluster op het erf voorgestaan. De voorgenomen ontwikkeling is een aan het Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
11
buitengebied gebonden functie en vindt daarom ook plaats buiten het stedelijk gebied. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. Ruimtelijke kwaliteit Gestreefd wordt naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De opgaven hierbij zijn: ruimte bieden aan (economische) ontwikkelingen met respect voor de unieke kwaliteiten van een gebied; bij een ingrijpende ruimtelijke ingreep initiatiefnemers en gemeenten ondersteunen bij het realiseren van ruimtelijke kwaliteit; de unieke Gelderse kwaliteiten vermarkten voor de vrijetijdseconomie. De Stadsregio kent een mooie combinatie van stedelijke kwaliteiten, kleine stadjes en dorpen en verschillende natuurgebieden, mooie landschappen en cultuurhistorische kwaliteiten. Eén van de kwaliteitsambities is: ontwikkeling van een vitaal en leefbaar ommeland, rekening houdend met demografische ontwikkelingen, waar gebiedskwaliteiten verbonden worden met ruimte en mogelijkheden tot ontwikkeling. Conclusie De gronden van het bedrijf zijn direct ten westen en noorden van de bestaande bebouwing gelegen en worden intensief benut als graslanden. Gezien de bedrijfsactiviteiten op het huidige bouwperceel kan worden gesteld dat de nieuw te benutten gronden reeds onder invloed staan van verstorende effecten, zoals geluid en licht. De kwaliteit van bestaande natuur-, bos en landschapselementen wordt niet aangetast. Er behoeft geen verwijdering van houtopstanden plaats te vinden of een watergang worden gedempt om de gewenste bedrijfsopzet te realiseren. De samenhang van het gebied wordt niet verstoord. Het areaal (erf) dat netto meer zal worden benut voor de gewenste plannen ten opzichte van de huidige bedrijfssituatie omvat een oppervlakte van circa 0,45 hectare. Dit schaalniveau is niet zodanig dat op zichzelf van significante negatieve effecten of aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities kan worden gesproken. Initiatiefnemer heeft in de planvorming meegenomen de realisatie van een landschappelijke inpassing. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de bestaande ruimtelijke kwaliteit. De bestaande gebiedskwaliteiten (natuur en landschap) worden versterkt door de maatregelen uit het landschappelijke inrichtingsplan door de aanleg van nieuwe houtsingels, een hoogstamboomgaard en een natuurvriendelijke oever. Hierop wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan. Vermesting en verzuring zijn niet aan de orde, omdat landelijke regelgeving hieraan eisen stelt, waaraan wordt voldaan. Een groot gedeelte van de dierlijke mest kan op de eigen landbouwgronden worden afgezet. De overige mest zal worden afgevoerd. Verzuring is niet aan de orde omdat het dichtstbijzijnde voor verzuring gevoelige (kwetsbare) gebied is gelegen op circa 2150 meter afstand. Van een verandering van de grond- en oppervlaktewateromstandigheden (kwalitatief en kwantitatief) is geen sprake. Afvalwater wordt in mestkelders en openbare riolering geloosd. De toename aan verharding zal opgevangen worden in een bestaande watergang. Hierover wordt in hoofdstuk 4 nadere informatie gegeven. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingsplannen ruimtelijk gezien aanvaardbaar zijn op grond van provinciaal beleid.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
12
Omgevingsverordening De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. In de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt tussen ‘grondgebonden veehouderij’ en ‘niet-grondgebonden veehouderij’. Een melkveebedrijf is niet per definitie grondgebonden. Alleen een veehouderijbedrijf dat in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voldoende cultuurgrond in gebruik heeft om voor meer dan 50 procent te kunnen voorzien in de ruwvoerbehoefte, is grondgebonden. Met betrekking tot een bouwkavel voor een grondgebonden veehouderij stelt de omgevingsvisie: Artikel 2.5.2.2 Uitbreiding 1. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op het Agrarisch gebied wordt uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt voor ( melk) rundveehouderij bovendien dat : a. geen sprake is van omschakeling; en b. aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt. In de toelichting op de omgevingsvisie wordt ten aanzien van de grondgebondenheid gesteld: Binnen de grondgebonden landbouw is de melkveehouderij van dominante betekenis, niet alleen in economisch opzicht maar ook als gebruiker van ongeveer 60 procent van het Gelderse platteland. Door dit grote ruimtegebruik is die productietak ook van groot belang voor ecologische en landschappelijke waarden. Om deze waarden in de agrarische cultuurlandschappen te borgen, is het noodzakelijk om een economisch gezonde landbouw te behouden. Melkveebedrijven krijgen ruimte zich te ontwikkelen maar moeten zorgen voor ruimtelijke kwaliteit en een goede landschappelijke inpassing. In 2015 eindigt de Europese melkquotering en veel melkveebedrijven zullen mogelijk fors willen groeien. Voor de uitbreiding van melkveehouderijbedrijven stellen we op het vlak van duurzaamheid de extra eis dat het bedrijf of de veehouderijtak ook met de beoogde uitbreiding grondgebonden blijft. Een bedrijf dat het aantal runderen zodanig vergroot dat het (ruw)voer grotendeels van elders moet worden aangevoerd, is niet langer grondgebonden. Een dergelijke ontwikkeling waarbij het voer (grotendeels) moet worden aangevoerd en mest (grotendeels) moet worden afgevoerd, achten wij niet duurzaam. Dit transport vergt energie en veel plattelandswegen zijn niet geschikt voor dit zware transport. De grondgebonden landbouw moet niet zozeer verder intensiveren, maar juist duurzamer produceren vanuit gesloten groene kringlopen. In de kringloop bodem, gewas, veevoer, vee en de mest terug naar de bodem, dienen zo min mogelijk verliezen op te treden en moet ervoor gezorgd worden dat de bodemkwaliteit op peil Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
13
blijft. Een goede verhouding tussen het aantal runderen en de oppervlakte cultuurgrond waar het bedrijf over beschikt, vormt de primaire basis voor een duurzame productie. In artikel 2.5.2.2 hebben we daarom voor de (melk)rundveehouderij een verbod tot omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij opgenomen. Voor grondgebonden veehouderij, niet behorend tot de (melk)rundveehouderij, geldt dat wanneer zij doorgroeien naar niet-grondgebonden, zij moeten gaan voldoen aan extra kwaliteitseisen. Dit beleid zoals dat is verwoord onder de niet- grondgebonden veehouderij zal in de komende jaren nader worden ingevuld. Gemeenten wordt gevraagd het begrip grondgebonden rundveehouderij in bestemmingsplannen vast te leggen. Een bedrijf dient bij een verzoek tot uitbreiding aan te geven dat zij over voldoende grond beschikt om de dieren grotendeels te kunnen voeren met de opbrengst afkomstig van de grond die tot het bedrijf behoort. De grond is in eigendom of in pacht bij het bedrijf en ligt in de omgeving van de bedrijfsgebouwen. Deze informatie dient de ondernemer op te nemen in het grondgebruiksplan, dat verplicht bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moet zijn gevoegd. Een dergelijke grondgebondenheidstoets is een momentopname. Dat wil zeggen dat de grond in latere jaren kan verminderen door verkoop of beëindiging van pacht, en dat daardoor het melkveebedrijf alsnog overgaat naar een niet- grondgebonden productie. Dit is niet te voorkomen. Verdere bedrijfsontwikkeling van de desbetreffende melkveehouderij is dan slechts mogelijk indien opnieuw aan de eis van grondgebondenheid wordt voldaan. Het hanteren van de eis van de grondgebondenheid op het moment dat een melkveebedrijf uitbreidt, biedt wel de mogelijkheid om grootschalige, niet-grondgebonden ontwikkelingen te kunnen weren. Het perceel Pierikseweg 2 valt volgens de definities in de Omgevingsverordening onder ‘Grondgebonden veehouderijbedrijven’. De productie is namelijk in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de omgeving van het bedrijf (zie paragraaf 1.3.). De cultuurgrond van het bedrijf ligt voor 80% in omgeving van de bedrijfsgebouwen, op een afstand van maximaal 10 kilometer van de gebouwen. De locatie ligt in een gebied dat is aangewezen als ‘Niet - grondgebonden veehouderij: verwevingsgebieden’. Voor dit gebied zijn in artikel 2.5.4 van de verordening (Niet grondgebonden veehouderij: verwevingsgebieden) bepalingen opgenomen voor nieuwvestiging en uitbreiding van ‘niet-grondgebonden veehouderij’. Het betreffende agrarisch bedrijf is geen ‘niet-grondgebonden veehouderij’. Daarom zijn de bepalingen uit artikel 2.5.4 niet van toepassing op dit bedrijf. Voor het bedrijf geldt het beleid voor grondgebonden veehouderijen. Voor uitbreiding van grondgebonden agrarische bedrijven is ruimte, indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Conclusie In deze ruimtelijke onderbouwing is de onderbouwing van de uitbreiding opgenomen. De uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar en er is voorzien in een landschapsplan (zie bijlagen). Het plan voldoet daarmee aan de omgevingsverordening.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
14
Regionaal plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem-Nijmegen In dit plan zijn de gemeenschappelijke ambities voor de ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgelegd. De Stadsregio Arnhem Nijmegen zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden: versterken van het economisch vestigingsklimaat; verbetering van de bereikbaarheid; vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie; verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn. Het plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel. Voor de beleidsthema's is aansluiting gezocht bij het (voorheen geldende) Streekplan Gelderland 2005. Het plan heeft daarnaast als doelstelling het faciliteren van de bedrijfsontwikkeling van de agrarische sector onder voorwaarden van economische en ecologische ruimtelijke kwaliteiten. Vitale landbouwbedrijven die behoefte hebben aan groei, zoals de melkrundveehouderij, wil het knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN) duurzaam blijvend perspectief bieden door in bepaalde delen van de regio de landbouw het primaat te laten houden. Dit geldt ook voor het perceel van initiatiefnemer die in de zone voor grondgebonden veehouderij en landbouw is gesitueerd, nabij de zoekzones voor landschappelijke versterking en handhaving van open karakters.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
15
Uitsnede Beleidskaart Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem Nijmegen Locatie =
Ecologische verbindingen in de regio realiseren De natuurgebieden vormen tezamen het leefgebied voor een grote variatie en rijkdom aan flora en fauna. Door vervuiling, versnippering, verdroging en verstoring worden ecologische natuurwaarden ernstig bedreigd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft een sleutelrol om deze natuurwaarden te vergroten, verbinden en beschermen. De realisering vordert, maar als samenhangend netwerk van natuurgebieden is de EHS nog niet klaar. Landschap als multifunctionele gebruiksruimte Ook in de regio Arnhem Nijmegen doen nieuwe functies en activiteiten intrede in het landelijk gebied. Het landelijk gebied verandert in een multifunctionele verblijfsruimte waarin naast landbouw, ook recreatie en toerisme, natuur- en landschapsbehoud, cultuurhistorie, water en wonen belangrijker worden en soms de overhand nemen. Conclusie
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
16
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de regio. Door de maatregelen uit het landschappelijke inpassingsplan voor het erf wordt ingespeeld op de ecologische waarden in de omgeving van de locatie. Bij de ontwikkeling worden deze kwaliteiten versterkt. Het plan van initiatiefnemer kan dus als passend worden beschouwd in het kader van dit regionale plan.
2.4. Gemeentelijk beleid 2.4.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2010-2030 De nieuwe Structuurvisie doet uitspraken over de ontwikkeling van Zevenaar in de periode 2010-2030. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het ‘(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar’. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur. Conclusie Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de beleidskaders. 2.4.2 Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 De gemeente Zevenaar heeft gemeentelijk geluidbeleid opgesteld naar aanleiding van de Wet geluidhinder. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Het geluidbeleid is gebiedsgericht. Voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld en is bepaald in hoeverre onder bepaalde voorwaarden de gemeente afwijking van deze ambities accepteert. In het beleid is bepaald dat de gemeente met behulp van vergunningverlening ervoor zorgt dat de geluidbelasting veroorzaakt door bedrijven op of onder de ambitiewaarde van het betreffende gebied is. Conclusie Het Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. 2.4.3 Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013-2030 De gemeente Zevenaar heeft op 26 juni 2013 het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 | 2030 vastgesteld. Het plan is opgesteld om een actueel, helder en verantwoord beleidskader te hebben dat verbindt en de koers bepaalt voor milieukwaliteit binnen de gemeente Zevenaar. Het Milieubeleidsplan maakt duidelijk waar binnen de gemeente Zevenaar de prioriteiten liggen. Conclusie Het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 | 2030 heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
17
2.4.4 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 De gemeente Zevenaar heeft op 23 mei 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 vastgesteld. De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen. Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zevenaar aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties. Conclusie De beleidsvisie externe veiligheid heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. 2.4.5 Tussen belemmering en kans 'beleidsnotitie voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten 2008-2013' Op 28 januari 2009 is deze beleidsnotitie door de gemeenteraad vastgesteld. Voor een herkenbaar en effectief monumentenbeleid in de gemeente Zevenaar is het van belang dat er bij de partijen die zich hiermee bezig houden, duidelijkheid is over de wijze waarop de gemeentelijke overheid met haar onroerend erfgoed wenst om te gaan. In het beleid wordt de visie op het onroerend erfgoed verwoord en wordt een aanzet gegeven voor het concretiseren, prioriteren en financieren van activiteiten die deels vanuit een wettelijke plicht en deels uit de bepalingen van de monumentenverordening voortvloeien. Conclusie De beleidsnotitie voor archeologie heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan 2.4.6 Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Zevenaar en Rijnwaarden Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. Om rekening te kunnen houden met de cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hiertoe hebben de gemeenten Zevenaar en Rijnwaarden gezamenlijk een Cultuurhistorische waardenkaart ontwikkeld. Op 23 oktober 2013 is deze kaart in de raad van Zevenaar vastgesteld. Conclusie In het gebied liggen geen objecten die van belang zijn voor culturhistorische waaden. De kaart heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
18
2.4.7 Beheersverordening Buitengebied Zevenaar Op grond van de geldende Beheersverordening heeft het perceel een agrarische bestemming en de dubbelbestemming ‘swr-oav’ (specifieke vorm van waarde-onbekende archeologische verwachting). Bouwen is uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan. De te realiseren ligboxenstal past niet binnen het aangegeven agrarisch bouwperceel op de verbeelding van het vigerend plan. Middels deze ruimtelijke onderbouwing wordt de vergroting van het bouwvlak geregeld, waardoor de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch is toegestaan.
Uitsnede Beheersverordening buitengebied Zevenaar
Ruimtelijk goed inpasbaar Het ruimtelijk kader waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn, wordt aangegeven in de Beheersverordening dan wel het nog op te stellen bestemmingsplan. Deze ruimtelijke plannen worden actueel gehouden en er moet worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. De nu geldende Beheersverordening biedt niet de mogelijkheid om medewerking te verlenen, omdat deze verordening een afwijkingsbevoegdheid kent voor agrarische bouwpercelen tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha. Het huidige bouwperceel heeft al een grotere oppervlakte dan 1,64 ha en wordt vergroot tot maximaal 2 ha. Op dit moment is de gemeente Zevenaar bezig de voorbereidingen voor een integrale herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. Inmiddels is de Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld (17 december 2014). Uitgesproken is dat de uitgangspunten na vaststelling door de gemeenteraad (ook) als leidraad gaan dienen voor het beoordelen van verzoeken in afwijking van de Beheersverordening. In de nota is opgenomen dat grondgebonden agrarische bedrijven in principe de mogelijkheid geboden wordt om het agrarisch bouwperceel te vergroten tot maximaal 2 ha. Het voorliggende bouwplan voldoet aan deze maximale oppervlakte. Daarbij wordt opgemerkt dat de woning, de paardenbak en de sleuf- en mestsilo’s ook deel uitmaken van het bouwperceel. De gemeente heeft de conceptaanvraag van de gewenste ligboxenstal (voorstel van 1 december 2014) positief beoordeeld en is van mening dat deze ruimtelijk goed inpasbaar is en past qua functie. Verder is de ligboxenstal zodanig gesitueerd dat de ruimtelijke uitstraling naar de omgeving zeer beperkt is. Er zijn geen beletselen zijn, zoals belasting omgeving, milieu, belangen van derden, archeologie etcetera. Hiertoe wordt verwezen naar hoofdstuk 6 en de bijlagen. Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
19
Welstandsnota De ligboxenstal moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Op donderdag 8 januari 2015 heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het conceptplan akkoord bevonden. Het definitieve bouwplan zal opnieuw worden getoetst aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Zevenaar. Bestemmingsplan Archeologie Op 31 maart 2010 heeft de Raad van Zevenaar het bestemmingsplan Archeologie vastgesteld. Dit plan is op 12 augustus 2010 in werking getreden en onherroepelijk geworden. Middels dubbelbestemmingen in deze parapluherziening is het gemeentelijk archeologisch beleid juridisch verankerd. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
Aansluiting bij Structuurvisie gemeente Zevenaar 2030 Voor de gemeente is de gemeentelijke structuurvisie 'Samen kijken naar de toekomst 2012-2030' vastgesteld. In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven: versterken van de identiteit van Zevenaar met aandacht voor de diversiteit in landschappen, kernen en functies; voldoende plek voor stedelijke ontwikkelingen tot 2030; behoud van kwalitatief goede woon- en werkgebieden en goede voorzieningen; tegengaan van versnippering van de leefomgeving inclusief het leefbaar houden van de kernen; nadrukkelijker inzetten op een duurzame ontwikkeling.
Uitsnede Structuurvisiekaart Zevenaar. Locatie =
Het buitengebied omvat een groot deel van de gemeente Zevenaar. De agrarische sector neemt hier een belangrijke plaats in. Met name de noordkant van de gemeente wordt gedomineerd door water en landschap en de recreatieve functie ervan. Behalve in de dorpen wordt er ook veel gewoond in het buitengebied. De gemeente stimuleert de ontwikkeling van bestaande agrarische bedrijven. Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
20
De locatie Pieriksestraat 2 is gelegen in het deelgebied ‘IJsselzone’. Het weidse landschap langs de IJssel wordt als waardevol gebied behouden en versterkt waarbij een groot samenhangend landschap wordt nagestreefd met ruimte voor de rivier, de natuur en de recreatie. De landschappelijke indeling binnen dit deelgebied komt in hoofdlijnen overeen met het gebruik. Hierdoor zijn er grote verschillen te ontdekken in aanwezige landschapselementen. Dit kenmerkende onderscheid is onderhevig aan menselijke ontwikkelingen zoals schaalvergroting in de landbouw en de toename van recreatiedruk. Bescherming en versterking hiervan is essentieel voor de diversiteit. Zo zijn er rondom Angerlo kansen en mogelijkheden voor het gedeeltelijk terugbrengen van het “heggenlandschap”. De gemeente Zevenaar is van oudsher een gemeente waarbij de agrarische sector een belangrijke factor is. In het komgebied geldt: het behouden en waar mogelijk versterken van de agrarische sector met balans voor een goed woon – en leefklimaat. Schaalvergroting en verbreding kan leiden tot versterking van de economische basis van de landbouw. Waar mogelijk worden de verschillende vormen van neventakken – zorg, streekproducten, recreatie en toerisme, maar ook op het gebied van bio-energie gestimuleerd. Zo ook andere initiatieven die voortkomen uit de creativiteit en het innovatievermogen van de ondernemers. Een duurzame agrarische economie is alleen mogelijk als de milieudruk afneemt. Het gaat daarbij vooral om het gebruik van grondstoffen en energie en de bijbehorende emissies uit stallen en van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Zevenaar stimuleert een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Beperking van energieverbruik, toepassing van duurzaam opgewekte energie en de mogelijkheden van duurzaam bouwen zijn hiervoor belangrijke speerpunten. Daarnaast kunnen de mogelijkheden van biomassa, gebruik van biobrandstoffen, toepassing zonne-energie en toepassing warmte- koudeopslag in de bodem onderzocht worden. Bij toekomstig planologisch beleid, zal er nadrukkelijk aandacht moeten zijn voor het faciliteren van wenselijke en waardevolle ontwikkelingen op dit vlak. Door nieuwe wetgeving op het gebied van het beperken van de ammoniakuitstoot en dierenwelzijn staan veel boeren voor de vraag stoppen of schaalvergroting. Zowel het stoppen als de schaalvergroting heeft grote gevolgen voor ruimte en leefbaarheid. Landschap Ook voor landschap zijn er hoofddoelen, zoals: Behoud en waar mogelijk versterking van specifieke kenmerken en kwaliteiten, gericht op vergroting van de diversiteit en versterking van de identiteit. Versterken en waar nodig herstellen van oude verbindingen Een dynamisch & vitaal buitengebied én een duurzaam & (be)leefbaar buitengebied: een buitengebied in balans. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities uit de structuurvisie. Bij de ontwikkeling wordt ingespeeld op de kwaliteiten van de IJsselzone en wordt de landschapsstructuur versterkt door de maatregelen uit het landschappelijke inpassingsplan. Daarnaast wordt de melkstal uitgevoerd met warmteterugwinning, voorkoeling en frequentieregelaars om het energie verbruik te beperken.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
21
Hoofdstuk 3. Onderzoek 3.1. Algemeen In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die relevant zijn voor het opstellen van de voorliggende projectomgevingsvergunning. Er wordt onder andere ingegaan op diverse milieuaspecten. Hoewel de ruimtelijke ordening en het milieubeleid zich met dezelfde omgeving bezig houden, is de wettelijke basis verschillend. Het belangrijkste kader voor het milieubeleid is de Wet milieubeheer en voor de ruimtelijke ordening is dat de Wet ruimtelijke ordening en gezamenlijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Beide beleidsvelden omvatten dezelfde omgeving, waardoor van wederzijds negeren geen sprake mag zijn. Het is van belang om te onderzoeken in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren in voor het gewenste plan. Onderstaand wordt ingegaan op de onderwerpen die relevant zijn voor dit project.
3.2. Milieuaspecten 3.2.1. Bodem Vanwege deze afwijkingsprocedure is het noodzakelijk dat gegevens worden verstrekt waaruit blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Omdat sprake kan zijn van een lokale verontreiniging (verdachte locatie) dient altijd een historische toets te worden gedaan. Voor het te bebouwen perceel van initiatiefnemer geldt dat er altijd sprake is geweest van een onbebouwd terrein, waarbij de grond is gebruikt als weiland. Er is geen sloot gedempt, er is geen ondergrondse brandstofopslag aanwezig geweest, het perceel is niet opgehoogd en er is geen sprake van een afvalwaterlozing dat via dat perceel loopt. Geconcludeerd kan worden dat de nieuwbouwlocatie als ‘onverdacht’ kan worden aangemerkt. Daarbij kan worden opgemerkt dat de verblijfstijd van personen in het geplande gebouw gemiddeld minder is dan 2 uur per dag. Zowel in de Woningwet als in de bouwverordening wordt als criterium voor de verplichting tot het uitvoeren van een bodemonderzoek genoemd het feit of in de bouwwerken voortdurend dan wel nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Voor onderhavig plan kan worden gesteld dat deze verblijfstijd voor de nieuwe bebouwing niet wordt overschreden. Derhalve is er geen noodzaak voor een verkennend bodemonderzoek. Er is geen sprake van de afvoer van vrijkomende grond, omdat dit allemaal hergebruikt kan worden op het perceel zelf.
3.2.2. Lucht Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
22
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. b. c. d.
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; Een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; Een project draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Niet in betekende mate (NIBM) In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM; Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn.
Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Getalsmatige invulling niet in betekende mate - grens De Regeling NIBM geeft voor een aantal soorten van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat daarbij om woningbouwprojecten, kantoorprojecten en enkele inrichtingen (bv landbouwinrichtingen). Als een project binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de grenswaarden nodig. Over het aantal verkeersbewegingen wordt niet gesproken in de Regeling NIBM. Hiervoor kan echter wel het onderzoeksrapport opgesteld door het ministerie van VROM in samenwerking met DHV (april 2006, gevoeligheidsanalyse) worden geraadpleegd. Hierin zijn berekeningen uitgevoerd waaruit de bovengenoemde aantallen woningen en m2 kantoren zijn voortgevloeid. Tevens zijn in het rapport tabellen opgenomen met aantallen verkeersbewegingen en bijbehorende aantallen microgram/m3 fijn stof en NO2. De meest conservatieve berekeningen uit het rapport geven aan dat de 3% norm voor het aantal verkeersbewegingen ligt tussen de 600 en 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Deze aantallen gelden voor 2006 waarbij in de rapportage wordt aangegeven dat de aantallen jaarlijks toenemen als gevolg van een jaarlijks verbeterende luchtkwaliteit. Indien de 3% norm wordt overschreden zullen er ten behoeve van de luchtkwaliteit salderende maatregelen genomen dienen te worden. Toetsing plan aan luchtkwaliteitseisen Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
23
Op de betreffende locatie worden in de nieuwe situatie beduidend minder verkeersbewegingen verwacht per etmaal (zie aanvraag omgevingsvergunning, onderdeel milieu) dan de 3% norm, waarbij het aantal verkeersbewegingen tussen de 600 en 1.200 motorvoertuigen per etmaal ligt. Op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (art. 66 en 67) moet voor de berekening van concentraties van fijn stof gebruik worden gemaakt van de emissiefactoren die door de minister van VROM in maart 2011 zijn vastgesteld. De emissiefactoren voor de veehouderij zijn per diercategorie en huisvestingssysteem weergegeven. Voor onderhavig plan is met behulp van het rekenprogramma ISL3a en de vastgestelde emissiefactoren voor het vee een berekening gemaakt. Deze berekening is als bijlage bij deze rapportage gevoegd. Uit de berekening blijkt, dat de toename van emissie van fijn stof in betekenende mate is, maar niet de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 overschrijdt of de daggemiddelde grenswaarde van 35 dagen per jaar, ter plaatse van gevoelige objecten zoals woningen. Weilanden worden aangemerkt als plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek en behoeven dus geen bescherming. Concluderend kan worden gesteld dat het vergroten van het bouwvlak voor de bouw van het onderhavige plan aan de Pieriksestraat 2 niet leidt tot een overschrijding van de fijnstofnormen als opgenomen in de Wet luchtkwaliteit.
3.2.3. Ammoniak De Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav) beschermt zeer kwetsbare gebieden tegen de uitstoot van ammoniak die wordt veroorzaakt door veehouderijen. Op grond van deze wet hebben Provinciale Staten gebieden aangewezen die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt. In deze gebieden en een zone van 250 meter hieromheen is uitbreiding of het nieuw vestigen van veehouderijen beperkt. Op 1 juli 2009 hebben Provinciale Staten het besluit tot aanwijzing van de zeer kwetsbare gebieden vastgesteld. Op 23 november 2009 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het besluit goedgekeurd. Het is op 9 december 2009 in werking getreden. Het dichtstbijzijnde zeer kwetsbare gebied is gelegen op circa 2150 meter van het perceel van initiatiefnemer. De verwachte ammoniakemissie vormt dan ook geen belemmering in het kader van de Wav. Daarnaast zijn binnen 50 meter van het bedrijf geen voor ammoniakgevoelige land- en/of tuinbouwgewassen aanwezig, welke op bedrijfsmatige wijze worden geteeld (zoals fruitbomen of heesters). Conform de Brochure Stallucht en Planten (1981) is derhalve geen sprake van directe ammoniakschade.
3.2.4. Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
24
Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (circulaire normering gevaarlijke stoffen, augustus 2004 / 2010) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants (art. 1 Bevi). Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Plangebied In de huidige situatie wordt uitgegaan van een woonhuis en een aantal stallen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hier bevinden zich in de huidige situatie 3 personen. De wijziging heeft betrekking op een ligboxenstal. Door de realisatie van de ligboxenstal neemt het aantal personen niet toe. Een ligboxenstal is geen gevoelig of beperkt gevoelig object in het kader van de externe veiligheidsregelgeving. Het plangebied ligt niet nabij BEVI-inrichtingen en routes voor gevaarlijke stoffen. Hogedruk aardgasleidingen In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een drietal hogedruk aardgasleidingen: A-505-kr-100; A-506-kr-100; A-608-kr-040. Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
25
Pr en Gr Het Pr (plaatsgebonden risico) is voor alle leidingen 0 meter. Het Gr (groepsrisico) wijzigt niet ten gevolge van de realisatie van de ligboxstallen. Binnen de agrarische inrichting neemt het aantal personen niet toe. Conclusie De realisatie van de ligboxenstal heeft voor het aspect externe veiligheid geen invloed en is derhalve neutraal.
3.2.5. Milieuzonering Er dient gekeken te worden of in de omgeving van het initiatief functies voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de realisering van onderhavig plan. Voor veehouderijen geldt specifieke sectorale wetgeving welke in acht moet worden genomen ten aanzien van geur, namelijk de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet vormt het exclusieve toetsingskader voor het beoordelen van geur uit dierverblijven. Hier wordt in hoofdstuk 3.2.6. nader op ingegaan. 3.2.6. Geur 3.2.6.1 Wet geurhinder en veehouderij De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wgv geldt voor heel Nederland één toetsingskader voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen in het kader van vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. Bij het vaststellen van een nieuwe bestemming moet rekening worden gehouden met deze regelgeving, omdat een overschrijding van hiervan inhoudt dat in beginsel geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Een geurgevoelig object wordt in de Wgv gedefinieerd als: ‘gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt’. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij, of die op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een gelden volgens artikel 14 van de Wgv vaste afstanden (100 meter indien gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter indien gelegen buiten de bebouwde kom). De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld. Voor dieren zonder emissiefactor gelden vaste afstanden die moeten worden aangehouden tot geurgevoelige objecten. Voor dieren met omrekeningsfactoren (zoals legkippen) wordt middels het verspreidings-programma V-Stacks Vergunning 2010 de geuremissie uit de veehouderij omgerekend naar geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving. Op het bedrijf van initiatiefnemer worden melkkoeien, vrouwelijk jongvee, fokstieren en paarden gehuisvest. Hiervoor gelden vaste afstanden tot geurgevoelige objecten (gemeten vanaf het emissiepunt). Tot Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
26
geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom moet een afstand van 100 meter gerekend worden. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom volstaat 50 meter. In onderhavig geval kan ruimschoots aan deze afstanden worden voldaan nu de afstand ruim 300 meter is. Volgens de Wgv geldt tevens een minimaal in acht te nemen afstand tussen de dichtstbijzijnde gevel van een stal waarin dieren worden gehouden en de gevel van het dichtstbijzijnde geurgevoelige object. Tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom moet een afstand van 50 meter gerekend worden. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom volstaat 25 meter. In onderhavig geval kan ruimschoots aan deze afstanden worden voldaan, zoals bovenstaand vermeld.
3.2.6.2 Geur van overige activiteiten Uitgangspunt is verder dat indien de afstand tussen een mestopslag en woningen van derden 50 meter is, deze voldoende is om geurhinder te voorkomen. De bestaande mestopslag is op voldoende afstand van woningen van derden gelegen, namelijk circa 400 meter. De opslag van ruwvoeders vindt plaats in sleufsilo´s. Het voer wordt ook afgedekt (behoudens het uithalen ervan). De afstand tot woningen van derden is circa 375 meter en daarmee ruim voldoende. 3.2.7. Geluid en verkeer 3.2.7.1 Geluid Een kenmerk van het buitengebied, die agrarische activiteiten als hoofdfunctie hebben, is de lage dichtheid en lage gebruiksintensiteit. De grondgebonden landbouw is in Angerlo dominant. De algemene kwalificatie voor de geluidambities in het buitengebied is ‘rustig’. De gemeente Zevenaar heeft in 2008 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld voor haar hele grondgebied. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Ten aanzien van het buitengebied geldt de ambitiewaarde op 50 meter van de inrichtingsgrens, tenzij daarbinnen woningen van derden zijn gelegen. Dat is hier niet het geval. Voor het buitengebied geldt dat de gemeente aansluiting heeft gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder: Handreiking) geeft aan dat de norm nooit lager behoeft te zijn dan 40 dB(A) langtijdgemiddeld geluidniveau in de dagperiode (aflopend naar 35 respectievelijk 30 dB(A) in de avond- en nachtperiode).
3.2.7.2 Verkeer De geluidproducerende activiteiten bestaan hoofdzakelijk uit het aan- en afvoeren van dieren, het vullen van de dieselolietank en voersilo’s, mesttransport, afvoer van melk en kadavers en het bevoorraden met agrarische grond- en hulpstoffen. Daarnaast zijn er verkeersbewegingen binnen het bedrijf (verkeer op het terrein van het bedrijf zoals het gebruik van de tractor). De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 300 meter van de erfgrens van het bedrijf. Deze afstand is te groot om een goede geluidmeting (zonder stoorgeluiden) te kunnen uitvoeren. De norm zal daarom Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
27
op 50 meter van de erfgrens worden bepaald. Zoals in hoofdstuk 1.3 al is aangegeven is het transport en de activiteiten niet wezenlijk anders als in de huidige situatie en vergelijkbaar met andere reguliere veehouderijbedrijf. Dat komt doordat in één keer grotere hoeveelheden hulp- en grondstoffen worden aangevoerd en opgeslagen. Er is dus veelal sprake van combinatietransporten. Uiteraard wordt de melk ook niet frequenter opgehaald, maar wordt er een grotere melktank geplaatst. Er worden geen ventilatoren geplaatst en de capaciteit van de machines voor onder meer het verstrekken van voer zullen worden afgestemd op de bedrijfsvoering (al was het al vanwege de factor arbeidstijd). Er zal alleen wezenlijk meer mesttransport plaatsvinden. Deze activiteit kan worden geschaard onder de incidentele bedrijfssituatie (hierna: IBS). Op grond van de Handreiking kan voor 12x per jaar een hogere geluidnorm worden vergund. Hierop zal initiatiefnemer aanspraak doen, zoals inkuilactviteiten en mestafvoer. Er behoeft daarom niet te worden gevreesd voor een ontoelaatbare geluidhinder. Voorliggend plan voorziet eveneens in voldoende parkeerbehoefte. Het bedrijf heeft drie werknemers waarvoor een parkeerplek aanwezig moet zijn. Voor de woning wordt gerekend met twee parkeerplekken. Op het erf zijn naast de woning daarom vijf parkeerplaatsen aanwezig voor personenauto’s. Vrachtwagens en ander agrarisch verkeer kunnen via de aanwezige bedrijfsinrit het bedrijf bereiken, alwaar ook voldoende mogelijkheden zijn (met name ten westen en zuiden van de bebouwing) om te laden en lossen, danwel parkeren. Vooral op de achterzijde van het perceel is ruim voldoende (verharde) ruimte om te parkeren en te manoeuvreren.
3.3. Archeologie Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zoveel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Voor het bepalen hiervan zijn verwachtingskaarten samengesteld waarbij een aantal criteria zoals kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde van belang zijn. De gemeente Zevenaar heeft zelf een verwachtingswaardekaart opgesteld en verwerkt in een parapluherziening van het bestemmingsplan. Op het bestaande erf van het perceel Pieriksestraat 2 in Angerlo is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Gebiedsaanduiding other: specifieke vorm van waarde - onbekende archeologische verwachting’ aangegeven (rode vlak in eerste onderstaande kaart). Een klein deel van de nieuwe stal ligt in dit gebied. Het overgrote deel is gelegen in de zone met een lage archeologische verwachtingswaarde (rode vlak in tweede onderstaande kaart). Echter, bij ingrepen met een oppervlak van meer dan 2500 m2 en / of een diepte van 0,5 meter (of meer) geldt alsnog een onderzoeksplicht.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
28
Daarom heeft archeologisch adviesbureau RAAP Oost in maart 2011 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een inventariserend bureau- en veldonderzoek. Uit het onderzoek (rapport van april 2011) blijkt dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor archeologische resten of sporen. De rapportage is bij deze onderbouwing gevoegd. Op basis hiervan wordt aanbevolen om geen aanvullend archeologisch vooronderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
29
3.4. Natuur en landschap Algemeen De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR), ook wel Natura 2000 genoemd. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld en de beschermde natuur- staatsmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze Natura2000-gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten en regelingen. Gebiedsbescherming Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ruim 2900 meter afstand van het bedrijf van initiatiefnemer en betreft een Vogelrichtlijngebied, genaamd Uiterwaarden van de IJssel (geel gearceerd in de afbeelding). Op ruim 7 kilometer is het dichtstbijzijnde Habitatgebied gelegen, namelijk de Veluwe.
Uitsnede kaart Gebiedendatabase, ministerie van LNV
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
30
Voor oprichtingen of uitbreidingen die significante gevolgen kunnen hebben voor de instandhouding van deze gebieden, dient een passende toetsing plaats te vinden. Gezien de bovengenoemde afstanden kan worden gesteld dat de realisatie van het plan geen significant negatief effect zal hebben op de beschermingsdoelstellingen voor deze gebieden ten aanzien van geluid, licht, trillingen en verdroging, om aantasting te voorkomen. Ten aanzien van het aspect verzuring dient te worden onderzocht of de ammoniakdepositie afkomstig van de veehouderij geen schade veroorzaakt aan de omliggende natura 2000 gebieden. Ingevolge artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van Gedeputeerde Staten of, ten aanzien van projecten of ander handelingen als bedoeld in het vierde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van doelstellingen bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Op 28 september 2011 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Verordening Stikstof en Natura 2000 vastgesteld, welke in werking is getreden per 15 oktober 2011. Deze verordening heeft tot doel een pakket maatregelen toe te kunnen passen die moeten leiden tot een voor de landbouw evenredige vermindering van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Tegelijkertijd wordt er ontwikkelingsruimte aan veehouderijbedrijven geboden (het maakt bijvoorbeeld het salderen van ammoniakdepositie, middels een salderingsbank, tussen twee locaties mogelijk). De verordening is van toepassing op aanvragen om een vergunning op grond van artikel 19d van de wet, dan wel verzoeken ontvangen van het bevoegd gezag op grond van de Wabo, om een verklaring van geen bedenkingen op grond van artikel 47b, lid 1, van de wet voor zover: a. De aanvraag danwel het verzoek betrekking heeft op geheel of gedeeltelijk in Gelderland gelegen Natura 2000-gebieden én b. De aanvraag dan wel het verzoek betrekking heeft op de oprichting of wijziging van een bedrijf zoals bedoeld in artikel 1 van de verordening én c. De aanvraag danwel het verzoek leidt tot een toename van de stikstofdepositie op een in Natura 2000-gebied gelegen stikstofgevoelig habitattype, waar de totale depositie groter is dan de kritische depositiewaarde. Er is sprake is van een wijziging van de bestaande activiteit en kan, ondanks de te treffen maatregelen, een depositietoename op de stikstofgevoelige habitattypen per saldo niet op voorhand worden uitgesloten. Gedeputeerde Staten van Gelderland zijn bevoegd om op een aanvraag om vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te beslissen. Een aanvraag hiertoe is ingediend op 6 februari 2014. Het bedrijf is reeds in bezit is van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 van 29 oktober 2012.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
31
Voor de veehouderij is een berekening gemaakt van de ammoniakdepositie in de gewenste situatie. De resultaten van de berekening zijn als volgt (zie ook bijlage .
Uit tabel 2 blijkt dat in de aangevraagde situatie ten opzichte van de vergunde situatie op 29 oktober 2012 sprake is van een gelijkblijvende stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen. Nu de aangevraagde depositie in vergelijking tot de vergunde depositie niet toeneemt, zijn significant negatieve effecten uitgesloten. De aangevraagde depositie overschrijdt de depositie van de vergunning niet. Gelet hierop is voor de aangevraagde activiteit geen passende beoordeling vereist. Omdat de belangen zoals vermeld in artikel 19 e sub c Nbw 1998 niet aan de orde zijn, heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland positief beslist en heeft op 12 augustus 2014 de vergunning verleend. Zie bijlage ‘Besluit natuurbeschermingswet 1998 van GS van Gelderland’ Soortenbescherming Het plangebied is grotendeels in gebruik als agrarisch bouwterrein en weilanden. De nieuwe ligboxenstal zal buiten het huidige bouwvlak gebouwd worden, op agrarische grond (weiland). Voor de planuitvoering zullen geen opstallen gesloopt worden, watergangen gedempt of houtopstanden behoeven te worden verwijderd. Daarnaast wordt de grond momenteel intensief gebruikt als grasland waardoor er reeds sprake is van een verstoring door grazend rundvee en landbouwvoertuigen ten behoeve van het maaien en bemesten. Redelijkerwijs is te verwachten dat daarom geen beschermde Tabel 2 NH3-depositie van het bedrijf in mol/ha/jr Habitattype
Uiterwaarden IJssel H91E0A Rivierbegeleidende zachthoutooibossen H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H91E0B Rivierbegeleidende essen-iepenbossen H6510A Glanshaverhooilanden Veluwe H9120 Beuken-eikenbossen met hulst H4030 Droge heiden H9190 Oude eikenbossen H2310 Stuifzandheiden met struikhei
Depositie Vergund op 29 oktober 2012
Aangevraagd
Verschil
1,4 0,8 0,8 0,8
1,4 0,8 0,8 0,8
0,0 0,0 0,0 0,0
1,4 0,5 0,5 0,5
1,4 0,5 0,5 0,5
0,0 0,0 0,0 0,0
diersoorten verstoord worden. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Adviesbureau Hamabest uit Deventer heeft in maart 2011 deze quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is in de bijlage gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen (strikt) beschermde plant- en diersoorten zijn aangetroffen en ook niet worden verwacht. Voor de soorten die rondom het plangebied leven zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten. Door een aan te brengen passende landschappelijke inpassing zullen de leefomstandigheden voor deze dieren mogelijk zelfs worden vergroot. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
32
In de tussentijd is het provinciale beleid aangepast en is het bedrijf niet meer in de EHS gelegen. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten.
3.5. Kabels en leidingen Blijkens het geldende bestemmingsplan en leidinggegeven van de Gasunie komen op, of in de directe omgeving (< 200 meter afstand) van, de betreffende locatie geen leidingen voor, met een dusdanige beschermingszone dat zij de realisatie van onderhavig plan belemmeren of een nadere planologischejuridische regeling verlangen.
3.6. Duurzaamheid Bij realisatie van het initiatief wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. De stal wordt gebouwd volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij MDV9 versie1. Tevens worden bij de bouw niet-uitlogende materialen gebruikt en wordt er ruimte gecreëerd voor het langzaam afvoeren van hemelwater.
3.7. Waterhuishouding 3.7.1. Provinciaal waterbeleid Provinciaal waterplan 2010-2015 Het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Gelderland is vastgelegd in het Waterplan 2010-2015. Op 11 november 2009 is het plan vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. Omdat het Waterplan het Waterhuishoudingsplan 2005-2010 vervangt, vervalt dat plan hiermee. In het Waterplan wordt de essentie van het provinciaal waterbeleid uiteengezet. Dit op basis van een toekomstverkenning naar de ontwikkelingen en trends waarmee rekening gehouden moet worden en een beschrijving van het speelveld van partijen die bij het waterbeleid betrokken zijn. Gestreefd wordt, vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking, naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten, waarbij het gaat om het bieden van zo veel mogelijk toegevoegde waarde. Van belang is een gebiedsgerichte aanpak, gericht op de lange termijn. De inzet van de provincie daarin bestaat uit initiëren, coproduceren of volgen. Voor het borgen van bestaande kwaliteiten en het aanpakken van urgente problemen is het beleid onderverdeeld in: -
Waterveiligheid: preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen zijn de pijlers; Kwaliteit en kwantiteit: thema's zijn voldoende en schoon oppervlaktewater, water voor natuur en voldoende en schoon grondwater; Gebruik en beleving: mooier, vaar- en zwemwater zijn de thema's.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
33
3.7.2. Beleid Waterschap Rijn en IJssel Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. Hiervoor wordt het watertoets-proces doorlopen waarbij de conclusies ten aanzien van alle wateraspecten in een waterparagraaf worden beschreven. Waterschap Rijn en IJssel heeft een handreiking ontworpen zodat een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf. Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan. Op 1 mei 2015 is het waterschap betrokken bij de plannen voor het opstellen van de waterparagraaf. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de heer D.A.M. Nieuwenhuis, medewerker watersysteem bij het Waterschap. 3.7.3. Watertoets Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt. Middels het invullen van de watertoetstabel is invulling gegeven aan de coördinatieverplichting tussen de diverse overheden en initiatiefnemer. Thema Veiligheid
Toetsvraag 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Riolering en Afvalwaterketen
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Wateroverlast oppervlaktewater
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Oppervlaktewaterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
Relevant Nee
Intensiteit 2
Nee
2
Nee Nee Nee
2 1 1
Ja
2
Ja Ja Nee
1 1 1
Ja (woning)
1
34
Grondwateroverlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee
Grondwaterkwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
1
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja
1
Nee
2
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee
1
Nee
1
Natte natuur
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Ja Nee Nee Nee
2 2 1 1
Verdroging
1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?
Nee
1
Recreatie
1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
Nee
2
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee
1
Volksgezondheid
Cultuurhistorie
Nee Nee
1 1 1
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Gebleken is dat er een uitgebreide watertoets noodzakelijk is vanwege een aantal malen ‘2’ als score in de tabel. Er is dan ook een wateradvies noodzakelijk voor besluitvorming. Door toetsing van de waterparagraaf in deze ruimtelijke onderbouwing aan het beleid van het waterschap wordt hier invulling aan gegeven Wateroverlast (oppervlaktewater) Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe. Het verhard oppervlak is reeds afgekoppeld van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien gering is. De totale hoeveelheid extra verharding bedraagt 5000 m2 (als gevolg van uitbreiding bouwkavel voor realisatie van een melkrundveestal, sleufsilo’s en extra erfverharding). Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater van het verharde oppervlak zoveel mogelijk volgens de trits vasthouden - bergen afvoeren behandeld. Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
35
Hierin zijn vier behandelingen te onderscheiden: Afvoer rechtstreeks op A- watergang BVM28255. Betreft de bedrijfswoning, oppervlakte ca 150 m2 Afvoer naar de bodem, ter plaatse te infiltreren. Betreft 2 stallen en de mestsilo, oppervlakte 2875 m2 Afvoer naar de afgedamde sloot aan de zuidkant van het bedrijf. Betreft 11600 m2 verhard oppervlak. Bergen in de putten/kelders; betreft hemelwater afkomstig van de terreinen sleufsilo’s, vaste mestopslag en bijproductenopslag. Oppervlakte ca 2800 m2. De afgedamde sloot heeft een oppervlakte van circa 600 m2 en een opslagcapaciteit van ruim 900 m3 . De mitigerende maatregel voor de toename nieuw verhard oppervlak is 200 m3 extra waterberging. Die opgave is verbonden aan deze ontwikkeling. Bij een maatgevende bui T10+10% met een omvang van ca 40mm en valt in 48 uur moet het hemelwater vertraagd afgevoerd worden. Een maatgevende bui T10+ 10% wordt opgevangen engeïnfiltreerd in het plangebied en zal geen wateroverlast veroorzaken. Bij het onverhoopt overvol raken van de afgedamde sloot, kan deze overlopen naar het weiland (kadastraal perceel AGL K 16)aan de westkant van de sloot. Deze grond is in eigendom en gebruik bij de aanvrager. Oppervlaktewaterkwaliteit Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Vanuit het plangebied wordt schoon hemelwater opgevangen in de afgedamde sloot en infiltreert ter plaatse in de bodem, zoals hierboven genoemd. Het hemelwater afkomstig van de sleufsilo’s welke is vervuild met percolaatwater wordt in een aparte opslag opgevangen en overgepompt naar de mestsilo. Het hemelwater afkomstig van de bijproduktensilo’s en de opslag van vaste mest welke vervuild is met percolaatwater en gier wordt afgevoerd naar de mestkelder onder de nieuw te bouwen stal. Het plan maakt derhalve geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Inrichting en beheer Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Op de leggerwatergangen BVM28.000A (Didamse Wetering) en BVM28.255 is de Keur van het waterschap van toepassing. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkeling geeft geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem omdat nog ruim voldoende afstand tot enige watergang in acht wordt genomen. Verdroging Het bedrijf ligt niet in een TOP-gebied zoals aangewezen door de provincie, als zijnde aandachtsgebieden ten aanzien van verdroging. Natte natuur De inrichting of realisatie van wateren met een HEN-, SED- of EVZ-functie mag met de voorgenomen ontwikkeling niet worden geschaad of belemmerd. Daarnaast mogen nieuwe ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden en de natte natuur. Het plangebied bevindt zich in of nabij een gebied dat is aangeduid als Natte EVZ: Veluwe-Montferland. De beoogde ontwikkelingen zijn een bevordering van de opgave voor een natte EVZ model das en
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
36
kamsalamander. De landschappelijke inpassing van het plan, alsmede de natuurcompensatie staan beschreven in hoofdstuk 4. Tot slot ligt de locatie niet in een zone die behoort tot het zomer- of winterbed van een rivier. Er is geen overstromingsgevaar en van inklinking van de bodem is geen sprake. Tot slot is het bedrijf niet gelegen in een drinkwatervoorzieningsgebied of nabij een infiltratiegebied. Samenvattend heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de oppervlakte- en/ of de grondwaterhuishouding.
3.7.3. Besluit Milieueffectrapportage Besluit milieueffectrapportage Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht: Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor ruimtelijke plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk. In het geval van een ruimtelijk plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten; Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale verordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Toets MER-plicht De ruimtelijke onderbouwing biedt een juridische-planologische regeling voor de uitbreiding van het grondgebonden agrarisch bedrijf. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt valt onder categorie 'D 14 de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren’. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
37
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt 2150 meter. Gelet op de soort activiteiten, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, worden er geen significante negatieve effecten verwacht op het Natura 2000-gebied. In de voorgaande paragrafen is aangegeven dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht. De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor deze ruimtelijke onderbouwing. Het is niet nodig om voor alle nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten. Vormvrije m.e.r.-beoordeling Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij de voorliggend ruimtelijke onderbouwing. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.beoordeling. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied of een Belvedere-gebied ligt. Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
38
Hoofdstuk 4. Stedenbouwkundige aspecten 4.1. Stedenbouwkundige inpassing Stedenbouwkundig zal er een wijziging optreden. Er zal nieuwe bebouwing worden gerealiseerd. Er is een inpassingsplan gemaakt om het bedrijf zo vloeiend mogelijk in de omgeving te laten integreren. Voor onderhavig initiatief is geen zelfstandig beeldkwaliteitsplan opgesteld. De beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van de gewenste bouwwerken moet aansluiten bij de directe omgeving en de daarin voorkomende karakteristieke kenmerken. De uitstraling van de bebouwing is beoordeeld door de welstandscommissie overeenkomstig de door de gemeente vastgestelde welstandsnota. Hierover kan in deze onderbouwing de volgende informatie worden gegeven. Om de gewenste extra dieren te kunnen huisvesten is het noodzakelijk dat nieuwe stalruimte wordt gerealiseerd ten zuiden van de bestaande stal. Het is wenselijk de melkkoeien zoveel mogelijk bij elkaar te huisvesten, in de diverse productiegroepen. Hierdoor kunnen eenvoudig intern dieren worden verplaatst van de ene naar de andere groep. Derhalve is gekozen voor de opzet van plaatsing van een nieuwe ligboxenstal aansluitend op een bestaande melkkoeienstal. Zo blijven de looplijnen voor de melkkoeien kort. Dit is van belang om de koeien naar de melkstal te krijgen, zorgt voor rust in de stallen door onnodig koeverkeer te voorkomen en draagt bij aan arbeidsefficiëntie. In de gewenste situatie is sprake van een samenhangend en logisch opgebouwde perceelsindeling. Aan de zuidzijde van het perceel bevinden zich de centrale mestopslag en ruwvoedervoorzieningen en direct daarnaast de opslag van krachtvoercomponenten (grondstoffenloods). De grondstoffenloods is noodzakelijk om de diverse producten in grote voorraad onder goede condities te bewaren. In het midden van het bedrijf wordt het jongvee op drie locaties op het bedrijf gehuisvest en de landbouwwerktuigen. Deze werktuigen kunnen rechtstreeks vanuit de loods richting de openbare weg of de omliggende landbouwgrond. Aan de noordzijde wordt het melkrundvee gehouden met de daarbij behorende voorzieningen zoals een melkstal, wachtruimte, technische ruimte en tanklokaal. De kap- en nokrichting van de nieuwe bouwwerken sluiten aan bij (het merendeel van) de te handhaven bedrijfsbebouwing en de verkavelingstructuur. De hoofdvormen zijn enkelvoudig en rechthoekig met een zadeldak. De massaopbouw is in onderlinge samenhang zodat er sprake is van een hiërarchisch geheel. De bedrijfswoning vormt de entree van het agrarische bouwperceel en de overige bebouwing is daaraan feitelijk ondergeschikt, vanwege plaatsing achter de achtergevelrooilijn. De nieuwe bouwwerken passen hiermee in de bestaande omgevingskarakteristiek. Ook bij de keuze van de te gebruiken bouwmaterialen is zoveel als mogelijk worden aangesloten bij de kleuren en materialen van de streekspecifieke omliggende gebouwen en hetgeen is opgenomen in de Welstandsnota. Om het metselwerk van de nieuwe stal te breken en daarmee de voor- en achtergevel minder kolossaal te laten lijken en qua uitstraling aan te sluiten bij de natuurlijke omgeving, zal een damwand gevelbekleding in de nok worden aangebracht. In de kop- en eindgevel worden grote gevelonderbrekingen bewerkstelligd door de plaatsing van forse deuren. Ook het toepassen van een overstek zal een positief effect hebben op de omgeving. Qua kleuren wordt gekozen voor dekkende Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
39
gebiedseigen kleuren, zoals donkergroen damwand, rood genuanceerde baksteen en antraciete dakbedekking. Het erf vormt een compact geheel en ligt op ruime afstand van andere bebouwingsclusters in de directe omgeving. Op deze manier blijft het geheel een duidelijk eigen karakter behouden en is er sprake van een geconcentreerde bebouwing. Met het gewenste bouwplan kan tevens optimaal gebruik worden gemaakt van reeds bestaande voorzieningen met betrekking tot de uitweg, nutsvoorzieningen en terreinverharding.
4.2. Landschappelijke inpassing Het landschap rondom het perceel van de boerderij van de familie Huirne is aangeduid als open komgrond. Het huidige beeld in de directe omgeving is vooral een open agrarische landschap met een mozaïek van veelal dominante landbouwbedrijven, afgewisseld met een woonfunctie. De gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland en er is sprake van een hoge waterstand. Echter de boerderij van de famile Huirne ligt in een enclave van diverse landschapselementen bestaande uit de vroegere afbakening van elzensingels, meidoornstruwelen en ruilverkavelings-bosjes. Door deze landschapselementen is het beeld rondom de boerderij zeer groen en is de natuurwaarde relatief hoog ten opzichte van de directe omgeving. Voor de bouw van een nieuwe ligboxenstal is er in 2011 al een landschappelijk inpassingsplan gerealiseerd. Dit plan is al deels uitgevoerd en zal in het najaar van 2015 verder worden afgerond. Echter is er gevraagd om een uitbreiding van het landschappelijk inpassingsplan i.v.m. de nieuwbouw van een extra stal, natuurcompensatie. Dit plan is gebaseerd en geoptimaliseerd t.a.v. het landschappelijk inpassingsplan dat in 2011 gerealiseerd is. In het plan van 2011 is een deel van de oever van de Didamse wetering ontworpen als ecologische oever. Echter de eigenaar van deze wetering, Waterschap Rijn en IJssel, stemde niet in met het vergraven van deze oever. Hiervoor is een ander landschapselement voor in de plaats gekomen. Bomenrij van knotbomen Om een accent te leggen op de Didamse wetering wordt er langs de oever van de Didamse wetering een rij van knotbomen, Salix alba, aangeplant. Deze bomen worden op vijf meter afstand geplaatst tbv een onderhoudspad langs de Didamse wetering. Door de bomen 8 meter uit elkaar te planten wordt de zuid westen wind niet of nauwelijks gehinderd wat bevorderlijk is op het erf. Het lijnvormige element van knotwilgen heeft een hoge ecologische waarde door de grote biodiversiteit in en rondom de knotwilg. Het geeft beschutting aan verplaatsend wild en het biedt ook veel schuilgelegenheden voor diverse dieren. De knotwilg staat bekend om de holtes na mate de boom ouder wordt. Deze holtes zijn populair bij vele diverse diersoorten. Vleermuizen , zangvogels kleine zoogdieren en marterachtigen verschuilen of brengen hun jongen groot in deze holtes. Als er water in de holtes blijft staan zijn het tevens goede broedplaatsen voor amfibieën en salamanders. Waar niet zo snel aan gedacht wordt bij knotwilgen maar ook een interessant aspect is dat de wortels de grond van de oevers vast houden. Maar ook dat de wortels van de knotwilg ervoor zorgen dat er minder uitspoeling van mineralen plaatsvindt naar de sloot. In de schaduw van de pruik zoekt het vee verkoeling, maar de schaduw zorgt ook voor minder algen- en plantengroei in de sloot. Ook de vissen in de Didamse wetering profiteren van de extra beschutting en Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
40
donkere schaduwplekjes. En tenslotte gebruiken roofvogels de kale pruik als uitzichtpunt voor de jacht, en willen diverse soorten vogels graag hun nest bouwen in de dichte takken of er jagen op de overvloed aan insecten.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
41
Verbeelding landschappelijke inpassing boerderij Huirne
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
42
Houtsingels. In het landschappelijke inpassingsplan zijn al een aantal singels gepland. Zo is er aan de noordzijde van de boerderij een 5 meter brede single van elzen aangeplant en wordt er ten zuidwesten van de boerderij een 10 meter brede singel aangeplant. Deze singel verbindt het huidige bosgebied met de Didamse wetering. Tevens wordt er op tweetal plekken extra singels aangebracht. Zo wordt er ten zuiden van het perceel naast de mestsilo een brede zoom cq mantel ontwikkeld. In de huidige situatie is er bij het aangrenzende bos nauwelijks meer een zoom cq mantel aanwezig. De begroeiing gaat direct over in hoge bomen met daaronder enkele struikvormers. Door aan de rand alleen struikvormers te planten wordt er een extra zoom cq mantel ontwikkeld. De beplanting komt overeen met die van de singel die ten zuid westen van de boerderij wordt geplant exclusief de boomvormers. Het assortiment bestaat uit Sorbus aucuparia, Cornus sanguinea, Corylus avellana,Crateagus monogyna, Rosa canina en rhamnus frangula. De tweede singel wordt aangebracht ten westen van het perceel aan de Bevermeerseweg. Het huidige gebruik van dit perceel is grasland. Het perceel ligt in een open komgrond en is vrij nat. Daarom wordt er een pnv (potentieel natuurlijke vegetatie) verwacht dat overeenkomt met die van het Elzenvogelkersenverbond. In de huidige situatie is er een directe overgang van grasland naar bos. Om de ecologische waarde van het bos te verhogen wordt er een brede zoom cq mantel, circa 4000 m2, aangebracht door alleen struikvormers aan te planten. Doordat er geen bomen aangeplant worden ondervinden de struikvormers geen hinder van schaduw en kunnen de soorten optimaal groeien. De zoom cq mantel zal vooral aangeplant worden met bes dragende struikvormers. Wat aantrekkelijk is voor vele vogels en andere dieren. Het assortiment bestaat uit Prunus padus, Viburnum opulus, Corylus avellana, Crateagus monogyna, Sorbus aucuparia en Prunus spinosa. Hoogstam fruitboomgaard Aan de oostzijde van het perceel zal een fruitboomgaard worden aangeplant. Een fruitboomgaard is van oudsher en zeker een waardevol landschappelijk element. Tevens dient het als leefgebied voor onder meer de steenuil. De fruitboomgaard zal worden gerealiseerd met hoogstam fruitbomen. Er worden diverse soorten aangeplant die voor diverse doeleinde gebruikt kunnen worden. De fruitboomgaard is deels verplaatst naar het zuidelijke gedeelte. Zo kunnen er alleen niet meer fruitbomen geplaatst worden, 13 stuks, maar ook het beeld op de boerderij wordt extra aantrekkelijk. Ook mede omdat er rondom de boomgaard een beukenhaag van Fagus sylvatica wordt geplant. Deze haag wordt doorgetrokken rondom de privétuin. Hierdoor wordt er een samenhang gecreëerd en ontstaat er een eenduidig netheidsbeeld.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
43
Extra natuurcompensatie door beplanting op het perceel aan de Bevermeerseweg.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
44
Hoofdstuk 5. Uitvoerbaarheid
5.1. Economische uitvoerbaarheid De kosten voor de projectomgevingsvergunning en het te realiseren initiatief zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Ook voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. De gemeente loopt hier geen ontwikkelingsrisico in. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst om aspecten als het kostenverhaal en landschappelijke inpassing te waarborgen.
5.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt mede verkregen door de terinzagelegging van het plan. De terinzagelegging resulteert (eventueel) in zienswijzen en/of (gewijzigde) vastlegging. Vermeld dient te worden dat het melkrundveebedrijf in de nieuwe opzet sociaal (goede arbeidsomstandigheden), economisch (rendabel) en maatschappelijk (milieu, landschap, dierenwelzijn) grensverleggend zal functioneren. Ondanks de vergroting van de agrarische bebouwing is het bedrijf nagenoeg zelfvoorzienend. Er bestaat een duidelijke relatie tussen de voerbehoefte en de mestproductie. De gewenste situatie kenmerkt zich door een behoorlijke ‘gesloten’ bedrijfsvoering en is daardoor minder afhankelijk van externe factoren. Het bedrijf kan, gezien de ligging en specifieke eigenschappen, zodanig geëxploiteerd worden dat de maatschappelijke waardering behouden kan worden. De beoogde bouwplannen leiden niet tot een onevenredige aantasting van de natuurwaarden, het landschap, het milieu en de belangen van omwonenden.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
45
Hoofdstuk 6. Procedure De gewenste toename van agrarische bebouwing past niet binnen het vigerende beheersverordening Buitengebied Zevenaar. Het ruimtelijk kader waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn, wordt aangegeven in de Beheersverordening dan wel het nog op te stellen bestemmingsplan. Deze ruimtelijke plannen worden actueel gehouden en er moet worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. De nu geldende Beheersverordening biedt niet de mogelijkheid om medewerking te verlenen, omdat deze verordening een afwijkingsbevoegdheid kent voor agrarische bouwpercelen tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha. Het huidige bouwperceel heeft al een grotere oppervlakte dan 1,5 ha en het voorliggende verzoek gaat tot maximaal 2 ha. De gemeente Zevenaar heeft uitgesproken dat zij in principe bereid zijn om mee te werken aan het verzoek (welke staat geregistreerd onder nummer: WABO_VO-2014-1578). Op dit moment treft de gemeente Zevenaar voorbereidingen om te komen tot een integrale herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. Inmiddels is de Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld (17 december 2014). Uitgesproken is dat de uitgangspunten na vaststelling door de gemeenteraad (ook) als leidraad gaan dienen voor het beoordelen van verzoeken in afwijking van de Beheersverordening. In de nota is opgenomen dat grondgebonden agrarische bedrijven in principe de mogelijkheid krijgen het agrarisch bouwperceel te vergroten tot maximaal 2 ha. Het voorliggende bouwplan voldoet aan deze maximale oppervlakte. Daarbij wordt opgemerkt dat de woning, de paardenbak en de sleuf- en mestsilo’s ook deel uitmaken van het bouwperceel. Het gewenste bouwwerk is ruimtelijk goed inpasbaar en past qua functie. Verder is de ligboxenstal zodanig gesitueerd dat de ruimtelijke uitstraling naar de omgeving zeer beperkt is. Ook zijn er geen beletselen, zoals belasting omgeving, milieu, belangen van derden, archeologie etc. Afwijken van de beheersverordening De Beheersverordening zelf biedt geen mogelijkheden om de strijdigheid weg te nemen. De gemeente werkt mee aan de procedure van een projectomgevingsvergunning. Medewerking aan het plan is mogelijk als het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Hierin wordt onder andere aangetoond waarom het initiatief gewenst of noodzakelijk is en wat de ruimtelijke effecten zijn van het plan op de locatie en de omgeving en eventuele mitigerende en/of compenserende maatregelen. Daarnaast kan medewerking aan de definitieve aanvraag omgevingsvergunning alleen worden verleend als voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Het plan met de bijbehorende stukken ligt conform de procedure voor een ieder zes weken ter inzage. Binnen deze termijn kan een ieder hun zienswijze over het plan kenbaar maken. Na afloop van deze termijn zal het college, met inachtneming van eventueel ingebrachte zienswijzen, een besluit nemen over het al of niet vaststellen van het plan. Daarna zal de vastgestelde projectomgevingsvergunning opnieuw voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd in het kader van beroep.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
46
Hoofdstuk 7. Juridische planbeschrijving Met deze aanvraag tot een projectomgevingsvergunning wordt een vergroting en verschuiving van het bouwvlak mogelijk gemaakt door middel van een aanpassing van 1,64 ha naar 2,0 ha. Een en ander conform de bijbehorende tekening van 29-11-2014 (begrenzing waar de ro-procedure op toeziet) en conform het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing.
Ruimtelijke onderbouwing Pieriksestraat 2 - Angerlo
47
Gemeente Zevenaar, Raadhuisplein 1, 6901 GN Zevenaar