Ruimtelijke onderbouwing Centrumplan Roggel fase III Gemeente Leudal Definitief
NL.IMRO.1640. BA12RoKerkstr1820n-VG01
Ruimtelijke onderbouwing Centrumplan Roggel fase III Gemeente Leudal Definitief
Rapportnummer:
NL.IMRO.1640. BA12RoKerkstr1820n-VG01
211x04736 NL.IMRO.1640. BA12RoKerkstr1820n-VG01
Datum:
26 augustus 2011
Contactpersoon opdrachtgever: De heer Victor Beerkens (Vastgoed 2-Duizend) Planteam BRO:
De heer Niels Paree en de heer Paul Gerards
Trefwoorden:
Herontwikkeling, centrumplan Roggel, fase III, gemeenschapshuis, La Rochelle, appartementen, gezondheidscentrum. Hollandse Hoogte 14
Bron foto kaft: Beknopte inhoud:
Voor het centrum van Roggel is een omvangrijk herontwikkelingsplan gemaakt. Met onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt fase III van dit plan mogelijk gemaakt. Het betreft de realisatie van maximaal 17 appartementen of van maximaal 11 appartementen en een gezondheidscentrum op de locatie van het gemeenschapshuis 'La Rochelle'.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoud 1. INLEIDING 1.1 Reden van de ruimtelijke onderbouwing 1.2 Ligging en grens van het projectgebied 1.3 Vigerende bestemmingsplannen 1.4 Opzet Ruimtelijke onderbouwing
3 3 3 4 4
2. BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid
5 5 7
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 2.2.2 POL-aanvulling verstedelijking, gebiedsontwikkeling kwaliteitsverbetering 2.2.3 Provinciale woonvisie 2.3 Regionaal beleid
7 en 10 11 12
2.3.1 Welstandsnota Leudal (2007) 2.3.2 Regionale Woonvisie 2010 - 2014 2.4 Gemeentelijk beleid
12 14 15
2.4.1 Structuurvisie Leudal 2.4.2 Bestemmingsplan Kern Roggel 2.4.3 Beeldkwaliteitplan 2.4.4 Prioritering woningbouwplannen Leudal 2010
15 16 17 17
3. BESCHRIJVING PLAN 3.1 Gebiedsbeschrijving 3.2 Planvoornemen 3.3 Stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten
19 19 21 25
4. MILIEU- EN ONDERZOEKSASPECTEN 4.1 Bodem 4.2 Archeologie 4.3 Beschermde en beeldbepalende elementen 4.4 Externe veiligheid 4.5 Flora en fauna 4.6 Milieuzonering 4.7 Luchtkwaliteit 4.8 Water 4.9 Wet geluidhinder
27 27 29 31 31 36 39 40 42 47
inhoudsopgave
1
4.10 Natuur en landschap 4.11 Leidingen en infrastructuur 4.12 Verkeer en parkeren
47 47 47
5. AFWEGING BELANGEN
49
6. UITVOERBAARHEID 6.1 Economische uitvoerbaarheid 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
51 51 51
Separate bijlagen • Econsultancy bv, verkennend bodemonderzoek centrumplan Roggel te Roggel. Gemeente Leudal, rapportnummer 06101703, 27 september 2007 • Econsultancy bv, nader bodemonderzoek centrumplan Roggel te Roggel. Gemeente Leudal, rapportnummer 07091672, 17 oktober 2007 • Econsultancy bv, infiltratieonderzoek centrumplan Roggel te Roggel. Gemeente Leudal, rapportnummer 06101705, 20 augustus 2007 • ADC Archeoprojecten, Centrumplan Roggel, gemeente Leudal, Een bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, ADC rapport 1081, augustus 2007 • BRO, Akoestisch onderzoek centrumplan Roggel, plannummer 211x01309, 30 juli 2007 • BRO / Faunaconsult, Quickscan flora en fauna en vervolgonderzoek, augustus 2008 • DMVarchitecten. Beeldkwaliteitplan Centrum Roggel, gemeente Leudal, 18-122007
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
1.1 Reden van de ruimtelijke onderbouwing In het centrum van Roggel vindt een herstructurering plaats. In het gebied rond het gemeenschapshuis en de basisscholen zijn diverse voorzieningen gesloopt ten behoeve van nieuwbouw (voorzieningen en woningen). De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3 van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), is het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd af te wijken van hetgeen is vastgelegd in het bestemmingsplan voor zover dit betrekking heeft op een initiatief dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor de motivering van het initiatief is een ruimtelijke onderbouwing benodigd. Voorliggend document voorziet hier in. Voor de ontwikkeling zijn meerdere varianten ontwikkeld. Het aantal te realiseren appartementen loopt in deze varianten uiteen van 11 tot 17, al dan niet met een gezondheidscentrum op de begane grond. Middels onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging en grens van het projectgebied Het projectgebied is gelegen in het centrum van de kern Roggel. Roggel is gelegen ten zuiden van de provinciale weg N 562 (Helden-Roggel) en ten oosten van de N 279 (Meijel-Heythuysen). Roggel ligt midden in de gemeente Leudal. De planbegrenzing van het totale ontwikkelingsgebied is in afbeelding 1 weergegeven.
Hoofdstuk 1
3
Afbeelding 1: herontwikkelingsgebied centrumgebied Roggel
1.3 Vigerende bestemmingsplannen In de onderstaande tabel zijn de voor het projectgebied de van toepassing zijnde plannen opgenomen. Naam van het bestemmingsplan
Vastgesteld
Goedgekeurd
Bestemmingsplan "Kern Roggel"
28-10-1986
18-05-1987
Bestemmingsplan “Prostitutiebeleid”
25-05-2002
24-09-2002
Tabel 1: geldende plannen
1.4 Opzet Ruimtelijke onderbouwing De hoofdlijnen van beleid van zowel de provincie als de regio en gemeente zijn beschreven in hoofdstuk 2. Het projectgebied wordt in hoofdstuk 3 beschreven, onder meer aan de hand van functionele en ruimtelijke aspecten. Daarbij zijn tevens de beleidsdoelstellingen voor de diverse sectoren geformuleerd. In hoofdstuk 4 wordt aandacht aan de milieu- en overige onderzoeksaspecten geschonken. In hoofdstuk 5 wordt besloten met een conclusie.
4
Hoofdstuk 1
2.
BELEIDSKADER
2.1 Rijksbeleid Nota Ruimte De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen van het Rijk, waarin het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting van Nederland is vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt. In de Nota Ruimte wordt gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. ‘Toelatingsplanologie’ maakt plaats voor ‘ontwikkelingsplanologie’, doordat niet langer alleen beperkingen worden gezien, maar juist ontwikkelingen worden gestimuleerd. Het Rijk stelt alleen nog maar beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen, wanneer een nationaal belang in het geding is. Bouwen in of bij de kern Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dat betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moet komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid Op grond van de Invoeringswet Wro, artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht WRO, is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing. In het kader van de Wro dienen echter niet alleen de verantwoordelijkheden en belangen benoemd te worden, maar zal ook inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft derhalve de nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid. Ook deze Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie. Er zijn 33 nationale ruimtelijke belangen onderscheiden op basis van de Nota Ruimte. Dat is ook gedaan voor de andere bestaande Pkb's (ook van andere departementen). De nationale belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijk-
Hoofdstuk 2
5
heid neemt en geven aan waar het rijk voor staat. De nationale belangen omvatten globaal genomen: nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap; de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties; de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën; ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie. Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid is een viertal nationale belangen in het projectgebied van toepassing. Deze nationale belangen zijn allen afkomstig uit de Nota Ruimte: Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten: nieuwe functies of bebouwing dienen grotendeels geconcentreerd tot stand te komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. Behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit: ook buiten de werelderfgoedgebieden en de nationale landschappen dient de landschappelijke kwaliteit expliciet meegenomen te worden in de ruimtelijke afwegingen. Het betreft hier zowel het behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit. Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid: het Rijk streeft naar een schone aantrekkelijke en veilige leefomgeving. Instrumentarium is ondermeer de Wet luchtkwaliteit, Wet geluidhinder en Wet bodembescherming. Het op orde houden van het regionale watersysteem: het op orde brengen en houden van het regionale watersysteem heeft als doel het land te beschermen tegen wateroverlast, zoetwatervoorraden veilig te stellen, het voorkomen van verdroging en onnodige bodemdaling, watertekorten en verzilting, de verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, een goede ecologische waterkwaliteit en de versterking van ruimtelijke kwaliteiten. Afweging Rijksbeleid Dit initiatief behelst een herontwikkelingslocatie in de kern Roggel. Dit is in lijn met het rijksbeleid, dat aangeeft dat nieuwe woningbouw- en werklocaties in, aan of nabij bestaand stedelijk gebied dienen te worden gerealiseerd. Hierdoor blijft tevens de landschappelijke kwaliteit behouden. Voor wat betreft de aspecten milieukwaliteit, externe veiligheid en het op orde houden van het regionale watersysteem wordt verwezen naar de betrokken paragrafen in hoofdstuk 4. Hier uit kan geconcludeerd worden dat de in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen bouwmogelijkheden in lijn zijn met het Rijksbeleid.
6
Hoofdstuk 2
2.2 Provinciaal beleid 2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de nieuwe ruimtelijke wetgeving (en mogelijk ook op grond van nieuwe milieu- en waterwetgeving) door provincies opgesteld moet worden. Hiertoe is de POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke Ordening (vastgesteld op 17-18 december 2008) opgesteld. De POL-aanvulling heeft de juridische status van structuurvisie en vormt tevens de uitvoeringsparagraaf van het POL2006, zoals bedoeld in de Wro. De laatste actualisatie van het POL2006 heeft plaatsgevonden in 2010, aan de hand van de POL-aanvulling, verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Verstedelijking en steeds intensiever ruimtegebruik leggen een toenemend beslag op de open ruimte in het landelijk gebied en verminderen de diversiteit van landschap en groen. De provincie houdt daarom vast aan het zo compact mogelijk houden van de steden en een minstens gelijk blijvend aandeel van de stadsregio’s in het totaal van woningen, werklocaties en arbeidsplaatsen. Over het algemeen wordt dus ingezet op het bundelen van de verstedelijking en economische activiteiten in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. Met betrekking tot verstedelijking van en economische activiteiten in de landelijke gebieden wordt aangegeven in het POL2006 dat woningbouw en bedrijvigheid kan plaatsvinden binnen de contouren rondom de plattelandskernen. Initiatieven buiten de contouren zijn mogelijk indien ze inpasbaar zijn in het landschap en de landbouwstructuur en gepaard gaan met de realisatie van extra natuur, landschap of milieukwaliteit. Voor landbouw (en toerisme) wordt zoveel mogelijk ontwikkelingsruimte geboden, mits de gebiedskwaliteit als geheel er op vooruit gaat (Limburgs Kwaliteitsmenu).
Hoofdstuk 2
7
Afbeelding 2: uitsnede POL kaart ‘Perspectieven’ (Actualisatie 2010)
Beleidsregio Maasvallei West In het POL2006 is sprake van een gebiedsgericht aanpak op meerdere niveaus. Naast een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden wordt een onderscheid gemaakt in 14 beleidsregio’s. Voor elke regio is op basis van de gebiedskenmerken en -waarden een ontwikkelingsvisie gegeven. Het projectgebied is gelegen binnen de beleidsregio Maasvallei-West. Maasvallei-West omvat een belangrijk deel van het landelijk gebied van Noord- en Midden-Limburg ten westen van de Maas. De Maasvallei-West is rijk aan aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. De stroomgebieden van de Tungelroysebeek en Loobeek vormen twee markante onderdelen van de regio. Er is een grote afwisseling van kleinschalige landschapstypen, zoals rivierduinen, esdorpen, oude bouwlanden, beekdalen en kampontginningen. De woonkernen liggen verspreid over de regio en deels in linten langs de Maas en de Napoleonsweg. De sociaal-culturele structuur in de overwegend kleinere kernen is goed ontwikkeld, maar staat door de veranderingen in de landbouw onder druk. De landbouw en het toerisme vormen een sterke economische pijler.
8
Hoofdstuk 2
Het afwisselende en natuurlijk karakter van de regio maakt deze aantrekkelijk als woon-, werk- en recreatiegebied. Uitdaging is de toeristische functie als economische drager verder uit te bouwen door in te spelen op de groeiende betekenis van de vrijetijdseconomie. Verbreding van de plattelandseconomie is eveneens van belang voor de verdere ontwikkeling van de regio. Binnen de tot het Maasdal behorende delen van het gebied is het rivierbelang van grote invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden. Met toepassing van instrumenten als het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt ingezet op een goede inbedding van kernen in het landschap. EHS en POG in het landelijk gebied ten westen van de Maas worden samen met natuur in aangrenzende gebieden in België en Noord-Brabant verder versterkt als een groene ruggengraat tussen Maas, Peel en Kempen. Door de Reconstructie blijven er goede ontwikkelingsmogelijkheden voor alle mogelijke vormen van landbouw in een aantrekkelijke omgeving. Perspectievenbeleid De variatie in gebiedskenmerken vormt de basis voor de gebiedsgerichte aanpak. In deze aanpak worden binnen de provincie Limburg 11 perspectieven, met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden onderscheiden. Op de Perspectievenkaart uit het POL2006 wordt het projectgebied aangeduid als Plattelandskern Noord en Midden-Limburg (P6a). De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het instandhouden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen (ook in de stadsregio’s) goed bereikbaar zijn. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. Voor de plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gehanteerd. Enerzijds op basis van het bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderzijds vanwege de (verwachte) krimpende bevolkingsomvang, de aanwezige omgevingskwaliteiten in het landelijk gebied en de belangen van de landbouw en recreatie en toerisme. Alleen in Noord en Midden Limburg kan nog sprake zijn van uitleglocaties aansluitend aan de contour (peildatum 24 juni 2005) rondom de Plattelandskernen. Indien dat het geval is, dan is aan de hand van het Limburgs Kwaliteitsmenu te bepalen welke kwaliteitsbijdrage gericht op het compenseren van verloren gaande omgevingskwaliteit aan de orde is. Dit verschil in ontwikkelingsmogelijkheden tussen de plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg ten op zicht van Zuid-Limburg
Hoofdstuk 2
9
wordt gemarkeerd door het onderscheiden van twee aparte perspectieven P6a en P6b. Binnen de contour is het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing en is het aan de gemeente om zorg te dragen voor een goede balans tussen groen, water en bebouwing. Wél dient bij nieuwe uitleglocaties en nieuwe ontwikkelingen binnen de (verbale) contour ingezet te worden op bovenplanse verevening gericht op de herstructurering van de bestaande woningvoorraad en aanwezige werklocaties. Afweging POL2006 beleid Als gevolg van de herontwikkeling van het centrum van Roggel wordt voorkomen dat het stedelijk ruimtebeslag moet worden uitgebreid. Dit is speerpunt van het provinciaal ruimtelijk beleid. In kernen in Noord-en Midden-Limburg kan nog uitbreiding plaatsvinden van het aantal wooneenheden. Door de uitbreiding van de maatschappelijke voorzieningen, die onderdeel uitmaken van het plan, wordt de leefbaarheid van deze plattelandskern verder versterkt. De onderhavige ontwikkeling is dan ook mogelijk op basis van het POL2006 beleid. 2.2.2 POL-aanvulling verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. De POL-aanvulling is een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en richt zich op een partiële herziening van het POL2006 op de volgende punten: Provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling; Provinciale regie en sturing op ontwikkeling werklocaties; Selectieve provinciale sturing op verstedelijkingsprocessen; Ruimte voor nieuwe clusters van bebouwing in landelijk gebied (nee, tenzij); Het verbinden van nieuwbouw of uitleglocaties met revitalisering en/of herstructurering (woongebieden, werklocaties, glastuinbouw); Selectieve provinciale sturing op gebiedsontwikkelingen; Verankeren van het Limburgs Kwaliteitsmenu. Bundeling in plattelandskernen Over nieuwe activiteiten in het landelijk gebied, wordt in de POL-aanvulling aangegeven dat deze zoveel mogelijk geconcentreerd dienen te worden binnen de bestaande bebouwing van plattelandskernen. De plattelandskernen zijn daartoe voorzien van contouren. Als dat niet mogelijk of wenselijk is, gaat de voorkeur uit naar ontwikkeling aansluitend aan de plattelandskernen. In Noord- en Midden- Limburg wordt ruimte aanwezig geacht voor uitbreidingslocaties direct buiten, maar grenzend aan de contour.
10
Hoofdstuk 2
Afweging POL-aanvulling verstedelijking De planlocatie is gelegen binnen de contour van de kern Roggel. Realisatie van de woningen en het gezondheidscentrum is dan ook mogelijk op basis van de POL aanvulling. Vanwege de ligging binnen de contour van Roggel is op onderhavige ontwikkeling het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing. 2.2.3 Provinciale woonvisie Provinciale woonvisie 2011-2015 Op 1 februari 2011 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Limburgs de Provinciale Woonvisie 2011-2015 vastgesteld. Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren. Een belangrijke aanleiding om het woonbeleid te actualiseren vormen de demografische ontwikkelingen in de provincie. Onder andere hierdoor ontstaat noodzaak tot herstructurering en een andere kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad. Uit de demografische ontwikkelingen komen belangrijke opgaven voort gericht op het veranderen van het aanbod aan woonruimte, voorzieningen en de inrichting van de woon- en leefomgeving. Lange termijn visie De provincie is ervan overtuigd dat een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte woningmarkt noodzakelijk is. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt en leefomgeving te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn. Korte termijn visie Op de kortere termijn wordt gestreefd naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. De provincie constateert dat de bestaande woningvoorraad mede gezien de demografische ontwikkelingen voor een deel niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De provincie ziet hier voor Limburg zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave. Regio Noord- en Midden Limburg In de regio Noord- en Midden-Limburg heeft het inwonertal zijn piek bereikt en gaat regiobreed afnemen van ca. 280.000 inwoners in 2010, naar ca. 275.000 in 2030. Na 2030 komt de krimp in een versnelling. Anticiperend op de afnemende bevolkingsomvang en wijzigende samenstelling van huishoudens, mede door de vergrijzing dient de nog resterende groei maximaal te worden ingezet op een tijdige aan-
Hoofdstuk 2
11
passing van de samensteling van de woningvoorraad. Waar mogelijkheden zijn voor de regio Midden-Limburg wordt er van uit gegaan dat tussen 2010 en 2030 de woningvoorraad nog met circa 8.000 woningen zal toenemen. Binnen de stadsregio’s dienen de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. Bij plattelandskernen zijn nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft overigens de voorkeur bestaan voor inbreiding. De nog te realiseren nieuwe locaties in / bij dorpen buiten de stadsregio’s komen ook in dienst te staan van de transformatieopgave van de plattelandskernen. Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een ‘nee, tenzij’-benadering. Afweging provinciale woonvisie Onderhavig initiatief betreft een inbreidingslocatie in Roggel. Door de realisatie van de appartementen worden de keuzemogelijkheden voor doorstromers in Roggel vergroot. In het gemeentelijk woningbouwprogramma is rekening gehouden met de te bouwen appartementen. De voorgenomen bouw van deze woningen in Roggel past dan ook binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
2.3 Regionaal beleid 2.3.1 Welstandsnota Leudal (2010) Per 1 januari 2003 is de herziene Woningwet van kracht geworden. Deze wet verplicht gemeenten om welstandsbeleid vast te stellen. Primair doel van de wet is het vereenvoudigen van de bouw-regelgeving waardoor de regeldruk voor burger en bouwpraktijk vermindert. Bijkomend effect is dat alle gemeenten de in hun gemeente aanwezige kwaliteiten analyseren en benutten als ondergrond om verder te bouwen aan de woon-, werk- en leefomgeving. Het welstandsbeleid voor de gemeente Leudal binnen het welstandsdistrict Midden-Limburg is vastgelegd in deze Welstandsnota met gebiedsbeschrijvingen en daaraan verbonden criteria. Algemeen uitgangspunt is dat de Welstandsnota jaarlijks wordt geëvalueerd en zo nodig wordt geactualiseerd. In de welstandsnota wordt over de bebouwing van Roggel aangegeven dat deze uit incidenteel oudere bebouwing bestaat in kleinschalige basisstructuur van anderhalve bouwlaag met kap. Deze oudere bebouwing staat tussen de decenniumbebouwing van woningen in twee bouwlagen met kap. Markant zijn de relatief grootschalige decenniuminvullingen die sterk contrasteren in maat, vormgeving en vooral in kleur en materialen (Markt, Raadhuisstraat, Dorpstraat en Kloosterstraat). Incidenteel grootschalige gebouwen aan Tramstraat en Beeklaan vormen contrasten met de kleinschalige structuur. De bebouwing is georiënteerd op wegen en aan rooilijnen. Kleur en materiaalgebruik is overwegend (rode) baksteen en natuursteen.
12
Hoofdstuk 2
Op 17 april 2007 heeft de Raad van Leudal ingestemd met de welstandsnota Leudal. Deze welstandsnota is een samenvoeging van de vier bestaande nota’s van de voormalige gemeenten Haelen, Heythuysen, Hunsel en Roggel en Neer. Inhoudelijk zijn er géén beleidswijzigingen doorgevoerd in de welstandsnota met dien verstande dat de sneltoetscriteria (de zogenaamde sneltoetscriteria voor lichte bouwvergunningen) van de voormalige gemeenten Heythuysen en Roggel en Neer zijn overgenomen. Vervolgens is de Welstandsnota geactualiseerd, de meest recente welstandsnota is op 16 november 2010 vastgesteld. Roggel, en derhalve ook het projectgebied valt onder regulier welstandstoezicht omdat de dynamiek van nieuwbouw en uitbreiding relatief laag is. Het beleid is gericht op het instandhouden van de bestaande structuur. Aanpassingen dienen te worden afgestemd op de kleinschalige basisstructuur. Aandacht is nodig voor de ruimtelijke kwaliteit van de randzones, zowel de belevingswaarde van de kern als ook de overgangen naar het minder dicht bebouwde (agrarisch) gebied.
Afbeelding 3: uitsnede Welstandsnota
Fase III van de herstructurering van het centrum van Roggel wordt in overeenstemming met de Welstandsnota gerealiseerd en voldoet aan de reguliere welstandseisen.
Hoofdstuk 2
13
2.3.2 Regionale Woonvisie 2010 - 2014 De regionale woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014 is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 december 2010. Deze visie is gebaseerd op de beleidsneutrale Etil prognose 2009. De prognoses en ambities zijn het kwantitatieve kader waarbinnen woningbouw dient plaats te vinden. Medio 2008 hebben de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Roerdalen en Roermond gezamenlijk een onderzoek laten uitvoeren naar de woonwensen van hun inwoners. In het door Companen uitgevoerde onderzoek werd gevraagd naar onder meer de huidige woonsituatie, eventuele verhuisplannen en kenmerken van de gewenste woning. De resultaten van het onderzoek zijn ondergebracht in vier lokale rapportages en 1 daarnaast is er een regiorapport opgesteld voor Midden-Limburg Oost. Bij toekomstige woningbouwplannen zal zo veel mogelijk worden afgestemd op gesignaleerde behoeften en ontwikkelingen. Daarnaast hebben de uitkomsten van het onderzoek de basis gevormd voor het opstellen van de nieuwe regionale woonvisie voor de periode 2010-2014. In het regionale rapport wordt aangegeven dat met name in de doelgroepen starters, kleine huishoudens in de leeftijd van 55-74 jaar en kleine huishoudens in de leeftijd van 75 jaar en ouder, nog groei te verwachten is. Het algemene advies voor de gemeente luidt dat het raadzaam is nieuwbouw op maat te ontwikkelen in dialoog met de kern. Tevens dient aandacht te worden besteed aan de fasering in tijd, door het meer gedoseerd op de markt brengen van plannen. In de gemeentelijke uitwerking van het woningmarktonderzoek is per kern specifiek aangegeven wat de speerpunten zijn voor het woningbouwbeleid. Voor Roggel geldt dat er behoefte is aan een beperkt aantal voor ouderen geschikte woningen in de huursector en aan een flink aantal middeldure en dure grondgebonden nultredenwoningen in de koopsector. Ook aan het verkopen van eengezinshuurwoningen aan de (huidige) bewoners is behoefte. Onderhavige woningbouwontwikkeling biedt door de flexibiliteit in het bouwplan woonruimte voor verschillende doelgroepen. Fase III van het centrumplan maakt onlosmakelijk deel uit van de totale herontwikkeling van het centrum van Roggel, waarbij een kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving wordt gerealiseerd. Het plan past derhalve binnen de planvoorraad van Leudal.
1
Companen, Regio Midden-Limburg Oost, Woningmarktonderzoek 2008, Fundament voor beleid op maat, 15 december 2008.
14
Hoofdstuk 2
2.4 Gemeentelijk beleid 2.4.1 Structuurvisie Leudal In de op 2 februari 2010 vastgestelde Structuurvisie Leudal geeft de gemeente Leudal aan dat het voor iedereen fijn wonen moet zijn in Leudal. Een leefbare en fijne woonomgeving betekent een goede balans tussen woningvoorraad en woningbehoefte. Daarnaast is ook de kwaliteit van de woning en de woonomgeving van groot belang. Uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van wonen is dat, in het kader van de leefbaarheid, de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet geënt worden op de kwantiteit van de voorraad, maar op de kwaliteit van de voorraad. Door in te zetten op kwaliteit wil de gemeente een woningvoorraad bieden die bijdraagt aan de sociale binding van mensen met de gemeente, maar die ook afgestemd is en bijdraagt aan de verschillende ruimtelijke karakteristieken van de afzonderlijke kernen en het buitengebied De huidige woningmarkt van de gemeente Leudal is voornamelijk gericht op gezinshuishoudens. De gemeente wil zich in de toekomst daarnaast ook richten op drie specifieke doelgroepen, te weten zorgbehoevende ouderen, lage inkomensgroepen en overige speciale doelgroepen (zoals gehandicapten) Met het oog op de (toekomstige) krimp, zal het aanbod van de woningvoorraad van steeds grotere betekenis worden voor ‘goed wonen in Leudal’. Van belang is dat ingespeeld wordt op de toekomstige ontwikkelingen, de eisen en wensen ten aanzien van de huidige maatstaven, zodat de eventuele negatieve gevolgen (met name de druk op de leefbaarheid) van krimp zoveel mogelijk beperkt worden. Het beleid van de gemeente is er dan ook op gericht om de bestaande bewoners te behouden en een goede wooncarrière te bieden voor de twee bijzondere doelgroepen Daarnaast wil de gemeente Leudal de gezondheid wil bevorderen door het faciliteren van een goed netwerk van zorgaccommodaties. Uitgangspunten daarvoor zijn: • Zoveel mogelijk zorgvoorzieningen aanbieden in iedere kern; • Specifieke aandacht voor kwetsbare groepen (jongeren, ouderen); • Bereikbaar maken van zorgvoorzieningen; • De mogelijkheid bieden om mensen zo lang mogelijk in de eigen kern te laten wonen; • Ondersteuning van de mantelzorg. Afweging Structuurvisie Leudal Bij fase III van de herontwikkeling van het centrum van Roggel wordt gebouwd voor doorstromers. Door het centrum van Roggel te herontwikkelen wordt ingezet op een goede kwaliteit van de woningvoorraad in Roggel. Dit is in lijn met het beleid
Hoofdstuk 2
15
zoals vastgelegd in de Structuurvisie Leudal. De zorgvoorzieningen die mogelijk worden gemaakt op de begane grond van het appartementengebouw zijn in lijn met het streven van de gemeente Leudal om zich te profileren als zorggemeente. Het bouwplan past dan ook binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Leudal. 2.4.2 Bestemmingsplan Kern Roggel In het vigerende bestemmingsplan Kern Roggel uit 1986 is de huidige situatie bestemd. Voor de nieuwe ontwikkelingen voor de herstructurering van het centrum betekent dat deze niet binnen het geldende plan gerealiseerd kunnen worden. Ter plaatse van fase III geldt een maatschappelijke bestemming. Zowel qua gebruiksvoorschriften als qua gebruiksvoorschriften wijkt het bouwplan af van wat thans mogelijk is binnen het projectgebied. Ter plaatse zijn alleen maatschappelijke voorzieningen toegestaan en geen woningen. Ook komen het huidige bouwvlak en de maximale bouwhoogte niet overeen met de toekomstige situatie.
Afbeelding 4: uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Kern Roggel’
16
Hoofdstuk 2
2.4.3 Beeldkwaliteitplan DMV Architecten heeft een beeldkwaliteitplan opgesteld (18 december 2007, zie separate bijlage). Het beeldkwaliteitplan voor het centrumplan heeft als doel randvoorwaarden te scheppen waarbinnen de nieuwe ontwikkeling op het gebied van (ruimtelijke)beeldkwaliteit binnen het projectgebied vormgegeven dienen te worden. Het geeft de toekomstige ontwikkeling een referentiekader voor de uitwerking van het architectonische ontwerp op de verschillende locaties. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit beeldkwaliteitplan. 2.4.4 Prioritering woningbouwplannen Leudal 2010 Door de gemeenteraad is op 31 augustus 2010 vastgesteld de “Prioritering woningbouwplannen Leudal 2010”. Deze prioritering is een nadere uitwerking van de uitgangspunten zoals beschreven in de regionale woonvisie. Aan het onderhavige plan is prioriteit gegeven door de gemeenteraad.
Hoofdstuk 2
17
3.
BESCHRIJVING PLAN
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied als het plan beschreven. Tevens wordt ingegaan op de duurzaamheid en de ruimtelijke effecten van het plan op korte en (middel)lange termijn.
3.1 Gebiedsbeschrijving Herstructurering Centrumgebied Roggel De planlocatie wordt hier ten behoeve van de gehele herstructurering besproken. Onderhavig bestemmingsplan ziet echter uitsluitend op fase III van de herstructurering van centrum Roggel.
Afbeelding 5: luchtfoto Centrumplan Roggel
Hoofdstuk 4
19
Het herstructureringsgebied is gelegen in het centrum van Roggel. In het gebied zijn voornamelijk maatschappelijke voorzieningen (scholen, gemeenschapshuis, sportzaal en bibliotheek) en infrastructurele voorzieningen (parkeerplaatsen, wegen) gelegen. In het oostelijk deel van het herstructureringsgebied zijn enkele woningen aanwezig. Het gebied vervult hiermee een belangrijke dorpsfunctie waarin veel maatschappelijke voorzieningen, geclusterd op loopafstand van elkaar gesitueerd zijn. De gebouwen zijn echter niet fysiek met elkaar verbonden. In afbeelding 8 is de functionele structuur van het totale herstructureringsgebied aangeduid.
Afbeelding 6: impressie herstructureringsgebied
Afbeelding 7: impressie herstructureringsgebied
Een belangrijke grens van het herstructureringsgebied is de Roggelse beek. Voor het overige vormt voornamelijk de bestaande (woon)bebouwing aan de Beeklaan, Pastoor Hanraetstraat en Kerkstraat de begrenzing. Herstructurering fase III specifiek De begrenzing van fase III betreft aan de zuidzijde de Kerkstraat, aan de oostzijde het Burgemeester Walenberghofje, aan de westzijde grenst het projectgebied aan bestaande bebouwing van het garagebedrijf Salimans en aan de noordzijde grenst het projectgebied aan het gasstation en de percelen van de bestaande bebouwing langs de Pastoor Hanraetestraat.
20
Hoofdstuk 4
Afbeelding 8: functionele opbouw herstructureringsgebied, met rood omlijnd fase III
3.2 Planvoornemen Herstructurering Centrumgebied Roggel Zoals reeds eerder aangegeven maakt het plan fase III van de herstructurering deel uit van de totale herstructurering van het centrum welke bestaat uit meerdere fasen. De twee bestaande basisscholen, de mr Jan Muisschool en de basisschool De Sjans gaan met elkaar fuseren. Deze fusie biedt de mogelijkheid om in combinatie met andere maatschappelijke voorzieningen een zogenaamde brede maatschappelijke voorziening te realiseren. De brede maatschappelijke voorziening zal gesitueerd worden in het midden van de dorpskern en hier zal zodoende in de toekomst een belangrijke maatschappelijke centrumfunctie gaan vervullen. Inhoudelijk heeft de brede maatschappelijke voorziening tot doelstelling zorg te dragen voor de huisvesting van de verschillende functies en participanten waaronder kinderopvang, onderwijs, sport en cultuur. Het is de plek waar mensen elkaar ontmoeten, van elkaar leren en zich thuis voelen.
Hoofdstuk 4
21
Om de brede maatschappelijke voorziening te verwezenlijken gaat in het projectgebied een herstructurering plaatsvinden. De nieuwe stedenbouwkundige invulling van het projectgebied bestaat uit woningen en een brede maatschappelijke voorziening waarin verschillende maatschappelijke voorzieningen worden gehuisvest zoals de school, de peuterspeelzaal, het gemeenschapshuis, de gymzaal en de bibliotheek. Bestaande bebouwing wordt gesloopt en nieuwe wordt opgericht. Zoals te zien is in de afbeelding op de volgende pagina, is de herontwikkeling verdeeld in zeven blokken. Blok I t/m IV maakt deel uit van het totale herstructureringsgebied. Blok V tm VII biedt een doorkijk naar de toekomstige invulling van de gronden, maar behoort op dit moment nog niet tot het projectgebied. Per blok wordt de gewenste ontwikkeling beschreven: Blok 1 Deze fase is reeds gerealiseerd. Aan de noordrand van het projectgebied, op het terrein van de huidige school, is de nieuwe school gerealiseerd met op de verdiepingen woningen: 8 appartementen in de koopsector; 8 appartementen in de huursector waarvan er tijdelijk 3 als schoolwoning zijn verhuurd. Ondergronds zijn bergingen ten behoeve van de woningen gerealiseerd. Blok 2 Deze fase is reeds gerealiseerd. Aansluitend aan Blok 1, eveneens op het terrein van de voormalige school, is een nieuwe brede maatschappelijke voorziening gerealiseerd. Hierin zijn onder meer het gemeenschapshuis, sportzaal, kinderopvang en bibliotheek gevestigd. Een deel van de huidige schoolbebouwing moest hiervoor wijken. Separaat van de brede maatschappelijke voorziening is een peuterspeelzaal gerealiseerd. Blok 4 Dit blok is gelegen aan het Pietersplein en de Beeklaan. De ter plaatse aanwezige bibliotheek en gymzaal wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 5-7 (vrijstaande) woningen gerealiseerd. De bestaande infrastructuur (Pietersplein, Pastoor Hanraetstraat) blijft gehandhaafd.
Herstructurering fase III specifiek Blok 3 wordt gerealiseerd met onderhavige omgevinsgvergunning. Het huidige gemeenschapshuis ‘La Rochelle’ wordt afgebroken en maakt plaats voor ca 11 appartementen en een gezondheidscentrum, of voor 15 tot 17 appartementen. Op het achterterrein worden 52 parkeerplaatsen gerealiseerd en langs de Kerkstraat en het Burg. Walenberghofje worden nog eens 10 langsparkeerplaatsen gerealiseerd.
22
Hoofdstuk 4
Voor de appartementen zijn drie varianten ontwikkeld. Afhankelijk van de marktsituatie zal voor één van de onderstaande drie varianten worden gekozen. Het bestemmingsplan maakt alle drie de varianten mogelijk. Variant A Variant A bestaat voor de begane grond uit 6 appartementen op de begane grondlaag, inclusief bergingen. Op de eerste verdieping komen 7 appartementen. Op de tweede verdieping komen 4 appartementen. In totaal worden bij deze variant 17 appartementen gerealiseerd. De oppervlaktes van de appartementen varië2 2 ren van circa 85 m tot circa 110 m . Variant B Variant B bestaat voor de begane grond uit 5 appartementen en bergingen. Op de eerste verdieping komen 6 appartementen. Op de tweede verdieping komen 4 appartementen. In totaal worden bij deze variant 15 appartementen gerealiseerd. De 2 2 oppervlaktes van de appartementen variëren van circa 85 m tot circa 110 m .
Afbeelding 9: centrumplan Roggel
Hoofdstuk 4
23
Variant C Variant C bestaat voor de begane grond uit een gezondheidscentrum van 570 m², op de verdiepingen kunnen het aantal woningen zoals aangegeven in de varianten A en B gerealiseerd worden. In totaal worden bij deze variant een gezondheidscentrum van 570 m² en maximaal 11 appartementen gerealiseerd.
\\\\ Afbeelding 10: weergave centrumplan Roggel fase III
Afbeelding 11: gevel Kerkstraat variant A (en C)
24
Hoofdstuk 4
Afbeelding 12: gevel Burg. Walenberghofje, variant A (en C)
Afbeelding 13: weergave gevel Burgemeester Walenberghofje, variant B (en C)
3.3 Stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten De gronden waarop de ontwikkeling van fase III is geprojecteerd is, zijn thans bebouwd met het gemeenschapshuis ‘La Rochelle’. Door realisatie van voorliggend bouwplan zal het aanzicht van de planlocatie veranderen. Op de begane grond zullen een gezondheidscentrum met daarboven appartementen worden alleen appartementen gerealiseerd. De bouw zal in drie lagen worden uitgevoerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt past de realisatie van de bouw in het straatbeeld van de omliggende bebouwing.
Hoofdstuk 4
25
De directe omgeving van het projectgebied kenmerkt zich als een centrumgebied, bestaande uit een gebied met (maatschappelijke) voorzieningen, woningen en een aantal bedrijven. Er kan dan ook gesteld worden dat het te realiseren bouwplan op zowel korte als op (middel-) lange termijn, geen negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten zal uitoefenen op de omgeving. Het verblijfs- en leefklimaat van de omgeving wordt derhalve niet onevenredig aangetast.
26
Hoofdstuk 4
4.
MILIEU- EN ONDERZOEKSASPECTEN
4.1 Bodem Inleiding Voor het wijzigen van een bestemming is de bodemkwaliteit op de planlocatie een punt van aandacht. Voor deze gebieden geldt dat het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 noodzakelijk is om inzicht te krijgen in de kwaliteit van bodem en grondwater. Het gehele te herstructureren gebied is onderzocht. Onderzoek Econsultancy heeft d.d. 27 september 2007 een verkennend bodemonderzoek (rapportnr. 06101703) alsmede d.d. 17 oktober 2007 een nader onderzoek (rapportnummer 07091672) uitgevoerd. Verkennend bodemonderzoek Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie “onverdacht” (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand. Plaatselijk komt in de ondergrond een sterk zandige leemlaag of leemresten voor. De bodem is bovendien plaatselijk tot een maximale diepte van 2,2 m –mv zwak humeus. Plaatselijk is de bovengrond tevens zwak grindig. In de ondergrond komen plaatselijk gleyverschijnselen of ijzeroxidatie voor. Heterogeen verspreid over de onderzoekslocatie zijn de boven- en ondergrond plaatselijk zwak tot matig puin- of baksteenhoudend. Ter plaatse van een fietsenstalling aan de noordzijde van het basisschoolcomplex zijn tot 1,0 m –mv bitumen in de bodem aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met zink, PAK en/of minerale olie. Alle gehalten voldoen echter aan de bodemgebruikswaarde voor bodemgebruiksvorm I, BGW-1 (wonen en intensief gebruikt groen), die door de provincie Limburg wordt gehanteerd. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Echter de zwak bitumenhoudende grond (0,5 – 1,0 –mv) ter plaatse van een fietsenstalling op het schoolterrein is matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd
Hoofdstuk 4
27
met koper en PAK. De gehalten aan koper en PAK overschrijden hier tevens de BGW-1. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als “onverdacht” kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte tot matige verontreinigingen, verworpen. Econsultancy bv adviseert om op termijn een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met zink, ter plaatse van de fietsenstalling. In het kader van de toekomstig gevoelige functie (school) wordt geadviseerd de BGW-1 overschrijdingen met PAK en koper ter plaatse van de fietsenstalling in het nader onderzoek te betrekken. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop van toepassing. Nader onderzoek Het nader onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd door Econsultancy bv in september 2007 (rapportnummer 06101703 ROG.BRO.NEN). De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig humeus, zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak grindig. De bodem is plaatselijk tot maximaal 2,0 m –mv zwak tot matig puinhoudend, zwak bitumenhoudend, zwak betonhoudend, zwak baksteenhoudend en zwak kolengruishoudend. Op basis van analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen worden de lichte (>BGW1) tot matige verontreiniging met zware metalen (mn zink) en de lichte (>BGW1) tot sterke verontreiniging met PAK in de grond als afgeperkt beschouwd. Ondanks de lichte overschrijdingen van de BGW1 ter plaatse van boring 263 en 265 is vanuit de kern van de verontreiniging een duidelijk afnemende gradiënt aangetoond, waarmee de huidige verontreinigingscontour is vastgesteld. Op het omliggende terrein zijn door Econsultancy bv in een verkennend bodemonderzoek (06101701 ROG.BRO.NEN) in de mengmonsters van de leeflaag eveneens verhoogde gehalten met zink, PAK en minerale olie aangetroffen. Met dit nader onderzoek wordt er vanuit gegaan dat , mede gezien het feit dat de locatie in de kern Roggel gelegen is, er lokaal (zoals reeds aangetoond) heterogene verontreini-
28
Hoofdstuk 4
gingen met zware metalen, PAK en minerale olie kunnen worden aangetroffen. Het zou echter niet doelmatig zijn deze verontreinigingen te saneren en zodoende verder in te kaderen. De sterke PAK – verontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging vanaf 1,0 m –mv tot maximaal 1,5 m – mv. De totale omvang van de sterke verontreiniging met PAK op de locatie bedraagt circa 10 m³ (20 m² x 0,5 m). De totale verontreiniging met PAK en zware metalen (>BGW1) bedraagt circa 270 m³. De verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden voor de aanleg van de school (Meester Jan Muys en/of de peuterspeelzaal De Tamboerijn), alsmede de aanleg van de openbare weg en tussengelegen groenstrook. Het scholencomplex is reeds sinds 1958 op de locatie aanwezig. Het betreft hier aldus een bestaand geval van bodemverontreiniging (voor 1987). Het geval is (zintuiglijk) heterogeen van aard en is te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen met bitumen, puin en kolengruis. Uitgaande van de volumina van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie kan gesteld worden, dat de geconstateerde verontreiniging geen geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Dit vanwege het feit dat er minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond op de onderzoekslocatie aanwezig is. Econsultancy adviseert de aangetroffen lichte (>BGW1) tot sterke verontreinigingen ten tijde van de nieuwbouw te saneren conform een door het bevoegd gezag (gemeente Leudal) goedgekeurd saneringsplan. Bodem ter plaatse van fase III De aangetroffen bodemverontreiniging is gevonden ter plaatse van de fietsenstalling van de school. Deze valt buiten projectgebied van fase III. In het voorliggend projectgebied is geen bodemverontreiniging aangetroffen. De kwaliteit van de bodem is dan ook geschikt voor de te bouwen appartementen en voor het gezondheidscentrum.
4.2 Archeologie Inleiding Uitgangspunt van het archeologisch beleid van de gemeente Leudal is het beschermen van archeologische waarden in situ (in de oorspronkelijke vindplaats) en sluit hiermee aan op internationale afspraken (Verdrag van Malta). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer gronden op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden zijn aangeduid als gebieden met middelhoge tot hoge trefkans.
Hoofdstuk 4
29
Voor de bescherming van de archeologische waarden is het noodzakelijk dat bestemmingsplannen voorzien zijn van een gedegen inventarisatie en effectenanalyse ten aanzien van cultuurhistorische waarden. Onderzoek ADC Archeoprojecten heeft in augustus 2007 een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het Centrumplan Roggel. Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het hele projectgebied archeologische resten kunnen voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten is middelhoog tot hoog. De verwachting is hoog indien een (gedeeltelijk) intact esdek in het projectgebied aanwezig is. De verwachting is middelhoog indien geen sprake is van een esdek en de kans op recente verstoring groot is. Uit het booronderzoek blijkt dat het bodemprofiel in een deel van het Centrumplan Roggel tot in de dekzandafzettingen verstoord is door bouw en/of graafwerkzaamheden. Dit betreft met name de zuidelijke helft van het Centrumplan, met de (ook in het verleden) meest dichte bebouwing. De noordelijke rand van het gebied en in mindere mate de oostelijke rand van het projectgebied lijken een grotendeels intact bodemprofiel te hebben. ADC ArcheoProjecten adviseert om, als de verstoringsdiepte van de nieuwbouwplannen meer dan één meter onder het huidige maaiveld zal bedragen, in de gebieden met een hoge archeologische verwachting een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P), teneinde gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten te onderzoeken. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen (PvE). In de overige delen van het projectgebied wordt geadviseerd geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is hier geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Archeologie ter plaatse van fase III Het projectgebied van Centrumplan Roggel fase III is gelegen in een archeologisch monument. Uit de resultaten van het verkennend booronderzoek blijkt dat voor het projectgebied van fase III in 4 van de 5 boorpunten een tot op het dekzand verstoord bodemprofiel is gevonden. Slechts op 1 boorpunt (gelegen op de geprojecteerde parkeerplaats) is een (deels) intact podzolprofiel aangetroffen. Hier zal de bodem als gevolg van de aanleg van de parkeerplaats echter niet dieper dan een meter worden verstoord. Voor het overige deel van het projectgebied is door het verstoorde bodemprofiel sprake van een middelhoge archeologische verwachtings-
30
Hoofdstuk 4
waarde. Er is volgens de aanbevelingen van het uitgevoerde archeologisch onderzoek dan ook geen noodzaak tot het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven.
4.3 Beschermde en beeldbepalende elementen In de kern Roggel is slecht één Rijksmonument gelegen, te weten de St. Petruskerk. Dit monument is niet binnen het projectgebied gelegen.
4.4 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin2 gen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (deze wordt op termijn vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De overheid is voornemens een zogeheten Basisnet vast te stellen met routes die worden aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld wordt voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld. Het Basisnet voor weg is definitief aangeboden in de kamer en daarom deels gepubliceerd in de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. De wetgeving rond het Basisnet treedt naar verwachting in 2012 in werking. Het besluit tot wijziging van de circulaire risicovol transport van gevaarlijke stoffen is reeds van kracht.
2
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi. Op 1 augustus 2008 is het besluit tot wijziging en verlenging van de Circulaire RNVGS in werking getreden.
Hoofdstuk 4
31
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, -6 spoorlijn etc.), waarbij de 10 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). In het Bevi is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. 3 Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Vanuit de circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geldt deze verantwoordingsplicht alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, res4 taurants . Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het projectgebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZObedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. 3
4
Invloedsgebied: Bevi: gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. cRNVGS: dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
32
Hoofdstuk 4
De geplande woningen en het gezondheidscentrum zijn kwetsbare objecten en moeten getoetst worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen is vermeld dat er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld in gebieden die op meer dan 200 meter van een transportroute of tracé liggen. Externe veiligheid in het projectgebied Volgens de risicokaart van de provincie Limburg zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle bedrijven gelegen. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg In de ‘Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg het groepsrisico betrokken moet worden. De ontwikkelingen vinden voor een groot deel plaats binnen 200 meter van de N279. In het kader van de ligging van het projectgebied ten opzichte van de N279, is contact opgenomen met de provincie Limburg. Hieruit is gebleken dat voor onderhavige situatie de eventuele externe veiligheidsrisico’s niet kwantitatief inzichtelijk hoeven te worden gemaakt, maar dat kan worden volstaan met een kwalitatieve onderbouwing. Onderstaand wordt daarom allereerst ingegaan op de omvang van de vervoersstromen over de N279 en zal vervolgens worden ingegaan op het invloedsgebied en zal de toename van het aantal personen kwalitatief beoordeeld worden. Volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen 2003, vormt het plaatsgebonden risico op 53 wegvakken een aandachtspunt. Het ter plaatste gelegen deel van de N279 wordt niet nader genoemd bij de opsomming van deze wegvakken. Daarnaast heeft de gemeente Leudal geen routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en wordt de weg tevens niet meegenomen in het telprogramma voor het basisnet, waaruit al kan worden afgeleid dat er slechts in zeer geringe mate transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de N279 ter plaatste van het projectgebied. Op basis van de mobiliteitsmonitor van de provincie Limburg, blijkt dat op het wegdeel van de N279 ten westen van het projectgebied, een verkeersintensiteit gemeten is van 10.000 – 20.000 motorvoertuigen per etmaal (verkeersintensiteit 2005). Voor vrachtverkeer is een verkeersintensiteit gemeten van 1000 – 2500 motorvoertuigen per etmaal (vrachtverkeer in 2005). Hiervan betreft doorgaans slechts een klein percentage vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor het betreffende wegdeel van de N279 kan er derhalve vanuit worden gegaan dat er slechts in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en dat het projectgebied niet gelegen is binnen de plaatsgebonden risicocontour van de N279.
Hoofdstuk 4
33
Voor wat betreft het groepsrisico wordt in de ‘Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ aangegeven dat berekeningen uitwijzen dat er slechts verwaarloosbare invloed op het groepsrisico wordt uitgeoefend op afstanden van een route groter dan 200 meter. Daarnaast blijkt in de praktijk dat er op afstanden tussen 85 en 150 meter van een route over het algemeen bij ontwikkelingen geen sprake is van een significante toename van het groepsrisico, met uitsluiting van grootschalige projecten zoals bijvoorbeeld de realisatie van een stadion. Een groot deel van het projectgebied is gelegen binnen 200 meter van de N279. Omdat zoals eerder aangegeven, de ontwikkelingen binnen fase III, deel uitmaken van een groter herstructureringsproject in het centrum van Roggel, wordt niet alleen ingegaan op de ontwikkelingen binnen fase III, maar wordt het gehele project in ogenschouw genomen. In het kader van het gehele project is er voor een groot deel sprake van herstructurering, waarbij er geen grote veranderingen zullen optreden in het aantal aanwezige personen binnen het projectgebied. In de BMV aan de Past. Hanraetsstraat zijn de volgende reeds bestaande voorzieningen binnen het gebied samengevoegd op één locatie: basisschool de Zjwiek en peuterspeelzaal Tamboerijn; openbare bibliotheek locatie Roggel; de sportzaal van Roggel; gemeenschapshuis La Rochelle en jeugdcentrum SJOR. Daarnaast worden binnen het gehele herstructureringsgebied de volgende nieuwe functies gerealiseerd: buitenschoolse opvang (reeds gerealiseerd) in totaal circa 27 appartementen (waaronder de appartementen uit fase III) 5-7 (vrijstaande) woningen Als gevolg van deze nieuwe ontwikkelingen zal de personendichtheid binnen het gebied enigszins toenemen. Wanneer voor wat betreft de woningen wordt uitgegaan van een gemiddelde bezettingsgraad van 2,4 personen per woning/appartement, dan neemt het aantal personen als gevolg van de woningbouw binnen het gebied met circa 108 personen toe. Wanneer de totale toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de N279 wordt bekeken, dan is per saldo slechts sprake van een geringe toename van het aantal personen per hectare. Wanneer deze toename van het aantal personen per hectare wordt uitgedrukt in een toename van het groepsrisico, dan zal deze toename niet van die mate zijn dat een significante invloed wordt uitgeoefend op de hoogte van het groepsrisico.
34
Hoofdstuk 4
Conclusie Gezien de relatief lage verkeersintensiteiten op het betreffende wegdeel van de N279, kan er vanuit worden gegaan dat er slechts in zeer beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen wordt het ter plaatse gelegen deel van de N279 ook niet genoemd als transportroute van gevaarlijke stoffen. Mede gelet op de reeds aanwezige hoeveelheid personen in het invloedsgebied, gecombineerd met het feit dat er bij onderhavig initiatief voor een groot deel sprake is van herstructurering, kan er vanuit worden gegaan dat er geen sprake is van een significante toename van het groepsrisico. Voor de N279 geldt derhalve dat er geen knelpunten zijn ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Fase III is een onderdeel van het gehele herstructureringsproject en derhalve kan ook voor de ontwikkelingen in fase III worden aangenomen dat er als gevolg van de ligging ten opzichte van de N279 geen sprake is van een significante toename van het groepsrisico. Tevens zijn de ontwikkelingen niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen via water of buisleidingen gelegen. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen. Vervoer van gevaarlijke stoffen per (buis)leiding Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het handboek ‘buisleiding in bestemmingsplannen’ is aangegeven hoe om dient te worden gegaan met buisleidingen in bestemmingsplannen. Langs de westgrens van het projectgebied loopt een aardgasleiding met een beschermingszone van 4 meter van weerszijden van de leiding. De plaatsgebonden risico contour, aangezien er geen sprake is van een hogedruk aardgastransportleiding, naar verwachting minder dan 4 meter van weerszijden van de leiding. Het bouwplan is geprojecteerd buiten de beschermingszone van 4 meter. Nabij het projectgebied is tevens een gasdrukstation gelegen. Ten behoeve van woningbouw dient een afstand van 6 meter gerespecteerd te worden. De te realiseren woningen en het gezondheidscentrum worden op minimaal 45 meter van het gasstation gerealiseerd.
Hoofdstuk 4
35
Voor wat betreft het groepsrisico ten aanzien van het gasdrukstation en de gasleiding wordt vermeld dat gezien er geen is geen sprake van een hogedrukaardgastransportleiding maar van naar een hoofdgastransportleiding naar verwachting de orienterende waarde van het groepsrisico in de huidige situatie niet wordt overschreden. Daarnaast is in de omgeving van het projectgebied reeds een hoge concentratie mensen aanwezig. Het projectgebied is namelijk gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Roggel. In het projectgebied zelf kan als gevolg van de functie als gemeenschapshuis reeds dagelijks een groot aantal mensen aanwezig zij. Door de bouw van maximaal 17 appartementen zullen circa 41 personen permanent in het projectgebied aanwezig kunnen zijn. Indien het gezondheidscentrum zal worden gerealiseerd zullen maximaal 11 appartementen worden gerealiseerd. Er zullen in dag geval circa 26 personen permanent in het projectgebied aanwezig zijn. Overdag komt hier nog een aantal personen bij als gevolg van de maatschappelijke functie. De effecten op het groepsrisico zullen als gevolg van de reeds aanwezige hoge concentratie mensen rond het projectgebied en gezien de beperkte toename hiervan naar verwachting niet significant zijn. Volgens het ‘handboek bestemmingsplannen en buisleidingen’ dient ook te worden in gegaan op preventie en bestrijding van rampen en op de zelfredzaamheid van personen. Gezien de ligging in een kleine kern, zal voor preventie en bestrijding van rampen zijn voorzien door de gemeente Leudal in een rampenplan. De zelfredzaamheid van de personen in het projectgebied is groot, gezien de grote dichtheid aan omliggende straten waarover kan worden gevlucht. Conclusie Fase III van de herstructurering ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen via de weg of water. Voor wat betreft de ligging in het invloedsgebied van een buisleiding wordt vermeld dat de realisatie van het bouwplan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de hoge concentratie mensen rond het bouwplan, en gezien het beperkt aantal personen dat daar aan wordt toegevoegd. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.5 Flora en fauna Wetgeving en beleid De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS),
36
Hoofdstuk 4
die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in structuurvisies en verordeningen is vastgelegd. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs (significante) effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningplichtig. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Voor de meer algemene beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet) geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft daarom alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit tabel 2 en tabel 3 van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor de tabel 3 soorten en vogels kan de ontheffing alleen worden verkregen indien de ruimtelijke ontwikkeling een (zwaarwegend) belang vertegenwoordigt - behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt - en er geen alternatieven voorhanden zijn. Indien echter passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van het leefgebied te garanderen dan is een ontheffing niet noodzakelijk. Voor soorten van tabel 2 geldt dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. De gedragscode voor de bouwsector is in april 2009 goedgekeurd en sindsdien toepasbaar. Aanwezigheid van natuur- en ecologische waarden In het kader van de totale herstructurering (toekomstige ontwikkeling van alle fasen) is ook het flora en fauna onderzoek voor het totale gebied dat behoort tot de herstructurering uitgevoerd. Door BRO is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Tevens is door Faunaconsult een aanvullend onderzoek naar steenmarters en vleermuizen uitgevoerd. Zie de separate bijlagen bij deze toelichting.
Hoofdstuk 4
37
Geconcludeerd wordt op basis van de quickscan dat de Flora- en faunawet mogelijk belemmeringen oplevert voor de herstructureringsplan voor het centrumgebied van Roggel. In artikel 11 van deze wet staat dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Om beter in beeld te krijgen welke beschermde diersoorten in het projectgebied voorkomen, is een aantal aanvullende onderzoeken ten zeerste aan te bevelen: • •
Het voorkomen van vleermuizen in het gebied; onderzoek dient te worden uitgevoerd tussen april en half juli (uiterlijk september); Het voorkomen van de Steenmarter in het gebied; onderzoek dient te worden uitgevoerd tussen april en september
Op basis van de uitgevoerde quickscan is een aanvullend onderzoek gedaan naar steenmarters en naar vleermuizen. Vervolgonderzoek Steenmarter Omdat geen van de geïnspecteerde gebouwen openingen (gaten in het dak, kapotte ramen, etc.) is het onwaarschijnlijk dat een van de gebouwen als steenmarterverblijf dient. Steenmarters worden daarom niet verwacht in het projectgebied een aanvraag voor ontheffing is niet nodig. Vervolgonderzoek vleermuizen In het projectgebied van het herstructureringsgebied Centrumplan Roggel zijn geen zwermende (uitvliegende of invliegende) vleermuizen waargenomen. Hieruit blijkt dat er geen kolonieverblijven in het projectgebied zijn. Het feit dat er elke avond korte tijd in het rood omlijnde gebied werd gejaagd (sociaal jagen) duidt wel op de aanwezigheid van een kleine kolonie in de nabijheid van het projectgebied. Tijdens het onderzoek werden ook geen vaste vliegroutes van vleermuizen waargenomen. Vaste vliegroutes en kolonieverblijven van vleermuizen worden in het kader van de Flora- en faunawet gezien als een vaste rust- en verblijfplaats van een streng beschermde soort. Omdat er geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd en kunnen de bouwwerkzaamheden worden voortgezet. Conclusies algemeen De ontwikkeling van het projectgebied heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten indien rekening gehouden wordt met de zorgplicht, broedvogels. Het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk. In het projectgebied komen geen vleermuizen of steenmarters voor.
38
Hoofdstuk 4
Conclusies broedvogels Verblijfplaatsen van algemene vogelsoorten in de vorm van nesten in bomen en struiken en grondnesten worden uitsluitend gedurende het broedseizoen (broedseizoen loopt van maart tot en met september) aangemerkt als vaste rust- en verblijfplaats. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soort, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. Voor schadelijke werkzaamheden in het broedseizoen wordt geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. Zorgplicht Voor alle soorten planten en dieren dient de Zorgplicht in acht genomen te worden, of ze beschermd zijn of niet (artikel 2 Flora- en faunawet). Dit houdt in dat schade aan flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Handelingen die niet direct verband houden met het oorspronkelijke (ruimtelijk) plan en die nadelig zijn voor flora en fauna moeten achterwege blijven.
4.6 Milieuzonering In en rond het totale herstructureringsgebied komen diverse (niet-agrarische) bedrijven en voorzieningen voor. Aan een aantal bedrijven en voorzieningen is op grond van hun milieu-invloed een zone verbonden die zich uitstrekt over het totale herstructureringsgebied. Voor het bepalen van de milieu-invloed van de diverse bedrijven en instellingen is gebruik gemaakt van: milieuvergunningen en Algemene Maatregelen van Bestuur (A.M.v.B.’s); de in 2009 herziene brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG. Een drietal bedrijven hebben een invloed die reikt tot over het totale herstructureringsgebied: Café Bie Briels. Er zijn reeds woningen op een kortere afstand gelegen dan de nieuwe woningen uit fase III. De bestaande woningen zijn derhalve maatgevend. Aangezien het café moet voldoen aan de geluidnormen zoals deze gelden voor de meest nabijgelegen woningen, zal het café ook voldoen aan de normen voor de nieuw op te richten woningen. Restaurant de Beukelaar. Er zijn reeds woningen op een kortere afstand gelegen dan de nieuwe woningen uit fase III. De bestaande woningen zijn derhalve maatgevend. Aangezien het restaurant moet voldoen aan de geluidnormen zoals deze gelden voor de meest nabijgelegen woningen, zal het restaurant ook voldoen aan de normen voor de nieuw op te richten woningen. Garage Salimans. De werkplaats loopt achter de showroom door. Salimans heeft een spuitcabine. De minimaal vereiste afstand van emissiepunt naar stankgevoelige objecten betreft 25,5 meter. Het bouwvlak van de geplande appartementen
Hoofdstuk 4
39
(fase III) komt niet binnen deze straal van 25,5 meter van het emissiepunt te liggen. Voor de aan te houden afstand vanwege de werkplaats wordt vermeld dat de gevel van het appartementengebouw niet op een kortere afstand van de werkplaats komt te liggen dan in de huidige situatie het geval is. Aan de gestelde afstanden wordt voldaan, waardoor ter plaatse sprake is van een goed woonen leefklimaat. Daarnaast wordt Salimans doordat het gebouw niet binnen de gestelde afstand van het emissiepunt en niet dichter bij de werkplaats wordt opgericht dan de huidige bebouwing, niet in zijn rechten beperkt. Bovenstaande bedrijven hebben geen van alleen een invloedssfeer voor de ontwikkeling in fase III. Vanuit het aspect ‘Milieuzonering’ is de voorgenomen realisatie van appartementen en een gezondheidscentrum dan ook niet bezwaarlijk.
4.7 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en sindsdien staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een plan past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘Niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land. Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een plan NIBM, als aannemelijk is dat het plan een toena-
40
Hoofdstuk 4
me van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof 3 (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Regeling NIBM Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een plan altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm
3%-norm
Woningen (maximaal)
1500
3000
Kantoren (maximaal)
100.000 m bvo
2
2
200.000 m bvo
Tabel 1: getalsmatige grenzen Regeling NIBM
Bij onderhavig plan zullen maximaal 17 appartementen worden gerealiseerd. Dit aantal ligt ruim onder de 1500 woningen, de grens voor een NIBM ontwikkeling. Indien het gezondheidscentrum wordt gerealiseerd zullen 11 appartementen worden gerealiseerd en een gezondheidscentrum van 570 m² bvo. De 11 appartementen voldoen aan de voorwaarden voor een NIBM ontwikkeling. Het gezondheidscentrum genereert volgens de online rekentool voor verkeersgeneratie van het CROW per etmaal op een gemiddelde weekdag 115 motorvoertuigbewegingen. 1 woning genereert circa 5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het gezondheidscentrum van 570 m² bvo staat hiermee qua verkeersgeneratie gelijk aan de realisatie van 23 woningen (115/5=23). Indien voor deze variant wordt gekozen staat de totale verkeersgeneratie gelijk aan de realisatie van 34 woningen (23+11). Dit is ruim onder de grens van een NIBM ontwikkeling. Achtergrondwaarden In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de concentratie PM10 ter plaatse 25 µg/m³ en is de concentratie NO2 ter plaatse 20,4 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende voor de realisatie van de woningen en het gezondheidscen-
Hoofdstuk 4
41
trum. Daarnaast zal door voortschrijdende voertuigtechnologie de luchtkwaliteit in de toekomst naar verwachting nog verder verbeteren. Conclusie De onderhavige ontwikkeling is te kenmerken als een NIBM ontwikkeling. De luchtkwaliteit ter plaatse is goed te noemen. Onderhavige realisatie van de woningen en het gezondheidscentrum is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
4.8 Water In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het projectgebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 20102015 van het waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht. Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) Het waterbeleid in het POL2006 sluit aan op de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het provinciaal waterbeleid omvat de volgende strategische doelen: • herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderde klimatologische omstandigheden;
42
Hoofdstuk 4
• • •
•
herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijk natuur; schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment; duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is; een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.
Waterschap Peel en Maasvallei Het Waterbeheersplan 2010-2015 ‘Orde in water, Water in orde’ van Waterschap Peel en Maasvallei beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het waterschap, zoals is vastgelegd in het POL2006. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het waterschap gedurende de planperiode 2010-2015. Het waterbeheer wordt in al zijn samenhangen bekeken met als belangrijke uitgangspunten de watersysteembenadering en de waterketenbenadering. Bij de integrale afwegingen zijn een er een aantal leidende principes: veiligheid, integraal waterbeheer, duurzaamheid, water als medeordenend principe, niet afwentelen op anderen, omgevingsgericht werken, geen verslechtering en doelmatig en effectief. Extra inspanningen worden geleverd op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer waaronder het nadrukkelijk beïnvloeden van de ruimtelijke ordening vanuit waterhuishoudkundige principes in samenwerking met de gemeentes. Ook het samenwerken in de waterketen met de gemeentes en de verdere sanering van schadelijke rioolwateroverstorten staan hoog op de agenda. Bij nieuwbouwlocaties wordt gestreefd naar 100% afkoppeling van het afkoppelbaar verhard oppervlak van het riool. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het projectgebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: Grondwater en bodemopbouw, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater. Bodem Het projectgebied is gelegen in het gebied van de Roerdalslenk en kenmerkt zich door droge zandgronden. Het maaiveld ligt op ca. 27,5 m +NAP. De dikte van de bovengrond is 11-20 meter. De bodemkaart van Nederland laat zien dat de bodem bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden, welke bestaan uit lemig fijn zand. De kwaardenkaart van Waterschap Peel en Maasvallei geeft aan dat de doorlatendheid van de bodem goed is met een k-waarde van 1,5-10 m/dag.
Hoofdstuk 4
43
5
Uit het infiltratieonderzoek blijkt dat de bodem tot minimaal 1,3 meter beneden maaiveld bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. Vanaf ca. 1,3 meter beneden maaiveld bevindt zich plaatselijk een sterk zandige leemlaag, welke in dikte varieert van enkele centimeters tot bijna een meter. Zoals uit oud kaartmateriaal blijkt is de Roggelse Beek in het verleden verlegd naar het noorden, dit verklaart de aanwezigheid van de leemlagen. Onder de sterk zandige leemlaag bevindt zich zwak tot uiterst siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. Ter plaatse van de leemlagen is de bodem matig doorlatend met een k-waarde van 0,3 m/d. Boven de leemlaag is de bodem goed doorlatend met een k-waarde variërend van 1,27 tot 3,18 m/dag. Grondwater Roggel ligt op relatief droge zandgronden. De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt ca. 25 m +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 2,5 meter beneden maaiveld bevindt. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraat meer dan 1,0 meter beneden maaiveld. Hoe dichter bij de beek, hoe natter de bodem wordt. Langs de beek ligt de GHG op 25-50 cm beneden maaiveld. Oppervlaktewater De Roggelse Beek loopt ten noorden en ten oosten van het projectgebied. De Roggelse beek is een beek met een Specifiek Ecologische Functie (SEF-beek). Bij deze beken wordt met voorrang gezorgd voor behoud en herstel van het hoogste ecologische kwaliteitsniveau, de natuurlijke waterkwaliteit, natuurlijke systeemeigen processen en beekcontinuïteit. Een strook rondom de beek is begrensd als Ecologische Verbindingszone (EVZ). Deze raakt het onderhavig projectgebied echter niet. Riolering In het projectgebied ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het hemelwater en het huishoudelijk afvalwater naar de zuivering worden getransporteerd. Samenwerking met de waterbeheerder De uitgangspunten voor de berekening van de grootte van de infiltratievoorzieningen zijn besproken met de gemeente Leudal (dhr. Ruiters) en waterschap Peel en Maasvallei (dhr. Oosterom). De waterparagraaf voor het gehele centrumplan is voorgelegd aan de gemeente Leudal en waterschap Peel en Maasvallei. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven (d.d. 12 november 2007, zie bijlage 1). Wel wijst het waterschap erop dat voor de uitstroomvoorziening op de Roggelse beek een vergunning in het kader van de Keur noodzakelijk is. Bovendien verzoekt het waterschap er op toe te
5 Econsultancy bv, Infiltratie-onderzoek centrumplan Roggel, te Roggel gemeenten Leudal, Swalmen, 20 augustus 2007
44
Hoofdstuk 4
zien dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitloogbare materialen zoals zink, lood en koper. Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen De ontwikkeling van fase III maakt onderdeel uit van de totale herontwikkeling (in het kader van het waterbeheer kan fase III niet als losstaand worden beschouwd, maar wordt in het kader van de watertoets deze fase bij de gehele ontwikkeling van de herstructurering betrokken). Deze zal o.a. bestaan uit het slopen van vier gebouwen en het realiseren van een school, een aantal koop- en huurappartementen, landhuizen, een Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) en een parkeerplaats. In de huidige situatie is al veel verharding aanwezig, deze is echter aangesloten op de riolering. In onderstaande tabel is het verhard oppervlak in de oude en in de toekomstige situatie weergegeven. Omschrijving
Oud Nieuw Oppervlak Oppervlak 2 2 (bruto) m (bruto) m Mr. Jan Muis (wordt gesloopt) 1350 0 De Sjans (handhaven) 920 920 Peuterspeelzaal Tamboerijn (handhaven) 157 157 BMV + Appartementen (nieuw) 0 3507 Openbare bibliotheek Leudal- en Thornerkwartier (sloop) 431 0 Verenigingsgebouw La Rochelle en Jeugdsoos SJOR (sloop) 1305 0 Gymzaal (sloop) 537 0 Woningen Beeklaan (nieuw) 0 550 Appartementen Kerkstraat/Burg. Walenbergh. (nieuw) 0 1005 Parkeerplaatsen Wegen Overige (speelplaats etc.) Totaal Verschil
3202 2800 5237
3347 2880 3100
15939
15466 -473
Tabel 2: verhard oppervlak in oude en nieuwe situatie (1)
Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie af ten opzichte van de huidige situatie. Het beleid is er op gericht zoveel mogelijk verhard oppervlak af te koppelen van de riolering en vast te houden in het projectgebied. In eerste instantie zal de nieuwbouw afgekoppeld worden. Hiervoor zullen infiltratie en/of bergingsvoorzieningen gerealiseerd worden. In onderstaande tabel is het
Hoofdstuk 4
45
oppervlak van de nieuwbouw en de bestrating weergegeven. In overleg met de gemeente is bepaald dat het verhard oppervlak geheel wordt afgekoppeld. omschrijving BMV + Appartementen (nieuw) Woningen Beeklaan (nieuw) Appartementen Kerkstraat/Burg. (nieuw)
Walenbergh.
Parkeerplaatsen Wegen Overige (speelplaats etc.) Totaal
Verhard 2 Oppervlak (bruto) m 3.507 550 1.005
3.347 2.880 3.100 14.389
Tabel 3: verhard oppervlak in oude en nieuwe situatie (2)
Voor de berekening van de benodigde berging wordt een maatgevende buienreeks met een kans van voorkomen van 1 maal per 25 jaar (T=25) gehanteerd. Hierbij wordt gerekend met 50 mm neerslag en infiltratie tijdens de regenbui. Voor de kwaarde is rekeningen gehouden met een veiligheidsmarge, gerekend wordt met 0,9 3 m/dag. De totaal benodigde berging komt hiermee op 391 m . Door de aanwezigheid van leemlagen in de bodem worden de infiltratievoorzieningen zo hoog mogelijk aangelegd en robuust uitgevoerd (aaneengesloten voorzieningen). Het hemelwater afkomstig van de vijf woningen en verharding aan de Beeklaan wordt naar de Roggelse Beek geleid. Dit hemelwater kan infiltreren in de berm van de beek. Het hemelwater afkomstig van de overige nieuwe bebouwing en verhard oppervlak wordt geïnfiltreerd middels waterpasserende verharding met een zuiverende werking (bijvoorbeeld Aquaflow). Om voldoende hemelwater te kunnen ber2 gen is een oppervlak van circa 2700 m aan waterpasserende verharding met zuiverende werking nodig. Dit systeem krijgt een overstortvoorziening op de Roggelse Beek. Om vervuiling te voorkomen dienen de oppervlaktes die direct in contact komen met regenwater geen uitlogende materialen te bevatten. Het afstromend hemelwater afkomstig van de parkeerplaatsen en wegen dient voorgezuiverd te worden alvorens het infiltreert in de bodem. De waterpasserende verharding heeft een zuivere werking en de verharding via de Beeklaan stroomt af via een horizontale berm. Het huishoudelijke afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Roggel. In een later stadium wordt gekeken of de bestaande riolering in het projectgebied aan vervanging toe is.
46
Hoofdstuk 4
4.9 Wet geluidhinder De woningen die binnen het projectgebied gerealiseerd zullen worden zijn geluidsgevoelige objecten, zodat rekening moet worden gehouden met eventuele geluidshinder van omliggende wegen. Door BRO is d.d. 30 juli 2007 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het gehele gebied (alle fasen) welke behoren tot de herontwikkeling van het centrumplan Roggel. Geconcludeerd wordt dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt derhalve voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder. Het rapport is als separate bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
4.10 Natuur en landschap Uit de POL-kaart “Groene Waarden” komt naar voren dat het projectgebied niet gelegen is in een gebied met landschappelijke of natuurlijke waarden. Ten noorden en ten oosten van het projectgebied is de Roggelse beek gelegen, die deel uitmaakt van de POG. Deze beek, inclusief de oeverzone raakt het projectgebied niet. Het groen in het Centrumgebied Roggel wordt gevormd door stedelijk structurerend groen zoals plantsoenen.
4.11 Leidingen en infrastructuur In de kern Roggel zijn enkele leidingen gelegen welke een planologische bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Het gaat hier om twee hoofdgastransportleidingen (in het westen en oosten van de kern) en twee riooltransportleidingen (nabij de Roggelse beek in het zuidoosten en aan de noordzijde van de kern). Aan weerszijden van de rioolwatertransportleiding geldt een beschermingszone van 2,5 meter. Binnen deze zone mag niet gebouwd worden. De hoofdgastransportleiding kent een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Alleen de hoofdgastransportleiding is gelegen binnen het projectgebied van fase III. De leiding is weergegeven op de verbeelding. Binnen de beschermingszone van 4 meter wordt niet gebouwd.
4.12 Verkeer en parkeren
Hoofdstuk 4
47
Door BRO is d.d. 24-10-2008 een verkeersonderzoek uitgevoerd voor de centrumontwikkeling te Roggel. Hierbij is aandacht geschonken aan de wijziging van de verkeersbewegingen, de parkeerbalans en de situatie tijdens de bouw. Verwezen wordt naar een separate bijlage. In totaal worden 155 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd voor de totale centrumontwikkeling. In het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat hiermee voor de gehele centrumontwikkeling voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en er geen knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling te verwachten zijn. Aangezien Fase 3 deel uitmaakt van de centrumontwikkeling, zijn de bovengenoemde conclusies ook van toepassing voor de realisatie van de appartementen en gezondheidscentrum. In het verkeersonderzoek uit 2008 is evenwel uitgegaan van de realisatie van 24 appartementen binnen fase 3 en een parkeerbehoefte van 24x1,4= 33,6 pp. In het onderhavige plan worden geen 24 appartementen, maar maximaal 17 appartementen gerealiseerd. Indien voor optie C (appartementen en maatschappelijke voorziening) wordt gekozen, komt het aantal benodigde parkeerplaatsen overeen met het benodigde aantal voor 20 appartementen: CROW-normen: appartementen: 1,4 per appartement 2 gezondheidscentrum: ca 2,2 per 100 m ____________________________________________ Voor 17 appartementen zijn 23,8 pp nodig 2 Voor 11 appartementen en 570 m gezondheidscentrum zijn 15,4+12,5 = 27,9 p.p. nodig. Het aantal benodigde parkeerplaatsen is derhalve voor alle varianten lager dan berekend in het verkeersonderzoek. Dit betekent dat ook met de (ten opzichte van het verkeersonderzoek) gewijzigde plannen voor fase 3 voldoende parkeerplaatsen voorhanden zijn. Sterker nog, er zijn voor fase III minder parkeerplaatsen nodig dan voorzien ten tijde van het verkeersonderzoek uit 2008. Bij het appartementencomplex worden circa 60 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is ruim voldoende om de parkeerbehoefte voor de appartementen en gezondheidscentrum in fase 3 op te vangen. Daarnaast worden de parkeerplaatsen ook gebruikt voor de parkeerbehoefte voor fase 1 en 2.
48
Hoofdstuk 4
5.
AFWEGING BELANGEN
De gewenste ontwikkeling is strijdig met de geldende voorschriften uit het vigerende bestemmingsplan “Kern Roggel” Binnen de bebouwingsvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan, kan de gewenste ontwikkeling niet gerealiseerd worden. Het geldende bestemmingsplan biedt geen vrijstellings/ontheffings/afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden waarmee het project gerealiseerd kan worden. De realisatie het project kan wel mogelijk worden gemaakt door het doorlopen van de uitgebreide Wabo-procedure, waarmee afgeweken kan worden van het geldende bestemmingsplan. Tegen de realisering van fase III deel uitmakende van de totale herstructurering van het centrum van Roggel bestaat uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren. De architectonische vormgeving alsmede de stedenbouwkundige inpassing van het gezondheidscentrum en de appartementen passen binnen de omgeving. De ontwikkeling past binnen de huidige beleidsinzichten en voorwaarden, die zowel het landelijk, het provinciaal als het gemeentelijk beleid stellen. De ontwikkeling niet wordt belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten. Benodigde voorzieningen, zoals riolering en overige kabels en leidingen, zijn aanwezig en er zal geen schade wordt toegebracht aan de omringende natuur- of landschapselementen. De architectonische vormgeving alsmede de stedenbouwkundige inpassing sluit aan bij de schaal en aard van de omgeving. Ook qua functie sluit de realisering van onderhavig initiatief aan op de reeds bestaande functies in het centrum van Roggel. Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van fase IIII deel uitmakende van de totale herstructurering van centrum Roggel niet bezwaarlijk is.
Hoofdstuk 5
49
6.
UITVOERBAARHEID
6.1 Economische uitvoerbaarheid De ontwikkeling van het centrumplan Roggel vindt plaats ter uitvoering van een op 22 december 2006 tussen de gemeente Roggel en Neer en Woongoed 2-Duizend gesloten realiseringsovereenkomst, waar de onderhavige fase 3 deel van uitmaakt. Het hiertoe benodigde krediet is door de gemeenteraad van Roggel en Neer op 22 november 2006 beschikbaar gesteld. Dit kredietbesluit is op 15 december 2006 (besluitnummer 2006/58168) door Gedeputeerde Staten van Limburg, in het kader van het preventief toezicht, goedgekeurd. In de realiseringsovereenkomst is bepaald (art. 8.2), dat realisator (Woongoed 2Duizend) zich verbindt om voor eigen rekening en risico binnen het projectgebied maximaal 46 woningen te realiseren. Het onderhavig bouwplan stemt overeen met de in bijlage 3 bij die overeenkomst opgenomen terreinverkaveling.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid De ontwerp omgevingsvergunning waar deze ruimtelijke onderbouwing deel van uit maakt, is voor eenieder ter inzage gelegd. Tegen de omgevingsvergunning zijn geen zienswijzen ingediend.
Hoofdstuk 5
51
Bijlage 1: Wateradvies
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl