02-04-2013
Ruimte voor een beperkt publiek Traditionele publieke actoren zetten in op eigen kracht, zelfredzaamheid en privatisering. Van bewoners wordt steeds meer verwacht. Met betrekking tot de zorg voor gemeenschappelijke ruimtes leidt dit soms tot een warme en gereguleerde buitenruimte voor een geselecteerd publiek en soms tot ijle zones waar bewoners zich aan ergeren en waaraan zij zich het liefst onttrekken. In de Rotterdamse wijk Spangen hebben vanaf de jaren negentig ononderbroken vernieuwingen in het woningaanbod plaatsgevonden. Als gevolg van sloop, samenvoeging en nieuwbouw is het aantal huurwoningen gedaald met 21 procent en is het aantal koopwoningen verviervoudigd. Waar voorheen de woningcorporatie en de overheid verantwoordelijk waren voor het beheer van gemeenschappelijke ruimtes, wordt nu een grotere inbreng verwacht van bewoners. In hoeverre kunnen bewoners die verantwoordelijkheid ook dragen? Hoe wordt het beheer van de ruimte geregeld nu de aanwezigheid van corporaties en overheden niet langer vanzelfsprekend is? Dit artikel maakt een vergelijking tussen twee wooncomplexen die symbool staan voor verschillende groepen bewoners in geherstructureerde wijken: hoogopgeleide bewoners met krachtige sociale netwerken en lageropgeleide bewoners die niet goed georganiseerd zijn. Bij deze vergelijking staan collectieve zelfredzaamheid en sociale netwerken centraal. Collectieve zelfredzaamheid verwijst naar sociale samenhang tussen bewoners in combinatie met de bereidheid om zich in te zetten voor het gemeenschappelijke belang (Sampson e.a., 1997; Kleinhans & Bolt, 2010: 12). Sociale netwerken vormen de belangrijkste ondersteuning in alle domeinen van het dagelijks leven: praktisch, informatief en emotioneel (Reijndorp, 2004: 27). Sociale netwerken tussen bewoners kunnen meer of minder verbonden zijn met lokale professionals en beleidsmakers. De mate waarin dit zo is, heeft immers invloed op de inzet van beleidsmiddelen en de aandacht in de desbetreffende buurten (Bursik & Grasmick, 1993). Allereerst volgt een korte beschrijving van beide wooncomplexen, daarna volgt een verkenning naar de bewoners, hun collectieve problemen én de kansen om deze problemen adequaat op te lossen.
Gentripunctuur en herstructurering Het eerste wooncomplex dat is bestudeerd, is ‘De Dichterlijke Vrijheid’ (DDV), voorheen het Wallisblok. DDV is een voorbeeld van gentripunctuur, een samenvoeging van gentrification en acupunctuur. Het betreft een strategie die gericht is op het aanjagen van gentrification door
02-04-2013
het initiëren van kleinschalige renovatieprojecten (‘speldenprikjes’) ten behoeve van een fysiek en sociaal ‘gezonde’ wijk. Centraal hierbij staan het aantrekken en binden van de hoger opgeleide middenklasse, met een duidelijk ander bewonersprofiel dan de gebruikelijke huurders en kopers in de wijk. Een profiel dat aansluit op het imago van Rotterdam als creatieve stad en van Spangen een meer gemengde wijk maakt. DDV is gerenoveerd in collectief particulier opdrachtgeverschap; niet een ontwikkelaar, maar een groep bewoners ontwikkelde zelf de woningen. Vrijwel alle bewoners zijn HBO of universitair geschoold en veel van de huishoudens zijn tweeverdieners. De meeste respondenten uit DDV zijn werkzaam in de creatieve sector: beroepen in de kunsten, de media, entertainment óf in de creatieve professionele dienstverlening, waaronder veel stedelijk professionals, ontwerpers en architecten. De bewoners van DDV zijn actief geworven in samenwerking met gemeente Rotterdam die juist deze creatieve groepen aan de stad wil binden. De oorspronkelijk 91 huurappartementen en vijf particuliere woningen zijn getransformeerd naar 39 gerenoveerde koopwoningen en in 2007 opgeleverd. In de DDV zijn 19 bewonersgesprekken gevoerd.
Het tweede wooncomplex is de ‘Rhijnvis Feith’ (RF). De realisatie van dit wooncomplex is de allereerste fysieke ingreep in een proces van herstructurering dat sinds de jaren negentig in Spangen plaatsvindt. In 1994 is gestart met de realisatie van 48 sociale huurwoningen aan het toen nieuwe Piet Paaltjensplein aan de Spaansebocht. Jaren later konden de bewoners hun woning kopen van de corporatie. De wooncorporatie en projectontwikkelaars zijn hierna verder gaan bouwen en in 2003 werden 109 nieuwbouwwoningen te koop en te huur (vrije sector) aangeboden. Het complex bestaat nu uit totaal 157 huishoudens. In RF vormen de bewoners grofweg een afspiegeling van de demografie in Spangen, waar 85 procent van de bevolking van allochtone afkomst is (in Rotterdam ligt het percentage op 48 procent). De meeste bewoners komen uit Rotterdam-West en geven aan het belangrijk te vinden dichtbij het metro- en busstation Marconiplein te wonen, omdat zij veel gebruik maken van het openbaar vervoer. In vergelijking met de bewoners van DDV hebben zij het minder makkelijk. De bewoners moeten moeite doen om rond te komen, hebben hard moeten sparen om de woning te kunnen kopen en leven zuinig. Slechts enkele woningen hebben een (klein) tuintje. Het zijn mensen uit de lagere middenklasse die een middelbare beroepsopleiding hebben gedaan en op twee na allemaal in dienstverband werken met vaak onregelmatige diensten. Zij hebben banen variërend van stratenmaker, schoonmaker, OV-controleur, verzorgende tot administratief medewerker. In RF zijn in totaal 24 bewonersgesprekken gevoerd.
02-04-2013
Collectieve zelfredzaamheid Het meest opvallend aan DDV is de gemeenschappelijke binnentuin. De tuin is afgesloten voor de rest van de wijk maar toegankelijk voor alle bewoners van het blok. De binnentuin heeft een open karakter, kent geen schuttingen en is de plek bij uitstek waar veel bewoners, met name de bewoners met kinderen, elkaar ontmoeten, samen dingen doen en samen dingen ondernemen. De tuin zorgt voor een gezamenlijke verantwoordelijkheid en vormt een bron van sociale contacten. Bewoners maken er een praatje, organiseren er gezamenlijke activiteiten en voor de kinderen vormt de tuin een veilig en groen speeldomein waar altijd een vorm van sociale controle aanwezig lijkt. Bekendheid, onderlinge communicatie en interactie zorgen voor nieuwe ongeschreven regels en sociale codes, waardoor een gedeelde cultuur zich (door)ontwikkelt. Zo mogen kinderen bijvoorbeeld niet zo maar bij buren langsgaan als deze buiten zitten te eten. Het is óók de plek waar regels gelden en waar de collectiviteit de individualiteit overstijgt, waar uniformiteit en diversiteit soms op gespannen voet staan met elkaar. Veilige vrijheid betekent daarom ook wel eens controle en beheersing. Zo hebben de bewoners zich geconformeerd aan bepaalde leefregels. Indien er onenigheid bestaat dan komt dit ter tafel tijdens de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging van Eigenaren. Specifieke zaken worden ondergebracht bij de technische commissie, de tuincommissie, de kascommissie of de feestcommissie. In deze commissies participeren veelal mensen waarvan hun werkzaamheden in het dagelijks leven overeenkomsten vertonen met die van de commissies. DDV heeft de bewoners in staat gesteld een gemeenschap te vormen en de hierbij behorende woonomgeving in hún ogen veilig, overzichtelijk, controleerbaar en op orde te houden. De gebouwde omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Door ‘place making’ (Blokland, 2009), collectieve en symbolische betekenisgeving aan lokaliteit, geven veel bewoners uiting aan hun gedeelde cultuur. Hierdoor trekken zij zich niet terug in het privé-domein van de eigen woning maar delen zij juist de collectieve binnentuin. De sociale netwerken van de bewoners van DDV reiken tot ver buiten de wijk en waar nodig ondersteunen zij elkaar, niet alleen praktisch maar ook professioneel – er wordt veel genetwerkt. In DDV zijn de sociale netwerken sterk verbonden met de overheid en hun persoonlijke en professionele sociale netwerken lopen vaak vloeiend in elkaar over. Hun specifieke kennis, kunde en taalgebruik op het gebied van stedelijke ontwikkeling geeft de bewoners een sterke onderhandelingspositie. Een belangrijk deel van de bewoners van DDV werkt samen in een georganiseerd verband, ook richting politie, gemeente en bijvoorbeeld aannemers. Er is sprake van collectieve zelfredzaamheid: het belang van DDV wordt gediend. Omdat zij opereren in een georganiseerd verband, kregen zij de panden ‘om niet’ en verwierven ze subsidies om hun directe omgeving prettig en zich eigen te maken.
02-04-2013
Individuele zelfredzaamheid De woningen van RF komen allemaal uit op een plein, waar bankjes en speeltoestellen voor kinderen staan. Op de stoepen langs de woningen en aan het plein komen de bewoners elkaar tegen; het is de buitenruimte die ze samen delen. Elke voordeur komt meteen uit op de stoep. Bewoners komen elkaar tegen in de gemeenschappelijke ruimtes maar hebben weinig contact met elkaar. Ze vermijden de gemeenschappelijke ruimtes en zijn vooral in hun eigen woning bezig. Een belangrijke typering van de respondenten is dat zij ‘hard werken’. In de gesprekken die we met hen voerden, gaven de bewoners aan druk te zijn met hard werken, amper vrije tijd te hebben door hard werken en respect te hebben voor anderen die ook hard werken. Het is een discours waar iedereen uit het complex aan meedoet. Het geeft een algeheel gevoel van overbelasting en stress aan. De reactie van bewoners is dat zij zich terug te trekken in de eigen woning. Hierdoor is er in tegenstelling tot DDV weinig sociale interactie en bekendheid tussen de bewoners. De bewoners klagen onder meer over vervelende kinderen en hangjongeren en ergeren zich en masse aan de troep op straat. Allemaal willen ze de omgeving netjes houden, maar niemand doet er wat aan. De bereidheid om in te grijpen in deze ongewenste situatie ontbreekt evenals het vertrouwen in eventuele steun van medebewoners. Er zijn teveel verschillende gebruikswaarden van de publieke en quasi-publieke ruimten en er is weinig onderling vertrouwen om elkaar aan te spreken. Een gevoel van stress (“we moeten allemaal hard werken”) brengt met zich mee dat men minder geduld kan opbrengen voor medebewoners en datgene wat zich direct buiten de woning afspeelt. De bewoners zijn niet alleen veel minder verbonden met elkaar maar ze hebben ook niet, anders dan de bewoners van DDV, vanzelfsprekende relaties met de overheid. Zij hebben ook weinig vertrouwen in de lokale overheid en de wooncorporatie die hen zouden kunnen helpen problemen in de buurt tegen te gaan. Ze beschikken niet over dezelfde bureaucratische vaardigheden en de specifieke kennis en kunde, die hen zou kunnen helpen om hun onderhandelingspositie te versterken, zoals dit bij de bewoners van DDV wel het geval is.
Warme gemeenschap versus anomie De kinderen van de bewoners in RF spelen in een rommelige publieke speeltuin, terwijl de kinderen in DDV spelen in een private binnentuin die wordt gedeeld met gelijkgestemden. De bewoners van RF delen ook meer gemeenschappelijke ruimten waarvan onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor het onderhoud. Zo klagen zij over de vuilnis in de bergingen, over sigarettenpeuken in de lift, geluidsoverlast, vuile luchtroosters, verstoppingen in de riolering, vieze liften, stinkende portieken en ga zo maar door. Resultaat: men trekt zich terug in de privésfeer; ze sluiten elkaar als het ware buiten door zichzelf en hun gezin terug te trekken in
02-04-2013
hun woningen. Een belangrijk verschil met de bewoners van DDV: zij trekken zich weliswaar collectief terug uit de buurt, maar sluiten elkaar als het ware in door een gemeenschappelijke buitenruimte te delen. De openbare ruimte rond RF is op deze manier het domein waar terugtrekgedrag schrijnend zichtbaar wordt. Doordat men geen tijd maakt, of geen tijd heeft, om zich met de ander bezig te houden, op wat voor manier dan ook, lopen collectieve acties op niets uit. Ook vanuit de wooncorporatie wordt dit als problematisch ervaren. Een beleidsmaker die we interviewden, spreekt van kopers die zich als huurders gedragen. Er blijkt een tekort aan organiserend vermogen. De corporatie heeft in het begin inspanningen geleverd om de situatie te verbeteren. Toen een en ander niet direct van de grond kwam, is de conclusie getrokken dat dit niet te organiseren is en heeft de corporatie dit laten rusten. Op deze manier ontstaat een anomische situatie in de ruimtes direct rond de woningen die Groenman (1971) als ijle zones beschrijft. Doordat men zich zo enorm ergert in deze ruimtes, worden ze nóg meer gemeden en trekt men zich nóg meer terug achter de eigen voordeur. De publieke ruimtes zijn op deze manier verworden tot bronnen van ergernis en onbepaaldheid. Hoewel dankzij hard werken van individuele zelfredzaamheid sprake is, is er in RF vanwege een gebrek aan tijd, energie, kennis en ondersteuning geen sprake van collectieve zelfredzaamheid.
Verschillen in ruimte Terwijl in DDV de bewoners collectief zorg dragen voor de publieke en quasi-publieke ruimtes, wil dit in RF helemaal niet lukken. Ten eerste is individuele zelfredzaamheid een noodzakelijke voorwaarde voor collectieve zelfredzaamheid. Maar individueel zelfredzame bewoners zorgen niet per definitie voor collectieve zelfredzaamheid. Bij collectieve zelfredzaamheid gaat het om meer dan de optelsom van zelfredzame bewoners. Het gaat om sociale samenhang, sociale interacties, publieke vertrouwdheid, (on)gedeelde normen en waarden en onderling vertrouwen. Daarbij komt de daadwerkelijke bereidheid van bewoners om te interveniëren in ongewenste situaties, waarbij het helpt als bewoners zich gesteund voelen door medebewoners. Het wooncomplex DDV is een geslaagd voorbeeld van collectieve zelfredzaamheid. De bewoners van DDV zijn producent van hun eigen modelcomplex. In RF ligt de focus op individuele zelfredzaamheid waardoor de rol van bewoners in relatie tot publieke en quasi-publieke ruimte is beperkt tot die van (ontevreden) consument. Ten tweede zijn er duidelijke verschillen in de sociale netwerken van de bewoners in DDV en RF. Terwijl er in DDV gezamenlijk wordt gebouwd aan sociale netwerken, ondersteunend en overbruggend, is dit in RF niet het geval. Dit verschil heeft enerzijds uitwerking op het onderlinge vertrouwen en de bereidheid om als individu iets te doen ten behoeve van het
02-04-2013
collectief, anderzijds hebben specifieke kennis en kunde effect op het mobiliseren van hulpbronnen. Ten derde is er een verschil in de relatie van de bewoners van de complexen tot de overheid. De bewoners van DDV weten zich gesteund door de overheid die hen met subsidies en daden bijstaat – hun vermogen tot zelforganisatie wordt nog eens extra beloond. De bewoners van RF daarentegen krijgen te maken met een overheid die zich terugtrekt uit het publieke domein. Doordat die ruimte steeds ijler wordt, trekken ook bewoners zich eruit terug. Hoewel beide groepen bewoners zich terugtrekken in hun eigen wereld, doen ze dat op een andere manier. De creatieve klasse van DDV trekt zich terug in het eigen wooncomplex met een omsloten buitenruimte die wordt gedeeld, de bewoners van RF trekken zich terug achter de eigen voordeur en vermijden de publieke en quasi-publieke ruimtes. Zo ontstaat in het ene geval een warme en gereguleerde buitenruimte voor een geselecteerd publiek en in het andere geval een ijle ruimte waar bewoners zich vaak aan ergeren en waaraan zij zich het liefst onttrekken. Naarmate de overheid en wooncorporaties zich meer terugtrekken uit het publieke domein en het initiatief overlaten aan bewoners zelf, kunnen dit soort verschillen zich steeds scherper aftekenen.
Maria van Sorgen (
[email protected]) is stadssocioloog en stadspedagoog, verbonden aan Heterotopia en werkzaam in het voortgezet onderwijs.
Sander Sparenberg (
[email protected]) is stadssocioloog en verbonden aan Buurtperspectief.
Justus Uitermark (
[email protected]) is bijzonder hoogleraar Samenlevingsopbouw en universitair docent sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
02-04-2013
Literatuur
Blokland, T. (2009). Celebrating Local Histories and Defining Neighbourhood Communities”Place-making in a Gentrified Neighbourhood. Urban Studies, 46(8), 15931610.
Bursik, R. & H. Grasmick (1993). Neighbourhoods and crime: The dimensions of effective community control. New York: Lexington Books.
Groenman, S. (1971). Goede kanten van kleine gemeenten. In Intermediair 7 (18) pp.7/9
Kleinhans, R. en G, Bolt (2010). Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten. Den Haag: Nicis.
Reijndorp, A. (2004). Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam: NAi Uitgevers.
Sampson, R.J. Raudenbusch, S.W. & F Earls (1997). Neighborhoods and violent crime: a multilevel study of collective efficacy. Science, 277(5328): 918-924.
Sorgen, M.S. van (2012). De prijs van hard werken. Een casestudy naar gemeenschapsvorming na gentrification in het nieuwbouwproject Rhijnvis Feith in Spangen, Rotterdam. Rotterdam, Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Sparenberg, S. (2012). Gemeenschapsvorming na gentrification. Een creatieve onderneming in Spangen. Rotterdam, Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Erasmus Universiteit Rotterdam.