Rufus valt
Jef Louisa Versmissen
Rufus valt
Jef Louisa Versmissen
Rufus valt. Hij valt de hele dag. Hij valt de hele avond. De hele nacht. Rufus valt. Hij heeft de vallende ziekte. Zegt men. Want hij valt aldoor. Vanaf de trap, tree na tree, naar beneden. Valt hij. Valt Rufus. Hij valt. En niemand raapt hem op. Rufus valt elke dag. Hij valt vandaag. Hij valt morgen. Hij valt gisteren. Heel het jaar door. Blijven botsen. Op dat arme hoofd van hem. Arme Rufus. Arme, arme Rufus. Zou een valcursus niet helpen? Neen, zegt Rufus, want dat heeft hij al geprobeerd, zo gecontroleerd vallen. Maar niet. Enkel spontaan vallen. Onverwachts. Dat lukt. Dat lukt aardig.
Rufus valt. Hij valt de hele dag. Hij valt de hele avond. De hele nacht. Rufus valt. Hij heeft de vallende ziekte. Zegt men. Want hij valt aldoor. Vanaf de trap, tree na tree, naar beneden. Valt hij. Valt Rufus. Hij valt. En niemand raapt hem op. Rufus valt elke dag. Hij valt vandaag. Hij valt morgen. Hij valt gisteren. Heel het jaar door. Blijven botsen. Op dat arme hoofd van hem. Arme Rufus. Arme, arme Rufus. Zou een valcursus niet helpen? Neen, zegt Rufus, want dat heeft hij al geprobeerd, zo gecontroleerd vallen. Maar dat lukt niet. Enkel spontaan vallen. Onverwachts. Dat lukt. Dat lukt aardig.
Rufus valt dus. En dat doet pijn. Aan zijn knieën en zijn knoken. Aan zijn armen en zijn ellebogen. Aan zijn zitvlak, bont en blauw. Aan zijn hoofd. In zijn hoofd. Sterretjes. Voor zijn ogen. Blauwe bliksem, rode donder, nachtelijke tranen. De pijn neemt Rufus als een man. Hij verbijt en grijnst. Hij drinkt. Whisky, bier en xtc. Hij lacht. Hij lacht terwijl hij valt. Achterover slaat tegen het canvas van vandaag. Knock out. Game over. Psychiatrie. Een pilletje voor jou, een pilletje voor mij. Rijstebrij. Een hoofd dat niet het zijne is.
Rufus valt dus. En dat doet pijn. Aan zijn knieën en zijn knoken. Aan zijn armen en zijn ellebogen. Aan zijn zitvlak, bont en blauw. Aan zijn hoofd. In zijn hoofd. Sterretjes. Voor zijn ogen. Blauwe bliksem, rode donder, nachtelijke tranen. De pijn neemt Rufus als een man. Hij verbijt en grijnst. Hij drinkt. Whisky, bier en xtc. Hij lacht. Hij lacht terwijl hij valt. Achterover slaat tegen het canvas van vandaag. Knock out. Game over. Psychiatrie. Een pilletje voor jou, een pilletje voor mij. Rijstebrij. Een hoofd dat niet het zijne is.
Rufus valt. Op tijd en stond. Op regelmatige basis. Soms elegant, maar meestal niet. Meestal stom. Idioot. Te dom voor woorden. Dol. Hondsdol. Verwoestend eigenwijs. Maar altijd in black out. Een zwart scherm valt voor zijn ogen. Want als Rufus valt, dan valt de wereld. En Rufus valt. Hij valt. Omlaag. Op de straatstenen, in de goot. In het riool, op weg naar zee. Ver weg van hier. Verlost, maar toch net niet. Verdwenen. Niet gemist. Vergeten in een lege kist. Opgestapeld in een naamloos oorlogsgraf. Dat omvalt net wanneer Rufus van boven ligt.
Rufus valt. Op tijd en stond. Op regelmatige basis. Soms elegant, maar meestal niet. Meestal stom. Idioot. Te dom voor woorden. Dol. Hondsdol. Verwoestend eigenwijs. Maar altijd in black out. Een zwart scherm valt voor zijn ogen. Want als Rufus valt, dan valt de wereld. En Rufus valt. Hij valt. Omlaag. Op de straatstenen, in de goot. In het riool, op weg naar zee. Ver weg van hier. Verlost, maar toch net niet. Verdwenen. Niet gemist. Vergeten in een lege kist. Opgestapeld in een naamloos oorlogsgraf. Dat omvalt net wanneer Rufus van boven ligt.
En hij wakker schrikt. Dit is het geluid dat Rufus niet hoort. Het geluid dat hij niet kan horen. Of mag horen. Dit is het geluid dat hij niet durft horen. Hier is hij bang voor. Schrik. Angst. Duivelsangst. Want. Rufus wil een meisje kussen.
En hij wakker schrikt. Dit is het geluid dat Rufus niet hoort. Het geluid dat hij niet kan horen. Of mag horen. Dit is het geluid dat hij niet durft horen. Hier is hij bang voor. Schrik. Angst. Duivelsangst. Want. Rufus wil een meisje kussen.
Want. Rufus valt voor een meisje. Durft Rufus het meisje te kussen? En mag hij het meisje kussen? Ach, hij kust het meisje niet. Want. Hij valt over zijn woorden. Want. Hij valt over zijn voeten. Want.
Want. Rufus valt voor een meisje. Durft Rufus het meisje te kussen? En mag hij het meisje kussen? Ach, hij kust het meisje niet. Want. Hij valt over zijn woorden. Want. Hij valt over zijn voeten. Want.
Hij valt over zijn plicht als edele ridder die de eer van schuchtere meisjes tot de dood verdedigen zal. Tegen draken ende macho's. Tegen leergierige pubers met een zonnebril. Tegen jonge vaders met een playmate-complex. Tegen zichzelf. Helaas. Opnieuw. Tegen zichzelf.
Hij valt over zijn plicht als edele ridder die de eer van schuchtere meisjes tot de dood verdedigen zal. Tegen draken ende macho's. Tegen leergierige pubers met een zonnebril. Tegen jonge vaders met een playmate-complex. Tegen zichzelf. Helaas. Opnieuw. Tegen zichzelf.
Bedluizen houden Rufus uit zijn slaap. Ze bijten. Vallen aan. Laten hem niet met rust. Bloedzuigers zijn het. Vampiers. Nieuwe vrienden met oude gewoonten. Gierige klootzakken. Nemen, nemen, nemen. Neem me, neem me, neem me. Ik geef je niets. Niets waarom je vraagt. Rufus twijfelt of hij zover moet gaan. Of hij zover durft gaan. Of hij hoe dan ook nog weg durft gaan. Hij valt stil. Stilte. Enkel een hoge toon. Een die enkel dolle honden horen. Als ze uit hun kot kunnen geraken.
Bedluizen houden Rufus uit zijn slaap. Ze bijten. Vallen aan. Laten hem niet met rust. Bloedzuigers zijn het. Vampiers. Nieuwe vrienden met oude gewoonten. Gierige klootzakken. Nemen, nemen, nemen. Neem me, neem me, neem me. Ik geef je niets. Niets waarom je vraagt. Rufus twijfelt of hij zover moet gaan. Of hij zover durft gaan. Of hij hoe dan ook nog weg durft gaan. Hij valt stil. Stilte. Enkel een hoge toon. Een die enkel dolle honden horen. Als ze uit hun kot kunnen geraken.
Hongerig. Uitgeput. Dorstig. Nieuwsgierig naar het dal dat onvermijdelijk komen zal. De vallende zon verblindt Rufus. Hij houdt zijn bevende vingers voor de ogen. De woestijn van zijn gedachten verraadt geen spiertje medelijden. Hij ademt als een vrij man.
Hongerig. Uitgeput. Dorstig. Nieuwsgierig naar het dal dat onvermijdelijk komen zal. De vallende zon verblindt Rufus. Hij houdt zijn bevende vingers voor de ogen. De woestijn van zijn gedachten verraadt geen spiertje medelijden. Hij ademt als een vrij man.
Adem. Hij herademt. Adem. Hij zucht. Adem.
Adem. Hij herademt. Adem. Hij zucht. Adem.
Hij ademt Hij ademt Hij ademt Hij ademt Hij ademt Hij ademt
als een vrij man. spijkers. de dood. rood doordrongen ogen. socio-economisch herstel. niet.
Hij valt. Opnieuw. Omlaag. Onheil. Rufus valt opnieuw. Lager deze keer. Nog lager. Ondergronds. Zwarte gaten. Wormensnack. Dag allemaal.
Hij ademt Hij ademt Hij ademt Hij ademt Hij ademt Hij ademt
als een vrij man. spijkers. de dood. rood doordrongen ogen. socio-economisch herstel. niet.
Hij valt. Opnieuw. Omlaag. Onheil. Rufus valt opnieuw. Lager deze keer. Nog lager. Ondergronds. Zwarte gaten. Wormensnack. Dag allemaal.
(Story. Goed gevoel. Een verkrachtte muze op de achterbank van de bmw. Haar verdiende loon. Ze viel niet mee. Ze bleef. Ze bleef liggen. Zonder iets terug te zeggen. In een plas van bloed dat niet het mijne was.)
(Story. Goed gevoel. Een verkrachtte muze op de achterbank van de bmw. Haar verdiende loon. Ze viel niet mee. Ze bleef. Ze bleef liggen. Zonder iets terug te zeggen. In een plas van bloed dat niet het mijne was.)
Zo sprak Rufus. En hij dacht iets gelijkaardig. Iets dat wat zachter was dan de haat in zijn vuist. Iets wat Rufus zich niet herinneren kon. Want dat kwam van voor de tijd dat hij vallende was. Voordat hij tegen de rotsen te pletter sloeg. Vooraleer het verhaal ten einde was. Rufus was een kind dat vliegen kon. Hoog de lucht in, armen wijds. Nooit nog landen, altijd onderweg. De lucht in de haren, een lach op zijn gezicht. Een tandenstoker in zijn mond. Een glas wijn. Een vriend of drie. Lachen tot het ochtend werd.
Zo sprak Rufus. En hij dacht iets gelijkaardig. Iets dat wat zachter was dan de haat in zijn vuist. Iets wat Rufus zich niet herinneren kon. Want dat kwam van voor de tijd dat hij vallende was. Voordat hij tegen de rotsen te pletter sloeg. Vooraleer het verhaal ten einde was. Rufus was een kind dat vliegen kon. Hoog de lucht in, armen wijds. Nooit nog landen, altijd onderweg. De lucht in de haren, een lach op zijn gezicht. Een tandenstoker in zijn mond. Een glas wijn. Een vriend of drie. Lachen tot het ochtend werd.
Een hangmat in het bos. Een blauwe auto met witte wolken op. Opstijgen. Geen zorgen. Go with the flow. Bakken bier op de achterbank. Konijnen die de planten vonden. Toch maar blijven lachen. Bootsy Collins op cassette. Dat was in de dagen dat Rufus vliegen kon. Voor hij begon te dalen. Voor de grote val. Die niemand stoppen kon. Voor hij zijn ogen sloot en sliep. Hij viel in slaap. En sliep. Slaap.
Een hangmat in het bos. Een blauwe auto met witte wolken op. Opstijgen. Geen zorgen. Go with the flow. Bakken bier op de achterbank. Konijnen die de planten vonden. Toch maar blijven lachen. Bootsy Collins op cassette. Dat was in de dagen dat Rufus vliegen kon. Voor hij begon te dalen. Voor de grote val. Die niemand stoppen kon. Voor hij zijn ogen sloot en sliep. Hij viel in slaap. En sliep. Slaap.
Hij slaapt. Rufus slaapt. Hij droomt. Niet. Over. Zachte. Weilanden. Of. Liefde. Op. Het. Eerste. Zicht. Hij droomt niet. Hij valt. Rufus valt. In slechte aarde. Hij valt in slechte aarde bij slechte mensen die slechte dingen doen. In slechte tijden, op slechte plekken. Op een slecht moment. Een onheilsmoment.
Hij slaapt. Rufus slaapt. Hij droomt. Niet. Over. Zachte. Weilanden. Of. Liefde. Op. Het. Eerste. Zicht. Hij droomt niet. Hij valt. Rufus valt. In slechte aarde. Hij valt in slechte aarde bij slechte mensen die slechte dingen doen. In slechte tijden, op slechte plekken. Op een slecht moment. Een onheilsmoment.
Een kraai op het dorre veld. Hij krast. De onheilskraai. Een vogel die in een vreemde taal spreekt. Een taal die enkel hij begrijpt. De kraai dus. Niet Rufus. Rufus begrijpt de kraai niet. Hij hoort de vogel niet eens. Hij hoort de onheilskraai niet naderen. Want hij slaapt. De slaap der onschuldigen. Dat dacht hij tenminste. Tot hij zich omdraait in zijn bed. Tot hij zich recht zet voor een nachtelijke sigaret. Tot hij zijn ogen opnieuw sluit.
Een kraai op het dorre veld. Hij krast. De onheilskraai. Een vogel die in een vreemde taal spreekt. Een taal die enkel hij begrijpt. De kraai dus. Niet Rufus. Rufus begrijpt de kraai niet. Hij hoort de vogel niet eens. Hij hoort de onheilskraai niet naderen. Want hij slaapt. De slaap der onschuldigen. Dat dacht hij tenminste. Tot hij zich omdraait in zijn bed. Tot hij zich recht zet voor een nachtelijke sigaret. Tot hij zijn ogen opnieuw sluit.
Want het noodlot slaat niet toe in kadans. Het slaat toe in contrapunt. In osmose. In blind geloof. In eigenzin. In grijstinten. In tussentaal. In de stilte tussen twee ademtochten. Plots. Oneindig. Onschuldig. Verraderlijk. Als een broer die je vergeten is. Die je vergeten wou. Opdat jij niet langer komen zou.
Want het noodlot slaat niet toe in kadans. Het slaat toe in contrapunt. In osmose. In blind geloof. In eigenzin. In grijstinten. In tussentaal. In de stilte tussen twee ademtochten. Plots. Oneindig. Onschuldig. Verraderlijk. Als een broer die je vergeten is. Die je vergeten wou. Opdat jij niet langer komen zou.
Als een simpel, aanwijsbaar en onomstootbaar feit. Zo slaat het noodlot toe. Tot driemaal driemaal driemaal. Tot het nummer van het beest. Gevierendeeld in tijd en ruimte. Gelabeld als een ouwe koe. Dood vlees. Slachtrijp. Geen terugslag. Een eenvoudige dag in een eenvoudig leven. Stof achter de kast. Lege flessen. Een onbekende in de zetel. Hij snurkt. Rufus kent zijn naam niet. Dus Rufus bakt een eitje, en nog een voor zijn gast. Wie dat ook wezen mag.
Als een simpel, aanwijsbaar en onomstootbaar feit. Zo slaat het noodlot toe. Tot driemaal driemaal driemaal. Tot het nummer van het beest. Gevierendeeld in tijd en ruimte. Gelabeld als een ouwe koe. Dood vlees. Slachtrijp. Geen terugslag. Een eenvoudige dag in een eenvoudig leven. Stof achter de kast. Lege flessen. Een onbekende in de zetel. Hij snurkt. Rufus kent zijn naam niet. Dus Rufus bakt een eitje, en nog een voor zijn gast. Wie dat ook wezen mag.
Een uitgave van Kollectief Maksimaal vzw Coverfoto: Tim Van Der Schraelen ISBN 9789081801676 Gepubliceerd zonder copy right onder Creative Commons. www.kortsluiting.be A Smashword Edition
Een uitgave van Kollectief Maksimaal vzw Coverfoto: Tim Van Der Schraelen ISBN 9789081801676 Gepubliceerd zonder copy right onder Creative Commons. www.kortsluiting.be A Smashword Edition