ROTTERDAMS JAARBOEKJE richtlijnen voor auteurs (versie maart 2012) Inhoud: -Beoordeling en plaatsing van artikelen, digitalisering (p. 1) - Aanleveren van kopij en verdere gang van zaken (p. 1-2) - Het maken van noten (p. 3) - Typografie, afkortingen, spelling, woordkeus en dergelijke (p. 3-5) - Zinsconstructies (p. 5-6) - Gebruik van tijden en persoonsvormen (p. 6-7) - Opbouw en stijl (p. 7) - Interpunctie (p. 8) - Voorbeeldartikel (p. 8-13)
Beoordeling en plaatsing van artikelen, digitalisering De voltallige redactie beoordeelt of een artikel voor opneming in het Rotterdams jaarboekje in aanmerking komt. Bij een negatief besluit meldt de redactiesecretaris dit aan de auteur. Na een in beginsel positief redactiebesluit neemt een van de redacteuren, namelijk de aangewezen adoptant, contact op met de auteur om te overleggen over eventuele veranderingen, inkortingen en toevoegingen en over het beeldmateriaal. Als met de auteur geen redelijk overleg mogelijk blijkt of de auteur de richtlijnen niet opvolgt, behoudt de redactie zich het recht voor een artikel alsnog niet te plaatsen. Ook behoudt de redactie zich het recht voor (in verband met een evenwichtige inhoud of omvang van het jaarboekje) een artikel naar een volgend jaarboekje door te schuiven. Het copyright van een in het Rotterdams jaarboekje geplaatst artikel of in memoriam berust bij het Gemeentearchief Rotterdam als uitgever. Bij plaatsing van een artikel of in memoriam in het Rotterdams Jaarboekje verleent de auteur de uitgever tevens toestemming tot digitalisering van het artikel of in memoriam ten behoeve van online publicatie. Aanleveren van kopij en verdere gang van zaken Wat het tijdpad betreft: -uiterlijk half december van het jaar voorafgaande aan de verschijning van het jaarboekje dient het concept van een artikel bij de adoptant en bij de redactiesecretaris te zijn ingeleverd opdat dan vast kan worden gesteld welke artikelen wel en welke niet geplaatst zullen worden. -uiterlijk 15 april van het jaar waarin het jaarboekje verschijnt dient de auteur het artikel in de definitieve versie te hebben ingeleverd bij de adoptant en bij de secretaris inclusief al het illustratiemateriaal met bijschriften en bronnen en met de noten, een en ander volgens de onderhavige richtlijnen. De lengte van een artikel ligt gemiddeld op ongeveer 6.000 woorden. Stukken van meer dan 10.000 woorden komen in het algemeen niet voor plaatsing in aanmerking. De lengte van een artikel ter nagedachtenis van een overleden bekende Rotterdammer telt gemiddeld 1.000 woorden.
1
Auteurs dienen hun tekst elektronisch in Word dan wel op een CD-rom aan te leveren. Een uitdraai van de tekst wordt op prijs gesteld. Bijschriften bij illustraties moeten als een apart documentje worden aangeleverd, met een begrijpelijke aanduiding van de plaats in de tekst waar de auteur de illustraties bij voorkeur geplaatst wil zien. Alle teksten dienen zo ‘plat’ mogelijk te zijn, met alleen aan de linker kantlijn een uitlijning en dus zonder afbreekstreepjes of uitvullen. Cursiveringen -uitgezonderd bij woorden in een buitenlandse taal en bij de literatuuropgave-, onderstrepingen, vette koppen, kopjes in verschillende lettertypen en dergelijke betekenen extra werk voor redactie en vormgever. Noten hebben een doorgaande nummering en komen achter het artikel als eindnoten.Voor de inhoud van de noten en de vorm van bronverwijzing, zie onder ‘het maken van noten’. Een artikel dient illustraties te bevatten. Van auteurs wordt dan ook verwacht dat ze illustraties leveren, bij voorkeur digitaal (300ppi JPG of TIFF op afdrukformaat 13x18) of in de vorm van originele foto’s, dia’s, ectachromes of tekeningen. Bij wijze van uitzondering en ter discretie van de redactie kunnen ook concrete suggesties voor beeldmateriaal (waar het zich bevindt, hoe er aan te komen is) worden geaccepteerd. Gemaakte kosten kunnen zonodig op vertoon van een valide bewijsstuk via de redactiesecretaris worden voldaan/gedeclareerd. Als een auteur geen illustraties levert, zal de redactie plaatsing van het artikel moeten heroverwegen. NB: reproductie en scanning van foto’s uit kranten of boeken leiden meestal tot een ongelukkig resultaat. De auteur schrijft bij de afbeeldingen bijschriften waarin in ieder geval de namen van de maker, fotograaf en/of tekenaar/schilder en de verblijfplaats van het afgebeelde voorwerp of het orgineel van de afbeelding met catalogus- of inventarisnummer zijn vermeld. Datering van het voorgestelde is over het algemeen noodzakelijk. Ook is het aardig om in het bijschrift extra informatie te geven die niet in het artikel voorkomt. Er is voor de bijschriften veel ruimte beschikbaar. Onderstaande voorbeelden geven een indruk van wat de redactie als een goed bijschrift beschouwt: (bij een foto van Berssenbrugge uit het Gemeentearchief Rotterdam) De stegen, gangen en straatjes in de Zandstraatbuurt telden vele cafés, danssalons en proeflokalen waar ook klanten kwamen die meer wilden dan alleen maar drinken en dansen. Overdag bood het uitgaanscentrum een naargeestige aanblik, zoals te zien is op de foto die Henri Berssenbrugge in 1910 van de Mosterdsteeg maakte. (GAR THA catnr. IX 1972. 26)
(bij een afbeelding van een titelpagina) De aanval van Jacobus Lopis Stunica op het gedachtegoed van Erasmus werd samen met het verweerschrift van Erasmus hierop in één boek uitgegeven. Plaats en jaar van uitgave zijn in het boek niet vermeld, noch de naam van de drukker, maar waarschijnlijk drukte de firma Fröben te Bazel het boek in 1524. Ook de decoratie van de fraaie titelpagina wijst op een drukker van benoorden de Alpen. (Gemeentebibliotheek Rotterdam, Erasmus collectie)
In de eerste drukproef krijgt de auteur de gelegenheid om binnen één week kleine correcties (evidente tikfouten, verkeerd jaartal, verkeerd afbreken, cursief maken, etc.) aan te brengen. De auteur ontvangt een uitnodiging om aanwezig te zijn bij de uitreiking van de eerste boekjes van de jaargang waarin zijn artikel is geplaatst; deze feestelijkheid vindt meestal in de maand november plaats.
2
Het maken van noten Noten zijn bedoeld om aan te geven waar de gegevens waarop de auteur zich baseert vandaan komen. In principe is een noot dus kort en bevat niet veel meer dan een verwijzing naar een of meer archiefstukken, boeken of artikelen. Gebruik noten daarom niet om aanvullende gegevens op het artikel in op te nemen of te polemiseren met andere auteurs, maar zo veel mogelijk om de geraadpleegde bronnen (archivalia en literatuur) te vermelden. In het jaarboekje komen uitsluitend eindnoten voor; de nootcijfers zijn arabisch. Een noot eindigt altijd met een punt. Een sternoot kan bij de naam van de auteur worden geplaatst om personen of instellingen te bedanken voor hun steun of medewerking. Nadere duiding van het artikel, bijvoorbeeld als bewerking van een lezing of verwijzing naar een eerdere publicatie, vindt plaats onder noot 1, in te voegen na de eerste zin van de inleiding. De vermelding van bronnen dient er als volgt uit te zien: -
Bij archivalia: naam van de archiefinstelling, naam van het geraadpleegde archief, inventarisnummer (indien het archief geïnventariseerd is), naam van het archiefstuk en het eventuele pagina- of folionummer. Bijvoorbeeld: Gemeentearchief Rotterdam (GAR), Oud Stads Archief (OSA), inv.nr 33: Resolutie van de vroedschap 1691-1695, folio 25. Bij volgende vermeldingen van dezelfde archiefdienst of hetzelfde archief behoeft niet meer de volledige naam te worden genoemd maar kan worden volstaan met de afkortingen die in het voorbeeld tussen haakjes staan.
-
Bij boeken: naam van de auteur, titel van het boek, (plaats en jaar van uitgave), paginanummer(s). De afkorting “p.” voor pagina wordt niet gebruikt. Bijvoorbeeld: Hans Bonke, De kleyne mast van de Hollandse coopsteden. Stadsontwikkeling in Rotterdam 1572-1795 (Amsterdam 1996), 47.
-
Bij artikelen in verzamelbundels: naam van de auteur, titel van het artikel tussen enkele aanhalingstekens, naam van de redacteur(en) van de verzamelbundel, titel van de verzamelbundel, (plaats en jaar van uitgave), paginanummer(s). Bijvoorbeeld: Michel Doortmont, ‘Britse kooplieden in Rotterdam in de achttiende eeuw’, in: Paul van de Laar et al. (red.), Vier eeuwen migratie – bestemming Rotterdam (Rotterdam 1998), 92-105, 101.
-
Bij artikelen in tijdschriften, jaarboekjes e.d.: naam van de auteur, titel van het artikel tussen enkele aanhalingstekens, naam van het tijdschrift, jaargang en (jaar van uitgave), paginanummer(s). Bijvoorbeeld: H.T. Siraa, ‘Schiedam in 1807. Bestudering van een stedelijke samenleving vanuit demografisch, economisch en sociaal oogpunt’, Holland, regionaal-historisch tijdschrift 13 (1981) 22-45. Of: Jan van Herwaarden, ‘Erasmus en Spanje’, Rotterdams Jaarboekje 2003, 81-105, afb. op p. 83.
-
Een voorbeeld van een artikel dat aan de richtlijnen voldoet is aan het einde opgenomen.
Typografie, afkortingen, spelling, woordkeus en dergelijke Houd voor de spelling de Woordenlijst Nederlandse taal (het groene boekje) aan en/of de spellingscontrole op de computer.
3
Gebruik, behalve bij dateringen waar ca. voor circa is toegestaan, geen afkortingen; schrijf eeuwen in titel, kopje of bijschrift bij illustratie als 16de, 17de, 20ste; in alle andere teksten als zeventiende, twintigste (maar 21ste). Alle telwoorden tot twintig dienen volgens de spelwijzer in letters te worden geschreven, evenals de tientallen tot honderd (tien, twintig, dertig …, maar 110, 120), de hondertallen tot duizend tweehonderd driehonderd, maar 1200), en zo verder. Ook het woord procent wordt voluit geschreven. Schijf het woord gulden of euro of pond en dergelijke altijd voluit -liever ‘honderd gulden’ dan hfl. 100, liever ‘283 pond’ dan ₤ 283 en zeker liever twintig stuiver dan 20 st. Zet letterlijke citaten uit boeken en archivalia altijd tussen enkele aanhalingstekens. Als het citaat lang is, meer dan vijf regels, dient de hele tekst in te springen. Aaanhalingstekens zijn dan niet nodig. Controleer bij citaten of het aanhalingsteken sluiten op de juiste plaats staat. Juist is: - Om Peper letterlijk te citeren: ‘Ik werk het hele etmaal voor de stad’. (Het aanhalingsteken sluiten staat vóór de punt die de hele zin besluit; die punt staat dus achteraan.) - .. schreef Erasmus: ‘Spanje bezit nu ook een Edward Lee. Een zekere Zuniga daar heeft, naar ik hoor, en tamelijk giftig boek tegen mij geschreven. Ik heb het werk nog niet gezien.’ (het aanhalingsteken sluiten staat achter de punt. De punt hoort bij de laatste zin van Erasmus. Als een citaat meer dan één zin en dus een punt bevat, komt het aanhalingsteken sluiten achter de punt) Buitenlandse woorden, boektitels, krantennamen en dergelijke staan in cursief . Gebruik zo veel mogelijk Nederlandse woorden, en liefst zo gewoon mogelijke woorden: - bijvoorbeeld liever ‘indrukwekkend’ dan ‘imposant’; liever ‘leer’ dan ‘leder’. Vermijd als het even kan woordherhaling, zeker als het om lange, zware woorden gaat zoals ‘verkeersverbinding’ of ‘vooruitgangsdenken’. Vermijd woorden die oubollig (knus), ouderwets (pront) of juist heel modieus (plotsklaps, commotie) zijn en woorden die tot misverstanden aanleiding kunnen geven, zoals ‘amper‘ en ‘ampel’. Vermijd ook zo veel mogelijk pseudo-deftigheid en stadhuistaal, zoals ‘thans’ terwijl nu of tegenwoordig beschikbaar zijn, of ‘met name’ als er geen naam volgt en in het bijzonder, speciaal, en vooral beter op hun plaats zijn. Vermijd zo enigszins mogelijk (kunst)historisch, technisch en museaal jargon, tenzij een dergelijke term eerst is uitgelegd: -in een stukje over de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld liever ‘verdragen en aanpassen’ dan ‘accommodatie’; -liever geen termen als ‘stoffering’ of ‘staffage’ als het kan met ‘de figuren in het landschap’; -liever niet ‘acquisitie’ als ‘verwerving,’ ‘aankopen’ of ‘aanwinst’ beschikbaar zijn; -wees voorzichtig met de benaming ‘gereformeerd’ als ‘nederduitsch gereformeerd’ dat wil zeggen naar huidig spraakgebruik ‘hervormd’ wordt bedoeld; gebruik voor de periode na 1816 altijd de benaming ‘hervormd’.
4
Gebruik werkwoorden zo min mogelijk als zelfstandige naamwoorden; een tekst klinkt anders al gauw erg zwaar -bijvoorbeeld liever ‘de vervaardiging van’ dan ‘het vervaardigen van’. De overtreffende trap klinkt als reclame; wees er zuinig mee, evenals met prijzende bijvoeglijke naamwoorden als ‘prachtig, fraai, mooi’; ook bij negatief geladen woorden is behoedzaamheid nodig; wees over het algemeen zuinig met bijvoeglijke naamwoorden. Vermijd woorden als ‘al’ en ‘nog’; - eigenlijk is dit een inhoudelijk advies: het gaat erom geen positivistische geschiedschrijving te bedrijven; deze blijkt uit zinnen als: ‘het belang van transito was nog niet duidelijk’ of ‘in de zestiende eeuw hebben schilderijen van landschappen nog een mythologisch voorwendsel nodig, maar in het begin van de zeventiende eeuw is al sprake van een zelfstandig genre’. Wees, als het kan, exact met aantallen en hoeveelheden: -gebruik dus liever ‘drie’ dan ‘een drietal’ als het werkelijk om drie stuks gaat, en liever ‘talrijk’ of ‘veel’ dan ‘talloos’. Vermijd clichématige beeldspraak: -clichés leiden vaak tot de gevreesde ‘mixed metaphor’ in de trant van: de stoomvaart stond nog in de kinderschoenen maar zou de zeilvaart snel overvleugelen. Wees hoe dan ook voorzichtig met beeldspraak; beeldspraak doet een beroep op het voorstellingsvermogen en het abstraktieniveau van de lezer, die daarmee over het algemeen niet ruim is bedeeld, en kan gemakkelijk voor verwarring zorgen. Wees uiterst voorzichtig met woordspelingen; meestal zijn ze voor de lezer onbegrijpelijk. vermijd fouten: Gebruik niet het woord ‘meerdere’ als ‘meer, verschillende, verscheidene, meer dan één, diverse (of helemaal niets)’ ook en beter kunnen -‘meerdere’ betekent iemand die boven iemand anders is gesteld. Het bezittelijk voornaamwoord behorend bij een mannelijk of een onzijdig zelfstandig naamwoord is ‘zijn’, niet ‘haar’. ‘Het stadsbestuur nam zijn besluiten op basis van gevoelens’ is correct, evenals ‘de vroedschap nam haar besluiten op basis van economische overwegingen’. De naam van een stad geldt als onzijdig. Het is dus ‘De stad groeide uit haar voegen’, maar ‘Rotterdam bezint zich op zijn toekomst’. Vermijd germanismen als ‘middels’ (door, door middel van, via), ‘benadrukken’ (beklemtonen accentueren), ‘benutten’ (gebruiken), ‘steenrijk’ (schatrijk) en anglicismen als ‘iemand informeren’ (iemand informatie verschaffen/geven, iemand op de hoogte stellen), en ‘iets communiceren’ (in het Nederlands kan communiceren geen lijdend voorwerp hebben, je communiceert met iemand over iets; het hele woord communiceren is overigens bedenkelijk taalgebruik behalve als het over communicerende vaten gaat). ‘Krijgen’ is geen hulpwerkwoord: iemand wordt betaald of krijgt geld, iemand krijgt een verzoek of hem wordt verzocht.
5
Zinsconstructies Eén afhankelijke bijzin in een zin is over het algemeen het maximum dat mensen kunnen verwerken; vermijd daarom zinnen met meer dan één afhankelijke bijzin. Vermijd tangconstructies: -liever: ‘Velen zijn vertrokken naar Amsterdam, de grote koopmanstad waar voor ondernemers meer kansen leken te liggen’ of ‘Velen zijn naar Amsterdam vertrokken, de grote koopmanstad…’ dan ‘Velen zijn naar Amsterdam, de grote koopmanstad waar voor ondernemers meer kansen leken te liggen, vertrokken’; -en liever: ‘Vaak maakten andere schilders de figuurtjes die het interieur verlevendigen’ dan ‘Het interieur werd met vaak door andere schilders gemaakte figuurtjes verlevendigd’. Vermijd constructies met een tegenwoordig deelwoord, zeker in samenstellingen als ‘tot deze stijl behorend, maar meestal niet als zodanig beschouwd’ of -incorrect Nederlands- ‘als zijnde’. Vermijd de Franse en Engelse zinswending met ‘het is’ die dient om een extra accent te geven aan wat belangrijk is, zoals: ‘Het was Cornelis Ouderogge die als eerste de werkplaats gebruikte’. In het Nederlands geeft men accent door middel van woordvolgorde: ‘Cornelis was de eerste die ...’ of ‘Als eerste gebruikte Cornelis …’ Gebruik zoveel mogelijk de handelende wijs: -liever ‘Archeologisch onderzoek heeft aangetoond’ dan ‘Door archeologisch onderzoek is aangetoond’; -en liever ‘Van Oldenbarnevelt vroeg Maurits de expeditie te leiden’ dan ‘Maurits werd door Van Oldenbarnevelt gevraagd…’ NB: deze aanbeveling betekent niet dat de lijdende wijs verboden is. In bepaalde gevallen is de lijdende wijs beter dan de handelende. Wees concreet en vermijd zoveel mogelijk de men-vorm: -dus liever: ‘De vroedschap deed wat de Staten van Holland wilde’ dan ‘Men deed wat … etc.’ Plaats voltooide deelwoorden zoveel mogelijk achter het hulpwerkwoord: -dus liever ‘Toen de havenuitleg was voltooid, nam de welvaart snel toe’ dan ‘Toen de havenuitleg voltooid was, nam…’ Probeer het uit elkaar halen van werkwoorden te vermijden evenals de splitsing van woorden als daarvan, waaraan, etc.: -liever ‘Daarvan kon Witteveen goed gebruikmaken’ dan ‘Daar kon Witteveen goed gebruik van maken’; -en liever ‘Dit was een voorstel waaraan hij niet kon meewerken’ dan ‘..een voorstel waar hij niet aan kon meewerken’. Gebruik van tijden en persoonsvormen Het presens historicum is een stijlmiddel om een tekst te verlevendigen, maar heeft bij voortdurende toepassing een kortademig effect en kan, zeker in een historische uiteenzetting, verwarrend werken; wees er daarom spaarzaam mee en vermijd de tegenwoordige tijd als het verhaal gaat over dingen die in het verleden zijn gebeurd: -bijvoorbeeld liever ‘De sluiting van de haven van Antwerpen bracht een uittocht op gang’ dan ‘De sluiting van de haven van Antwerpen brengt …’
6
Gebruik de tegenwoordige tijd voor dingen die nu (of nog steeds) zo zijn: -dus liever ‘Karakteristiek voor het klassicisme is het gebruik van koele kleuren en elegante lijnen’ dan ‘Karakteristiek was ...’ Gebruik de voltooid tegenwoordige tijd daar waar de onvoltooid tegenwoordige tijd strijdig is met de aanbeveling deze te vermijden als het verhaal vertelt over dingen uit het verleden, en de tweede aanbeveling raar aan doet: -dus liever ‘de nederzetting Rotta heeft niet lang bestaan’ dan ‘Rotta bestond niet lang…’ Gebruik voor de toekomende tijd ‘zullen’ of helemaal niets, maar niet ‘gaan’; en vermijd zo enigszins mogelijk ‘gaan’ als het een langzaam proces betreft –‘beginnen’ is vaak een bruikbaar alternatief: -liever ‘morgen zal de gemeenteraad zich beraden’ en ‘morgen beraadt de gemeenteraad zich‘ dan ‘morgen gaat de gemeenteraad zich beraden’ -liever ‘Geleidelijk begon de koopman plaats te maken voor de transporteur’ dan ‘Geleidelijk ging de koopman plaatsmaken voor…’ Het woord ‘aantal’ (evenals soort, tal, tweetal, drietal ..) is een enkelvoud, de bijbehorende persoonsvorm staat dus ook in het enkelvoud: ‘een aantal Rotterdammers heeft zich actief verzet’ is correct, zo ook ‘dit soort manuscripten bleef bewaard’.
Opbouw en stijl Een alinea bevat één gedachte-eenheid, niet meer en ook niet minder. De lengte van de alinea is afhankelijk van de uiteenzetting of beschrijving van die eenheid. Laat zinnen en alinea’s logisch op elkaar aansluiten. Geef het verband aan door gebruik van woorden als ‘Deze, Doordat, Daardoor, In tegenstelling tot, Toch, Daarna, echter, namelijk, ook’ etc. Gebruik, behalve bij jaartallen, geen tussen-haakjes, tenzij dat werkelijk niet anders kan; zorg er dan voor dat de mededeling tussen haakjes ook werkelijk iets duidelijk maakt. Wissel lange en korte zinnen af. Wissel zinsconstructies af: -liever niet aldoor: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp /afhankelijke bijzin/ bijwoordelijke bepaling, maar bij voorbeeld: afhankelijke bijzin, gezegde, onderwerp, of, bijwoordelijke bepaling, gezegde, onderwerp. Vermijd uitroeptekens en accenten. Een woord in de zin krijgt z’n accent door woordkeus en woordvolgorde, niet door, typografisch lelijke, streepjes. Wees zeer spaarzaam met zinnen zonder hoofdwerkwoord, die de tekst iets hijgerigs geven. Als stijlmiddel is een dergelijke zin effectief om de aandacht vast te houden; juist daarom moet er zuinig mee worden omgesprongen. Een zekere ironie kan een levendig effect geven en noodt tot verder lezen; wees er echter spaarzaam mee en overschat de lezer niet. Wees heel terughoudend met de vragende vorm, en dus ook met de retorische vraag.
7
Als een artikel een bewerking van een scriptie of lezing is, verwijder dan alle sporen van de oorsprong. Vooral de voortdurende herhaling van de vraagstelling en deelvraagstellingen kan, zeker als dit in de vragende vorm gebeurt, voor een lezer uiterst hinderlijk zijn. Interpunctie Zet letterlijke citaten uit boeken en archivalia altijd tussen enkele aanhalingstekens. Interpunctie is een persoonlijke zaak; wie zich aan de officiële voorschriften houdt, belandt meestal in een oerwoud van komma’s die voor goed begrip van de tekst eerder belemmerend dan verhelderend werken. Over het algemeen is het het beste de interpunctie te laten bepalen door je oren, je gezond verstand en je ademhaling. Een komma is echter voorgeschreven en eigenlijk ook wel absoluut noodzakelijk als er twee werkwoordsvormen achter elkaar komen waarvan de een tot de hoofdzin behoort en de andere tot de afhankelijke bijzin. Bijvoorbeeld: ‘Toen de havenuitleg was voltooid, nam de welvaart snel toe’.
Voorbeeldartikel Voorbeeld van een artikel dat aan de richtlijnen voldoet:
Een verrassend olieverfschilderij door Bartholomeus van der Helst door Dolf Meyerman
Gedurende bijna de hele maand maart 1855 vond in Londen een door messrs. Christie and Manson georganiseerde veiling plaats van een enorme verzameling schilderijen en andere kunstvoorwerpen. In die collectie van de een jaar eerder overleden politicus en connaisseur Ralph Bernal (1783-1854) bevonden zich enkele portretten van coryfeeën van onze zeventiende-eeuwse maritieme krijgsmacht, onder wie Cornelis de Witt en Maarten Harpertz Tromp, die ooit tegen Bernals landgenoten hadden gevochten. Tot dezelfde categorie behoorde een losjes geschilderde olieverfschets in bruintinten die op 10 maart onder nummer 672 werd geveild als een portret door Frans Hals. Het zou admiraal Michiel de Ruyter voorstellen ‘in a black and gold dress, holding a baton, a page standing by his side, a sea view in the background’.i Het paneeltje werd afgeslagen op 14 pond, 3 shilling en 6 pence. Honderddertig jaar later, in juni 1985, dook hetzelfde schilderij opnieuw op, ditmaal bij Christie’s in Amsterdam waar het door het Historisch Museum Rotterdam werd aangekocht. Daar was een goede reden voor. Al vrij kort na de veiling van 1855 had de Engelse uitgever en geleerde Henry G. Bohn (1796-1884) vastgesteld dat niet De Ruyter maar een andere Nederlandse zeeheld was afgebeeld, namelijk de Rotterdamse luitenant-admiraal Aert van Nes en dat de schilder niet Frans Hals was.ii De wijziging van de identificaties berustte op het gegeven dat de voorstelling op het paneel vrijwel identiek is aan die op een 1668 gedateerd en door Bartholomeus Van der Helst gesigneerd portret op doek dat samen met het pendantportret al sinds 1800 tot de verzameling van het Rijksmuseum te Amsterdam behoort. Van deze portretten is zeker dat ze Aert van Nes en zijn vrouw Geertruida den Dubbelde voorstellen. In de portrettencatalogus van het Historisch Museum staat de aanwinst van 1985 omschreven als een kopie naar het schilderij in het Rijksmuseum. iii De kwalificatie ‘kopie’ kan echter geen
8
stand houden, zoals we verderop zullen zien, ook al zijn er inderdaad in de zeventiende eeuw en nog zeker twee eeuwen daarna talrijke kopieën vervaardigd naar portretten van personen die we tegenwoordig ‘Bekende Nederlanders’ zouden noemen. Afbeeldingen van algemeen bewonderde zeehelden, van leden van het Oranjehuis en zelfs van landelijk befaamde predikanten vonden zowel in prent als schilderij op grote schaal aftrek bij particulieren en (semi)officiële overheidsinstellingen. iv Zo bood de Rotterdamse schilder Abraham Westervelt, die een specialist was op dit gebied, in 1653 bij de Admiraliteit van de Maze twee portretten van Maarten Harpertz Tromp te koop aan en is er van zijn hand nog steeds een aantal van die kopieën naar bestaande schilderijen en prenten van zeehelden in omloop.v En van de admiraals Cornelis Tromp, Michiel de Ruyter, Egbert Cortenaer en anderen weten we dat zij als particulieren verzamelingen aanlegden met portretten en afbeeldingen van zeeslagen. Zij deden dit uit een gevoel van verbondenheid met hun collega’s in een lucratief en maatschappelijk hoog gewaardeerd, maar levensgevaarlijk beroep. De familie Van Nes bleef niet achter bij de trend. Ook Aert van Nes bezat blijkens het testament dat hij op 9 december 1686, zeven jaar voor zijn dood, opmaakte onder meer portretten van zeevarende voorouders en vrienden, een schilderij door Simon de Vlieger van een zeeslag tegen zes Duinkerkers waarin zijn vader had meegevochten en de ‘teykeninge’ door Van de Velde van de slag die Van Nes zelf in de Sont had geleverd.vi In het testament stelde hij met klem dat de portretten en andere schilderijen in handen van zijn nakomelingen moesten blijven. Enkele generaties lang heeft men aan deze wens gevolg gegeven totdat in september 1800 vijf stukken uit de nalatenschap werden verkocht aan wat toen de Nationale Konst-Gallerij heette. Drie van deze schilderijen zijn door Rotterdamse meesters geschilderd: de portretten van Van Nes’ jongere broer Jan en diens vrouw Aletta van Ravensberg door Ludolph de Jongh en hun als marine-officier uitgedoste zoontje Jan door François Verwilt.vii Twee van de in het testament genoemde ‘contrefeytsels’, de pendantportretten van Aert van Nes zelf en van zijn vrouw Geertruida den Dubbelde, zijn niet van de hand van een Rotterdamse schilder, maar van de gevierde Amsterdamse portrettist Bartholomeus van der Helst. Door hun kwaliteit en hun iconografisch bijzondere programma zijn deze doeken ook meteen topstukken uit de oorspronkelijke familiecollectie. Het portret van Jan van Nes door Ludolph de Jongh dateert uit 1666, het jaar waarin hij tot schout-bij-nacht werd benoemd. Hoogstwaarschijnlijk liet Aert van Nes, die in februari van hetzelfde jaar werd bevorderd tot luitenant-admiraal, zich eveneens in 1666 door De Jongh portretteren; dit portret is nu alleen nog bekend uit gravures. viii Dat Van Nes zich twee jaar daarna niet opnieuw door zijn stadgenoot liet uitbeelden, zoals in die tijd min of meer gebruikelijk was, maar zich in plaats daarvan tot een peperdure Amsterdamse societyschilder wendde moet een bijzondere reden hebben gehad. Het toegenomen prestige van de Rotterdamse zeeheld zal een zwaarwegende rol hebben gespeeld. Van der Helst hield zich bij de uitvoering van de opdracht voor een deel aan de conventie van zijn tijd door de luitenant-admiraal tegen een achtergrond met links een draperie en rechts een zeegezicht af te beelden - in dit geval een met de nodige kruitdamp gepaard gaande zeeslag. Op de voorgrond links is een globe te zien -de admiraal had vele zeeën bevaren!- en komt een bode aangesneld die met een eerbiedige buiging en de hoed in de hand een briefje aanreikt. Rechts staat een tafel waarop een inktstel en zeekaarten. De Rotterdamse admiraal, die gekleed is in een officiersjas met gouden knopen en een weelderig geborduurd vest, draagt ten teken van zijn hoge rang de commandostaf in zijn rechterhand en een zwaard aan zijn zijde. In hetzelfde jaar 1668 schilderde Van der Helst ook nog een kniestuk van vice-admiraal Johan de Liefde dat naar inhoud van de voorstelling nauwelijks afwijkt, een in grote trekken vergelijkbare compositie toont en nagenoeg dezelfde afmetingen heeft.ix De portretten van de
9
twee Rotterdammers zijn dan ook duidelijk in eerste aanleg niet als familiestukken maar als officiële statieportretten bedoeld. Hoewel niet bekend is onder welke omstandigheden en door wie de opdracht aan Van der Helst is verstrekt, kan het initiatief ertoe niet anders worden gezien dan als een min of meer vanzelfsprekend vervolg op het in 1666 genomen en in 1667 uitgevoerde besluit van de gezamenlijke Admiraliteiten om na de succesvolle Vierdaagse Zeeslag bij wijze van eerbetoon vijf door Ferdinand Bol te schilderen statieportretten van Michiel de Ruyter te bestellen.x Die portretten werden opgehangen in de Admiraliteitsraadszalen van Amsterdam, Rotterdam, Middelburg, Harlingen en het Noorderkwartier. Omdat zowel Johan de Liefde als Aert van Nes, beide in dienst van de Admiraliteit van de Maze, een belangrijk aandeel hadden gehad in het welslagen van de befaamde zeeslag en bovendien in 1667 hadden uitgeblonken bij de tocht naar Chatham, ligt het voor de hand dat ook van hen statieportretten werden gemaakt die, zij het in een wat bescheidener formaat, perfect aansloten op die van ‘bestevaer’ De Ruyter. In één opzicht, maar dan wel van essentiële betekenis, onderscheidt het portret van Aert Van Nes zich van alle andere officiële en overigens ook van niet-officiële portretten die we uit de zeventiende eeuw kennen. De ‘Hollandse Ajax’, zoals de Rotterdamse admiraal wel werd genoemd, wijst in een ostentatief gebaar met de linkerhand naar zijn hoofd. In combinatie met de missive die hem wordt aangereikt en het gevechtstumult op de achtergrond kan dit hoogst ongebruikelijke maar veelzeggende gebaar worden verklaard uit de omstandigheid dat Van Nes, hoewel er in het begin van hun samenwerking enige animositeit tussen hem en de Ruyter bestond, zich gaandeweg tot diens vertrouweling en plaatsvervanger had ontpopt. Van Nes wist, ook wanneer De Ruyter in de hitte van de strijd een korte inzinking had, het hoofd koel te houden en zijn wapenbroeder op te beuren. Sterker nog: tijdens de Vierdaagse Zeeslag had hij gedurende ruim een etmaal met succes het oppercommando van De Ruyter overgenomen toen deze zich tijdelijk wegens de reparatie van zijn schip afzijdig moest houden. Zonder twijfel is het Aert van Nes zelf geweest die de portrettist ertoe heeft bewogen om een glorieus en dus gedenkwaardig hoogtepunt uit zijn zeemanscarrière vast te leggen. Hij koos voor een pose waarmee hij onomwonden liet weten dat hij iemand was die ook in penibele situaties zijn vermogen tot helder nadenken wist te bewaren, een statement dat bedoeld of onbedoeld als enigszins uitdagend kan zijn overgekomen. Van der Helst schilderde eerst een modello, zodat niet alleen de zeeheld zelf maar ook anderen die eventueel bij de opdracht betrokken waren, konden beoordelen hoe het eindresultaat er uit zou zien. Een dergelijke ontwerpschets in olieverf is in de bewaard gebleven portretkunst van de zeventiende eeuw, in tegenstelling tot getekende voorstudies, zoal niet uniek dan toch uiterst zeldzaam. Hoewel er stellig meer van soortgelijke modello’s zijn gemaakt, werd er blijkbaar in de tijd zelf meestal niet al te veel waarde aan gehecht. Daarom stemt het tot voldoening dat het virtuoos geschilderde portretje van Van Nes na lange omzwervingen zijn eindbestemming in de collecties van het Rotterdamse Historisch Museum heeft gevonden. Dat het hier inderdaad om een eigenhandige voorstudie en niet om een latere kopie gaat, wordt duidelijk uit verschillende gegevens. In de eerste plaats is het portret schetsmatig en in bruintinten opgezet; het vertoont dus nog niet het kleurschema van het eindresultaat. Verder zijn de geborduurde patronen van het vest, de banier en de motieven van de kanten kledingonderdelen van Van Nes slechts schematisch aangegeven, blijkbaar zonder dat de schilder al exact voor ogen stond op welke manier hij die later gedetailleerd zou uitwerken. Aan het inktstel op tafel ontbreekt nog de schrijfpen en het briefje van de bode is nog niet van een adressering voorzien. Dit zijn op zich al even zo vele aanwijzingen dat het Rotterdamse schilderijtje vooraf moet zijn gegaan aan het definitieve portret, maar er is nóg een verschil tussen beide versies en dat vormt een doorslaggevend bewijs. Van Nes draagt op de
10
olieverfschets nog geen trouwring, terwijl een dergelijke ring op het definitieve doek zeer zichtbaar aanwezig is! Het is ondenkbaar dat een zeventiende-eeuwse kopiist een dergelijk betekenisvol detail zou hebben weggelaten. Dit laatste gegeven levert voor het paneeltje tevens een datum ante quem op: het moet voor 29 januari 1668 zijn geschilderd, want op die dag werd het huwelijk voltrokken tussen de ‘jongedochter van Noortwijck’ Geertruida den Dubbelde, geboren in 1647, met de ‘jongeman van Rotterdam’ Aert van Nes, een jongeman ofwel vrijgezel die overigens ruim twintig jaar ouder was dan zijn bruid. xi Blijkbaar heeft het echtpaar de oorspronkelijke opzet van het portret, dat in 1667 moet zijn ontworpen, aangevuld en de portrettist verzocht om het concept zoals hij dat al in het Rotterdamse paneeltje had vastgelegd, te verrijken met een pendantstuk waarin hun huwelijk wordt verheerlijkt. Een stap van statie naar status zou je kunnen zeggen! Van der Helst heeft zich briljant van zijn taak gekweten, onder andere door gebruik te maken van een in de zeventiende eeuw vertrouwde beeldtaal. Geertruida draagt als teken van materiële welvaart een met kostbaar zwart en wit kant versierde jurk en als blijk van kuisheid een overvloed aan parels om hals, polsen, in het haar en als oorhangers. xii Zij wijst met een luchtig handgebaar in de richting van haar echtgenoot. Aan de linker pink prijkt, evenals dat bij het pendant het geval is, de recent verkregen trouwring. In het vergezicht, ditmaal links op de achtergrond, heeft de woeste zeeslag op het portret van haar man plaatsgemaakt voor diens behouden terugkomst bij helder zonlicht en kalm weer. In een sloep wordt de populaire held naar de wallekant geroeid waar een groepje enthousiastelingen hem juichend verwelkomt. Een eindje verder ligt zijn vlaggenschip voor anker en in de verte tekent zich een stadsprofiel af met mogelijk zelfs de contouren van de Laurenskerk. Rotterdam, maar ook zijn prille huwelijk betekende voor Van Nes niets minder dan een veilige haven. Volgens een even ontroerende als onbewijsbare overlevering zou de admiraal, toen hij in 1675 een huis betrok aan de oostzijde van de Korte Hoogstraat, daar een gevelversiering hebben laten aanbrengen waarin een portretmedaillon van zijn vrouw was verwerkt. xiii Dit fragment behoort sinds 1894, het jaar waarin het pand werd afgebroken, tot de Rotterdamse stadshistorische verzamelingen. Of de overlevering nu op feitelijke juistheid berust of niet, Geertruida stierf er in 1684 op zevenendertigjarige leeftijd in het kraambed ‘nalatende vier onmondige kinderen’. Van Nes zelf bleef er tot zijn dood in 1693 wonen, ongetwijfeld omringd door talrijke herinneringen aan een roemrucht Rotterdams zeemansgeslacht, waaronder de hier besproken portretten. Al voordat de twee meesterstukken van Van der Helst in 1800 in rijksbezit kwamen, genoten ze vermoedelijk een zekere bekendheid, maar die zal zich toch niet veel verder dan Rotterdam hebben uitgestrekt. Dat wil echter niet zeggen dat de beeltenis van Van Nes -en daarmee uiteraard de verering van zijn persoon- in de loop der jaren vervaagde, integendeel. Nog in de zeventiende eeuw verscheen een gravure door Abraham Blotelingh naar het nu niet meer bekende schilderij van Ludolph de Jongh. Belangstellenden konden die prent inclusief het obligate lofdicht aanschaffen in de ‘Const en Kaart Winkel’ van Clemendt de Jonghe aan de Kalverstraat te Amsterdam. In de achttiende eeuw liet Jacob Houbraken zich vervolgens door deze gravure inspireren door een gedeelte ervan gespiegeld als boekillustratie toe te passen. De portretten van Aert en zijn vrouw Geertruida door Van der Helst zijn in 1796, toen ze nog wel particulier bezit waren maar al niet meer bij een directe nazaat van Van Nes berustten, in twee mooie gekleurde tekeningen gekopieerd door Gerard van Nijmegen, een telg uit de bekende Rotterdamse schildersfamilie. Die tekeningen worden nu bewaard in de Atlas van Simon van Gijn (Huis van Gijn in Dordrecht).xiv Pas in 1805 werd het mannenportret verspreid via een gravure van Johannes Bendorp. Hoewel Aert van Nes als Admiraal van de Maze op grond van een lange en zeer succesvolle loopbaan beter heeft verdiend, wordt zijn nagedachtenis tegenwoordig eigenlijk alleen maar
11
in stand gehouden door een straatnaam. Was hij op zee gesneuveld, dan zou hij wellicht net als Witte de With met een praalgraf in de Laurenskerk zijn vereerd. Nu moet hij het in Rotterdam doen met niet meer dan een straatnaambordje en een olieverfschets in het Historisch Museum. Maar een originele Bartholomeus van der Helst, dat wel! Bijschriften: afb. 1 De geschilderde voorstudie voor het portret van Aert van Nes in het Rijksmuseum laat
zien dat de zeeslag op de achtergrond al in het eerste portretconcept aanwezig was. Dat betekent dat de toeschrijving van het zeegevecht aan de marineschilder Ludolf Bakhuysen, zoals vermeld in de inventaris van het Rijksmuseum, zeer onwaarschijnlijk is. ( Modello, Historisch Mueum Rotterdam, inv.nr 63079) afb. 2a, b. Pendantportretten Van Nes en Geertruida de Dubbelde. Het uitgewerkte mansportret is met zijn afmetingen van 139 bij 125 cm bijna drie maal zo groot als het modello. Beide portretten zijn gesigneerd B. van der Helst en gedateerd 1668. (Rijksmuseum, inv.nrs A 140, 141) afb. 3a, 3b. Pendantportretten Jan van Nes en Aletta van Ravensberg. Ludolf de Jongh schilderde in 1666 Jan van Nes in zijn pas verworven waardigheid van schout-bij-nacht. Het pendant, een portret van Aletta van Ravensberg, volgde twee jaar later. De twee schilderijen horen duidelijk bij elkaar, maar de details van de balustrades verschillen iets. (Rijksmuseum, inv.nrs A 196, A 197) afb. 4a, uitsnede ring. afb. 4b. uitsnede briefje. afb. 4c. uitsnede inktstel. Drie details uit het modello. (Modello, Historisch Museum Rotterdam, inv.nr 63079) afb. 5a, b, c. Drie uitsneden uit het officiële portret van Aert van Nes die het verschil tussen voorstudie en uitgewerkte versie tonen.
(Rijksmuseum , inv.nrs A 140, A141, A 196, A 197) afb. 6. De gevelsteen uit de façade van het huis van Aert van Nes aan de Hoogstraat zou
volgens de overlevering een portretmedaillon bevatten van Geertruida van Nes. (Historisch Museum Rotterdam, inv.nr 18978)
i
Catalogue of the Celebrated Collection of […] that Distinguished Collector, Ralph Bernal Esq. […] will be sold by auction by Messrs Cristie & Manson at the Mansion Nr. 39 Euston Square, commencing March the 5th 1855 (Londen 1855), 48. ii Henry G. Bohn, A guide to the knowledge of pottery, porcelain and other objects of vertue, comprising an illustrated catalogue of the Bernal collection with the prices at which they were sold by auction and the names of their present possessors (London 1876), 54, nr. 672. iii Historisch Museum Rotterdam, invnr. 63079, paneel; hg.48cm, br.44 cm; Liesbeth van der Zeeuw, Oog in oog. Portretten van Rotterdammers (Rotterdam 2003), 338; abusievelijk als op doek. iv Zie onder meer Felice Geurdes, Helden aan de wand. De zeventiende-eeuwse particuliere eigenaars van admiraalsportretten. Doctoraalscriptie Universiteit van Utrecht 2007. v R.B. Prud’homme van Reine, ‘De zeventiende-eeuwse portrettenreeks van Abraham Westervelt’, Bulletin van het Rijksmuseum 41 (1993), 3-15; zie p. 9 en noot 15 voor de aanbieding van de Tromp portretten aan de Admiraliteit.
12
vi
E. Wiersum, ‘De Van Nes-portretten in het Rijksmuseum’, Oud Holland 51 (1934), 231-236; R.B. Prud’homme van Reine,‘`Paerlen op de kroon der Gallerij`. De schilderijen van de zeventiende-eeuwse zeeofficierenfamilie Van Nes in het Rijksmuseum’, Bulletin van het Rijkmuseum 43 (1995), 96-112; de tekening van Van der Velde was vermoedelijk een penschilderij (Prud’homme van Reine, ‘Paerlen op de kroon’, 105). vii Rijksmuseum Amsterdam A 196, 197 (Jan van Nes en Aletta van Ravensberg) en A 450 (Jan jr. van Nes). Voor de portretten door Ludolph de Jongh zie Rudolf E.O. Ekkart, ‘Rotterdamse portrettisten in de zeventiende eeuw’ in: Nora Schadee (red.), Rotterdamse meesters uit de Gouden Eeuw, (Rotterad/Zwolle 1994), 60 en 188, nrs. 24 en 25. Het kinderportret door François Verwilt, dat vanwege de herkomst bekend stond als ‘het zoontje van de admiraal’ werd in 1995 geïdentificeerd als de oudste zoon van Jan van Nes: Jan van Nes jr., geboren in 1661, overleden in 1681 (Prud’homme van Reine, ‘Paerlen op de kroon’, 96, 104-105). viii Prud’homme van Reine dateert het verdwenen portret van Aert van Nes door Ludolph de Jongh vroeger, namelijk begin jaren zestig, op grond van het feit dat Van Nes op de gravure een gewone wandelstok in de hand heeft in plaats van de commandostaf die bij de hoogste rangen van vice- en luitenant-admiraal hoort (Prud’homme van Reine, ‘Paerlen op de kroon der Gallerij’, 98). Een groot aantal admiraals is echter zonder commandostaf uitgebeeld, onder meer Cornelis Tromp, Egbert Cortenaer, Maerten Tromp en Witte de With (Prud’homme van Reine, ‘Zeeheldenportrettenreeks’, afb. 3-6, 17-23, 24-27). ix Rijksmuseum invr. A 832 , doek; hg. 139, br. 122 cm. x Het exemplaar in het Rijksmuseum (invnr. A 44) werd door De Ruyter zelf aan de Admiraliteit van Zeeland aangeboden (Alle schilderijen van het Rijksmuseum (Amsterdam 1976), 124). xi Gemeentearchief Rotterdam, Doop Trouw en Begraven. xii Voor parels als symbool van kuisheid zie E. de Jongh, Portretten van echt en trouw. Huwelijk en gezin in de Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw (Zwolle/Haarlem 1986), 93. xiii ‘Het huis van Aert van Nes’, Rotterdamsch Jaarboekje 1896, 158-160 (zonder auteursnaam). xiv De gegevens over de gravures en de aquarellen dank ik aan Chris de Bruyn, conservator Huis Van Gijn te Dordrecht. Voorts ben ik dank verschuldigd aan Nora Schadee, conservator van het Historisch Museum Rotterdam, voor haar waardevolle adviezen.
13