ROTTERDAM
Windpark Slufterdam RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
Rotterdam Windpark Slufterdam
ruimtelijke onderbouwing
identificatie
planstatus
projectnummer:
datum:
700103.17150.00
11-07-2014
projectleider:
opdrachtgever:
mr. ing. R.A.J. Schonis
700103.17150.00
ontwerp definitief
Delftseplein 27b
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam postbusbv150 Delftseplein 27b 3000 AD Rotterdam Postbus 150 T: 010-20 18 555 3000 AD Rotterdam telefoon (010) E-mail: 201
[email protected] 55 E-mail:
[email protected]
Inhoud 1.
2.
Inleiding
3
1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
3 6 6 8
Projectbeschrijving 2.1. 2.2.
3.
4.
5.
Achtergronden Doel Samenhangende activiteiten en procedure Leeswijzer
Huidige situatie Toekomstige situatie
9 9 10
Beleidskader
11
3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
11 14 15 16
Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie
Sectorale toetsen
17
4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9. 4.10. 4.11. 4.12.
17 17 22 25 26 28 29 31 31 32 34 35
Inleiding Ecologie Externe veiligheid Duurzaamheid en energie Radarverstoring Geluid Slagschaduw Water Bodemkwaliteit Landschap Archeologie Conclusie
Uitvoerbaarheid
37
Bijlagen: 1. 2. 3. 4.
Inhoudsopgave bijlagendocument Situatieschets M.e.r.- beoordelingsbesluit Windpark Krammer, gemeente Rotterdam, 2 juli 2014 Brief Minister EL en I, ontheffing als bedoeld in artikel 9f, zesde lid van de Elektriciteitswet 1998 voor het oprichten van een aantal windturbines in het Rotterdamse Havengebied, 5 oktober 2011.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
2
Inhoud
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
3
1. Inleiding
1.1.
Achtergronden
Aanleiding Nuon en Eneco exploiteren ter plaatse van de Slufter op de Maasvlakte beiden een windpark van respectievelijk 9 en 8 windturbines. In totaal zijn aldus 17 windturbines opgesteld op de Slufterdam. Sinds enige tijd bestaat bij beide energiebedrijven de wens om het bestaande windpark op te waarderen. Daarbij worden de bestaande turbines verwijderd en nieuwe turbines met een groter vermogen gerealiseerd. Daarnaast is de mogelijkheid onderzocht om het bestaande windturbinepark uit te breiden door de ontwikkeling van nieuwe windturbines op het zuidelijke deel van de Slufterdam en een uitbreiding van het windpark in oostelijke richting. In beide uitbreidingsgebieden zijn in de huidige situatie geen windturbines aanwezig. In figuur 1.1 is de ligging van het projectgebied weergegeven. Uitbreiding Nuon en Eneco hebben besloten om voor de vernieuwing en uitbreiding van het park gezamenlijk op te trekken. Het initiatief van Nuon en Eneco is gericht op het opschalen en uitbreiden van het windpark op de Slufterdam tot een opgesteld vermogen van in totaal circa 42 tot 56 megawatt (MW).
Blauw: bestaande windturbineparken met bestaande turbines, in dit deel van het projectgebied vindt opschaling plaats Rood: uitbreidingsgebied zuidzijde Groen: uitbreidingsgebied oostzijde Figuur 1.1 Projectgebied
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
4
Inleiding
Ter voorbereiding op de vernieuwing en uitbreiding van de bestaande windparken heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Het studiegebied bestaat uit de Slufterdam en de locatie Noordzeeboulevard die als potentiële locatie voor windenergie is opgenomen in het convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam (zie Hoofdstuk 3). Binnen het studiegebied zijn drie varianten voor de opstelling van windturbines uit verschillende windturbineklassen onderzocht. Voor deze varianten is de haalbaarheid beoordeeld, zowel vanuit het oogpunt van energieopbrengst in relatie tot aantal turbines en de benodigde investeringen als vanuit het oogpunt van inpassing in de omgeving. Dit heeft geresulteerd in diverse ontwerpende onderzoeken waarin het effect op enkele thema’s is onderzocht. Uit de onderzoeken is gebleken dat de geschiktheid van het studiegebied voor de ontwikkeling van windturbines grotendeels wordt bepaald door de aspecten ecologie, landschap en externe veiligheid. Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken heeft vooroverleg plaatsgevonden met onder meer de gemeente Rotterdam, gemeente Westvoorne, havenbedrijf Rotterdam en DCMR milieudienst Rijnmond. Op basis van deze onderzoeken en de afstemming met betrokken partijen is het projectgebied begrensd tot de Slufterdam en een oostelijke uitbreiding met één turbine (zie figuur 1.4). Het windpark waarvoor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, bestaat uit 14 windturbines. De windturbines hebben een vermogen van 3-4 MW, een masthoogte van 75 – 100 m en een rotordiameter van 100 – 113 m. De geproduceerde elektriciteit wordt getransporteerd naar twee bestaande schakelstations in de nabijheid van de Slufter. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is het initiatief voor de bouw van 14 windturbines getoetst aan het beleid en de normstelling voor diverse sectorale aspecten en zijn conclusies getrokken over de uitvoerbaarheid van het project. In verband met de omgevingsvergunningprocedure voor afwijken van het bestemmingsplan en bouw van de windturbines is een mer-beoordelingsprocedure doorlopen. De aanmeldingsnotitie en het besluit op de mer-beoordeling vormen bijlagen bij de vergunningaanvraag. Bestemmingsplan Maasvlakte 1 De gronden waar opschaling van bestaande windturbines en uitbreiding met nieuwe turbines is beoogd (zuidzijde Slufterdam), maken deel uit van het bestemmingsplan 'Maasvlakte 1' dat op 19 december 2013 is vastgesteld. Het bestemmingsplan Maasvlakte 1 is consoliderend van aard, ook voor wat betreft de bestaande windturbines op de Slufterdam. Het plan biedt geen ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe windturbines.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Inleiding
5
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied bestemmingsplan Maasvlakte 1 (2013) Bestemmingsplan Zeegebied Westvoorne Voor het deel van het projectgebied dat is gelegen binnen de gemeente Westvoorne, het uitbreidingsgebied oostzijde, geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Zeegebied Westvoorne 2013'. Voor het projectgebied is in de huidige situatie de bestemming 'natuur' opgenomen (zie figuur 1.3). In figuur 1.4 is de gemeentegrens tussen Rotterdam en Westvoorne weergegeven zodat duidelijk is welk deel van het project is gelegen binnen de gemeente Westvoorne.
Figuur 1.3 Uitsnede plangebied Zeegebied Westvoorne 2013
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
6
Inleiding
Figuur 1.4 Ligging windturbines ten opzichte van gemeentegrens Rotterdam-Westvoorne Uit bovenstaande figuur 1.4 blijkt dat aan de zuidrand van de Slufter drie van de vier turbines gedeeltelijk zijn geprojecteerd op grondgebied van de gemeente Westvoorne en dat de meest oostelijke turbine geheel binnen het grondgebied van de gemeente Westvoorne is gelegen.
1.2.
Doel
Doel van deze ruimtelijke onderbouwing is om de ruimtelijk relevante effecten van de voorgenomen bouw en vervanging van de windturbines op de beoogde locatie Slufterdam inzichtelijk te maken. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat de bouw en vervanging van de windturbines niet in strijd is met de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Deze onderbouwing is opgesteld ten behoeve van de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.12 lid 1a onder 3 van de Wabo en de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.12 lid 1a onder 1 en maakt onderdeel uit van de aanvraag.
1.3.
Samenhangende activiteiten en procedure
Voor de bouw en het gebruik van de beoogde windturbines moeten diverse vergunningen worden aangevraagd. Vooruitlopend op de omgevingsvergunningaanvraag is op 21 februari 2014 een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet verleend. Mer-beoordelingsplicht Op de omgevingsvergunningaanvraag voor opschaling en uitbreiding van de aanwezige windparken is het Besluit m.e.r. van toepassing. Omdat sprake is van een windpark van meer dan 15 MW geldt voor de omgevingsvergunningaanvraag voor afwijken van het bestemmingsplan de mer-beoordelingsplicht. Op de voorbereiding van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is namelijk afdeling 3.4. Awb van toepassing waarmee ook de artikelen 13.6, 13.9 en 13.11 Wm van toepassing zijn, die vallen onder afdeling 13.2 van de Wet Milieubeheer, zodat de vergunning voldoet aan de criteria als genoemd in kolom 4 van categorie 22.2 van bijlage D van het Besluit m.e.r. Om die reden is een merbeoordelingsprocedure doorlopen. Op 6 februari 2014 is de aanmeldingsnotitie voor de merbeoordeling ingediend bij gemeente Rotterdam. Vervolgens is de gemeente Westvoorne om advies gevraagd. Teneinde een oordeel te kunnen vellen over de juistheid en volledigheid van de merbeoordeling heeft gemeente Westvoorne de Commissie voor de m.e.r. ingeschakeld voor een advies over de aanmeldingsnotitie. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 13 mei 2014 advies uitgebracht over de aanmeldingsnotitie. De Commissie deelt de conclusie van het bevoegd gezag dat het voornemen niet tot belangrijke negatieve milieugevolgen kan leiden. Naar het oordeel van de Commissie is er veel en
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Inleiding
7
voldoende gedetailleerd onderzoek gedaan en is de aanmeldingsnotitie goed onderbouwd. Er is voldoende informatie aanwezig om te concluderen dat geen MER hoeft te worden opgesteld. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar de onderzoeksrapporten die zowel deel uitmaken van de aanmeldingsnotitie voor de mer-beoordeling als de ruimtelijke onderbouwing. Deze rapportages zijn opgenomen in een separaat bijlagendocument dat behoort bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. De inhoudsopgave van het bijlagendocument in opgenomen in bijlage 2. Procedure Met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet zijn, op grond artikel 9f, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, Gedeputeerde Staten bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor windparken met een gezamenlijk opgesteld vermogen tussen 5-100 MW. Omdat dit geen wenselijk situatie is hebben GS van Zuid-Holland de Minister verzocht om artikel 9f uit de Elektriciteitswet niet van toepassing te verklaren op enkele windparken in de gemeente Rotterdam, waaronder Windpark Slufterdam. De Minister is op dit verzoek ingegaan en heeft per brief bevestigd dat het gemeente Rotterdam optreedt als bevoegd gezag voor de omgevingsvergunningen (en daarmee ook voor de mer-beoordelingsprocedure). De brief van de Minister, verzonden op 5 oktober 2011, is opgenomen in bijlage 3. Uitgebreide voorbereidingsprocedure Aangezien sprake is van een activiteit die is aangewezen in artikel 3.10 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), moet de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit de Wabo worden gevolgd. Dat houdt in dat eerst een ontwerp van de omgevingsvergunning met de bijbehorende documenten ter inzage wordt gelegd op basis waarvan eenieder zijn zienswijze naar voren kan brengen. Na de periode van terinzagelegging van het ontwerp van de omgevingsvergunning beslist het college van burgemeester en wethouders definitief op de aanvraag waarbij een totale termijn van 6 maanden na ontvangst van de aanvraag wordt aangehouden. Verklaring van geen bedenkingen gemeenteraad Artikel 2.27 van de Wabo in combinatie met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, eerst een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) moet worden gevraagd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad kan echter categorieën van gevallen aangeven waarbij een vvgb niet is vereist. De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2011 bij besluit categorieën van gevallen vastgesteld waarin geen vvgb is vereist. Eén van de aangewezen categorieën betreft ‘projecten in het kader van duurzame energie’. Omdat het project Windpark Slufterdam kan worden aangemerkt als een project in het kader van duurzame energie is hiervoor in beginsel geen vvgb nodig. Projectgebied in twee gemeenten Het zuidelijke deel van het projectgebied is gelegen binnen het grondgebied van gemeente Westvoorne. De Wabo voorziet in gevallen waarin het projectgebied in meerder gemeente is gelegen in een regeling. Op grond van artikel 2.4 van de Wabo wordt de aanvraag in behandeling genomen door het bevoegd gezag waarin het projectgebied in hoofdzaak is gelegen. Dat is in dit geval de gemeente Rotterdam. De andere gemeente heeft in dergelijke gevallen adviesrecht (art. 6.1 Bor). Er is enkel een verklaring van geen bedenkingen (vvbg) nodig van de gemeenteraad waar het project in hoofdzaak is gelegen.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
8
Inleiding
De regeling uit de Wabo voorziet in een verdeling van bevoegdheden in geval een project op het grondgebied van meerdere gemeenten is gelegen. De wettelijke taken- en bevoegdheden van de betrokken gemeenten zijn echter niet leidend geweest bij de voorbereiding van het project. Zowel de gemeente Westvoorne als de gemeente Rotterdam zijn intensief bij de voorbereiding van de omgevingsvergunningaanvraag betrokken. Met het college en de gemeenteraad van Westvoorne heeft intensief overleg plaatsgevonden. De gemeente is op de hoogte gehouden van de tussentijdse uitkomsten van de onderzoeken ten aanzien van ecologie. De uiteindelijke begrenzing van het projectgebied ter plaatse van de Noordzeeboulevard heeft in overleg met beide gemeenten plaatsgevonden.
1.4.
Leeswijzer
In deze ruimtelijke onderbouwing komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het beoogde windturbinepark. In hoofdstuk 3 wordt het relevante planologische beleidskader weergegeven. Hoofdstuk 4 bevat een samenvatting van de sectorale onderzoeken en toetsen die ten behoeve van de bouw van de windturbines zijn uitgevoerd. De sectorale onderzoeksrapportages zijn opgenomen in het bijlagenrapport. De uitvoerbaarheid van het windturbineproject wordt beschreven in hoofdstuk 5. In dat hoofdstuk is ook een vergelijking gemaakt van de stroomproductie in de huidige en toekomstige situatie. Tevens worden positieve effecten zoals de vermeden CO2 emissies beschreven. Hoofdstuk 6 bevat tot slot de samenvattende conclusies.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
9
2. Projectbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt eerst de huidige situatie in het projectgebied beschreven. In paragraaf 2.2 wordt het beoogde windpark toegelicht.
2.1.
Huidige situatie
Slufter De Slufter is een baggerdepot omringd door een grote dijk (zie afbeelding 1.1) en ligt op het zuidwestelijke gedeelte van de Maasvlakte. De Maasvlakte vormt een verbinding tussen de Hollandse Duinen (in het noorden) en de delta van het stroomgebied van de Rijn (in het zuiden) en is een haven- en industriecomplex. De dijk is verhard en bekleed om uitspoeling van baggerspecie tegen te gaan. De dijk is begroeid met grassen, zoals helm en duindoornstruweel. Op de kruin van de dijk ligt een onderhoudsweg. Binnendijks wordt de Slufter gevuld met baggerspecie. Momenteel is het depot nog niet vol en staat er een laag water in, aan de randen hebben zich slikrandjes gevormd. Hierdoor heeft het depot een sterke aantrekkende werking op vogels. Windparken NUON en Eneco De huidige windparken op de Slufterdam bestaan uit 8 + 9 windturbines met een totaal opgesteld vermogen van 25,5 MW. Het park is in 1991 opgericht en is aan het begin van deze eeuw uitgebreid. In 2001 heeft Eneco haar bestaande 13 turbines vervangen door 8 grotere turbines. In 2002 heeft Nuon 9 nieuwe turbines geplaatst. Op dit moment is er sprake van twee gescheiden milieuvergunningen voor de twee parken. Autonome ontwikkelingen Voor Maasvlakte 1 en 2 geldt dat met de vastgestelde bestemmingsplannen voor deze gebieden diverse functies zijn mogelijk gemaakt. In de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de mer-beoordeling en de voorliggende ruimtelijke onderbouwing voor de uitbreiding en opschaling van Windpark Slufterdam, is met deze toekomstige functies, voor zover bekend, rekening gehouden. Op enkele locaties zijn specifieke bedrijfsactiviteiten bekend. Zo is rekening gehouden met de concrete bedrijfsactiviteiten op de huidige en toekomstige bedrijfslocatie van Van Gansewinkel, gelegen aan de oostzijde van de Slufter. Voor andere gebieden geldt dat er nog geen concrete bedrijfsactiviteiten bekend zijn. In dat geval zijn belemmeringen voor toekomstige activiteiten inzichtelijk gemaakt. Voor het Noordzeegebied geldt dat er geen autonome ontwikkelingen bekend zijn die relevant zijn voor de ontwikkeling van windturbines, behalve de ontwikkeling van een nieuw strand op Maasvlakte 2. Dit strand is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Maasvlakte 2 en inmiddels gerealiseerd. In de onderzoeken naar de effecten van de windturbines is rekening gehouden met de aanwezigheid van personen op het strand, bijvoorbeeld in het onderzoek naar externe veiligheidsrisico’s.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
10
2.2.
Projectbeschrijving
Toekomstige situatie
Uitbreiding windturbinepark In de toekomstige situatie wordt het bestaande windpark opgewaardeerd en worden nieuwe windturbines op het zuidelijke deel van de Slufterdam gerealiseerd. Daarnaast wordt het bestaande windpark uitgebreid richting het oosten met één turbine. De afbakening van het projectgebied is tot stand gekomen na de uitvoering van uitgebreid ecologisch onderzoek. Mede aan de hand van dat onderzoek is de Noordzeeboulevard, behoudens de uitbreiding met 1 turbine, beoordeeld als een ongeschikte locatie voor de ontwikkeling van windturbines, gelet op de aangrenzende gebieden waarop een gebiedsbescherming rust vanwege de voorkomende en te ontwikkelen natuurwaarden. De turbineposities in de toekomstige situatie zijn weergegeven in de figuur in bijlage 1. Opschaling windturbinepark Op dit moment hebben de initiatiefnemers nog geen keuze gemaakt voor een te bouwen windturbinetype. De definitieve keuze wordt gemaakt na de aanbesteding ten behoeve van de realisatie van het windturbinepark en wordt mede bepaald door de benodigde investering. De onderzoeken voor de ruimtelijke onderbouwing en de mer-beoordeling zijn per onderzoeksthema uitgevoerd aan de hand van een representatief windturbinetype uit de beoogde windturbineklasse van 3-4 MW. Voor geluid zijn bijvoorbeeld onderzoeken uitgevoerd aan de hand van het representatieve windturbinetype Vestas V112. In onderstaande tabel is per thema toegelicht welk representatief windturbinetype is gehanteerd. Tabel 2.1 Overzicht onderzoeksthema’s en onderzochte windturbinetypen Thema Parameters Windturbinetype Natuur Tiphoogte en rotordiameter Turbine met algemene kenmerken: ashoogte: 80 m rotordiameter: 115 m Externe Veiligheid Werpafstand, faalkans REpower 3.4M Geluid Bronvermogen en maximale omvang Vestas V112 invloedsgebied Slagschaduw Maximale omvang schaduwgebied Vestas V112 Bodemkwaliteit Landschap Tiphoogte en rotordiameter Turbine met algemene kenmerken Tiphoogte: 156 m Stabiliteit dijk Hoogte i.r.t. gewicht REpower 3,4M De te bouwen windturbines hebben een ashoogte van minimaal 75 m en maximaal 100 m. De rotordiameter bedraagt minimaal 100 m en maximaal 113 m. Daarmee komt de tiphoogte van de te plaatsen windturbines te liggen tussen 125 en 156 m.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
11
3. Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante planologische beleidskader beschreven vanuit het rijk (paragraaf 3.1), de provincie (paragraaf 3.2) en de gemeente (paragraaf 3.3). Het initiatief om nieuwe windturbines te plaatsen wordt in dit hoofdstuk aan dit beleidskader getoetst. De resultaten van de toetsing zijn te vinden in paragraaf 3.5.
3.1.
Rijksbeleid
Europese richtlijn 2009/28/EG De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in 2020 14 procent van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten zijn uit hernieuwbare bronnen (oftewel duurzame energie). Deze Europese verplichting is de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking en toepassing van windenergie. Position paper Ruimtelijk perspectief Windenergie op land (2010) In 2010 is door de Minister van IenM een 'position paper' opgesteld, het Nationaal Ruimtelijk Perspectief Windenergie op Land (concept 14 juni 2010). In dit document zijn enkele voorwaarden benoemd waaraan (nieuwe) concentratiegebieden voor het opwekken van windenergie moeten voldoen om kansrijk te zijn voor het grootschalig opwekken van duurzame energie. Om kansrijk te zijn als concentratielocatie voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie moet, naast een goed windklimaat, vooral de maat en schaal van het landschap overeenstemmen met de maat en schaal van het beoogde windpark. Kansrijke gebieden hiervoor zijn open en grootschalige productielandschappen, zoals landbouw, industriële omgevingen van formaat, grote havengebieden, de grote open wateren en grootschalige lijnvormige elementen van infrastructuur, zoals dijken van polders, polderstructuren, kustlijnen of deltagebieden. De locatie Wieringermeer voldoet aan deze randvoorwaarden en is daarmee bij uitstek geschikt als concentratielocatie voor de grootschalige opwekking van windenergie. Energierapport (2011) De ambities van de Nederlandse regering op het gebied van de opwekking en toepassing van duurzame energie in Nederland zijn verwoord in het Energierapport (2011). In dit rapport concludeert de regering dat de productie van windenergie op land de komende jaren een van de goedkoopste manieren blijft om hernieuwbare energie te produceren. Deze energieoptie heeft een potentie van ongeveer 6.000 MW opgesteld productievermogen in 2020. Dat potentieel moet de komende jaren goed worden benut. Daarom wordt in een toekomstige structuurvisie (Windenergie op Land, zie hierna) gezorgd voor een goede ruimtelijke inpassing van potentiële windenergie locaties. In deze structuurvisie worden, in samenwerking met de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aangewezen. Door de provincies gereserveerde locaties voor de (grootschalige) opwekking van windenergie, binnen de kansrijke
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
12
Beleidskader
gebieden die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie hierna) zijn benoemd, vormen hiervoor de basis.
Figuur 3.1 Overzichtskaart kansrijke gebieden Windenergie Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (2012) De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijke beleid van het Rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). Het ontwerp van de SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Rijk en provincies
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Beleidskader
13
zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020 zoals is aangegeven in het Energierapport. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid (zie figuur 3.1). Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de bestaande provinciale concentratielocaties voor windenergie betrokken. Deze gebieden worden nader uitgewerkt in de structuurvisie Windenergie op land (zie hierna). Nationaal Energieakkoord (2013) De wens om onze energievoorziening te verduurzamen leeft breed in de politiek en samenleving. Dit blijkt onder meer uit de brede steun voor de Tweede Kamermotie Verburg/Samson van 26 april 2011 gericht op de totstandkoming van een 'Nationaal Energietransitie Akkoord'. Het kabinet heeft dit onder meer vertaald in het streven om in internationaal verband in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te realiseren (zie hiervoor). De maatschappelijke wens komt op vele manieren tot uitdrukking, zoals ook bij het initiatief Nederland Krijgt Nieuwe Energie, dat aandrong op de vorming van dit akkoord. Tegen deze achtergrond heeft de SER de handschoen opgenomen voor de totstandkoming van een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei door zijn platformfunctie hiervoor aan te bieden en het proces te faciliteren. Dit gebeurde in zijn advies 'Naar een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei' dat op 16 november 2012 werd vastgesteld. Uiteindelijk is het Nationaal Energieakkoord op 6 september 2013 door alle partijen ondertekend. Partijen leggen in dit Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Rijk en provincies hebben een akkoord gesloten over het realiseren van 6.000 MW operationeel windvermogen in het jaar 2020 in de Structuurvisie Wind op land (zie hierna). Dat akkoord, waarin prestatieafspraken zijn verbonden aan provinciale ruimtelijke regie, is ambitieus en wordt gerespecteerd. Structuurvisie Windenergie op land (2014) Op 28 maart 2014 is de Structuurvisie Windenergie op Land (SvWOL) vastgesteld. In overleg met de provincies zijn in de SvWOL 11 gebieden in Nederland aangewezen voor grootschalige opwekking van windenergie. Provincies wijzen daarnaast een aantal locaties aan voor kleinere windparken. De Minister van IenM had per brief (11 mei 2011) reeds toegezegd dat bij de voorbereiding van de Structuurvisie Windenergie op land het Rijk zich vooralsnog conformeert aan concrete locaties voor de grootschalige opwekking van windenergie zoals die door de provincies zijn aangewezen. In de SvWOL is een taakstelling opgenomen per provincie. Het gaat om het aandeel, uitgedrukt in aantal MW elektrisch opwekkingsvermogen, dat per provincie wordt geleverd wordt om de doelstelling van het Rijk te behalen. Deze doelstelling bestaat uit het realiseren van in totaal 6.000 MW aan opwekkingscapaciteit voor windenergie in 2020 op landlocaties. In de SvWOL is de taakstelling voor alle provincies samen bepaald op 5.715 MW. Voor 285 MW moet nog een locatie worden gevonden. Een van de 11 aangewezen gebieden voor grootschalige opwekking van windenergie betreft de Rotterdamse haven, inclusief de locatie Slufterdam. Ter indicatie is in de planMER, die is opgesteld bij de SvWOL, voor de locatie Slufterdam een maximum gepland vermogen van 60 MW opgenomen. Het project van de initiatiefnemers past daarmee in het rijksbeleid voor de opwekking van windenergie. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening Voor een aantal doelstellingen van het ruimtelijke beleid van het Rijk (onderwerpen van rijksbelang) is een algemene regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Barro is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
14
Beleidskader
inrichtingen te voorkomen. In de Rarro is rondom de vliegveldradar van Vliegbasis Woensdrecht een toetsingsgebied aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 113 m +NAP moet worden onderzocht. De projectlocatie is gelegen binnen het toetsingsgebied van de radarpost Vliegbasis Woensdrecht. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt minimaal 125 m +NAP. Dat houdt in dat op grond van het Barro en de Rarro een toetsing voor wat betreft het onderwerp radarhinder moet plaatsvinden. Deze toetsing is opgenomen in paragraaf 4.5 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
3.2.
Provinciaal beleid
Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland (2010) De provincie wil een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie zijn. Onder andere betekent dit dat de provincie werkt aan een groter aandeel duurzame energievoorziening. Windenergie is in de provincie een belangrijke bron van duurzame energie. In de structuurvisie zijn de plaatsingsgebieden en vrijwaringsgebieden aangegeven. In de Nota Wervelender is dit beleid verder uitgewerkt. Deze nota is vervolgens verwerkt in de provinciale verordening ruimte die nu het plaatsingsbeleid voor windturbines in Zuid-Holland bevat. In 2014 wordt een nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld die de bestaande Structuurvisie vervangt. Het plaatsingsbeleid voor windturbines wordt hiermee niet gewijzigd. Verordening ruimte Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en het provinciaal belang voor een duurzame energievoorziening zijn in de Verordening de eisen vanuit windenergie en de voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit afgewogen en met elkaar in balans gebracht. Vanuit ruimtelijke kwaliteit worden combinaties met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water geschikt geacht. Daarbij wordt voorkeur gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Uitgesloten zijn gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines is het van belang om deze geconcentreerd te plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Dit heeft geleid tot het aanwijzen van locaties windenergie, concentratiegebied windenergie en zoekgebieden windenergie. Het haven- en industriegebied Rotterdam is in de Verordening aangewezen als concentratiegebied windenergie. Uit de afspraken die tussen Rijk en provincies zijn gemaakt in het kader van de Rijksstructuurvisie Wind op Land blijkt dat in het havengebied voor 2020 een doelstelling van 300 Mw aan opgesteld vermogen wordt gehanteerd. Het voorliggende project is onderdeel van deze doelstelling. Beleidsvisie duurzaamheid en milieu 2013 – 2017 In de beleidsvisie zijn de doelstellingen en onderwerpen aangegeven die invulling geven aan duurzaamheid in het beleid voor de provinciale kerntaken economie en energie, mobiliteit, water, groen en ruimtelijke ordening. In de tabellen kan het genoemde onderwerp meerdere hoofdopgaven bedienen. Veel onderwerpen zijn integraal verankerd in meerdere programma’s of projecten. In de visie is inzichtelijk gemaakt hoe milieu en duurzaamheid expliciet onderdeel zijn van het integrale provinciale beleid. Eén van de hoofdopgaven binnen het economisch en energiebeleid betreft de verhoging van het aandeel duurzame energie van 4% in de huidige situatie naar 9% in 2015 en 14% in 2020 door inzet van windenergie, warmte en biomassa. De provincie speelt in op kansen die zich in individuele projecten voordoen, het initiatief om projecten te ontwikkelen ligt bij marktpartijen.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Beleidskader
3.3.
15
Gemeentelijk beleid
Convenant Realisatie Windenergie In september 2009 hebben diverse partijen, onder andere het Havenbedrijf Rotterdam en de gemeente Rotterdam, het convenant Realisatie Windenergie in de Rotterdamse haven ondertekend. In dat convenant is opgenomen dat de betrokken partijen zich inspannen voor een optimale benutting van de mogelijkheden om met behulp van windenergie duurzame energie op te wekken. De doelstelling is in de periode 2009-2020 locaties te realiseren met minimaal 150 MW aan extra opgesteld vermogen. De opschaling en uitbreiding van het windpark Slufterdam is onderdeel van het convenant. Convenant realisatie windenergie stadsregio Rotterdam In het convenant voor de stadsregio Rotterdam hebben de stadsregiogemeenten, havenbedrijf, provincie en enkele overige partijen zich gecommitteerd aan enkele doelstellingen voor de ontwikkeling van windenergie voor het jaar 2020. De 15 gemeenten die deel uitmaken van de stadsregio, waaronder gemeente Westvoorne, streven naar een opgesteld vermogen van minimaal 150 MW. In het convenant zijn per gemeente enkele locaties voor de ontwikkeling van windenergie weergegeven die zijn onderverdeeld in ‘te realiseren locaties’, ‘potentiële locaties’ en ‘studielocaties’. In het convenant is een locatie benoemd in de gemeente Westvoorne die is gelegen ten oosten van de slufter. Deze locatie heeft de titel ‘ Noordzeeboulevard’ en is aangeduid als type ‘potentieel’. Hierbij is het aantal van vijf windturbines genoemd met een opgesteld vermogen van in totaal 15 MW. Uitbreiding van het windpark Slufterdam in de richting van deze potentiele locatie is in het kader van de opschaling en uitbreiding van het windpark Slufterdam onderzocht. Op basis van uitvoering ecologisch onderzoek is geconcludeerd dat de locatie Noordzeeboulevard niet geschikt is voor de ontwikkeling van windturbines, behoudens de plaatsing van 1 windturbine aansluitend op de zuidelijke uitbreiding van het windpark. Beleid Westvoorne Westvoorne heeft als een van de regiogemeenten binnen de Stadsregio Rotterdam de Regionale Duurzaamheidsagenda 2013-2016 vastgesteld. De agenda beschrijft de duurzaamheidsthema’s waarop de regiogemeenten de komende vier jaar willen samenwerken zoals energietransitie, energiebesparing, elektrisch vervoer en duurzaam bouwen. De duurzaamheidsagenda is de opvolger van de Regionale Klimaatagenda 2008-2012. Door het Algemeen Bestuur van de Stadsregio is een budget beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de agenda. Voor 2013 is een uitvoeringsagenda opgesteld, waarin onder meer projecten zijn opgenomen als het ondersteunen van gemeenten op het gebied van duurzaam bouwen, het opstellen van een zonneatlas (mogelijkheden plaatsing zonnepanelen) en het ondersteunen van gemeenten bij het uitvoeren van het convenant Windenergie en Duurzaam ondernemen. Rotterdam Climate Initiative Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) is een ambitieus klimaatprogramma waarin vier partijen een unieke samenwerking zijn aangegaan: de gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam NV, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs. Het Rotterdam Climate Initiative creëert een beweging waar overheid, organisaties, bedrijven, kennisinstellingen en inwoners in de regio Rotterdam samenwerken aan halvering van de CO2 uitstoot, aanpassing aan klimaatverandering en versterking van de Rotterdamse economie. De doelstelling van het RCI is de meest ambitieuze van Nederland: vijftig procent minder CO2 in 2025 ten opzichte van 1990. De ontwikkeling van windenergie in het Rotterdams havengebied levert een bijdrage in het bereiken van deze ambitieuze doelstelling. Havenvisie 2030 (2011) De Havenvisie 2030 beschrijft hoe het Rotterdamse haven- en industriecomplex zich de komende 20 jaar kan ontwikkelen. De haven is, als het aan het Havenbedrijf ligt, in 2030 koploper op het gebied van efficiency en duurzaamheid. De Rotterdamse haven wil inzetten op verduurzaming van de energievoorziening. Dit betekent dat naast de huidige opwekking van energie door aardgas en kolen wordt geïnvesteerd in energieproductie op basis van andere energiedragers, zoals van overzee aangevoerd LNG, wind, biomassa en zon.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
16
3.4.
Beleidskader
Conclusie
De beoogde opschaling en uitbreiding van windpark Slufterdam is in lijn met het ruimtelijk beleid zoals dat door diverse overheden is vastgesteld met dien verstande dat door middel van onderzoek moet worden aangetoond dat er als gevolg van de beoogde windturbines geen onaanvaardbare verstoring van de werking van defensieradar plaatsvindt. Ook de uitbreiding is in lijn met het beleid, zij het dat uitbreidingslocatie Noordzeeboulevard als ‘potentiële windlocatie’ is opgenomen in het convenant windenergie van de Stadsregio. Om die reden is in de voorbereiding van het project onderzocht welke mogelijkheden de uitbreidingslocatie Noordzeeboulevard biedt. De uitkomst van de onderzoeken is weergegeven in hoofdstuk 4.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
17
4. Sectorale toetsen
4.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk vindt de toetsing van het voornemen plaats aan het beleid en de normstelling voor de relevante sectorale aspecten. Het gaat daarbij om toetsing van de effecten voor de aspecten ‘bodem’, ‘archeologie, ‘water’, ‘landschap en cultuurhistorie’, 'geluid', 'slagschaduw', 'externe veiligheid' en 'radarverstoring'. Ter voorbereiding op de opschaling en uitbreiding van het windturbinepark zijn drie opstellingsvarianten onderzocht met windturbines uit een kleine, een middelgrote en een grote windturbineklasse. Mede op basis van de uitgevoerde sectorale onderzoeken en op basis van een beoordeling van de onderlinge verschillen op de aspecten landschap, ecologie en financiële uitvoerbaarheid is een keuze gemaakt voor de opstellingsvariant met windturbines uit de middelgrote windturbineklasse. De onderzoeken die zijn uitgevoerd om de diverse opstellingen te onderzoeken vormen deels dezelfde onderzoeken die worden gebruikt voor toetsing van de effecten van het definitieve opstelling aan de diverse toetsingskaders. De onderzoeken, die dienen ter onderbouwing van de omgevingsvergunningaanvraag voor afwijken van het bestemmingsplan, bevatten in ieder geval ook de relevante informatie voor toetsing van de effecten van de definitieve opstelling van windturbines. De gehanteerde sectorale onderzoeksrapporten zijn opgenomen in een separaat bijlagenrapport dat behoort bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
4.2.
Ecologie
Toetsingskader Gebiedsbescherming Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van een bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het project niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen Nb-wet vergunning zal kunnen worden verkregen.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
18
Sectorale toetsen
Soortenbescherming Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik gelden voor sommige, bij naam genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de ontwikkeling van windpark Slufterdam van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Onderzoek Door Bureau Waardenburg is beoordeeld of realisatie van het windpark Slufterdam leidt tot nadelige effecten voor aangewezen habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten van de Natura 2000-gebieden Voordelta, Voornes Duin en Duinen Goeree & Kwade Hoek, Haringvliet en Grevelingen. Bij de vaststelling van (mogelijke) effecten is beoordeeld of significante effecten met zekerheid zijn uit te sluiten. In het onderzoek is zowel een opstellingsvariant met windturbines uit de kleine, midden en grote windturbineklasse onderzocht. Uiteindelijk zal het project binnen deze onderzochte ranges vallen. In de ecologische toetsing is daardoor met zekerheid het worstcasescenario getoetst. Een uitgebreide beschrijving van de onderzochte gebieden en instandhoudingsdoelstellingen is opgenomen in deze ecologische onderzoeksrapportages die zijn opgenomen in het separate bijlagenrapport. Het betreft de volgende rapportages: Bureau Waardenburg, 'Beoordeling effecten opschaling en uitbreiding windpark Slufter, oriëntatiefase Natuurbeschermingswet 1998'; Bureau Waardenburg, 'Beoordeling effecten opschaling Windpark Slufter op beschermde soorten Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora- en faunawet'; Bureau Waardenburg, 'Effecten op beschermde soorten in de aanlegfase van Windpark Slufter, gemeente Rotterdam, Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet'). De conclusies van de uitgevoerde ecologische onderzoeken zijn in onderstaande tabel samengevat en per soortengroep weergegeven.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
19
Tabel 4.1 Beoordeling effecten per soortengroep trekvissen
zeehonden en bruinvissen
vleermuizen
amfibieën
Trekvissen kunnen mogelijk hinder ondervinden van met name de heiwerkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn echter van korte duur en reiken niet ver het open water in. Gezien de grootte van het oppervlaktewater is er ruim voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstelling van de trekvissen in de Voordelta zijn met zekerheid uit te sluiten. De zeehonden hebben rustplaatsen op de Hinderplaat op minimaal 1.200 m afstand van het plangebied en. Literatuurgegevens laten zien dat op afstanden van meer dan 1.000 m zeehonden geen reactie geven op menselijke activiteiten. Verstoring kan plaatsvinden bij de hei- en sloopwerkzaamheden. Dieren die tijdens de heiwerkzaamheden binnen 2,5 km afstand van het plangebied komen, kunnen het geluid van het heien waarschijnlijk waarnemen en zullen het gebied mogelijk mijden. Een deel van hun leefgebied (foerageergebied) wordt daardoor korte tijd ongeschikt. Dit geldt vooral voor zeehonden. Bruinvissen kunnen het geluid, ondanks hun grotere gevoeligheid voor onderwatergeluid, waarschijnlijk niet of nauwelijks horen, omdat alleen het relatief laagfrequente geluid in het water doordringt. Het verstoorde gebied maakt echter een verwaarloosbaar aandeel uit van het totale leefgebied van bruinvissen en zeehonden. Bovendien is de verstoring tijdelijk (enkele weken). Vanwege het tijdelijke karakter en de aanwezigheid van voldoende alternatief leefgebied in de directe omgeving worden geen nadelige effecten op de gunstige staat van instandhouding van zeehonden en bruinvissen verwacht. Significante effecten op instandhoudingsdoelstelling van de zeehondenpopulatie in de Voordelta worden eveneens met zekerheid uitgesloten. Op de planlocatie bevinden zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen. Verstoring van foeragerende of passerende dieren zal niet optreden, omdat vleermuizen 's nachts actief zijn en dan wordt er niet gewerkt. Effecten tijdens de sloop en de aanleg van de windturbines zijn daarom uit te sluiten. De onderzochte varianten van het windpark zijn niet onderscheidend voor dit aspect. Bij het gebruik van het windturbinepark is niet uit te sluiten dat er slachtoffers zijn onder ruige dwergvleermuizen, gewone dwergvleermuizen en (mogelijk) tweekleurige vleermuizen, rosse vleermuizen en laatvliegers. Dit is te beschouwen als onvoorzienbare sterfte. Naar inschatting van Bureau Waardenburg (rapport nr. 13118) is de instandhouding van de lokale, regionale en of landelijke populaties niet in het geding. Omdat er sprake is van incidentele sterfte is in vergelijkbare situaties geconcludeerd dat geen sprake is van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het in gebruik hebben van de windturbines in Windpark Slufter wordt voor vleermuizen daarom niet nodig geacht. In het noordelijke deel van het plangebied komen nieuwe windturbines in potentieel leefgebied van de rugstreeppad te staan. Dit kan tot ruimtebeslag (permanent effect) en verstoring (tijdelijk effect) leiden. Het daadwerkelijke ruimtebeslag is te verwaarlozen, de functionaliteit van het leefgebied komt hierdoor niet in het geding. Het is echter wel mogelijk dat rugstreeppadden op de locatie van een nieuwe turbine in de dijk overwinteren. Effecten als verstoring en per ongeluk doden van dieren zijn uit te sluiten door de werkzaamheden buiten de overwinteringsperiode uit te voeren. De overwinteringsperiode van de rugstreeppad loopt globaal van november tot en met maart. Is dit niet mogelijk, dan moeten aanwezige individuen voor aanvang van de werkzaamheden worden weggevangen en verplaatst naar geschikt leefgebied. Middels schermen moet worden voorkomen dat dieren tijdens de werkzaamheden naar het werkterrein terugkeren Bij uitvoering van deze maatregelen zijn effecten op rugstreeppadden uitgesloten.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
20
Sectorale toetsen
reptielen
broedvogels
niet-broedvogels
Effecten op de lokale zandhagedispopulatie zijn mogelijk als langs de Noordzeeboulevard ten oosten van de Slufter een windturbine wordt geplaatst. Tijdens het verwijderen en de bouw kunnen rust- en eiafzetplaatsen door materieel worden beschadigd. Ook kan de fundering van de turbine een deel van het huidige leefgebied van de zandhagedis wegnemen. negatieve effecten worden voorkomen door de dieren voorafgaand aan de werkzaamheden te vangen en naar geschikt leefgebied buiten het werkterrein te verplaatsen. Net als bij de rugstreeppad moet middels schermen worden voorkomen dat dieren tijdens de werkzaamheden naar het werkterrein terugkeren. Bij uitvoering van deze maatregelen zijn effecten op zandhagedissen uitgesloten. Tijdens de werkzaamheden dient verstoring van broedvogels en vernietiging van hun nesten en eieren te worden voorkomen. Dit kan door buiten het broedseizoen te werken. Indien de werkzaamheden binnen dit seizoen zijn gepland kunnen deze worden uitgevoerd indien is vastgesteld dat met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. De kans hierop wordt verkleind door voorafgaand aan het broedseizoen het plangebied voor grondbroedende of in struweel broedende vogels ongeschikt te maken. Bijvoorbeeld door de vegetatie rondom de locaties waar gesloopt en gebouwd gaat worden kort te maaien of geheel te verwijderen. Tijdens de aanlegfase is verstoring van foeragerende en overtijende niet-broedvogels niet uitgesloten. De activiteiten zijn echter tijdelijk en vinden volledig plaats buiten de grenzen van de Natura 2000 gebieden. Daarnaast zijn er voldoende alternatieve rust- en foerageergebieden in de omgeving.
Barrièrewerking In de gebruiksfase zorgt het uitgebreide Windpark Slufter zorgt niet voor een toename in de barrièrewerking van de windturbines voor overvliegende vogels. Veel vogels vliegen ook in de huidige situatie al zonder uit te wijken door het huidige windpark heen. De toename in windturbines heeft geen significante negatieve effecten tot gevolg. Verstoring De verstoring van binnendijkse foerageer- en rustgebieden is in de nieuwe situatie grotendeels vergelijkbaar met de huidige situatie. Alleen de verstoring langs de zuidzijde van de Slufterdam zal in de nieuwe situatie toenemen. In de huidige situatie wordt binnen het plangebied ook gefoerageerd. Gewenning aan de aanwezigheid van windturbines is opgetreden voor de lokale populatie vogels en is ook in de toekomstige situatie aannemelijk. Verstoring van buitendijkse foerageergebieden van niet-broedvogels waarvoor de Voordelta is aangewezen is verwaarloosbaar. De foeragerende aantallen vogels binnen de invloedssfeer van de windturbines zijn beperkt ten opzichte van de totale aantallen die in de Voordelta voorkomen. De slikranden van de Slufter zullen hun waarde als foerageergebied niet verliezen door de uitbreiding van Windpark Slufter. De hoogwatervluchtplaatsen die door de aangewezen niet-broedvogels worden gebruikt liggen buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden en de nieuw te plaatsen windturbines. De uitbreiding van het windturbinepark heeft geen significant negatieve effecten op overtijende aangewezen vogelsoorten. Aanvaringsslachtoffers Uit het onderzoek van Bureau Waardenburg blijkt dat het aantal aanvaringsslachtoffers voor de meeste soorten (veel) minder zal zijn dan 1 per jaar. Voor enkele soorten is berekend dat het aantal slachtoffers groter zal zijn dan 1 per jaar maar nog steeds lager zal zijn dan 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte van de betrokken populaties van deze soorten. Deze additionele sterfte mag daarom als een kleine hoe-
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
21
veelheid gezien worden en zal met zekerheid geen gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populaties van deze soorten. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden zijn eveneens met zekerheid uitgesloten. Conclusie Natuurbeschermingswet Uit het ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het project blijkt dat: Effecten op de instandhoudingsdoelen van de habitattypen zijn uitgesloten; Effecten op de instandhoudingsdoelen van de meeste aangewezen soorten zijn uitgesloten; Bij een beperkt aantal aangewezen soorten mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelstelling van die soorten te verwachten zijn, maar dat deze effecten nooit significant zullen zijn. Voor het voorgenomen project is het treffen van mitigerende maatregelen dan ook niet noodzakelijk. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling. Teneinde de conclusies van het ecologisch onderzoek te laten bevestigen door het bevoegd gezag Natuurbeschermingswet en de voorgenomen activiteiten vast te laten leggen in een besluit is een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd voor het verstoren van de volgende soorten in de volgende gebieden: Voordelta: zeehonden, trekvissen en niet-broedvogels; Voornes Duin: aalscholver; Haringvliet en Grevelingen: grote stern. Geconcludeerd wordt dat de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het project windpark Slufterdam niet in de weg staat. Dit is bevestigd door het feit dat Omgevingsdienst Haaglanden, in opdracht van GS van provincie Zuid-Holland, voor het beoogde windpark op 19 februari 2014 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet hebben verleend. Conclusie Ecologische Hoofdstructuur Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt. De EHS rondom het plangebied overlapt geheel met Natura 2000. De hiervoor geformuleerde conclusie met betrekking tot de effecten op Natura 2000 zijn derhalve ook van toepassing op de EHS. De zeer geringe verstoring van de natuurwaarden rondom het beoogde windpark tast de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet aan. Het plan is dan ook niet in strijd met het beleid ten aanzien van de EHS. Conclusie Flora- en faunawet Met inachtneming van een aantal mitigerende maatregelen (o.a. opstarten van de werkzaamheden buiten het broedseizoen) kan bij de aanleg van het windturbinepark strijdigheid met de Flora- en faunawet geheel worden voorkomen. Bij het gebruik van het windturbinepark is niet uit te sluiten dat er slachtoffers zijn. Naar inschatting van Bureau Waardenburg (rapport nr. 13-118) kan de voorspelde sterfte onder vogels en vleermuizen als incidenteel beoordeeld worden. Omdat er sprake is van incidentele sterfte is in vergelijkbare situaties geconcludeerd dat er geen sprake is van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het in gebruik zijn van de turbines wordt daarom in beginsel niet nodig geacht. Echter; recent heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State besloten dat voor de min of meer vergelijkbare situatie bij Windpark Noordoostpolder, bij voorzienbare incidentele slachtoffers, wel sprake is van een overtreding van een verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet zodat een ontheffing noodzakelijk is (8 februari 2012; zaaknummer 201100875/1/R2). Het ligt in de lijn der verwachting dat de opschaling en uitbreiding van Windpark Slufter op eenzelfde manier zal worden beoordeeld. Om die reden is een ontheffing van artikel 9 van de Flora- en faunawet aangevraagd. Om deze te verkrijgen dient te worden aangetoond dat de gunstige staat van instandhouding van de betrokken vogelsoorten niet in het geding komt. Aangezien er geen grote aantallen slachtoffers van schaarse soorten voorzien
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
22
Sectorale toetsen
worden, zal de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten niet in het geding komen. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het project daarom niet in de weg.
4.3.
Externe veiligheid
Toetsingskader Windturbines vormen geen risicorelevante inrichting in de zin van het Bevi. Omdat wel sprake is van externe veiligheidsrisico's moet aandacht worden besteed aan ongevalscenario ‘s waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt. In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar. Voor het beoordelen van risico's in de omgeving van windturbines is het 'Handboek risicozonering windturbines' opgesteld (SenterNovem, mei 2013) waarmee risico's rond windturbines op vergelijkbare wijze als inrichtingen uit het Bevi kunnen worden getoetst. Dit handboek is in 2013 geactualiseerd. De geactualiseerde versie, die in mei 2013 is gepubliceerd, vormt het toetsingskader voor de beoordeling van de (toename van) externe veiligheidsrisico's. De risicocriteria uit het handboek dienen als richtlijn en hebben geen wettelijke status. Het is aan het bevoegd gezag zelf om een besluit te nemen over de aanvaardbaarheid van externe veiligheidsrisico's. In het handboek zijn categorieën objecten/activiteiten onderscheiden waarvoor richtwaarden zijn geformuleerd voor de (toename van de) externe veiligheidsrisico's. In het handboek wordt tevens verwezen naar risicocriteria zoals die zijn gesteld in afzonderlijke beleidsregels. De categorieën objecten/activiteiten betreffen wegen, waterwegen, spoorwegen, risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties, ondergrondse kabels en leidingen en bovengrondse leidingen. Onderzoek Ter voorbereiding op de ruimtelijke onderbouwing zijn diverse risicoberekeningen uitgevoerd waarmee de maximale benutting van de locatie voor een drietal windturbinetypen is onderzocht. Deze risicoanalyse, met als titel ‘externe veiligheid en risicozonering windturbines Slufterdam’, is opgenomen in het bijlagendocument bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Voor de beoordeling van tussentijdse rapportages zijn diverse belanghebbende partijen geraadpleegd zoals Havenbedrijf, DCMR en VRR. De risicoberekeningen, die zijn uitgevoerd door Witteveen en Bos, zijn opgenomen in het bijlagenrapport bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Initiatiefnemers Nuon en Eneco hebben diverse windturbinetypen op het oog. De aanname is dat de windturbine zich buiten de zone ashoogte plus 1/3 rotorbladstraal van omliggende ondergrondse objecten bevinden. Hiermee is alleen het scenario bladworp relevant. Voor dit scenario is een worst-case winturbinetype gekozen waarvan de berekeningen, gelet op de massa van het blad en het nominaal toerental, representatief worden geacht voor overige windturbinetypen. Het worst case windturbinetype, met de hoogste score, betreft de Repower R3.4. Voor dit windturbinetype zijn de risicoberekeningen uitgevoerd. In de risicoanalyse die is uitgevoerd door Witteveen en Bos is aandacht besteed aan diverse objecten. Onderstaand worden de resultaten per object weergegeven. Voor een volledige beschrijving van de berekeningen en resultaten wordt verwezen naar de risicoanalyse in het bijlagendocument.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
Object
Risicobeoordeling
Buisleidingen N15, lokale wegen
Geen verhoging ten opzichte van autonome faalkans Faalfrequentie als gevolg van windturbines bedraagt 0,0001% van de autonome faalkans IPR en MR voldoen ruimschoots Voldoet aan grenswaarde PR 10-6
Het Plaza terrein (parkeren vrachtwagens)
23
Aanvaardbaar risico? ja ja
Ja
De berekening faalfrequentie voor fictieve situatie van Ja, mits* parkeren binnen en buiten een afstand die gelijk is aan de maximale tiphoogte laat zien dat binnen de tiphoogte niet aan de toetswaarde van 10% toename van de faalfrequentie kan worden voldaan. Buiten de tiphoogte wordt wel aan deze toetswaarde voldaan Spoorlijn en emplaceTrefkans bedraagt 0,003% (spoorweg) en 0,01% (emja ment placement) van de autonome faalfrequentie Aan normering voor IPR en MR wordt voldaan Strand Voldoet aan grenswaarde PR 10-6 Ja Voor zowel mastbreuk als bladworp wordt aan de orija ënterende waarden voor het GR voldaan Bezoekerscentrum Voldoet aan grenswaarde PR 10-6 ja * Er wordt voldaan aan de toetswaarde uit het handboek risicozonering windturbine indien tankwagens buiten de afstand die gelijk is aan de maximale tiphoogte zijn gepositioneerd
Figuur 4.1 Invloedsgebied windturbines in relatie tot Maasvlakte Plaza
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
24
Sectorale toetsen
Ter toelichting wordt onderstaand nader ingegaan op de externe veiligheidsrisico’s voor een tweetal objecten, te weten het Maasvlakte Plaza terrein en het strand. Maasvlakte Plaza Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten Bij de ontwikkeling van het Plaza terrein worden in de toekomst mogelijk nog andere bedrijfsactiviteiten gestart. Binnen de PR 10-6 contour en de PR 10-5 contour van de windturbines is de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare functies niet mogelijk. De PR 10-5 contouren reiken niet tot het Plaza gebied zodat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmering is voor de ontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten ter plaatse van het Plaza terrein. Uit figuur 4.1 blijkt dat de PR 10-6 contour van windturbine 11 voor een beperkt deel over de zuidelijk gelegen MKB kavel is gelegen. Binnen de MKB kavel zijn geen kwetsbare objecten voorzien, deze zijn op grond van het bestemmingsplan ook niet mogelijk. Alleen bij de aanwezigheid van een (bijbehorend) kantoor met een oppervlakte van meer dan 1.500 m2 zou sprake zijn van een kwetsbaar object. Een dergelijk object is niet mogelijk binnen de PR 10-6 contour van windturbine 11. De kans op de ontwikkeling van een kantoor met een dergelijke omvang is gering. Geconcludeerd wordt dat de beoogde windturbines geen belemmering opleveren voor het toekomstig gebruik van naastgelegen gronden binnen het Plaza terrein waar zogenoemde MKB kavels zijn voorzien. Tankwagens met gevaarlijke stoffen In de risicobeoordeling voor het naastgelegen Plaza terrein is rekening gehouden met mogelijke toekomstige bedrijfsactiviteiten die bestaan uit het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten zijn op dit moment nog niet vergund. Er zijn trefkansberekeningen uitgevoerd voor de aanwezigheid van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Uit de berekening blijkt dat bij een aanwezigheid van een tankwagen binnen een afstand van de windturbines die gelijk is aan de maximale tiphoogte van het onderzochte windturbinetype (RePower 3.4M), niet wordt voldaan aan de toetswaarde uit het handboek. De faalfrequentie van de tankwagen neemt in dat geval toe met meer dan 10%. Bij een opstelling van een tankwagen buiten de afstand die gelijk is aan de maximale tiphoogte wordt wel aan de toetswaarde uit het handboek, de toename van de faalfrequentie bedraagt in dat geval 1,2%. De invloedsgebieden van de windturbines, die overeenkomen met de maximale tiphoogte, zijn weergegeven in figuur 4.1. (blauwe cirkels). Uit de figuur blijkt dat bij de inrichting van het Plaza terrein geen opstelplaatsen voor tankwagens zijn voorzien binnen de afstand die gelijk is aan de maximale tiphoogte van het onderzochte windturbinetype. Strand Aan de zuidzijde van de Slufter is met de ontwikkeling van Maasvlakte 2 een nieuw strand gerealiseerd. Het strand wordt een beperkt aantal dagen per jaar bezocht door een groot aantal personen. Daarmee zijn zowel het PR als het GR van belang. Een detailtekening van de contouren van de windturbines nabij het strand is weergegeven in bijlage III. Plaatsgebonden risico De afstand tot de PR 10-6 contour bedraagt voor de gekozen turbine REPower 3.4M 134 meter. Het intensieve strand ligt op 141 meter afstand van de dichtstbijzijnde windturbine, en voldoet hiermee aan de norm voor plaatsgebonden risico. Groepsrisico Bij het bepalen van het groepsrisico voor het strand zijn twee faalscenario’s van de windturbine relevant: bladworp en mastbreuk. Uit het externe veiligheidsonderzoek blijkt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico in geen geval wordt overschreden. Om die reden is op de ontwikkeling een beperkte verantwoordingsplicht voor het groepsrisico van toepassing (categorie 3). Dit volgt uit het Beleidskader Groepsrisico Rotterdam (2011).
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
25
Verantwoording Groepsrisico Strand Effectscenario Het maatgevend effectscenario voor het windpark bestaat uit het scenario bladworp en mastbreuk. In het eerste geval raakt een rotorblad of een onderdeel daarvan los en wordt gelanceerd. Bij een mastbreuk, bijvoorbeeld ter hoogte van de flens, is sprake van het omvallen van de turbine. Maatregelen ter beperking van risico's Er zijn geen specifieke maatregelen mogelijk ter beperking van risico’s. Op grond van het Activiteitenbesluit moeten windturbines voldoen aan veiligheidseisen die zijn opgenomen in NEN en NVN normen. Tevens moet op grond van het Activiteitenbesluit verplicht onderhoud worden gepleegd aan windturbines om falen van windturbines te voorkomen. Deze maatregelen zijn erop gericht om risico’s te beperken. Maatregelen ter beperking van effecten Er zijn geen maatregelen mogelijk aan de kant van de ontvanger. Op het strand kan sprake zijn van groepen mensen die zich onbeschermd in de buitenlucht bevinden. Anders dan bij andere calamiteiten speelt de mate van zelfredzaamheid van aanwezige personen geen rol. Bij een calamiteit met een windturbine is er geen handelingsperspectief gelet op de zeer korte reactietijd. Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten Het strand is in geval van calamiteiten goed bereikbaar en toegankelijk voor hulpdiensten. Afweging Ter plaatse van het strand is sprake van een externe veiligheidsrisico in de vorm van een groepsrisico. Dit risico is niet verder te mitigeren met behulp van maatregelen. Aangezien het groepsrisico ruimschoots beneden de oriënterende waarde is gelegen wordt het risico aanvaardbaar geacht. Conclusie Het project voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn geen maatregelen nodig, het windpark vormt tevens geen belemmering voor het gepland gebruik van de aangrenzende terreinen.
4.4.
Duurzaamheid en energie
Met de bouw van het windturbinepark willen de initiatiefnemers optimaal gebruikmaken van wind als schone energiebron dat in het gebied ruim voorhanden is. Met het windpark willen de initiatiefnemers deel invulling geven aan hun eigen duurzame doelstelling, daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke doelstelling. Het realiseren van wind op land is essentieel voor het behalen van de doelstellingen voor de opwekking van duurzame energie. Daarbij komt dat het havengebied van Rotterdam vanwege het windaanbod en de functiecombinatie tussen windturbines en industrie uitermate geschikt is voor de ontwikkeling van windturbines. Het initiatief bestaat uit een opschaling en uitbreiding van het aantal windturbines van 17 windturbines met in totaal 25,5 MW aan opgesteld vermogen naar 14 turbines met een totaal opgesteld vermogen van circa 42 tot 56 MW. Energieopbrengst windpark De energieopbrengst van een windpark is afhankelijk van vele factoren zoals het windturbinetype, het windaanbod en de onderlinge afstand van de windturbines (in verband met turbulentie en zogverliezen). Om een indicatie te geven van de stroomproductie is de toekomstige situatie is een extrapolatie gemaakt vanuit de huidige situatie. In de huidige situatie wordt jaarlijks circa 75.000 MWh stroom geproduceerd. In de toekomstige situatie, gelet op het opgesteld vermogen, is sprake van een verwachte
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
26
Sectorale toetsen
productie van 160.000 MWh per jaar. Als gevolg van de uitbreiding en opschaling van het windpark neemt de elektriciteitsproductie naar verwachting toe met circa 85.000 MWh per jaar. Berekening opbrengst voor aantal huishoudens Het omrekenen van de opbrengst van windmolens naar het verbruik van huishoudens spreekt vaak meer tot de verbeelding. Het elektriciteitsgebruik per huishouden in Nederland bedraagt gemiddeld 3.400 kWh per jaar (bron: agentschap NL). De toename in de elektriciteitsproductie als gevolg van de opschaling en uitbreiding van het windpark komt overeen met het verbruik van circa 25.000 huishoudens. Vermeden CO2 emissies Elk kilowattuur dat wordt geproduceerd met behulp van windenergie zorgt voor minder inzet van fossiele bronnen. Hierdoor worden CO2 emissies vermeden. Tevens worden hiermee emissies van luchtverontreinigende stoffen vermeden. Wanneer wordt gerekend met een gemiddelde vermeden CO2 uitstoot per opgewekte kWh windenergie in Nederland (0,581 gram/kWh; bron RVO) dan draagt de opschaling en uitbreiding van het windpark ontwikkeling bij aan een extra vermeden CO2 uitstoot van circa 49 megaton CO2 per jaar.
4.5.
Radarverstoring
Beleid en normstelling Met de wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), per 1 oktober 2012, is een nieuw toetsingskader voor radarverstoring in werking getreden. Voor de toetsing van radarverstoring wordt vanaf 1 oktober 2012 een nieuw rekenmodel gehanteerd. Daarnaast geldt op grond van het nieuwe artikel 2.6.9 Barro, dat onder meer bij een omgevingsvergunning voor bouwwerken (zoals windturbines) met een grotere bouwhoogte dan is opgenomen in de Rarro, de ontwikkeling moet worden getoetst aan de nieuwe rekenregels voor radarverstoring. De toetsing is verplicht indien het nieuwe bouwwerk is gelegen binnen een gebied van 75 km rondom een radarpost dat in de Rarro is aangewezen. Onderzoek Op de kaart van bijlage 8.4 van de Rarro is de radarpost van vliegveld Woensdrecht aangewezen als radarpost waarvoor een toetsing op radarhinder binnen straal van 75 km verplicht is (zie figuur 4.2). De projectlocatie is hemelsbreed gelegen op circa 58 km afstand van de radarpost Woensdrecht. De toetsing geldt voor windturbines die op grond van artikel 2.4 en bijlage 10 van de Rarro een tiphoogte hebben van meer dan 113 meter +NAP. De windturbines waarvoor nu omgevingsvergunning wordt gevraagd hebben een rotortiphoogte variërend van 125 m tot 156 m. Zodoende is een toetsing aan de regels voor radarverstoring verplicht.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
27
Figuur 4.2 Radarverstoringsgebieden die zijn aangewezen in de Rarro
In het nieuwe wettelijke regime wordt de mogelijke verstoring van defensieradar als gevolg van radarreflectie en schaduwwerking berekend en uitgedrukt in een percentage verlies aan detectiekans van objecten. Het verlies aan detectiekans mag niet meer bedragen dan de minimale detectiekans die door het Ministerie van Defensie op de betreffende locatie wordt gehanteerd. Ten behoeve van het beoogde windpark zijn berekeningen uitgevoerd door TNO. Dit heeft geleid tot een rapportage die is opgenomen in de bijlagen. In overleg met TNO is een nieuwe werkwijze gehanteerd waarin het verlies aan detectiekans niet alleen is berekend op een doelshoogte van 1000 voet maar ook op 1500 voet en 2000 voet. Tevens is onderzocht in hoeverre radarfusie met de luchtvaartradar van Schiphol een oplossing biedt voor een (te) hoge kans op verstoring van defensieradar. Uit de onderzoeken van TNO blijkt dat het verlies aan detectiekans als gevolg van schaduwwerking volledig wordt gecompenseerd door de ondersteunende dekking van de luchtvaartradar van Schiphol. In het nieuwe wettelijke regime wordt de mogelijke verstoring van defensieradar als gevolg van radarreflectie en schaduwwerking berekend en uitgedrukt in een percentage verlies aan detectiekans van objecten. Het verlies aan detectiekans mag niet meer bedragen dan de minimale detectiekans die door het Ministerie van Defensie op de betreffende locatie wordt gehanteerd. Voor de grote variant geldt dat op een toetshoogte van 1000 voet geen verlies aan detectiekans optreedt als gevolg van de hoogte van de turbines. Op 1500 en 2000 voet is de detectiekans eveneens nagenoeg 100%. Conclusie De rapportages van TNO zijn voorgelegd aan het Ministerie van Defensie die vervolgens een positief advies heeft afgegeven voor alle drie de onderzochte varianten (windturbineklassen) Dit advies is eveneens opgenomen in de bijlagen. Uit het advies blijkt dat de opschaling en uitbreiding van windpark Slufterdam geen belemmering oplevert in relatie tot verstoring van de defensieradar. Het aspect defensieradar staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
28
4.6.
Sectorale toetsen
Geluid
Toetsingskader Activiteitenbesluit Op de beoogde windturbines is het toetsingskader voor geluid van windturbines van toepassing dat is opgenomen in het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer. Op grond van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit geldt voor een windturbinepark de Lden dosismaat met 47 Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 Lden als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze norm moet worden voldaan op de gevel van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouwen of op de grens van een geluidgevoelig terrein. Onderzoek Van de geschikte windturbinetypen die door Nuon en Eneco worden onderzocht heeft de Vestas V112 (3,3 MW) de grootste bronsterkte en de grootste rotordiameter. Daarom zijn de onderzoeken naar geluid en slagschaduw uitgevoerd voor dit maatgevende windturbinetype. Uit het akoestisch onderzoek, dat is uitgevoerd door LBP/Sight, blijkt dat ter plaatse van drie meest nabijgelegen woningen, in Oostvoorne en Rockanje, geluidniveaus van 29 a 30 dB Lden en 23 dB Lnight voorkomen. Deze waarden zijn dermate laag dat ruimschoots aan de grenswaarde wordt voldaan. Uit cumulatieve berekeningen blijkt dat de windturbines in de nieuwe situatie eenzelfde bijdrage hebben aan het cumulatieve geluidniveau als in de huidige situatie (+ 1 dB). Door de hogere windturbines neemt de kans toe dat het geluid van windturbines in de omgeving van het park afzonderlijk waarneembaar is. Echter, gezien de aanwezige geluidniveaus als gevolg van industrielawaai valt het geluid van windturbines op grotere afstand van het park samen met het overige industrielawaai. De 47 dB Lden contour valt voor een beperkt deel over het Natura-2000 gebied Voornes Duin. In het aangrenzende gebied zijn hoogwatervluchtplaatsen aanwezig voor vogels. In de ecologische onderzoeken van Waardenburg is aandacht besteed aan de mogelijke verstoring als gevolg van de aanwezigheid van windturbines. De verstoring kan optreden als gevolg van geluid, beweging of aantasting van het open landschap. Geluid is daarbij niet apart beoordeeld. Uit de ecologische onderzoeken blijkt dat het verstoringsgebied beperkt is in oppervlakte en dat de effecten op broedvogels, foeragerende vogels en zeehonden om diverse redenen beperkt is. Om verstoring in de aanlegfase te voorkomen zijn enkele aanbevelingen gedaan. Het onderzoek naar de verstoringseffecten maakt onderdeel uit van de aanvraag van de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
29
Figuur 4.3 Ligging 47 dB Lden contour en rekenpunten ter hoogte van woningen Oostvoorne en Rockanje en rekenpunt op de grens van het stiltegebied. Op enige afstand van het projectgebied is het stiltegebied Voornes Duin aanwezig. Op de rand van het stiltegebied zijn geluidwaarden berekend van 35 dB Lden en 29 dB Lnight. Geconcludeerd wordt dat het windpark geen negatief effect heeft op de streefwaarde van 35 tot 40 dB(A) die behoort bij een stiltegebied. Conclusie Het windpark voldoet ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen aan de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast vindt als gevolg van het windpark een verhoging van het geluidniveau plaats in het aangrenzende Natura-2000 gebied Voordelta en ter plaatse van het verder weg gelegen stiltegebied Voornes Duin (eveneens Natura-2000). Deze verhoging leidt echter niet tot onaanvaardbare effecten op de aanwezige habitats en de voorkomende soorten fauna. Deze effecten zijn onderzocht in de paragraaf ecologie. Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid de uitvoering van het project niet in de weg staat.
4.7.
Slagschaduw
Toetsingskader De beoogde windturbines vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor wat betreft het aspect slagschaduw wordt gevormd door de voorschriften die zijn opgenomen in de Regeling activiteitenbesluit. Schaduw van draaiende rotorbladen (slagschaduw) kan hinder en gezondheidsklachten veroorzaken. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden. Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
30
Sectorale toetsen
automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een gevoelige bestemming en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduwgevoelige objecten minder dan 12x de rotordiameter bedraagt. Voor de bepaling van het begrip ‘gevoelig object’ is aangesloten bij de bepaling uit de Wet geluidhinder. Gevoelige objecten worden daarom gevormd door geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals is onderscheiden op grond van de Wet geluidhinder. Dat houdt in dat woningen, scholen, ziekenhuizen e.d. een gevoelig object vormen maar bedrijfsgebouwen en kantoren niet. Omdat er geen sprake is van de aanwezigheid van gevoelige objecten binnen het schaduwgebied van de beoogde windturbines hoeft er formeel geen toetsing plaats te vinden. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de schaduweffecten ter plaatse van objecten in de omgeving. Het enige relevante object betreft het sluftergebouw dat gedeeltelijk een kantoorfunctie heeft. Onderzoek LBP/Sight heeft schaduwberekeningen uitgevoerd voor de beoogde opstelling van windturbines. De volledige rapportage is opgenomen in de bijlagen. In het rapport is ten eerste inzicht gegeven in de ligging van de contour voor een gemiddelde jaarlijkse schaduwduur van 6 uur (17 * 20 minuten = 5 uur en 40 minuten). Buiten deze contour wordt aan de toetswaarde uit het Activiteitenbesluit voldaan. Binnen de contour is het zogeheten sluftergebouw aanwezig. Uit de berekeningen van de schaduwduur voor het sluftergebouw volgt een gemiddelde verwachte schaduwduur van 9 uren per jaar. Uit de berekening volgt dat op 11 dagen per jaar een schaduwduur van meer dan 20 minuten kan optreden. Op overige dagen in het jaar kunnen gedurende een kortere periode schaduweffecten optreden. Wanneer de resultaten worden vergeleken met de toetswaarde van 17 dagen per jaar blijkt dat ter plaatse van het sluftergebouw aan het toetsingskader voor schaduwhinder wordt voldaan.
Figuur 4.4 Contour voor gebied met een gemiddelde schaduwduur van 6 uur per jaar.
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
31
Conclusie In de omgeving van windpark Slufterdam zijn geen gevoelige objecten aanwezig waarvoor op grond van het Activiteitenbesluit rekening moet worden gehouden met hinder als gevolg van schaduweffecten. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is inzicht gegeven in de schaduwhinderduur ter plaatse van het sluftergebouw. Gelet op het aantal dagen waarop een schaduwduur van meer dan 20 minuten kan optreden in relatie tot de toetswaarde van 17 dagen per jaar, worden de schaduweffecten ter plaatse van het sluftergebouw aanvaardbaar geacht. Geconcludeerd wordt dat het aspect schaduwhinder de uitvoering van het project niet in de weg staat.
4.8.
Water
Toetsingskader In het Besluit ruimtelijke ordening is de watertoets opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Watertoets Het projectgebied is gelegen binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat Dienst Zuid-Holland. Het projectgebied ligt niet in een gebied waar vrijstelling van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken geldt. Voor de beoogde ontwikkeling is dan ook een watervergunning aangevraagd. In het verleden is ter voorbereiding op de watervergunningaanvraag een indicatief onderzoek uitgevoerd door Fugro naar de effecten op de waterkering en grondlichamen. Dit onderzoek is opgenomen in het bijlagenrapport. Naar aanleiding van dit onderzoek en vooroverleg met Rijkswaterstaat heeft vervolgonderzoek plaatsgevonden door Fugro. In dat onderzoek zijn onder meer sonderingen uitgevoerd ter plaatse van de turbinelocaties. Het aanvullend onderzoek heeft geleid tot de definitieve keuze voor een paalsysteem waarin gebruik wordt gemaakt van schroefpalen in plaats van virbropalen. Afronding van het onderzoek vindt plaats in overleg met Rijkswaterstaat. De aanpassingen ten opzichte van het indicatief ontwerp leiden ertoe dat er geen onaanvaardbare effecten optreden op de standzekerheid van de Slufterdam en de waterkering. Toetsing van het onderzoek vindt plaats in het kader van de waterwetvergunningaanvraag. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename in verhard oppervlak. Compensatie van de toename van verhard oppervlak is niet noodzakelijk aangezien het projectgebied probleemloos vrij afwatert op de Noordzee. De waterkwaliteit mag niet negatief worden beïnvloed door milieubedreigende stoffen. Als gevolg van het initiatief wordt geen afvalwater op oppervlaktewater geloosd. Voor de bouw van de windturbines wordt gebruikgemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op deze manier wordt diffuse verontreiniging van water voorkomen. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het project geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. Er wordt aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer voldaan.
4.9.
Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling Op grond van de Wet bodembescherming dient de kwaliteit van de bodem te worden bewaakt en dient verontreinigingen in de bodem te worden voorkomen. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd van of naar het projectgebied is sprake van roering van de bodem en moet worden voldaan aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit. Uit het Besluit bodemkwaliteit volgt dat eisen worden gesteld aan de kwaliteit van af te voeren of aan te voeren grond.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
32
Sectorale toetsen
Onderzoek De windturbines worden elk geplaatst op een fundering. Daarnaast worden kabels aangelegd om het windturbinepark aan te sluiten op het elektriciteitsnet. Verder wordt verharding aangebracht ten behoeve van de ontsluiting en worden opstelplaatsen aangelegd. De activiteiten zullen geen negatieve effecten op de bodemkwaliteit hebben. Indien er sprake is van vrijkomende grond bij de aanleg van de onderhoudsweg en de bouw van de turbines zal deze grond conform de regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit worden onderzocht om de afvoerbestemming te bepalen. De grond wordt door de ontwikkeling dermate weinig geroerd dat verplaatsing van eventuele verontreiniging in de bodem uitgesloten is. De locatie is in het verleden volledig opgespoten en in de recente geschiedenis zijn er geen bodembedreigende activiteiten uitgevoerd. Bodemverontreiniging ter plaatse wordt dan ook niet verwacht. Conclusie Het beoogde windpark stelt geen andere eisen aan de kwaliteit van de bodem dan de huidige functies. De kans op de aanwezigheid van ernstige verontreinigingen is gering zodat de uitvoerbaarheid van het project niet in het geding is. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het project niet in de weg staat.
4.10. Landschap Het plangebied is momenteel reeds grotendeels in gebruik als windturbinepark en ligt aan de rand van het jonge, industriële landschap van de Maasvlakte 1 en 2. Historische landschapskenmerken ontbreken hier en de karakteristieke patronen en structuren zijn hier geheel gerelateerd aan de logistiek van dergelijke grootschalige industrieterreinen. Omdat de opstelling van windturbines de randen van de Slufter volgt is er sprake van een zekere binding met dit karakteristieke element in het industrielandschap. Het meest relevante toetsingscriterium voor wat betreft het thema landschap betreft de beleving van de windturbines. De landschappelijke context kan daarbij van belang zijn. Afhankelijk van het omliggende landschapstype is immers sprake van een oplopende tolerantie voor ‘storende elementen’ zoals windturbines: natuurgebieden -> landelijke landschappen -> dorpslandschappen -> landschappen met een intensief grondgebruik, recreatie- en stedelijke landschappen (bron: Schöne, 2007: “Windturbines in het landschap”).
Figuur 4.5. Beoogde windturbines vanaf Brielse Gatdam
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
33
De bovenstaande visualisatie (figuur 4.5) toont dat de beoogde windturbines passen in het industriële karakter van het havengebied met hoogspanningsleidingen en kranen en daarin niet verschillen van de huidige situatie.
Figuur 4.6 Windturbines Slufterdam in de huidige situatie vanaf Restaurant aan Zee
Figuur 4.7 Beoogde windturbines vanaf Restaurant aan Zee
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
34
Sectorale toetsen
Ten opzichte van de huidige situatie worden windturbines dichter bij het strand van Voorne geplaatst. De beoogde windturbines zullen daardoor prominenter aanwezig zijn dan de huidige turbines. Hogere turbines zijn ook robuuster van vorm waardoor ze minder snel opgaan in een heiige atmosfeer en vaker en meer prominent zichtbaar kunnen zijn. Voor de bestaande en nieuwe situatie geldt echter ook dat de windturbines passen bij het industrie/energie landschap van de Maasvlakte. De turbines markeren en accentueren de ligging van de Slufter. Conclusie Het beoogde windpark is passend bij het industriële landschap van de Maasvlakte. De turbines markeren en accentueren de ligging van de Slufter.
4.11. Archeologie Op grond van de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam geldt voor het projectgebied een redelijk tot hoge archeologische verwachting, waarbij archeologische waarden zijn te verwachten dieper dan 3 m beneden NAP. Het projectgebied is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan Maasvlakte 1, dat is vastgesteld op 19 december 2013. Uit het bestemmingsplan blijkt dat voor het projectgebied een dubbelbestemming ‘waarde- archeologie’ geldt, waaraan een aanlegvergunningstelsel is gekoppeld. In de regels die behoren de bij de dubbelbestemming is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 200 m2, dat in ongeroerde bodem dieper reikt dan 3 meter beneden NAP, uitsluitend wordt verleend indien een rapport beschikbaar is van een archeologisch deskundige, waarin -naar het oordeel van het bevoegd gezag- de verwachte archeologische waarde van de dieper dan 3 meter beneden NAP te verstoren ongeroerde bodem, in voldoende mate is beschreven.
Figuur 4.8 Gebiedsaanduiding (rood) met dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie 1’
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Sectorale toetsen
35
Omdat naar verwachting geen sprake is van een kans op verstoring van eventuele archeologische waarden is vooraf advies gevraagd aan het bevoegd gezag, zijnde het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR). BOOR heeft daarop een advies uitgebracht dat is opgenomen in de bijlagen. Uit het advies blijkt dat de slufterdam een recente ophoging betreft waardoor de graafwerkzaamheden geen archeologisch belangrijke lagen zullen verstoren. De heipalen onder de fundatieblokken raken wel niveaus met een archeologische verwachting. Het gaat hierbij om mogelijk aanwezige scheepswrakken op dieptes tussen 3 en 12 meter beneden NAP en vondsten en bewoningssporen uit de Prehistorie. Gelet op de beperkte intensiteit van het de toe te passen palen acht BOOR de kans klein dat archeologische waarden in die mate worden verstoord dat eventueel toekomstig onderzoek op de planlocatie niet meer mogelijk is. Het BOOR komt tot de conclusie dat archeologisch onderzoek in het kader van de ontwikkeling van het windpark niet noodzakelijk is. Conclusie Het aspect archeologie staat de uitvoering van het project niet in de weg.
4.12. Conclusie
In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is de opschaling en uitbreiding van windpark Slufterdam getoetst aan het ruimtelijk beleid en het beleid en de normstelling voor de relevante sectorale aspecten. Uit de toetsing blijkt het volgende: - de beoogde ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid; - de plannen passen binnen de bestaande ruimtelijke en functionele structuur; - de diverse omgevingsaspecten staan de uitvoering van het project niet in de weg; - de uitvoerbaarheid van het project is zeker gesteld door de overeenkomst met grondeigenaar; - het verhaal van (plan)kosten en eventuele planschade is zeker gesteld door middel van een overeenkomst tussen bevoegd gezag en de vergunninghouder; Geconcludeerd wordt dat het project voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Na uitvoering van het project is sprake van een goede ruimtelijke situatie.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
700103.17150.00
36
Sectorale toetsen
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
5. Uitvoerbaarheid
37
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Het gaat daarbij zowel om de financieel-economische onderbouwing van de omgevingsvergunning als om de overige aspecten die met de uitvoering ervan te maken hebben. De bouw van de windturbines vindt geheel op risico van de initiatiefnemers (Nuon en Eneco) plaats. Alle turbines staan op gronden die in bezit zijn van het Rijks. De verantwoordelijke Dienst, het Rijks vastgoed Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) heeft aangegeven de gronden beschikbaar te stellen voor marktconforme prijs wanneer alle publiekrechtelijke vergunningen zijn verkregen. De gronden van de Slufter worden beheerd door de Beheerorganisatie Slufter, dat een gezamenlijk bedrijf is van Havenbedrijf Rotterdam en Rijkswaterstaat. In samenspraak met de beheerders wordt een fundatie- en paalsysteem gekozen die de primaire functie van de Slufter niet verslechtert. Zodoende is de financieel-economische uitvoerbaarheid van het project gewaarborgd. Met de gemeente wordt een planschaderisico-overeenkomst getekend.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
Bijlagen
Bijlage 1
1 2
3
4 5 6 7 8 9
Inhoudsopgave bijlagendocument
Waardenburg, Beoordeling effecten opschaling en uitbreiding Windpark Slufter, oriëntatie‐ fase Natuurbeschermingswet 1998, 5 juli 2013, rapport nr. 12‐179 Bureau Waardenburg, Beoordeling effecten opschaling windpark Slufter op beschermde soorten, Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora‐ en faunawet, 21 februari 2014 rapport nr. 13‐118 Effecten op beschermde soorten in de aanlegfase van Windpark Slufter, gemeente Rotterdam, Quick scan in het kader van de Flora‐ en faunawet, 17 december 2013, rapport nr. 13‐175 Witteveen & Bos, Externe veiligheid en risicozonering Windpark Slufterdam, UT615‐28/14‐ 002.654, 5 februari 2014 Fugro Geoservices BV, Windturbinepark Slufterdam Maasvlakte, effecten op waterkering en grondlichamen, opdrachtnummer: 1012‐0050‐000, 6 augustus 2012 TNO, Radarverstoringsonderzoek windturbinepark Slufter Maasvlakte Rotterdam, rapportage 27 mei 2013 en rapportage 10 september 2013. Ministerie van Defensie, Commando Dienstencentra, radarhindertoetsing Windpark Slufter Maasvlakte Rotterdam, 2013087595, 14 november 2013 LBP Sight, WP Slufter Maasvlakte Rotterdam, geluid en slagschaduw, 04_001, 3 februari 2014 Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR), uitbreiding windpark Slufter Rotter‐ dam, U2013 / 15159
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
Bijlage 2
Situatieschets
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
Ormoe t
sstraa
Noordzee
Nauw
raat
ellenst
Dardan
Buisleidingstrook
van
Calais
at wstra Sjeliko
Spooremplacement Buisleidingstrook Slag
Hinderp laat
Malakk astraa t
Zendmast C2000
WTG-01B
Slag
Hinderp
8
laat
Slag
Hinder
plaat
Inkoopstation bestaand Bezoekerscentrum
WTG-13B WTG-02B WTG-12B
Plaza
WTG-11B
WTG-03B
PPP
WTG-04B
LAY-OUT WP SLUFTERDAM II Variant B: 14 WTG's (100 - 113RD / 75 - 100HH)
WTG-10B
WTG-05B WTG-09B
WTG-14B LEGENDA - bestaande verharding
WTG-08B
- nieuwe verharding D VARRD EEVA OULE EBOOUL EEB R RDZ NOO
- vrije ruimte positie fundatie turbines (40 x 40m1)
WTG-07B
- zoeklocatie inkoopstation (20 x 20m1) - combinatie inkoopstation 60m2 - separate inkoopstations 20m2 / per station
g
atwe
Noordzeeboulevard
pla West
- parkbekabeling
Senvion 3.4 hh 93 m1 Afstand tot 10 -5 contour (m) -6
Afstand tot 10 contour (m)
22 134
N
SCHETSONTWERP VERTROUWELIJK
Z
HIZ = 93 + 17 = 110m1 717
B 03
FDEC hr. Doornbos
P7000423 D C B A
1:5000
mm
O
W
15
PPD
Ref. A0-3.112.023 rev D
E.B E.B E.B
3KD7801-.dwg 2011-03-10 15:42
WTG-06B
FDEC FDEC FDEC
Emmtec Services bv Postbus 2008, 7801 CA Emmen Tel. +31 (0)591 69 2555 www.emmtecservices.nl
1
3.112.164 AC2006
LIS2006/BASE2006
-
Bijlage 3
M.e.r.‐beoordelingsbesluit Windpark Slufterdam
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
700103.17150.00
Bijlage 4
Brief Minister EL en I v inzake ontheffing als bedoeld in artikel 9f, zesde lid van Elektriciteitswet 1998
700103.17150.00
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
MinisterievanEconomischeZaken, LandbouwenInnovatie
> Retouradres Postbus 20101 2500 ECDen Haag
College van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland Postbus 90602 2509 LP Den Haag j ^ „ „ ,^ i.
r^rovinciaal Bestuur vanZuid Holland - 6OKT2011 Datum ontvangst Datum Betreft
• 05 OKI. 2011 Verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 9f, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998 voor het opnchten van een aantal windturbines in het Rotterdamse Havengebied.
Besluit
Directoraat-generaal voor Energie, Tetecom en Mededinging Directie Energie en Duurzaamheid Bezoekadres Postadres Postbus 20101 2500 EC Den Haag Factuuradres Postbus 16180 2500 BD Den Haag Overtieidsidentificatienr 000Ü0001003214369000 T 070 379 8911 (algemeen) www.rijlcsovertieid.nl/eleni Behandeld door M. Buys T 070-3796930
Ons kenmerk ETM/ED/ 11138051
DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE,
Uw kenmerk
Overwegende:
Bijlage(n)
- dat gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland mij bij brief van 1 september 2011 met kenmerk PZH-2011-301000001 hebben verzocht artikel 9f, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 niet van toepassing te verklaren op de volgende productie-installaties voor opwekking van duurzame energie met behulp van windenergie: 1. Windpark Suurhoffbrug 2. Windpark Hartelbrug I I 3. Windpark Hartel I I 4. Windpark Slufter 5. Windpark Landtong; - dat met de artikelen 9e en 9f van de Elektriciteitswet 1998 is beoogd de besluitvorming ten aanzien van windenergieprojecten met een capaciteit tussen 5 en 100 MW te versnellen; - dat in artikel 9f, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat gedeputeerde staten de voorbereiding en bekendmaking coördineren van de besluiten, aangewezen op grond van artikel 9d, eerste lid, ten behoeve van de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerete lid; - dat op grond van artikel 9f, zesde lid, aanhef en onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 op verzoek van gedeputeerde staten kan worden bepaald dat het eerste lid van dat artikel niet van toepassing is op een productie-installatie ats bedoeld in artikel 9e, eerste lid, indien, in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van de desbetreffende productie-installatie, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van artikel 9f, eerste lid, de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden. - dat Is voldaan aan de voorwaarden van artikel 9f, zesde lid, onder a, van de Elektriciteitswet 1998 omdat de gemeenteraad van Rotterdam op 24 mei 2011
Pagina 1van 2
Directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging Directie Energie en Duurzaamheid Ons kenmerk
voor de noodzakelijke ruimtelijke procedures de benodigde verklaring van geen bedenkingen als bedoeld In artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht heeft afgegeven, waardoor een omgevingsvergunning voor de projecten op korte termijn kan worden verleend;
ETM/ED/ 11138O61
Gelet op: Artikel 9f, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998;
Besluit: Enig a r t i k e l Artikel 9f, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 is niet van toepassing op de volgende productie-installaties voor opwekking van duurzame energie met behulp van windenergie: 1. Windpark Suurhoffbrug 2. Windpark Hartelbrug I I 3. Windpark Hartel I I 4. Windpark Slufter 5. Windpark Landtong.
De Minister van Economische Zaken, L a n d b o u w ^ ^ Innovatie, namens deze:
drs. K ^ ^ K . Roosdorp p l v . - w e c t e u r Energie en Duurzaamheid directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging
Tegen dit besluit staat geen bezwaar en beroep open (op grond van de artikelen 7:1 en 8 : 5 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang m e t onderdeel J, onder 2, van de bijlage b i j de Algemene wet bestuursrecht).
Pagina 2 van 2