Rosalie Sprooten
Hel en vergiffenis
de geus
© Rosalie Sprooten, 2014 Omslagontwerp Berry van Gerwen Omslagillustratie © Berry van Gerwen en gemeentearchief Maastricht, Vrijthof omstreeks 1900 isbn 978 90 445 3349 1 nur 301 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
Ter introductie Le Courier de la Meuse, 11 april 1885 Maastricht. Verleden donderdag is er in onze vreedzame stad een afgrijselijke misdaad gepleegd. Zekere Timmermans, landbouwer te Heerlen, die zich omstreeks 1 ure in een koffiehuis bevond, begaf zich korten tijd daarna naar de woning van den heer Eug. van Oppen, advocaat en procureur. Op dat oogenblijk was diens zoon op het bureau, op wien de woesteling dadelijk een revolverschot loste, dat evenwel miste. Toen gebruikmakend van een dolkmes bracht hij den armen jongeling een vrij gevaarlijke wonde aan den onderbuik toe. Op het hooren van het schot en het geroep van den verwonde ‘red u, red u!’ kwam de heer Van Oppen, gevolgd door zijn oudste dochter toegeloopen, en nu begon de slachting opnieuw. De heer Van Oppen, op wien de onverlaat het meer bijzonder had gemunt, ontving een schot in de zijde en verscheidene dolksteken: het slachtoffer wilde nog vluchten maar zeeg weldra neder, om niet meer op te staan. Mej. Van Oppen, die haar teedergeliefde vader wilde te hulp snellen, werd ook door den onmensch niet gespaard. Ook zij ontving eene diepe wonde aan den rechterarm, waaraan zij, na hevige pijnen en smarten geleden te hebben, kort daarna is overleden. De toestand van den jongen E. Van Oppen is naar omstandigheden bevredigend. De moordenaar is inmiddels aangehouden en in verzekerde bewaring gesteld.
7
Heerlen, 1883 Cesar Timmermans had net wat opgeruimd in de tuin en in de schuur toen zijn buurman naar buiten kwam. De mannen maakten wel vaker een praatje bij de heg. Het was najaar en veel werk was er in de tuin niet meer te doen. De najaarszon voelde nog aangenaam. Cesar had behoefte aan buitenlucht, in huis was het te benauwd. Jeuf moest prei, uien en selderie uit de tuin halen voor de soep. Dat waren de beste medicijnen voor een gezond leven, had zijn vrouw van haar moeder geleerd. Zodoende stond hun tuin vol groenten. Cesar had andere zaken aan zijn hoofd, voor tuinieren had hij geen tijd en weinig interesse. Zijn zoon Emiel had eerder weleens wat onkruid geschoffeld, al was dat meestal met tegenzin. Maaike, zijn vrouw, zette stokbonen. Die groeiden vanzelf de hoogte in. Cesars bijdrage bestond uit het spitten van een paar rijen zodat zij de bonen kon poten. Bewonderend stond Maaike bij de lange stokken, als de eerste groene topjes boven de grond uitstaken. Dat Cesar niet vaker in de tuin werkte zat haar dwars. Ze moest nu te veel groente bij de boeren kopen. Vroeger was dat anders geweest. Toen hij nog niet met zijn kop in al die processen zat. Toen er nog genoeg inkomen was van de winkel. Vaak stelde ze Jeuf ten voorbeeld. Die deed voor het huishouden wat een man hoorde te doen. Jeuf had hart voor de tuin. Zijn fruitbomen leverden een goeie opbrengst. Hij gaf de buurvrouw soms een mandje pruimen of een emmer appels en peren. Cesar nam niet eens de moeite om zijn bomen te snoeien. De oogst was in de loop der jaren verworden tot niet meer de moeite waard. 8
Maaike, die in de keuken bezig was, hoorde de mannen met elkaar praten. Ze schoof een stoel bij het raam, dat ze op een kier opende, zette de korf met sokken op tafel en begon met het stopwerk. Cesar was niet de makkelijkste. Hij verzweeg zaken voor haar, dat wist ze zeker. Als ze vragen stelde kreeg ze geen antwoord. De problemen die hij al jaren met de Maastrichtse advocaat had, waren hem boven het hoofd gegroeid. Toen ze daar een keer voorzichtig een opmerking over maakte, viel dat verkeerd. ‘Denk je dat het nog goed komt?’ Dat waren de enige woorden geweest die ze had uitgesproken. ‘Waarom mag ik niet weten hoe de zaken ervoor staan?’ had ze nog onderdanig gevraagd. ‘Omdat jij daar toch geen verstand van hebt’, had hij gezegd en hij was vertrokken. ‘Ik heb gehoord dat je weer een boekje hebt laten schrijven met aanklachten tegen die advocaat’, zei Jeuf. ‘Ik dacht dat het allemaal al lang achter de rug was?’ Hij viste naar de inhoud van die geschriften, waarover veel en al lang gesproken werd in Heerlen. Jeuf leunde op een stok en keek naar de wolken. Cesar reageerde niet meteen. Hij was te zeer in gedachten. De zorgen om zijn zwakhoofdige zoon belastten hem bijna dag en nacht, hoewel de jongen al twee jaar uit huis was. De rechtszaken waarin hij verwikkeld was kostten hem handen vol geld en bezorgden hem slapeloze nachten. Maar dat alles zou hij zijn buurman niet aan de neus hangen. ‘Nee,’ zei Cesar, ‘ik heb niks laten schrijven, dat heb ik zelf gedaan.’ Jeuf deed alsof de zaak hem maar matig interesseerde. Hij haalde de pijp uit zijn tas en begon omstandig tabak uit elkaar te trekken. Zo nonchalant mogelijk zei hij: ‘O, ik meende gehoord te hebben …’ 9
‘Ja, gehoord, gehoord, geroddel, ik heb het allemaal zelf geschreven en uit mijn smalle beurs betaald.’ ‘Het moeten behoorlijke boekwerken zijn, zeggen ze, wanneer heb je ze dan geschreven? Je hebt ze in de koffiehuizen gelegd. Ik kom daar nooit, maar ik heb zoiets opgevangen.’ Dat mensen hem er voortdurend naar vroegen hield Jeuf voor zich. Ze dachten vast dat hij er als buurman vaak over zou spreken met Cesar. Niets was minder waar. Een enkele keer, zoals nu, trof hij Cesar in de tuin. Voor het eerst durfde hij hem naar de boeken te vragen. Jeuf probeerde zich voor te stellen hoe de buurman in zijn huis zat met papier en potlood, het werk in de winkel met koloniale waren overlatend aan zijn jongere vrouw. Geen wonder, dacht hij, dat hij een smalle beurs had. ‘Het moet je wel veel waard zijn dat je daar alle tijd en geld in steekt, na alles wat je al is overkomen.’ Een merel streek neer op de tak van de kersenboom. Cesar keek hoe de vogel zijn veren gladstreek, rechtte zijn rug en haalde eens wat dieper adem, alsof hij moe was. ‘Luister Jeuf, iemand moet het doen. Iemand moet het durven opnemen tegen die hoge heren die menen zich alles te kunnen permitteren over onze ruggen. Ik ben schandalig behandeld en zal mij tot de laatste snik verzetten tegen zulk onrecht. Ze hebben mij en mijn gezin bijna te gronde gericht. Je hebt toch zelf gezien hoe de deurwaarder met de gendarmes ons huis leeghaalde en hoe het is afgelopen met die openbare verkoop van mijn grond.’ Hij stak zijn handen in de zakken en keek strijdlustig naar Jeuf: ‘Maar ik, ik zwicht niet. Ook al bezit ik zo goed als niets meer. Ik zal vechten tot het bittere einde. Dat die Schinderhannes uit Maastricht maar oppast.’ De buurman trok behoedzaam aan zijn pijp, kijkend naar 10
het tot leven gewekte vuurtje bij zijn gezicht en naar de rook die hij uitblies. ‘Men moet toch ook kunnen vergeten en vergeven. Dat gevecht met die advocaten kost je de beste jaren van je leven. En niet alleen van het jouwe.’ Jeuf schrok van zijn eigen woorden. Cesar en vergeven, dacht Maaike toen ze het hoorde. Dat lag niet in het karakter van haar man. ‘Nooit.’ Had het zin om Cesar goede raad te geven? Jeuf plukte een blaadje van de heg en keek naar het huis van zijn buren. Slecht onderhouden, constateerde hij. Wanneer was het houtwerk voor het laatst geverfd? ‘Sinds mijn huwelijk in 1850 leef ik al in de verdrukking.’ Cesar sprak nu met stemverheffing. ‘Wat hebben ze mijn eerste vrouw niet aangedaan? Het is haar dood geworden, de arme ziel. Met twee kleine kinderen achterblijven, Jeuf. Weet je hoe dat is? De problemen met mijn zoon zijn door die ellende veroorzaakt. Dat bisschop Paredis zich daar indertijd mee bemoeid heeft, neem ik hem nog steeds kwalijk.’ Hoe Cesar over de bisschop dacht was algemeen bekend. Jeuf kon er met moeite naar luisteren. Als goede katholiek verdroeg hij dergelijke beschuldigingen aan het adres van de bisschop niet. Dat monseigneur schuld zou hebben aan de dood van een vrouw? Cesar maakte zich niet geliefd bij de mensen met dergelijke beweringen. Dat wist Maaike maar al te goed. Ze schoof de stoel wat dichter naar het raam. Cesar voelde dat Jeuf hem niet zou steunen, maar niemand moest denken dat hij deze strijd zonder reden voerde. Of Jeuf het horen wilde of niet, Cesar zou hem de feiten uit de doeken doen. ‘Mijn eerste vrouw en haar priesterbroer mochten geen 11
handtekening zetten onder stukken die met hun erfenis te maken hadden. De biechtvader had het ze verboden.’ ‘Dat kun je niet menen, Cesar.’ ‘Ja zeker. Zo waar als ik hier sta. Ik lieg niet. Leer mij de geestelijken kennen, die schijnheilige bende.’ Jeuf keek in verwarring naar Cesar, verschoof een voet en plukte nog een takje uit de heg. ‘Je kunt toch niet alle geestelijken over één kam scheren’, meende Jeuf. ‘Jij hebt de familie van mijn eerste vrouw nooit gekend, nee natuurlijk niet. Mijn vrouw kwam van de familie Dreissens, er waren maar twee kinderen. Mijn vrouw, en dus die broer die priester was.’ Jeuf deed alsof hij nadacht. ‘Dreissens, Dreissens … Nee, niet dat ik weet, die naam komt hier niet voor, geloof ik.’ ‘Toen mijn schoonvader stierf, erfden de moeder en de twee kinderen een dennenbos van vijftien hectaren. Maar zoals je weet, als het om geld gaat zijn zelfs familieleden als wolven onder elkaar.’ Dat beaamde Jeuf, niet dat hij het zelf had meegemaakt maar het was algemeen bekend. Voorbeelden te over. ‘Een oom beweerde dat hij recht had op een gedeelte van de erfenis omdat hij indertijd het bos had ingezaaid, maar mijn schoonmoeder en haar twee kinderen hadden daar nooit iets van vernomen. Anders zou dat toch wel ter sprake zijn gebracht? Als het echt zo was, hadden ze dat toch moeten weten?’ Cesar keek Jeuf aan alsof hij een reactie verwachtte, maar die knikte alleen maar. ‘Toen de oom stierf, gingen familieleden naar de rechtbank om hun gelijk te halen. Ze wilden per se een kwart van de opbrengst omdat ze dachten als familie daar recht op te 12
hebben. Maar bij de rechtbank moesten mijn schoonmoeder, mijn vrouw en haar broer onder ede verklaren dat er nooit eerder over was gesproken, zeker niet door de oom zelf. Mijn schoonmoeder tekende meteen. Maar wat dacht je: toen we bij de advocaat in Roermond zaten, stond er opeens een bode van de bisschop aan de deur. Monseigneur wilde de priester spreken. Komt Eduard even later terug, bleek en ontdaan, en zegt: “Monseigneur heeft mij zonder dat ik iets kon zeggen verboden den eed te doen.” Ik was sprakeloos, mijn vrouw begon te huilen. De advocaat protesteerde natuurlijk en riep: “Monseigneur heeft hier niets mee te maken!”’ Cesar keek Jeuf aan. Die leek nog bezig te verwerken wat er gezegd was. Cesar ging door nu hij de aandacht van Jeuf had. ‘“Als priester ben ik gedwongen mij aan de wil van monseigneur te onderwerpen. Monseigneur heeft te voorzien in mijn tekortkoming”, zei haar broer.’ Cesar stampte met een voet op de grond. ‘Ik kan er nog kwaad over worden. Het is toch een schande.’ Jeuf knikte. Als dit waar was had Cesar gelijk. ‘Aan zijn zuster liet de monseigneur weten dat zij natuurlijk wel de eed kon doen. Maar mijn vrouw was zo onzeker en nerveus dat zij ook niet tekende. Ik was razend op de bisschop en zijn kliek en het ergste was dat mijn zwager later de opdracht kreeg alles in het werk te stellen om alsnog de eed af te leggen, maar toen was het te laat. Nu ik erover spreek, word ik weer des duivels.’ Jeuf had er spijt van dat hij Cesar had uitgevraagd, nu hij zag dat zich weer een behoorlijke kwaadheid van zijn buurman meester maakte. Bang dat er nog een langer verhaal zou volgen, zei hij dat hij maar eens verder moest met zijn groente. Jeuf keek naar de wolken en merkte op dat er misschien 13
regen zou komen. Cesar was daar niet in geïnteresseerd. Met zijn ogen hield hij Jeuf vast. ‘Het erge was dat mijn vrouw me pas dagen later durfde te vertellen dat ook haar biechtvader haar verboden had de eed te doen. En net als bij haar broer probeerden ze haar daarna toch die eed te laten doen. Op een dag dat ik niet thuis was, kwamen ze zelfs met de papieren aan huis. Maar zij durfde niet. Ik denk achteraf dat ze toen al te ver heen was. Het arme mens ging gebukt onder gewetensnood.’ Ofschoon Cesar bekendstond als een man die kon overdrijven, kon Jeuf niet verhelen dat hij verbijsterd was over het hele gebeuren. De finesses van deze zaak had hij niet eerder gehoord. Voor Jeuf stond nu ook vast dat de heren geestelijken te ver waren gegaan. ‘Onbegrijpelijk, die ommezwaai van de monseigneur. Dat is bijna niet te geloven.’ ‘Zo waar als ik hier sta’, zei Cesar. ‘Wat zou er gebeurd kunnen zijn dat de monseigneur plotseling een andere mening was toegedaan?’ ‘Omdat ze altijd aan de kant van het gezag staan. Gewone mensen tellen niet. Ze hebben zich de kop laten vol hangen en zijn er ten slotte achter gekomen dat ze de verkeerden hebben geloofd. Met alle gevolgen van dien voor mijn familie en mij. Het kostte hun de gezondheid en handen vol geld.’ ‘Hoe is het afgelopen met die erfenis?’ wilde Jeuf weten. Cesar schudde zijn hoofd. ‘We verloren het proces en moesten de familie van haar oom uitbetalen. Mijn vrouw is geestesziek geworden, en haar broer ook. Die moest zelfs onder curatele worden gesteld omdat hij niet meer voor zichzelf kon instaan. Mijn vrouw is er ten slotte aan doodgegaan en ik bleef zitten, niet alleen met 14