Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat/RIZA
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat/RIZA
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Dit rapport is samengesteld door Wolbers Projecten in opdracht van DirectoraatGeneraal Rijkswaterstaat / RIZA Augustus 2002 Auteurs: Angela Wolbers en Jan Stap Projectbegeleider: Joan Meijerink, RIZA
Foto op de voorkant:
Schrootoverslag in Rotterdam
Wolbers Projecten Onderzoek en gegevensanalyse Elzenhof 19 2631 GG Nootdorp
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1
Inleiding 1.1 Inleiding 1.2 Scheepsafvalstoffenverdrag en -besluit 1.3 Voorzieningenbeleid 1.4 Verrichte onderzoeken 1.5 Aanleiding voor deze overzichtsrapportage 1.6 Doelstelling 1.7 Aanpak
7 7 7 10 11 12 12 13
2
Samenvatting recente onderzoeksprojecten 2.1 ‘Gelost in Nederland’ 2.2 ‘Ladingafval van de binnenvaart’ 2.3 ‘Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep’ 2.4 ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’ 2.5 Project handhaving scheepsafvalstoffen Gelderland
15 15 18 20
3
Het beleid 3.1 Resultaat van de 3 onderzoeken 3.1.1 Inleiding 3.1.2 Resultaat vaarweg/riool 3.1.3 Resultaat vaarweg/speciale behandeling 3.1.4 Resultaat vaarweg/riool/speciale behandeling 3.1.5 Resultaat riool/speciale behandeling 3.1.6 Conclusies 3.2 Beleidsuitspraken interviews
27 27 27 28 29 31 32 32 34
4
Conclusies en aanbevelingen 4.1 Overall conclusies 4.2 Aanbevelingen
41 41 44
21 25
Bijlage 1
BECO: samenstellingsgegevens (in mg/kg)
47
Bijlage 2
BECO: Landelijke emissiecijfers (in kg)
49
Bijlage 3
BECO: vergelijking emissies ladingrestanten binnenvaart met andere emissies
51
Bijlage 4a
SGS: Analyseresultaten per onderzocht schip
52
Bijlage 4b
SGS: Analyseresultaten per onderzocht schip
54
Bijlage 5
SGS: Landelijke emissies
56
Bijlage 6
Vaarweg/riool
58
Bijlage 7
Vaarweg/speciale behandeling
62
Bijlage 8
Vaarweg/riool/speciale behandeling
65
Bijlage 9
Riool/speciale behandeling
67
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
3
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
4
Samenvatting In 1996 is in internationaal verband het Scheepsafvalstoffenverdrag tot stand gekomen. Dit verdrag is in 2000 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en Binnenvaart. Dit zal in werking treden zodra het Scheepsafvalstoffenverdrag door alle landen geratificeerd is. Naar verwachting zal dit rond 2004 gebeuren. De nieuwe wetgeving stelt onder meer eisen aan het laden, lossen en schoonmaken van binnenvaartschepen. Het doel is om emissies vanuit de lading naar het vaarwater te voorkomen. Eén van de gevolgen is dat er voor bepaalde ladingsoorten voorzieningen moeten komen voor de waswaters met ladingresten uit de schepen en dat de overslagbedrijven hiervoor verantwoordelijk zijn. Uit een onderzoek van Regioplan in 1998 is gebleken dat zulke voorzieningen er nog nauwelijks zijn. Schepen worden bijna nooit bij het lossende bedrijf gewassen. Ze worden vaak op een ankerplaats of tijdens de vaart gewassen. Waswater van schepen die droge lading hebben vervoerd, gaat meestal overboord. Het Scheepsafvalstoffenverdrag biedt de nationale overheden de mogelijkheid om bij bepaalde ladingsoorten hogere eisen te stellen dan de minimale. In deze gevallen geeft de Stoffenlijst meerdere mogelijke bestemmingen aan voor de waswaters. De overheid kan een groter milieueffect bewerkstelligen door ervoor te zorgen dat de gewenste voorzieningen bij de losplaats beschikbaar zijn. Hiervoor is aanvullend nationaal beleid nodig. Om hieraan invulling te kunnen geven, zijn sinds 1997 3 onderzoeken verricht naar de emissies van de ladingresten. Deze 3 onderzoeken waren complementair aan elkaar, maar verschilden van benadering. De 3 rapporten doen geen uitspraken over beleidsaspecten. Om overzicht en duidelijkheid te geven over de inhoud van de 3 rapporten heeft RIZA opdracht gegeven tot het opstellen van deze overzichtsrapportage, waarin tevens de implicaties voor het voorzieningenbeleid zijn verwerkt. In dit rapport wordt een samenvatting gegeven van de recente onderzoeksprojecten op het gebied van waswaters met ladingresten. Tevens wordt aangegeven welke conclusies kunnen worden getrokken uit de onderzoeken met betrekking tot het voorzieningenbeleid. Over dit onderwerp zijn ook gesprekken gevoerd met deskundigen bij de ministeries van V&W en VROM. Geconcludeerd wordt dat zowel de onderzoeken als de deskundigen steenkolen, cokes, slakken, ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts en metaalschroot aanwijzen als ladingsoorten waarbij extra sturing nodig is. Graan komt alleen in de onderzoeken naar voren als belangrijke ladingsoort. Het rapport bevat een aanbeveling voor het verplicht stellen van sproeiinstallaties bij de losbedrijven van steenkool, cokes, slakken, ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts en metaalschroot, waarmee de waswaters over de opslag gesproeid kunnen worden. Vanzelfsprekend dient de sproeiinstallatie uitgerust te zijn met een systeem dat de verontreiniging opvangt zodat deze niet in het oppervlaktewater komt. De sproeiinstallaties kunnen het beste geregeld worden in de Wvo-vergunningen van de losbedrijven. De gewenste uniformiteit kan op andere wijze dan via een AMvB bereikt worden.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
5
Daarnaast wordt aanbevolen om bedrijven die granen lossen, te verplichten tot het hebben van een riool voor het afvoeren van de waswaters. Het riool moet aangesloten zijn op het gemeentelijke riool of op een eigen waterzuiveringsinstallatie. Voorgesteld wordt om na te gaan of voor het eisen van deze voorzieningen bij losbedrijven van granen een AMvB het meest geschikte instrument is. Wat betreft de ladingsoort natriumhydroxide wordt nader onderzoek aanbevolen.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
6
1 Inleiding 1.1 Inleiding
Op 9 september 1996 is in Straatsburg het Scheepsafvalstoffenverdrag1 (SAV) tot stand gekomen tussen Zwitserland, Duitsland, Frankrijk, België, Luxemburg en Nederland. Het verdrag is opgesteld onder auspiciën van de Coördinatie Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Naar verwachting zal het verdrag binnen enkele jaren door alle Rijnoeverstaten geratificeerd zijn. Het verdrag stelt regels aan de inzameling van afvalstoffen aan boord van schepen en de afgifte aan, en inname door, overslaginstallaties en ontvangstinrichtingen. Het Scheepsafvalstoffenverdrag is inmiddels geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart2 (SB). Dit besluit zal in werking treden zodra het SAV door alle landen geratificeerd is. Het SAV en het SB hebben betrekking op 3 deelterreinen: A olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen, B afval van de lading en C overige scheepsafvalstoffen. Dit onderzoek gaat over een deel van het scheepsafval, namelijk het afval van de lading. Het onderzoek is verricht in opdracht van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA). Het RIZA is het onderzoeks- en adviesinstituut van Rijkswaterstaat op het gebied van zoetwater. Dit hoofdstuk beschrijft de achtergronden van het onderzoek. Paragraaf 1.2 gaat in op de voorschriften die het SB stelt met betrekking tot het afval van de lading. In paragraaf 1.3 is uitgelegd wat bedoeld wordt met het begrip voorzieningenbeleid. In paragraaf 1.4 is kort aangegeven welke onderzoeken er al zijn verricht in het kader van het voorzieningenbeleid. De aanleiding van deze overzichtsrapportage, de doelstelling en de aanpak zijn achtereenvolgens beschreven in de paragrafen 1.5, 1.6 en 1.7. 1.2 Scheepsafvalstoffenverdrag en -besluit
Het Scheepsafvalstoffenverdrag heeft tot doel om het lozen van afval te verhinderen en de afvalproductie te verminderen. Een belangrijk uitgangspunt is dat de vervuiler betaalt. Door de regels internationaal te uniformeren wordt concurrentievervalsing tegengegaan. Het Nederlandse Scheepsafvalstoffenbesluit sluit hierbij aan. Omdat dit rapport zich beperkt tot het afval van lading, geven wij hieronder alleen in het kort aan welke regels betrekking hebben op het ladingafval. Hoofdstuk 3 van het Scheepsafvalstoffenbesluit stelt eisen aan het laden, lossen en schoonmaken van de schepen. Het doel is om emissies vanuit de lading naar het vaarwater te voorkomen. De emissies ontstaan doordat ladingresten uit het schip gespoeld worden na het lossen, en doordat tijdens het laden en lossen lading gemorst wordt op schip en kade.
1
Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293). 2 Besluit van 18 december 2000, Staatsblad 2001, 48.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
7
In de Stoffenlijst, een bijlage bij het Scheepsafvalstoffenbesluit, wordt per goederensoort aangeduid welke losstandaard bij het nalossen moet worden bereikt en hoe omgegaan moet worden met waswaters en ladingresten.
Figuur 1 Deel uit de Stoffenlijst.
Restlading – ladingrestant
Het SB maakt onderscheid tussen de begrippen ‘restlading’ en ‘ladingrestant’. De restlading is de lading die na het lossen in de ladingtank of het laadruim is achtergebleven. Als de ladingtank vervolgens is nagelensd, of het laadruim is schoongeveegd of vacuümgereinigd, en er blijft nog lading achter die zo niet verwijderd kan worden, dan is er sprake van ladingrestant.
Losstandaard
Het SB bepaalt dat een schip na het lossen in schone toestand moet worden opgeleverd. Bij droge lading is de losstandaard ‘bezemschoon’ de minimumnorm, bij natte lading is dat ‘nagelensd’. De restlading wordt zoveel mogelijk toegevoegd aan de geloste lading (art. 36, 42 en 43). In de Stoffenlijst zijn enkele goederen aangewezen waarvoor een verdergaande norm geldt als het ruim aansluitend gewassen wordt, namelijk ‘vacuümschoon’ (art. 42). Vacuümschoon wil zeggen dat het ruim zo goed mogelijk leeggezogen moet worden met de vacuümtechniek. Voor eenheidstransporten3 gelden uitzonderingen op de reinigingsverplichtingen (art. 58 – 61).
Wasverplichting
Als in de Stoffenlijst achter een goederensoort in kolom 4 en/of 5 iets is ingevuld, dan moet het laadruim of de ladingtank gewassen worden (art. 45 en 46). Dit wassen hoeft niet persé op de losplaats te gebeuren. Het losbedrijf kan de schipper ook doorverwijzen naar een voorziening buiten de losplaats, waar tevens het waswater in ontvangst wordt genomen (art. 47).
Waswater
In de kolommen 3, 4, en 5 geeft de Stoffenlijst per goederensoort aan wat met het waswater dient te gebeuren. Kolom 5: S
Als in kolom 5 een ‘S’ is ingevuld dan moet het waswater met ladingrestant ingenomen worden en een bijzondere behandeling krijgen (art. 45). De behandelwijze hangt af van de aard van de lading, bijvoorbeeld over de overgeslagen
3
Transporten waarbij tijdens opeenvolgende reizen in het laadruim of de ladingtank van een schip dezelfde lading of een andere lading, waarvan het transport geen reiniging van het laadruim of de ladingtank vereist, wordt vervoerd (SB, art. 1, lid 3, e.).
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
8
lading spuiten, behandeling in een zuiveringsinstallatie of verwerking in een installatie voor afvalwater. In een aantal gevallen is de behandelwijze gespecificeerd in een voetnoot bij de Stoffenlijst. Kolom 4: A,B
Staat er een losstandaard aangegeven in kolom 4, dan moet het waswater worden ingenomen en via de bedrijfsriolering worden afgevoerd (art. 46).
Kolom 3: A,B
Staat er een losstandaard aangegeven in kolom 3, dan wordt het waswater in het ruim achtergelaten ten behoeve van latere lozing in de vaarweg (art. 48, 62).
- 1 kolom ingevuld
Als slechts in één van de kolommen iets is ingevuld, is alleen die handeling toegestaan. Een voorbeeld is kopererts. Het waswater met resten kopererts moet gesproeid worden over de opslag op de wal. Als die voorziening er niet is, dan zijn er 2 mogelijkheden: of de lading wordt hier niet gelost (art. 32, 33), of de schipper wordt een ontvangstvoorziening toegewezen voor het afgeven van het afvalwater (art. 49).
- meerdere kolommen
Bij veel goederensoorten is in meerdere kolommen iets ingevuld. In een overleg tussen de vertegenwoordigers van de verdragsstaten over het SAV is de vraag aan de orde geweest hoe in die gevallen moet worden gehandeld. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de schipper bij deze ladingsoorten zelf kon kiezen uit de gegeven mogelijkheden wat hij met het waswater zou doen. Maar dan zou vanzelfsprekend steeds de goedkoopste optie gekozen worden, en niet de meest gewenste vanuit milieuoogpunt. Op initiatief van de Nederlandse afvaardiging is toen in de CCR afgesproken dat iedere verdragsstaat in deze gevallen mag voorschrijven dat bestaande voorzieningen worden benut. Dit heeft erin geresulteerd dat in het Nederlandse Scheepsafvalstoffenbesluit de Stoffenlijst ‘van-rechts-naar-links’ gelezen wordt. Eerst moet gekeken worden naar de meest rechtse ingevulde kolom. Als de hiervoor benodigde voorziening er echter niet is, dan wordt gekeken naar de eerste kolom die links daarvan is ingevuld. Als er 3 kolommen zijn ingevuld, dan komt de meest linkse in aanmerking als ook de 2e benodigde voorziening niet aanwezig is. Een voorbeeld is ijzererts. Het waswater moet volgens kolom 5 over de opslag gesproeid worden. Als hiervoor geen voorziening is, kan het water volgens kolom 4 afgevoerd worden via het bedrijfsriool, mits de ruimen voor het wassen goed schoon zijn gemaakt (bezemschoon). Zijn er geen bruikbare rioleringsvoorzieningen, dan mag het waswater met ijzerertsrestant volgens kolom 3 in het ruim achtergelaten worden ten behoeve van latere lozing in de vaarweg. Ook dan geldt dat het ruim vóór het wassen eerst goed bezemschoon gemaakt moet zijn.
Losverklaring
Dat de ruimen voor het wassen goed zijn schoongemaakt moet blijken uit de losverklaring die aan boord moet zijn (art. 53 – 57).
Regenwater, buiswater,
Voor de bestemming van regenwater, buiswater en ballastwater dat zich in de laadruimtes bevindt, gelden dezelfde regels als voor het waswater.
ballastwater Verantwoordelijkheid
Het Scheepsafvalstoffenbesluit regelt verder wie verplicht is om de maatregelen te treffen en wie de kosten draagt (art. 69 – 72).
Morsen
De meeste maatregelen hebben betrekking op de behandeling van ladingresten in de laadruimen of ladingtanks. Eén artikel in het SB geeft aan dat bij het laden en lossen het schip vrij van overslagresten moet worden gehouden. Als er toch
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
9
overslagresten zijn ontstaan, dan moeten deze na het laden of lossen van het schip worden verwijderd en zoveel mogelijk worden toegevoegd aan de lading. 1.3 Voorzieningenbeleid
Uit het Scheepsafvalstoffenbesluit volgt dat de volgende typen voorzieningen nodig kunnen zijn, afhankelijk van de ladingsoort: 1. voorzieningen om te voorkomen dat lading naast het laadruim op het schip belandt; 2. voorzieningen voor het nalossen (vegen, zuigen, nalensen) van laadruimen en ladingtanks; 3. voorzieningen voor het wassen van laadruimen en ladingtanks; 4. voorzieningen voor het in ontvangst nemen van afvalwaters met ladingresten aan de wal, voor lozing op een riool met zuiveringsinstallatie of voor een bijzondere behandeling. Er is op dit moment geen compleet beeld van het huidige voorzieningenniveau. Wel is duidelijk dat er bij de bedrijven waar ladingen gelost worden nog nauwelijks voorzieningen aanwezig zijn om afvalwaters in te nemen. Dit probleem is uitgebreid beschreven in paragraaf 2.2, waarin het rapport ‘Ladingafval van de binnenvaart’ van Regioplan Stad en Land aan de orde komt. Met name de voorzieningen genoemd bij de punten 1 en 4 zijn onderwerp van discussie. Het SB schrijft niet voor hoe het schip bij het laden en lossen vrij van overslagresten moet worden gehouden. En, zoals in de vorige paragraaf beschreven, in de Stoffenlijst staan achter sommige goederensoorten meerdere mogelijke bestemmingen voor het afvalwater. De overheid staat hier voor een beleidskeuze. Deze beleidskeuze wordt het ‘voorzieningenbeleid’ genoemd. Er is in Nederland een discussie gevoerd en nog gaande, over de vraag of we wel het maximale voorzieningenniveau moeten nastreven. Dit hangt samen met de inschatting hoe ernstig de milieuvervuiling als gevolg van ladingafval is en hoe moeilijk het zal zijn om de voorzieningen te realiseren. In de discussie speelt een rol dat de kosten van de verhoging van het voorzieningenniveau in verhouding moeten zijn met het milieuvoordeel dat ermee wordt behaald. Er zijn verschillende redenen waarom de Nederlandse overheid het wenselijk acht om, althans voor bepaalde goederensoorten, het voorzieningenniveau voor inname van waswaters aan de wal, te verhogen. We gaan hier nog nader op in in paragraaf 3.2. Eén van de redenen is dat het SB momenteel tot een oneerlijke concurrentiesituatie zou leiden. Immers, het ene bedrijf heeft de voorziening wel, is verplicht deze te gebruiken en moet dan hogere kosten maken. Terwijl een bedrijf dat de voorziening niet heeft, goedkoper kan werken. Om deze concurrentievervalsing tegen te gaan, moet de overheid beslissen bij welke typen overslagbedrijven (voor welke goederensoorten) alle bedrijven dezelfde soort voorzieningen voor inname van waswater moeten hebben. Kortom, de volgende vragen moeten beantwoord worden: • Is er beleid nodig, aanvullend aan het SB, om te voorkomen dat het vanrechts-naar-links-lezen van de Stoffenlijst steeds zal eindigen in de meest linkse optie? • Zo ja, welke voorzieningen, voor welke goederensoorten, zijn dan nog nodig?
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
10
Daarnaast is er verschil van mening over de vraag met welke wettelijke middelen het gewenste voorzieningenniveau het beste bereikt kan worden. Met behulp van een (direct werkende) AMvB zal de verplichting tot het opzetten van voorzieningen het snelst, en ook uniform, geregeld zijn. Regioplan Stad en Land pleit ervoor om dit niet te doen en juist in de locatievergunningen van de (± 4000) laad- en losbedrijven eisen te stellen aan het laden en lossen van binnenvaartschepen4. De vergunningverlener kan per bedrijf kijken welke voorzieningen nodig en mogelijk zijn en met het bedrijf afspraken maken over hoe en wanneer de voorzieningen gerealiseerd moeten zijn. De heer K. van Dijk van het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart daarentegen, is er vanuit zijn ervaring met gemeentes, voorstander van dat regels voor laden en lossen in een AMvB vastgelegd worden. Als redenen geeft hij aan dat gemeentes losplaatsen vaak niet als inrichting zien, en dat gemeentes vaak tegenstrijdige belangen hebben bij zulke inrichtingen5. 1.4 Verrichte onderzoeken AVV
Om inzicht te krijgen in de consequenties van de beleidskeuze, was in de eerste plaats kennis nodig over de ladingen die in Nederland worden gelost. De Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) van het ministerie van V&W beschikt over ladinggegevens in het Informatie en Volgsysteem van de Scheepvaart IVS90. De interdepartementale projectgroep die de implementatie voorbereidde van het SAV, liet de AVV een onderzoek uitvoeren naar de ladingen die in Nederland per binnenvaart vervoerd worden. AVV nam de gegevens over de ladingen die in 1996 gelost zijn. Vervolgens berekende AVV per ladingsoort hoeveel ladingrestant er in het waswater, volgens de gegeven mogelijkheden van de Stoffenlijst, op de vaarweg en op het riool geloosd kan worden en hoeveel waswater bestemd kan zijn voor een speciale behandeling. Uiteindelijk resulteerde de berekening onder andere in een voorspelling van de hoeveelheid ladingrestant die in het oppervlaktewater zal komen bij minimaal en bij maximaal voorzieningenbeleid. Met ‘minimaal voorzieningenbeleid’ wordt bedoeld dat de overheid ervoor kiest om géén extra voorzieningen voor inname van waswater voor te schrijven, in aanvulling op het SB. Er is vanuitgegaan dat het van-rechts-naar-links-lezen van de Stoffenlijst dan steeds zal resulteren in het toepassen van de meest linkse maatregel. De onderzoeken worden uitgebreid behandeld in Hoofdstuk 2.
Een belangrijke opmerking bij alle 3 de onderzoeken is, dat steeds uitgegaan is van de situatie waarin het Scheepsafvalstoffenbesluit van toepassing is. De variant ‘minimaal voorzieningenniveau’ is dus niet gelijk aan de huidige praktijk! In de huidige situatie wordt er meer ladingrestant op het vaarwater geloosd dan bij het bedoelde minimale voorzieningenniveau het geval zou zijn. Want onder het regime van het SB worden de ruimen vóór het wassen volgens de losstandaard schoongemaakt, terwijl ze nu vaak ‘schopschoon’ worden afgeleverd. Daarnaast is het minimale voorzieningenniveau onder het SB een hoger voorzieningenniveau dan het nu bestaande.
4 5
Rapport ‘Ladingafval van de binnenvaart’, Regioplan Stad en Land, nov. 1998. Mondelinge mededeling dhr. K. van Dijk, CBRB, 15-1-2002.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
11
Regioplan Stad en Land
Ongeveer gelijktijdig met de AVV deed Regioplan Stad en Land in opdracht van het Ministerie van VROM onderzoek naar de voorzieningen voor ladingafval bij loslocaties.
BECO
Het RIZA liet vervolgens door BECO een literatuuronderzoek uitvoeren naar de emissies (CZV, Nkj, zware metalen, PCB, PAK, e.d.) die ontstaan door het lozen van de ladingresten. BECO heeft de resultaten van het AVV-onderzoek als uitgangspunt genomen. Deze aanpak bleek wel voldoende gegevens op te leveren over landbouwproducten en voedingsstoffen, maar over veel andere goederen niet.
SGS
In aanvulling op het BECO-onderzoek is door SGS Ecocare nog een tweede onderzoek gedaan naar de emissies. SGS deed dit door monsters te nemen van de waswaters van 13 schepen. Dit spoelwateronderzoek was zoveel mogelijk gericht op goederen waarvan de samenstelling nog niet voldoende bekend was geworden uit het BECO-onderzoek. Daarnaast zijn bepaalde aannames uit het AVV-onderzoek geverifieerd. 1.5 Aanleiding voor deze overzichtsrapportage
In het kader van het Scheepsafvalstoffenverdrag zijn er in de afgelopen jaren drie rapporten verschenen over waswaters met ladingrestanten. Een rapportage van AVV, een van BECO en een van SGS. De drie rapporten moeten worden gezien als complementair aan elkaar, maar verschillen in benadering van de problematiek. Verder verschillen de beschreven onderzoeken in uitvoeringswijze. Om de toegankelijkheid van de rapportages te verhogen heeft RIZA opdracht gegeven tot het opstellen van een overzichtsrapportage, waarin tevens de implicaties voor het voorzieningenbeleid op- en overslag zijn verwerkt. 1.6 Doelstelling
De doelstelling van de overzichtsrapportage is het scheppen van overzicht en duidelijkheid bij overheid en branches over de inhoud van de 3 onderzoeksrapporten. Hiermee moet de kans verminderen op een verkeerde interpretatie van de resultaten van de 3 onderzoeken. Dit vormt bijvoorbeeld een probleem bij de argumentatie voor het wel/niet inzetten van een AMvB waarvoor een aanzet is gedaan. De 3 rapporten doen geen uitspraken over beleidsaspecten. Het is de bedoeling dat de overzichtsrapportage dit wel doet, met het oog op het te ontwikkelen voorzieningenbeleid, en dat het aangeeft in welke gevallen maatregelen getroffen dienen te worden en welk type maatregel het betreft. Het rapport bevat de volgende onderdelen: • Aanleiding, achtergrond, invalshoek en onderzoeksmethode van de rapporten van AVV, BECO en SGS; • Conclusies van de 3 deelrapporten, hoe moeten deze worden vergeleken; • Overall conclusie t.a.v. ladingresten, welke emissies mogen we verwachten en wat betekent dit voor de kwaliteit van het oppervlaktewater; • Acties/maatregelen die nodig zijn om gevolgen te voorkomen (m.n. m.b.t. het voorzieningenbeleid); • Op basis van ladingsoort aanbrengen van prioriteit in de te nemen maatregelen; • Betekenis van de voorgaande punten voor het SAV en het voorzieningenbeleid op- en overslag.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
12
Het is de bedoeling dat het rapport wordt gegenereerd uit de 3 genoemde rapportages en door bevraging van de projectleider en de opdrachtgever DG Water. De overzichtsrapportage houdt dezelfde kaders aan als de 3 rapportages waarover het overzicht wordt gegeven, behalve daar waar het de beleidsaspecten en de gevolgen voor oppervlaktewater betreft. D.w.z.: • De overzichtrapportage beperkt zich tot ladingrestanten en gaat niet in op andere aspecten van emissies van de scheepvaart; • De overzichtsrapportage beperkt zich, i.t.t. de 3 rapportages niet tot het schip, maar gaat daar waar er relaties zijn met het voorzieningenbeleid in op de wallocatie; • Geen detailbeschrijvingen van zuiveringstechnische voorzieningen. 1.7 Aanpak Onderzoeken
De rapporten van de onderzoeksprojecten zijn bestudeerd. In het volgende hoofdstuk is de inhoud van de rapporten samengevat. Bij ieder onderzoek is gekeken naar de achtergrond, afbakening en onderzoeksmethode. Ook is ruim aandacht besteed aan elementen die van belang zijn voor een juiste interpretatie van de resultaten, zoals tekort aan informatiebronnen, aannames, representativiteit. Naast de afgeronde onderzoeken is er een lopend project in Gelderland. Dit wordt in Hoofdstuk 2 ook kort beschreven. Vervolgens zijn de onderzoeksresultaten van AVV, BECO en SGS met elkaar gecombineerd. Dit proces is in paragraaf 3.1 beschreven. In paragraaf 3.1.6. is verwoord welke conclusie uit de onderzoeken kan worden getrokken. Hier wordt antwoord gegeven op de vraag: Voor welke ladingsoorten is het het belangrijkst dat de overheid voorzieningen voorschrijft?
Interviews
Daarna zijn gesprekken gevoerd met deskundigen over de vragen die van belang zijn voor het voorzieningenbeleid. De volgende personen zijn geïnterviewd: Joan Meijerink Bart Hellings Bert Veraart Ludger Stoffers Hans Nuhoff Fabian van Rossum Krystof Krijt
RIZA Ministerie van V&W, DGW Ministerie van V&W, DGW, Rijnvaartcommissaris Ministerie van VROM, DGM\SAS RWS RWS, dir. ZH Ministerie van VROM, DGM\BWL
De resultaten van de gevoerde gesprekken zijn weergegeven in het tweede deel van Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 is de overall conclusie, van zowel de onderzoeken als de interviews, beschreven.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
13
Foto 2: Het lozen van waswater met steenkoolresten.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
14
2 Samenvatting recente onderzoeksprojecten In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van 4 afgeronde onderzoeken en 1 nog lopend project, over ladingresten en de voorzieningen voor ladingafval bij loslocaties. Het gaat om: • Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV): ‘Gelost in Nederland’ • Regioplan Stad en land: ‘Ladingafval van de binnenvaart’ • BECO Milieumanagement & Advies: ‘Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep’ • SGS Ecocare: ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’ • Integrale Milieucontrole Gelderland (IMC): project handhaving scheepsafvalstoffen Gelderland. Per onderzoek wordt de aanpak, de resultaten en de betrouwbaarheid beschreven. In Hoofdstuk 3 worden de onderzoeken van AVV, BECO en SGS met elkaar in verband gebracht en de conclusies getrokken met betrekking tot het voorzieningenbeleid. 2.1 ‘Gelost in Nederland’
Een analyse van het lossen door binnenvaartschepen in Nederland, geschreven door R.A. Visser, V&W, Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV), augustus 1998. Vraagstelling
Aanpak
De interdepartementale projectgroep die de implementatie voorbereidde van het SAV, vroeg de AVV om de volgende vragen te beantwoorden: 1.
Lossen van ladingen. Wat wordt waar gelost, in welke hoeveelheden? In welke mate vinden eenheidstransporten (=dedicatievaart) plaats?
2.
Ontstaan van waswaters onder het regime van het SAV. Welke hoeveelheden waswater zullen op welke plaatsen met welke hoeveelheden ladingresten van welke goederensoorten ontstaan?
3.
Verwijdering van waswaters als het SAV geldt. Wat zal hiervan op de vaarweg mogen worden geloosd, wat moet via de riolering worden verwerkt en wat moet een speciale behandeling ondergaan? Voor welk aanbod van waswater bestaat er een keuze voor lozing of verwerking? Wat betekent dat voor de lozingsvracht of vraag naar capaciteit voor voorzieningen?
4.
Kosten. Beïnvloedt het SAV de vervoerskosten zodanig, dat verladers omzien naar andere vervoerswijzen (risico van ongewenste Modal Shift)?
De AVV heeft gegevens uit het informatie- en volgsysteem IVS 90 over het jaar 1996 gebruikt. Alle belangrijke sluizen en verkeersposten zijn hierop aangesloten. Het bevat informatie over: welke lading, hoeveel, waar is gelost, en of het schip in de volgende reis weer hetzelfde vervoerde. Ca. 40 % van de reizen is echter niet geregistreerd. Aan de hand van cijfers van het CBS zijn de resultaten ‘opgeschaald’.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
15
Bij het schatten van de hoeveelheden ladingresten zijn de volgende uitgangspunten gebruikt: • Schepen die in de volgende reis dezelfde ladingsoort vervoeren, hoeven niet te worden schoongemaakt. • Schepen die in de volgende reis een andere ladingsoort vervoeren, moeten altijd worden nagelost en gewassen. • Een laadruim heeft gemiddeld een laadvermogen van 1000 ton en een beladingsgraad van 75 %. • Na het vegen blijft er 250 kg ladingresten achter, na het zuigen 125 kg. Er wordt met 25 m3 water gewassen, bij sproeien over de ladingopslag wordt 50 m3 water gebruikt. Dedicatievaart en containervaart zijn uitgesloten van het onderzoek naar ladingresten en waswaters. In het AVV-onderzoek is sprake van ‘dedicatievaart’ als een laadruim gevuld is met dezelfde lading als bij de daaropvolgende reis. Volgens de definitie van het Scheepsafvalstoffenbesluit is echter sprake van dedicatievaart als het schip bij de daaropvolgende reis dezelfde lading vervoert, of een andere lading waarvan het transport geen reiniging van het laadruim vereist. Doordat de AVV deze definitie niet kon hanteren, is de berekende hoeveelheid waswater met ladingrest aan de pessimistische kant. Conclusies
Het onderzoek leidde tot de volgende conclusies. 1.
In 1996 werd 136 miljoen ton lading gelost. Hiervan is 68 % vervoerd door motorvrachtschepen, 12 % door vrachtduwbakken en 20 % door motortankschepen.
2.
Ongeveer de helft van de schepen had in de volgende reis weer dezelfde ladingsoort. Dit komt vaak voor bij kleine schepen en bij schepen die olie(producten) vervoeren.
3.
Schattingen van hoeveelheden ladingresten en waswaters: Speciale behandelingen
Aantal
Massa
Massa op
Massa op riool
Sproeien over
Aanbod aan
lossingen
ladingsoort
vaarweg bij
bij maximaal
opslag bij
afvalverwerker
niet
in verdrag
minimaal
voorzieningen-
maximaal
bij maximaal
eenheids-
niet
voorzieningen-
beleid (kg)
voorzieningen-
voorzieningen
transport
genoemd
beleid (kg)
beleid (m3)
beleid (m3)
76.838
1.600.000
200.000
800.000
(kg) 10.600.000
4.500.000
(De hoeveelheden kunnen niet bij elkaar opgeteld worden. Bij optellen zouden sommige ladingrestanten meerdere malen meegeteld worden, als gevolg van de keuzemogelijkheden in de Stoffenlijst.) Massa op vaarweg Bij een maximaal voorzieningenbeleid zal circa 4.400 ton ladingresten op het vaarwater worden geloosd. Dit betreft de ladingsoorten waarvan het waswater volgens het SAV zonder meer op het vaarwater mag worden geloosd; hoofdzakelijk bouwmaterialen als zand en grind. Deze hoeveelheid kan tot 10.600 ton toenemen als in Nederland besloten zou worden geen voorzieningen te eisen voor de inname van waswater van de ladingsoorten waar het SAV een keuze biedt. De extra hoeveelheid (6.200 ton) bestaat hoofdzakelijk uit plantaardig materiaal (granen) en steenkool. Massa op riool
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
16
De AVV stelt dat de massa op het riool bij maximaal voorzieningenbeleid circa 4.500 ton zal zijn. Bij de berekening van deze hoeveelheid zijn ook de waswaters meegerekend waarbij een keuze bestaat tussen bijzondere behandeling en afvoeren via riool. De hoeveelheid van circa 4.500 ton ladingresten is dus op te vatten als de maximale hoeveelheid die via het riool afgevoerd kan worden. Het grootste deel heeft betrekking op plantaardig materiaal, met name granen. Vanwege de keuzemogelijkheden kan het ook minder zijn, maar minimaal een hoeveelheid van 327 ton, die voornamelijk uit meststoffen bestaat. Sproeien over opslag Maximaal zal circa 200.000 m3 waswater over de opslag gesproeid gaan worden. Het grootste deel is het gevolg van het lossen van steenkool, ertsen en schroot. De minimale hoeveelheid is circa 12.000 m3. Aanbod aan afvalverwerker Maximaal zal er circa 800.000 m3 waswater worden afgegeven aan een afvalverwerkingbedrijf. Er moet minimaal circa 450.000 m3 waswater worden afgegeven, die voornamelijk afkomstig zal zijn van het lossen van zware stookolie en chemische producten. Massa ladingsoort in verdrag niet genoemd De tabel noemt een hoeveelheid van 1.600 ton ladingresten die zullen vrijkomen ten gevolge van het lossen van ladingsoorten die niet genoemd zijn in de Stoffenlijst. Onder andere gaat het om de ladingsoort afvalstoffen.
Onzekerheden
4.
De kosten van het SAV zijn moeilijk in te schatten. Vermoedelijk zijn de kosten van Deel A en C ondergeschikt aan de totale vervoerskosten en zullen ze niet van invloed zijn op de Modal Shift. De kosten van Deel B hangen af van het te voeren voorzieningenbeleid, liberalisering van de beurs en het duurder worden van het wegverkeer. Misschien negatief voor kleine schepen (onder 1000 ton) en kortere afstanden.
5.
De vragen waar de ladingen worden gelost en de ladingresten en waswaters ontstaan, en in welke hoeveelheden, zijn in het rapport globaal beantwoord d.m.v. kaarten van Nederland.
Het onderzoek van AVV, over meldingen van 1996, bevat bepaalde bronnen van onzekerheden waardoor de resultaten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. • Ca. 40 % van de reizen is niet geregistreerd in IVS90. Aan de hand van cijfers van het CBS zijn de gegevens ‘opgeschaald’. • Er zijn aannames gedaan waarvan in later onderzoek is gebleken dat ze niet juist waren: over de hoeveelheid ladingresten die achterblijft na vegen en na zuigen en over de hoeveelheid water die gebruikt wordt bij wassen en bij sproeien over de ladingopslag. • De CBS-gegevens per gemeente zijn slechts op NSTR-hoofdgroep beschikbaar6. Hierdoor kan geen duidelijk beeld gegeven worden van de geloste lading per locatie. • Bij het onderzoek kwamen fouten aan het licht die te maken hebben met het invoeren van ladinggegevens in IVS90 en met conversie van VNnummers naar NSTR-codes in IVS90. De onderzoeker merkt op dat een kwaliteitsverbetering gewenst is. 6
Het CBS stelt geen gegevens beschikbaar die herleid kunnen worden tot bedrijven vanwege de vertrouwelijkheid van de gegevens.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
17
•
•
Door het ontbreken van een uniek reisnummer was het moeilijk om uit de meldingen in IVS90 ‘reizen’ te genereren. Toen het daarna elk jaar herhaald werd, werd het makkelijker. Maar er bleven vragen over de betrouwbaarheid. In 2000 is de aanpak verbeterd: er wordt nu een ‘reisnummer’ toegevoegd in IVS7. Er wordt tegenwoordig beter gemeld dan in 19968.
2.2 ‘Ladingafval van de binnenvaart’
Ongeveer gelijktijdig met de AVV deed Regioplan Stad en Land, in opdracht van het ministerie van VROM, een onderzoek naar het ladingafval. Het eindrapport dateert van november 1998. Het doel van het onderzoek was na te gaan: • welke voorzieningen al aanwezig waren bij de laad- en losbedrijven, • welke voorzieningen nodig zijn volgens het SAV, • hoe het verschil tussen huidige en gewenste situatie overbrugd kan worden. Het ging hierbij om voorzieningen waarmee het ontstaan van ladingafval voorkomen kan worden en voorzieningen voor het afgeven van ladingafval. Aanpak
Om te inventariseren hoe de huidige situatie was, is een schriftelijke enquête gedaan. 480 Laad- en losbedrijven kregen een vragenlijst, waarvan er 187 ingevuld retour kwamen. Voor het antwoord op de vraag welke voorzieningen nodig zijn, is het AVV-rapport gebruikt. De onderzoekers voerden gesprekken met deskundigen over oplossingen om tot de gewenste situatie te komen.
Resultaten
De meeste droge lading wordt overgeslagen met grijpers. Een kleiner deel van de bedrijven maakt gebruik van transportbanden, gesloten zuig/schroefsystemen of systemen met laad/stortpijpen. Bij de meeste bedrijven ontstaan tijdens het laden of lossen overslagresten. Het ene bedrijf doet veel moeite om overslagresten op te vangen en te voorkomen dat ze in het water komen, het andere bedrijf niet. Eenderde noemt voorzieningen om overslagresten te voorkomen. Bij droge lading: plaat of zeil onder grijper of transportband, winddichte of besproeide transportbanden, speciale grijpers (gesloten). Bij natte lading: spilranden, opvangbakken onder steigers of aansluitpunten, overdrukbeveiliging op pompinstallatie, etc9. Bedrijven die natte lading overslaan, hebben vaker een Wm-vergunning. Wellicht is dit de reden dat ze vaker voorzieningen hebben. Van de 132 bedrijven geven er 43 aan dat de schepen doorgaans met een schopschoon laadruim worden opgeleverd (dus niet geveegd). Van deze bedrijven zeggen er 15 dat het schip geen eenheidstransport zal gaan uitvoeren. Hier is dus sprake van een tekortkoming ten opzichte van het SAV. Hetzelfde geldt bij de natte lading. 23 van de 39 bedrijven die natte lading lossen, geven aan dat de schepen na het lossen niet worden nagelensd. En 9 bedrijven geven aan dat de schepen geen eenheidstransporten gaan uitvoeren. De nageloste restlading wordt vrijwel altijd bij de lading gevoegd. Schepen worden bijna nooit bij het lossende bedrijf gewassen. Ze worden vaak op een ankerplaats of tijdens de vaart gewassen. Waswater van schepen die droge lading hebben vervoerd, gaat meestal overboord. Lossende bedrijven krijgen wel te maken met ballastwater en regenwater in de ruimen. Toch 7
Mondelinge mededeling R. Visser, AVV, 15-01-2002. Mondelinge mededeling R. Visser, AVV, 15-01-2002. 9 Het rapport van Regioplan noemt de verschillende voorzieningen en de aantallen. 8
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
18
hebben maar weinig bedrijven hier voorzieningen voor. De enkele voorzieningen die er zijn, bestaan uit een riool dat is aangesloten op gemeenteriool of eigen waterzuiveringsinstallatie. Enkele bedrijven geven aan dat gebruik gemaakt kan worden van een mobiele inzamelaar10.
Tabel 1
Aantal bedrijven met voorzieningen voor inname van waswater en overig water. Droge lading Aantal bedrijven
Natte lading
Percentage
Aantal bedrijven
Percentage
Waswater Wel voorziening
15
9
14
31
Geen voorziening
119
75
27
60
Niet geantwoord
25
16
4
9
159
100
45
100
18
Totaal Overig water Wel voorziening
7
4
8
Geen voorziening
141
89
32
71
Niet geantwoord
11
7
5
11
159
100
45
100
Totaal
In de praktijk wordt bij geen enkel bedrijf was-, ballast- of hemelwater afgegeven. Ook sproeien over de opslag, komt bij de geënquêteerde bedrijven nooit voor. De meeste bedrijven (125 van 187) weten niet wat er met het waswater gebeurt. 42 Bedrijven geven aan dat het op de vaarweg wordt geloosd. De huidige situatie vertoont, in vergelijking met de eisen die het SAV gaat stellen, de volgende tekortkomingen: • Bij bedrijven die droge lading overslaan, wordt niet altijd moeite gedaan om overslagresten te voorkomen. • Bij bedrijven die droge lading overslaan, moet in een aantal gevallen de bemanning van het schip de overslagresten opruimen. • Schepen worden zowel bij droge als bij natte lading niet altijd nagelost volgens de eisen die het SAV daaraan stelt. • Geen enkel bedrijf neemt was-, ballast- of hemelwater in ontvangst. Slechts enkele bedrijven wijzen de schipper een ontvangstinrichting toe. Bedrijven hebben zelf bijna nooit voorzieningen om was-, ballast- en hemelwater in te nemen. De houding van de overslagbedrijven ten aanzien van het SAV was nogal negatief. Meerdere keren gaven bedrijven aan dat zij de schippers of de eigenaren verantwoordelijk achten voor het schoonhouden van het schip. In de enquête is de vraag gesteld wat de bedrijven denken te gaan doen als de inname van was-, ballast- en hemelwater uit de binnenvaart verplicht zou worden gesteld. Ruim 47 procent antwoordde niets te gaan doen. Er zijn bedrijven die zeggen dat ze zullen weigeren om mee te werken, dat ze het probleem bij de binnenvaart willen laten, dat ze zullen stoppen met het vervoeren van goederen in binnenvaartschepen. De onderzoekers geven de volgende mogelijke oplossingen aan. 10
Het rapport van Regioplan geeft geen aantallen aan bij deze voorzieningen.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
19
• • • •
•
Voorlichting. Controle op de naleving van de wetgeving. Een meldpunt opzetten waar schippers kunnen melden welke bedrijven zich niet aan de eisen van het SAV houden. In de milieuvergunning eisen stellen aan het laden en lossen van binnenvaartschepen. De vergunningverlenende instantie kan per bedrijf kijken welke voorzieningen nodig en mogelijk zijn en met het bedrijf afspraken maken over hoe en wanneer de voorzieningen gerealiseerd moeten zijn. De bedrijven zelf laten zoeken naar de meest economische oplossing voor het tekort aan voorzieningen om afvalwater in te nemen. In sommige regio’s zullen schoonmaakbedrijven met wasschepen het wassen en innemen van water op zich nemen (zoals ook voor de duwbakken is gebeurd in Amsterdam en Rotterdam). In de 17 zeehavens kunnen HOI’s uitkomst bieden. Bedrijven kunnen besluiten een gezamenlijke voorziening op te zetten of zelf een riolering met zuivering aan te leggen. Niet bij alle bedrijven is een voorziening nodig. Het gevaar bestaat dat bedrijven een andere manier dan met binnenvaartschepen zullen zoeken om hun goederen te transporteren.
2.3 ‘Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep’
In opdracht van het RIZA heeft BECO Milieumanagement & Advies een deskstudie uitgevoerd naar de emissies van de binnenvaart die ontstaan door het lozen van ladingresten. Het eindrapport is geschreven in juli 1999. In het rapport ‘Gelost in Nederland’ van AVV was berekend dat er ongeveer 10 kiloton ladingresten op de vaarwegen geloosd zal worden als gekozen wordt voor het minimale voorzieningenniveau na inwerkingtreding van het Scheepsafvalstoffenverdrag. BECO kreeg de opdracht om dit om te rekenen naar parameters die voor de waterkwaliteit van belang zijn, zoals CZV, Nkj, metalen en organische micro’s. Aanpak
Voor 39 van de 86 goederenstromen uit ‘Gelost in Nederland’ is in de literatuur gezocht naar gegevens over de samenstelling. Hierbij is zoveel mogelijk eerst nagegaan welke goederen uit deze goederenstromen in de praktijk vervoerd worden per binnenvaart. Deze 39 goederenstromen veroorzaken volgens ‘Gelost in Nederland’ 7.480 ton ladingrestanten van de totale hoeveelheid van 10.600 ton. De overige 47 goederenstromen zijn afgevallen in de eerste fase van het onderzoek doordat de hoeveelheid ladingrestant kleiner was dan 10.000 kg (30 stromen) of doordat bleek dat er in de praktijk geen ladingrestant ontstond (bijv. bij containervervoer) of doordat duidelijk was dat de ladingrestanten geen belangrijke emissies veroorzaken.
Resultaten
Het rapport geeft een overzicht van de gevonden samenstelling van de geselecteerde goederenstromen. In een volgend overzicht zijn de landelijke emissies per goederenstroom weergegeven. Deze zijn berekend door de gevonden samenstelling te vermenigvuldigen met de hoeveelheid ladingrestant die volgens AVV per ladingsoort in de vaarweg kan komen. In Bijlage 1 en 2 zijn de beide overzichten overgenomen. Wij hebben een extra kolom toegevoegd aan de tabellen. In deze kolom is een kruisje gezet bij de
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
20
goederensoorten waarover BECO, naar eigen zeggen11, onvoldoende gegevens heeft kunnen vinden. BECO heeft de berekende emissies van de ladingrestanten uit de binnenvaart vergeleken met de belasting door andere bedrijfsgroepen, zie Bijlage 3. BECO concludeerde dat op landelijk niveau de omvang van de emissies van ladingresten in de binnenvaart gering zou zijn ten opzicht van andere emissies, bijvoorbeeld die van RWZI’s en de bedrijfsgroep Industrie. Over de bijdrage van de binnenvaart op regionaal niveau in vergelijking met andere emissiebronnen zijn geen uitspraken gedaan. Ook zijn de emissies per gemeente nog berekend op hoofdgroep. De berekeningswijze en resultaten zijn weergegeven in Bijlage IX van het rapport. Doordat het CBS de gegevens over geloste ladingen per gemeente alleen gegroepeerd op hoofdgroep wilde verstrekken, zijn de resultaten zeer globaal en indicatief. Onzekerheden
Bij het onderzoek van BECO leiden de volgende punten tot relativering van de resultaten: • Het is onzeker of de aannames van AVV, met betrekking tot de hoeveelheid lading die achterblijft na het schoonmaken van een ruim of tank, juist zijn. • Van 7.480 ton ladingresten zijn samenstellingsgegevens gezocht (op een door AVV berekend totaal van 10.600 ton ladingresten). Uiteindelijk zijn van 5.520 ton ladingresten samenstellingsgegevens gevonden. Bij sommige ladingsoorten ontbreekt een deel van de gegevens. Alleen de resultaten m.b.t. voedingsproducten zijn betrouwbaar. Over vaste brandstoffen, ertsen, meststoffen, bouwstoffen, ladingresten van ‘schroot’, ‘andere ferrometalen’, ‘overige halffabrikaten’ zijn weinig informatiebronnen gevonden. BECO doet de aanbeveling om spoelwateronderzoek te doen. • Sommige goederenstromen kunnen betrekking hebben op verschillende soorten lading. Industriezand (NSTR 6110) kan bijvoorbeeld rutielzand, maar ook zeefzand of vormgietzand zijn, met heel andere verontreinigingen. Op het hoge aggregatieniveau van de berekeningen, met als basis CBS- en IVS-gegevens, is niet altijd goed traceerbaar welke deelstromen precies vervoerd werden, in welke verhouding, etc. • Er zijn geen gegevens gevonden over residuen van bestrijdingsmiddelen bij de agroproducten. • Er is niet gekeken naar de vertroebeling die het lozen van sommige ladingresten kan veroorzaken. 2.4 ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’
SGS EcoCare BV deed eveneens onderzoek naar de samenstelling van de waswaters van binnenvaartschepen, ook in opdracht van het RIZA. Het doel was de gegevens uit het BECO-rapport aan te vullen en de AVV-aannamen te verifiëren. Dit onderzoek is in november 2001 afgerond. Aanpak
In dit onderzoek zijn bij 13 lossingen monsters genomen en onderzocht. Dit was een kleine en geen aselecte steekproef. Men heeft zoveel mogelijk geprobeerd ladingen te kiezen • waarbij het SAV een keuze open laat tussen ‘waswater afgeven aan de wal’ en ‘waswater lozen op het oppervlaktewater’ 11
BECO Milieumanagement & Advies BV, Bijlagen bij ‘Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep”, Bijlage III Kwalitatief overzicht stoffen per goederensoort.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
21
•
die niet behoren tot de categorieën landbouw en voeding (daar had BECO al voldoende gegevens over verzameld).
Er is steeds uitgegaan van de situatie zoals deze moet zijn als het SAV in werking is. De ruimen werden daarom steeds goed geveegd voor het wassen. Wat betreft het resultaat na het wassen werd een concessie gedaan: als het ruim weer schoon genoeg was voor de geaccepteerde volgende reis, werd dit voldoende gevonden. Na berekening van de emissies per schip, zijn de resultaten geëxtrapoleerd naar landelijke emissies voor de betreffende ladingsoorten. Met behulp van diverse informatiebronnen (AVV, Vliegasunie, branche, leveranciers, CBS) is geschat hoeveel er in 1996, in niet-dedicatievaart, gelost zal zijn van elk van de 13 onderzochte ladingsoorten. Vervolgens is berekend hoeveel deelvrachten dit geweest zullen zijn. De emissies per schip zijn vervolgens vermenigvuldigd met dit aantal deelvrachten. Ook is er een kleine enquête uitgevoerd. De antwoorden geven een indruk van de standpunten van diverse partijen over het moeten afgeven van restlading en waswater aan de wal. Resultaten
Uit de analyse van de monsters bleek dat de hoeveelheid ladingrestant in het waswater veel kleiner was dan was aangenomen in het AVV-onderzoek. De AVV ging ervan uit dat er na het vegen nog 250 kg ladingrestant zou achterblijven in een schip, en dat er met 25 m3 water wordt gewassen. SGS kwam op een gemiddelde van 29,66 kg ladingrestant en 5,68 m3 waswater. De onderstaande tabel laat zien hoeveel spoelwater er per schip gebruikt is en hoeveel ladingrestant zich hierin bevond. De hoeveelheid ladingrestant is gebaseerd op het gehalte droge stof, gevonden in het waswater. Alleen bij schip 2 bevat de hoeveelheid tevens 8,28 kg die extra is opgeveegd voordat met wassen is begonnen12.
12
SGS geeft hiervoor geen reden.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
22
Tabel 2
Hoeveelheid ladingrestant in het waswater per schip. Schipnr
Lading
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Schroot Kunstmest AVI-slakken Alu-slakken Kolen Staalslakken Antraciet Cokes Fosforslakken Hoogovenslak Bauxiet Vliegas Slakkenzand Gemiddelde
Spoelwater (m3) 6,19 2,07 2,99 7,07 9,96 2,97 5,44 8,44 3,74 8,92 4,01 3,93 8,09 5,68
Ladingrest, droge stof (kg) 17,9 8,67 9,94 21,74 20,43 18,93 10,16 18,54 50,26 89,6 27,15 28,09 64,19 29,66
Het resultaat van de enquête (11 respondenten) kan als volgt samengevat worden: • Schippers willen graag een snel afgiftesysteem op de loslocatie bij de ontvanger (bv. riool). Men wil liever geen tijdrovende afgiftesystemen en is bezorgd over de extra lostijd. • Spoelbedrijven die gespecialiseerd zijn voor de scheepvaart spreken de wens uit om een totaalpakket aan te bieden om middels ‘one stop shopping’ de schipper optimaal te kunnen bedienen. Minder gespecialiseerde bedrijven willen hun diensten aanbieden middels inzamelstation, van waaruit periodiek stromen kunnen worden afgevoerd. • Het overslagbedrijf dat reageerde spreekt de vrees uit dat het ontvangen van waswater de kostprijs van het product zal verhogen. In afwijking van het SAV spreekt hij de voorkeur uit dat de verkopende partij een en ander afhandelt. • De Vereniging van grind- en zandhandelaren sluit zich aan bij het verdrag en wil een afgiftesysteem bij de ladingontvanger. • De bonden (i.c. CBRB en adviseur van Kantoor binnenvaart) wijzen enerzijds op de plichten van de ladingeigenaren en anderzijds op de noodzaak van centrale afgiftepunten en de mogelijkheid om water te reinigen in zuiveringsinstallaties aan boord. Ook de opbouw van de SAV-productenlijst staat ter discussie. Men wil een nadere uitwerking van deze lijst. Conclusies
SGS concludeert: • De Stoffenlijst kan niet zonder meer in de praktijk gebracht worden. Met name de naamgeving en het type lading sluiten niet goed aan op de praktijk. • Door adequaat vegen kan de hoeveelheid ladingrestant sterk worden beperkt. • De gemeten hoeveelheden ladingrestant (29 kg) en waswaters (5,6 m3) bleven ruim onder de AVV-schattingen van 250 kg ladingrestant en 25 m3 waswater. • De emissie voor de metalen als arseen, cadmium, kobalt en chroom liep in de range van 0,01 gram tot meer dan 10 gram. In de meeste
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
23
waswaters werden geen PAK’s gevonden maar wel minerale olie (van 5 tot 65 gram). Meest in het oog springende waswaterparameter was het CZV, dat liep van 288 gram (staalslakken) tot 15.400 gram (slakkenzand). Stikstof varieerde van 4 gram (staalslakken) tot 540 gram (kunstmest). Bijlage 4 geeft een overzicht van de gemeten waarden per schip13. Voor een aantal parameters heeft SGS de gevonden emissies omgerekend naar landelijke emissies. De onderstaande tabel uit het rapport van SGS geeft het resultaat weer. Tabel 3
Lading Schroot
Landelijke emissies voor de 13 onderzochte ladingsoorten, hoeveelheid in kg. CZV
Fos-
N-
PAK (16-
Min.
faat
kjeldahl
epa)
Olie
Lood
Koper
4076,8
0,0
66,12
0,68
66,64
70,62
28,99
866,3
942,3
677,30
0,00
5,60
0,30
0,50
AVI-slakken
1150,2
0,0
21,20
0,01
1,01
2,48
4,25
7,64
Alu-slakken
3541,1
0,0
296,00
0,00
3,60
16,10
106,90
32,30
Kolen
7934,0
3,55
330,9
Kunstmest
Staalslak Antraciet
3,16
415,6 1,80
0,06
5,92
5,04
9,86
5,56
0,0
0,05
0,00
0,02
0,00
0,00
0,00 0,00
99,8
0,0
0,53
0,00
0,06
0,00
0,00
Cokes
516,0
0,0
4,10
0,17
8,91
0,02
0,02
0,39
Fosforslak
133,1
0,0
0,24
2,40
1,39
0,17
0,11
0,24
Hoogovenslak
187,2
0,0
1,96
0,08
0,28
0,11
0,28
0,32
Bauxiet
413,2
0,0
2,88
0,00
0,17
0,00
0,00
0,17
Vliegas Slakkenzand
854,0
0,0
0,15
0,00
1,12
0,22
0,50
1,50
9981,6
0,0
34,47
0,12
3,91
0,98
0,12
0,183
Omdat niet alle resultaten in de tabel van SGS zijn weergegeven, bevat Bijlage 5 een volledig overzicht, gemaakt op basis van de analysegegevens. SGS beveelt aan: • De Stoffenlijst meer in overeenstemming met de praktijk brengen. • Updaten van de landelijke gegevens zoals die in het AVV-rapport uit 1996 zijn opgenomen. • Afhankelijk van uitkomsten van het voorzieningenbeleid: wellicht onderzoek naar emissies van andere ladingsoorten. • Communicatieprogramma opzetten voor de schippers, ladingontvangers, brancheverenigingen en dergelijke over de inhoud van het Scheepsafvalstoffenbesluit. • Overleggen met ladingontvangers hoe lang een schipper eventueel kan blijven liggen om te wassen en dergelijke. Nu moet het schip vaak direct weg. • Een methode ontwikkelen om de emissies zoals in dit onderzoek zijn gevonden, in te kaderen. Niet alleen vergelijken met landelijke emissies, maar kijken naar lokale effecten op waterbodem, flora, fauna, helderheid en dergelijke. Onzekerheden
Zink
Bij het onderzoek van SGS kunnen de volgende kanttekeningen geplaatst worden: 13
SGS Ecocare BV, ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’. Gegevens verkregen uit Bijlage 3 Emissieberekeningen per onderzocht schip.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
24
• • •
•
•
•
Slechts 13 ladingsoorten zijn onderzocht. Per ladingsoort is maar bij 1 schip waswater gemonsterd. De steekproef was bovendien niet aselect. Als uitgangspunt is de situatie genomen zoals deze moet zijn als het SAV in werking is. Er is echter minder vergaand gewassen dan zou moeten volgens de standaard ‘wasschoon waarbij het ruim geschikt is voor elk type volgende lading’. Het SAV eist voorzieningen voor de ‘afvalwaters’, d.w.z. waswater, regenwater en ballastwater uit de ruimen. SGS heeft alleen het waswater onderzocht en hiervan de hoeveelheid berekend. In het onderzoek bleek dat in de huidige praktijk het ruim niet altijd ‘veegschoon’ wordt gemaakt voor het wassen. Als dit zo blijft als het SAV in werking is, zal het afvalwater aanzienlijk meer ladingrestant bevatten dan nu berekend is. Bij de omrekening naar landelijke emissies bestaan onzekerheden over het volgende: • De totale geloste hoeveelheid van een ladingsoort. SGS heeft soms cijfers van andere bronnen gebruikt dan AVV/CBS: de Vliegasunie, de branche en leveranciers. Bij fosforslakken en AVI-slakken is geschat dat 40 % over het water vervoerd is, omdat dit bij vliegas het geval is. Dit is niet zeker. • De landelijke emissies worden berekend door vermenigvuldiging met het aantal geloste ladingen. SGS hanteert andere aantallen dan AVV doordat SGS aanneemt dat de ladinggrootte van het onderzochte schip representatief is voor alle schepen die dergelijke lading vervoeren. Gezien de grote verschillen tussen de ladinggrootten van de onderzochte schepen (380 – 3135 ton) lijkt dit een gewaagde aanname en een belangrijke bron van onzekerheid. • De hoeveelheid ladingrestant die achterblijft in een ruim is sterk afhankelijk van de leeftijd van het schip. Oudere schepen hebben meer spanten waar resten achter achterblijven. Door de emissie van slechts 1 schip als representatief voor de ladingsoort te beschouwen, ontstaat een grote kans op een foute inschatting van de landelijke emissie.
2.5 Project handhaving scheepsafvalstoffen Gelderland
De handhavingspartners in Gelderland werken samen in de vorm van de Integrale Milieucontrole (IMC). Zij zijn een projectmatig onderzoek begonnen naar ladingafval van de binnenvaart. Dit is nog niet afgerond. Het doel van het project is, de handhavingspartners in het Gelderse rivierengebied voor te bereiden op de handhaving van de verplichtingen voortvloeiend uit Scheepsafvalstoffenbesluit. Het project kan ook dienen als pilot voor landelijk handhavingsbeleid. Aanpak
In januari 2001 zijn de handhavingspartners begonnen met een inventarisatie van alle Gelderse laad-, los- en overslagplaatsen vanaf het water. De eerste fase bestond uit het vaststellen welke lading wordt overgeslagen op welke locaties en welke voorzieningen aanwezig zijn voor het innemen en be/verwerken van ladingsresten en waswater. De provincie bundelt alle gegevens digitaal op kaart. In de volgende fase wordt bepaald bij welke kavels de meeste milieueffecten te verwachten zijn. Deze worden de ‘rode kavels’ genoemd. Vervolgens wordt een handhavingsplan opgesteld en uitgevoerd.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
25
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
26
3 Het beleid In paragraaf 1.3 is al kort op het voorzieningenbeleid ingegaan. Het Scheepsafvalstoffenbesluit schrijft geen voorzieningen voor, maar resultaten en maatregelen voor het voorkomen dat lading naast het laadruim belandt, voor het nalossen en het wassen van de ruimen, en voor het in ontvangst nemen van waswaters met ladingresten. In dit hoofdstuk richten we ons op deze voorzieningen voor de waswaters en willen we de vragen beantwoorden: • Is er beleid nodig, aanvullend aan het SB, om te voorkomen dat het vanrechts-naar-links-lezen van de Stoffenlijst steeds zal eindigen in de meest linkse optie? • Zo ja, welke voorzieningen, voor welke goederensoorten, zijn dan nog nodig? Paragraaf 3.1 beschrijft eerst wat de onderzoeken van AVV, SGS en BECO zeggen over: • Bij welke ladingsoorten biedt het SAV een keuzemogelijkheid? • Welke emissies kunnen we verwachten als er, bij inwerkingtreding van het SB, geen voorzieningen zoals riolen en sproeiinstallaties zullen zijn voor de inname van waswaters? • Hoe schadelijk zijn deze emissies? • Op hoeveel plaatsen worden de betreffende ladingsoorten gelost? Daarna wordt ingegaan op de bovengenoemde vragen. In het kader van deze studie zijn alleen de ladingsoorten van belang waarbij het SAV een keuze biedt. Voor de andere ladingsoorten staat immers al vast welke voorzieningen voor de waswaters verplicht zijn. Hier is geen actie meer voor nodig. Op het moment dat het SAV in werking treedt, zal de markt reageren op de vraag naar voorzieningen. Een deel van de overslagbedrijven zal zelf voorzieningen treffen voor inname van de waswaters. Wasbedrijven en afvalinzamelingsbedrijven zullen hun diensten gaan aanbieden. Na evaluatie kan besloten worden of alsnog sturend moet worden opgetreden. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 weergegeven wat de mening is van de deskundigen bij de ministeries van V&W en VROM over dit onderwerp. 3.1 Resultaat van de 3 onderzoeken 3.1.1 Inleiding
De resultaten van de 3 onderzoeken zijn hier met elkaar gecombineerd. De gegevens zijn gestructureerd door de ladingsoorten weer te geven in groepen met gelijke maatregelaanduiding in de Stoffenlijst. In de bijlagen 6 tot en met 9 worden achtereenvolgens de groepen ladingsoorten behandeld met de mogelijkheden: • afvoeren via riool of lozen op de vaarweg • speciale behandeling of lozen op de vaarweg • speciale behandeling, afvoeren via riool of lozen op de vaarweg • speciale behandeling of afvoeren via riool In de bijlagen is steeds in de eerste tabel, tabel A, weergegeven welke ladingsoorten het betreft. Naast kwantitatieve gegevens laat de tabel zien of BECO de samenstelling van de ladingsoort heeft onderzocht. Is dit niet het geval, dan is de reden vermeld. Aangegeven is of BECO voldoende informatie
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
27
over de samenstelling kon vinden. Ook is vermeld of SGS de ladingsoort heeft onderzocht. De ladingsoorten waarvan de emissie is onderzocht, door BECO of SGS, zijn geel gemarkeerd. De gegevens over de ladingsoorten, de aanduiding in de Stoffenlijst en de kwantitatieve gegevens zijn afkomstig uit het AVV-rapport (bijlagen 7 Niettankervaart, 8 Tankervaart en 9 Niet-IVS). In tabel A zijn de hoeveelheden van de niet-tankervaart, tankervaart en niet-IVS bij elkaar opgeteld zodat direct een compleet overzicht ontstaat. In de tabellen B en C staan steeds alleen de ladingsoorten die in tabel A geel gemarkeerd zijn. Dit zijn dus de onderzochte ladingsoorten. In deze tabellen is te zien welke onderzoeksresultaten gevonden zijn door BECO en SGS. In tabel B is de concentratie in mg/kg weergegeven en in tabel C de mogelijke landelijke emissie in kg. De cijfers van BECO zijn rechtstreeks afkomstig uit het BECO-rapport. SGS leverde geen cijfers in mg/kg en berekende de landelijke emissie voor een kleiner aantal parameters dan BECO. Om de cijfers vergelijkbaar te maken, zijn de cijfers van SGS door de auteurs van deze overzichtsrapportage berekend op basis van de gegevens uit het SGS-rapport. Zowel BECO als SGS vonden soms meerdere waarden voor een parameter. Net als BECO hebben wij dan steeds de hoogste waarde opgenomen. 3.1.2 Resultaat vaarweg/riool
In Bijlage 6 zien we de groep ladingsoorten met de mogelijkheid: afvoeren via het riool of lozen op de vaarweg. Het Scheepsafvalstoffenbesluit schrijft in eerste instantie voor dat het afvalwater via het riool moet worden afgevoerd. Als zo’n riool er echter niet is, dan mag het water tijdens het varen in de vaarweg geloosd worden. Ladingsoorten
In de Stoffenlijst staat bij bijna alle goederensoorten uit de hoofdgroepen Landbouw en Voeding in kolom 3 en 4 een aanduiding. We zien dan ook in Bijlage 6 een lange lijst landbouwproducten en voedingsmiddelen. Tezamen met de natuurlijke bouwstoffen beschouwt het SB deze goederen blijkbaar als minder schadelijk. In tegenstelling tot de bouwstoffen, geldt voor landbouwproducten en voedingsmiddelen dat afvoeren via het riool nog wel een toegevoegde waarde heeft vanwege het CZV. Verder staan in Bijlage 6 ruwe gieterijproducten, de bouwstof krijt, natuurlijke meststoffen en het chemische product natriumhydroxide.
Soms vacuümschoon
Bij een aantal van de goederen in deze lijst staat in kolom 3 van de Stoffenlijst een B. Dan moet, als het waswater op de vaarweg geloosd wordt, het ruim voor het wassen met vacuümzuigers extra schoon gemaakt worden. Het waswater dat dan in de vaarweg geloosd wordt, zal nog maar weinig ladingrestant bevatten. De belangrijkste goederensoorten die het betreft, zijn: afval van dierlijke grondstoffen (bijv. beendermeel), melasse, meel en krijt.
Onderzoeken
Van de 47 goederensoorten in de lijst heeft BECO er 11 onderzocht. De meeste goederensoorten vielen af omdat er minder dan 10.000 kg ladingrestant bij vrijkwam. In een enkel geval kon bij nadere bestudering van de omschrijving gesteld worden dat bij deze ladingsoort geen ladingrestant zou ontstaan. BECO heeft niet gekeken naar de ladingsoort natriumhydroxide. Wellicht omdat de samenstelling duidelijk is en natriumhydroxide geen van de onderzochte elementen bevat.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
28
Bij alle onderzochte goederensoorten kon BECO naar eigen zeggen voldoende informatie vinden over de samenstelling. Potentiële emissies
De tabellen B en C geven de onderzoeksresultaten weer. De landbouwproducten en voedingsmiddelen bevatten veel zuurstofbindende stoffen en wat zware metalen. De granen leveren landelijk gezien de grootste bijdrage aan het chemisch zuurstofverbruik van alle goederensoorten. Dit komt doordat er in Nederland veel granen uit binnenvaartschepen gelost worden. Volgens het AVV-rapport kan 38 ton vaste natriumhydroxide op de vaarweg worden geloosd en 28 ton vloeibare. Vanwege het corrosieve karakter van in water opgeloste natriumhydroxide, en de hoeveelheid die potentieel geloosd kan worden, verdient deze ladingsoort wellicht nog wel wat nader onderzoek. 3.1.3 Resultaat vaarweg/speciale behandeling
In Bijlage 7 staan alle ladingsoorten met de mogelijkheid: speciale behandeling of lozen op de vaarweg. Het Scheepsafvalstoffenbesluit schrijft in eerste instantie voor dat het afvalwater ingenomen moet worden voor bijzondere behandeling. Als de benodigde voorziening er echter niet is, dan mag het water tijdens het varen in de vaarweg geloosd worden. Ladingsoorten
In de Stoffenlijst hebben alle vaste brandstoffen in kolom 3 en 5 een aanduiding gekregen, met de opmerking dat het waswater over de opslag op de wal gesproeid dient te worden. We komen in Bijlage 7 dan ook alle vaste brandstoffen weer tegen: steenkool, bruinkool, turf en cokes. Daarvan wordt steenkool verreweg het meest gelost in Nederland. Een andere belangrijke ladingsoort in de lijst is zemelen (NSTR 1790). Het vervoer van dit veevoer kan 910 ton ladingrestant in de vaarweg opleveren. De Stoffenlijst is echter niet direct duidelijk over de maatregelen voor deze ladingsoort. Zemelen wordt genoemd in een opsomming van allerlei soorten veevoer, waaronder afval van de voedingsmiddelenindustrie. In kolom 5 staat een ‘S’ maar daarnaast staat de opmerking: ‘meel: B, afval: S’. Het lijkt erop dat alleen voor afval van de voedingsmiddelenindustrie een speciale behandeling geëist wordt. Waswater met restant zemelen mag gewoon op de vaarweg geloosd worden. Ook de bouwstoffen industriezand, slakken en assen en overige ruwe mineralen staan op de lijst. • Bij industriezand vermeldt de Stoffenlijst: ‘indien met minerale olie besmeurd: S’. De maatregel S is dus beperkt tot het industriezand met olie. Als de schipper een bewijs heeft dat het zand geen olie bevat, mag het op de vaarweg geloosd worden14. In het andere geval moet een bijzondere behandeling toegepast worden. In geen geval is er dus een keuzemogelijkheid. • Bij slakken en assen maakt de Stoffenlijst een onderscheid. Als het om assen gaat, moet het waswater gesproeid worden over de opslag. Alleen bij de slakken staat de mogelijkheid open om het water te lozen op de vaarweg als er geen voorziening is om het te sproeien over de opslag. • Bij de ruwe mineralen geeft de Stoffenlijst voor elke soort een andere maatregel. Maar in geen enkel geval is er een keuzemogelijkheid. Ten slotte is er nog het aluminiumerts op deze lijst.
14
Dit volgt uit artikel 35 van het Scheepsafvalstoffenbesluit.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
29
Soms vacuümschoon
Bij aluminiumerts staat in kolom 3 van de Stoffenlijst een B. Hier mag het waswater alleen op de vaarweg geloosd worden als sproeien over de opslag niet mogelijk is en het ruim bij het nalossen met vacuümzuigers is schoongemaakt. Het waswater dat dan in de vaarweg geloosd wordt, zal nog maar weinig ladingrestant bevatten.
Onderzoeken
Van de 12 goederensoorten in de lijst heeft BECO er 8 onderzocht. De andere 4 goederensoorten vielen af omdat er minder dan 10.000 kg ladingrestant bij vrijkwam. Over de samenstelling van zemelen en van slakken en assen kon BECO voldoende informatie vinden in de literatuur. Voor slakken en assen gebruikte BECO gegevens over vliegas en bodemas van AVI’s en elektriciteitscentrales (assen dus). Volgens BECO was namelijk in de AVV-gegevens de NSTR-code 6151 gebruikt, wat betekende dat het om assen ging. Als dit juist is, kunnen we deze ladingsoort verder buiten beschouwing laten. Voor de assen met NSTR-code 6151 geldt immers dat het waswater alleen gesproeid mag worden over de opslag. De literatuur gaf onvoldoende informatie over steenkool, cokes, turf, aluminiumerts, industriezand en overige ruwe mineralen. • Het PAK-gehalte van steenkool, turf en cokes was niet te achterhalen. Van cokes was het gehalte zware metalen niet te vinden, terwijl van turf juist alleen maar het gehalte aan zware metalen gevonden werd. • De alumiumerts was in de AVV-gegevens gespecificeerd als aluminiumertsconcentraten. Hierover kon BECO geen samenstellingsgegevens vinden. Daarom is de samenstelling van bauxiet overgenomen. • Industriezand (vormzand, gieterijzand, enz) kan allerlei soorten zand zijn, ook rutielzand dat verontreinigingen kan bevatten die kunnen uitlogen. BECO heeft geen samenstellingsgegevens gevonden. • De ladingen ‘overige mineralen’ waren in de AVV-gegevens gespecificeerd als: kalizouten, borax (2000 – 3000 ton/week) en fosfaaterts (1 milj. ton). Over de samenstelling zijn geen gegevens gevonden. SGS heeft het spoelwater van 2 van de goederensoorten onderzocht waarover BECO onvoldoende informatie vond. Dit zijn: steenkool en cokes. Daarnaast onderzocht SGS 6 schepen met slakken en assen. Dit waren: AVI-slakken, aluminiumslakken, fosforslakken, hoogovenslakken, vliegas en slakkenzand. Dat er schepen waren die slakken losten, betekent dat de aanname van BECO dat er uitsluitend assen worden vervoerd onder deze noemer, niet juist was. Het onderzoek van deze schepen leverde dus wel aanvullende informatie op.
Potentiële emissies
De tabellen B en C geven de onderzoeksresultaten weer. • De vaste brandstoffen bevatten alle onderzochte componenten. De hoge concentratie arseen en cadmium in steenkool valt op. Dit wordt veroorzaakt doordat de literatuurbron van BECO als concentraties aangaf: As 0,5 – 93 mg/kg en Cd 0,1 – 65 mg/kg. Tabel B geeft ook aan dat cokes veel PAK’s kan bevatten. • Aluminiumerts bevat zware metalen. De literatuur wijst op een hoog gehalte aan arseen. (NB de waardes zijn gebaseerd op de samenstelling van bauxiet, niet van aluminiumertsconcentraten die eigenlijk bedoeld zijn.) • SGS laat zien dat slakken en assen alle componenten bevatten. Hoogovenslakken kunnen behoorlijke concentraties PAK’s bevatten. BECO geeft alleen waardes weer van de metalen kwik, lood en zink. De literatuurbron gaf echter aan: Hg <1 mg/kg, Pb/Ni/Cr/Cu 100-150 mg/kg, Zn/Bo/Mn/Ba 100 – 1.000 mg/kg.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
30
Uit tabel C lijkt naar voren te komen dat steenkool, landelijk gezien, de grootste bijdrage levert aan de emissie van zware metalen van alle goederensoorten. Maar het beeld is vertekend. De literatuurbron gaf zeer ruime ranges voor de concentraties en BECO heeft steeds de maximale waarde overgenomen. De waardes die SGS voor steenkool vond, zullen een meer realistisch beeld geven van de landelijke emissie. 3.1.4 Resultaat vaarweg/riool/speciale behandeling
Bijlage 8 bevat de ladingsoorten met de mogelijkheid: speciale behandeling, afvoeren via het riool of lozen op de vaarweg. Het Scheepsafvalstoffenbesluit schrijft in eerste instantie voor dat het afvalwater ingenomen moet worden voor bijzondere behandeling. Als de benodigde voorziening er niet is, dan moet het water via het riool worden afgevoerd. Is zo’n riool er echter ook niet, dan mag het water tijdens het varen in de vaarweg geloosd worden. Ladingsoorten
De lijst in Bijlage 8 bevat enkele ertsen, metaalafval en metalen. • Bij ijzererts vermeldt de Stoffenlijst: ‘voor in water oplosbare metaalzouten: S’. • Bij NSTR-code 4510 maakt de Stoffenlijst onderscheid tussen verschillende nonferrometalen, -afval en -schroot. Volgens AVV gaat het hier om aluminiumerts. Dan moet het waswater over de opslag gesproeid worden, als er tenminste sprake is van in water oplosbare zouten. • Bij mangaanerts en schroot vermeldt de Stoffenlijst: sproeien over de opslag. • Voor de metalen geldt de verplichting om de waswaters een bijzondere behandeling te geven alleen als de metalen besmeurd zijn met minerale olie. Dit zal niet altijd het geval zijn. • AVV vermeldt bij NSTR-code 5650 ‘Andere ferrometalen’. Volgens de Stoffenlijst staat de code echter juist voor ‘Andere nonferrometalen’. Voor ferrometalen geldt over het algemeen: A, A, S.
Soms vacuümschoon
Bij mangaanerts staat in kolom 3 van de Stoffenlijst een B. Als sproeien over de opslag en afvoeren via een riool niet mogelijk zijn, mag het waswater alleen op de vaarweg geloosd worden als het ruim met vacuümzuigers is schoongemaakt. Het waswater dat dan in de vaarweg geloosd wordt, zal nog maar weinig ladingrestant bevatten. Het ruim van aluminiumerts (vervoerd onder code 4510), moet zelfs ook vacuümgereinigd worden als het ladingrestant wordt afgevoerd via een riool. Ditzelfde geldt voor ladingen zink.
Onderzoeken
Van de 15 goederensoorten in de lijst heeft BECO er 6 onderzocht. De andere 9 goederensoorten vielen af omdat uit de specificering van de lading bleek dat er geen ladingrest vrij kon komen, of omdat de geschatte hoeveelheid ladingrestant minder was dan 10.000 kg. Over de samenstelling van de ertsen kon BECO voldoende informatie vinden in de literatuur. De literatuur gaf onvoldoende informatie over schroot, andere ferrometalen en overige halffabrikaten. • Volgens het BECO-rapport was het schroot nader gespecificeerd. Het ging om oud ijzer, bijvoorbeeld oude auto’s en koelkasten, bestemd voor een verwerker. Niet het schroot zelf, maar het stof komt als ladingrestant vrij. Dit stof kan gevaarlijke stoffen bevatten. BECO vond geen informatie over de samenstelling van dit stof.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
31
•
De goederensoorten ‘andere ferrometalen’ en ‘overige halffabrikaten’ zijn volgens BECO vergelijkbaar met schroot. BECO vond geen informatie over de samenstelling van het stof.
SGS heeft het spoelwater onderzocht van aluminiumerts en schroot. Potentiële emissies
De tabellen B en C geven de onderzoeksresultaten weer. • De resultaten bevestigen de verwachting dat ertsen en schroot emissies van zware metalen met zich mee kunnen brengen. Vooral de concentratie arseen is hoog, met name bij mangaanerts. • Het onderzoek van SGS bij een schip met schroot heeft aangetoond dat het stof van schroot belangrijke concentraties PAK’s, PCB’s, minerale olie en EOCl kan bevatten. Landelijk gezien levert mangaanerts van alle goederensoorten de grootste bijdrage aan de emissie van arseen. En als het onderzochte schip met schroot representatief is, dan kan hetzelfde gezegd worden voor de emissie van lood en zink door het lossen van schroot. 3.1.5 Resultaat riool/speciale behandeling
Bijlage 9 bevat de ladingsoorten met de mogelijkheid: speciale behandeling of afvoeren via het riool. Hier bestaat geen kans dat het ladingrestant in de vaarweg geloosd mag worden. Het Scheepsafvalstoffenbesluit schrijft in eerste instantie voor dat het afvalwater ingenomen moet worden voor bijzondere behandeling. Als de benodigde voorziening er niet is, dan moet het water via het riool worden afgevoerd. Is zo’n riool er echter ook niet, dan moet het water worden afgegeven aan een afvalinzamelingsbedrijf. Ladingsoorten
De lijst in Bijlage 9 bevat bijna alle chemische meststoffen, en de farmaceutische producten. Deze goederen worden blijkbaar als schadelijk gezien. • Bij de fosfaathoudende meststoffen vermeldt de Stoffenlijst: ‘indien vacuümschoon niet mogelijk, dan S’. • Bij stikstofhoudende meststoffen maakt de Stoffenlijst onderscheid tussen verschillende stoffen, met elk een andere maatregel. Het zal hier gaan om een stof waarvan het waswater afgevoerd moet worden via een riool, of anders afgegeven moet worden aan een afvalinzamelingsbedrijf. • Bij de farmaceutische producten vermeldt de Stoffenlijst: ‘indien geneesmiddelen: S’.
Soms vacuümschoon
Bij de fosfaathoudende meststoffen staat in kolom 4 van de Stoffenlijst een B. Het ruim moet vacuümgereinigd worden als het ladingrestant wordt afgevoerd via een riool. Dit afvalwater zal nog maar weinig ladingrest bevatten. Geen van de 5 goederensoorten in de lijst is onderzocht. BECO heeft niet aangegeven waarom de stikstofhoudende meststoffen en de farmaceutische producten niet zijn meegenomen in het onderzoek. De andere 3 goederensoorten vielen af omdat de geschatte hoeveelheid ladingrestant gering was.
Onderzoeken
3.1.6 Conclusies
Eigenlijk komen maar enkele ladingsoorten in aanmerking voor het eisen van extra voorzieningen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze ladingsoorten. Per ladingsoort is aangekruist welke behandeling voor het waswater de voorkeur heeft volgens de Stoffenlijst.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
32
Tabel 4
Prioritaire ladingsoorten en behandeling volgens de Stoffenlijst (naast lozen op het vaarwater). Riool
Granen
Sproeien
Andere
Kwant.
over
spec.
geg. in
opslag
behand.
bijlage
X
6
Steenkool
X
7
Cokes
X
7
Turf
X
7
Slakken
X
7
IJzererts
X
X
8
Aluminiumerts
X
X
8
Mangaanerts
X
X
8
Schroot
X
X
8
Tot deze conclusie zijn wij als volgt gekomen: • Bij de keuze tussen vaarweg en riool gaat het voornamelijk om landbouwproducten en voedingsmiddelen. Deze goederen leveren niet de ernstigste emissies op. Het ladingsrestant van de granen kan wel een hoog CZV veroorzaken. De andere goederensoorten leveren weinig of geen ladingrestant op. Alleen het effect van lozing van het ladingrestant natriumhydroxide moet wellicht nog onderzocht worden. • Bij de keuze tussen speciale behandeling en vaarweg zijn alleen de goederensoorten steenkool, cokes, turf en slakken (geen assen) van belang. Bij de andere goederensoorten blijkt dat speciale behandeling toch niet vereist is, dat er toch geen keuzemogelijkheid is of dat de hoeveelheid ladingrestant gering is. • Bij de keuze tussen speciale behandeling, riool en vaarweg zijn alleen ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts en schroot relevant. Bij de andere goederensoorten komt geen of weinig ladingrestant vrij. NB: als er een voorziening komt voor het sproeien over de opslag, dan hoeft er geen riool aangelegd te worden! De ‘andere ferrometalen’ en ‘overige halffabrikaten’ komen overeen met ‘schroot’. Mangaanerts verdient alle aandacht vanwege de potentiële emissie van arseen. Schroot is belangrijk in alle opzichten: het stof bevat veel schadelijke componenten en de hoeveelheid ladingrestant is groot. • Het is niet nodig om voor de ladingsoorten met keuze riool/speciale behandeling nieuwe voorzieningen te eisen. Als het losbedrijf immers geen voorziening heeft voor speciale behandeling, en ook geen riool, dan wordt het waswater afgegeven aan een afvalinzamelingsbedrijf. Hoe schadelijk?
Het is moeilijk om aan de hand van de onderzoeksresultaten van BECO en SGS een uitspraak te doen over de schadelijkheid van de emissies. Daarvoor ontbreekt een maatstaf.
Aantal losplaatsen
Voor het maken van beleidskeuzen kan het nuttig zijn om te weten op hoeveel plaatsen de goederensoorten gelost worden. Het AVV-rapport geeft hier echter weinig informatie over. Er is een tabel waarin staat in welke gemeentes de goederen gelost zijn volgens het CBS. Hierin zijn alleen de hoofdgroepen van de ladingsoorten weergegeven. Voor een ladingsoort uit de hoofdgroep geeft dit het maximale aantal losgemeentes aan. Steenkool, uit de hoofdgroep vaste brandstoffen, kan dus maximaal in 41 gemeentes gelost zijn. Onderstaande tabel geeft het resultaat weer. Tabel 5
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
Aantal gemeentes waar gelost is in 1996
33
Ladingsoorten, hoofdgroep
Aantal gemeentes waar gelost is (CBS)
Landbouwproducten
88
Voedingsmiddelen
104
Vaste brandstof
41
Aardolie
79
Ertsen en metaalafval
54
Metalen
80
Bouwstoffen
236
Meststoffen
96
Chemische producten
70
Fabrikaten
82
Daarnaast zijn in het AVV-rapport de potentiële emissies als gevolg van het lossen van steenkool en van schroot geografisch in kaart gebracht. Uit deze kaartjes blijkt dat steenkool in 26 gemeentes is gelost. Schroot is in 46 gemeentes gelost. Voor betere cijfers over het aantal losplaatsen van bepaalde ladingsoorten zal bij de AVV geïnformeerd kunnen worden. Landelijk grootste bijdrage
De granen leveren landelijk gezien de grootste bijdrage aan het chemisch zuurstofverbruik. Dit komt doordat granen in zo’n grote hoeveelheid per binnenvaartschip vervoerd en gelost worden. Mangaanerts levert de hoogste bijdrage aan de emissie van arseen. Aangezien ook de concentratie in mg/kg erg hoog is, kan de emissie ook schadelijk zijn in de directe omgeving van de lozing. Schroot is belangrijk bij de emissie van lood, zink, PAK’s, PCB, minerale olie en EOCl. 3.2 Beleidsuitspraken interviews
De onderzoeken van AVV, BECO en SGS hebben een grote hoeveelheid cijfers opgeleverd. Cijfers over de hoeveelheid ladingrestant die straks misschien in de vaarweg terechtkomt, en over de schadelijke stoffen die in dat ladingrestant zitten. Maar wanneer noem je de emissie van die stoffen nou ‘erg’? Wanneer is het zo erg dat je als overheid besluit om, binnen die beleidsruimte die het Scheepsafvalstoffenverdrag biedt, bedrijven op te leggen om kostbare voorzieningen te treffen? Hierover doen de onderzoeksrapporten geen uitspraken. Het is ook niet eenvoudig, want er is geen maatstaf voor. Geen grenswaarde waar je niet boven mag komen, geen vergelijkingsmogelijkheid. In het rapport van BECO zijn de emissies van de ladingrestanten vergeleken met andere emissies bijvoorbeeld van de RWZI’s. Dit helpt weinig. “Je moet de emissies niet vergelijken met de emissies van de RWZI’s”, zo stelt Hans Nuhoff, algemeen projectadviseur bij RWS. “Want daarbij vergeleken is elke lozing klein en zou je nergens meer iets aan hoeven te doen’. Over de onderzoeksresultaten en het toekomstig beleid hebben wij de meningen gepeild bij enkele medewerkers van het ministerie van Verkeer & Waterstaat, het ministerie van VROM, Rijkswaterstaat en het RIZA. Zij zijn allen vanuit een andere hoek betrokken bij het beleid voor ladingresten van de binnenvaart. Onderzoeken
Er hoeft niet méér onderzoek gedaan te worden naar de potentiële emissies van de waswaters met ladingresten, zo is de algemene mening. Het AVV-
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
34
onderzoek is geen onderzoek naar de huidige lozingen van ladingresten op de vaarweg. Er wordt weleens ten onrechte gewezen op het resultaat van AVV alsof dat laat zien dat de huidige situatie wel meevalt. Dat klopt niet, want de AVV ging uit van de situatie als het Scheepsafvalstoffenverdrag van kracht is. Dan zijn de ruimen goed geveegd, zodat er weinig ladingrest in het waswater terechtkomt. Dit maakt een groot verschil met de huidige praktijk waarin schepen nog vaak ‘schopschoon’ worden afgeleverd. Bovendien mogen onder het SAV bepaalde ladingsoorten absoluut niet geloosd worden, die nu wel geloosd worden ondanks het algemene lozingsverbod van de Wvo. Maar geen van de geïnterviewden vindt het nodig om alsnog zo’n nulmetingsonderzoek te doen. In 1993 is trouwens wel zo’n nulmeting gedaan. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam liet toen een onderzoek uitvoeren naar de Vacuümtechniek bij duwbakken15. Na vegen met de bezem werden de duwbakken ook nog door middel van de vacuümtechniek gereinigd. Hierbij bleek dat met de vacuümtechniek soms nog 1000 kg, in een enkel geval zelfs 2000 of 5000 kg, ladingrestant extra verwijderd kon worden uit het schip (excl. het gewicht van het water). Ludger Stoffers en zijn opvolger Krystof Krijt (min. VROM) hebben nog wel behoefte aan meer onderzoek. Tussen de ministeries van V&W en VROM is afgesproken dat VROM gaat bekijken hoe de voorzieningen geregeld kunnen worden. Dit kan in een AMvB of in vergunningen. VROM mist echter nog een conclusie uit de onderzoeken, waaruit duidelijk blijkt welke voorzieningen nu geregeld moeten worden. Daarnaast wil men weten hoeveel bedrijven met welke ladingsoorten erbij betrokken zijn en welke voorzieningen zij al hebben. Het in kaart brengen van de laad/loslocaties is ook iets wat het ministerie van V&W op het verlanglijstje heeft staan16. Het ministerie van V&W wil de voorzieningen het liefst gecombineerd geregeld hebben met andere voorzieningen voor het laden en lossen van schepen. Voorzieningen voor het voorkomen van morsen en stuiven, bijvoorbeeld, want volgens sommigen valt er heel wat letterlijk ‘tussen de wal en het schip’. VROM vindt dat dan ook nog eerst uit onderzoek moet blijken dat zulke maatregelen nodig zijn. Extra sturing nodig
Moeten er wel meer voorzieningen komen om te voorkomen dat het vanrechts-naar-links-lezen van de Stoffenlijst steeds zal eindigen in de meest linkse optie? Is het Scheepafvalstoffenbesluit niet genoeg? Hans Nuhoff zegt zelf niet te weten of er meer voorzieningen moeten komen. Maar hij beluistert vaak bij anderen de mening dat voorzieningen voor ladingrestanten niet nodig zijn, omdat het met de emissies wel meevalt en de voorzieningen duur zijn. De andere geïnterviewden delen deze mening niet. Bart Hellings (Min. V&WDGW) vindt het Scheepsafvalstoffenbesluit niet genoeg. “Nederland heeft ervoor gezorgd dat de Stoffenlijst van rechts naar links gelezen kan worden. Dan willen we wel voorkomen dat het toch steeds de linkse variant wordt”. Zijn collega Bert Veraart is het daar mee eens. “Als we de bedrijven tot niets verplichten, dan doen ze ook niets”. Maar hij denkt wel aan een beperkte opzet. De kosten moeten in evenwicht zijn met het milieuvoordeel dat te behalen is. Dus er moet een keuze gemaakt worden. Bovendien bestaat nu een wat oneerlijke situatie, zegt Hans Nuhoff. “De één heeft wel een voorziening, de ander niet. Wie de voorziening heeft, wordt door het Scheepsafvalstoffenbesluit verplicht deze te gebruiken. Het ene bedrijf moet dan hogere kosten maken dan het andere”. Ook daarom moeten keuzes gemaakt worden. Ludger Stoffers (Min. VROM) noemt nog een andere reden waarom het 15 16
‘Onderzoek vacuümtechniek’, GHR en SGS ICM BV, april 1993. Mondelinge mededeling R. Weekhout (Min. V&W-DGG), 27 juni 2002.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
35
Scheepsafvalstoffenbesluit niet genoeg is. “Het ministerie van V&W wil niet alleen voorzieningen voor de waswaters regelen, maar ook voorzieningen om morsen en stuiven te voorkomen”. En dat is niet voldoende geregeld in het Scheepsafvalstoffenbesluit. En dat klopt. Bij Rijkswaterstaat en het DGW is men ervan overtuigd dat maatregelen voor het voorkomen van morsen en stuiven erg belangrijk zijn. Dit wordt wel duidelijk in de gesprekken met Bart Hellings, die bij Rijkswaterstaat, dir. ZH, heeft gewerkt, en Fabian van Rossum, momenteel werkzaam bij Rijkswaterstaat, dir. ZH. Zij zien dat bij sommige bedrijven grote hoeveelheden lading naast het laadruim terecht komen en willen hier maatregelen voor. Welke voorzieningen?
Bij welke ladingsoorten is het vooral belangrijk dat er voorzieningen komen? Joan Meijerink van het RIZA denkt globaal aan ertsen, schroot en kolen. Ertsen vanwege de zware metalen, schroot vanwege de PCB’s en kolen vanwege de PAK’s. Ook vliegas, verontreinigde grond, bodemslakken en afval komen desgevraagd in aanmerking voor het predicaat ‘prioritaire stoffen’. Hij is van mening dat er vooral maatregelen genomen moeten worden tegen het morsen, en in enkele gevallen ook maatregelen voor de waswaters. Hij noemt alleen droge ladingsoorten. De vloeibare ladingsoorten staan buiten de discussie omdat hierbij de voorzieningen so wie so nodig zijn. De Stoffenlijst laat hier geen keuzen open en die voorzieningen zijn er meestal ook al. De medewerkers van Rijkswaterstaat kennen de prioritaire ladingsoorten vanuit de praktijk. Fabian van Rossum somt ze op uit een beleidsnota17: Bouwstoffen van categorie 2 en de buitencategorieën18, metaalschroot, kolen en ertsen (incl. cokes) en afvalstoffen (o.a. slakken en assen). De bouwstoffen o.a. vanwege PCB, PAK, zware metalen en minerale olie. Metaalschroot bevat diezelfde stoffen en heeft daarnaast een hoog gehalte EOX, BTEX en CZV. Kolen en ertsen veroorzaken emissies van PAK, zware metalen, sulfaten, chloriden en fosfaten. De ladingen afvalstoffen kunnen ook nogal wat bevatten: o.a. PCB, PAK, zware metalen, EOX, minerale olie, CZV.
Nog 2 jaar wachten
Officieel is lozen vanaf een varend schip op grond van de Wvo zonder meer verboden, behalve van huishoudelijk afvalwater. Lozen van waswater met bepaalde verontreinigingen werd wel gedoogd, bijvoorbeeld van zand en grind. Maar op dit moment anticipeert de rechter al op het Scheepsafvalstoffenbesluit, waardoor een onduidelijke en ongewenste situatie is ontstaan. “Nu staat de rechter lozen toe, als het volgens de Stoffenlijst mag. Maar daarbij kijkt hij niet naar de voorwaarden die het SB daaraan stelt, namelijk dat het ruim eerst grondig nagelost moet zijn en dat er een losverklaring aan boord moet zijn waaruit blijkt dat goed nagelost is”. Bert Veraart, Rijnvaartcommissaris (RWS), vindt het daarom hoog tijd dat de regels van het Scheepsafvalstoffenverdrag ingevoerd worden. Wanneer zal het SAV in werking treden? Bert Veraart verwacht dat dat over ongeveer 2 jaar zal zijn. In Duitsland moet nog het een en ander gebeuren voordat het verdrag geratificeerd wordt. Maar het wachten is op België en vooral op het Waalse gewest dat nog helemaal niet zover is. Kan de Nederlandse overheid niets anders doen dan maar afwachten tot het SAV in werking treedt? Nee, er kan nu al veel gedaan worden, vinden de medewerkers van Rijkswaterstaat. De Wvo biedt mogelijkheden genoeg om iets te doen aan de emissies bij overslagbedrijven. 17
‘Wvo-vergunningverlening op- en overslag droge bulkgoederen, het hoe en waarom’, RWS, dir. ZH, juni 2000. 18 Dit zijn de meest verontreinigde categorieën bouwstoffen.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
36
Bij Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland, hebben ze alle laad- en losbedrijven die onder hun beheer zijn, in kaart gebracht en een Wvo-vergunning verstrekt. Althans, de bedrijven waar met grijpers droge bulk wordt overgeslagen. Fabian van Rossum heeft de vergunningen geschreven en noemt de aantallen. In totaal zijn het er 92 (25 agrobulk, 18 kolen en ertsen, 15 metaalschroot, 10 bouwstoffen cat. 2 en buitencat., 9 afvalstoffen, 3 substraten, 2 bouwstoffen cat. 1 en 2 en 10 van alles). Voor de 85 bedrijven die schoon zand en grind overslaan, is een uitzondering gemaakt. Voor deze bedrijven is alleen een praktijkrichtlijn geschreven. Met een Wvo-vergunning kun je regels stellen voor alle situaties waarbij een kans bestaat op emissies naar het oppervlaktewater. Een belangrijke verbetering kan behaald worden als het schip goed schoongemaakt wordt voordat het wegvaart. Dit kan volgens Bart Hellings geregeld worden in de Wm-vergunning of de Wvo-vergunning. In de Wvo-vergunning valt zoiets onder de regels voor ‘good housekeeping’. Hij wijst wel op de wenselijkheid van afstemming tussen de Wm-vergunning en de Wvo-vergunning. Er wordt weleens voorgesteld om op nationaal niveau de regels van het SAV al in te voeren, dus het Scheepsafvalstoffenbesluit alvast in werking te stellen. Dit wordt afgewezen door de CCR. Bert Veraart, Rijnvaartcommissaris: “Vorig jaar heeft de Nederlandse afvaardiging in Straatsburg gezegd dat het niet aanvaardbaar is om nog langer alleen maar te wachten op de ratificatie van het SAV. Het resultaat was een uitspraak van alle partijen dat het SAV de enige manier is om tot internationale regels te komen en dat het opstellen van nationale regels niet genoeg is”. Er zou een situatie van oneerlijke concurrentie ontstaan tussen de verdragsstaten. Dit nadeel geldt ook als de huidige Wvo gehandhaafd wordt. Bert Veraart: “We willen geen oneerlijke concurrentie, want dan worden de Nederlandse havens de klos. Bovendien pakt de Wvo de schipper als de dader als hij loost tijdens het varen, terwijl wij nu vinden dat de losplaatsen verantwoordelijk zijn”. Hans Nuhoff vindt het niet ideaal, zoals de directie ZH nu de voorzieningen in de Wvo-vergunningen heeft geregeld. Het zou beter zijn als het geüniformeerd wordt door een AMvB. AMvB of vergunningen
Er is veel onduidelijkheid over de vraag met welke middelen de verbetering van het voorzieningenniveau het beste bereikt kan worden. Op dit moment heeft Krystof Krijt (min. VROM) de taak om uit te zoeken of dit ondergebracht kan worden bij de AMvB Besluit Opslag- en Transportbedrijven Milieubeheer. Ook heeft Joan Meijerink al eens een opzet geschreven voor een geheel nieuwe AMvB. Er zijn verschillende vormen van AMvB’s mogelijk. De Wet milieubeheer kent de 8.40-AMvB’s, de 8.44-AMvB’s en de 8.45-AMvB’s. Er schuilt een gevaar in als je de voorzieningen wil onderbrengen in een WmAMvB. Worden de betrokken overslagbedrijven wel door de Wm aangemerkt als ‘inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken’’? Wij hebben het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit erop nageslagen. Het lijkt erop dat het IVB wel aansluit, zeker voor de prioritaire goederensoorten waar het in dit hoofdstuk over gaat.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
37
In een AMvB op grond van artikel 8.40 worden inrichtingen aangewezen die in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit zijn genoemd, maar waarvoor geen Wm-vergunning nodig is. In plaats daarvan moeten ze aan de algemene regels voldoen die in de AMvB vermeld zijn. Wel beschikt het bestuursorgaan over de mogelijkheid om op bepaalde, in de AMvB genoemde punten, nadere eisen te stellen aan het bedrijf. Het heeft alleen zin om 8.40-AMvB’s op te stellen voor bedrijven die veel op elkaar lijken wat betreft werkwijze en gevolgen voor het milieu. Anders zou de behoefte om nadere eisen te gaan stellen weer zo groot worden, dat er net zo goed een vergunning opgesteld kan worden. Het Besluit Opslag- en Transportbedrijven Milieubeheer is zo’n AMvB op grond van art. 8.40. Bij het opstellen van dit besluit is destijds besloten om bedrijven die schepen laden en lossen, uit te sluiten. Men vond deze bedrijven destijds zo complex dat de individuele vergunningplicht hier het meer geëigende instrument leek. Maar op dit moment wordt ter discussie gesteld of dit nu wel terecht is. In 8.44-AMvB’s worden inrichtingen aangewezen waarvoor naast een vergunningplicht ook nog algemene regels gelden. Een 8.45-AMvB is een instructie-AMvB. Deze AMvB stelt verplichtingen aan het bestuursorgaan om bepaalde regels te stellen in de vergunningen voor een bepaalde categorie van inrichtingen. In de opzet van Joan Meijerink was sprake van zo’n instructieAMvB, in combinatie met een direct werkende AMvB. Een AMvB, gebaseerd op de Wvo, of op beide wetten, behoort ook tot de mogelijkheden. De beleidsmedewerkers van V&W hebben in ieder geval een voorkeur voor het opstellen van een AMvB, al dan niet in combinatie met de vergunningplicht. Ludger Stoffers (min. VROM) voert nog aan dat dit volgens de provincies helemaal niet nodig is. Die zeggen: “We hebben al een pakket van maatregelen en die verwerken we in de milieu-vergunningen. Dat gaat prima”. Ludger Stoffers: “Maar volgens V&W is dit een rommeltje. Zij zeggen dat de provincies er verschillend mee omgaan en dat er hiaten zijn in de voorschriften voor voorzieningen in de Wm-vergunningen”. Als het toch een AMvB moet worden, dan zal het een instructie-AMvB moeten worden, denkt hij. Want het zou ondoenlijk zijn om voor alle verschillende ladingsoorten andere algemene regels te stellen. Krystof Krijt (min. VROM) zegt nog helemaal niet te weten wat het moet worden. “Een probleem van een Wm-AMvB is, dat hierin formeel geen voorschriften opgenomen mogen worden voor bescherming van oppervlaktewater, vanwege de verdeling tussen Wvo en Wm”. Hij houdt op dit moment de mogelijkheid nog open dat volstaan kan worden met het aanpassen van de vergunningen (Wm en Wvo). Eerst wil hij meer inzicht krijgen in de omvang van het probleem. Hoeveel bedrijven zijn erbij betrokken? Met welke ladingsoorten? En welke voorzieningen hebben zij al? “Het is nodig om dit te weten om te kunnen kiezen tussen de instrumenten”. V&W, de waterschappen en de gemeentes moeten aangeven of er iets geregeld moet worden en zo ja, wat. Daarna kan er verder afgestemd worden. “Hebben de bedrijven al een Wvo-vergunning, dan is het niet zinvol om algemene regels te stellen op grond van de Wm”. Hans Nuhoff (RWS) weet dat het voorzieningenbeleid momenteel stagneert doordat VROM behoefte heeft aan informatie. Hij wijst erop dat de AVV kaarten heeft waarop per ladingsoort te zien is waar deze gelost worden.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
38
Stoffenlijst
De Stoffenlijst is niet ideaal. Bij sommige goederen is onderscheid gemaakt tussen heel veel ondersoorten. Bij andere goederen is juist weer te weinig verschil gemaakt. Dit maakt de Stoffenlijst in de praktijk moeilijk werkbaar. Bert Veraart wil dit in de Rijnvaartcommissie aankaarten en aansturen op vereenvoudiging van de lijst. Hiervoor moet eerst onderzocht worden welke ladingsoorten er nu in de praktijk vervoerd worden.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
39
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
40
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Overall conclusies
In Hoofdstuk 3, paragraaf 3.1, zijn de resultaten van de 3 onderzoeken van AVV, BECO en SGS nader bestudeerd. Van belang zijn de ladingsoorten waarvoor de Stoffenlijst aangeeft dat meerdere bestemmingen voor het waswater mogelijk zijn. Uit deze literatuurstudie is een selectie naar voren gekomen van die ladingsoorten, waarvoor het belangrijk is dat er nog beleid komt. De selectie is gemaakt op grond van de hoeveelheid ladingrestant per ladingsoort en de samenstelling daarvan. In paragraaf 3.2 is beschreven wat de mening van deskundigen is over deze materie. Als we nu de resultaten van de literatuurstudie en de gevoerde gesprekken naast elkaar leggen, dan ontstaat het volgende beeld. Tabel 6
Prioritaire ladingsoorten volgens de onderzoeken en volgens de interviews. Onderzoeken Riool Sproeien over opslag
Granen
X
Interviews
Andere
Kwant.
spec.
geg. in
behand.
bijlage 6
Steenkool
X
7
X
Cokes
X
7
X
Turf
X
7
Slakken
X
7
X Afvalstoffen, bouwstoffen cat. 2 en buitencat.
IJzererts
X
X
8
Aluminiumerts
X
X
8
Mangaanerts
X
X
8
Schroot
X
X
8
X Ertsen
X
Prioritaire ladingsoorten
1.
Zowel de onderzoeken als de deskundigen wijzen steenkool, cokes, slakken, ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts en metaalschroot aan als ladingen waarbij extra sturing nodig is. De deskundigen noemen steenkool, cokes, schroot en enkele bredere categorieën: afvalstoffen, bouwstoffen (cat. 2 en buitencat.) en ertsen. Naast de stoffen die in de tabel genoemd zijn, vallen hier o.a. ook nog onder: assen, verontreinigde grond en andere ertsen. Deze ladingsoorten zijn niet uit de onderzoeken naar voren gekomen omdat het Scheepsafvalstoffenbesluit de voorzieningen hiervoor al afdoende regelt: het waswater moet over de opslag gesproeid worden. Graan en turf komen alleen in de onderzoeken naar voren als belangrijke ladingsoorten.
2.
Een nadere prioritering op grond van de onderzoeken en de gevoerde gesprekken is niet mogelijk.
3.
Voor de genoemde ladingsoorten zijn de volgende voorzieningen nodig:
Voorzieningen
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
41
• •
Voor steenkool, cokes en slakken: een voorziening om de waswaters uit de laadruimtes over de opslag te sproeien; Voor ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts en schroot kan nog bezien worden welke maatregel de meest gepaste is: sproeien over de opslag of afvoeren via een riool.
4.
Het is nuttig om rioleringsvoorzieningen te eisen voor de waswaters van granen, vanwege het hoge chemisch zuurstofverbruik hiervan in het vaarwater.
5.
Maatregelen om het stuiven tegen te gaan, kunnen zowel op de Wvo als de Wm gebaseerd worden. Het aanleggen van een rioleringsvoorziening kan alleen voorgeschreven worden op grond van de Wm.
6.
Bij het opstellen van een AMvB is het moeilijk om rekening te houden met alle verschillende omstandigheden bij individuele losbedrijven. Vergunningen hebben het voordeel dat ze concreet zijn toegeschreven op het individuele bedrijf. Hierdoor weet ook het bedrijf precies waar het aan toe is.
Wettelijke instrumenten
Een AMvB heeft als voordeel dat de ambtelijke personele belasting lager is omdat er geen vergunningen verleend hoeven te worden en dat de regelgeving uniform is. Voor de instrumentkeuze is het van belang om te weten om hoeveel bedrijven het gaat. De AVV beschikt over de benodigde gegevens om dit te achterhalen. 7.
De voorzieningen die genoemd zijn bij conclusie 3, kunnen gerealiseerd worden door middel van Wm- of Wvo-vergunningen, een AMvB, of een combinatie daarvan. De deskundigen hebben wat dit betreft verschillende voorkeuren. Deze overzichtsrapportage was er niet op gericht om een standpunt in te nemen in deze discussie. Wel is duidelijk geworden dat er slechts 1 type voorschrift nodig is, en wel bij de bedrijven die steenkool, cokes, slakken, ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts en schroot overslaan. Het is mogelijk om de gewenste voorzieningen te realiseren door alleen maar voor te schrijven dat er een sproeiinstallatie moet zijn die geschikt is voor het sproeien van waswaters over de opgeslagen lading. Op grond van het Scheepsafvalstoffenbesluit moeten ze dan deze voorziening gebruiken. Het zou te verwachten zijn dat in veel gevallen al in de Wm- of Wvo-vergunning geregeld is dat er een sproeiinstallatie is om de opgeslagen lading nat te houden. Het nathouden van de opslag is immers een maatregel die vanuit milieuhygiënisch oogpunt altijd gewenst is bij bedrijven die stuivende goederensoorten overslaan. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland, heeft dit in elk geval wel al gedaan. Het is niet bekend in hoeverre dit elders in het land ook al geregeld is. Als in de vergunning al een sproeiinstallatie geregeld is, is een wijziging, om ervoor te zorgen dat de sproeiinstallatie ook geschikt is voor de waswaters van de schepen, voldoende. Maar men kan ook overwegen om een AMvB op te stellen vanwege de bij punt 6 genoemde voordelen.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
42
Aantal losplaatsen
8.
Het AVV-rapport geeft enige informatie over het aantal losplaatsen van de goederensoorten. Er is een tabel waarin staat in welke gemeentes de goederen, op hoofdgroep, in 1996 gelost zijn volgens het CBS. Uit kaartjes over de potentiële emissies blijkt dat steenkool in 26 gemeentes is gelost. Schroot is in 46 gemeentes gelost.
9.
De ladingsoort natriumhydroxide is niet meegenomen in de onderzoeken door BECO en SGS. Doordat de gevolgen van lozing op het vaarwater niet onderzocht zijn, kon de stof ook niet op de lijst van prioritaire ladingsoorten komen, wellicht ten onrechte.
10.
Uit de onderzoeken en de gevoerde gesprekken met de deskundigen komt steeds naar voren dat de Stoffenlijst moeilijk in het gebruik is en sterk vereenvoudigd kan worden.
Overig
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
43
4.2 Aanbevelingen Prioritaire ladingsoorten
1.
Het is wenselijk om een voorziening op te leggen aan bedrijven die steenkool, cokes, slakken, ijzererts, aluminiumerts, mangaanerts of metaalschroot overslaan.
2.
Aanbevolen wordt om te besluiten dat overal bij de bedrijven die steenkool, cokes, slakken, ijzererts, mangaanerts en schroot overslaan, sproeiinstallaties moeten komen. Bij de sproeiinstallaties dient vanzelfsprekend een systeem aanwezig te zijn waarmee de verontreiniging opgevangen wordt. Voorkomen dient te worden dat het water alsnog naar het oppervlaktewater afstroomt.
3.
Het is aan te bevelen om de bedrijven die granen overslaan, te verplichten tot het hebben van een riool voor het afvoeren van de waswaters. Het riool moet aangesloten zijn op het gemeentelijke riool of op een eigen waterzuiveringsinstallatie.
4.
Aanbevolen wordt om het installeren van sproeiinstallaties bij de bedrijven die steenkool, cokes, slakken, ijzererts, mangaanerts en schroot overslaan, op te nemen in de Wm- of Wvo-vergunningen.
5.
De gewenste uniformiteit in de Wvo-vergunningen kan bereikt worden door het opstellen van een: • advies door de Commissie Integraal Waterbeheer (bereik: alle Wvovergunningverleners), • uitvoeringsdocument Laad- en losbedrijven (bereik: RWS). • Indien Wm-vergunningen aangepast worden, kan uniformiteit bereikt worden door het opstellen van een VROM-circulaire (bereik: gemeentes, provincies, min. VROM), • Instructie-AMvB, gericht op het voorschrijven van een geschikte sproeiinstallatie c.q. riolering.
6.
De bedrijven die granen overslaan, vormen wellicht een homogene groep wat betreft werkwijze en gevolgen voor het milieu. Afhankelijk van het aantal bedrijven kan besloten worden hiervoor een AMvB op te stellen.
7.
Bij de AVV is bekend waar de verschillende goederensoorten worden gelost. Hier kan nadere informatie gevraagd worden over het aantal bedrijven, bijvoorbeeld waar granen gelost worden.
8.
Aanbevolen wordt om nader onderzoek te doen naar de ladingsoort natriumhydroxide. Volgens het AVV-rapport kan 38 ton vaste natriumhydroxide op de vaarweg worden geloosd en 28 ton vloeibare. BECO en SGS hebben de stof niet meegenomen in hun onderzoek. Vanwege het corrosieve karakter van in water opgeloste natriumhydroxide, en de hoeveelheid die potentieel geloosd kan worden, kunnen plaatselijk wellicht schadelijke effecten optreden.
9.
Het is aan te bevelen om in CCR-verband aan te sturen op vereenvoudiging van de Stoffenlijst.
Voorzieningen
Wettelijke instrumenten
Aantal losplaatsen
Overig
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
44
Foto 3: Overslag van tapioca.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
45
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
46
Bijlage 1
BECO: samenstellingsgegevens (in mg/kg)
Bron: BECO Milieumanagement & Advies BV, Bijlagen bij Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep, juli 1999, uit bijlagen VII en III.
NSTR
Omschrijving
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
gegevens gevonden 110 Granen Landbouw
120 Gerst
1.004.700
190.400
3,4
1
0,15
256.000
171.200
3,6
1
0,03
3,2
130 Rogge
569.400
149.000
150 Mais
267.000
139.200
160 Rijst
198.000
125.000
57.000
40.000
600 Suikerbiet
1.108.600
18.000
999 Beendermeel
1.099.000
391 Tapioca
1610 Bloem
847.700
0,9
13,4
0,03
0,5
* 1,5
2,5
1,8
20
4
14
0,075
39
1
0,03
0,7
0,088
0,056
3,3
1
0,03
0,14
0,18
40
2,5
0,4
16.600
0,03
0,34
0,035
*
2,5
1650 Peulvruchten
403.000
330.000
3,7
1720 Perskoeken
174.000
98.000
1,1
1
0,03
*
2,5
1
0,08
*
2,5
0,23
1790 Zemelen
162
2,5
76,9
1620 Mout
Voeding
0,13
0,1
64.000
22.400
1812 Sojabonen
354.000
232.000
1,5
1819 Oliezaden
1.560.200
34.900
7.100
1
1821 Dierlijke olien en
3.010.200
130
0,02
41
2,5 76,7 * 0,2
2,5 0,01
0,1
0,02
vetten 1829 Plantaardige olien en
2.890.000
4.000
130
0,01
0,06
0,3
0,1
2,5
1,8E-06
Ertsen
Vaste brandstoffen
vetten 2110 Steenkool
X
2240 Turf, uit Finland
X
2310 Cokes
X
400
93
65
54
61
1,6
80
218
5.350
4,5
0,46
3,6
4,4
0,35
3,2
6,3
9,1
35
4100
IJzererts
109
410
10
160
72
4510
Aluminiumerts
120
0,152
449
21
0,596
190
135
4530
Aluminiumerts
120
0,152
449
21
0,596
190
135
75
4550
Mangaanerts
100
400
800
100
364
4620
Schroot
X
1700 X
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
47
75
0,01
Min.olien
EOCl
NSTR
Omschrijving
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
gegevens Andere ferrometalen
X
5680
Overige
X
n
Bouwstoffen
Metale
gevonden 5650
halffabrikaten 6110
Industriezand
6150
Slakken en assen
6210
Zout
6330
Kalksteen **
6340
Krijt **
6390
Overige ruwe
X 1 1
0,01
0,5
1
150
*
1000
30
X
mineralen 6410
Cement
6420
Kalk **
X
6500
Gips **
6910
Betongranulaat
X
6920
Keramische
X
Meststoffen
bouwmaterialen
* **
7230
Kalimeststoffen
6
parameter in deze stroom niet aanwezig boven detectiegrens stromen bevatten geen van de onderzochte parameters
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
48
12
0,028
4
4
15
3,42
0,14
101
1,3
Bijlage 2
BECO: Landelijke emissiecijfers (in kg)
Bron: BECO Milieumanagement & Advies BV, Bijlagen bij Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep, juli 1999, uit bijlagen VIII en III. NSTR
Omschrijving
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
gegevens gevonden 110 Granen
776.921,4 147.233,8
Landbouw
120 Gerst
82.458,4
2,6
0,8
0,1
55.144,0
1,2
0,3
0,0
0,2
130 Rogge
29.637,3
7.755,5
150 Mais
66.469,4
34.653,7
160 Rijst
10.868,0
6.861,1
391 Tapioca
25.405,4
17.828,4
0,4
600 Suikerbiet
20.901,5
339,4
0,0
999 Beendermeel
51.810,2
1610 Bloem
26.226,1 77.073,8
Voeding
1720 Perskoeken
10,4
0,0
0,4
*
1,9
1,0
1,0
0,0
2,1
0,4
0,0
0,3
0,0
0,0
0,1
0,0
0,0
125,3
0,8
0,1 0,4
3,5 0,0
0,0
2,2
1,1
3,6 513,6
1620 Mout 1650 Peulvruchten
0,1
0,0
0,0
*
0,0
0,0
63.112,5
0,7
178.651,0 100.619,5
1,1
1,0
0,0
*
2,6
0,1
0,1
0,0
*
0,2
0,0
1790 Zemelen
58.208,0
20.372,8
1812 Sojabonen
26.502,9
17.369,1
1819 Oliezaden
303.717,9
6.793,8 1.382,1
0,2
1821 Dierlijke olien en
240.752,8
10,4
0,0
1,3
0,1 0,0
0,5 69,8
* 0,0
0,5 0,0
0,0
0,0
vetten 1829 Plantaardige olien en
30.414,4
42,1
1,4
0,0
0,0
0,0
0,0
32,2
22,5
18,7
21,1
0,6
27,7
0,1
0,0
0,1
0,1
0,0
0,1
0,0
0,0
2110 Steenkool
X
2240 Turf, uit Finland
X
2310 Cokes
X
4100
IJzererts
4510
Aluminiumerts
4530
Aluminiumerts
4550
Mangaanerts
4620
Schroot
X
5650
Andere ferrometalen
X
e
M
Ertsen
Vaste brandstoffen
vetten 138,4
0,2
11,4
0,3
4,5
2,0
11,2
0,0
41,9
2,0
0,1
17,7
12,6
1,0
0,0
3,7
0,2
0,0
1,6
1,1
0,6
0,8
3,3
6,7
0,8
3,0
14,2
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
0,1
1,3 3,0
X
75,4 1.851,6
49
7,0
0,0
Min.olien
EOCl
NSTR
Omschrijving
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
gegevens gevonden 5680
Overige
X
halffabrikaten
Bouwstoffen
6110
Industriezand
6150
Slakken en assen
6210
Zout
6330
Kalksteen **
6340
Krijt **
6390
Overige ruwe
X 0,2
28,1
*
187,5
0,1
0,0
0,0
0,0
0,3
0,5
0,0
0,2
0,2
0,7
65
23
77
41
1
59
131
2.254
0,6
0,0
18,9
1
0
19
0,2
3,3
X
mineralen 6410
Cement
6420
Kalk **
X
6500
Gips **
6910
Betongranulaat
X
6920
Keramische
X
Meststoffen
bouwmaterialen
* **
7230
Kalimeststoffen
Totaal (in kg)
2.006.018
Totaal (in i.e.)
40.411
478.639
1.544
parameter in deze stroom niet aanwezig boven detectiegrens stromen bevatten geen van de onderzochte parameters
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
50
0
Bijlage 3
BECO: vergelijking emissies ladingrestanten binnenvaart met andere emissies
Bron: BECO Milieumanagement & Advies BV, Bijlagen bij Emissies ladingrestanten binnenvaart onder de loep, juli 1999, tabel 5 Belasting van het oppervlaktewater in kg (1997).
Stof
Landelijke belasting
Landbouw
Industrie
Verkeer en vervoer
CZV Nkj P(tot) As Cd Cr Cu Hg Pb Ni Zn PAK (6 van Borneff) PCB Min. olien EOCl
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
141.000.000 13.800.000 3.280 1.150 12.800 68.300 440 111.000 258.000 466.000 21.400 0
92.600.000 6.480.000 0 0 0 0 0 48.400 0 30.000 660 0
4.520.000 3.710.000 1.020 439 5.400 19.900 240 6.380 6.660 43.600 802 0
51
0 0 8 4 130 22.100 0 6.750 96 78.200 15.600 0
Effluenten RWZI’s 95.630.000 (1.926.467 i.e.) 34.400.000 3.260.000 2.170 390 5.390 18.100 161 8.260 14.200 109.000 1.470 0
Ladingrestanten binnenvaart 2.014.643 (40.585 i.e.) 478.792 1.544 65 23 77 41 1 131 59 2.253 1 0 19 0
Bijlage 4a
SGS: Analyseresultaten per onderzocht schip Hoeveelheid in gram per schip*)
Bron: SGS Ecocare BV: ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’, uit Bijlage 3 Emissieberekeningen per onderzocht schip.
Schip 1
Schip 2
Schip 3
Schroot
Mengmest
AVI-slakken Aluminium-
NPK
Schip 4
Schip 5
Schip 6
Schip 7
Schip 8
Schip 9
Schip 10
Schip 11
Schip 12
Kolen
Staal-
Antraciet
Cokes
Fosfor-
Hoogoven-
Bauxiet
Vliegas
slakken
slakken
slakken
Aluminium
slakken
Schip 13 Slakkenzand
280,274
15051,435
787,193
205,971
148,595
129,931
751,802
4293,770
40,540
2177,452
Arseen
1,067
0,050
0,135
0,169
0,133
0,081
0,059
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Cadmium
0,701
0,003
0,168
0,065
0,001
0,001
0,013
0,000
0,000
0,051
0,000
0,018
0,000
Chroom
2173,976
14,109
0,006
2,308
26,479
1,887
3,759
11,979
1,266
12,922
27,748
2,807
2,279
3,856
Cobalt
1,676
0,059
0,267
1,441
0,344
0,171
0,098
0,204
0,383
0,975
0,026
0,747
0,411
Koper
28,391
0,379
23,108
213,044
11,909
0,393
0,392
0,681
1,196
23,236
0,132
2,633
1,856
Ijzer
679,476
61,065
75,485
510,101
253,183
47,639
107,766
258,855
212,432
1157,905
27,990
470,225
152,254
Lood
69,273
0,207
13,455
32,078
6,078
0,372
0,366
0,427
1,815
8,679
0,044
1,140
1,471
Kwik
0,248
0,001
0,002
0,006
0,001
0,001
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,006
0,000
Molybdeen
2,485
0,001
0,177
1,017
0,035
0,001
0,092
0,056
0,080
0,394
0,000
1,336
0,000
Nikkel
8,549
0,048
2,250
16,256
1,338
0,201
0,458
0,427
0,516
4,832
0,000
1,572
0,588
Tin
2,926
1,390
4,975
3,187
0,001
0,000
0,000
1,272
0,892
0,000
0,000
0,000
Vanadium Zink N-kjeldahl EOCl Fosfaat als P Fosfaat totaal
1,948
0,357
0,312
6,617
0,815
12,059
0,607
0,334
42,942
16,550
0,236
8,199
1,325
407,770
1,398
41,503
64,375
6,720
0,119
1,741
11,263
2,584
26,609
1,170
7,886
2,838
64,937
534,966
115,210
589,734
399,628
4,455
76,160
120,533
24,299
163,024
44,040
0,786
53,274
2,015
0,011
1,097
0,057
1,348
0,020
0,041
0,076
0,050
0,013
0,008
0,017
0,014
4,290
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,041
0,000
0,000
0,000
0,000
33,896
216,540
0,000
0,000
<1
* 0,000
<1 744,289
<1 0,000
0,000
Orto fosfaat
32,909
Totaal fosfor Cyanide BZV5
0,000
0,000
0,000
0,000
44,288
63,757
70,173
394,069
360,570
249,000
0,000
0,000
0,000
30,294
151,640
0,000
0,000
0,000
3999,405
684,268
6251,179
7053,942
9581,571
288,306
14256,226
15175,508
1446,763
15597,720
6261,221
4494,853
15404,400
Chloride als Cl
309,500
1163,624
359,880
215,578
1,246
14,850
109,796
932,480
509,704
1257,760
4,010
3,930
380,230
Sulfaat als SO4
263,485
298,020
483,632
166,408
6,538
1,836
270,920
178,257
229,824
999,120
68,170
66,810
166,229
CZV
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
52
Schip 1
Schip 2
Schip 3
Schroot
Mengmest
AVI-slakken Aluminium-
NPK Calcium
Schip 4
Schip 5
Schip 6
Schip 7
Schip 8
Schip 9
Schip 10
Schip 11
Schip 12
Kolen
Staal-
Antraciet
Cokes
Fosfor-
Hoogoven-
Bauxiet
Vliegas
slakken
slakken
slakken
slakken
102,967
784,650
185,489
59,340
6031,124
Schip 13 Slakkenzand
15315,040
101,761
2216,103
7610,470
Benzeen
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Tolueen
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,003
0,000
0,000
0,000
0,000
Ethylbenzeen
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Xylenen
0,023
0,0005
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Dichloormethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Trans-1,2-
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
dichloorethaan 1,1-dichloorethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Cis-1,2-dichloorethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000 0,000
Trichloormethaan
0,000
0,0008
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
1,2-dichloormethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
1,1,1-trichloorethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Tetrachloormethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Trichlooretheen
0,000
0,0005
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
1,1,2-trichlooethaan
0,000
0,0000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Tetrachlooretheen
0,001
0,0001
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
0,000
Min. olie C10-C40
65,317
4,396
5,465
7,173
7,151
2,650
8,433
261,805
15,078
23,296
2,634
5,899
5,969
PAK’s 16 (epa)
0,664
0,0006
0,038
0,018
0,063
0,014
0,012
4,959
2,604
6,313
0,000
0,000
0,257
Som PCB (6)
0,485
Som PCB (7)
0,521
Som HCH, lindaan, drins
0,000
*) Waar vakken leeg zijn, heeft SGS geen waarde bepaald.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
53
Bijlage 4b
SGS: Analyseresultaten per onderzocht schip Hoeveelheid omgerekend naar mg per kg ladingrestant*)
Bron: SGS Ecocare BV: ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’, Bijlage 3 Emissieberekeningen per onderzocht schip en Tabel 3 Verhouding metingen t.o.v. de AVV-aannamen.
Schip 1
Schip 2
Schip 3
Schip 4
Schip 5
Schip 6
Schip 7
Schip 8
Schip 9
Schip 10
Schip 11
Schip 12
Schip 13
4622
7290
615
615
2110
4650
2110
2310
615
6152
4510
4660
6154
Schroot
Mengmest
AVI-slakken Aluminium-
Kolen
Staal-
Antraciet
Cokes
Fosfor-
Hoogoven-
Bauxiet
Vliegas
slakken
slakken
NPK
slakken
Aluminium
slakken
Slakkenzand
28196,6
692338,3
38531,2
10880,7
14625,5
7008,1
14958,3
47921,5
1493,2
77517,0
33867,8
Arseen
59,6
5,8
13,6
7,8
6,5
4,3
5,8
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Cadmium
39,2
0,3
16,9
3,0
0,0
0,1
1,3
0,0
0,0
0,6
0,0
0,6
0,0
788,2
0,7
232,2
1218,0
92,4
198,6
1179,0
68,3
257,1
309,7
103,4
81,1
60,1
Chroom Cobalt
93,6
6,8
26,9
66,3
16,8
9,0
9,6
11,0
7,6
10,9
1,0
26,6
6,4
Koper
1586,1
43,7
2324,7
9799,6
582,9
20,8
38,6
36,7
23,8
259,3
4,9
93,7
28,9
Ijzer
37959,6
7043,3
7594,1
23463,7
12392,7
2516,6
10606,9
13962,0
4226,7
12923,0
1030,9
16739,9
2371,9
Lood
3870,0
23,9
1353,6
1475,5
297,5
19,7
36,0
23,0
36,1
96,9
1,6
40,6
22,9
Kwik
13,9
0,1
0,2
0,3
0,0
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,0
Molybdeen
138,8
0,1
17,8
46,8
1,7
0,1
9,1
3,0
1,6
4,4
0,0
47,6
0,0
Nikkel
477,6
5,5
226,4
747,7
65,5
10,6
45,1
23,0
10,3
53,9
0,0
56,0
9,2
Tin
163,5
139,8
228,8
156,0
0,1
0,0
0,0
25,3
10,0
0,0
0,0
0,0
Vanadium
108,8
41,2
31,4
304,4
39,9
637,0
59,7
18,0
854,4
184,7
8,7
291,9
20,6
22780,4
161,2
4175,4
2961,1
328,9
6,3
171,4
607,5
51,4
297,0
43,1
280,7
44,2
3627,8
61703,1
11590,5
27126,7
19560,8
235,3
7496,1
6501,2
483,5
1819,5
1622,1
28,0
829,9
112,6
1,3
110,4
2,6
66,0
1,1
4,0
4,1
1,0
0,1
0,3
0,6
0,2
0,0
85846,5
0,0
0,0 210,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2,0
0,0
0,0
0,0
0,0
378,3
7975,7
0,0
0,0
Zink N-kjeldahl EOCl Fosfaat als P Fosfaat totaal Orto fosfaat
3239,1
Totaal fosfor Cyanide BZV5 CZV Chloride als Cl
0,0
0,0
0,0
0,0
690,0
3561,8
8093,8
39644,8
16585,6
12188,0
0,0
0,0
0,0
602,7
1692,4
0,0
0,0
0,0
223430,4
78923,6
628891,2
324468,4
468995,2
15230,1
1403171,9
818527,9
28785,6
174081,7
230615,9
160016,1
239981,3
17290,5
134212,7
36205,2
9916,2
61,0
784,5
10806,7
50295,6
10141,3
14037,5
147,7
139,9
5923,5
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
54
Schip 1
Schip 2
Schip 3
Schip 4
Schip 5
Schip 6
Schip 7
Schip 8
Schip 9
Schip 10
Schip 11
Schip 12
Schip 13
4622
7290
615
615
2110
4650
2110
2310
615
6152
4510
4660
6154
Schroot
Mengmest
AVI-slakken Aluminium-
Kolen
Staal-
Antraciet
Cokes
Fosfor-
Hoogoven-
Bauxiet
Vliegas
slakken
slakken
NPK Sulfaat als SO4
slakken
slakken
Slakkenzand
14719,8
34373,7
48655,1
7654,5
320,0
97,0
26665,4
9614,7
4572,7
11150,9
2510,9
2378,4
2589,6
Calcium
0,0
11876,2
0,0
0,0
0,0
41450,1
18256,8
3200,6
119998,5
170926,8
3748,1
78893,0
118561,6
Benzeen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tolueen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Ethylbenzeen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Xylenen
1,3
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Dichloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Trans-1,2-
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,1-dichloorethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Cis-1,2-dichloorethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Trichloormethaan
0,0
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,2-dichloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
dichloorethaan
1,1,1-trichloorethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tetrachloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Trichlooretheen
0,0
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,1,2-trichlooethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tetrachlooretheen
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Min. olie C10-C40
3649,0
507,0
549,8
329,9
350,0
140,0
830,0
14121,1
300,0
260,0
97,0
210,0
93,0
PAK’s 16 (epa)
37,1
0,1
3,8
0,8
3,1
0,7
1,2
267,5
51,8
70,5
0,0
0,0
4,0
Som PCB (6)
27,1
Som PCB (7)
29,1
Som HCH, lindaan, drins
0,0
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
55
Bijlage 5
SGS: Landelijke emissies Hoeveelheid in kilogram *)
Bron: SGS Ecocare BV: ‘Waswateronderzoek emissie ladingrestanten vanuit de beroepsbinnenvaart’, uit Bijlage 3 Emissieberekeningen per onderzocht schip en tabel 4 Landelijke schattingen voor de 13 ladingsoorten.
4622
7290
615
Schroot
Mengmest
AVI-slakken Aluminium-
615
NPK Vermenigvuldigingsfac-
2110
4650
2110
2310
615
6152
4510
4660
Kolen
Staal-
Antraciet
Cokes
Fosfor-
Hoogoven-
Bauxiet
Vliegas
slakken
slakken
slakken
1020
1266
Arseen
1,1
0,1
Cadmium
0,7
slakken
184
502
827
51,6
7555,8
0,0
0,1
0,0
0,0
14,4
0,0
1,7
0,1
6154 Slakkenzand
11
7
34
92
12
66
190
648
651,0
2,3
1,0
4,4
69,2
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
51,5
2,7
413,7
1408,7
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,4
13,3
1,6
0,0
0,1
0,0
0,0
1,2
0,3
0,2
0,4
0,0
0,7
0,3
0,0
0,0
2,5
0,0
0,0
0,0
0,0
0,1
0,3
tor schip -> landelijk Aluminium
Chroom Cobalt Koper
29,0
0,5
4,3
106,9
9,8
0,0
0,0
0,0
0,1
0,3
0,0
0,5
1,2
Ijzer
693,1
77,3
13,9
256,1
209,4
0,5
0,8
8,8
19,5
13,9
1,8
89,3
98,7
Lood
70,7
0,3
2,5
16,1
5,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,1
0,0
0,2
1,0
Kwik
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Molybdeen
2,5
0,0
0,0
0,5
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,3
0,0
Nikkel
8,7
0,1
0,4
8,2
1,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
0,3
0,4
0,3
2,5
2,6
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,5
0,1
3,3
0,7
0,1
0,0
0,0
4,0
0,2
0,0
1,6
0,9
Tin
3,0
Vanadium
2,0
Zink N-kjeldahl EOCl
415,9
1,8
7,6
32,3
5,6
0,0
0,0
0,4
0,2
0,3
0,1
1,5
1,8
66,2
677,3
21,2
296,0
330,5
0,0
0,5
4,1
2,2
2,0
2,9
0,1
34,5
2,1
0,0
0,2
0,0
1,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
942,3
0,0
0,0
Fosfaat als P Fosfaat totaal Orto fosfaat
0,2
Totaal fosfor Cyanide BZV5
28,7
3,5
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,4
14,3
0,0
0,0
65,0
88,8
72,5
181,0
205,9
0,0
0,0
0,0
2,8
1,8
0,0
0,0
0,0
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
56
0,0
4622
7290
615
Schroot
Mengmest
AVI-slakken Aluminium-
615
NPK CZV
2110
4650
2110
2310
615
6152
4510
4660
Kolen
Staal-
Antraciet
Cokes
Fosfor-
Hoogoven-
Bauxiet
Vliegas
slakken
slakken
slakken
slakken
6154 Slakkenzand
4079,4
866,3
1150,2
3541,1
7924,0
3,2
99,8
516,0
133,1
187,2
413,2
854,0
Chloride als Cl
315,7
1473,1
66,2
108,2
1,0
0,2
0,8
31,7
46,9
15,1
0,3
0,7
9982,1 246,4
Sulfaat als SO4
268,8
377,3
89,0
83,5
5,4
0,0
1,9
6,1
21,1
12,0
4,5
12,7
107,7
Calcium
0,0
130,4
0,0
0,0
0,0
8,6
1,3
2,0
554,9
183,8
6,7
421,1
4931,6
Benzeen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tolueen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Ethylbenzeen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Xylenen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Dichloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Trans-1,2-
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
dichloorethaan 1,1-dichloorethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Cis-1,2-dichloorethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Trichloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,2-dichloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,1,1-trichloorethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tetrachloormethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Trichlooretheen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,1,2-trichlooethaan
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tetrachlooretheen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Min. olie C10-C40
66,6
5,6
1,0
3,6
5,9
0,0
0,1
8,9
1,4
0,3
0,2
1,1
3,9
PAK’s 16 (epa)
0,7
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
0,0
0,2
0,2
0,1
0,0
0,0
0,2
Som PCB (6)
0,5
Som PCB (7)
0,5
Som HCH, lindaan, drins
0,0
*) Waar vakken leeg zijn, heeft SGS geen waarde bepaald.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
57
Bijlage 6
Vaarweg/riool
Scheepsafvalstoffenbesluit, art. 46: afvalwater naar riool. Als er geen riool is, dan art. 48: onderweg lozen op vaarweg. A. Alle betrokken ladingsoorten. Van de geel gemarkeerde ladingsoorten is de emissie onderzocht.
NSTR
Omschrijving
Vervoerd
Aantal
gewicht
deella- niet-
(ton)
dingen dedica aantal
Aantal
gecorr
tie 110 granen
Stoffenlijst
CBS
Lading-
Lading-
BECO reden niet
voldoende
onvoldoen
SGS
Lozen Lozen Details
rest
rest riool
mee-
info
de info
onder- gemeente
vaar-
vaarwa-
(kg)
geno-
gevonden
gevonden
zocht
riool
ter (kg)
weg
meegenomen
men
1.470.852
2.965
1.993
3.094 A
A
773.287
773.287
ja
ja (5x)
545.211
1.026
751
1.288 A
A
322.103
322.103
ja
ja
130 rogge
140.194
208
164
208 A
A
52.050
52.050
ja
140 haver
6.509
18
12
30 A
A
7.500
7.500
-
556.579
691
547
996 A
A
248.949
248.949
ja
190 overige granen
145.741
396
284
300 A
A
74.890
74.890
-
ja (3x) <10.000 ja (3x) weinig voorkomende granen: worden verpakt in
landbouw
containers 359 overig vers fruit; noten 391 tapioca, maniok e.d. 392 verse en bevroren
18.000
24
16
A
A
3.900
3.900
-
296.431
465
395
31.000
41
27
1.783 A
A
445.709
445.709
ja
A
A
6.717
6.717
-
<10.000 ja (2x) <10.000
groente 420 katoen
1.433
12
6
6 A
A
1.500
1.500
-
<10.000
430 kunstmatige textielvezels
9.000
12
8
A
A
1.950
1.950
-
<10.000
1.000
1.000
-
<10.000
7.750
7.750
-
<10.000
8.719
8.719
-
<10.000 <10.000
510 papier hout 550 ander rondhout
4.090
7
4
4 A
A
41.073
45
31
31 A
A
Gegar. onbehandeld
560 eenvoudig bewerkt hout
24.228
37
27
35 A,B
A,B
Onbeh: A,
570 brandhout kurk
19.000
25
16
A,B
A,B
behand: B
4.117
4.117
-
768.719
769
54
75 A
A
18.854
18.854
ja
26.595
44
4
4 B
A
500
1.000
-
600 suikerbieten 920 natuurlijk en synthetisch rubb
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
58
s hoofdgroep
120 gerst
150 mais
Aantal los-
ja (2x) <10.000
88
NSTR
Omschrijving
Vervoerd
Aantal
gewicht
deella- niet-
(ton)
dingen dedica aantal
Aantal
gecorr
tie 999 overige produkten
Stoffenlijst
CBS
Lading-
Lading-
BECO reden niet
voldoende
onvoldoen
SGS
Lozen Lozen Details
rest
rest riool
mee-
info
de info
onder- gemeente
vaar-
vaarwa-
(kg)
geno-
gevonden
gevonden
zocht
riool
ter (kg)
weg
meegenomen
men
175
99
189 A,B
A
47.143
1100 suiker
250
1
1
1 B
A
125
250
-
<10.000
1110 ruwe suiker
900
2
1
2 B
A
250
500
-
<10.000
1130 melasse
ja
ja
300
1
1
1 B
A
125
250
-
<10.000
582.147
1.219
63
63 B
A
7.875
15.750
-
<10.000
104
BECO: 375 kg ladingrestant 1210 wijn, druivenmost
11.000
15
10
A
A
2.383
2.383
-
<10.000
1220 bier
31.967
84
53
53 A
A
13.250
13.250
-
bier vervoerd in kratten, containers
1250 overige alcoholische
868
6
2
2 A
A
500
500
-
<10.000
22.757
161
8
8 A
A
2.000
2.000
-
<10.000
dranken
Voeding
1280 niet-alcoholische dranken 1310 koffie
2.370
6
6
9 A
A
2.250
2.250
-
<10.000
1321 cacaobonen
5.120
8
8
12 A
A
3.000
3.000
-
<10.000
1322 cacao, -produkten
2.000
3
2
A
A
433
433
-
<10.000
523
1
1
1 A
A
250
250
-
<10.000
1332 specerijen 1360 suikers n.a.g.
4.000
5
3
A
A
867
867
-
<10.000
20.000
27
17
A
A
4.333
4.333
-
<10.000
751
3
3
3 A
A
750
750
-
<10.000
248.000
331
215
A
A
53.733
53.733
-
?
700
1
1
1 A
A
250
250
-
<10.000
34.031
69
55
248 B
A
30.938
61.875
ja
1620 mout
49.470
107
66
94 A
A
23.430
23.430
ja
1630 andere graanprodukten
25.000
33
22
A
A
5.417
5.417
-
<10.000 <10.000
1390 overige genotmiddelen 1420 verse of verduurzaamde vis 1440 boter, kaas, e.d. 1460 eieren 1610 meel, bloem, e.d.
1642 vruchtenconserven
16.000
21
14
A
A
3.467
3.467
-
1650 peulvruchten, droog
401.537
1.152
765
765 A
A
191.250
191.250
ja
1660 groentebereidingen
9.000
12
8
A
A
1.950
1.950
-
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
59
s hoofdgroep
83.839
1120 geraff. suiker
47.143
Aantal los-
ja (3x) ja
ja (3x) <10.000
NSTR
Omschrijving
Vervoerd
Aantal
gewicht
deella- niet-
(ton)
dingen dedica aantal
Aantal
Stoffenlijst
CBS gecorr
tie 5510 buizen, pijpen, e.d.
26.673
54
Lading-
Lading-
BECO reden niet
voldoende
onvoldoen
SGS
Lozen Lozen Details
rest
rest riool
mee-
info
de info
onder- gemeente
vaar-
vaarwa-
(kg)
geno-
gevonden
gevonden
zocht
riool
ter (kg)
weg 45
214 A
A
53.438
meegenomen
men 53.438
-
meta-
Aantal loss hoofdgroep
komt geen
80
ladingrestant
len
bij vrij 5520 giet-, smeedstukken
bouw-
33.000
44
29
A
A
7.150
7.150
-
4.632
3
1
1 B
A
125
250
ja
54.000
72
47
B
A
5.850
11.700
-
<10.000
2.412
7
3
3 A
A
750
750
-
<10.000
590.807
748
266
66.500
66.500
-
?
Hg
6340 krijt
<10.000 ja
236
stoffen mest-
7120 ruwe fosfaten
stoffen
7130 ruwe kalizouten
chemie
8120 natriumhydroxyde
266 A,B
A,B
vast: B,
96 70
loog: A
B De onderzoeksresultaten in mg/kg NSTR
Omschrijving
Bron
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
0,13
13,4
Ni
Pb
Zn
gegevens
Voeding
Landbouw
gevonden
Bouw-
110 Granen
BECO
1.004.700
190.400
3,4
1
0,15
120 Gerst
BECO
256.000
171.200
3,6
1
0,03
130 Rogge
BECO
569.400
149.000
3,2
150 Mais
BECO
267.000
139.200
391 Tapioca
BECO
57.000
40.000
600 Suikerbiet
BECO
1.108.600
18.000
999 Overige produkten
BECO
1.099.000
1610 Bloem
BECO
847.700
1620 Mout
BECO
1650 Peulvruchten
BECO
6340 Krijt
BECO
403.000
2,5
0,03
0,7
0,088
0,056
3,3
1
0,03
162
2,5 20
4
1
14 2,5
0,4 76,9
16.600 330.000
3,7
0,1
stoffen
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
0,5
1,8 1,5
0,9
0,03 *
60
0,03 *
0,34
0,035 2,5 2,5
41
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
C De onderzoeksresultaten als landelijke emissie in kg NSTR
Omschrijving
Bron
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
gegevens
Voeding
Landbouw
gevonden
Bouw-
110 Granen
BECO
776.921,4
147.233,8
2,6
0,8
0,1
120 Gerst
BECO
82.458,4
55.144,0
1,2
0,3
0,0
0,2
130 Rogge
BECO
29.637,3
7.755,5
150 Mais
BECO
66.469,4
34.653,7
BECO
25.405,4
17.828,4
0,4
600 Suikerbiet
BECO
20.901,5
339,4
0,0
999 Overige produkten
BECO
51.810,2
BECO
26.226,1
1620 Mout
BECO
1650 Peulvruchten
BECO
6340 Krijt
BECO
77.073,8
0,4
0,0
0,4
1,9
125,3
0,8
0,1
1,0
1,0
3,5
0,0
0,3
0,0
0,0
0,1
0,0
0,0
1,1
3,6 513,6 63.112,5
0,7
0,0
stoffen
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
10,4 *
0,4
391 Tapioca
1610 Bloem
0,1
61
0,0 *
0,0
0,0 0,1
0,0
0,5
1,3
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
Bijlage 7
Vaarweg/speciale behandeling
Scheepsafvalstoffenbesluit, art. 45: afvalwater naar bijzondere behandeling. Als voorziening er niet is, dan art. 48: onderweg lozen op vaarweg. A. Alle betrokken ladingsoorten. Van de geel gemarkeerde ladingsoorten is de emissie onderzocht.
NSTR
Omschrijving
Vervoerd
Aantal
Aanta
CBS
gewicht
deella-
l niet-
(ton)
dingen
dedi-
gecorr Loaantal zen
catie
vaar-
Stoffenlijst
Lading-
Waswa-
Wasw
Bijz Details
rest
ter
andere mee-
beh
vaarwa-
sproeien
spec.
and
ter (kg)
(m )
beh.
3
1790
zemelen, e.d.
5.667.390
9.849
3.638
3.638 A,B
Reden niet
Voldoe
SGS
Aantal los-
meegenomen
nde info doende
onder-
gemeentes
geno-
gevon-
info
zocht
hoofdgroep
men
den
gevon-
3
(m )
weg voeding
BECO
S
S niet voor
909.500
90.950
Onvol-
den ja
ja
104
vaste brandstoffen
zemelen 2110
steenkool
2130
steenkoolbriketten
2.502.345
1.324
694
1.384 A
S4
346.099
69.220
ja
10.000
13
9
A
S4
2.167
433
-
2210
bruinkool
4.000
5
3
A
2230
bruinkoolbriketten
1.000
1
1
A
2240
turf
124.832
156
69
69 A
2310
cokes van
133.113
129
87
148 A
2.000
3
2
ja
ja (2x)
S4
867
173
-
<10.000
S4
217
43
-
<10.000
S4
17.250
3.450
S4
37.007
7.401
ja
ja
nee
ja
ja
ja
A
S4
433
87
-
S4
8.333
3.333
ja
ja
nee
54
ja
nee
236
41
<10.000
steenkool 2330
cokes van
<10.000
bruinkool
bouwstoffen
ertsen
4530
aluminiumerts
5.699
9
8
67 B
6110
industriezand
229.382
315
193
2.352 A
S
S alleen bij
588.060
58.806
ja
187.500
18.750 18.750
ja
281.571
28.157 28.157
ja
olieverontr. 6150
slakken en assen
676.413
555
312
750 A
S4- Keuze
ja (5x)
ja (6x)
sub alleen bij slakken 6390
overige ruwe
1.480.276
mineralen
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
1.802
898
1.126 A
S4- Geen sub keuze
62
ja
nee
B De onderzoeksresultaten in mg/kg NSTR
Omschrijving
Bron
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
3,1
830
66
268
14.121
4,1
gegevens gevonden
Ertsen Bouwstoffen
1790 Zemelen 2110 Steenkool
stoffen
Vaste brand-
Voeding
2240 Turf, uit Finland 2310 Cokes 4530
Aluminiumerts
6110
Industriezand
6150 6390
Slakken en assen Overige ruwe
BECO BECO
64.000
22.400
X
SGS
1.403.171
BECO
X
BECO
X
SGS X
BECO
X
93
65
54
61
210
6,5
1,3
1.179
583
4,5
0,46
3,6
4,4
6.501
0,0
80
218
5.350
0,0
45
298
329
0,35
3,2
6,3
9,1
0,0
0,0
68
37
0,0
23
23
608
0,152
449
21
0,596
190
135
75
150
1.000
3,42
14
17
1.218
9.800
0,3
748
1.476
4.175
71
1
SGS
628.891
27.127
0,0
X
mineralen
Als BECO verschillende waarden vond, gebruikte zij de hoogste waarde. Ditzelfde principe hebben wij gehanteerd bij de gegevens die SGS vond.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
0,01
120
BECO BECO
1,6
35 818.528
BECO
19.561
77 400
63
0,14
101
1,3
550
110
C De onderzoeksresultaten als landelijke emissie in kg NSTR
Omschrijving
Bron
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
138,4
32,2
22,5
18,7
21,1
0,1
0,0
1,6
9,8
0,1
0,0
0,1
0,1
Hg
Ni
Pb
Zn
27,7
75,4
1.851,6
0,0
1,1
5,0
5,6
0,0
0,1
0,1
0,2
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
0,1
0,0
1,1
0,2
8,9
0,0
gegevens gevonden
Ertsen Bouwstoffen
1790 Zemelen 2110 Steenkool
stoffen
Vaste brand-
Voeding
2240 Turf, uit Finland 2310 Cokes 4530
Aluminiumerts
6110
Industriezand
6150
Slakken en assen
6390
Overige ruwe
BECO BECO
58.208,0
20.372,8
X
SGS
7.924,0
BECO
X
BECO
X
SGS X
BECO
X
3,5
4,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,4
1,0
0,0
3,7
0,2
0,0
1,6
1,1
0,6
28,1
187,5
0,6
0,1
0,0
13,3
106,9
8,2
16,1
32,3
0,2
BECO
0,2
SGS BECO
3.541,1
296,0
0,0
0,0
X
mineralen
Als BECO verschillende waarden vond, gebruikte zij de hoogste waarde. Ditzelfde principe hebben wij gehanteerd bij de gegevens die SGS vond.
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
0,0
1,3 516,0
BECO
330,5
69,8 0,6
64
0,0
18,9
0,2
3,6
0,2
Bijlage 8
Vaarweg/riool/speciale behandeling
Scheepsafvalstoffenbesluit, art. 45: afvalwater naar bijzondere behandeling. Als voorziening er niet is, dan art. 46: afvalwater naar riool. Als er geen riool is, dan art. 48: onderweg lozen op vaarweg. A. Alle betrokken ladingsoorten. Van de geel gemarkeerde ladingsoorten is de emissie onderzocht. NSTR
Omschrijving
Vervoerd
Aantal
gewicht
deella- tal
gecorr
(ton)
dingen niet-
aantal
Aan-
dedi
Stoffenlijst
CBS Lozen vaar-
Lozen riool
Bijz.
De-
behand tails
Lading-
BECO
Reden niet meege-
Vol-
Onvol-
SGS
Aantal
rest
rest riool ter
ande-
mee-
nomen
doende
doen-
onder-
los-
vaarwa-
(kg)
re
geno-
info
de info
zocht
gemee
spec
men
gevon-
gevon-
ntes
den
den
hoofd-
sproei3
en (m )
ter (kg)
weg
Waswa Wasw
Lading-
beh
catie
3
ertsen
(m ) 4100 ijzererts
141.948
109
79
4510 aluminiumerts
758.607
698
373
4550 mangaanerts 4620 schroot 5120 ruw ijzer e.d.
111 A
A
S4
1)
27.817
27.817
5.563
373 A,B
A,B
S4-sub
2)
93.250
93.250
9.325
groep
9.325
ja
ja (2x)
ja
ja (3x) ja (2x)
5.295
9
9
67 B
A
S4
8.325
16.650
3.330
ja
1.696.917
1.406
809
1.174 A
A
S4
293.423
293.423
58.685
ja
10.746
26
18
129 A
A
S
32.318
32.318
3.232
-
54 ja ja
ja
komt geen lading-
80
restant bij vrij 5150 ruw staal
208.161
288
211
211 A
A
S
52.750
52.750
5.275
-
komt geen ladingrestant bij vrij
5220 gewalste
58.789
78
61
682 A,B
A
S
170.593
170.593
17.059
-
5230 ov. hallfabrikat metalen
5350 walsdraad 5370 spoorstaven e
komt geen ladingrestant bij vrij
1.000
1
1
A
A
S
103.722
125
90
128 A
A
S
1.000
1
1
A
A
S
5610 koper
17.632
36
22
22 A
A
S
5620 aluminium
17.284
35
21
61 A
A
S
S alleen bij olieverontr.
halffabrikaten 217
217
22
-
32.019
32.019
3.202
-
<10.000 komt geen ladingrestant bij vrij
217
217
22
-
5.500
5.500
550
-
<10.000 <10.000
15.132
15.132
1.513
-
komt geen ladingrestant bij vrij / <10.000
5640 zink 5650 andere
13.460
33
27
3.030
17
9
1.567
59
29
48 B
B
S
6.027
6.027
1.205
-
<10.000
48 A,B
A,B
S
12.000
12.000
1.200
ja
ja
nee
A
S
406.000
406.000
40.600
ja
ja
nee
ferrometalen 5680 overige
1.624 A
halffabrikaten
1) S alleen voor in water oplosbare metaalzouten. 2) S alleen voor in water oplosbare metaalzouten. Voor aluminiumerts: B en S4. Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
65
B De onderzoeksresultaten in mg/kg NSTR
Omschrijving
Bron
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
gegevens gevonden
Metalen
Ertsen
4100
IJzererts
4510
Aluminiumerts
4550
Mangaanerts
4620
Schroot
5650
Andere
BECO
109
410
10
160
72
BECO
120
0,152
449
21
0,596
190
135
0,0
0,0
103
4,9
0,0
0,0
1,6
43
100
400
800
100
364
788
1.586
SGS
230.616
1.622
0,0
BECO
1.700
BECO
75 0,0
97
0,3
3.649
113
X
SGS
223.430
BECO
X
BECO
X
3.628
60
39
14
478
3.870 22.780
37
29
ferrometalen 5680
Overige halffabrikaten
C De onderzoeksresultaten als landelijke emissie in kg NSTR
Omschrijving
Bron
Onvoldoende
CZV
Nkj
P(tot)
As
Cd
Cr
Cu
Hg
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
Min.olien
EOCl
gegevens gevonden
Metalen
Ertsen
4100
IJzererts
4510
Aluminiumerts
4550
Mangaanerts
4620
Schroot
5650
Andere
BECO
3,0
11,4
0,3
4,5
2,0
BECO
11,2
0,0
41,9
2,0
0,1
17,7
12,6
0,0
0,0
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,8
3,3
6,7
0,8
3,0
14,4
29,0
8,7
70,6
415,6
SGS
413,2
2,9
BECO BECO
0,0
14,2
Overige
4.076,8
BECO
X
BECO
X
66,1
1,1
0,7
halffabrikaten
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
0,0
0,2
0,0
66,6
2,1
X
SGS
ferrometalen 5680
7,0
66
0,3
0,7
0,5
Bijlage 9
Riool/speciale behandeling
Scheepsafvalstoffenbesluit, art. 45: afvalwater naar bijzondere behandeling. Als voorziening er niet is, dan art. 46: afvalwater naar riool. Als er geen riool is, dan art. 49: afgeven aan een afvalinzamelingsbedrijf. A. Alle betrokken ladingsoorten. Van de geel gemarkeerde ladingsoorten is de emissie onderzocht. NSTR
Omschrijving
Vervoerd
Aantal
Aantal
CBS
gewicht
deel-
niet-
gecorr
Stoffenlijst
(ton)
ladin-
dedic
aantal
Lozen riool
Bijz
Details
beh
gen
Lading-
Waswa-
Wasw
BECO
Voldoen-
Onvol-
SGS
Aantal
rest
ter
andere
meege- niet
de info
doende
onder-
losgemeen-
riool
sproeie
spec
nomen
gevonden
info
zocht
tes hoofd-
(kg)
n (m )
3
beh
Reden meegenomen
gevonden
groep
3
(m ) 7210 fosfaatslakken 7220 andere
2.149
3
2
2 B
S
Als
26.644
22
17
17 B
S
vacuum-
meststoffen
50
-
<10.000
425
-
<10.000
309.25
30.925
-
217
22
-
153.31
15.332
-
96
schoon
fosfaatmeststoffen
niet kan: S 7240 stikstofhoudende meststoffen 8931 medicinale en
chemie
250 2.125
1.581.35
2.348
1.237
1.237 A
S
3 1.000
?
0 1
1
A
S
Indien
<10.000
genees-
farmaceutische p 8932 parfumerieen en
*)
4.861
327
223
reinigingsmidd
614 A
S
middelen: S
3
*) Verschillende maatregelen voor verschillende stoffen
Overzichtsrapportage ladingrestanten binnenvaart
67
?
70