Waarom kiezen jonge mensen voor een carrière in verpleegkunde? Hoe ervaren ze na hun opleiding de praktijk? Vragen die jongeren zich zeker stellen als ze in het laatste jaar van het middelbaar zitten en een beroeps- of studiekeuze moeten maken. Vijf verpleegkundigen kort geportretteerd. Verpleegkundigen
Ad Van Poppel
Sabine Sabine Bervoet (43) is verpleegkundige op de dienst medium care, de semi-intensieve geneeskunde. “De patiënten daar hebben nog speciale zorg nodig, moeten extra gevolgd worden, maar hoeven niet meer beademd te worden,” zegt ze. Ze zijn ‘te goed’ voor de zware intensieve verpleging, maar net niet goed genoeg om op een gewone afdeling verpleegd te worden. Sabine Bervoet is wat men noemt een ‘herintreder’. Ze studeerde in 1986 af als verpleegkundige en begon in Brussel op de afdeling zware intensieve geneeskunde. Toen Sabine echter vijf jaar als verpleegkundige werkte, stapte ze over naar de bedrijfswereld. “Ik zat onder andere in het nierdialyseteam en dat betekende dat we ook ‘s nachts opgeroepen konden worden. Ik wist meestal wel hoe laat ik naar mijn werk ging, maar niet wanneer ik terug zou komen. We hadden een zoontje en mijn man werkte regelmatig in het buitenland en volgde ook avondschool. We woonden bovendien nog ver van familie en dat maakte de opvang moeilijk.” “Maar in 2007 werd er bij mijn moeder, die aan de kust woonde, longkanker vastgesteld. Ik nam deeltijds verlof om met haar naar de vele onderzoeken te gaan. Toen mijn moeder werd 12 UZ-magazine - december 2008
Sabine: ‘Verpleegku nde is altijd mijn ding geweest’
Rita: ’Ik heb heel veel afwisseling’ ‘Elke dag is anders’
Om de zorg opgenomen in UZ Leuven, besefte ik dat verpleegkunde toch altijd mijn ding is geweest. In december 2007 ging ik tijdens de bezoekuren naar de jobbeurs van UZ Leuven en daar hoorde ik over het project voor herintreders: verpleegkundigen die vijf jaar uit het beroep waren, konden terugkomen en kregen dan extra begeleiding.” Sabine kon starten op de afdeling medium care. De familiesituatie maakte het ook gemakkelijker. “Mijn echtgenoot gaat bijna niet meer naar het buitenland, onze oudste zoon zit ondertussen op kot, mijn dochter is 15 en onze jongste zoon is bijna 14. Ze zijn veel zelfstandiger.” Ze zegt dat ze haar vorige job bij KBC graag deed, maar van verpleegkunde krijgt ze een kick. “Je hebt iets wezenlijks bijgedragen voor mensen die ziek zijn. Dit is toch veel meer mijn habitat. Het was als thuiskomen – heel raar. Mijn moeder – ze is intussen overleden – zei toen direct al: ‘Waarom zou je niet opnieuw als verpleegkundige gaan werken? Je hebt dat toch altijd graag gedaan.’ Ik dacht dat ik tevreden was bij KBC, maar mijn oud-collega’s bij de bank hebben al gezegd: ‘Zoals je nu over je werk spreekt, heb je dat nooit bij KBC gedaan.’” Overigens was het wel aanpassen voor Sabine. “Je bent wat ouder en
laat je niet meer alles zeggen. Je stelt dingen in vraag. Mijn nieuwe collega’s hebben me echter fantastisch opgevangen. En dan de technologie en het materiaal. Alles is enorm verbeterd, onder andere dankzij de computer.”
Jolanda Jolanda (31) begon in 1995 met de studie verpleegkunde vanuit het idee: zorgen voor mensen en hun verblijf in het ziekenhuis aangenamer maken door de contacten met hen. Een stage op traumatologie zorgde er echter voor dat ze pas later als verpleegkundige zou gaan werken. “Er was een patiënt op wie een moordpoging was gebeurd. Dat heeft me gepakt en ik voelde me machteloos als verpleegkundige. Naar aanleiding daarvan ben ik gaan nadenken en criminologie gaan studeren.” Ze zegt echter dat ze verpleegkundige is en blijft. Tijdens haar studie criminologie deed ze ook steeds vakantiewerk als verpleegkundige. Eenmaal afgestudeerd startte ze in het IME (interne mobiele equipe), “...de vliegende equipe die inspringt als het op een dienst erg druk is door zieke medewerkers of door overcapaciteit. Na drie weken IME stond ik als vaste medewerker op de palliatieve een-
Jolanda: ‘Ik ben blij dat ik verpleegkunde heb gedaan’
tijd om Thijs: ‘Ik neem graag deteren’ naar de mensen te luis
Paola: ‘Werken met je hoofd, je handen en je hart’
voor anderen heid.” Later verving ze enige tijd een hoofdverpleegkundige en ging toen over naar hematologie als adjuncthoofdverpleegkundige van de bestralingsafdeling. “Ik miste daar echter het uitgebreide patiëntencontact. Daarom ging ik terug naar de ‘gewone’ verpleging, hospitalisatie geriatrie.“ Vanuit geriatrie ging Jolanda in 2006 over naar het nurse support team. “Dat is een hulpdienst voor startende verpleegkundigen. We kijken daar samen met de verpleegkundigen, mentoren en de leidinggevenden welke inscholing of bijscholing nodig is om een nieuwe verpleegkundige goed te laten starten. Dat is vooral een ondersteunende functie.” Jolanda staat zelf halftijds nog in de dagelijkse praktijk als verpleegkundige op de palliatieve eenheid. “Er gebeurt daar acute en complexe zorg. Je moet rekening houden met de fysieke, sociale, psychische en spirituele noden van iemand die het einde voelt naderen. De patiënten en hun familie gaan op die afdeling nadenken over het leven. De zorg op zich kan heel acuut zijn, zoals bij ademhalings- of slikproblemen, en daar heb je een brede medische kennis nodig. Je moet alert zijn. Veelal komen mensen heel laat naar de eenheid en dan is de opnameduur kort. Je moet dan ook de familie kunnen ondersteu
nen.” Heeft haar werk gegeven wat ze dacht ervan te krijgen? “Ik ben blij dat ik verpleegkunde heb gestudeerd en dat ik op de palliatieve eenheid werk. Je helpt de mensen, de familie in een proces en probeert
toen in een bejaardenhuis beginnen. Ik heb toen meer geleerd over omgang met patiënten en patiëntenzorg. Daarna heb ik er nog veel in de weekends gewerkt. Na het middelbaar ben ik verpleegkunde gaan
‘Van verpleegkunde krijg ik een kick. ‘ Je hebt iets wezenlijks bijgedragen voor mensen die ziek zijn’ dat draagbaar te maken. Ik vind het ook fijn dat ik nieuwe verpleegkundigen kan helpen bij het starten. Zelf kan ik me mijn eerste dag nog levendig voorstellen.”
Thijs Thijs Karman (30) werkt in campus Sint-Pieter op eenheid 791, de afdeling gerontopsychiatrie. Hij is actief in een onderdeel ervan: de observatieafdeling stemming en cognitie, waar bejaarden met cognitieve en geheugenproblemen of stemmingsstoornissen verblijven. Hoe is hij tot de keuze voor verpleegkunde gekomen? “Op een bepaald moment is mijn oma naar een bejaardenhuis gegaan. Ik zocht een vakantiejob, heb rondgebeld en gekeken en kon
studeren.”Thijs koos voor sociale verpleegkunde en deed ook een postgraduaat gespecialiseerde verpleegkundige in de geestelijke gezondheidszorg.Tijdens zijn opleiding en stages interesseerde hem vooral het psychische aspect van de mens. “Ik neem graag de tijd om naar de mensen te luisteren. “ Toen hij in 2003 afstudeerde, begon hij zijn loopbaan in UZ Leuven. “Ik had expliciet gevraagd naar gerontopsychiatrie. Thijs zegt dat het werk lichamelijk niet zwaar is, maar wel geestelijk. Zeker in het begin van zijn carrière nam hij te veel zijn werk mee naar huis. “De patiënten vertellen hun verhaal aan de verpleegkundigen en dat zijn niet altijd de meest vrolijke zaken.” De verpleegkundigen zijn door hun contiUZ-magazine - december 2008 13
nue aanwezigheid op de afdeling een belangrijke schakel in de behandeling van de oudere patiënten. “We verzamelen veel informatie als we bij de patiënten zijn en spelen die door naar de andere leden van het multidisciplinair team, de artsen, de psychiaters, de ergotherapeuten. In de contacten met de patiënten verzamelen we gegevens, we doen crisisopvang en doen ook de opvang van de familie. Dat is ook heel belangrijk. Wij zijn hier het aanspreekpunt, de spreekbuis van de patiënt.”
Rita Rita Duerinckx (43) werkt op de dienst ziekenhuishygiëne. Ze koos indertijd voor een opleiding verpleegkunde. “Ik wilde iets met mensen doen. Ik dacht ook aan het onderwijs, maar een deel van de jeugd zit daar tegen zijn zin. Hier in het ziekenhuis kan ik mensen helpen die hulp willen. Bovendien is verpleegkunde heel divers: intensieve zorgen, brandwonden, chirurgie, consultaties.” Toen ze in 1986 afstudeerde kwam Rita in het brandwondencentrum terecht. “Je kunt altijd je voorkeuren aangeven en daar wordt rekening mee gehouden. Brandwonden was mijn keuze: je hebt veel patiëntencontact. Je bent het meest constante aspect in de zorg en ook vaak de link tussen de patiënt en de andere zorgverstrekkers. De arts doet zijn ronde, maar wij zijn er steeds bij.” Ze wijst ook op het belang van een goede teamsfeer. “Zorg voor brandwondenpatiënten is mentaal zwaar, vooral als het om kinderen gaat. Ernstige brandwonden geven littekens en kunnen invaliderend zijn. In het team moet men daar onderling over kunnen praten. Mede daardoor nam ik mijn werk psychisch niet mee naar huis. Je streeft met veel mensen in een team naar hetzelfde doel: het welzijn van de patiënt. Iedereen moet zijn steentje bijdragen, een goede teamspirit is daarbij belangrijk.” Maar inmiddels is Rita minder betrokken bij de directe patiëntenzorg en schakelde ze over naar ziekenhuishygiëne. “Ik was op de dienst brandwonden al ‘de ogen op de werkvloer’ en deed kleine projecten om mijn collega’s te stimuleren om bijvoorbeeld aan goede handhy-
14 UZ-magazine - december 2008
giëne te doen. Nu verzorg ik met de collega’s de registratie en opvolging van ziekenhuisinfecties. We schrijven procedures uit voor het ziekenhuis en op maat van een dienst.” Haar ervaring als verpleegkundige op de werkvloer, aan het bed van de patiënt, heeft grote voordelen, vindt ze. “Je moet immers ook weten wat er in de praktijk gebeurt. Zeker op een brandwondenafdeling, bij zeer vatbare patiënten, is handhygiëne bijna nog belangrijker dan bijvoorbeeld op de consultatie. Je wordt daar dagelijks geconfronteerd met het risico op infecties en je ziet daarom de noodzaak van een goede hygiëne.” Een voordeel van haar huidige job is dat ze het werk nu beter kan combineren met haar gezin. Toen ze op de dienst brandwonden werkte, waren er ook weekend- en nachtshiften. Toen haar dochtertje nog klein was, was dat minder een probleem. Ze deed vaker nachtdiensten, bracht haar dochterje naar bed voor ze naar UZ
minale ingreep opknappen. Paola draait daar de helft van haar werktijd mee in vroeg-, laat- en nachtshiften. “We doen hier meer dan het geven van de traditionele zorgen, we werken multidisciplinair samen met artsen, hoofdverpleegkundige, verzorgenden, logistieke medewerkers, sociaal werksters, kinesitherapeuten... We krijgen een groep patiënten toegewezen en binnen onze shift moeten we hen zo kwaliteitsvol mogelijk verzorgen. We volgen de patiënten op, we ‘bewaken’ hun toestand, voeren de door de arts voorgeschreven taken uit. Je krijgt een grote verantwoordelijkheid. Je doet lichamelijke zorgen, verpleegkundige zorgen en je hebt ook contact met de familie. Om het kort te zeggen: verpleegkunde is voor mij werken met je hoofd, je handen en je hart.” Ze ging in 1996 verpleegkunde studeren wegens het sociale karakter van het beroep. Haar werk beperkte zich echter niet meer tot het puur verpleegkundige.
‘Als ik het opnieuw zou doen, dan zou ik dezelfde beroepskeuze maken’ Leuven ging en was weer thuis om haar naar school te brengen om dan zelf te gaan slapen. Momenteel zit ze echter in het zesde leerjaar en wordt het wat moeilijker, zeker in de weekends. Wegen de voordelen van het beroep op tegen de nadelen? Voor Rita wel. “Ik deed en doe het werk graag. Als ik andere jobs zie, dan denk ik: ‘Ik heb veel meer afwisseling. Elke dag is anders.’ Het vak heeft me gebracht wat ik ervan verwacht had. Ik kom nog elke dag graag naar mijn werk en zou, als ik het opnieuw kon doen, nog dezelfde beroepskeuze maken.”
Paola Paola Melussi (32) is in UZ Leuven te vinden op twee diensten: eenheid 444 en ziekenhuishygiëne. Eenheid 444 is een verpleegeenheid waar patiënten verblijven met klachten op het vlak van gastro-enterologie, hepathologie en digestieve oncologie en waar patiënten na een abdo-
“Op vraag van de leidinggevende heb ik extra taken op me genomen. Ik ben bijvoorbeeld een tijdje referentieverpleegkundige reanimatie geweest. Dat is een persoon op wie het team een beroep doet binnen de eigen eenheid. Nadien ben ik in een werkgroep gegaan die ervoor moest zorgen dat iedereen op dezelfde manier werkt. Ik ben ook verantwoordelijke geweest voor het verpleegkundig materiaal: is er voldoende, kan iedereen er goed mee werken, gebeurt de reiniging en ontsmetting op de gepaste manier?” In 2003 werd Paola referentieverpleegkundige ziekenhuishygiëne voor de hele divisie medische chirurgie. “Ik was tussenpersoon tussen de eenheden en de dienst ziekenhuishygiëne. Ik keek naar de noden en naar de implementatie van hygiëneregels. In 2005 heb ik de stap gezet naar de dienst ziekenhuishygiëne.” Dat doet ze nu de helft van de tijd, naast haar verpleegkundige taken op eenheid 444. w
LUMOS staat voor ‘Leuvense Universitaire Medische Ontwikkelingssamenwerking en Solidariteit’ maar ook voor ‘licht’. Ontwikkelingssamenwerking staat in de opdrachtsverklaring van UZ Leuven. Vrijwilligers brengen zo verlichting in Kisantu, Congo. UZ-magazine sprak met enkele mensen achter LUMOS. LUMOS
Ad Van Poppel
UZ Leuven brengt ‘licht’ in Congolees ziekenhuis Ontwikkelingssamenwerking staat van oudsher, naast klinische dienstverlening, onderzoek en opleiding, in de opdrachtsverklaring van UZ Leuven. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was er zelfs een Congolese afdeling van de Katholieke Universiteit Leuven, Lovanium. De wortels van die universiteit gaan terug tot in de jaren twintig. In 1926 nam een groep Leuvense professoren van de faculteit geneeskunde het initiatief voor medische medische opleiding van inlands hospitaalpersoneel. De stichting FOMULAC (Fondation Médicale de l’Unversité de Louvain au Congo) werd gevestigd in Kisantu. De banden met Kisantu bestaan nog altijd, of, beter gezegd, bestaan weer. LUMOS (Leuvense Universitaire Medische Ontwikkelingssamenwerki ng en Solidariteit) staat het ziekenhuis in die Congolese stad met raad 16 UZ-magazine - december 2008
en daad bij. “Kisantu is het hoofdproject van LUMOS”, zegt prof. dr. Jan Verhaegen (laboratoriumgeneeskunde). Verhaegen is in Kisantu geboren en heeft altijd een zwak gehad voor het land en die plaats. “In 1993 zijn we weer toenadering beginnen te zoeken met het ziekenhuis in Kisantu. Er is toen een samenwerking opgezet met laboratoriumgeneeskunde. Die is stilaan tot ontwikkeling gekomen.” Onder meer LMS (Leuven Medical Support) was toen bij die samenwerking betrokken. LMS bracht medischtechnisch materiaal dat hier was afgeschreven of vervangen, maar nog altijd bruikbaar was naar onder meer Kisantu. LMS is nu opgenomen in LUMOS. UZ Leuven besloot ruim een jaar geleden om bestaande projecten rond ontwikkelingssamenwerking te stroomlijnen in LUMOS. “LUMOS betekent ook licht en het is
de toverspreuk van Harry Potter om dingen te realiseren die anders niet kunnen”, zegt prof. dr. Bernard Spitz, voorzitter van de medische raad en medewerker op gynaecologie en verloskunde. Vanuit de medische raad kwam de vraag om in kaart te brengen wat er aan ontwikkelingssamenwerking in UZ Leuven werd gedaan. Prof. dr. Spitz: “Dat was enorm veel. We vonden direct zo’n 50 projecten, waarmee mensen zowel op materieel als financieel vlak bezig waren. Dat kwam naar de buitenwereld nogal ongecoördineerd over. We moeten zoetjesaan alles in één globaal plan brengen.” Hij wijst erop dat het initiatief van LUMOS breder is dan alleen UZ Leuven. Ook K.U.Leuven-faculteiten als geneeskunde, farmacie, biomedische wetenschappen en bewegings- en revalidatiewetenschappen (FaBeR) werken eraan mee.”
Prof. dr. Jan Verhaegen: “LUMOS is een geofficialiseerde structuur. Met vereende krachten kunnen we nu aan ontwikkelingssamenwerking doen. Dat blijft overigens niet beperkt tot Kisantu. Er zijn ook projecten in Kameroen en Rwanda. Maar Kisantu is wel het hoofdproject.”
Nood De nood aan hulp in Congo is groot. Prof. dr. Jan Verhaegen: “De gezondheidszorg is teruggevallen op een niveau dat ontoelaatbaar is voor de 21e eeuw. Het is schrijnend.” Prof. dr. Spitz: “Congo is op dit moment het land met het laagste inkomen en de grootste gezondheidsproblemen. Wij gaan nu enkele centra inplanten vanwaar een hernieuwing mogelijk is. We moeten enkele fundamenten neerzetten op basis waarvan het land weer kan opstaan.”Voor prof. dr. Verhaegen is het de reden om in Kisantu een modelziekenhuis te maken, waar andere zich aan op kunnen trekken. De heropbouw moet met visie gebeuren. Het heeft geen zin om ongecoördineerd al het overtollige van hier naar Afrika te sturen. Daar is het transport al te duur voor. En het heeft
ook weinig zin als het daar niet gebruikt kan worden. Dit jaar zijn er al containers verstuurd naar Kameroen, Kisantu en de Filippijnen. “Sinds LUMOS is opgezet, is er stilaan een structuur ontstaan. Naast materiële steun sturen we ook drie tot vier keer per jaar een missie”, zegt Mieke Florquin, hoofdverpleegkundige en actief binnen het competentiecentrum verpleegkunde. “ De bedoeling is om per missie een bepaalde discipline te steunen. In september is er een pediatrische missie geweest. Die keek ter plaatse wat de nood was. Niet alleen materieel, maar ook wat betreft protocollen. Tegelijkertijd deed die missie al prospectie voor de volgende missie. Men wist toen al waar de nadruk in februari op zal liggen – dat wordt een internistische missie.” Dat maakt het ook mogelijk om efficiënt materiaal te sturen. Luc Baudemprez, als technicus verbonden aan de faculteit farmacie en al meer dan tien jaar actief in ontwikkelingssamenwerking (o.m. via LMS), zegt dat een container drie tot vier maanden onderweg is. De verzending gebeurt via WMH (Wereld Missiehulp) in Boechout. En in Congo werkt men samen met de Orde van Malta om de containers door de douane en tot bij de bestemmelingen te brengen. “Het transport is enorm duur, dus je moet nadenken wat je in een contai-
Samenstelling Elke missie kent ook een gemengde samenstelling van technici, verpleegkundigen en artsen. Het ziekenhuis in Kisantu vraagt ook expliciet technici om medisch materiaal te installeren en te onderhouden. Mieke Florquin: “Dat gaat soms over heel kleine dingen, zoals het vervangen van lampen, tot heel gecompliceerde zaken zoals beademingsapparatuur.” Luc Baudemprez vult aan: “Het is niet gemakkelijk om ter plaatse het onderhoud te organiseren. Er zijn ook weinig reserveonderdelen. Daarom is het zo belangrijk dat die missies goed opgevolgd en op elkaar afgestemd worden, zodat de ene technicus aan de ander kan doorgeven wat er nodig is.” Vaak is het ter plaatse zijn een ‘reality check’. Luc Baudemprez zegt dat hij verhalen hoorde van de manier waarop de mensen vaak moesten werken. “Je hoort dat ze moeten opereren bij het licht van een zaklantaarn. Op zo’n moment voel je je geroepen en denk je ook: ‘We kunnen dat defect zo oplossen.’ Tot je daar bent en ziet dat het allemaal niet zo evident is.” Ook voor de artsen en verpleegkundigen van hier zijn de evidenties in Congo niet meer zo evident. Alleen al het feit dat de patiënten daar alles zelf moeten aankopen (dat gaat tot de kompressen die de wonde van een ingreep moet beschermen), maakt het werken er totaal anders dan hier.
‘Met vereende krachten kunnen we nu aan ontwikkelingssamenwerking doen’ ner steekt. Dat moet in Congo wel op een zinvolle manier gebruikt kunnen worden. Als je iets ter plaatse kunt kopen of laten maken, dan kun je dat beter daar doen dan die spullen mee te sturen. Op die manier kun je de lokale economie aanzwengelen”, aldus prof. dr. Spitz. Dat is nu al het geval voor ontsmettingsmiddelen en alcogel (voor de handhygiëne).
Hoofdverpleegkundige pediatrie Lucie Vandueren: “Hier in België is al het materiaal aanwezig en beschikbaar. Het raakt niet op omdat het tijdig bijbesteld wordt, maar in Congo moet voor elke verpleegkundige of geneeskundige acte het materiaal door de patiënt aangekocht worden. Dat maakt in het werken een groot verschil. Je bent dus zuiniger met die zaken.”
Helpen? Wilt u LUMOS helpen? Drink koffie in de koffieshop van UZ Leuven. Van elke kopje koffie dat daar verkocht wordt, gaat vijf eurocent naar LUMOS. Wie meer wil doen op financieel vlak, kan een bijdrage storten op rekeningnummer 735-0199102-46. Bij giften van meer dan 30 euro ontvangt u een fiscaal attest.
UZ-magazine - december 2008 17
Vaak is het improviseren. Prof. dr. Chris Van Geet, kinderarts in UZ Leuven, neemt als voorbeeld een lumbaalpunctienaald die men nodig heeft bij de diagnose van een hersenvliesontsteking (wat in Congo nog veel voorkomt). “Die naalden zijn daar niet beschikbaar en dan zoek je naar een naald die als alternatief kan dienen. Het is allemaal zoeken naar veilige alternatieven.” De artsen moeten ook veel meer afgaan op hun klinische ervaring bij gebrek aan technische hulpmiddelen. Een echografie kan er maar twee dagen per week genomen worden. De andere dagen kunnen de artsen enkel hun eigen klinische ervaring gebruiken.
Middelen Prof. dr. Verhaegen klopt op dezelfde nagel. “Je beseft met hoe weinig middelen je in Congo een meerwaarde kunt bieden. Je leert daar te velde ook heel snel tot diagnoses te komen door vragen te stellen. Je moet, omdat er zo weinig middelen zijn, twee keer nadenken voor je een stap zet. Je leert kostenbewust nadenken.” Prof. dr. Chris Van Geet is er daarom ook voorstander van om in Congo, in Kisantu, in de toekomst stageplaatsen te organiseren voor Belgische studenten, zowel geneeskunde als verpleegkunde. Zij is in het begin van de jaren tachtig nog als stagiaire naar Congo geweest en heeft daar ook de ‘Afrika-microbe’ te pakken gekregen. “Ik ben van de laatste generaties studenten die dat nog konden. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we jonge mensen op het moment dat ze een beeld vormen van het beroep en van wat ze ermee willen doen de gelegenheid geven in Afrika stage te lopen als ze dat wensen”, zegt ze. Maar voorwaarde is wel dat de kwaliteit op zo’n niveau komt dat de stagiaires er hun opleiding kunnen vervol-
Nood aan basismateriaal Afgelopen herfst was Zuster Nicole, verpleegkundig directeur van het ziekenhuis in Kisantu, twee maanden in UZ Leuven. Zij vertelde dat de nood aan materiaal en mensen hoog is. “Er is een grote vraag naar materiaal om de kwaliteitsvolle zorgen te kunnen toedienen aan onze zieken. Dat begint met de bedden voor de gehospitaliseerden, met thermometers, bloeddrukmeters,... basismateriaal. We hebben zelfs niet voldoende kompressen. Bij ons moeten de patiënten alles zelf kopen, tot en met de kompressen, en als ze geen geld hebben, kunnen wij ze geen kwaliteitsvolle zorgen geven. We trekken ons plan, maar dat geeft geen goede resultaten. Een patiënt die geopereerd is, moet soms langer blijven door infecties omdat de kuur met antibiotica na de ingreep niet gevolgd kon worden. Dat legt opnieuw een druk op de familie van de gehospitaliseerden. We willen graag de duur van de opname kunnen verkorten, maar we kunnen daarvoor niet álles aan de familie vragen.” Daarvoor zoekt men ook financiële hulp. Men wijst erop dat het ziekenhuis vooral de moeilijke gevallen krijgt. De andere patiënten zijn al voor zover mogelijk behandeld in de dispensaria. De Congolezen weten ook wanneer een missie uit België komt. Zuster Nicole: “Er zijn zieken die de komst van een missie afwachten. Bijvoorbeeld vrouwen met geïnfecteerde vaginale fistels. Ze zijn door hun familie verlaten, hebben geen middelen meer en wachten tot de artsen uit Leuven komen. De laatste keer konden er dertig vrouwen gratis geopereerd worden.” Het is overigens niet de politiek van LUMOS om als een soort vliegende equipe langs te komen. Prof. dr. Bernard Spitz: “Het is niet de bedoeling om het werk in plaats van de artsen en verpleegkundigen daar te doen. We opereren een week en introduceren een techniek die ze zelf verder kunnen zetten. Zo maken we ze onafhankelijker. We doen er aan basisvorming.”
‘Het transport is enorm duur, dus je moet nadenken wat je in een container steekt’ ledigen. De inzet van UZ Leuvenmedewerkers bij de missies is nu maar kort in de tijd, maximaal veertien dagen. Dat is lang niet voldoen-
18 UZ-magazine - december 2008
de. “Maar”, zegt prof. dr. Chris Van Geet, “wat vooral belangrijk is, is dat er regelmatige contacten zijn met de artsen en de verpleegkundigen. Met
die contacten moeten we het ‘maken’ en de volgende missies moeten we kijken of alles goed loopt.” De vrijwilligers staan daarvoor een deel van hun vakantie af. Prof. dr. Bernard Spitz: “Maar het werk daar is géén vakantie. Het is wel heel verrijkend. Je zit niet aan de rand van een zwembad, maar leeft in een klooster.” w