Rijsoord herinneringen van Arie de Mik. Waar het allemaal begon. Mijn Vader geboren te Waddinxveen, ging na een tijdelijk verblijf in Amerika in de kost bij zijn zuster Lijsje. Deze was getrouwd met aannemer Herbert van Oorschot, woonachtig aan de Pruimendijk. Van het in Amerika verdiende geld, kocht hij een hondenkar, een hond en kaas. Hiermee ging hij de huizen langs, en ontmoette zodoende mijn moeder Jana Willemstein uit Heerjansdam. Vader had gezien, dat achterin "de kikker" te Rijsoord een huis te koop stond. (Waarom dit stukje straatweg "kikker" wordt genoemd, is niet bekend. Ook de openbare school ernaast noemde men de openbare kikkerschool. (Waarom?)). Het huis werd gekocht voor de som van f 2200,00. Daarna werd het huwelijk voltrokken d.d. 29 november 1923. Het woonhuis stond in wijk F nr. 70. Het was compleet met schuur en erf. Bijna een jaar nadat ze in het huwelijk zijn getreden, werd op 15 november hun eerste kind geboren een dochter. Annie werd haar naam. Op 8 november 1925 werd het gezin uitgebreid met de geboorte van een zoon. Hij kreeg de naam Gerrit. De zaken gingen goed, hierdoor voelde vader zich genoodzaakt uit te zien naar een groter huis met grotere opslagruimte. In 1926 kocht hij van de gemeente een stuk grond aan de Mauritsweg, en liet hierop een woonhuis met winkel bouwen. Het kreeg no. 6 als huisnummer. Op 24 januari 1928 werd het gezin weer uitgebreid, met de geboorte van een zoon, Pieter. Helaas, Pieter mocht niet oud worden. Omstreeks anderhalf jaar na de geboorte van Pieter e werd er weer een zoon geboren en wel de 13 juni 1929, ook deze kreeg de naam Pieter. (roepnaam: Piet). Één van vaders trekhonden was een kruising tussen een Hollandse Herder en een wolfshond. Deze was erg onbetrouwbaar. Op een dag werd vader door deze hond aangevallen. Dat kostte het dier zijn leven. Vader heeft hem aan een boom vastgezet en het met zijn pistool (meegebracht uit Amerika) doodgeschoten. Later is de hondenkar verruild voor een carrier. Dus in plaats van een hond voor de kar, vader er achter, oftewel trappend. Op 31 december 1930 werd het gezin weer uitgebreid met de geboorte van een zoon, Theo. De zaken bleven goed gaan, zodoende werd er goed verdiend. Het was voor veel mensen (vooral de zieken) een arme tijd. Daarom moest Annie bij verschillende gezinnen (elke week) eten brengen. Vader kocht de kaas zelf in, op de kaasmarkt in Gouda. Dat was altijd op donderdag. Moeder had hulp in de huishouding en in de winkel, de dochter van de dorpsagent, Sjaan Florijn. Op een keer, juist op marktdag, kwam een juffrouw de winkel binnen, Sjaan vroeg; waarmee kan ik u helpen?, een stuk kaas graag, antwoordde deze. Sjaan woog het gevraagde stuk kaas af en na het betaald te hebben vertrok de juffrouw weer. 's Avonds (er bestond geen winkelsluiting) ging de winkelbel en stond dezelfde klant van het stuk kaas weer in de winkel. Vader vroeg wat kan ik voor u doen? De kaas was niet lekker zei ze. Daarom bracht ze het weer terug. U mag de kaas wel omruilen, zei vader. Hier proeft u deze maar, hij sneed een plak kaas van het overgebleven stuk af, wat ze die middag gekocht had. Ja, zei ze, die smaakt beter, geef die maar. Zo zie je maar! Op een keer komt er een meneer de winkel binnen, gewapend met een wandelstok. Vader vroeg: "u hebt zeker rijst gegeten", Ja, zei de meneer, hoe raadt u dat? Wel, zei vader, u hebt die stok waarschijnlijk meegenomen om de kippen van uw kont te houden. De man voelde zich door die grap zo beledigd, dat hij nooit meer iets van vader gekocht heeft. Op 22 augustus 1932 werd het gezin weer verblijd met de geboorte van een zoon, Adrie. De zaken gaan nog steeds vooruit en inmiddels werd de winkel en het huis te klein. Verder in de Mauritsweg, maar aan de andere zijde, kon vader van de gemeente een stuk grond kopen. Dit kocht hij op 15 maart 1932. Hierop liet vader een grotere winkel met woonhuis bouwen. De bouwvergunning werd verleend d.d. 13 oktober 1932. De woonvergunning werd verleend d.d. 31 oktober 1932, Het pand krijgt huis no. 17. De winkeldeur, grotendeels bestaande uit glas, werd voorzien van de naam; L.A. de Mik. Netjes ingegraveerd. Op 17 februari 1934 werd het gezin uitgebreid met de geboorte van een zoon, Leen. En op 5 april
1937 werd het gezin nogmaals uitgebreid. Ook dit keer weer een zoon, Thijs. De zaken gaan nog steeds vooruit vader krijgt zelfs het plan te gaan stoppen en te gaan rentenieren. Aan de Dordtsestraatweg werd, bij openbare verkoop, een huis geveild. Dit vond plaats op 22 december 1937 's avonds te zeven uur in het café van den heer Boon te Rijsoord (wapen van Rijsoord). Vader, aanwezig bij de openbare verkoop, bood f 3000,00. Dit was het hoogste bod. Aldus kwam vader in het bezit van dit huis, staande aan de Dordtsestraatweg no. F54. Kadastraal bekent, sectie E, nummer 355, vijf are en achtenvijftig centiare onder altijd durende recht van erfpacht. Totale kosten f 3420,00, zonder notaris kosten en opcenten. Deze bedroegen totaal f 309,40. Op 11 januari 1962 verkocht de eigenaresse van de grond, mevr. A. van Geer-Coert te Naarden, de erfpacht aan vader voor 25 cent /m 2 voor de totale som van f 87,25. Vader stopte met de handel en verhuurde de winkel met woonhuis aan W. de Kool. Vader tekende een verklaring, geen boter en kaashandel meer te beginnen. Dit om eventuele concurrentie t.o.v. De Kool te voorkomen. Moeder raakte weer in verwachting. Op 13 mei 1939 werd zo waar, haast niet te geloven, een dochter geboren, Roos. Links naast ons, woonden drie vrijgezelle dames. Twee ervan heten Van Nes, de ander, een halfzuster, van der Kulk. Rechts woonde Maarten Wilschut met zijn vrouw Pietje van der Pad en de moeder van Pietje. Pietje was geboren met een klompvoet. Naast Maarten Wilschut, woonde zijn broer Bas, samen met zijn moeder. Deze had een schilderswinkel. Onze jongens hadden konijnen en marmotten (cavia's). Van mevr. Van der Kulk kregen ze hiervoor de kapjes, (of te wel kontjes) en de korsten van het brood. Die noemden ze: de Kulke Kontjes. Op een keer mocht Thijs mee met Annie deze op te halen. Na "volk" geroepen te hebben, kwam mevr. Van der Kulk bij de deur. We komen de Kulk Kontjes ophalen, zei Thijs. Annie schaamde zich voor die uitroep, maar moest inwendig wel lachen. Maar ... de kontjes kregen ze.
Het begin van de tweede wereld oorlog 1940. Vader verkoopt de winkels. 10 mei 1940, 's morgens om 3 uur begon de oorlog. De volgende dag passeerden honderden auto's, motorfietsen en tanks met Duitse militairen. Verschillende stopten voor het huis om wat te rusten. Ze vroegen wat water te drinken en of ze van de wc gebruik mochten maken. Eén van hen pakte Roos uit de kinderstoel. Moeder schrok geweldig, wat zou hij met haar doen? Er werden zulke rare dingen van de Duitsers verteld. Maar hij nam haar in zijn armen en gaf haar een zoen. Hij maakte duidelijk, dat hij thuis ook zo'n popje had. Dit zei hij met tranen in de ogen. Vlug ging hij weer weg. Maar voor moeder het bewijs, dat de Duitsers ook gewone mensen waren. Tijdens de mobilisatie had de regering opgeroepen zoveel mogelijk niet bedervende levensmiddelen in te slaan. Vader kocht 200 pond rijst, bloem (dat blijf tenminste een jaar goed), koffie, thee, suiker en zeep. Tussen de zolder ende schuifdeurkasten was een holle ruimte. Deze bevond zich boven een ingebouwde linnenkast. Van hieruit was de ruimte via een paar losse planken bereikbaar. Voor de Duitsers onvindbaar en de kinderen wisten hier niet van. Later ruilde vader 1 kg. suiker voor een paar schoenen voor Annie. Vader en moeder sliepen beneden in de slaapkamer. Onder de houten vloer groef vader grond weg. Hier stortte hij een betonnen vloer. Daar bewaarde hij een hoeveelheid
peterolie. Duitse militairen werden gelegerd in de vlasschuur van Piet van Nes, schuin tegenover ons huis. De officieren werden in de overliggende huizen ingekwartierd. De bewoners werden elders ondergebracht. Het huis van Wilschut was te klein en vrouw van der Pad te oud, dus hoefden zij hun huis niet uit en kregen geen inkwartiering. De dames naast ons moesten wel hun huis uit. Hier werden hoge officieren gelegerd, die feesten en dronken en er waren Duitse meisjes. Er werd paard gereden enz. Wij mochten in ons huis blijven vanwege ons grote gezin. Wel moesten er twee officieren in huis worden genomen. Deze sliepen in de slaapkamer precies boven de gehamsterde peterolie. Konijnen huidjes moesten worden afgegeven aan de Duitsers. Daarmee werden de uniformen gevoerd voor die soldaten, die naar de koude gebieden moesten. Tegen overtreding hiervan werd streng opgetreden. Om toch wat te verdienen, overtrad Annie dit verbod. Ze prepareerde huidjes voor vrienden en kennissen. Ze maakte er jasjes van en handkappen voor aan het fietsstuur, moffen (handwarmers), mutsen, handschoenen enz. Vader had in de ruimte onder het bed waar de Duitsers sliepen, stokken gemaakt. Daarop werden de geprepareerde huidjes gehangen, om te drogen. Deze werden opgehangen bij afwezigheid van de Duitsers. Zodoende sliepen ze boven de verboden huidjes. Op 8 augustus 1940 verkocht vader het winkelpand aan de Mauritsweg No. 6 voor f 7500,00. Deze werd in twee gedeelten verkocht. Tante Lijs, inmiddels na het overlijden van oom Herbert van Oorschot, getrouwd met Piet van der Linden (voorheen de Wagenmaker) kocht het deel met woonhuis voor f 4200,00. Maaskant kocht het andere gedeelte. Tante Lijs begon daar met het verkopen van boter, kaas en vleeswaren. Maaskant startte er een drogisterij en fotomaterialen. Op 11 december 1940 verkocht vader het pand aan de Mauritsweg No. 17 aan W. de Kool voor f 8000,00. Vader verleende W. de Kool hiervoor een hypotheek groot f 5000,00 tegen 4½ % rente. Toen vader de winkel nog had, kwam daar regelmatig een Joodse vertegenwoordiger. Zijn naam was: Van Hegten. Hij vertelde, dat hij een broer in Amerika had wonen, een Rabbijn. Op 21 maart 1941 kwam hij op bezoek aan de Straatweg. Vader zei; "waarom ga je niet naar je broer in Amerika, want uit Duitsland komen niet zulke beste berichten over de Joden". Ik denk dat het hier niet zo'n vaart zal lopen, zei hij. Mocht je toch onverhoopt in de problemen komen, zei vader, kom dan naar ons, we verbergen je wel. Helaas is er nooit meer iets van hem vernomen. Ook na de oorlog niet. Op 18 maart 1941 werd het gezin weer uitgebreid. Moeder had gehoopt dat het nu weer een meisje zou zijn. Wat een tegenvaller! Het was weer een jongen, Arie. Vader en moeder waren lid van de Ger. Gemeente. Ze kerkten aan de Lagendijk, daar zijn al de kinderen gedoopt. Vader kreeg onenigheid met de daar voorgaande predikant over zijn prediking. Dit liep zo hoog op, dat ze met ingang van april hun lidmaatschap opzegden. Waar moest ik nu gedoopt worden? Besloten werd om mij te laten dopen in H.I. Ambacht, de Vrije Oud Ger. Gemeente. Er werd gekerkt in een tot e kerk omgebouwde boerderij, aan de Onderdijkserijweg. Op 2 Pinksterdag 1941 ben ik daar gedoopt.
Belevenissen tijdens de oorlog. Naast de dames van Nes, woonde Piet van Nes, eigenaar van de vlasschuur (pakhuis). Mevrouw van Nes stond samen met haar zoon Jan, en Thijs en Theo op de brug voor hun huis. Een paar Duitsers kwamen op haar af. Ze vroegen: "hebben jullie een auto?" Nee, zei mevr. Van Nes, die hebben we niet. Ze hadden wel een auto, maar die had Piet van Nes onder het vlas verborgen. Theo wist dat. Hebben ze geen auto? Vroegen ze aan Theo, "dat weet ik niet" zei Theo met een eerlijk gezicht. Ze keken in de garage, maar die was leeg. Later werd de auto toch gevonden en gevorderd. Vanwege de toenemende schaarste, ging alles op de bon. Gelukkig kregen we van Piet Visser, een boer in H.I. Ambacht, nog wel het één en ander. Op 13 februari 1942 kregen we 30 pond erwten. De winter van 1942 was bijzonder streng. Het had tien weken streng gevroren. Op 1 april was de mesthoop nog zo hard vanwege het ijs dat er in zat, dat hij met de bijl moest worden stukgeslagen. De mest en compost werd over de tuin gestrooid. De Duitsers hadden fietsen nodig. Daarom werden ze gevorderd bij de burgers. De plaatselijke politie moest hier zorg voor dragen. Politie Florijn (de vader van Sjaan) kwam vaders bijna nieuwe fiets vorderen. Dit gebeurde 20 juli 1942. De fietsen van moeder en Annie had vader al eerder uit elkaar gehaald en onder de vloer van de slaapkamer gestopt. Na de oorlog hadden moeder en Annie zodoende direct al weer een fiets. Door Engelse vliegtuigen werd op een dag een auto beschoten die was geladen met tabak. De Nederlandse chauffeur kon op tijd de auto verlaten. Toen alles veilig was, gingen de jongens bij de auto kijken. Theo zag tabak liggen en stopte snel wat onder zijn blouse. Piet van Nes stond juist op de brug voor zijn huis toen ze terug kwamen. Theo toonde hem de tabak. Tabak was veel geld waard. Hij kocht de tabak van Theo voor f 100,00. Dat was een kapitaal!. Vader stortte het geld op zijn spaarbankboekje. Op 5 januari 1943 haalden de Duitsers de klok uit de toren van de Ned. Hervormde Kerk in Rijsoord. Deze werd gebruikt om er oorlogsmateriaal van te maken. De kerkgangers konden niet meer naar de kerk geroepen worden.
De vliegende Hollander. De Engelsen begonnen met het droppen van Nederlandstalige krantjes; ‘De vliegende Hollander" genoemd. Deze waren voorzien van rood, wit en blauwe strepen. Hierin werd het oorlogsnieuws vermeld omtrent de werkelijke situatie van de oorlog. De Nederlandse kranten werden door de Duitsers gecensureerd en gaven zodoende een vertekend beeld ten aanzien van het werkelijke oorlogsnieuws. Het was door de Duitsers verboden de Vliegende Hollanders op te rapen. Maar wie stoort zich daaraan? De jongens raapten ze op en stopten ze snel onder hun blouse. Vanuit Puttershoek werden V1s of V2s afgeschoten richting Engeland. Deze kwamen over Rijsoord. Op een zondagmiddag kwam er weer zo'n ding over. Juist boven Rijsoord kwamen er Engelse vliegtuigen op af en begonnen deze te beschieten. "Vlug de ramen open", zei vader. De V1 werd geraakt en explodeerde. De ramen bleven dankzij de voorzorg heel. Bombardementen en honger. Het was 5 augustus 1942 toen de Engelsen vliegtuigen terugkeerden vanuit Duitsland, na een bombardement vlucht. Dicht bij de watertoren aan de Waaldijk lieten ze enkele overgebleven bommen los. Er viel er één voor, en één achter het huis van P. Stolk, één in de Waal en één op het land. Het huis lag totaal in puin. Gelukkig waren er geen slachtoffers. In 1943 begon alles schaars te worden. Een fietsband werd verkocht voor f 100,00. Op 4 januari 1943 werd bij ons, door voorbijtrekkende mensen die vanwege de honger uit de stad kwamen, twaalf gram vet gestolen. Voor ons als groot gezin een grote teleurstelling. Maar gelukkig, op 18 januari kregen we van mevr. Visser spek, en van mevr. Van Nes bruine bonen en gort. Een fietsband werd inmiddels al verkocht voor f 110,00. Op ongeveer 700 mtr. verwijderd van ons huis, stortte 1 maart 1943 een Amerikaanse bommenwerper neer. Alle manschappen kwamen om. Onder de keuken van ons huis, was een kruipruimte. Deze had vader via een gat in de muur toegankelijk gemaakt met de kelder. Hier werden de winteraardappels opgeslagen. In de tijd werden de winteraardappels ook buiten in een z.g. aardappelpit bewaard. Zo'n pit werd als volgt gemaakt: men groef al naar gelang de hoeveelheid aardappels, een put van ± 5 - 10 cm. Daar werden de aardappels ingestort. Hier overheen ging een laag stro. Daar overheen de uitgegraven grond. Als men dan aardappels nodig had, maakte men een klein gat en dekte dat daarna weer toe. Zo bleven de aardappels vorstvrij. Vader had als wintervoorraad 60 kg. aardappels gekocht, à f 6,00 per kg .. De 60 kg. aardappels raakten maar niet op. Moeder begreep er niets van en vroeg: "zijn de aardappels nu nog niet op". Vader zei: "dat moet je zien zoals de kruik van Sarfat, daar raakte de olie ook niet op". Na de oorlog vertelde vader, dat hij de aardappelpit bij de dames van Nes had leeggehaald. Onze huisarts dr. A.A. Hoogzand had één dochter en een zoon. De zoon had verkering met een meisje uit Dordrecht. Hij ging daar zaterdags heen. Zijn vader had hem al wel gewaarschuwd dat het veel te gevaarlijk was om daar heen te gaan. Maar hij ging toch. Juist op de avond toen hij bij zijn meisje was, viel er een bom op het huis. Het enige wat er van hem teruggevonden werd, was zijn ring. Schaarste en verdere oorlog belevenissen. Alles werd steeds schaarser. Alles ging op de bon, schoenen waren niet meer te koop, dus ging men ze zelf maken. Op 1 februari 1945 kregen we voor ons hele gezin 5 ons brood en 1 kg. aardappels. Alles werd ontstellend duur, zoals bijvoorbeeld: 1 ons tabak, f 5,00 tot f 60,00, 1 mud tarwe, f 700,00 tot f 2.000,00, 1 mud aardappels f 200,00 en 1 brood van 16 ons f 30,00. Gerrit moest gekeurd worden voor de arbeidsdienst in Duitsland. Vader maakte een houten koffer voor hem want koffers waren niet meer te koop. Zo ging Gerrit op stap met in de koffer alles wat nodig was voor zijn verblijf in Duitsland. 's
Avonds laat, iedereen lag al op bed, ging de bel. Vader uit bed, wat zou er aan de hand zijn? Allen werden wakker. Vader opende de deur, wie had dat verwacht, Gerrit stond op de stoep compleet met koffer. Ze hadden hem afgekeurd en weer naar huis gestuurd. Hij had zich zo dom mogelijk gehouden op de te beantwoorden vragen. Wat moeten we met zo iemand zouden ze wel gedacht hebben, Hij had alles precies andersom gedaan als dat wat hij moest doen van wat ze hem opdroegen. Stuur die dwaas maar naar huis, hadden ze gezegd. Maar Gerrit hoefde toch niet naar Duitsland. Wie was er eigenlijk dom? Op een dag, lag er een grote kat langs de weg voor ons huis. Het beest was doodgereden. Niemand wist waar die vette kat vandaan kwam. Hij kwam wel goed van pas. Moeder stopte hem in de pan, een prima stuk bout. Alleen moeder leed liever honger, dan dat ze kattenvlees at. De honger werd steeds nijpender. De winter was streng. Om toch aan wat bout te komen, gingen de jongens op meerkoeten jacht op "de Devel" bij Kijfhoek. De meerkoeten zaten met hun pootjes aan het ijs vast gevroren. Zodoende waren deze makkelijk te pakken. Thuis werden ze door Annie gevild en gebraden. Vooraan in de Schalk (het Schalksedijkje), woonde Jan Sintnicolaas, (bijnaam Jan de Pot). Deze had een hond. Op een dag zagen Leen en Thijs de hond van Jan de Pot lopen, met een stuk brood in zijn bek. Leen raapte een steen op en gooide die naar de hond, precies raak. De hond liet van schrik en van de pijn het stuk brood vallen. Leen en Thijs raapten het vlug op en hadden weer wat te eten. Op 16 april 1945 werd een mud aardappels verkocht voor f 600,00. In die week kregen we 4 ons brood en 1 kg. aardappels. Als groente aten we koolzaadblaadjes In het "Nieuwsblad" van vrijdag 30 maart 1945 vroeg dr. A.A. Hoogzand een rijwiel buitenband te koop. Hij kon anders binnen afzienbare tijd zijn patiënten niet meer bezoeken. Jan van Nes kwam op een keer onze ogen uitsteken, hij had een grote koek in zijn hand. Annie pakte de koek af en hapte er een groot stuk af. Heerlijk! De bevrijding, de Engelsen komen. Bevrijding, 5 mei 1945. Nog zie ik de Engelsen aankomen. Vanaf de Rijksweg, de Straatweg op, tanks, rupsvoertuigen, jeeps, trucks en motorfietsen. Een beleving die nooit meer uit mijn geheugen is verdwenen. In plaats van de Duitsers hadden nu de Engelsen het pakhuis bezet. De officieren werden ook nu weer ingekwartierd bij de omwonenden. Bij ons drie man: Tommey, George en Basil. Voor de huizen, langs de weg in het gras, stonden rijen legertrucks naast elkaar geparkeerd. Nu was de honger voorbij. Roos en ik mochten elke dag in één van de trucks komen. We moesten dan ons bord meenemen. Eerst werd er aan onze buiken gevoeld of er al weer wat bij kon en daarna werd ons bord weer gevuld met eten. Na afloop werden we van achter uit de wagen naar buiten gegooid. Daar werden we door een andere soldaat opgevangen. Een dagelijks ritueel, maar onze buiken werden met de dag dikker. Overal werden er bevrijdingsfeesten georganiseerd, zoals te lezen is in dagblad "Trouw" van vrijdag 21 mei 1945. Bas krijgt verkering met Annie. De Engelsman, Basil, vond Annie wel aardig en Annie vond Bas wel aardig. In Zeeland moesten mijnen geruimd worden. Dat moesten de Engelsen gaan doen, een gevaarlijk werk. Bas moest daar ook heen. Bas zei tegen vader: "als ik levend terug kom, neem ik Annie mee naar Engeland". "Dat is goed" zei vader. Bas kwam gezond en wel terug. Wat hadden de Engelsen gedaan? Ze hadden de Duitse krijgsgevangenen de mijnen laten ruimen en zelf toegekeken. Uiteindelijk hadden ze zelf de mijnen daar neergelegd. Achteraf was vader niet zo blij dat hij "ja" tegen Bas had gezegd. Moeder raakte daardoor haar hulp kwijt en bleef met acht kinderen achter. 10 juni 1945 zijn Annie en Bas verloofd. Doordat Bas geen sigaretten rookte, had hij heel wat sigaretten gespaard. Er was bijna niets meer te koop, hoe kom je dan aan gouden ringen. Via de tandarts waar Gerrit werkzaam was konden ze aan ringen komen. Bas moest er 400 sigaretten voor betalen.
Bas en Annie trouwen. 28 mei 1946 zijn Annie en Bas in het huwelijk getreden. Kerkelijke bevestiging in de Nederlands Hervormde Kerk te Rijsoord. Voorganger was ds. Le-Feber. De tekst was Psalm 127:1. Roos was bruidsmeisje en ik bruidsjonker. De bruidsjurk had Bas in Engeland gekocht. In Nederland was deze nog nergens te koop. Een satijnen lap had Bas gekocht. Daar maakte Annie voor Roos en mij mooie bruidskleding van. Ze trouwden zoals toen gebruikelijk in koetsen. Roos en ik mochten met de trouwkoets mee naar Dordrecht. Daar werd bij fotograaf Hameter de statie foto gemaakt.Een hele belevenis. Piet, Theo, Adrie en Leen zaten in een koets waarvan de ramen rammelden. Daarom noemden ze die koets "de Kluifjes koets". Het leek net alsof er kluifjes rammelden. Gefeest werd er thuis aan de Dordsestraatweg. Heerlijke bruidssuikers waren er. Er werden ook spelletjes gedaan. Een kous werd vol gepropt met lappen. Zo leek dat net een been. Iemand ging op een stoel zitten met één been onder zijn gat. De gevulde kous werd dan aan de knie geplakt. Zo leek het of de betreffende persoon met twee benen naar de grond op de stoel zat. Ik werd uitgekozen om aan dat been te trekken. Met een ruk trok ik dat been eraf. Ik schrok me naar, ik dacht dat ik z'n been eraf had getrokken. Vlug naar de keuken gevlucht. Op 6 juni 1946 zijn Annie en Bas naar Engeland vertrokken. Ze gingen inwonen bij de ouders van Bas. Uit Amerika kregen we, omdat er hier nog heel weinig te koop was, kleding overgestuurd. Eén keer zelfs twee fietsbanden. Naar school. Op 1 april 1947 moest ik naar school. De Christelijke school aan de Straatweg in Rijsoord. Kinderen werden op de eerste schooldag door hun moeder naar school gebracht, (een kleuterschool was er nog niet in Rijsoord). Bij ons ging dat anders. Thijs moest dat maar doen. Nu was het gebruikelijk, dat als kinderen de eerste dag op school kwamen, de oudere kinderen tarwekorrels strooiden. Die riepen dan: "kip, kip, kip". Eerste klassers werden namelijk kippen genoemd. Dus Thijs zei: denk erom dat je niet gaat janken als ze kip, kip, kip roepen, ik wil geen jankers naar school brengen. Dus ik niet gejankt. Maar in het klaslokaal waren een paar meisjes die dat wel deden. Voor mij onbegrijpelijk, met nog wel een moeder erbij. Schrijven leren deden we op losse blaadjes. Dat deden we met potlood. Als je eenmaal netjes kon schrijven kreeg je een schrift. Eindelijk was ik zover dat ik een schrift kreeg. Maar o wee, ik maakte een fout. Een stufje had ik niet. Ik dacht, mijn vinger lijkt precies op stuf. Waarom niet met mijn vinger proberen. Het resultaat! Een grote vlek. Weg schrift, direct weer terug naar de losse blaadjes. Wat een afgang. Met Lenie Gouman, een vriendin van Annie, mocht ik een keer mee naar de Kerstviering van de zondagsschool. Maar stil zitten kon ik onmogelijk, nooit mocht ik meer mee. Naar de kerk en het klooster. Een kwartje gevonden. Naar H.I. Ambacht, de kerk van ds. v.d. Breevaart, gingen we niet meer. Elke zondag twee maal heen en terug lopend naar H.I. Ambacht wilden de jongens niet meer. Vandaar dat alleen vader en moeder op woensdagavond nog naar de kerk in H.I. Ambacht gingen. Wij moesten zondag 's morgens naar de Ned. Hervormde Kerk bij de brug. Vader en moeder gingen niet naar de kerk. Die lazen dan uit een oude schrijver, dat , omdat ze de Herv. Kerk te licht vonden. Er werd drie keer gecollecteerd tijdens de dienst en eenmaal bij de uitgang. We kregen vier centen mee. Drie voor de rondgang en één voor de uitgang. Bij kruidenier Klootwijk aan de Mauritsweg kon je voor één cent, twee dubbel zoute droppen kopen. Wat deden wij; de cent voor de uitgang hielden we zelf en kochten daar 's maandags drop voor. Dat ging goed totdat moeder het te weten kwam. Jammer van de lekkere drop. Thijs, Roos en ik zaten altijd in de voorste kerkbank naar de preek te luisteren. Nou ja van luisteren daar kwam niet veel van. Wel gekheid maken, maar o wee, daar kwam de koster, vlug netjes gaan zitten en naar de dominee kijken. De koster keerde dan halverwege maar weer terug. Maar als je stil moest zitten wat dan? We gingen dan maar met een mesje scheepjes in de bank krassen. De bank leek op het laatst een zeeschilderij. We kregen elk twee Faam pepermunten mee naar de kerk. Elke pepermunt braken we in vieren. We hadden er dan wel acht. Daar konden we de hele preek mee vooruit. Piet en Theo maakten het nog bonter. Voor in de kerk stond een grote ronde kolenkachel. Wat deden ze? Tijdens de preek gooiden ze wat kruit op de kachel. Dat gaf een felle sis. Iedereen kijken; wat is er aan de hand? Theo en Piet de onschuld zelf. Vroeger had tussen Zwijndrecht en Kijfhoek langs de
Devel een klooster gestaan. Op een avond wandelde ik daar met Thijs langs. Het was ongeveer zes km. verwijderd van ons huis. Toen we daar wandelden, het was toen een auto kerkhof, vertelde Thijs, dat daar een put met ongebluste kalk was. Daar werden de baby's van nonnen ingegooid zodat ze oplosten. Daardoor wist dan niemand wat er in het klooster fout ging. Hij vertelde, dat als je te dicht bij die put komt, het kalk je achterna komt. We kwamen er heel dicht bij, dus erg gevaarlijk. Thijs begon zelf te geloven. dat zijn verhaal echt was. Hij zei; "kom we gaan vlug weg". Wij weg. Maar na een tijdje zei Thijs; "ik hoor de kalk aankomen, rennen!". Dat betekende, rennen voor je leven, anders als de kalk je inhaalt, lost je op. Uitgeput maar zonder door de kalk te zijn ingehaald, kwamen we thuis. Regelmatig ging ik op bezoek bij de buurvrouw, Pietje van der Padt. Op een keer net na het eten ging ik naar Pietje. Pietje, vroeg ik, heeft u goed gegeten. Ja hoor, zei ze. Dan kan u lorren schijten, zei ik. Bob, Bob zei ze, zoiets mag je toch niet zeggen. (ze noemde me altijd Bob). Roos en ik speelden vaak bij Corrie de Jong aan het einde van de straat. Op een mooie zomer morgen waren we daar met haar ouders en de buurvrouw in de tuin voor de koffie. Ik stond dicht bij de tafel en wat zag ik daar in het gras liggen, een kwartje. Dat was veel geld. Ik zette mijn voet erop en dacht, als de koffie op is raap ik het op. Maar die mensen bleven maar praten, ik denk wel een uur lang. Ik kreeg bijna staIbenen van dat staan op één en dezelfde plaats, maar! ... geduld word beloond. Eindelijk gingen ze weg. Samen met Roos kocht ik daar 's middags een heleboel snoep voor. 's Avonds hoorde vader hiervan. Dat was niet best. Zonde van het geld zei hij, dat hadden jullie in je spaarpot moeten doen. Op een regenachtige dag speelde ik in een plas voor het pakhuis van Piet van Nes. Ik hoosde met mijn laars het water van de ene plas in de andere. Op dat moment kwam Piet van Nes aangelopen. Zo Arie, zei hij, jij wordt later zeker stratenmaker. Nee meneer Van Nes, zei ik, ik word dominee. Het is er niet van gekomen. Een onaardige schooljuffrouw. Als een schooljuffrouw ziek was, viel juffrouw Scharenburg in. Een gepensioneerde kwaaie rakker. Ik zat in de tweede klas toen ze op een dag in moest vallen voor juffrouw Haverkamp. Ze vertelde ons, dat je nooit naar je voorhoofd mocht wijzen om aan te geven dat iemand gek is. Dat was zonde zei ze. Ik dacht, als dat niet mag en ik doe het toch, dan moet er iets gebeuren. En ja hoor, ik wees stiekem heel voorzichtig naar mijn voorhoofd. Willie van Prooien zag dat en zei het tegen de juffrouw. Inderdaad er gebeurde wat!. Dat akelige mens kwam naar me toe, trok me aan mijn oor de bank uit en zette me op de gang. Daar moest ik maar over mijn zonde nadenken . Ze had mijn oor kapot getrokken, het bloed kwam er rijkelijk uit. Op hetzelfde moment kwam Roos ook in de gang op weg naar de wc Wat is er met jou gebeurd, vroeg ze. Ik vertelde mijn probleem en begon te huilen. Roos begon toen uit medelijden ook maar te huilen. Er wordt een nieuw pakhuis gebouwd voor Piet van Nes. Piet van Nes liet een nieuwe loods bouwen. Uit school gingen we direct naar de bouw, daar was altijd wel wat te beleven. Eén van de metselaars, we waren daar juist met schafttijd, zei tegen mij; "als je deze fles met melk (1 liter) in één keer leeg drink, krijg je een kwartje". Het lukte, ik dronk de fles in één keer leeg en kreeg een kwartje. Ik ging er direct samen met Thijs mee naar de winkel van Liebeek aan de Mauritsweg. Daar kocht ik er een autootje voor, een tankauto, (ik heb hem nog). Op een andere dag kwamen we weer op de bouw. Een wat oudere man zei; "jij krijg wat van mij, houd je hand maar op". Wat stopte hij in mijn hand? Een vieze tabakspruim. Belevenissen samen met Thijs. Thijs was nergens bang voor. Voor paarden, honden, schapen of welk dier dan ook. Van Piet van der Giessen, een boer in H.I. Ambacht, mocht hij het paard, een zware Belg, naar de hoefsmid brengen. Hij voor op het paard, ik achterop. Terug van de smid was het paard minder vriendelijk, maar Thijs was hem de baas. Na afloop gingen we naar huis met een zeer achterwerk vanwege de breedte van de paardenrug. Een boer die in het bezit van een stier was, ging daar mee langs de boeren die zelf geen stier hadden. Zo ging ook de boer van de Hogenberg uit H.I. Ambacht met de stier op pad. Thijs stond, tegen de muur bij Wim de Koning, naar de passerende stier te kijken. De stier zag Thijs staan, rukte het touw bij de boer uit handen en kwam recht op Thijs af. Wim riep: Thijs! Pas op! Thijs sprong net op tijd opzij. De stier bonkte met zijn kop tegen de muur. Als Thijs niet opzij was gesprongen, had de stier hem geplet. Dit was bij boer De Koning aan de Pruimendijk. Aan het eind van het Schalksedijkje liep een ram. Een kwaaie rakker. Als je hem voorbij liep probeerde hij je te stoten. Gelukkig stond hij vast aan een touw dat vast zat aan een pen in de grond. Op een avond, Thijs en ik liepen te wandelen, zagen we dat de pen uit de grond was getrokken. De ram zag ons en kwam op ons af. Ik raakte zwaar in paniek door dat gevaarlijke beest. Thijs zei; "niet bang zijn". Toen de ram bij hem kwam, sloeg hij zijn armen om de nek van de ram en ging aan hem hangen. Pak de pen een trap die in de grond, zei Thijs. Ik al mijn moed verzamelt en de pen diep in de grond getrapt. Thijs rende snel weg, de ram achter hem aan, maar kon niet verder dan het touw lang was. De pen zat goed vast in de grond. Halverwege de Schalk was een sloot. Het had gevroren en er lag een aardig laagje ijs op de sloot. Na schooltijd gingen we daar ijsje kraken. Lijs Klootwijk, uit H.I. Ambacht, was er ook bij. We noemden hem "Lijs de Ting Tang". Waarom weet ik niet. Zijn broertje Arie, liep altijd met twee vette snottebellen onder zijn neus. Vandaar Ai Snottebel. Wat gebeurde, Lijs ging als eerste over het ijs. Maar dat bleek lang niet sterk genoeg. Hij zakte er door en schrok geweldig. Hij dacht ik verdrink. Van de schrik ging hij er vandoor hard roepend; help! help! Kees de Tuk, Tuk (zo noemden wij de machinist van het watergemaal. Als de machine draaide, een één cilinder diesel, dan hoorde je tuk,tuk,tuk.) kwam aanrennen en vroeg: "wat is er aan de hand". Hij dacht minstens dat er iemand verdronken was. Het jongste broertje van Lijs de Ting Tang zei op een keer; 'k hep pii penten pepowe uit poeie pe pas, (vertaald; ik heb twee centen gestolen uit moeders tas)
Kees de Eerlijke. Polsstok springen. mussen schieten en nog meer. Aan de Straatweg, nabij de Jong Tours, woonde zoals wij hem noemde Kees de Eerlijke. Een echte kleptomaan. Alles wat hij onderweg tegen kwam en kon gebruiken, nam hij mee. Op een dag, kwam hij de winkel van slager De Koning binnen en deed zijn bestelling. De slager kende Kees wel. Hij had een worst op de toonbank gelegd met daaraan een lang stuk dun garen. Terwijl de slager de bestelling van Kees klaar maakte, stak Kees de worst in zijn zak. Kees rekende af en ging de winkel uit. De slager kwam hem achterop en riep; "Kees weet jij waar die worst is gebleven die op de toonbank lag?". Ik niet, zei Kees. Ik wel, zei de slager. Hij rolde het touwtje op en trok zo de worst uit de jaszak van Kees. Dat was balen. Polsstok springen deden we ook. Jan van Nes zou dat ook eens proberen. Hij nam een aanloop, stak de stok in de sloot en zweefde tot het midden van de sloot, verder kwam hij niet. Help riep hij en liet de stok los. Hij viel midden in de sloot. Dat was lachen voor ons, maar niet voor Jan. Theo had een luchtbuks. Daarmee schoot hij mussen dood. De poes was zo afgericht, dat als hij het schot van de buks hoorde, direct naar de mus die uit de boom viel rende . Nu lag er tegenover ons huis een korenveld. Daar krioelde het van de mussen. Als de mussen ergens van schrokken, vlogen ze op en landen ze bij ons in de pruimenboom. Dat was een geluk, want zodoende kon Theo veel mussen schieten en de poes veel eten. De poes had op het laatst zoveel mussen gegeten, dat hij haast niet meer kon lopen. Dat de buks ook gevaarlijk kon zijn blijkt wel uit het volgende. Op een zondagmiddag, net na het eten, zou Adrie op mussen jacht gaan. Hij spande de buks, deed er een kogeltje in en boog hem weer dicht. Op dat moment had hij zijn duim nog voor de loop en haalde per ongeluk de trekker over. De buks ging af en het kogeltje schoot in zijn duim. Dat deed verschrikkelijk veel pijn. Het kogeltje zat er diep in en was niet meer te zien. Dus ik samen met Adrie op de bromfiets naar het ziekenhuis in Dordrecht. Daar werd het kogeltje eruit gehaald. Een pijnlijke geschiedenis. Thijs was nogal driftig aangelegd. Hij zat met de buks naast het huis tussen de struiken. Hij had bij de buren mussen gezien. Juist op dat moment kwam buurman Van Dam aanlopen. Hij zag Thijs en zei; "schei uit met dat schieten op de mussen, anders zal ik je een pak slaag geven". Wat! Zei Thijs, richtte de buks op de buurman en zei; "maak dat je weg komt, anders schiet ik je voor je raap". Hij maakte dat hij weg kwam. Thijs verteld. Bidden om vleugels en bulderen. Thijs was een grote fantast. Waarom? Als we naar bed gingen, Thijs en ik sliepen in een tweepersoonsbed en Roos in een eenpersoonsbed, vertelde hij voordat we gingen slapen een verhaal, dat hij terplekke verzon. Zo ook op een avond. Hij vertelde van een schip, dat in een grote storm terecht was gekomen. Al de zeelieden aanboort van dat schip werden zeeziek. Van narigheid hingen ze over de reling en spuugden hun magen leeg. Wat gebeurde er ? Juist op dat moment van de vertelling begon Roos te spugen. o, riep Thijs, die is ook zeeziek. Op de vloer in de slaapkamer lag zeil, lekker glad. Ons bed had een stalen frame. Als we naar bed gingen, moest ik er het eerst in. Thijs zei dan; "hup in de handkar". Hij ging dan achter het bed staan, pakte de rand van het bed vast en ging dan glijdend op zijn kousen over de vloer loopbewegingen maken. Het was dan net of hij een zware handkar vooruit duwde. Op een avond, toen we in bed lagen, zei Thijs tegen mij; "zou jij ook niet net als de vogels willen vliegen". Dat zou ik best wel willen, zei ik. Dat kan, zei Thijs, dan moet je om vleugels bidden. Dat leek mij een goed idee. Dus die avond direct om vleugels gebeden. De andere dag, onder etenstijd, zei ik, ik heb om vleugels gebeden. Wat! Zei moeder, heb jij om vleugels gebeden! Dat mag niet, dat is van de duivel. Ik zei daarop, ik houd van de duivel. En op het moment dat ik dat zei, viel ik plotseling van mijn stoel. Waarom ik zo plotseling van mijn stoel viel weet ik echt niet. Wat ik wel wist zo dacht ik, dat is mijn straf, omdat ik zei dat ik van de duivel houd. Voordat ik werd geboren, had Thijs al een aantal keren aan moeder om een broertje gevraagd. En inderdaad hij kreeg een broertje. Dat hield dus in, dat ik zijn eigendom was. Met je eigendom mag je doen wat je zelf wil. Als we naar school gingen, pakte hij me bij mijn arm, draaide die om en zei; "lopen". Ging ik niet snel genoeg, dan werd er even wat verder gedraaid. Dat hielp. Ik vond dit normaal, ik was tenslotte zijn eigendom. Zo ook 's avonds in bed. Thijs zei dan; "voordat we gaan slapen ga ik je eerst bulderen. Dat hield in, dat ik dan eerst flink gestompt werd. Maar ja, ook dat vond ik normaal, ik was tenslotte zijn eigendom. Er waren ook goede kanten aan het eigendom zijn. Ik had op een keer krentenbaard (allemaal vetachtige puistjes). Daarvoor moest ik naar de dokter. Maar dat ging ook onder geleide van Thijs. Alleen naar de dokter was veel te griezelig.
Sloeberen, Een akelig hek bij de kerk en een ongeluk met de fiets, enz. Ik zocht graag tussen de rommel (afval) naar bruikbare spullen. Wij noemden dat, "sloeberen". Zo zag ik aan de Waalkant aan het Schalksedijkje, een heleboel rommel liggen. Daar ligt best wel wat bruikbaars tussen, dacht ik. Dus ijverig aan het zoeken. Plotseling stond vrouw De Gelder achter me. De rommel lag in haar tuintje. Wat zoek je, vroeg ze. Ik moest direct een smoes verzinnen, dus zei ik; "ik heb mijn potlood laten vallen, maar ik kan hem niet meer vinden". Kom maar mee, zei ze, naar binnen. En wat kreeg ik! Een splinter nieuw potlood. Dat betekende, sloeberen loont. Voor de Hervormde Kerk was een spijlen hek. Ik dacht, even proberen of ik daar met mijn hoofd tussen kan. Het lukte, maar nu weer terug. Dat lukte niet, mijn oren zaten in de weg. Hoe harder ik trok, hoe langer het duurde, want door de angst werd mijn hoofd steeds dikker. Ik kom hier nooit meer uit los, zo dacht ik. Nog harder trekken en ... het lukte. Wel heb ik enkele dagen zere oren gehad. Thijs had een oude dames fiets gekregen. Een heel bezit. En zowaar, ik mocht er een keer op fietsen. Daar ging ik via de brug over de Waal richting de Pruimendijk en vandaar weer terug. Maar ... het noodlot sloeg toe. Net voor de brug gleed ik met beiden benen van de trappers. Zodoende hing ik aan het stuur, dus onbestuurbaar. Een geluk bij een ongeluk, er stond daar juist een lantaarnpaal, daar botste ik tegenaan waardoor mijn val werd
verbroken. Veel schade aan de fiets. Thuis gekomen vertelde ik aan Thijs, dat een jongen met rood haar mijn van de fiets had geduwd. Kom mee, zei Thijs, die zoeken we direct op. Die geven we een pak slaag en hij kan de schade betalen. Een jongen met rood haar vonden we natuurlijk niet. Maar, al gaat de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaald haar wel. Vooraan de Kikker, het eerste huis, woonde Van der Linden. Die zat juist die avond van het ongeluk te vissen. Hij had alles zien gebeuren. Toen hij Thijs op een keer tegen kwam zei hij; "je broertje had geluk van de week dat hij tegen de lantaarnpaal aan reed. Had hij daar niet tegenaan gereden, dan was hij regelrecht de Waal ingereden". Hebt u die jonge gezien, die hem van de weg duwde, vroeg Thijs. Een jongen, vroeg Van der Linden, er was niemand bij, hij gleed met beide benen van de trappers af. Die zelfde avond nog werd ik gebulderd, alleen wat hardhandiger dan gebruikelijk. De schade heb ik nooit betaald. Thijs had nog een aantal kogels overgehouden van de oorlog. Die kogels liet hij ontploffen in de schuur. Hoe hij dat deed? Hij legde de kogel in de schuur, strooide een streepje kruit vanaf de kogel naar buiten en stak het kruit aan. Het kruit brandde als lont naar de kogel. Zo ook een andere keer, maar het duurde deze keer wel erg lang voordat de knal kwam. Thijs ging juist de schuur binnen, om te kijken, en ... een knal volgde, de kogel vloog uit elkaar. Thijs bleef gelukkig ongedeerd. Zwemmen in de Waal en vechten om een winterpeen. Zwemmen deden we in de Waal aan de Rijksweg, waar deze over de Waal gaat, de heul. Leen leerde mij daar zwemmen, op z'n hondjes. De grote jongens smeerden zich helemaal in met blubber, net negers, en doken dan zo de Waal in. Dat noemden ze een blubberduik. Op een mooie zomerdag, waren we weer aan het zwemmen. Toen kwam er een roeiboot aanvaren, met daarin een jongen en een meisje. Theo, Piet de Waard (de vriend van Theo), Leen, Adrie, Thijs en nog meer jongens zwommen naar de boot en trokken deze omver. De boot zonk en de opvarende jongen en het meisje konden lopend met een nat pak terug naar Jan de Pot, de eigenaar. Niemand wist natuurlijk wie de dader was. De boot heeft er weken gelegen. Tijdens het zwemmen trapte Theo op een keer in een stuk glas. Een grote snee in zijn voet. Vlug naar de dokter. Die hechtte de wond zonder verdoving. Theo gaf geen kik. Die was keihard. Achter ons huis lag een stuk grond van Wilschut en daarachter het Schalksedijkje. Daar woonde Izak Provily. Zijn vader werkte in het pakhuis bij Piet van Nes. Zodoende kwam Izak daar ook vaak. We mochten dan samen met Kees Stip meerijden in de vrachtauto. Op een dag wilden de werkmensen daar wel eens weten wie van ons de sterkste was. Izak of ik. De winnaar werd dan beloond met een winterpeen. Ik dacht, die peen moet ik winnen, al moet ik zijn hoofd van zijn romp knijpen. En ... ja hoor, ik won de peen. Etenstijd en wat daarop volgen kan. Bij de buren, (de dames Van Nes, waren inmiddels verhuisd) een tuinders gezin, de fam. Van Dam werkte een vriendin van Roos als hulp in de huishouding, Die vriendin, Lijnie de Gelder, kwam als ze 's middags, tegen het eten klaar met werken was, nog even bij ons. Waarom? Ze vond het prachtig zoals het er bij ons aan toeging. Moeder plaatste eerst de pan met groenten op tafel en daarna de schaal met aardappels. De schaal had nauwelijks de tafel bereikt, of hij was al leeg. Lijnie vond dat prachtig. Zondags aten we tussen de middag warm. Als je vol gegeten ben krijg je al vlug drang om naar de wc te gaan. Wat gebeurt er als je met tien personen aan tafel zit en een aantal daarvan moet nodig? Dan probeert een ieder als eerste bij de wc te komen. Onder het danken gingen we dan alvast op de punt van de stoel in de racehouding zitten. Als vader amen zei, renden we allemaal tegelijk richting de wc Als ik een keer de eerste was, was ik meestal de laatste. Hoe dat kwam. Theo was veel sterker dan ik. Als ik niet vlug genoeg de wc dicht trok en het haakje erop deed, werd ik door Theo er net zo snel als ik erin gekomen was, weer uit gesleurd. Dus was hij meestal de eerste, zo verging het ook de anderen. Als Thijs op de wc zat en je moest nodig, was het leed niet te overzien. We hadden toen nog geen closet rollen, maar kranten papier. In de wc hing een bakje met daarin, door vader netjes op maat gesneden wc papier. Zulke stukjes krant waren soms best lezenswaardig. Als Thijs dan op de wc zat, gebeurde of het één of het ander. Of hij zat krantenknipsels te lezen, of hij speelde op zijn mondorgel. En dat, terwijl een ander stond te springen van de buikpijn. Vandaar zijn bijnaam: "Langschijter". In de hoek van de schuur hadden we ook een soort wc een zogenaamde plee. De wc doortrekken kost water en water kost geld. Dus als we, vooral kort na de oorlog, naar de wc moesten, vroegen we eerst aan vader of we op de grote mochten, (zo noemden we de wc in huis). Als het niet te koud was, mocht dat niet, dan moesten we naar de schuur. Die plee was een soort houten kist, door vader gefabriceerd, met daarin een emmer. Aan de bovenkant een rond gat met daarop een deksel. Als de emmer vol was, werd deze geleegd op de mesthoop naast de schuur. Dat werd dan laten weer over de tuin uitgestrooid en onder gespit. Op een dag zat Roos in de schuur op de plee, hart te zingen. Dat duurde, naar de zin van Theo veel te lang en wilde haar van de plee trekken. Roos hield zich stevig vast, maar was niet tegen de trekkracht van Theo bestand. Wat gebeurde er! Haar hand ging los een gleed uit, en ... midden in de emmer met poep. Toen zong ze een ander liedje en op een andere toon. Een dierenvriend? Theo was een echte dierenvriend of eigenlijk niet? Hij bond de kat van Jan van Nes, met een stuk touw, een conserven blikje aan zijn staart. Toen de kat ging lopen schrok hij van het lawaai dat het blikje maakte. Daardoor begon hij steeds sneller te hollen, totdat het blikje om een boom slingerde. De kat stond in één keer stil, alsof er aan de noodrem werd getrokken. Met oud en nieuw had Theo rotjes gekocht. Hij riep de poes, stak het rotje aan en liet de poes eraan ruiken. Plotseling ging het rotje af. De poes zat van schrik in de korstmogelijke tijd bovenin in de perenboom. Op een keer zei Theo, ik zal je eens laten zien, dat als de poes in de sloot valt, hij nauwelijks het water aanraakt. Hij pakte de poes, liep er mee naar het bruggetje en liet hem midden boven de sloot los. Inderdaad, de poes raakte nauwelijks het water aan of hij was alweer op de kant.
Jan de Pot, een slak en een ongeval. Een paar jongens, afkomstig uit Rotterdam, vroegen aan onze jongens, waar ze een roeiboot konden huren. Die verhuurt Jan de Pot, zeiden ze. Ze wezen hen de weg en daar gingen ze. Bij de verhuurder aangekomen vroegen ze, meneer De Pot, verhuurt u boten? Ze moesten rennen voor hun leven! o wee als je hem zo noemde. Zijn werkelijke naam was Jan Sintnicolaas. We hadden bijna allemaal een bromfiets. Gerrit had een SOLEX, die ging niet zo snel. Daarom noemde Thijs het een slak. Op een dag kwam Gerrit de kamer binnen en vroeg; "wie heeft er zout op mijn SOLEX gelegd?". Ik, zei Thijs, slakken bestrijdt je toch met zout. Mieke van Dam, ons buurmeisje, stond aan de weg kant naar ons te kijken. Wij waren bij Sjaak van Nes aan het bessen plukken en eten. Opeens hoorden we een klap. Wat was er gebeurt? Een dronken motorrijder had haar onderste boven gereden. Een dag later stond er in de krant vermeld dat ze was overleden. Ze heeft het echter wel overleefd, maar moest wel een oog missen. Ze is haar verdere leven min of meer invalide gebleven. Wandelen op zondag. slaapwandelen en peren eten. Op zondagmiddag ging ik bij goed weer altijd met Gerrit mee, een eind wandelen. Via de Rijksweg naar Zwijndrecht. Bij het viaduct over de Straatweg bij Zwijndrecht stond altijd een Jamin ijsboer. Daar kocht Gerrit dan voor ons beide een groot pak ijs, f 0,25 per stuk. Dat was een ware verfrissing na zo'n lange wandeling. Dit ging goed, totdat één of andere bekende dat zag en het thuis vertelde. Helaas op zondag wandelen met Gerrit was vanaf die dag verboden. 's Nachts stapte ik zo nu en dan uit bed, ging slaapwandelen. Dan kroop ik al slapende in bed bij Thijs. Die schopte me er gelijk weer uit. Ik was dan wel heel gauw wakker. Op een keer, ik moest nodig naar de wc, maar viel al plassend in slaap. Ik besefte nog wel dat ik naar bed moest. Ik kon echter, vanwege de slaap, de trapdeur niet vinden. Vader had juist die avond de dorpel onder de trapdeur geverfd. Daar trapte ik op, dat kleefde aan mijn voeten. Daardoor werd ik weer helemaal wakker en ging naar boven. Maar mede daardoor had ik ook gelijk de traptreden geverfd en de lakens. Vader vond dat niet zo fijn en moeder nog minder. Verf aan de lakens is niet zo mooi. Achter het huis stond een perenboom. Lekkere klapsperen. De rijpen verdeelden we onder elkaar. Adrie dacht slim te zijn. Toen niemand het zag verzamelde hij een aantal peren en stopte deze weg op de vliering van de schuur. Hij dacht als niemand meer peren heeft, dan heb ik ze nog wel. Maar, wat was het geval! Toen hij ze wilde eten, bleken ze allemaal rot te zijn. Wat een pech. Naar de dr. Kuyperschool en de Homeopaat in Rotterdam. Wij bezochten de Lagere school in Rijsoord, waar nu het Johannes Post museum is gevestigd. Een christelijke school behorende bij de Gereformeerde kerk. Het hoofd van de school, meester Faber, gaf les in de zesde klas, Gereformeerd en anti Hervormd. Zodra één van onze kinderen in de zesde klas kwam, gingen de cijfers plotsklaps omlaag. (Wij gingen naar de Ned. Hervormde kerk.) Vader werd dat zat. Daarom stuurde hij mij. na de vijfde klas, naar de dr. KuyperschooI in Ridderkerk. Het bleek een goede beslissing. Mijn cijfers bleven goed. De school stond vooraan in het Patrimonium, een wijk met oudere huizen en met de voordeur direct aan de straat. Al deze huizen waren voorzien van een trekbel. Dat was een ideale situatie om fietsend belletje te trekken. Wat gebeurd er op een keer? Fietsend belletje trekken ging vrij hard handig. Zodoende had ik op een keer, (ik rukte aan de bel), een complete trekker in mijn hand. Dat was schrikken, vlug laten vallen en snel doorfietsen. Maar ja, dat werd op school gemeld en de dader moest zich ook melden. Dat kostte me heel wat strafwerk schrijven. Moeder was nogal eens ziekelijk. Wat ze precies mankeerde weet ik niet. De huisarts kon haar niet van haar kwaal afhelpen. Door een tip van iemand kwam ze bij een homeopaat terecht in Rotterdam. Deze man gaf haar medicijnen die de kwaal vrij goed onderdrukte. Hij zei haar eerlijk, dat hij haar niet helemaal kon genezen. Het was een arts die tegen onnodig opereren was, erg kundig. Ik had in het zwembad zwemmerseczeem aan mijn rechtervoet opgelopen. De huisarts zei dat ik daarmee in het sodawater moest gaan zitten. Maar dat bleek juist fataal. Daardoor werd het steeds erger. Twee tenen waren helemaal kapot, de slierten rommel kwamen eruit. Ik met moeder mee naar de homeopaat. Hij voelde aan mijn voet. Ik vroeg hem of het verband er af moest. Dat hoefde niet. Hij zei, ik heb wel een medicijn voor jou. Hij schreef een recept en daar gingen we mee naar de kruidenwinkel. Daar kreeg ik een doos met poeders. Na een maand was mijn voet zo goed als genezen. Later in de tijd, ik had last van opgezette amandelen, gingen we daarvoor weer naar dezelfde homeopaat. Moeder vroeg hem of ze geknipt moesten worden. Hij zei, als je kiespijn hebt en je wang zet op, snijd je die er toch ook niet af. Hij schreef poeders voor en ik heb nooit meer last van mijn amandelen gehad. (Wij noemden amandelen "mangelen"). Buurvrouw Pietje Wilschut wilde ook wel eens een keer naar die homeopaat toe. Ze mankeerde van alles, zei ze. Om haar te helpen gingen Leen en Nel mee, want Pietje liep niet zo best met haar kwaaie been. Vooral het in- en uitstappen van de bus en de tram, gaf haar veel moeite. De reis naar de homeopaat verliep voorspoedig. Het was druk bij de homeopaat, dus moesten ze vrij lang wachten in de wachtkamer. Pietje kon het wachten niet zo lang uithouden zonder naar de wc te gaan. Ze was schijnbaar niet de enige die nodig moest. Dat bleek wel toen ze terug kwam in de wachtkamer. Ze zei, zo midden tussen de wachtende mensen, "mêñs, mêñs, wat is hut drok op dien dôôs". De terugreis verliep niet geheel zonder hindernissen. Een tram kwam aangereden. Pietje dacht dat ze daarin moest instappen, maar dat was niet de bedoeling. Dus Pietje was al bezig in te stappen, dat ging niet zo vlug, toen de tram zich al in beweging zette. Daar hing Pietje aan de tram. Leen zag dat nog net op tijd en kon Pietje nog net opvangen. Bel, bel, zei ze, een mêñs zou toch verongelukken. Het vervolg van de terugreis verliep goed. Ze is nooit meer meegegaan.
Schaatsenrijen. De winter van 1955/1956 was een strenge winter. In Rijsoord was op de Waal een ijsbaan uitgezet. Op een middag had de school een wedstrijd schoonrijden georganiseerd op de Waal. Laat ik nou de eerste prijs gewonnen hebben met schoonrijden op de schaats. De volgende dag kwam meneer De Vries op me af en zei; "jongen nu ben je toch in mijn achting gestegen". Dat was even een opkikker. Vader bouwt een boot. Het ledigen van de septictank Oktober 1959 kreeg vader plotseling het idee om te gaan vissen. Hij bouwde zelf een mooi schouwtje. Maar er moest ook nog een mast op. Hij zei; "Arie. kom we gaan naar grootvaders bos een mast halen”. heeft opa dan een bos? Vroeg ik. Kom maar mee, zei vader. We gingen naar de Rijksweg. Daar was een bosje. Kijk, zei hij, dit is grootvaders bos. Als jij nu hier op de uitkijk gaat staan, dan zaag ik een mooi slank boompje om. En zo hadden we een mooie mast uit grootvaders bos zoals vader dat noemde. De mast echter is nooit op de boot terecht gekomen. Telkens, na een aantal maanden, moest de septic tank worden leeggehaald. Dan moesten we allemaal helpen. Vader had voor dat karwei een speciale schep gemaakt. Hij schepte poep en wat er al niet in zo'n tank zat, in een emmer. Wij gooiden de emmer dan leeg op de tuin. Thijs wist altijd wel iets te bedenken om maar niet te hoeven helpen. Ook dit keer. Hij ging gewoon langdurig op de wc zitten. Juist toen de tank leeg was, trok Thijs de wc door. Daar kwamen Thijs zijn drollen aangespoeld. Zonde van de schone tank, zei vader. Alsof deze altijd schoon moest blijven. Na afloop stonden we in de kamer, rondom de kachel. Plotseling viel er vanachter Gerrit zijn oor iets op de grond. Wat is dat, zeiden we. Het was een opgedroogd stuk poep. Zo had de poep gespetterd in de emmer. De poes van Maarten Wilschut, het "Kwaaie bêên" en nog even terug naar het verleden. Onze buurman, Maarten Wilschut, had een poes, genaamd "Mikkie". Naast Maarten woonde zijn broer Bas. Deze woonde samen met zijn moeder. Bas had een schildersbedrijf. Op latere leeftijd trouwde Bas alsnog. Op deze manier kwam er een vrouw bij. Helaas niet zo'n aardige. Toen moeder Wilschut overleed, erfde Bas alles en kon Maarten naar de erfenis fluiten. Dit was alles mooi geregeld door de vrouw van Bas. Vandaar dat Maarten vanaf die tijd niet op al te beste voet leefde met zijn schoonzus. Op een avond kwam poes Mikkie naar buiten en wilde de weg oversteken. Die sufferd keek niet goed uit en werd dood gereden. Ik zag het gebeuren, pakte de poes op en bracht hem bij buurman Maarten. Hij nam de poes van me over en zei; "arme Mikkie, het had dat kreng van hiernaast moeten zijn". (hij bedoelde zijn eigen schoonzus). De vrouw van Maarten, Pietje van de Pad, had een klompvoet. Op een morgen hoorden we Pietje hard roepen (in Rijsoords dialect); Maert, Maert, kom gauw, ik bin gevalle, tis juist mun kwaaie bêñn". Vanaf die dag noemden we Pietje, "het kwaaie bêñn". Nog even terug naar het verleden. Theo had aan het einde van de oorlog nogal wat munitie verzameld. Hij had een mooie grote kogel waarvan hij dacht dat het een lichtkogel was. Zijn vriend was helemaal bovenin de lantaarn geklommen. Een lontje aangelegd naar het slaghoedje van de kogel. De kogel had Theo onder de lantaarn gelegd. Vandaar dat zijn vriend in de lantaarn geklommen was. Dan kon hij de kogel beter voorbij zien gaan. Het lontje brandde op, kwam bij het slaghoedje en ... een geweldige dreun. Zijn vriend in de lantaarnpaal werd bijna uit de lantaarnpaal geslingerd vanwege de luchtdruk. Wat bleek? De kogel was geen lichtkogel, maar een granaat. Gelukkig geen gewonden. Vanuit Engeland stuurden Annie en Bas als er iemand bij ons thuis jarig was, een cadeau. Ik had op een keer een blikken brandweer auto gekregen met een opwind motor. Theo vond die auto ook prachtig. Hij zei tegen mij; "verkoop je die auto niet? Ik wil hem wel van je kopen". Dat vond ik prima. Hij de auto, ik het geld. Wat deed hij met de auto? Hij liet hem over de zolder rijden en schoot hem met de buks in puin, net zo lang tot hij niet meer opwindbaar was. Op de zolder stond een linnenkast. Aan de kastdeur had Theo een kastje gehangen, een zogenaamde kogelvanger. Hier schoof hij dan een schietschijf in. We probeerden dan van een flinke afstand in de roos te schieten. We schoten niet altijd raak, vaak zelfs naast de schijf, dwars door de kastdeur heen. De deur zat vol met kogelgaatjes en de kogeltjes lagen tussen het linnengoed. Vader boos? Welnee! Vader zei altijd; " 't zal mijn tijd wel uitdienen". Roos had van Bas door hem zelf gemaakte poppenmeubeltjes gekregen. Die bleven mooi, totdat Theo ze in zijn handen kreeg. Hij nam ze stiekem mee naar het werkkamertje van vader. Zette ze op de werkbank en sloeg ze één voor één met luide indianenkreten in puin. Roos was woedend. Wie van de oudere generatie kent ze niet, de Brommers van BERINI, waaronder 'het eitje' en de M 21. In de tijd van de wederopbouw verschenen ze in het
straatbeeld. Vanaf oktober 1951 tot voorjaar 1966 werden ze geproduceerd In de fabriek aan de Sluisjesdijk, op Zuid. Ik had van iemand, van wie weet ik niet meer, een Berini bromfietsmotortje gekocht. Zo één die je op het voorwiel van de fiets kon plaatsen. Een zogenaamd "ei". Deze naam vanwege de eivormige tank. Nu moest het zuigertje worden voorzien van nieuwe zuigerveren. Geen probleem, maar ik kreeg de cilinder niet meer over het zuigertje. Juist kwam Theo aanlopen en zag mij staan tobben. Hij zei; "dat zal ik wel even voor je doen". Hij nam een houten hamer, plaatste de cilinder bovenop de zuiger, gaf een harde klap met de hamer op de cilinder en toen? Heel de cilinder in puin. Prachtig geholpen. Geen probleem, zei Theo, ga maar een nieuwe kopen. Ik naar Jaap Lagendijk de fietsenmaker en een nieuwe gekocht. Zelf maar weer geprobeerd de zuiger erin te krijgen. Laat het nu lukken. Op de fiets gemonteerd en hij deed het nog ook. Een uitlaat had ik er niet bij, dan maar zonder. Wat een pracht kabaal. Hij maakte zo'n lawaai dat Jan van Nes naar buiten kwam om te vragen of ik wilde stoppen. We kunnen elkaar in huis niet verstaan van dat lawaai. Einde van het vermaak en het ergste was nog, heel mijn band versleten. Dat had een speciale slijtvaste moeten zijn. De LTS had, vanwege ruimte gebrek, nog een dependance, een vroegere oude lagere school. Ongeveer vijf minuten fietsen. We startten, als we daarheen moesten gelijktijdig. Dan kijken wie het eerste bij de dependance was. Eén keer was ik de winnaar. Ik lag aan kop. Maar om het schoolplein op te rijden moest een haakse bocht gemaakt worden. Daar ging ik in de slip. Met het achterwiel tegen het hek. Heel mijn achterwiel los. Ik had zo hard gereden, alles op alles gezet tot dat ik bloed spuugde. Daarna nooit meer zo hard geracet. Mijn fiets kapot was nog het ergste, hoe en wat moest ik tegen vader zeggen. Gelukkig was Adrie thuis. Die heeft de fiets gerepareerd. Van Lenie Gouman had ik een paar oude schaatsen gekregen. Ik was toen ongeveer een jaar of zes. Krullen eraf gezaagd, dan leken ze moderner. Voor het huis op de sloot geprobeerd. Hoe deed ik dat, ik liep er gewoon naast. De riempjes wat lossig. Een eindje hollen en dan hup op de schaats en uitrijden. Toen het wat beter ging, naar de Waal en daar leerde ik het al vlug. Op mijn tiende jaar kreeg ik een paar stalen rondrijschaatsen ter leen van de vrouw van schoenmaker Piet Stok. Ik mocht ze een middag gebruiken. Ik dacht, dan moet ik in een middag de kunst van het rondrijden bezitten. Aan het einde van de middag, zere benen, blauwe plekken en een beurs achterwerk. Maar ik kón rondrijden. Ik heb toen van Adrie geld geleend en zelf rondrijders gekocht. Schaatsen die je onder je schoenen klemde d.m.v. een sleuteltje. Op een middag mochten we vroeger uit school om te gaan schaatsen (ijsvrij). We renden allemaal zo snel mogelijk het schoolplein af. Maar in de poort viel ik. Zodoende renden al de kinderen over me heen. Ik kon niet overeind komen. Dat overleef ik niet, dacht ik. Het viel gelukkig mee en ik kon naar het ijs.
Dit is mijn verhaal, over hoe ik mijn Jeugd beleefd heb in Rijsoord. Geschreven door Arie de Mik.
Ridderkerk 2010