Rijkswaterstaat Noord-Holland Postbus 3119 2001 DC HAARLEM
Leeuwarden, 18 april 2008 Verzonden, Ons kenmerk Afdeling Behandeld door Uw kenmerk Bijlage(n)
: : : : :
00740853 Landelijk Gebied Beleid R.J. Deen / (058) 292 54 24 of
[email protected]
Onderwerp
: Vergunning ex art 19d Natuurbeschermingswet
3
Geachte heer de Groot, Overeenkomstig uw aanvraag en de daarbij behorende bescheiden hebben wij besloten de gevraagde vergunning onder de volgende voorschriften te verlenen. Algemeen 1. De vergunning wordt op naam gesteld van Rijkswaterstaat Noord-Holland t.n.v. de heer Ir. M. Th. de Groot en kan alleen worden gebruikt door uitvoerenden welke handelen in opdracht van Rijkswaterstaat Noord-Holland. Rijkswaterstaat Noord-Holland blijft verantwoordelijk voor een juiste naleving van deze vergunning en de aan deze vergunning verbonden voorwaarden. 2. De verantwoordelijke uitvoerders in het veld dienen bij de werkzaamheden een kopie van het besluit bij zich te dragen en deze op eerste verzoek te tonen aan de daartoe bevoegde ambtenaren. 3. Alvorens tot wijziging van vergunningsvoorwaarden dan wel intrekking van de vergunning over te gaan, wordt de houder van deze vergunning in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. 4. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de aanwijzing van één of meerdere toezichthouders. De toezichthouder rapporteert aan het bevoegd gezag over de wijze waarop de in deze vergunning opgenomen voorwaarden worden nageleefd. 5. De vergunninghouder is redelijkerwijs verplicht alle door of namens het bevoegd gezag te geven aanwijzingen onverwijld op te volgen. 6. Het niet naleven van de vergunningsvoorwaarden kan naast intrekking van de vergunning strafvervolging tot gevolg hebben.
7. Indien de vergunninghouder voornemens is vorenstaande activiteiten in afwijking van deze vergunning te laten plaatsvinden dan dient dit terstond te worden gemeld aan het bevoegd gezag. Voorwaarden welke betrekking hebben op werkzaamheden: 8. Tijdelijke depots worden aangelegd buiten de natuurgebieden. Een uitzondering geldt voor het Bolwerk Stijfdijk waar een beperkte tijdelijke opslag (van zeer geringe omvang) van breuksteen moet komen om het werk goed uit te kunnen voeren. De opslagplaats wordt gesitueerd ter plaatse van de geplande werkweg. De breuksteen wordt na afloop geheel verwijderd zodat de vegetatie zich weer kan herstellen. 9. Voor het transport van materialen wordt gebruik gemaakt van bestaande wegen en paden. 10. De aan- en afvoer van de materialen naar en van de waterkeringen vindt zo veel mogelijk plaats op de aanwezige werkstroken op de waterkering. Deze werkstroken worden gesitueerd in het minst kwetsbare deel van het gebied zoals op de kruin van de dijk. Aan de wadzijde worden geen werkstroken aangelegd. 11. Ter plaatse van de werkstroken worden opgaande vegetaties gemaaid en rijplaten of balken neergelegd om beschadiging van bodem en nesten van de Noordse Woelmuis zoveel mogelijk te voorkomen. 12. Voor de start van de werkzaamheden wordt binnen het plangebied gezocht naar holen/verblijfplaatsen van de Noordse Woelmuis. Vervolgens wordt het plangebied afgezet met faunarasters, Door het plaatsen van de vallen op strategische plekken in combinatie met de faunarasters worden de Noordse Woelmuizen gevangen en buiten het plangebied in een geschikt nabijgelegen habitat weer uitgezet. Ook de gevangen rugstreeppadden kunnen op deze manier gevangen worden en weer uitgezet worden. 13. De werkzaamheden van de verschillende deelgebieden vinden plaats in de volgende perioden: . • ‘t Molwerk 1e fase: januari 2009; 2e fase: juli 2009 tot en met oktober 2009 • Overslagdijk: maart 2009 tot en met mei 2009 • Vak ‘A’ : oktober 2009 tot en met november 2009 • Bolwerk Stuifdijk: december 2009 tot en met januari 2010 14. Op het bovenste deel van de bekleding van ’t Molwerk, daar waar verdiept open asfalt is neergelegd, wordt een laag met teelaarde met graszode over het asfalt aangebracht. 15. Het afgegraven duinzand voor de aanpassingen aan het Molwerk wordt tijdelijk in depot gezet en moet z.s.m. na de uitvoering van de werkzaamheden weer worden verwerkt zodanig dat een natuurlijk ogend duinprofiel ontstaat. 16. In Dijkvak A worden betonzuilen toegepast zodat plantengroei tussen de betonzuilen mogelijk wordt. 17. Het tijdstip waarop de werkzaamheden ten behoeve van de dijkversterking daadwerkelijk worden gestart dient minimaal 4 weken voor de aanvang te worden gemeld door middel van bijgevoegd meldingsformulier. 18. Er dient in geen geval afval of andere verontreiniging in het gebied achter te blijven. Eventuele machines of generatoren welke bij de werkzaamheden zullen worden gebruikt dienen in goede staat van onderhoud te verkeren; lekkages van koel-, hydraulische vloeistoffen en smeermiddelen moeten worden voorkomen.
-2-
19. Gemorste vloeibare of vaste verontreinigde stoffen moeten zo snel mogelijk worden opgeruimd en hiertoe dient absorberend materiaal en doelmatig gereedschap aanwezig te zijn. 20. Uitstraling van geluid naar de omgeving moet worden voorkomen. Plotselinge piekgeluiden moeten worden voorkomen. 21. Gebruik van andere geluidsbronnen, anders dan motoren/motorvoertuigen die benodigd zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden, is niet toegestaan 22. De werkzaamheden worden bij daglicht uitgevoerd. Ten tijde van donkere dagen en of slecht zicht, is de verlichting zodanig opgesteld en ingericht, dat hinderlijke lichtstraling door direct licht voor de vogels in de Natura 2000-gebieden wordt voorkomen. 23. Na beëindiging van de werkzaamheden dienen rijsporen in het terrein te worden verwijderd en andere aantastingen aan het maaiveld weer in oude staat te worden hersteld. Voor de motivering van ons besluit verwijzen wij U naar bijlage 1. Meldingsclausule Wanneer u met de voorgenomen werkzaamheden start, dient u dit te melden via het bijgevoegde meldingsformulier bij de afdeling Milieutoezicht van de provincie Fryslân. Afschriften van dit besluit worden verzonden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, de Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Rijkswaterstaat Waterdistrict Noord-Holland, Stichting Landschapszorg Texel, Vogelwerkgroep Texel, Staatsbosbeheer Texel, Hoogheemraadschap Noorderkwartier Texel en Vereniging Natuurmonumenten regio Noord-Holland. Bijlagen • Bijlage 1: Motivering besluit • Bijlage 2: Gebiedsinformatie • Bijlage 3: Meldingsformulier Namens het College van Gedeputeerde Staten,
drs. Waldina Hulshoff, Hoofd Afdeling Landelijk Gebied Beleid. Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
De heer A.G. Brakkee, Unitmanager, Vergunningen Omgeving.
-3-
Bezwaar Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken kan tegen dit besluit binnen zes (6) weken na de verzending daarvan een bezwaarschrift indienen bij gedeputeerde staten, Postbus 20120, 8900 HM in Leeuwarden. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet tenminste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; d. de gronden van het bezwaar. Meer informatie over de bezwaarschriftenprocedure vindt u op www.fryslan.nl onder “Loket On-line” of vraag de folder op bij het Secretariaat van de Afdeling Bestuurszaken tel. (058) 292 58 30. Kennisgeving Van dit besluit zal, conform artikel 42, lid 3, van de Nb-wet 1998 door ons kennis worden gegeven middels publicatie in het Noord-Hollands Dagblad.
-4-
BIJLAGE 1: Motivering besluit A
WEERGAVE VAN DE FEITEN
A1
De vergunningaanvraag
Bij brief van 19 december 2007 vroeg u ons schriftelijk om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) voor het uitvoeren van dijkversterkingwerkzaamheden rondom de Mokbaai te Texel. Uw aanvraag is op 20 december 2007 door de provincie Fryslân ontvangen en ingeboekt onder nummer 738313. Het gebied waarvoor de aanvraag geldt, ligt in de Natura 2000-gebieden ‘Waddenzee’ en ‘Duinen Lage Land van Texel’. De aangevraagde activiteit heeft daarom een direct verband met de desbetreffende gebieden. Voor een efficiënte afhandeling van de procedure verzoekt u de aanvraag af te stemmen met de provincie Noord-Holland, aangezien deze provincie formeel het bevoegde gezag is voor het Natura 2000-gebied ‘Duinen en Lage Land van Texel’. A2
Beschrijving van de activiteit / eerder verleende vergunning(en)
Rijkswaterstaat is voornemens om de bekleding van de huidige waterkering rond de Mokbaai te Texel te verbeteren en deels te vervangen. Uit onderzoek blijkt dat de waterkering niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Daarnaast blijkt uit onderzoek en veldinventarisaties dat verscheidene beschermde flora en faunasoorten, en bijbehorende habitats, voorkomen in het plangebied. De effecten van de werkzaamheden kunnen zowel tijdelijk als permanent van aard zijn en gelden voor soorten en habitats. De werkzaamheden zijn gepland voor de periode van 1 november 2008 tot 1 maart 2010. De aanvraag beslaat de periode van 1 november 2008 tot en met eind december 2010. De argumentatie voor het aanvragen van een langere looptijd is: - mogelijk kan de uitvoering pas later dan 1 januari 2009 aanvangen in verband met vertraging bij de aanbesteding; - bij de uitvoering van het werk kan vertraging optreden doordat slechte weersomstandigheden het werken aan het buitentalud onmogelijk maken of een deel van het werk onherstelbaar hebben beschadigd, waardoor het opnieuw moet worden uitgevoerd; - bij de uitvoering van het werk kan vertraging optreden doordat materialen zijn afgekeurd. De uitgangspunten die bij vertraagde uitvoering voor de planning van de uitvoering worden gehanteerd, zijn: - dezelfde als die bij de uitvoering in 2009 worden gehanteerd; - er wordt niet in het broedseizoen gewerkt aan de Bolwerk Stuifdijk en niet aan het westelijk deel van het Molwerk; - in oktober wordt niet gewerkt aan Bolwerk Stuifdijk. De te verbeteren delen zijn reeds in gebruik als waterkering. Het beheer van de dijken langs de Mokbaai is per 1 juli 2006 overgenomen door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Rijkswaterstaat Noord-Holland was daarvoor de beheerder. De afspraak is gemaakt dat Rijkswaterstaat de tekortkomingen nog herstelt. De afronding voor de werkzaamheden is gepland voor 2010.
-5-
In de Mokbaai komen verschillende delen van waterkering in aanmerking om verbeterd en/of vervangen te worden, te weten: - de dijk ’t Molwerk; - overslagdijk duin Magere Witte; - vak ‘A’ duinvoetverdediging duin Magere Witte; - het Bolwerk Stuifdijk. Vak ‘A’ is onderdeel van Duinvoetverdediging duin Magere Witte maar wordt wel als aparte projectlocatie beschouwd. De Wet op de waterkering (Wwk) schrijft een vijfjaarlijkse toetsing voor van de primaire waterkeringen, waarin de veiligheid tegen overstroming wordt getoetst aan een norm van een kans op overstroming van 1 op de 4000 jaar. Uit toetsing door Rijkswaterstaat Noord-Holland in 2006 blijkt dat een deel van de waterkeringen langs de Mokbaai op Texel niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Naar aanleiding van deze toetsing zijn ook andere delen van de keringen rondom de Mokbaai gecontroleerd. De tekortkomingen in de veiligheid kunnen als volgt worden samengevat: 1. van de dijk ‘t Molwerk moet de steenbekleding worden versterkt; 2. van de duin Magere Witte verkeert de bekledingsconstructie in een slechte staat langs de Overslagdijk; 3. van het duin Magere Witte moet in vak ‘A’ de duinvoetverdediging worden versterkt; 4. van Bolwerk Stuifdijk verkeert de oeververdediging in een slechte staat en moet worden versterkt. Voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat was dit aanleiding om de dijk het Molwerk op te nemen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma 2007 met prioriteit 1. Dit houdt in dat door Rijkswaterstaat Noord-Holland een integraal plan voor de versterking moet worden opgesteld. Doelstelling van het zogenoemde ‘versterkingsplan’ is te komen tot een breed gedragen, structurele, integrale en duurzame oplossing voor verbetering van de veiligheid en de ruimtelijke kwaliteit. Het beheer van de dijken langs de Mokbaai is per 1 juli 2006 overgenomen door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Rijkswaterstaat Noord-Holland was daarvoor de beheerder. De afspraak is gemaakt dat Rijkswaterstaat de tekortkomingen nog herstelt. In december 2010 moet het werk zijn gerealiseerd. Doel van de dijkverbetering Op basis van het hierboven beschreven veiligheidsprobleem luidt het doel voor de versterking van de dijkbekledingen als volgt: Doelstelling is te komen tot een breed gedragen, structurele, integrale en flexibele oplossing voor verbetering van de veiligheid en de ruimtelijke kwaliteit van het eiland Texel. Het doel van de voorgenomen activiteit is daarmee tweeledig: - het realiseren van de veiligheid tegen overstroming van Texel op basis van de in de Wet op de waterkering vastgelegde veiligheidsnorm van 1 op de 4000 per jaar. Hiermee wordt de kans op maatschappelijke en economische schade ten gevolge van overstroming teruggebracht tot het wettelijk niveau; - het ontwerp van de versterkingen moet zowel flexibel als robuust zijn. Het is van belang te beschouwen in hoeverre maatregelen flexibel kunnen inspelen op de toekomstige onzekerheden in de verwachte klimaatontwikkelingen;
-6-
-
daaraan gekoppeld het behouden en eventueel versterken van de ruimtelijke kwaliteit, met aandacht voor: • het behoud van de bijzondere en beschermde natuurwaarden en het waar mogelijk vergroten; • van de ruimte voor natuurlijke processen; • het behoud van landschappelijke verscheidenheid en de afleesbaarheid van de historie; • het waar mogelijk bijdragen aan de ontspanningsmogelijkheden voor bewoners en recreanten.
Activiteiten aanlegfase De locaties betreffen waterkeringen die verbeterd worden. Hiervoor wordt in de aanlegfase een deel van het bestaande bekleding overlaagd. Voor tijdelijke depots wordt (zoveel mogelijk) gebruik gemaakt van locaties buiten natuurgebieden. Voor het transport van materialen wordt gebruik gemaakt van bestaande wegen en paden. De aanvoer en afvoer van materialen naar de waterkeringen vindt zo veel mogelijk plaats op de aanwezige werkstroken op de waterkering. Deze werkstroken worden gesitueerd in het minst kwetsbare deel van het gebied zoals de kruin van het duin. Aan de wadzijde worden geen werkstroken aangelegd. Tijdens de werkzaamheden worden diverse voertuigen en apparaten ingezet, zoals onder ander een graafmachine en asfalteermachine. Deze machines produceren geluid en dienen bij slecht weer en in de wintermaanden voorzien te worden van extra verlichting. De werkzaamheden vinden in de dagperiode plaats deels buiten het broedseizoen. In september vindt de paddentrek plaats. Door het plaatsen van rasters wordt voorkomen dat padden binnen het werkgebied terechtkomen. ’t Molwerk De dijk ‘t Molwerk is gelegen aan de noordzijde van de Mokbaai tussen dijkpaal km 0,15 en km 1,2. De dijk gaat aan de noordwestzijde over in het aanwezige duin. Aan de zuidoostzijde sluit deze strekking aan op de te verbeteren Overslagdijk. Achter de dijk ligt het kwelgebied De Petten en Het Stoar, waarin hoge natuurwaarden aanwezig zijn. De totale lengte van het dijkvak is 1.050 m en maakt onderdeel uit van de primaire kering van dijkring 5, Texel. De dijk wordt deels beweid door schapen. Hiervoor zijn hekwerken aanwezig. huidige situatie De oeverbekleding van het Molwerk is in de huidige situatie opgebouwd uit vier delen: - een steenbestorting op de teen van de dijk; - op het laagste deel (van NAP tot NAP +3 m) een steenbekleding; - NAP +3 m tot NAP +4,5 m een overgroeide klinkerbekleding; - >NAP +4,5 m een grasbekleding. De bestorting die op de teen van de oeverbescherming is aangebracht bestaat voornamelijk uit puin. Op bepaalde stukken is het puin vermengd met breuksteen en/of overgoten met gietasfalt. Een groot deel van de bestorting is afgedekt met een laag zand. Langs het meest oostelijke deel van het Molwerk bevindt zich een voormalige vuilstort. Het maaiveld in het achterland ligt hierdoor hoger dan de kruin van de dijk. Hierdoor stroomt hemelwater af naar de dijk. Voor de aanpassingen hoeft hiermee geen rekening gehouden te worden.
-7-
herstel werkzaamheden Ter plaatse van nieuwe steenbestortingen wordt ten eerste het aanwezige sediment verwijderd. Na het aanbrengen van de bestorting wordt het sediment onder invloed van golfwerking terug in het profiel gebracht. Bij het overlagen van de bestaande steenbekleding met gietasfalt gepenetreerde breuksteen wordt de grasmat boven de bestaande bekleding verwijderd (klei en teelaarde). Het verwijderde materiaal wordt tijdelijk in depot geplaatst en later als afdekking van de openasfaltbekleding en als aansluiting op de kruin teruggebracht in het profiel. De werkzaamheden vinden gefaseerd plaats in de volgorde; - aanleg teen; - aanleg overlaging; - tijdelijk verwijderen/verplaatsen grasbekleding en profileren (bovenste deel); - aanbrengen geotextiel (bovenste deel); - aanleg opensteenasfalt (bovenste deel); - (terug)plaatsen afdekking met gras en teelaarde; - onderhoud. Overslagdijk duin Magere Witte De overslagdijk voor het duin de Magere Witte ligt aan de oostzijde van de Mokbaai tussen dijkpaal km 1,2 en km 1,67. Aan de noordwestzijde gaat deze overslagdijk over in de dijk ’t Molwerk, aan de zuidoostzijde gaat de overslagdijk over in de duinvoetverdediging van duin Magere Witte. Deze Overslagdijk is geen onderdeel van de primaire waterkering. De overslagdijk wordt deels beweid door schapen. Hiervoor zijn hekwerken aanwezig. huidige situatie De overslagdijk is op basis van de huidige bekleding op te splitsen in twee vakken: 1. een strekking beschermd door een steenzetting (235 m); 2. een strekking beschermd door een asfaltbekleding (270 m). Ter plaatse van nieuwe steenbestortingen wordt hier aanwezig sediment eerst verwijderd. Na het gereedkomen van de overlaging wordt het zand onder invloed van golfwerking opnieuw in het profiel gebracht op de nieuwe kreukelberm. herstel werkzaamheden De werkzaamheden vinden gefaseerd plaats in de volgorde; - verwijderen zandafdekking; - aanleg teen; - aanleg overlaging; - terugplaatsen zandafdekking; - onderhoud. Vak ‘A’ van het duin Magere Witte Vak ‘A’ maakt onderdeel uit de duinvoetverdediging van het duin Magere Witte en is gelegen aan de noordoostzijde van de Mokbaai. De duinvoetverdediging en het achterliggende duin zijn geen onderdeel van de primaire kering. De totale lengte van het dijkvak ‘A’ is 115 m huidige situatie In de huidige situatie is een bekleding met molgoten aanwezig. Uit de toetsing is naar voren gekomen dat de kwaliteit matig was. De ervaring van de beheerder is echter dat de staat van de molgoten snel afneemt en er al enkele schadeplekken zijn ontstaan. Om die reden wordt het verstandig geacht de bekleding tegelijk met de overige werkzaamheden in het gebied te vervangen.
-8-
herstel werkzaamheden De werkzaamheden vinden gefaseerd plaats in de volgorde; - verwijderen huidige steenbekleding; - profileren; - aanleg teen; - aanbrengen filter; - aanleg bekleding; - onderhoud. De steenbekleding wordt ontworpen met betonzuilen van 0,3 m hoog. Onder deze zuilen wordt een uitvullaag aangebracht. Deze uitvullaag is nodig om het profiel nauwkeurig af te vlakken en de zuilen te kunnen plaatsen. De uitvullaag heeft conform de voorschriften een minimale dikte van 10 cm. Onder de uitvullaag wordt een geotextiel geplaatst dat fungeert als filter om het uitspoelen van zand te voorkomen. Bolwerk Stuifdijk Het Bolwerk Stuifdijk is gelegen aan de zuidoostzijde van de Mokbaai en betreft het deel ten zuiden van de kazerne. De duinenrij en bijbehorende steenzettingen zijn geen primaire kering en maken geen deel uit van een dijkring. huidige situatie Momenteel bestaat de Stuifdijk uit twee delen; 1. de kop van het Bolwerk (circa 100 m); 2. het deel ten noorden van de kop (205 m). De kop van het Bolwerk is beschermd door een basaltbekleding. Deze steenzetting is in de toetsing als voldoende beoordeeld en wordt niet aangepast. De duinvoetverdediging in het deel tussen de kop en de kazerne bestaat uit drie delen: - een steenbestorting op de teen van de dijk; - betonnen gootelementen (molgoten) van 40 bij 50 cm met een dikte van 15 cm tussen NAP 0 en NAP+3 m; - daarboven > NAP+3 m duinvegetatie. Onder de betonnen elementen bevindt zich een laag van 25 cm klei. De molgoten zijn sterk overgroeid, delen zijn weggeslagen en delen zijn hersteld met basaltzuilen. De teen van de duinvoetverdediging is versterkt met een bestorting van puin en stortsteen. Op grote delen van het talud liggen echter nog maar weinig stenen, lokaal zelfs geen enkele. herstel werkzaamheden Op het talud wordt breuksteen aangebracht en ingegoten met gietasfalt. Gietasfalt is een mengsel van grind en een overmaat aan asfaltmastiek. Bij dit overlagen wordt de huidige bekleding niet aangetast. De werkzaamheden vinden gefaseerd plaats: - verwijderen zandafdekking; - aanleg teen; - aanleg overlaging; - terugplaatsen zandafdekking (het zand wordt teruggeplaatst in de ondiepte voor de duin. Onder invloed van de golven wordt het zand geprofileerd); - onderhoud.
-9-
Planning van de werkzaamheden De werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van november 2008 tot maart 2010. Daardoor loopt de planning door het broed- en stormseizoen. Het broedseizoen loopt van 1 maart tot en met 15 juli. Het stormseizoen omvat de periode van 15 oktober tot en met 15 april. Planning werkzaamheden per deelgebied locatie periode beschrijving activiteit 1. ‘t Molwerk 1e fase: januari 2009; 2e fase: juli 2009 tot en met oktober 2009 2. Overslagdij: maart 2009 tot en met mei 2009 3. Vak ‘A’ : oktober 2009 tot en met november 2009 4. Bolwerk Stuifdijk: december 2009 tot en met januari 2010 ad. 1. De werkzaamheden voor ’t Molwerk zijn in twee fasen gepland. In fase 1 wordt in januari 2009 de zandafdekking afgegraven en de overlaging met penetreerde breuksteen aangebracht. In fase 2 wordt tijdens de periode van 15 juli tot en met oktober 2009 de open steenasfalt met de graszodenbekleding aangebracht, de duinafdekking teruggeplaatst en de toplaag ingezaaid. Voor deze indeling is gekozen omdat ’t Molwerk een primaire waterkering is waardoor werkzaamheden niet in het stormseizoen uitgevoerd mogen worden. De werkzaamheden die wel in het stormseizoen worden uitgevoerd betreffen het afgraven van opgestoven zandduinen. Doordat onder het opgestoven zand de daadwerkelijke dijkbekleding nog aanwezig is, wordt de waterkerende functie niet aangetast. De aanpassing van het bovenste deel van de dijkbekleding is gepland voor augustus en dus buiten het storm en broedseizoen. Daarnaast wordt niet in het broedseizoen gewerkt om de verstoring van soorten zoveel mogelijk te voorkomen. ad. 2. De werkzaamheden voor de Overslagdijk zijn gepland binnen het broedseizoen. Dit is mogelijk omdat de Overslagdijk niet een belangrijk gebied is voor broedvogels. De aanwezige Noordse woelmuizen worden weggevangen en weggehouden door afrastering. Door op deze locatie te werken binnen het broedseizoen kan worden voorkomen dat de totale werkzaamheden een langere periode –voortduren en tegelijkertijd voor een langere termijn voor verstoring zorgen. Op deze manier wordt de minst verstorende werkwijze gehanteerd. Aan de Overslagdijk mag ook in het stormseizoen worden gewerkt, omdat het geen primaire waterkering is. ad. 3. Uitvoering van werkzaamheden voor Bolwerk Stuifdijk en Vak ‘A’ vindt plaats binnen het stormseizoen. Dit is mogelijk omdat deze keringen niet als primaire waterkeringen zijn aangemerkt. Tevens wordt bij overlagen de bestaande bekleding niet aangetast, hetgeen inhoud dat de waterkerende functie niet verslechterd. Werkzaamheden met zwaar materieel worden wel zoveel mogelijk voor het stormseizoen uitgevoerd zodat de duinvegetatie voldoende tijd heeft om te herstellen. ad. 4. De werkzaamheden voor het Bolwerk Stuifdijk worden uitgevoerd in december 2009 en januari 2010 in verband met de grote hoeveelheden trekvogels die in het gebied voorkomen in de herfstperiode (oktober). Door in deze periode te werken wordt de verstoring zoveel mogelijk beperkt.
- 10 -
A3
Aanvullende gegevens
Niet van toepassing. Relevante ecologische onderzoeken Bij de aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is een uitgebreide omschrijving van de aanvraag en een natuurtoets gevoegd. A4 Procedure Bevoegdheid Op grond van artikel 10a wijst Onze Minister gebieden aan ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 (Vogelrichtlijn), hierna VR en richtlijn (EEG) nr. 92/43 (Habitatrichtlijn), hierna HR. Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen, gelden de reeds door de Minister aangewezen VR-gebieden als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de wet. De Minister heeft de HR-gebieden nog niet conform artikel 10a dan wel artikel 12 lid 3 van de wet aangewezen. Op 8 december 2004 heeft de Europese Commissie de door Nederland aangemelde HRgebieden op de communautaire lijst geplaatst. De HR maakt voor de toepasselijkheid van artikel 6, lid 2, 3 en 4 geen onderscheid tussen formeel aangewezen gebieden en gebieden die door de Europese Commissie zijn vastgesteld. Nu de Nb-wet 1998 dient ter implementatie van de HR dient artikel 19d van deze wet richtlijnconform te worden geïnterpreteerd. Voornoemde uitleg is conform de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 februari 2007 (nr. 200604026). Vanwege deze uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2007 zijn wij, zolang het gebied nog niet conform artikel 10a danwel artikel 12 lid 3 NB- wet 1998 is aangewezen, maar al wel is aangemeld als HR-gebied niettemin bevoegd om een vergunning op basis van artikel 19d te verlenen, omdat het gebied als VR-gebied is aangewezen en omdat het gebied bovendien gelegen is in het Staatsnatuurmonument ‘Waddenzee’. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004, zaak C-127/02, JM 2004/112, volgt dat wanneer een nationale rechter moet nagaan of de toestemming voor een plan of project in de zin van artikel 6, derde lid, van de HR rechtmatig is verleend, hij kan toetsen of de door deze bepaling aan de beoordelingsmarge van de bevoegde nationale autoriteiten gestelde grenzen in acht zijn genomen, ook als de bepaling niet in de rechtsorde van de betrokken lidstaat is omgezet ofschoon de daartoe gestelde termijn is verstreken. Blijkens genoemd arrest dient te worden bezien of verweerder op grond van objectieve gegevens kon uitsluiten dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen heeft voor het onderhavige natuurgebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Op grond van de Nb-wet 1998 (artikel 2, lid 1 juncto artikel 16, lid 1, juncto artikel 19d, lid 1) zijn gedeputeerde staten van de provincie, waarin beschermde natuurmonumenten c.q. Vogel- en Habitatrichtlijngebieden geheel of grotendeels gelegen zijn, bevoegd gezag ten
- 11 -
aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op grond van artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet 1998. Anders dan aanvrager veronderstelt is derhalve de provincie Fryslân voor dit deel van het vergunningverleningsproces het bevoegde gezag. Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Nb-wet 1998 beslissen gedeputeerde staten niet op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies, waarin het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, mede is gelegen voorzover die vergunning betrekking heeft op delen van het gebied, gelegen in die andere provincies. Het conceptbesluit is daarom ter instemming voorgelegd aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland. Op grond van artikel 2, vijfde lid, hebben gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland door ondertekening van onderhavig besluit in gestemd. De provincie Noord-Holland is wel bevoegd gezag voor het deel van het vergunningverleningsproces in “Duinen en Lage Land van Texel” Voor dat deel van de vergunning hebben zij in dit besluit medegetekend. Artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen projecten te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, van de wet aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval, projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 moet rekening worden gehouden met de gevolgen die een project of andere handeling kan hebben gelet op de instandhoudingdoelstelling van het betrokken gebied (artikel 19 e van de Nb-wet 1998). Als er sprake is van een vastgesteld beheersplan moet ook daarmee rekening worden gehouden. VR-gebied Het gebied ‘Waddenzee’ is aangewezen als speciale beschermingszone krachtens de richtlijn inzake behoud van de vogelstand (79/409/EEG), bij besluit van 8 november 1991 (besluit J. 9115397). Zoals hiervoor bij bevoegdheid is aangegeven, is deze aanwijzing een besluit overeenkomstig artikel 10a van de Nb-wet 1998. HR-gebied Het gebied ‘Waddenzee’ is aangemeld als speciale beschermingszone krachtens de HR (92/43/EEG). In mei 2003 vond de definitieve aanmelding plaats. In december 2004 heeft de Europese Commissie de lijst vastgesteld. Het gebied is nog niet aangewezen en er zijn nog geen instandhoudingdoelstellingen geformuleerd. Voor de richtlijnconforme interpretatie wordt voor de habitattoets uitgegaan van de kwalificerende typen uit bijlage I en de soorten van bijlage II van de HR, zoals deze in december 2004 door de Europese Commissie zijn vastgesteld. Bij de habitattoets wordt rekening gehouden met de kwalificerende habitats en soorten en instandhoudingsdoelen als opgenomen in het ontwerp-aanwijzingsbesluit van mei 2007.
- 12 -
Gelet op de systematiek van de HR, zoals die volgt uit artikel 4, tweede lid, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, moet worden geoordeeld dat artikel 6, derde lid, van de HR uitsluitend geldt voor gebieden die zijn vermeld op de vastgestelde communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de HR. Uit hoofde van de HR is er geen grondslag om rekening te houden met het voornemen tot een andere, ruimere begrenzing van het gebied dan zoals het is vermeld op de communautaire lijst. Naar analogie achten wij evenmin grondslag aanwezig om rekening te houden met het voornemen tot aanwijzing van andere natuurlijke habitattypen en –soorten dan vermeld op de communautaire lijst. Wij zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998, omdat het hier aan de orde zijnde Natura2000-gebied Waddenzee geheel of grotendeels is gelegen in de provincie Fryslân, c.q. in Noord- Holland (voor het deel Duinen en Lage Land Texel) . Bovendien is de aangevraagde activiteit niet als zodanig aangewezen in de artikelen 2 en 3 van het Besluit vergunningen Nb-wet 1998, waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het bevoegde bestuursorgaan is. Zienswijzemogelijkheid De procedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Nbwet 1998 en de daarvoor relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht. Naar aanleiding van uw aanvraag zijn, op grond van artikel 44, derde lid, van de Nb-wet 1998, burgemeester en wethouders van de gemeente Texel gedurende een termijn van 8 weken in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Daarnaast zijn op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende een termijn van 8 weken de Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Rijkswaterstaat Waterdistrict Noord-Holland, Stichting Landschapszorg Texel, Vogelwerkgroep Texel, Staatsbosbeheer Texel, Hoogheemraadschap Noorderkwartier Texel en de Vereniging Natuurmonumenten regio Noord-Holland in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijze op de ingediende aanvraag. Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen hebben gemeente Texel, Waddenvereniging, Staatsbosbeheer en het Hoogheemraadschap Noorderkwartier gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ontvangen. Van Vogelbescherming Nederland, Rijkswaterstaat Waterdistrict Noord-Holland, Stichting Landschapszorg Texel en de Vereniging Natuurmonumenten regio Noord-Holland is geen reactie ontvangen. Onder het aandachtspunt B2 wordt nader ingegaan op de inhoud van de ingediende zienswijzen en de reactie van ons hierop. Verlengen beslistermijn Wij hebben besloten om de beslistermijn op de aanvraag te verlengen met 13 weken (artikel 42, lid 2 Nb-wet 1998). Dit besluit is middels de brief van 11 maart, kenmerk 752631, aan u kenbaar gemaakt en aan de organisaties en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringen die om zienswijze zijn gevraagd.
- 13 -
Coördinatie met andere wetgeving/overig beleid in relatie tot vergunningverlening Voor de aangevraagde handelingen zijn naast deze Nb-wet 1998-vergunning in ieder geval ook nog de volgende vergunningen/toestemmingen nodig: • • •
Flora- en faunawet ontheffing van het Ministerie van LNV. Keurontheffing van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Dijkversterkingsplan met een bijbehorende MER beoordelingsnotitie van de Provincie Noord-Holland
Conclusie oriëntatiefase Wij stellen vast dat voor de onder A2 genoemde activiteiten en handelingen een vergunning benodigd is op grond van artikel19d van de Natuurbeschermingswet 1998 . Daarom zijn de door u uit te voeren werkzaamheden een vergunningplichtige activiteit. Naar onze mening blijkt uit de meegestuurde informatie omtrent de aanvraag en de bijgeleverde natuurtoets dat de voorgenomen activiteit wel verstorende negatieve effecten veroorzaken maar geen significant negatieve gevolgen hebben voor de habitats, habitaten vogelsoorten waarvoor de ‘Waddenzee’ en “Duinen Lage Land van Texel’ zijn aangewezen. Derhalve concluderen wij dat volstaan kan worden met de door u aangeleverde natuurtoets. B
OVERWEGINGEN
B1 Wettelijk kader De door u uit te voeren activiteit vindt plaats in en nabij de Natura 2000-gebieden ‘Waddenzee’ en ‘Duinen Lage Land van Texel’. Voor het hierop toepasselijke beleidskader verwijs ik kortheidshalve naar het onder A4 (Bevoegdheid) gestelde en naar bijlage 2 en 3. Met betrekking tot de beoordeling van vergunningaanvragen is het van belang of en in welke mate de doelstellingen zoals die in het aanwijzingsbesluit tot VRgebied en de doelstellingen die opgenomen zijn in het ontwerp van het aanwijzingsbesluit tot Natura2000-gebied van de Waddenzee en Duinen Lage Land van Texel worden aangetast door de plaatshebbende activiteiten. B2
Inhoudelijke beoordeling
Conclusie van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag
Wij zijn van mening dat uit de onderstaande beoordeling en de ingediende aanvraag met een natuurtoets voldoende is gebleken dat er naar verwachting negatieve effecten zullen optreden en dat deze niet significant zijn.
Inhoudelijk beoordeling van de aanvraag De onder A2 genoemde activiteiten en handelingen betreffen niet op het natuurbeheer gerichte activiteit(en) en / of handeling(en) die mogelijk een verstorend effect kunnen hebben op de in de aanwijzingsbesluiten opgenomen kwalificerende soorten van de VR en op de in de HR opgenomen kwalificerende soorten en habitats die tevens zijn opgenomen in het
- 14 -
(ontwerp-) aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebieden ‘Waddenzee’ en ‘Duinen Lage Land van Texel’. Ook voor de populaties van deze HR-soorten en habitats zijn naar onze mening geen significant nadelige effecten te verwachten. Omdat er geen sprake is van een significant negatief effect kan, ook wat betreft de HR, worden volstaan met het toepassen van een verslechtering- en verstoringtoets. Op basis daarvan kunnen wij beoordelen of al dan niet de door u gevraagde vergunning kan worden verleend. Beschrijving gebied Voor de beschrijving van de gebieden en de opsomming van kwalificerende waarden verwijs ik opnieuw naar bijlage 2 en 3. Toetsing aan het beoordelingskader a. Staatsnatuurmonument / beschermd natuurmonument Natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2005 van de Nb-wet 1998 zijn de aanwijzingsbesluiten als staatsnatuurmonument van het deelgebied “Waddenzee II” komen te vervallen. De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurmonument (natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis) voor zover deze aan de orde zijn, dienen ingevolge artikel 15a, derde lid Nb-wet 1998 binnen de beoordeling van de voorgenomen activiteit aan de orde te komen. Ingevolge de aanwijzing tot Staatsnatuurmonument gold een ontheffingplicht voor het afsnijden of vervoeren van delen van planten. b. Kwalificerende waarden Natura 2000-gebieden. De kwalificerende waarden van de Natura 2000-gebieden ‘Waddenzee’ en ‘Duinen en Lage Land van Texel’ zijn in het ontwerp-aanwijzingsbesluit van mei 2007 verdeeld in kwalitatieve instandhoudingdoelstellingen voor habitats, vogelsoorten en habitatsoorten. Kortheidshalve verwijs ik voor de beschrijving van de betreffende Natura 2000-gebieden en de betreffende kwalificerende waarden naar bijlage 2 en bijlage 3. Selectie van relevante kwalificerende natuurwaarden Wij zijn van mening dat de door u uit te voeren activiteit getoetst dient te worden op de mate van schadelijkheid (verstoring en verslechtering) van de in het gebied aanwezige ecologische waarden. Naar de aard van de aangevraagde activiteit zullen eventuele negatieve effecten zich beperken tot de habitattypen H 2120 ‘Witte Duinen’, H 2130 “Grijze Duinen’, H 1140 ‘Slik en zandplaten’, Habitatsoort ‘Noordse Woelmuis’ en de diverse aangewezen vogelsoorten binnen de Natura 2000-gebieden ‘Waddenzee’ en “Duinen en Lage Land van Texel’. Negatieve effecten op de andere aangewezen habitattypen kan uitgesloten worden aangezien deze habitattypen niet aanwezig zijn in het plangebied. Negatieve effecten op overige habitatsoorten (Fint, Rivierprik, Zeeprik en Gewone en Grijze Zeehond) kan nagenoeg uitgesloten worden aangezien de Mokbaai niet door zeehonden wordt gebruikt als rustplaats en de genoemde vissoorten, als ze al voorkomen in de Mokbaai in zeer lage dichtheden voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat de Groenknolorchis niet in het plangebied voorkomt. Ook de gevlekte witsnuitlibel komt op basis van de gebruikte gegevens (nog) niet voor in het plangebied c.q. Texel. Negatieve effecten zijn dus ook uit te sluiten op deze habitatsoorten.
- 15 -
Effecten op de Natura 2000-gebieden door de werkzaamheden Effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden betreffen tijdelijke en permanente effecten. Tijdelijke effecten omvatten onder andere geluidshinder tijdens de werkzaamheden of het tijdelijk onbeschikbaar zijn van (een deel) van een habitat als gevolg van de graafwerkzaamheden. Permanente effecten treden op door het verlies van een deel van een habitat door de aanpassingen. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden de volgende effecten verwacht. tijdelijke effecten 1. verstoring door aanlegwerkzaamheden en vervoer van materiaal (aanwezigheid en geluid); 2. schade aan vegetatie, flora en fauna als gevolg van gebruik van werkstroken; 3. schade aan vegetatie, flora en fauna als gevolg van vervangen strook grasdijk door verharding met graszode en tijdelijk verwijderen duinvegetatie; permanente effecten 1. effecten van verandering dijkbekleding en -profiel als biotoop, door verdwijnen huidige natuurwaarden, ruimtebeslag en vestiging nieuwe natuurwaarden; 2. effecten van mogelijke veranderingen in zoute kwel naar De Petten. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende effecten op de gebieden en soorten als gevolg van de werkzaamheden. Voor de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden is sprake van de zorgplicht. Dit houdt in dat maatregelen die ‘redelijkerwijs’ kunnen worden genomen om nadelige effecten op beschermde soorten te beperken, toegepast/uitgevoerd moeten worden. Lichthinder kan in grote lijnen worden uitgesloten, omdat overdag gewerkt wordt. Eventuele lichthinder van kranen en vrachtwagens op dagen met weinig daglicht valt ruim binnen de verstoringsafstanden door menselijke aanwezigheid en geluid. Mensen en machines zijn bronnen van verstorende geluidsemissies. Door het gelijktijdig uitvoeren van de werkzaamheden duurt de verstoringsperiode voor soorten het kortst. De volgende algemeen geldende uitvoeringsmaatregelen worden genomen om verstoring aan de natuurwaarden zo beperkt mogelijk te houden: •
•
De werkwegen worden gesitueerd in het minst kwetsbare natuurtype (niet aan de wadzijde) maar op de kruin van de dijk. Snel herstel van de vegetaties wordt bevorderd door – waar nodig – eerst te maaien een overal gebruik makend van rijplaten en of balken om beschadigen van de bodem zoveel mogelijk te voorkomen. Enkele passeerplaatsen worden aangebracht op het talud aan de wadzijde (aan de kant waar de werkzaamheden worden uitgevoerd). De tijdelijke opslagdepots worden gesitueerd buiten de natuurgebieden, zodat de effecten op flora en fauna zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een uitzondering geldt voor het Bolwerk Stijfdijk waar een beperkte tijdelijke opslag (van zeer geringe omvang) van breuksteen moet komen om het werk goed uit te kunnen voeren. De opslagplaats wordt gesitueerd ter plaatse van de geplande werkweg. De breuksteen wordt na afloop geheel verwijderd zodat de vegetatie zich weer kan herstellen.
- 16 -
Effecten op Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land van Texel en Waddenzee De effecten als gevolg van de werkzaamheden zijn hieronder per habitattype, habitatsoort en vogelsoorten beschreven. Effect op habitattype habitat ‘witte duinen’ (H2120) De voorgenomen werkzaamheden hebben gedurende 1 tot 2 jaar een tijdelijk verlies van 0,035 ha van habitat ‘witte duinen’ (H2120) tot gevolg. Aansluitend wordt een permanent verlies van 0,004 ha van hetzelfde type verwacht. Dit type habitat beslaat op Texel naar schatting vele tientallen hectare. Ook in de overige aanwijzingen van het Waddengebied (andere waddeneilanden en Waddenzee) komt dit habitattype ruim voor. Tevens kan gesteld worden dat dit type habitat sterk onderhevig is aan de dynamische omstandigheden van het spel van de wind en water. Door deze natuurlijke dynamiek is dit habitattype dan ook onderhevig aan veranderingen in omvang en kwaliteit. De effecten die door de uitvoering van de werkzaamheden ontstaan vallen ruim binnen de variatie van de jaarlijkse fluctuatie van omvang van dit habitattype. Ondanks dat er een verkleining van het habitattype ontstaat, kan er kan derhalve dan ook niet gesproken worden van significante effecten. prioritair habitattype ‘grijze duinen’(H2130b) kalkarm Door het uitvoeren van de werkzaamheden zal circa 0,3 ha van het prioritair habitattype ‘grijze duinen’(H2130b) kalkarm tijdelijk verdwijnen doordat het zand tijdelijk in depot wordt gezet. Het zand wordt na afloop weer teruggebracht en ingeplant met helm; na 2-3 jaar wordt de helm gemaaid zodat een snelle ontwikkeling naar het bestaande duintype mogelijk wordt gemaakt. Het herstel zal langer duren. De verwachte herstelperiode zal 5-10 jaar bedragen Op basis van onderzoek blijkt dat losteken van de zode en terugplaatsen niet mogelijk is aangezien deze zode erg los zit. Door bodemberoering zal dan teveel vermenging op kunnen treden waardoor er ongewenste verruiging op zou treden. Er is derhalve gekozen voor het tijdelijk in depot opslaan van het ‘schone’ zand. Gezien het tijdelijk effect van de uitvoering van de werkzaamheden, het totaal aantal ha’s van het habitattype ‘grijze duinen’(H2130b) kalkarm zijn wij van mening dat deze tijdelijke oppervlakte verkleining van bovengenoemd habitattype niet als een significant effect beschouwd kan worden. habitattype slik- en zandplaten (H1140) Aan de voet van de verschillende dijkvlakken bevindt zich in het verleden aangebrachte bestorting. Deze bestorting is deels bedekt geraakt met slibhoudend zand. Alleen bij het Bolwerk is deze oudere bestorting niet over het gehele traject aanwezig. Als gevolg van bedekking kan deze zone aan de teen van de verschillende dijkvakken beschouwd worden als habitattype slik- en zandplaten (H1140). Bij de dijkverbetering wordt bij alle dijktrajecten de bestorting van de teen van de dijk vervangen door het aanbrengen van een nieuwe laag steenbestorting van 5 m breed en 0.5 m dik. Alleen bij dijkvak A schuift de teen van de dijk gemiddels 0.5 meter op richting Mokbaai. De hoogteligging van de nieuwe bestorting verschilt voor de verschillende dijktrajecten. In ’t algemeen kan aangegeven worden gezien de hoogteligging en het gemiddels hoogwaterniveau in de Mokbaai dat door natuurlijke sedimentatie slibhoudend zand weer afgezet zal gaan worden op de nieuwe steenbestortingen, waardoor er een vergelijkbaar habitattype zal ontstaan als voor de uitvoering van de werkzaamheden.
- 17 -
Alleen bij die delen die bij gemiddeld hoogwaterniveau boven dit niveau uitsteken zal er geen herstel voor kunnen ontstaan. Indien uitgegaan wordt van een volledig verlies van dit habitattype dan zal dit maximaal voor het gehele traject 0.935 ha bedragen. Dit verlies aan oppervlakte is als zeer gering te beschouwen en zal derhalve ook niet beschouwd worden als een significant effect op dit habitattype. De dynamische morfologische omstandigheden in de Waddenzee zijn echter zo groot dat een dergelijk klein verlies ruim binnen de natuurlijke verschuivingen c.q. dynamiek valt. Voorts gaan wij er echter van uit dat het uiteindelijke verlies van dit habitattype door herstel via natuurlijke sedimentatie veel geringer zal zijn. Mitigatie Om de negatieve effecten van de verschillende habitats zoveel mogelijk te voorkomen c.q. te beperken worden de volgende mitigerende maatregelen uitgevoerd: -
het toepassen van betonzuilen (waar tussen plantengroei mogelijk is) in het dijktraject Dijkvak A; voor tijdelijke depots buiten planlocatie en transport van materialen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande wegen en paden; snel herstel van vegetaties wordt gefaciliteerd door eerst te maaien en aanvullend gebruik te maken van rijplaten of –balken. het aanbrengen van een laag aarde met graszode op het bovenste deel van de bekleding van het Molwerk waar open steenasfalt wordt toegepast; het afgegraven duinzand voor de aanpassingen aan het Molwerk wordt tijdelijk in depot geplaatst en na afronding van de werkzaamheden terug geplaatst.
De effecten op de aangewezen habitats zijn veelal van tijdelijke aard. Door natuurlijk herstel zullen de tijdelijk verslechterende c.q. verstorende natuurwaarden weer terugkeren. Een klein deel van de effecten is permanent. De impact van deze permanente effecten zijn echter marginaal van aard gezien de schaal en de omvang van het permanente effect, de grote natuurlijke variatie in kwaliteit en kwantiteit van deze habitattypen in een dynamische en morfologische omgeving. Tevens kan gesteld worden dat de permanente effecten van de aangewezen habitattypen plaatsvinden in de randen van hun voorkomen. In algemene zin kan gesteld worden dat de kwaliteit van de aangewezen habitattypen hier niet de hoogste waarden herbergen vanwege het feit dat er al enige sprake is van beïnvloeding. Effect op habitatsoort Noordse Woelmuis Door de uitvoering van de werkzaamheden kunnen er effecten optreden voor de Noordse Woelmuis. De Noordse woelmuis is op Texel een algemene soort, omdat weinig concurrentie aanwezig is van andere woelmuissoorten. De soort is vastgesteld op meerdere vanglocaties rond de Mokbaai Bolwerk van de Stuifdijk. Mitigatie: - Voor de start van de werkzaamheden wordt gezocht naar holen/verblijfplaatsen van de Noordse woelmuis binnen het plangebied. Vervolgens wordt het plangebied afgezet met faunarasters. Door het plaatsen van vallen op strategische plakken in combinatie met de faunarasters worden Woelmuizen binnen het plangebied gevangen en erbuiten uitgezet. Tevens worden naast de Noordse Woelmuizen ook rugstreeppadden door de faunarasters buiten het plangebied buiten gehouden; - voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden wordt gebruik gemaakt van tijdelijke opslagdepots en werkstroken. Om de effecten voor de flora en fauna zoveel mo-
- 18 -
-
-
gelijk te beperken wordt gebruik gemaakt van locaties buiten natuurgebieden zoals bestaande wegen en paden; werkstroken worden gesitueerd in het minst kwetsbare natuurtype (niet aan de wadzijde). Ter plaatse van de werkstroken worden opgaande vegetaties gemaaid en rijplaten of – balken toegepast. Vegetatie en bodem (met mogelijke gangen en nesten van de Noordse Woelmuis) worden op deze manier zo min mogelijk beschadigd; het kort afmaaien van de vegetatie wordt als maatregel toegepast. Bij korte vegetatie zijn minder schuilmogelijkheden en daardoor komt de Noordse Woelmuis minder voor. De vegetatie in de huidige vorm wordt al kort gehouden door maaibeheer en door beweiding met schapen.
Effecten op Vogelsoorten: Verstoring van broedende vogels Effect: Door de uitvering van de werkzaamheden kunnen er effecten optreden aan de aanwezige broedvogels. Verstoring van broedvogels kan vrijwel geheel worden vermeden door in de omgeving van belangrijke broedgebieden niet in het broedseizoen te werken. Voor de Roodborsttapuit of Tapuit kan mogelijk verstoring als gevolg van de werkzaamheden optreden. Mogelijk optreden van verstoring van roodborsttapuit en tapuit bij werkzaamheden aan het oostelijk deel van het Molwerk, de Overslagdijk en Dijkvak A is onwaarschijnlijk omdat deze soorten hier niet met zekerheid is vastgesteld, de verstoringsafstanden beperkt zijn en de werkzaamheden verricht worden op een deel van het gebied dat niet geschikt is als broedbiotoop. Indien er toch effecten optreden dan heeft dit betrekking op een enkel paar en zijn tijdelijk van aard. Mitigatie - verstoring van de belangrijkste broedgebieden (westelijk deel van het Molwerk en Bolwerk Stuifdijk) wordt voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. In de overige gebieden kan in het broedseizoen gewerkt worden; Verstoring van rustende/foeragerende vogels Effect: Door de uitvoering van de werkzaamheden in het plangebied kan er mogelijk verstoring ontstaan van vogels die het betreffende gebied gebruiken als rust- en of foerageerplek. Het opvliegen van vogels tijdens de foerageer- en rustperiode(n) betekent dat de vogels minder goed in staat zullen zijn te eten dan wel het al dan niet tijdens laag water opgenomen voedsel te verteren. Mogelijke verstoring zal van tijdelijke aard zijn (beperkte periode in het jaar en dagdeel) en uitsluitend bij laag water plaatsvinden wanneer vogels op het wad zijn.. Gezien het grote areaal geschikt alternatief leefgebied in de Waddenzee en het geringe aantal verstoorde vogels op het totaal van de respectievelijke populaties is het onwaarschijnlijk dat het tijdelijke verstoringseffect ook doorwerkt op populatieniveau. Zelfs als de verstoring door zou werken op populatieniveau is het gezien de geringe omvang van effecten en het tijdelijk karakter hiervan niet als een significant effect te beschouwen. Mitigatie - er is voldoende foerageer- en rustgebied voor broed- en niet-broedvogels zowel in als buiten de Mokbaai. Het ecologische effect is in deze zin verwaarloosbaar.
- 19 -
Landschappelijke effecten In de situatie nadat de maatregelen zijn uitgevoerd zal er in het aanzicht van de dijk nagenoeg geen verandering optreden aangezien de dijk mogelijk enkele centimeters in hoogte zal toenemen. Vanwege de wens om het huidige (groene) aanzicht van de dijk zoveel mogelijk te behouden zal vanaf een hoogte vanaf 4.50 m + NAP een verdiepte asfaltbekleding worden aangebracht. Hierover zal teelaarde en een grasbedekking worden teruggeplaatst. Het effect op het landschap in de nieuwe situatie is derhalve als zeer marginaal te beschouwen. Cumulatieve effecten Het gaat er hierbij om dat de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit(en) moeten worden beschouwd in samenhang met de effecten van andere plannen, projecten en handelingen op de kwalificerende natuur- en landschappelijke waarden van het betreffende Natura 2000-gebied. Daarbij kunnen ook plannen, projecten en handelingen die buiten het Natura 2000-gebied liggen of plaatsvinden door de ‘externe werking’ effect hebben op het Natura 2000-gebied en zijn in dat geval dan ook vergunningplichtig. De bepaling van eventuele 'cumulatieve effecten' is primair van belang voor de beoordeling van effecten in het kader van Natuurbeschermingswet c.q. Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens artikel 19f, lid 1,Natuurbeschermingswet dient de beoordeling van mogelijke significantie van gevolgen van een project tevens plaats te vinden 'in combinatie met andere projecten of handelingen (die) significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied'. Om na te gaan in hoeverre sprake zou kunnen zijn van cumulatieve effecten is een inventarisatie gemaakt van andere dijkverbeteringswerken die rond de Waddenzee zijn uitgevoerd of in de komende jaren zijn gepland en zijn de effecten hiervan globaal geschat. De werkzaamheden aan de waterkeringen van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog bedragen 37 kilometer. Voor Schiermonnikoog heeft de dijkverbetering reeds plaatsgevonden. Door deze werkzaamheden is er een areaalverlies ontstaan van 1.25 ha. Voor de overige trajecten is op dit moment nog niet bekend hoe de exacte planuitwerking zal uitpakken en of dit ook gepaard zal gaan met areaalverlies. Gesteld kan worden dat de uitvoering van de dijkvakken op de overige eilanden plaats gaan vinden nadat de werkzaamheden in de Mokbaai zijn uitgevoerd. Er is derhalve geen gelijktijdigheid aan de orde. Tevens zullen de meeste tijdelijke effecten van de werkzaamheden nabij de Mokbaai weer teniet zijn gedaan door natuurlijk herstel. Echter indien in een worst case scenario dat bij alle dijkverbeteringswerkzaamheden op de eilanden aan de wadzijde het ruimtebeslag 5 meter zal zijn, dan is de totale “onttrekking van het Habitatype 1140 maximaal 21 ha. Indien dit afgezet wordt tegen het totale areaal van + 124.000 dan bedraagt dit 0.017%. In relatie tot de instandhoudingsdoelstelling van behoud oppervlakte wordt zo’n effect als niet significant beschouwd. Deze afname bevindt zich binnen de natuurlijke variatie van dit dynamische habitattype. Bij ons zijn behoudens, de mogelijke bouw van een spuicomplex in de Afsluitdijk, verder geen concrete grootschalige plannen bekend die een substantieel negatief effect sorteren op de omvang van het areaal habitattype 1140. Ten tijde van het nemen van dit besluit zijn er ook op de Waddeneilanden bij ons geen projecten bekend die mogelijk een areaalverlies kunnen betekenen voor de aangewezen habitattypen. Wel zijn er diverse natuurherstelprojecten in voorbereiding die zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de aangewezen habitats zal vergroten.
- 20 -
Zienswijze Waddenvereniging De Waddenvereniging geeft in haar zienswijze aan dat zij de noodzaak erkent van de dijkversterking, gezien de normen op grond van de Wet op de Waterkering, maar betreurt dat hierdoor plaatselijke flora en fauna het loodje moeten leggen. De bij de aanvraag gevoegde passende beoordeling komt in grote lijnen gedegen over, zodat de Waddenvereniging kan instemmen met vergunningverlening. De Waddenvereniging vraagt bijzondere aandacht voor de periodes waarin de werkzaamheden plaatsvinden en de andere mitigerende maatregelen en verzoekt deze periodes en maatregelen expliciet in de vergunningvoorwaarden vast te leggen. Tevens beveelt de Waddenvereniging aan zodanige herstelwerkzaamheden voor te schrijven, dat de vernietigde biotopen op zo kort mogelijke termijn tot volledig herstel kunnen komen. De Waddenvereniging verzoekt de cumulatieve effecten op ruimere schaal te beoordelen. Reactie op zienswijze Waddenvereniging In de voorwaarden van deze beschikking zijn diverse voorwaarden opgenomen die er mede zorg voor moeten dragen dat de verstoring zoveel mogelijk wordt beperkt. Perioden van uitvoering, mitigerende maatregelen en de herstelmaatregelen kunnen hiertoe worden gerekend. Ten aanzien van cumulatie zijn wij van mening dat de opgevoerde activiteiten in de meegeleverde beoordeling redelijk compleet is. Bij het hoofdstuk Cumulatie gaan we expliciet in op de door de Waddenvereniging ingebracht punt ten aanzien van een beoordeling op ruimere schaal. Zienswijze Staatsbosbeheer: Staatsbosbeheer heeft per email aangegeven dat zij geen zienswijze indienen aangezien uit de aanvraag blijkt dat alle suggesties om de natuurschade zoveel mogelijk te beperken in het plan zijn opgenomen. Zienswijze Hoogheemraadschap Noorderkwartier: Het Hoogheemraadschap Noorderkwartier geeft aan dat het ontwerp-dijkversterkingsplan Het Molwerk op 12 februari 2008 in het college van dijkgraaf en hoogheemraden wordt behandeld. Indien deze behandeling aanleiding geeft tot het indienen van een zienswijze zal die op of kort na 12 februari 2008 per fax aan GS Fryslân worden verzonden. Reactie op zienswijze Hoogheemraadschap Noorderkwartier: Van het Hoogheemraadschap Noorderkwartier is geen zienswijze ontvangen zodat wij er van uit gaan dat zij in kunnen stemmen met vergunningverlening. Zienswijze gemeente Texel: De gemeente Texel geeft aan dat zij op basis van het bestaande beleid en regelgeving geen bezwaar hebben tegen de afgifte van de gevraagde vergunning. Versterking van de waterkering om te voldoen aan de veiligheidsnorm valt onder de waterstaatkundige doeleinden van het bestemmingsplan “Buitengebied Texel”.
- 21 -
Conclusie: Op grond van het voorgaande zijn wij van mening dat uit de verstorings- en verslechteringstoets voldoende is gebleken dat het uitvoeren van dijkversterkingwerkzaamheden rondom de Mokbaai te Texel, op de door u aangegeven wijze, géén negatieve effecten zal veroorzaken op de natuurwaarden die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dit op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is, c.q. zal worden aangewezen, mits volgens de voorschriften welke genoemd staan in de vergunning wordt gewerkt.
- 22 -
Bijlage 2
WADDENZEE
Natura 2000 De Europese Unie wil de biologische variatie waarborgen door de natuurlijke leefgebieden van de wilde flora en fauna in stand te houden. Daartoe wordt een netwerk van “Speciale Beschermingszones (SBZ’s)” opgericht. Dit netwerk, dat door de lidstaten wordt aangewezen, wordt Natura 2000 genoemd. Het bevat SBZ’s die via de Vogelrichtlijn (VR) uit 1979 zijn ingesteld en de SBZ’s die via de Habitatrichtlijn (HR) uit 1992 worden ingesteld.
Vogelrichtlijn: in artikel 4.1 VR en Bijlage I VR worden de vogelsoorten genoemd die bijzondere bescherming behoeven. Artikel 4.2 VR gaat in op de bescherming van overige soorten in de lidstaten. In de VR SBZ’s moeten de populaties van de wilde broed- en trekvogels worden beschermd. De Habitatrichtlijn bevat een viertal bijlagen. In bijlage I (habitats) en bijlage II (dier- en plantensoorten) wordt aangegeven voor welke types natuurlijke habitats en voor welke soorten er SBZ’s moeten worden aangewezen. Sommige habitattypen in bijlage I zijn "prioritair" : zij lopen het gevaar te verdwijnen. In bijlage II zijn de prioritaire soorten (dieren- en planten) met een sterretje (*) gekenmerkt. In bijlage IV worden de dier- en plantensoorten genoemd die ook buiten SBZ’s een bijzonder strikte bescherming genieten (in Nederland geschiedt dat op basis van de Flora- en Faunawet). De Habitatrichtlijn verplicht Nederland ertoe om alle habitattypen en soorten, waarvoor wij een verantwoordelijkheid op ons hebben genomen, in een gunstige staat van instandhouding te brengen en instandhoudingdoelstellingen te definiëren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid wijst daartoe gebieden aan als Natura 2000 gebied. In deze aanwijzingsbesluiten worden de instandhoudingdoelen vastgesteld. Zij zijn ook te vinden in het overzicht van de Natura 2000 gebieden dat Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld en op de website van het ministerie van LNV. In de aanwijzingsbesluiten als Natura 2000 gebied worden ook de beschermde vogelsoorten genoemd, als het gebied tenminste als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. De oude aanwijzingsbesluiten van Vogelrichtlijn, beschermd- en Staatsnatuurmonument worden in het Natura 2000 gebied opgenomen. Voor elk Natura 2000 gebied moet binnen 3 jaar na de vaststelling een beheerplan worden opgesteld. In het beheerplan worden de maatregelen uitgewerkt die nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen, in samenhang met het bestaande gebruik. In 2006 heeft de regering de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld. Deze wet regelt onder meer een vergunningplicht in de Natura 2000 gebieden ter voorkoming van verslechtering of verstoring van instandhoudingsdoelen Om schade aan de natuurwaarden te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen
die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergun-
ning. Ook plannen moeten worden getoetst op hun gevolgen voor de Natura 2000 gebieden.
Aanwijzingsbesluiten Waddenzee De Waddenzee heeft in de loop van de jaren haar status als natuurgebied verkregen door een groot aantal verschillende officiële aanwijzingsbesluiten. De begrenzing van het voorgestelde Natura 2000-gebied neemt deze aanwijzingsbesluiten over.
Beschermde- en staatsnatuurmonumenten Het beschermd natuurmonument Dollard is aangewezen op 20 mei 1977 (Stcrt. 1977, nr. 141). Op 23 juli 1982 werden de volgende gebieden aangewezen als beschermd natuurmonument (Stcrt. 1982, nr. 165): Het beschermd natuurmonument Schorren van Eendracht en Vlakte van Kerken; Het beschermd natuurmonument Neerlands Reid; Het beschermd natuurmonument Kwelders langs de noordkust van Groningen; Het beschermd natuurmonument Kwelders langs de noordkust van Friesland. Op 23 juli 1988 is het beschermd natuurmonument Noord Friesland Buitendijks aangewezen. Het Staatsnatuurmonument Boschplaat is aangewezen op 8 november 1974 (Stcrt. 1974, nr. 221). Het Staatsnatuurmonument Dollard is aangewezen op 19 oktober 1978 (Stcrt. 1978, nr. 211). Het Staatsnatuurmonument Waddenzee I is aangewezen op 18 mei 1981 (Stcrt. 1981, nr. 93) en gewijzigd op 31 augustus 1987 (Stcrt. 1987, nr. 170). Het Staatsnatuurmonument Noord-Friesland Buitendijks is aangewezen op 24 juli 1986 (Stcrt. 1986, nr. 145). Het Staatsnatuurmonument Waddenzee II is aangewezen op 17 november 1993 (Stcrt. 1993, nr. 237). In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2004 met het nummer 200000690/1-A en 200101670/1-A heeft de Afdeling als volgt geoordeeld. Als algehele instandhoudingsdoelstelling van de Waddenzee gelden de volgende waarden: 'het beleid is gericht op een duurzame bescherming en een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van onder meer waterbewegingen en de hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige pro-
cessen, van de kwaliteit van het water, bodem en lucht, alsmede van de (bodem)fauna en de (bodem)flora, onder meer omvattende de foerageer- , broed- en rustgebieden van vogels. Dit samenstel wordt door de rechter aangemerkt als zijnde de instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee'. De Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten zullen vervallen bij de definitieve aanwijzing als Natura 2000-gebied, maar de specifieke waarden van landschaps- en natuurschoon blijven extra bescherming houden.
Vogelrichtlijngebied Bij besluit van 8 november 1991 is de Waddenzee door de staatssecretaris van LNV aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, lid 1, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L103). Het Vogelrichtlijngebied ‘Waddenzee’ kwalificeert zich onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van hieronder opgesomde vogelsoorten.
Kwalificerende soorten o.b.v. de Vogelrichtlijn cursief overig
: conform art 4.1. Bijlage I : conform art 4.2. overige soorten
Fuut Aalscholver
Kluut
Lepelaar Kleine zwaan
Strandplevier Goudplevier
Toendrarietgans Grauwe gans
Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Krombekstrandloper Bonte strandloper Grutto
Brandgans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling
Bontbekplevier
Rosse grutto
Wilde eend Pijlstaart Slobeend Topper Eider Brilduiker
Wulp Zwarte ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Kleine mantelmeeuw
Middelste zaagbek Grote zaagbek
Bruine kiekendief Blauwe kiekendief Slechtvalk
Grote stern Visdief Noordse stern Dwergstern Zwarte stern Velduil
Scholekster typen en habitatsoorten die in de tabel aan het eind van deze beschrijving staan.
Habitatrichtlijngebied
Natura2000
De Waddenzee is bij de Europese Commissie aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Op 19 mei 2003 heeft Nederland de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Commissie bekend gemaakt dat zij deze lijst heeft vastgesteld. Het Habitatrichtlijngebied ‘Waddenzee’ kwalificeert zich vanwege het voorkomen van de habitat-
In mei 2007 heeft het Ministerie van LNV het voorlopig aanwijzingsbesluit gepubliceerd waarmee de Waddenzee t.z.t. zal worden aangewezen als Natura2000 gebied. In het voorgenomen besluit worden de Vogelrichtlijnsoorten, de habitats en de soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage I en II) samengevoegd tot kwalificerende habitats en - soorten en worden instandhoudingsdoelen geformuleerd.
Gebiedsbeschrijving. Kaarten van het Natura 2000-gebied Waddenzee uit het voorlopig aanwijzingsbesluit zijn op de website van het Ministerie van LNV te vinden via de volgende link: http://www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/Natura2000_2006/Wadden/Gebieden.htm#1 De Waddenzee is in ecologisch opzicht het belangrijkste getijdengebied van West-Europa. Het gebied bestaat uit een complex van diepe geulen en ondiep water met zand- en slibbanken waarvan grote delen bij eb droog vallen. Deze banken worden doorsneden door een fijn vertakt stelsel van geulen. Langs het vasteland en de eilanden liggen verspreid kweldergebieden die door grote verschillen in zout- en vochtgehalte bijdragen aan een zeer diverse flora en vegetatie. De biomassaproductie van het gebied is erg hoog. Dit hangt samen met de aanvoer van grote hoeveelheden anorganisch en organisch materiaal vanuit de Noordzee. Een deel hiervan wordt direct opgenomen door planten en dieren. Een ander deel bezinkt en wordt opgenomen door plantaardige en dierlijke organismen op en in de bodem. Het overgrote deel van de biomassa is opgeslagen in een aantal soorten die in grote hoeveelheden voorkomen en die op hun beurt direct of indirect voedselbron zijn voor andere dieren waaronder vissen, vogels en zeehonden. Door de grote omvang, de rust en de hoge biomassaproductie is de Waddenzee een vitale schakel in een samenhangend systeem van wetlands in Europa, West-Afrika en de Arctische zone tussen Noord-Azië en Oost-Canada: de zogenaamde West-Palearctische trekbaan voor vogels.
Voor ongeveer 50 soorten eenden, steltlopers, meeuwen en sterns is de Waddenzee van vitaal belang omdat hun hele populatie, of althans een aanzienlijk deel daarvan gedurende een deel van het jaar afhankelijk is van het voedsel uit het gebied. In de hieronder volgende tabel staan de kwalificerende habitats en soorten uit het concept-aanwijzingsbesluit. In de kolom “kwal.” is aangegeven of er voor het oppervlakte en de kwaliteit een behoudsdoelstelling geldt (=) of een herstelopgave (+).
Waddenzee, concept aanwijzing mei 2007 Nr
Naam
doel
Kwal.
Habitatrichtlijn: habitattypen (bijlage I; cursief: prioritair habitat) H1110 H1140 H1310
Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken, Subtype A, getijdengebied Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten Subtype A, getijdengebied Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met o.m. Zeekraal en andere zoutminnende soorten
=+ =+ ==
H1320
Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)
==
H1330
Atlantische schorren (Glauco-Pucinellietalia maritimae) Subtype A, buitendijks Subtype B, binnendijks
=+ ==
H2110
Embryonale wandelende duinen
==
H2120
Wandelende duinen op de strandwal met Helm (“witte duinen”)
==
H2130
Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”)
=+
H2160
Duinen met Duindoorn
==
H2190
Vochtige duinvalleien Subtype B, kalkrijk
==
Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II; cursief: prioritaire soorten) H1095
Zeeprik
>
==
H1099
Rivierprik
>
==
H1103
Fint
>
==
H1364
Grijze zeehond
=
==
H1365
Gewone zeehond
>
==
Vogelrichtlijn: broedvogels (in paartjes; cursief: VR art 4.1 Bijlage I) A034
Lepelaar
340
==
A063
Eider
2.700
==
A081
Bruine kiekendief
30
==
A082
Blauwe kiekendief
3
==
A132
Kluut
3.800
==
A137
Bontbekplevier
60
==
A138
Strandplevier
15
++
A183
Kleine mantelmeeuw
15.000
==
A191
Grote stern
9.500
==
A193
Visdief
5.300
==
A194
Noordse stern
1.500
==
A195
Dwergstern
160
==
A222
Velduil
5
==
Vogelrichtlijn: niet-broedvogels (seizoensgemiddelden; cursief: VR art 4.1 Bijlage I) A005
Fuut
310
==
A017
Aalscholver
4.200
==
A034
Lepelaar
300
==
A037
Kleine zwaan
1.600
==
A039
Toendrarietgans
==
A043
Grauwe gans
7.000
==
A045
Brandgans
36.800
==
A046
Rotgans
26.400
==
A048
Bergeend
38.400
==
A050
Smient
33.100
==
A051
Krakeend
320
==
A052
Wintertaling
5.000
==
A053
Wilde eend
25.400
==
A054
Pijlstaart
5.900
==
A056
Slobeend
750
==
A062
Topper
3.100
=+
A063
Eider
100.000
=+
A067
Brilduiker
100
==
A069
Middelste zaagbek
150
==
A070
Grote zaagbek
70
==
A103
Slechtvalk
40
==
A130
Scholekster
150.000
=+
A132
Kluut
6.700
==
A137
Bontbekplevier
1.800
==
A140
Goudplevier
19.200
==
A141
Zilverplevier
22.300
==
A142
Kievit
10.800
==
A143
Kanoet
44.400
=+
A144
Drieteenstrandloper
3.700
==
A147
Krombekstrandloper
2.000
==
A149
Bonte strandloper
206.000
==
A156
Grutto
1.100
==
A157
Rosse grutto
54.400
==
A160
Wulp
96.200
==
A161
Zwarte ruiter
1.200
==
A162
Tureluur
16.500
==
A164
Groenpootruiter
1.900
==
A169
Steenloper
3.000
=+
A197
Zwarte stern
23.000
==
Bijlage
DUINEN EN LAGE LAND TEXEL
Natura 2000 De Europese Unie wil de biologische variatie waarborgen door de natuurlijke leefgebieden van de wilde flora en fauna in stand te houden. Daartoe wordt een netwerk van “Speciale Beschermingszones (SBZ’s)” opgericht. Dit netwerk, dat door de lidstaten wordt aangewezen, wordt Natura 2000 genoemd. Het bevat SBZ’s die via de Vogelrichtlijn (VR) uit 1979 zijn ingesteld en de SBZ’s die via de Habitatrichtlijn (HR) uit 1992 worden ingesteld.
Vogelrichtlijn: in artikel 4.1 VR en Bijlage I VR worden de vogelsoorten genoemd die bijzondere bescherming behoeven. Artikel 4.2 VR gaat in op de bescherming van overige soorten in de lidstaten. In de VR SBZ’s moeten de populaties van de wilde broed- en trekvogels worden beschermd. De Habitatrichtlijn bevat een viertal bijlagen. In bijlage I (habitats) en bijlage II (dier- en plantensoorten) wordt aangegeven voor welke types natuurlijke habitats en voor welke soorten er SBZ’s moeten worden aangewezen. Sommige habitattypen in bijlage I zijn "prioritair" : zij lopen het gevaar te verdwijnen. In bijlage II zijn de prioritaire soorten (dieren- en planten) met een sterretje (*) gekenmerkt. In bijlage IV worden de dier- en plantensoorten genoemd die ook buiten SBZ’s een bijzonder strikte bescherming genieten (in Nederland geschiedt dat op basis van de Flora- en Faunawet). De Habitatrichtlijn verplicht Nederland ertoe om alle habitattypen en soorten, waarvoor wij een verantwoordelijkheid op ons hebben genomen, in een gunstige staat van instandhouding te brengen en instandhoudingdoelstellingen te definiëren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid wijst daartoe gebieden aan als Natura 2000 gebied. In deze aanwijzingsbesluiten worden de instandhoudingdoelen vastgesteld. Zij zijn ook te vinden in het overzicht van de Natura 2000 gebieden dat Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld en op de website van het ministerie van LNV. In de aanwijzingsbesluiten als Natura 2000 gebied worden ook de beschermde vogelsoorten genoemd, als het gebied tenminste als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. De oude aanwijzingsbesluiten van Vogelrichtlijn, beschermd- en Staatsnatuurmonument worden in het Natura 2000 gebied opgenomen. Voor elk Natura 2000 gebied moet binnen 3 jaar na de vaststelling een beheerplan worden opgesteld. In het beheerplan worden de maatregelen uitgewerkt die nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen, in samenhang met het bestaande gebruik. In 2006 heeft de regering de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld. Deze wet regelt onder meer een vergunningplicht in de Natura 2000 gebieden ter voorkoming van verslechtering of verstoring van instandhoudingsdoelen Om schade aan de natuurwaarden te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechte-
ren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergun-
ning. Ook plannen moeten worden getoetst op hun gevolgen voor de Natura 2000 gebieden.
Aanwijzingsbesluiten Duinen en Lage Land Texel Het duingebied van Texel en een deel van de polder heeft in de loop van de jaren haar status als natuurgebied verkregen door verschillende officiële aanwijzingsbesluiten. De begrenzing van het voorgestelde Natura 2000-gebied neemt deze aanwijzingsbesluiten over.
Beschermd – en Staatsnatuurmonument Bij besluit van 3 september 1975 is de polder “Ceres” door de minister van CRM aangewezen als beschermd natuurmonument. Bij besluit van 20 februari 1976 is de polder “Ceres” door de staatssecretaris van CRM aangewezen als staatsnatuurmonument. Bij besluit van 23 juli 1982 is het gebied “Schorren van de Eendracht”, tevens omvattende de “Vlakte van de kerken”, door de minister van CRM aangewezen als beschermd natuurmonument. Bij besluit van 16 maart 1983 is het gebied “De Oude Waal I” door de minister van LNV aangewezen als beschermd natuurmonument. Bij besluit van 13 maart 1995 is het gebied “Hanenplas” door de minister van LNV aangewezen als beschermd natuurmonument. Bij besluit van 5 juli 1996 is het gebied “Hanenplas II of Korverskooi” door de minister van LNV aangewezen als beschermd natuurmonument. Met de inwerkingtreding van de Nbwet 1998 op 1 october 2005 zijn deze aanwijzingsbesluiten vervallen. De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurmonument (natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis) dienen, voor zover deze aan de orde zijn, binnen de beoordeling van de voorgenomen activiteit aan de orde te komen (art 15a, derde lid).
Vogelrichtlijngebied Bij besluit van 24 maart 2000 is de speciale beschermingszone ‘Duinen Texel’ door de staatssecretaris LNV aangewezen speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, lid 1 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand. In dit besluit heeft ook de aanwijzing van het gebied plaatsgevonden voor opname in de lijst van watergebieden van de Ramsar-conventie. Het Vogelrichtlijngebied ‘Duinen Texel’ kwalificeert zich als speciale beschermingszone omdat het gebied behoort tot één van de vijf belangrijkste
broedgebieden voor de Lepelaar, de Blauwe Kiekendief en Velduil in Nederland. Andere vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is, staan in de onderstaande tabel.
Kwalificerende vogelsoorten Duinen en Lage Land Texel o.b.v. de Vogelrichtlijn cursief: conform art 4.1. Bijlage I overig : conform art 4.2. overige soorten Vet : toegevoegd in het concept-besluit
Lepelaar Eider
Dwergstern Velduil
Bruine kiekendief Blauwe kiekenduief
Roodborsttapuit Tapuit
Kleine mantelmeeuw
Habitatrichtlijngebied Verder is het gebied ‘Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en De Bol’ bij de Europese Commissie aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Op 19 mei 2003 heeft Nederland bij de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Commissie bekend gemaakt dat zijn deze lijst heeft vastgesteld. Het Habitatrichtlijngebied ‘Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en De Bol’ kwalificeert zich vanwege het voorkomen van de in de onderstaande tabel opgesomde habitattypen en habitatsoorten.
Natura2000 In mei 2007 heeft het Ministerie van LNV het ontwerp-aanwijzingsbesluit gepubliceerd waarmee de “Duinen en Lage Land Texel” in 2008 zal worden aangewezen als Natura 2000-gebied. In het voorgenomen besluit worden de Vogelrichtlijnsoorten, de habitats en de soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage I en II) samengevoegd tot kwalificerende habitats en - soorten en worden de instandhoudingsdoelen benoemd.
Gebiedsbeschrijving. Het Natura 2000-gebied “Duinen en Lage Land Texel” beslaat het duingebied van het eiland, delen van het binnenduingebied en een deel van het poldergebied bij de Cocksdorp en de Waal. Ook d polder bij Dijkmanshzuien (Oudeschild) en het oude natuurgebied De Bol bij Oosterend zijn bij dit Natura 2000 gebied gerekend en niet bij de Waddenzee. Het deelgebied Duinen Texel wordt landschappelijk gekenmerkt door een uitgestrekt duingebied met daar binnen een kweldergebied (slufter). Het noordelijk en het zuidelijk gedeelte behoorden oorspronkelijk tot twee verschillende eilanden; het oorspronkelijke Texel en Eijerland. Ten westen van de stuifdijk die sinds 1629 de voormalige eilanden verbindt, ligt een oude strandvlakte met een reeks grote valleien. Het deel ten noorden van de slufter (Eierlandsche duinen) omvat oude duinen met graslanden en heiden; het zuidelijke deel is meer gevarieerd met zowel oude als jonge duingebieden. In het gebied is een grote diversiteit aan duinvalleien aanwezig, die verschillen in de mate van infiltratie dan wel kwel. Aan de zuidrand ligt een grote zandplaat, de Hors, die hoort bij het Natura 2000-gebied Waddenzee. In de Westerduinen zijn naaldbossen aanwezig. Binnen de begrenzing van het gebied vallen ook de Hanenplas, met duinen, duinvalleien, duingraslanden, struwelen en ruigten en de Korverskooi, een eendenkooi bestaande uit een kooibos met daaromheen duinen, valleien en graslanden. Daarnaast behoren ook een aantal poldergebieden in het Lage Land van Texel tot de begrenzing. Dit zijn kreekrestanten met omliggende rietkragen, moerassen en graslanden. In de tabel hieronder staan de kwalificerende habitats en soorten uit het concept-aanwijzingsbesluit. In de kolom “kwal.” (kwaliteit) is aangegeven of er voor resp. oppervlakte en kwaliteit een behoudsopgave geldt (=) of een uitbreidings- of herstelopgave (+).
Duinen en Lage Land Texel, concept-aanwijzing mei 2007, kwalificerende habitats en soorten Nr
Naam
doel
Kwal.
Habitatrichtlijn: habitattypen (bijlage I, cursief: prioritair habitat) H1310
Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met o.a. Zeekraal
==
H1330
Atlantische schorren
==
H2110
Embryonale wandelende duinen
==
H2120
Wandelende duinen op de strandwal met Helm (“witte duinen”)
== == ++ ++
H2140
Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”), subtype A (kalkrijk) subtype B (kalkarm) subtype C (heischraal) Vastgelegde ontkalkte duinen met Kraaiheide
H2160
Duinen met Duindoorn
==
H2170
Duinen met Salix repens ssp argentea (Salicion arenariae, Kruipwilgstruweel)
==
H2190
Vochtige duinvalleien
=+
H6230
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems
++
H6410
Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)
++
H7210
Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae
==
H2130
==
Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II, cursief: prioritair) H1340
Noordse woelmuis
=+
H1903
Groenknolorchis
==
Vogelrichtlijn: broedvogels (paren, cursief: VR art 4.1 Bijlage I) A021
Roerdomp
5
==
A034
Lepelaar
120
==
A063
Eider
110
==
A081
Bruine kiekendief
30
==
A082
Blauwe kiekendief
20
==
A137
Bontbekplevier
5
++
A138
Strandplevier
1
++
A183
Kleine mantelmeeuw
14.000
==
A195
Dwergstern
40
++
A222
Velduil
10
++
A276
Roodborsttapuit
40
==
A277
Tapuit
100
++
Complementaire doelen H1042
Gevlekte witsnuitlibel
++