rijkswaterstaat dienst getljdewateröh bibliotheek grenadiersweg 31 -
4338 PG middelburg
DE
FUNCTIE BINNEN HET
VAN DE VOLKERAK - INLAATSLUIS
HST .WATERBEHEERSINGSSYSTEEM VAN
NOORDELIJK EN ZUIDELL'K
DELTABEKKEN
EN DE IN VERBAND HIERMEE VEREISTE INLAATCAPACITEIT
EN EFFECTIEVE
DOORSTROOMOPENING
RVKSWATERSTAAT AFDELING WATERHUISHOUDING EN WAT Ï^LOOP^UNClGE (VOTA 0 1 - 7 1
JANUA"!
1071
NOTA W H 0 - 0 6 7
rijkswaterstaat dienst getijdewaieren bibliotheek grenadiers weg 31 -
INHOUD
4338 PG middeiburg
'fi--
0.0
SAMENYATTINO -
1.0
D E FUNCTIE VAN D S V0LKERAK-INLJUT3LUIS 1.1 1.2 1.3
2.0
3.2 4.0
5.0
l k k 5 8
- - - - 1 1
Inleiding - - 1 1 Uitgevoerde berekeningen - - - - - - - - - - - - - - - . . 1 3 Vaststelling van de vereiste inlaatcapaciteit - - - - - - - 1 7
DE VEREISTE AFMETINGEN VAN DE INLAATSLÜIS 5.1
..........
De uiteindelijke waterhuishoudkundige functie in de toestand: Deltaplan, Stadium I I - - - - - - - - - - - - - De tijdelijke waterhuishoudkundige functie in de toestand: Deltaplan, Stadium I, Fase 2 . . - . - . - - . Eventuele additieve waterloopkundige en/of waterhuishoudkundige functies - - - - - - - - - - - - - - - - -
DE VEREISTE CAPACITEIT VAK INLATEN 2.1 2.2 2»3
J.0
. - . • - . . - - . . . . ..-.^.-
- - - - . - 2 0
De vertelsituatie ter plaatse van de Volkerak-inlaatsluis - - - - - - - - - - - - - - - - - - - 2 0 De vereiste effectieve opening van de inlaatsluis - - - - - 2*>
SNKELE OPMEfiKINGEN BETREFFENDE D E *ATERK#ALITEITSBEK2£SSING CP HET ZUIDELIJK DELTABEKKSN
-29
OPMERKING BETREFFENDE DE TOEKOMSTIGE I N O T B U K E N T A T I Ë EN OPEfiATIONELE BEDIENING VAN DE V0UCERAK-INLAAT5LÜI3 - - - - - - - Jl LITKRATÏTirB
-J2
-1-
0,0 SAMENVATTING,
t
0,1a. Voor de peil- en waterkwaliteitsbebeersing op het zuidelijk deltabekken dient na 19?8 (• toestand: Deltaplan, Stadiua II) onder gemiddeldr getijonstandigheden op zee en bij Bovenrijnafvoeren groter dan 1000 « /sec gemiddeld over de getijperiode JOO I V B « C van het noordelijk naar net *uidelijk deltabekken te kunnen worden afgelaten (zie bijlage 6 en 8 ) . 0.1b. Bij Bovenri jnafvoeren lager dan lüuC i»Vs«c dient, vanwege de penibel» situatie waarin dan de waterbeheersing van het noordelijk deltabekken O ) bet punt van de zoutbestrijding verkeert, de sub 0.1a genoemde aflaat te worden beperkt tot hetgeen op het zuidelijk deltabekken strikt nodig ia voor de peilbeheersing. Als «axioma af te laten hoeveelheid kan 150 m /a*c gemiddeld over het getij worden aangehouden. Doorspoeling van het snide* lijk deltabekken zou overigens in deze situatie weinig zin hebben vanwege de t.o.v. het water in het zuidelijk deltabekken relatief hoge zoutgehalten van het in te laten opperwater, 0.1c. Tegenover de noodzaak tot beperking dient de mogelijkheid aanwezig te zijn oo bij zeer hoge en extreem hoge j
k^OO m'/cec) deze aflaat te kunnen vergroten tot minstens 60C m'/sec. Deze geforceerde doorspoeling na een langdurige periode net zeer lage en extreem lage Rijnafvoeren aag in principe alleen worden toegepast als de waterbeheersing van het noordelijk deltabekken een dergelijke onttrekking toelaat (zie bijlage 8 ) . o.ld. fien apart punt vormen de calamiteuze verontreinigingen of vergiftigingen van het zuidelijk of noordelijk deltabekken. Toepassing van een geforceerde doorspoeling op het desbetreffende bekken kan in zo'n situatie van betekenis zijn en is in bepaalde gevallen het enige redmiddel. Het »al dan veelal ten koste gaan van de waterbeheersing van het andere bekken. Het al of niet toepassen van geforceerde doorspoeling zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
ft
0,2
Voor de sub 0.1a t/m d bedoelde aflaat dient in de Volkerakdam een inlaat* sluis te worden gebouwd.
O.J.
Uit het modelonderzoek in het electrisch analogon "Deltar" blijkt dat een sluis met een effectieve opening van rond 500 m - NAP aan de sub 0.1a t/m c gestelde eisen *n,b.t. de vereiste inlaatcapaciteit voldoet. Hierbij is ervan uitgegaan:
-2-
ft, 4at bet lotingsprograama van de Haringvlietsluiten is aangepast aan de na 1978 heersende waterstaatkundige toestand* Zo «uilen t.b.v. een normale aflaat van ?00 m'/eec naar het zuidelijk deltabekken 4e Haririgvlieteluizen tot een Bovenrijnafvoer van 2000 avaee (S5? middelbare ot*50 %• waarde van de afvoer) nagenoeg gesloten mo«ten blijven en pas bij een afvoer van 6300 mVsec geheel mogen worden geopend. Andere wateronttrekkingen hebben overeenkomstige effecten (zie bijlage 11). b, dat voor een aflaat van 600 m'/sec gemiddeld over het getij tijdens zeer en extreem hoge Rijnafvoeren (^+500 - 95OO m /sec) het lozinjspgrogramma van de Haringvlietsluisen tijdelijk een extra aanpassing zal ondergaan. Zou men zonder deze incidentele aanpassing van het lozinjfsprograrana aan de sub 0.1c vermelde eis moeten voldoen, dan zou de Voliterak-inlaatsluis een aeker 2,3 * grotere doorstroomopening moeten bezitten, hetgeen tot een oneconomische oplossing sou leiden. Zie ook bijlage 11. .
De sub 0,1a t/m c nader gespecificeerde, na 19?8 te realiseren aflaat van opperwater naar het zuidelijk deltabekken vormt de waterhuishoudkundige hoofdfunctie van de Volkerak-inlaatsluis. Daarnaast heeft deze sluis nog een aantal tijdelijke en additionele functies. Als belangrijkste tijdelijke functie in de toestand Deltaplan, Stadium I, Fase 2 (l974-'78) moet worden genoemd de aflaat van opperwater naar het tot 19?8 sterk verzilte Volkerak. Zulks ter reductie van de zoutbelasting van de Volkerak-achutsluizen op het aaringvlietbekken. Deze zoutbelasting zou in de periode 197**-'78, als ook de 3 grote schutsluis en de grote jachtsluis in bedrijf zijn, tot ontoelaatbare waarden oplopen, ondanks de bij alle schutsluizen toe te passen luchtbellenschermen. In verband hiermee dient de inlaatsluis zijn tijdelijke waterhuishoudkundige functie te kunnen vervullen vanaf het moment dat de ? e grote schutsluis en de jachtlsuis gereed zijn (197*0.
0.5.
3epalend voor de vereiste inlaatcapaciteit en effectieve doorstroomopening is de - in de toestand: Deltaplan, Stadium II (na 1978) f uit te oefenen waterhui3houdkundige boofdfuBctie. Zie de punten 0.1 t/m 0.3 van deze samenvatting. Bepalend voor de constructie van de schuiven, bewegingsmechanismen en de ontvangst- en stortebedden is de in de toestand: Deltaplan, Stadium I, Fase 2 (l97(*-'?3) uit te oefenen tijdelijke waterhuishoudkundige functie.
-3-
0.6.
De grootte en kans van voorkomen van de H.'rt.- en L.W.-standen, en de daarbij behorende maximale vervallen t,p.v. de Volkerakdam zijn weergegeven op bijlage J+, Daarop is onderscheid gemaakt tussen de toestanden.: Deltaplan, Stadiun I resp. Stadium II,
'
. «*
Tabel V op bijlage 3 geeft een overzicht van de voor het ontwerp van de 3* grote schutsluis, de jachteluis en de inlaatsluis maatgevende H.W.- en L.rf.-standen en maximale vervallen, Voor de 5-jarige Fase 2 van Stadium I (197i*-l78) is een risico aangehouden van 1 % en voor Stadium II (na 19?8) 1 ;b per eeuw, hetgeen overeenkomt met een cumulatieve frequentie van 2 x 10 ' resp, 1 x 10
keer per jaar. Onder risico wordt hier verstaan
de kans dat in de beschouwde periode de verschillende maatgevende waterstanden en vervallen worden bereikt of over- c.q. onderschreden, Zie ook bijlage U.
C.7,
Het feit dat de constructie van de schuiven, bewegingswerktuigen en stortebedden van de inlaatsluis i.v.nt. zijn tijdelijke functie aan zware eisen moet voldoen, maakt het mogelijk dat de inlaatsluis na 1978 zonder meer kan worden benut voor het aflaten van water naar het zuidelijk deltabekken ter verlaging van hoge waterstanden op het Haringvlietbekken, die kunnen optreden als gevolg van stormvloeden op zee» zeer hoge opperwaterafvoeren of combinaties van beide. Dit kan van belang zijn,als compensatie voor waterstandoverhogende effecten, die het gevolg zijn van eventuele kunstmatige verminderingen van het bergend oppervlak van het Karingvliefcbekken. Het betreft hier een additionele waterloopkundige functie van de inlaatsluis* Het waterstandsverlagend effect van deze aflaat op het riviêrenknooppunt bij Dordrecht is slechts klein en kan nauwelijks worden vergroot.
0.5.
Gezien dè vele onzekerheden die er nog op het gebied van de foafaatverwijdering uit het opperwater bestaan, is het niet goed mogelijK reeds nu bij ontwerp en constructie van de Volkerak-inlaatsluis rekening te houden met deze chemische bestrijdingsmethode. Er zijn echter voldoende mogelijkheden om de vereiste dosering aan cheraicalieen, zo deze in de toekomst noodzakelijk mocht blijKen, tezijnertijd toe te passen, onafhankelijk van de inlaatsluis, 3i^voorbeeld door het aanbrsn^en van een van injectoren voorziene buis aan ie instroomaijde van de 3luia, loodrecht op ie as. Deze buis .iou dan moeten worden aangesloten op een in ie •ïirecce omgeving van net .ïluiscomplex te situeren tank voer de opslag van ie tenoiigie chemicaliën en voor het verkrijgen van de nodige overdruk.
L 1.0 DE FUNCTIE VAN Dl VOLKBRAK-IKUATSWIS, 1.1 De uiteindelijk* waterhuiahoudkundige functie in de toestand: Deltaplan, Stadium II (aa 1978), • yi* Na de afsluiting van de Oosterschelde, onstreek» 1978 (» toestand; Deltaplan, Stadi.ua XI) zullen de afgesloten leearmen ten tuiden van dt Volkerakdas tesaaea het zgn. zuidelijk deltabekken Tornen. Bijlage 1 hiervan een overzicht. Dit bekken zal voor zijn peil- en «aterkwaliteit«beheersisg in sterke mate zijn aangewezen op het noordelijk deltabekken* Door het voor de peilbeheersing en verversing benodigde water op het «eeat noordoostelijke punt van het zuidelijk deltabekken ia te laten ea tegelijkertijd op een aantal geschikte punten langs de zuid* en westrand van dit bekken de voor de doorspoeling vereiste hoeveelheden water direct of indirect op de Noordzee te lozen, kan in principe een goed waterbeheersingssysteen worden gerealiseerd. Voor de hier bedoelde doorvoer rux opperwater uit het Haringvliet naar het Volkerak dient in de VolkeraJtdatt, zijnde de toekomstige scheiding tassen het noordelijke en zuidelijke deltabekken, een inlaatsluis te worden gebouwd. Deze dient zodra de Ooaterschelde ie afgesloten, tegelijk met, de verschillende nog te bouwen lozingsmiddelen langs de zuid- en westrand, zijn uiteindelijke we^terhuis* houdkundige functie te vervullen* Op de met deze functie samenhangende' vereiste inlaatcapaciteit zal in hoofdstuk 2.0 nader worden ingegaan, ter wijl in hoofdstuk 3.0 de vereiste afaetingen van de inlaatsluis zullen worden besproken.
r
-5-
1,2 »e tijdelijk» waterhuishoudkundige functie in de toestand! Deltaplan, Stadiua I, Fase 2 In de Volkerakdan bevinden sich twee grote eehatainlzen voorde binnenscheepTaart. Zolang het zuidelijk deltabekken nog «iet ia voltooid, beeft het achutbedrijf van deze sluizen door de hiermee gepaard gaande «outbelasting op het Haringvliet een nadelige invloed op de waterkwaliteit van het noordelijk deltabekken. Dit geldt is het bijsonder voor perioden met Hijnafvoeren lager dan hun uiddelbare waarde (ca 2000 • /sec). Volgens bet voor de periode 1970-'7^ vastgestelde Normale Lo*iagsprogramma (N»L.P.-'70 voor de toestand: Deltaplan, Stadium I, Fase l) blijven dan de Haringvlietsluizen nagenoeg gesloten. Slechts een voor de door* spoeling van het Haringvliet vereiste, relatief kleine hoeveelheid water wordt onder die omstandigheden Via de Haringvlietsluizen naar zee geloosd. Het door de beide achut3luizen met zout uit het Volkerak besaette opper* water van het Haringvliet wordt dan via het Spui en de benedenloop van de Oude Maas naar de Nieuwe Waterweg gestuwd ter bestrijding van de zoutpenetratie uit zee. Tabel I op bijlage 2 geeft een indruk van de maximale waarden waartoe de chloridegehalten op deze wateren kunnen oplopen als gevolg van het schutbedrijf van de beide schutsluizen. In deze tabel lijn in de kolom:
-6-
aaxiaale chloridegehalte zich zou kunnen bewegen. In feite is door het uitvallen van de horizontale getijbeweging het mengaech&niene op het Haringvlietbekken zeer zwak geworden. Het .zoute penetratiewater zal zich dientengevolge vanuit de Volkerakachuts.lilzen via de geulen over de bodem van het Haringvliet bewegen in de richting van de grootste diepten. Het water aan de oppervlakte, bestaande uit het opperwatermengsel van Waal en Haas, zou dan in principe niet door deze zoutpenetratie worden beïnvloed. Onder invloed van de wind echter, zal» afhankelijk van de sterkte van de hierdoor opgewekte circulatiestroaingen en turbulenties, het zoute water uit de - met de tijd in dikte toenemende • zoute bodemlaag in meer of mindere mate met het bovenwater worden vermengd, De sinds de inwerkingtreding van de Uaringvlietsluizen uitgevoerde aetingen bevestigen deze verwachtingen ontrent het verloop van het verziltingsprocea op het Haringvliet. Worden ter beperking van het zoutbezwaar, in beide schutsluizen luchtbellenschermen toegepast, dan wordt de totale zoutbelasting van beide sluizen berekend op ca 90 kg Cl'/sec. Met die van de polders geeft dit totaal ca 100 kg ClVsec. Zou de toepassing van luchtbellenschermen nu reeds kunnen worden gecombineerd net een voldoende grote aflaat van opperwater naar het Volkerak, dan zou de zoutbelasting van beide schutsluizen kunnen worden gereduceerd tot ca kö kg Cl/sec. Tesamen met die van de polders wordt het totaal dan ca 50 kg Cï/sec. Na het gereedkomen van de derde grote Volkerak-eahutsluis *al evenwel de totale zoutbelasting van de drie met luchtbellenachArman uitgarttste schutsluizen - indien althans geen verdere tegenmaatregelen worden genomen - ca 1 W kg Cl/sec bedragen. Het is duidelijk dat hierdoor het chloridegehalte van het t.p.v. de genoemde inlaatpunten aangeboden opperwater met verloop van tijd veel te hoge waarden zou kunnen bereiken. Bovenstaande overwegingen hebben geleid tot het besluit om tegelijk met de derde grote schutsluis ook de- inlaatsluis te bouwen. Bij het ingebruiknemen van de derde schutsluis kan dan de inlaatalui» in de periode 19?'+-'78 (= toestand: Deltaplan, Stadium I, Fase 2) een nuttige functie vervullen bij de bestrijding van het resterende zoutbeswaar van de drie Volkerak-achutsluizen. Immers door het regelmatig aflaten van een voldoende hoeveelheid opperwater uit het Haringvliet naar het tot omstreeks 19?8 sterk verzilte Volkerak, zal het chloridegehalte van het ten zuiden van de schutsluizen aanwezige water kunnen worden verminderd en daarmee ook de
-7-
resterende soutbelasting van de sluizen. Ter illustratie is in tabel II op bijlage J voor een tweetal arbitrair gekozen waarden van de afvoer Tla de inlaatsluis, groot 150 resp, 300 • /sec, O . H . het xoutbezwaar.van de drie met luchtbellenschermen uitgeruste schuteluisen weergegeven* ï* De vermelde marges in het zoutbezwaar hangen af van de vraag of er veel of weinig van het door de schutsluizen aangevoerde zout weer via de spuisluizen naar het Volkerak wordt teruggevoerd. De in tabel I onder Q v = 0 vermeld* maxiraur, cblortd*«rehalten dienen als gevolg van de door de aflaat naar het Volkerak enigszins gewijzigde opperwaterverdeling over het noordelijk deltabekken opnieuw te worden berekend. De resultaten mijn in tabel I onder de kolomhoofden ^v * 150 resp. J00 »Vsec weergegeven voor drie arbitrair gekozen waarden van ae totale zoutbelasting, t.w. 150, ICO en 50 kg ClVsec, Ook bij de berekening van deze maximale gehalten is uitgegaan van de zeer ongunstige veronderstelling van volledige menging, 2«oals nog nader in hoofdstuk 2,0 zal blijken, i3 de vereiste doorlaatcapaciteit van de inlaatsluis t.b.v. zijn uiteindelijke functie groter dan die t.b.v. zijn tijdelijke functie. De tijdelijke functie is dan ook niet maatgevend bij de bepaling van de effectieve doorstrootnopening. #el zal speciale aandacht moeten worden besteed aan de consequenties van de tijdelijke functie voor het ontwerp van de sluis en in het bijzonder voor de constructie van de schuiven en de stortebedden. In de periode 1969-'78 treden namelijk grote waterstandsverschillen op tussen het Haringvliet en het Volkerak. Na 197Ö zijn deze verschillen veel kleiner. Bijlage U geeft een indruk van de grootte en kans va» voorkomen va* de maximum vervallen die vóór ea na 1976 optreden (zie de dikke resp. dunne lijnen op deze bijlage). Vóór 1978 treden de maxinu* vervallen op ten tijde van het H.W. en L.ff. aan de zuidzijde van de Volkerakda* e» na 1978 ten tijde van H.t, en L.tf. aaa de noordzijde van de Volkerakdaa. Voor een nadere toelichting op deze bijlage zij hier eenvovdigheidahalve verwezen naar lit, (7). Tabel V op bijlage 3 geeft een overzicht van de voor het ontwerp van de 3* grote ttchutsl«i«, de jachtsluis en de inlaatsluis maatgevende waterstanden en maximale vervallen. Voor de 5-jarige fase 2 van Stadiua I (197^-'78) is een risico aangehouden van 1 % en voor Stadium II (na 1978) 1 % per eeuw, overeenkomend met 2 x 10 resp. 1 x 10* keer per jaar. Zie ook bijlage '•*-,
-8-
1.3 Eventuele additieve waterloopkundig* en/of w«terhuiehoudki»ndige fwnctlte. In het Eindrapport Tan d« Deltaconnnissie i« aandacht beeteed aan de rraag, in hoeverre de Volkerak-inlaataluia zal kunnen 'worden benut*toor het aflaten van water naar het zuidelijk deltabekken t»r verlaging van hoge waterstanden op het noordelijk deltabekken, soala die kunnen optreden tijdens stormvloeden op zee, zeer hoge opperwaterafvoeren of een co«binatie van beide. Het in het leader Tan deze vraag verricht» onderzoek ging uit van; • een stormvloedverloo? te Hoek van Holland, zoals dat op 1 februari 1953 optrad met een H.tf.-stand van NAP + ?,85 n • een Bovearijnafvoer van 9700 «r/sec • een rivierconfiguratie van omstreeks 1956 • de toestand; Deltaplan met open Oude Kaas en open Spui • een constant peil op het zuidelijk deltabekken, groot HAP • een inlaatsluia in de Volkerakdam net een dreapel op NAP - 5 • en een breedte van 100 resp. 200 a. Volgens paragraaf 9.6 van Bijdrage IV,1 van het Eindrapport van de Deltacoauiissie bedroeg de waterstandaverlaging op het in dit verband meest relevante punt, n.1. Dordrecht, bij de veronderstelde zeer «xtreae omstandigheden slechts 5 resp. 10 ca. De verlaging van de waterstanden op het Haringvlietbekkea bedroeg ?C a kO reep. 60 a 70 ca. Het wat«r»tandeverval bij de inlaatsluis liep tot hoge waarden op, t.w. 2,V$ reep. 1,^5 «, zodat met grote stroomsnelheden zou moeten worden gerekend. De S.V.-standen verliepen van NAP + 3,ó5 resp. ?,30 « bij Dordrecht tot NAP • 3,00 resp. 2,70 m bij Moerdijk en NAP + 2,;5 resp. 2,10 ra bij stellend»». De oorzaak van het kleine waterstandsverlagend effect rond het rivierenknooppunt bij Dordrecht is gelegen in het kleine door«tro«ingeprofiel van de .Derd-tsa Kil t.o.v, dat van het Haringvliet - Hollandsch Diep. Pit wordt nog eens bevestigd door andere onderzoekingen is hft hydraaliseb model, waarbij twee situaties werden onderzocht, t.w. een «•t.v«tn geal»oten Volkerakdaa en een zonder Volkerakdaa (dus set de oorspronkelijke open verbinding tussen Haringvliet en Volkerak). Bij een S.V.-4|tan4 te Hoek van Holland van NAP + 7,55 > en een Bovenrijnafvoer van 2300 «'/sec bleek in het tweede geval de d.V,-stand te Dordrecht slecht» 15 ea lager dan . ia bet eerste geval. 3e verlagingen op het Haringvlietbekken bedroegen echter 60 a ?G cm. Hoewel ie Deltacomraisaie in haar tindrapport in zekere zin pleit voor het open houden van de mogelijkheid tot het aflaten van grote hoeveelheden
-9-
water naar het zuidelijk deltabekken en dientengevolge voor ruime afmetingen van de Volkerak-itilaatsluis> is het toch de vraag of deze was, gezien het kleine resultaat dat bovendien niet anders dan «et vrij grote kosten kan worden verkregen, ook thans nog dient te gelden. ; ** Voor een definitieve beantwoording van deze vraag* i» «ind 1970 4oor de Waterloopkundige afdeling in het electrisch analogoi "Deltar" een • nieuw onderzoek verricht. Daarbij is uitgegaan van: • een stormvloed te Hoek van Holland zoals die op 1 februari 1953 is opgetreden (H.f. B NAP + 3»85 • ); • een Bovearijnafvoer van 10,000 mVeec; • de toestand: Deltaplan met open Oude Haas en open Spui; • een rivierconfiguratie zoals die omstreeks 19?8 in het noordelijk deltabekken wordt verwacht (dus incl. de "opgerekte" Dordtse Kil)} • een constant peil op het zuidelijk gedeelte (Ooaterschelde) van het Zeeuwse Keer, hoog NAP; • een effectieve doorstroomopening van de Volkerak-inlaataluia groot 0, 500 en 1000 m 2 . De resultaten zijn in tabel III op bijlage 5 samengevat. De verlagingen blijken bij Dordrecht bij een effectieve dOurstroomopening van 500 en 1000 m slechts 10 resp, 20 ca te bedragen. Op grond van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat het weinig of geen zin heeft on aan de Volkerak-inlaatsluis - naast de uiteindelijke en tijdelijke waterhuishoudkundige functies - ook nog de hier besproken functie ter verlaging van hoge waterstanden bij Dordrecht toe te kennen. De d.ra.v, de aflaat via de Volkerakinlaatsluia te bereiken verlagingen van hoge waterstanden op het Haringvlietbekken zijn echter - zelfs bij een effectieve opening van 500 m - wel van betekenis, Zij kunnen van belang M . J Ü ter compensatie van waterstandsverhogende effecten, die het gevolg zijn van een eventuele vermindering van het bergend oppervlak van het Haringvlietbekken. Te denken valt hierbij b.v, **n de eventuele aanleg van haven- en industrieterreinen en/of inpolderingen langs de oevers van dit bekken. Daar de constructie van de schuiven, de funderingsplaat en de atortebedden van de inlaatsluis i.v,ra. zijn tijdelijke functie aan zware eisen moet Koldoei, kan het geen constructieve bezwaren ontmoeten als de inlaatsluis na 19?S (= toestand: Deltaplan, Stadium II) wordt ingeschakeld voor de verlaging van de etoravloedstanden op het Haringvlietbekken.
-10-
Er zijn momenteel geen redenen aan te voeren die het wenselijk naken om volgens een vast programma gedurende langere of kortere tijd water in omgekeerde richting, dus van zuid naar noord, -door dt aluis te voeren* Het kan echter wel van belang zijn dat de constructie van de sluis", een dergelijke waterdoorvoer incidenteel wel zou toelaten, indien dit in de toekomst onder bijzondere omstandigheden nodig mocht blijken. Te denken valt hierbij aan perioden met ijsbezetting op de deltawateren of aan calamiteiten, die een (gedeeltelijne) stremming van de lozing van net zuidelijk deltabekken ter. gevolde kunnen hebben. In dergelijke omstandigheden zou dan t.b.v. de peilbeheersing van het zuidelijk deltabekken (mede) via de inlaataluis naar het Haringvlietbekken moeten worden geloosd. Of bij ' de constructie van de schuiven en de bewegingswerktuigen met deze aflaat naar het noorden rekening moet worden gehouden, hangt af van de vraag, welke voorzieningen men uit veiligheidsoverwegingen in het waterbeneersingssysteem wil inbouwen.
f
-11*
2.0 DE VEREISTE CAPACITEIT VAK INLATEN. 2.1 Inleiding. De inlaatcapaciteit en de daarmee verband houdende effectieve doorstrooraopening van het in de Volkerakdam te bouwen inlaatwerk dient - binnen het raasi van de mogelijkheden die de waterbeheersing van het noordelijk deltabekken tarzake biedt - te worden bepaald op grond van het op het zuidelijk deltabekken in te stellen waterbeheersingasyetee». In Bijdrage IV.k van het in 1959/60 verschenen Eindrapport van de Deltacommiseie is reeds uitvoerig ingegaan op de waterhuishoudkundige en andere aspecten yan de waterbeheersing op het zuidelijk en noordelijk deltabekken. Ben aantal van de in Sijdrage IV.k gegeven beschouwingen zijn echter door latere ontwikkelingen in het deltagebied achterhaald. Te noemen zijn in dit verband o.ra,: • de verdieping en/of verbreding van de vaarwegen en de havenontwikkeling in het noordelijk deltabekUen; • de scheepvaart- en havenontwikkelin'g langs de zuid- en oost rand van het zuidelijk deltabekken (3chelde-Rijnverbinding, e t c ) ; • de technis&h-wetenschappelijke ontwikkeling op het gebied van het hydrologisch en waterhuishoudkundig onderzoek (verziltingsaechanieme, hydro-biologische processen, hydrologische grondslagen, e t c ) ; • de sociaal-economische ontwikkeling op het terrein van de land- en tuinbouw; • de maatschappelijke ontwikkeling op het gebied van de stille en massarecreatie en die op het gebied van het natuurbehoud en milieubeheer; • de ontwikkelingen op het gebied van het waterstaatkundig beleid en beheer (functiescheiding van de openbare wateren; technisch-wetenschappelijke begeleiding van het operationele beheer; regionale aanpak van de waterbeheersing). Op een aantal van deze ontwikkelingen is door Ir« P. Santeaa, sprekende namens de Rijkswaterstaat, uitvoerig ingegaan tijdens «ij» rede op het congres "De Oosterschelde in de Delta", dat op vrijdag 28 april 1967 te Zierikzee werd georganiseerd door Het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen (lit. l ) . De studies die in 1966/6? door de afdeling Katerhuishouding van de Deltadienst i.v.m. dit congres zijn verricht, zijn samengevat in de nota "De Waterhuishouding in het Deltagebied" (lit. 2 ) . In deze nota zijn in het bijzonder de consequenties dxe de genoemde ontwik-
-12-
> kelingen voor dt waterbeheersing van het noordelijk tn zuidelijk deltabekken hadden, nagegaan, \
Ook na 196? hebben zich in een aantal voor dt waterbeheersing TAA het deltagebied relevante factoren nog wijzigingen voorgedaan. Bovendien konen bepaalde waterloopkundige en waterhuishoudkundige problemen pas in concreto aan de orde, wanneer de verschillende deltawerken hun voltooiing naderen. Door deze grote mate van dynamiek kunnen de i.v.a. de waterbeheersing te treffen voorzieningen niet altijd in een vroegtijdig stadiu» in concreto worden aangegeven. Ten aanzien van bepaalde aspecten *al het waterstaatkundig beleid dan ook gericht moeten blijven op het open houden ran bepaalde mogelijkheden. Dit geldt in het bijaonder voor een aantal kwalitatieve aspecten van de waterbeheersing, die verband houden net de industriële, stedelijke, scheepvaart- en havenontwikkelingen en de hierdoor veroorzaakte verzilting, vervuiling en/of eutrofiëring van de oppervlaktewateren. Het feit dat de deltawerken in het noordelijk deltabekxen en de stuwen van de Rijnkanalisatie eind 1970 hun functies op het gebied van de waterbeheersing aouden gaan vervullen, maakte het gewenst, dat de waterhuishouding van het deltagebied tegen de achtergrond van de nieuwste ontwikkelingen en inzichten nog eens aan een kritisch onderzoek werd onderworpen. Daarbij bleek het noodzakelijk de waterhuishouding van het «uidwesten van ons land te bezien in het kader van de waterhuishouding van het hele land. De resultaten van deze studie zijn neergelegd in de nota "De waterhuishouding ran zuidwestelijk Nederland" (lit. 3), die zo goed als in aijn geheel als Bijlage Z is opgenomen in de fiijkswaterstaatsnota M De waterhuishouding van Nederland" (lit. U ) .
-13-
2,2 Uitgevoerde berekeningen. In d« onderhavige studie sal porden uitgegaan v&a de nota B 0e waterhuishouding van zuidwestelijk .Nederland" Uit* 3 ) . Hiervan zijn tavhet bijsonder hoofdstuk 5.0 en appendix 7 Tan belang. De appendix ie als bijlage 8 bij dexe studie gevoegd. Zij geeft teeamen met bijlage 6 een - samenvattend overzicht van de «a-terbeheersing vaa Jtet «aidelijk deltabekken, zoals dat in de laatstgenoemde nota (3) is berekend voor verschillende waterstaatkundige toestanden en voor uiteenlopende hydrologische en hydro-meteorologische omstandigheden. Bij de berekeningen is als parameter voor de kwaliteit van het water het chloridegehalte aangehouden, terwijl uit veiligheidsoverwegingen het chloridegehalte van het ingelaten water steeds gelijk gesteld is aan het chloridegehalte van het Rijnwater, »oals dat op bijlage 7 is weergegeven als functie van de Bovenrijnafvoer (»ie het voor de periode 196>-65 geldende verband). In.werkelijkheid zal het chloridegehalte van het ingelaten water variëren tussen dat van het Rijnen Kaaswater. Daar de zoutbelasting van beide rivieren een toenemende tendens vertoont, dienen voor de toekomst de op bijlage 7 voor Stadium II aangegeven verbanden tussen afvoer en chloridegehalte te worden aangehouden. Zij zijn bepaald op basis van de periode 1965-70, Gaat men uit van de ongunstige veronderstelling dat het Kijn- en Maaswater reeds bij Willemstad volledig ie gemengd, dan blijkt het chloridegehalte van het mengsel Bijn- en Maaswater ten naaste bij overeen te komen «et het voor de periode 1963-65 als functie van de Rijnafyoer weergegeven chloridegehalte van het Rijnwater. Om deze reden kunnen de grafieken op bijlage 6 en 8 nog steeds als uitgangspunt voor de in dit hoofdstuk te geven beschouwingen worden benut. Bij de t.b.v. de hydrologische berekeningen afgeleide formules is uitgegaan van de ongunstige veronderstelling van volledige menging. De toegepaste formules luiden: t V
* V :Q
T ' V0
(1)
"V
c T = C i + a . Cc 0 - C ^ T s C
i
(3)
•
•••&
» verblijftijd van de doorspoelstroom (sec)
waarin t
en *u * de schijnbare inlaat- reep. de schijnbare
per vak en per tijdsinterval T (ar/eeo). Zij
zijn de som van alle inkomende reep. uitgaand**postea op de waterbalans van een vak = het gemiddelde chloridegehalte van het schijnbaar ia-
C.
gelaten water of m.a.w. het gewogen gemiddeld* van de chloridegeh=ilten van de verscnillende inkoaendt posten op de waterbalane (mg Cl'/l) = het chloridegehalte, gemiddeld over het tijdsinterval T, van al het - na volledige menging - uit aet vak wegzijgende c.q. onttrokken water en van het naar het volgende vak doorstromende water, tesamen de schijnbare doorspoelstroom $
vormend (mg Cl'/l)• Bijlage 1
geeft een overzicht van de toegepaste vakindeling V O
= inhoud van een vak bij bepaald peil (ra ) en
T
c. en c„
= begin en einde van het tijdsinterval T = op tijdstip 0 en T gemiddeld in een vak aanwezig chloridegehalte; c™ op einde van n aan begin van i.n + 1)
en
tijdsinterval * c Q
tijdsinterval
= zijn verschillend gedefinieerd al naar gelang gedurende het tijdsinterval van berekening (bier T « 1 naand): het peil in een vak constant is (geval I ) , net peil in een vak verloopt (geval II). Geval I
Constant Peil: zodat '
- V0 =
Geval II Verlopend Peil: «
= «„ =
zodat V m d V„
V
v*
(7)
V
(6)
0 -
(8)
Voor de afleiding v=m deze formules, de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten en de daarbij gebruikte grootheden zij hier eenvoudig-
-15-
heideaalve verwezen naar wat daaromtrent ia vermeld in lit, (?) «n (5). Uit de formules blijkt dat de voor de peil- ea waterkwallteitabeheersing vereiste hoeveelheid aanvullings- en ververeingswater (&) , andere factoren, sterk afhankelijk is van
; •*
• de toekomstige kwaliteit van het in te laten mengsel van Rijn- en Haaswater \ zie in dit verband de factor C, in beide termen van het rechttr lid van formule (?) ea (4); • de toekomstige inrichting van het zuidelijk deltabekken en het daarop in te stellen peilregiroe; zie in dit verband de factor V in de formules (5Ï t/m (8). Met betrekking tot beiie factoren bestaan de bekende onzekerheden. Daarom zijn de berekeningen uitgevoerd voor twee tamelijk ver uiteenliggende waterstaatkundige toestanden, t.w.: Toestand A,
Toestand B.
1
Deltaplan voltooid,
Z
Zeeuwse Meer, Grevelingenbekken en Veerse Meer, zijnde de drie samenstellende delen van het zuidelijk deltabekKen, primair ontzilt. Als norssaai peilregime; op het Zeeuwse Meer een streefpeil van NAP en. op het 'ürevelingenbekken een atreefpeil van NA? - 0,20 m, terwijl op het Veerse Meer voorshands is uitgegaan van de bestaande peilrsgeling, t.w. NA? in de zomer en NAP - 0,70 ra in de winter. De 5chelde-i.ïi^nverbinding ten noorden van 3t. Philipsland in open verbinding met het Zeeuwse Keer,
-,, De bevolking, industrie en land-
3. Sen volledige watervoorziening
bouw maken nog geen, gebruik van
van de bevolking* industrie en
het ontzilte zuidelijk delt-abeK-
landbouw overeenkomstig het ge-
ken.
stelde in lit, (3) en (5),
ó. Nog geen (zee)havenontwikkeling
6. Een (zee)havenontwiKkeling in
in het oostelijk deel van de
het daartoe afgescheiden ooste-
Oosterschelde,
lijk deel van de Oosterscheld* (vak X en XI op ie situatieschets van bijlage l ) .
Verder xs bij ie berekeningen onaer-jsiiöid gexaakt fjs^en een jaar met gemiddelde 'nydralogiscn^r en nydro-me .eoroiogiscïie oms'-andigaeden, een
-16-
nat jaar en een droog jaar als 1959. m. Daartoe zijn voor het doel van deze berekeningen in de dammen in het Brouwershavensche Gat en de Gosterschelde spuimiddelen gedacht. Langs de zuidrand van het zuidelijk deltabekken voorzien de bestaande en toeko«sti« ge echeepvaartkanalen en eventuele aanvullende voorzieningen in de ver» eiste spuimogelijkheden naar zee (via de Westerscnelde). De op dese, kanalen in te stellen spuidebieten zijn minstens zo prroot dat de penetratie var. zout water uit zee of daarmee in verbinding staande havens en kanalen' effectief kan «orden bestreden, 3ij de uitgevoerde berekeningen is de lozing van het totale spuidebiet van het zuidelijk deltabekken naar zee zodanig over ie verschillenie spuimogelijkheden aan de west- en zuidrand verdeeld, dat langs deze randen van het zuidelijk, deltabekken de gemiddelde chloridegehalter. onderling zo veel mogelijk aan elkaar gelijk zijn. De berekeningen werden uitgevoerd voor verschillende geaiddelde lnlaatcapaciteiten van de Volkerak-inlaatsluis, t.w, 100, 20C, 300 en 600 n^/sec gemiddeld over het getij. Voor de bepaling van de vereiste gemiddelde inlaatcapaciteit werd uitgedaan van het gemiddelde chloridegehalte langs de zuid- en westrand. Dit gehalte moest in de loop van een gemiddeld jaar gedurende de zomer dalen tot minstens 250 mg Cl'/l en mocht in de daaropvolgende winter niet verder stijgen dan tot 275 a 300 mg Cl'/l.
-17-
2.3 Vaststelling van de vereiate inlaatcapaciteit, Oe resultaten van de uitgevoerde berekeningen zijn grafisch »a»engeTa t op bijlage 6 . Uit de grafieken blijkt dat in toeatand A sowel- & a B pas bij een inlaatcapaciteit van 300 aVsec aan de gestelde eieeo kas worden voldaan. Het bij deze inlaatcapaciteit behorende verloop van het chloridegehalte in de vakken V, VII en VIII ia voor een gemiddeld jaar weergegeven op bijlage 8 , Het blijkt dat in een jaar met geniddelde hydrologische en hydro-meteorologi-sche omstandigheden langs de gehele zuid- ea westrand de laagste geniddelde maandgehalten optreden in augustus en september. 4ij bedragen rond 250 mg ClVl. De hoogste maandgemiddelden treden op in januari en februari en bedragen Z6c tot 290 ng Cl'/l in toestand A, resp, 260 tot 280 mg Cl'/l in toestand B. Overal elders op het zuidelijk deltabekken liggen de gehalten lager. Langs de centrale aanvoerweg Volkerak - Zijpe - Oosterschelde (vak VII) bedragen in de eerste helft van de somer ie minima 150 tot 175 mg Cl*/l «n liggen in de eerste helft van de winter de maxima op 200 tot 210 mg Cl'/l. Daar de hydrologische en hydro-meteorologische omstandigheden van jaar tot jaar en ook binnen het jaar nogal kunnen varieren, was het tevens van belang na te gaan wat in een droog Jaar (lage Riiaafvoerenf slechte waterkwaliteit, grote waterbehoeften voor peil- en kwaliteitsbeheersing) , uitgaande van een inlaat capaciteit v*n 300 nVsec kon worden bsrsikt. Ale voorbeeld is het-droge jaar 1959 genomen. Opgemerkt zij dat dit droge jaar een droogtegraad heeft van D =• rond 95 % . Verder is aangenomen dat het droge jaar 1959 wordt voorafgegaan en gevolgd door een gemiddeld jaar. Tabel IV op bijlage 9 geeft voor 1959 «en overzicht van het verloop van de maandgemiddelden van de afvoer en het chloridegehalte van de Sijn. Van september t/m december was de afvoer te Lobith minder dan 1000 mVsee (minimum 750) en het chloridegehalte hoger dan 2?0 mg Cl'/l (maximum 3^0 "*. Zou gedurende deze vier maanden eveneens 300 • /sec gemiddeld per getij naar het zuidelijk deltabekken worden afgelaten, (Jan sou de bij deze lage rivierafvoeren op het noordelijk deltabekken optredende penibele verziltingstoestand aanzienlijk worden verslechterd. Daaroa werd bij 'dijnafvoeren lager dan 1000 nr/sec de aflaat via de Volkerak-inlaatsluis beperkt tot hetgeen op het zuidelijk deltabekicen nodig was voor de peilbeheersing t.w. maximaal 150 mVsec. Ben grotere inlaat sou overigens weinig of geen zin hebben, gezien de met deze lage afvoeren gepaard gaande hoge chloridegehalten; zie ook de term {cQ - G.) ia foraifcle (?) ea C O ,
die dan positief wordt, «aardoor c™ en c toenemen. Gelukkig beschikt het delWbekken «at de waterkwaliteit betreft over een tamelijk grote bufferwerking; zie de e-macht in formule (1) t/n (8), De te Wfferwerking zal, tesamen met de hierna te bespreken variatiemogelijkheden,!* de voor de verversing van het zuidelijk deltabekken vereiste hoeveelheden inlaatwater, voldoende zijn om tijdelijke pieken, die zich bij bepaalde categorieën van waterbehoefte voordoen, op te vangen. Dank zij de bufferwerking dalen in een droog jaar als 1959 volgens het bovenomschreven doorspoelingsprogramma de maandgemiddelden van het chloridegehalte in de tweede helft van de zomer nog tot 260 a 2?Ö «g/l en stijgen zij gedurende de tweede helft van het daaropvolgend winterhalfjaar niet verder dan tot 330 a 340 mg/l. Zie ook bijlage 8 . Het gevolg van de bufferwerking is echter wel, dat gedurende de zomer van een gemiddeld jaar volgend op een droog jaar als 1959 het bekken langs de zuid- en westrand gemiddeld tamelijk hoge chloridegehalten bezit, t,w. 330 mg Cl 1 /! in het begin, geleidelijk dalend tot 260 mg Cl 1 /! op het einde van de zomer. In het algemeen kan «orden gesteld dat bij een gemiddelde inlaatcapaciteit van 300 nrVsec door de bufferwerking de variatie in het chloridegehalte langs de zuid- en westrand t.o.v, dat van het ingelaten water met een factor 2 wordt gedempt* terwijl de maxima en minima 3 tot 5 aaanden later optreden. Van deze naijling kan een nuttig gebruik worden gemaakt, door namelijk direct na een periode met lage Rijnafvoeren (< 1000 mVsec) en de daarbij behorende hoge chloridegehalten (oa 300 mg/l) - als de opperwaterafvoeren weer toenemen en in het bijzonder als er afvoertoppen optreden O 3000 m /sec) - de hoeveelheid in te laten water tijdelijk op te voeren van 150 «"/sec tot meer dan de gemiddelde waarde, zijnde 300 m /sec. Immers hierdoor worden de maximum gehalten in de tweede helft van de winter verminderd, alsmede de vrij hoge gehalte» ia de eerste helft van het daaropvolgende zomerhalfjaar. De mate waarin zulke geschiedt is uiteraard afhankelijk van de vergroting van de doorspoelingsof verversingsstroom. Uit enkele terzake uitgevoerde berekeningen blijkt, dat in een jaar net gemiddelde hydrologische en hydro-neteorologische omstandigheden, volgend op een droog jaar als 1959 de doorspoeling gedurende de eerste drie maanden moet worden opgevoerd tot minstens 600 m^/sec gemiddeld over het getij, wil men in het begin van de zomer starten met een normaal aanvangsgehalte. Bijlage 8 laat zien dat dit zowel voor toestand A als S geldt. Aangezien het bovenstaande als een ainiaum eis moet worden beschouwd, kan worden gesteld, dat de Volk;erak-inlaatsluis zodanig
F.
moet «orden gedimensioneerd, dat in bijzondere gevallen en neer speciaal tijdens zeer hoge Rijnafvoeren (U500 - 95OO m /sec) de inlaatcapaciteit kan worden opgevoerd tot minstens 600 m /sec, zijnde het dubbele van de normaal vereiste capaciteit, groot 300 n'/sec. > «< Van belang is nog dat de vermelde resultaten o.b.t, de waterkwaliteitsbeheersing werden bereikt, zonder dat gebruik behoefde te worden gemaakt van de watervoorraad van bet zuidelijk deltabekken. Uit het voorgaande moge blijken dat zelfs onder de vooral roor tóestand B in een droog jaar als 1959 aangenomen ongunstige omstandigheden het zuidelijk deltabekken een waardevol element in de landelijke waterhuishouding kan vormen. Voorwaarde hiervoor is echter een zodanig gedimensioneerde en geconstrueerde Volkerak-inlaatsluis, dat bij gemiddelde getijorastandigheden op zee en ongeacht de afvoer van de grote rivieren gemiddeld over het getij JOO m V s e c naar het zuidelijk deltabekken kan worden afgelaten. Daarnaast dient - tegenover de noodzaak oa bij lage Rijnafvoeren (< 1000 m /sec) deze inlaat te moeten beperken tot hetgeen strikt nodig is voor de peilbeheersing op het zuidelijk deltabekken (maximaal 150 m V s e c ) - de mogelijkheid aanwezig te blijven om tijdens hogere afvoeren (in het bijzonder afvoertoppen) deze inlaat te kunnen vergroten tot minstens 600 m v s e c .(geforceerde doorspoeling suidelijk deltabekken) . Een apart, maar daarom ni»t minder belangrijk punt vormen de calamiteuze verontreinigingen of vergiftigingen van het zuidelijk of noorde* lijk deltabekken. Toepassing van een geforceerde doorspoeling op het desbetreffende bekken kan in zo'n situatie vaa betekenis zijn en is in bepaalde gevallen zelfs het enige redmiddel. Het zal dan veelal ten koste gaan van de waterbeheersing van het andere bekken. Het al of niet toepassen van een geforceerde doorspoeling zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
*.0 DE VE8EIST2 AFMETINGEN VAN DE INLAAT3LÜIS, De inlaatcapaciteit van de Volkerak-inlaatalol» wordt bepaald door: I. het terplaatae van het inlaatwerk aanwezige verval; . > II, de effectieve dooratroomopening, die op zijn beurt wordt bepaald door: # de geometrische afmetingen van de dooratroonopeningen; • de hydraulische vormgeving van het aluiacoaplex. « J.l De vervaleituatie ter plaatse van de Volkerak-inlaatsluis. Het ter plaatse aanwezige verval ie na 1978 C= toestand: Deltaplan, Stadium II) afhankelijk van het peilregime op het Haringvlietbekken en van dat op het Zeeuwse Meer. Zoals reeds in de Rijkswaterstaatsnota "De Waterhuishouding van Nederland" is vermeld lal in het kader van de waterbeheersing van het zuidelijk deltabekken op het Zeeuwse Keer een peil van NAP worden nagestreefd. Het waterstandeverloop op het Haringvliet is afhankelijk van het na 1978 op het noordelijk deltabekken in te stellen waterbeheeraingasyateem. Dit waterbeheersingssysteem zal in feite neerkomen op een aanpassing aan de in Stadium II heersende omstandigheden van het thans (Stadium I, Face 1) op het noordelijk deltabekken reeds ingestelde Normale Loziagsprogr&fluna van de Haringvlietsluizen (N.L.P.-^Q), Voor een goed begrip dienen hier dan ook eerst de voor ons doel relevante kenmerken van het N.L.P.-'TO te worden besproken. Voor een uitvoerige toelichting zij verwezen naar lat, (6), Volgens het N.L.P,-'7G is de over iedere L.«.-periode op zee toe te passen spuiopening van de Haringvlietsluizen afhankelijk van de afvoer van de grote rivieren, verminderd of vermeerderd met het saldo van de *ijdelingse aan- en afvoeren. Het N.L,P,-'7O is opgesteld voor niet te attrk afwijkende getijomstandigheden op zee, d.w.z. dat het gedurende het grootste gedeelte iran de tijd zal worden gevolgd. Volgene het N,L.P.-'7O blijven de Haringvlietsluiiten tot een Bovenrijnafvoer van rond 1700 nr/sec zo goed als gesloten. 3ij deze Rijnafvoer bedraagt de afvoer langs de Nieuwe «aterweg ca 1500 m'/3ec en ia het chloridegehalte t.p.v. de Van Brienenoorübrug afgenomen tot JOO ag/1, gemiddeld over het getij. Dit is een van de belangrijkste criteria voor de irerziltingsbestrijding op net noordelijk deltabekken. Cie ook bijlage 7 3ij Bovenrijnafvoeren groter d&n 1700 m'/sec wordt zoveel opperwater
via de Haringvlietaluizen geloosd, dat de afvoer langs de Nieuw» Waterweg ca 1500 m /sec blijft. Dit betekent dat de sluizen steeds verder zullen worden geopend, totdat de aegsentschuiven boven het heersende wat*rpeil worden geheven. Dit geschiedt bij een Rij na f roer van rond 6000 O T / Bij deze afvoer is intussen de afvoer langs de Oude Kaas teruggelopen tot ca 200 mvsec als gevolg van het - door het intermitterend lozen vaa de Haringvlietsluizen veroorzaakte - waterstandsverlagend effect op het Haringvlietbekken» ook wel afzuigend of lozingseffect genoemd* Tegenover dit effect staat het waterstandsverhogend effect van de Haringvlietsluizen als zij geheel of nagenoeg geheel gesloten zijn. Dit zgn, stuweffeet bereikt volgens het N.L.P,-f7Q zij» aaximum bij de eerdergenoemde Rijnafvoer van ca 1700 m'Vsec. Het Maximale lozingseffect treedt op bij ca 6000 raVaec. Het bij het N.L.P.-(70 behorende gemiddelde waterstandsverloop ten noorden van de Volkerakdam is op bijlage 10 weergegeven als functie van de Bovenrijnafvoer. Duidelijk komen hierin de genoemde maximale stuw- en lozingseffecten tot uitdrukking, Daar het N.L.P.-'70 is opgezet voor de toestand: Deltaplan, -Stadium I, Fase 1, komt hierin aiet tot uitdrukking de invloed van het aflaten van opperwater uit het Haringvlietbekken naar het Zeeuwse Heer via de Volkerak-inlaatsluis evenmin als de invloed van andere in de toekomst te verwachten wateronttrekkiagen aan het noordelijk deliabakken. In verband hiermee zal het lozingsprogramma van de Haringvlietsluizen in iedere volgende fase van de waterstaatkundige ontwikkeling moeten worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen van het lozingsprogramma van de Haringvlietsluizen houden verband net de door de Volkerak-inlaatsluis in Fase 2 van Stadium I uit te oefenen tijdelijke functie en de in Stadium II uit te oefenen definitieve functie. In beide gevallen gaat het on een niet onaanzienlijke aflaat van opperwater uit het Haringvlietbekken naar het zuiden. Twee factoren spelen bij de laatstgenoemde aanpassing een belangrijke rolï a. de ongunstige invloed van de aflaat op het verval tussen het Haringvliet en het Volkerak *n daardoor op de inlaateapaciteit van de Volkerak- inlaatsluis; b. de ongunstige invloed van de af te laten hoeveelheid op de waterverdeling en de daarvan afhankelijke zoutbestrijding op het noordelijk deltabekken* ad a.
Door de aflaat wordt het peil op de overgang van het Hollandsen
-2a-
Diep en het Haringvliet verlaagd. Aan de auidzijde van de inlaateluia ontataat een verhang, waarbij bet peil op de Ooaterschelde ca NAP.en bij de inlaataluie hoger sal zijn dan NAP. Hierdoor neemt bij een gegeven effectieve opening de doorlaatcapaciteit van de inlaatsluia af. Bij ,tf»r«alw of gemiddelde Hijnafvoeren (1500 - 2500 a V s e c ) , waarbij volgens bet lozingsprogranu «en sterk stuweffect op het Haringvlietbekken optreedt, heeft deze capaciteitsvermindering weinig betekenis. Voor een aflaat va» 300 m /sec moet namelijk, gezien de dan aanwezige maximale vervallen, dt effectieve opening van de Volkerak-inlaatsluis worden teruggebracht tot ca ihQ m en minder, anders zouden veel te grote hoeveelheden opperwater naar het zuiden afvloeien. Zie ook bijlage 11« Bij zeer hoge Bijnafvoeren U 5 0 0 - 9500 mVsec) waarbij op het Haringvlietbekken het eerdergenoemde waterstandeverlagende of lozingseffect optreedt, doet zich het tegenovergestelde voor. Bij een Rijnafvoer van 60Oü ra"/sec, waarbij volgens het N.L.P.-^O de Haringvliatsluizen voor het eerst geheel geopend worden en het maximum loaingseffect optreedt, zou - gezien het alsdan aanwezige minimale verval - een inlaatsluis met een effectieve opening van ca 50C m*~ geheel geopend moeten worden on bij gemiddelde getijorsstandigheden op zee de vereiste 300 m'/sec gemiddeld over het getij naar het zuiden te kunnen aflaten. Zie ook bijlage 11. Het ia volgens hoofdstuk 2.0 juist bij deze afvoeren dat tijdelijk grotere hoeveelheden verversingswater naar het zuiden zouden moeten kunnen worden afgelaten. ad b. De ongunstige invloed op de opperwaterverdeling van het noordelijk deltabekken komt in de eerste plaats tot uitdrukking in het feit dat de Haringvlietsluizen tot een grotere Sijnafvoer nagenoeg geheel gesloten moeten blijven. Het maximum stuweffect verschuift dientengevolge naar een grotere Hijnafvoer t.w. bij een aflaat van 300 mVsec van 1700 naar de middelbare afvoer, groot rond 2000 nr/aec. Hierdoor kan pas bij de uiddelbare afvoer worden voldaan aan de eis van een gemiddeld chloridegehalte van 300 mg Cl'/l bij de Van Brienenoordbrug. Verder wordt bij afvoeren lager dan de Middelbare waarde de verzilting&toestand vooral op 4e Hieuwe Maas verslechterd. In verband hiermee is dan ook de eis gesteld dat bij Hijnafvoeren lager dan 1000 ar/sec de aflaat naar het zuiden wordt beperkt tot maximaal 150 n^/aec geaiddeld over het getij. Op de tweede plaats vraagt de vemiltingstoestand op de Oude Kaas onze aandacht. Gaande van een Hijnafvoer van 170C naar 6000 m'/sec neemt namelijk volgens het N.L.P„-'7G de afvoer langs de Oude Kaas af van ca 900
-23-
TE
v
•*'•'•' '.v':1'
.
>
tot ca 200 n V s e c , D.w.z, dat dan de afvoer langs de Oude Maas A6g (Slechts •en klein percentage van de heersende totale opperwaterafvoer vorat en ' dat de waterbeweging op deze rivier en daarmee ook de zout- en «libb*woging zeer gevoelig zal zijn voor variaties in de getijbeweging 09 *•« au de veranderingen in de rxvierconf i*;uratie, in het bijzonder die ron4 het splitsingspunt rfestgeul. De snelle afneming is het gevolg van het fait dat over dit traject de ebstromen in dezelfde sterke mate afname» al« da vloedstromen toenemen. Als gevolg hiervan neemt, gaande van een Bijnafvoer van 2000 naar 600c m'/sec^ de verziltende invloed van de 10e op de Oude Maas nabij ie ^pijkanisse Inlaatsluis tijdene de L.'#,-stroomkent«ring toe van 0 tot ?0 mg Gl'/l, tiet chloridegehalte bedraagt dan terplaatse tijdens de L.W.-stroooikeat*ring gemiddeld rond 150 rag Cl'/l» terwijl bij deze zeer hoge Sijnafvoer vi.n óOüe mVsec het eigen gehalte ran de Rijn gemiddeld slechts 90 xz Z\'/l bedraagt. Sie ook bijlage 7» Bij normale getij omstandigheden op zee behoeft deze situatie geen problemen Op te leveren, .Nemen echter de •/loedvolumina toe als eevolg van afwijkende getijotnstandigneden op zee, dan valt te vrezen dat reeds bij normale opwaaiingen van het gemiddeld aeeniveau de cnloridegenaltea tijdens de L,W,-stro©«kemering nabij ie. óz i jk^russe Inlaatsluis ondanks de zeer hoge afvoeren zullen oplopen tot "OC ar :i'/l er. meer. Do ervaringen die roet de operationele waterbeheersing in de periode 1970-'7^ in dit opzicht worden verkregen, zullen uitsiuisel moeten ^even m.b.t. de vraag of het N,L.P.-*70 reeds in Fase 1 van Stadium I moet worden gecorrigeerd. De correctie sou hierin Kunnec bestaan, lat het moment waarop ie Haringvlietaluizen TOOr het eerst geheel worden geopend r.aar een hogere öcvenrijnafvoer wordt varschoven, bijv. naar 6}CK of
DÓOC
trr/sec. Hierdoor kan de minimu» afvoer
van de Oude Maas ten tijie var. het maximale lozingseffect worden beparkt 1
tot 215 resp, £óü m""/sec» Het zal duidelijk zijn dat, als deze correctie in de periode 1970-'7*1 noodzakelijk is, dit in no? óterrtere mate het geval zal zijn na 197*+, ale wordt overgegaan tot de aflaat van opperwater via de Voliterak-inlaataluie naar het zuiden. Mocht deze correctie in de periode 197O-'7^ niet noodzakelijk zijn, dan zal dit naar alle waarschijnlijkheid wel h«t geval »ijn na 197^. «ioals nog nader in noofistuk J.2 aal blijken, worden door desa correctie de waterstanden op net Karingvlietbekken ten tijde van het »aximu^ lozingseffect *at noger. De hierdoor veroorzaakte grotere vervallen t.p.v, de '/oljteraitiasi, doen op hun beurt weer de doorstroomcapaciteit ie Volkerak-inlaatsluis sij een gegeven effectieve opening toenemen.
-2*»-
Bij de hier sub b gegeven beschouwingen is er stilswijgend Tan uitgegaan, dat er geen verdere afsluitingen van rivierarmen in het noordelijk deltabekken plaats zullen vinden. Zou echter in het kader van een *zo efficiënt mogelijke zoutbestrijding of om andere redenen bijvoorbeel4*1*et Spui worden afgesloten, dan doet zich tn.b.t. de water- en zoutbeweging op het noordelijk deltabekken een geheel andere situatie voor. Hierop kan in het bestek van deze nota niet verder worden ingegaan. Volstaan wordt met erop te *ijzen lat deae en dergelijke ingrepen in de waterstaatkundige toestanden o? het noordelijk deltabekken in het algemeen de waterstanden op het Haringvlietoekken verhogen. De hiermee samenhangende vergroting van de vervallen t.p.v, de Volkerakdam doet - bij een gegeven effectieve opening - de doorstroomcapaciteit van de Volkerak-inlaatsluis toenemen.
3.2 De vereiste effectieve opening van de inlaatsluis. Dt voor de vaststelling van de vereiste effectieve opening aan te houden criteria zullen worden ontleend aan een sinds enige jaren rjKichtbaar gebleken praktische methode, die 0,0. wordt toegepast bij de oplossing van de vele en veelsoortige aanpassingsproblemen in het noordelijk deltabekken. Daarbij wor4t uitgegaan van het bij het normale lozingeprogramraavan de Haringvlietsluizen behorende verloop van de voor het desbetreffende waterbouwkundige problemen relevante hydraulische grootheid c.q. grootheden. Daar het lozingsprogramma is opgesteld op basis van gemiddelde ge tijomstandigheden op zee en de effectieve opening van de Uaringvlietsluizen in dit programma in principe een functie is van de afvoer van de grote rivieren, wordt in feite uitgegaan van het gemiddelde verband tussen de opperwaterafvoer en de desbetreffende hydraulische grootheid (waterstand, tijverschil, stroomsnelheid, debiet, chloridegehalte, etc. of combinaties hiervan). Vervolgens wordt in dit gemiddelde of -normale verloop van de betreffende hydraulische grootheid de voor het waterbouwkundige probleem meest ongunstige situatie bepaald. Het te bouwen kunstwerk of de te treffen voorziening dieat tenslotte zodanig te worden gedimensioneerd, dat ook in de aldus bepaalde meest ongunstige gemiddelde situatie het kunstwerk of de te treffen voorziening aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Uiteraard dient hierbij onderscheid te worden gemaakt tussen primair en secundair te stellen eisen. In de meest ongunstige gemiddelde situatie zal altijd aan de primaire eisen moeten worden voldaan; aan de secundaire eisen echter alleen als zulks niet tot te hoge kosten of anderszins oneconomische oplossingen leidt. K,b,t. de dimensionering van de Volkerak-inlaatsluis leidt deze methode tot de volgende criteria» In de meest ongunstige gemiddelde vervalsituatie zal de Volkerak-inlaatsluis in ieder geval moeten voldoen aan de primaire eis van een inlaatcapaciteit van 300 ivsec gemiddeld over het getij en - mits dit niet tot te hoge kosten leidt - aan de secundaire eis van een tijdelijk toe te passen vergroting van de inlaatcapaciteit tot minstens 600 m'/sec gemiddeld over het getij. Pas als i.v.n. de secundiare eis niet aan de gestelde economische voorwaarde kan worden voldaan, mag de oplossing worden gezocht in een tijdelijke aanpassing van het lozingsprogramma van de Haringvlietsluisen, Uitgaande van het bij het N.L.?.-'70 behorende gemiddeld verloop
-as-
van de H.I.- en L.W.-standen te Willemstad (zie bijlage 10) blijk*» de ongunstige vervalsituaties op te treden ia het gebied van de «eer hoge Hijnafvoeren U 5 0 0 - 9500 m V s e c ) als er krachtig met de Haringvlietsl*ir zeo wordt geloosd (MF > 25^0 a ) . De meest ongunstige verTalsituatie-'&et zich voor op het moaent dat de Raringvlietsluizen voor bet eerst gedurende de L«JU.-periode op zee geheel worden geopend* Volgens het N,L,P.-'?O bij een Hijnafvoer van + 6000 mVsec (maximum loringseffectï. In het electriach analogon "Deltar" zijn ondermeer deze ongunstige vervalsituaties nader onderzocht. Daarbij »erd uitgegaan van de volgende randvoorwaarden; • 3ovsnrijnafvoer te Lobith: *+50Ü, ?ÜOO en 9%>Q m'/sec; • geraiddelde getij omstandigheden op zee; • Haringvlietsluizen tijdens iedere L.*,-periode op zee geheel geopend (openen en sluiten bij gelijke binnen- en buitenwaterstand); • constant peil op NAP in het zuidelijk deltabekken (dit werd gerealiseerd door het peil in net «iijpe op NAP te fixeren); • Volkerak-inlaatsluie serkend onder vrije waterspiegelj openen en sluiten bij gelijke binnen- en buitenwaterstandi drempel op NAP - 5 «i doorstrooEbreedte b = 5 Q resp, lüC m (doorstroonjopeningen dus 250 resp. ?00 m 2 - NA?). De afvoer van de inlaatsluis werd in .iet electrisch analogon als volgt bepaald:
dsn. 1
dsn.
dsn. 2
(1)
b .
V
af £
of
(2) VI, 9
3
-
*-J6
1
r
!c
(3)
Substitutie van (2) en (?) in (l) gweft het debiet Q
van de
v ve Hierin ia: H. v s hs AH g H
= energiehoogte bovenstrooas = snelheid in de sluis = = = =
waterstand in de sluis energieverlies bij stroming door de sluis versnelling van de zwaartekracht energieverlies-coëfficiënt (aangehouden 0,5)
3
Q.v = inlaatcapaciteit van de sluis De grafiek op bijlage 11 geeft het uit de proefresultaten afgeleide i
verband tussen de Bovenri jnafvoer te Lobith (^Bo i n «"/sec)» de breedte van de Volkerak-inlaatsluis met een drempel op NA? - 5 m (b in m) en de inlofttcapaciteit van deze sluis ($ v in • /sec gemiddeld over het getij) bij geneel gesloten resp. gedurende de L.«.-periode op zee geheel geopen2 de Karin^vlietsluizen (uF„ = 0 reap. » 6000 tn )« n Op grond var. het eerder gestelde criterium dat de Volkerak-lnlaatsluis tijdens de meest ongunstige gemiddelde vervalsituatie (volgens het N.L.P,-'?O bij een 3 B O » 6000 ar/sec) in ieder geval moet voldoen aan i 3 I de primair gestelde eis van een inlaatcapaciteit van JOO sr/sec gemiddeld ' over het getij, dient de sluis een doorstroombreedte te bezitten van rond 70 m of een doorstroomopening van 350 n - NAP (zie punt A in de grafiek op bijlage 11). Om onder dezelfde omstandigheden tevens te kunnen voldoen aan de gestelde secundaire eis - t.w. het incidenteel opvoeren van de inlaatcap.iciteit tot nlnstens 600 « /sec - sou de breedte van de sluis moeten worden vermeerderd tot rond l?0 • of de doorstroonopening tot 85C a £ - NAP (zie punt BI, D.w.z. dat de inlaatsluis bijna 2,5 «aal 20 groot moet zijn om bij de weinig frequente en veelal kort durende afvoertoppen in de grootte-orde van 6000 •*/»•« aan de secundaire eis te kunnen voldoen. Dit zou vanwege de hoge extra kosten tot een oneconomische oplossing leiden. Daaroa ia de oplossing geaocht ia «en zodanige tijdelijke aanpassing van het lozingsprograama vmn fle Haringvlietsluizen» dat desgewenst bij een inlaatsluis met een dooretroomopening van rond 350 » - J*AP ia het gebied van de zeer hoge afvoeren toch aan de secundaire eis van een incidentele aflaat van minstens 6C0 ar/sec kan worden voldaan. Dit kan wordsn bereikt door bij Si j na f voeren tussen hZ^G ea 8500 mVsec kleinere
-28-
effeetieve openingen van de Karingvlietaluisen to« t« paseen dan bij bet N„L,P.-(7Q het geval is. Zie ook de punten C en D in de grafiek op bijlage 11. Zo aal bijvoorbeeld bij een ïlijnafvoer van 6OO0 jB*Vsec, waarbij volgens het N,L,?,-'7Q de Hariagvlietsluizen voor het eerst geheel gepand worden* dan slechts een effectieve opening van ca 2&OO m nogen «orden toegepast, terwijl de afvoer waarbij de Haringvlietsluizen voor het eerst geheel geopend worden en het naximale lozingseffect optreedt, dan verschuift van ca éOüO naar ca 8?00 m'/aec (zie punt D ) . De hier voorgestelde sterkere stuwing van het opperwater is overigens in beperkte mate reeds noodzakelijk om het ongunstige effect van de aflaat van opperwater naar het Zeeuwse Meer op de verziltingsbestrijding op de Oude Kaas te compenseren* In hoofdstuk 3.1 sub b is hierop uitvoerig ingegaan. Zou in verband hiermee de afvoer van de Oude Maas tijdens zeer ho<je Rijnafvoeren moeten worden gestabiliseerd- op 200 aVsec of hoger, dan souden bij een gemiddelde aflaat van 300 m'/sec de Haringvlietsluizen pas bij een iUjnafvoer van 65OO mVsec of hoger voor het eerst geheel geopend mogen worden. Sie in de grafiek op bijlage 11 de verschuiving van A naar A\ zijnde het snijpunt van de bij een yF„ = 6000 m behorende parameterlijnen Q ^ = 200 tn'/sec en 3y = 300 ra'/sec. Op grond van bovenstaande beschouwingen kan worden geconcludeerd dat een Volkerak-inlaatsluis net een geometrische doorstrooaopening wan 350 m2 - NAP aan de gestelde eisen voldoet. Daar de afvoercoefficieat van de in het electrisch analogon onderzochte sluis net vri^e waterspiegel gelijk ia aan 1 :\/^ en voor n s 0»5 is aangehouden, dient 4e vereiste sa 2 effectieve opening van net te bouwen inlaatwerk op 1,4 x 350 « ^90 • - NAP te worden gesteld. Het is waarschijnlijk dat de Volkerak-inlaatsluis niet als een sluis met vrije waterspiegel worden uitgevoerd, doch als een kokersluis van het Venturi-type. Bij het hydraulisch modelonderzoek van deze kokersluis bleek de*e een afvoercoefficient u, * ca 1,5 te bezitten. De keelbreedte van de venturi-opening is afhankelijk van de pijlerafstand van de over de sluis te bouwen grote verkeersbrug. Bij 2 venturi-openingea per overspanning bedraagt de netto keelbreedte 15 »• Bij een ktelhoogte van 2,75 « wordt met 8 venturi-openingen een effectieve opening verkregen van 8 3t 15 x 2,75 se 1,5 = ^95 ni , waarmee in principe aan de gestelde eis is voldaan. Bijlage 12 gesft een principeschets van deze kokersluis.
-29-
ENKELE OPM£RKINQEN BBTSBITENDE DE «ATERKWAUflITftBBHSKRSIllQ OP EBT ZUIDELIJK DELTABEKKEN. Ala parameter Toor de waterkwaliteitsbeheersing is in deze «ot» chloridegehalte aangehouden. Het afweekt vanzelf dat voor de waterkwaliteitabeheersing de aanwezigheid van andere in het water opgeloste stoffen eveneens van belang ie. De organische atoffen en enkele anorganische stoffen ondergaan echter tijdens de afstroming van het water Baar *ee of tijdens de doorspoeling van neren en bekkens veranderingen. Hierdoor zijn zij minder goed te gebruiken aio indicator bij het onderzoek "»*r de waterloopkundige en waterhuiahoudkundige basisprocessen. Ze zijn echter juiat door deze veranderingen een goede indicator bij het onderzoek vaa bepaalde andere aspecten van de waterkwaliteitsbeheersing. Deze andere aapecten betreffen meestal phyeische, physimch-chemiacfte en bio-chemische deelproceseen, waarvan de nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit veelal plaatselijk door technische naatregelen kunnen worden bestreden. Deze maatregelen of voorzieningen vergen echter uitgebreide «ulti-disciplinaire onderzoekingen, terwijl zij verder niet onaanzienlijke exploitatiekosten met zich brengen. Het beleid zal er danook op gericht moeten blijven dat dergelijke nadelige processen worden voorkomen, door het kwaad bij de bron aan te pakken. D.w.z. daar waar het polderwater en het niet gehuiverde industriële en huishoudelijke afvalwater wordt geloosd, naar ook bij de zuiveringsinstallaties. Als eindprodukten van het zuiveringsproces komen namelijk opgeloste minerale stoffen vrij, «oals fosfaten en nitraten die door de plantaardige en dierlijke plankton-organismen worden gebruikt voor de opbouw van koolhydraten, vetten en eiwitten {lit, 3 en 4 ) . Eea van de bovenbedoelde andere aspecten van de waterkwaliteitabeheersing betreft juist de bemesting (eutrofiëring) van de oppervlaktewateren door de toegenomen belasting met de genoemde fosfaten en nitraten. 0e mogelijkheid is namelijk niet uitgesloten dat in bepaalde delea van het zuidelijk del tabakken, waar het water slechts zej»r langzaam beweegt, de plaaktongroei sterk wordt gestimuleerd, waardoor tijdens windstille dagen in beschutte gedeelten van het bekken waterbloei kan optreden U i t . 3 ) . Op waterbloei volgt vroeg of laat massaal afsterven van de planktonorganisssen, wat kan leiden tot zuurstof tekorten en vissterfte, aet name in de diepere waterlagen. Hieraan zou door het inperseu van lucht tegemoet kunnen worden gekomen. Aantrekkelijker lijkt net echter om de te
.jo-
boge gehalten aan voedingsstoffen, ssoals foafaten en nitraten, te reduceren door cheaicaliê'n (opgeloste ijaeraouten) aan de inatroomzljde ran de Volkerak-ialaatsluis in het in te laten water te injecteren. In een 20tal Zwitserse zuiveringsinstallaties wordt deze derde zuiveringstrap-,reed* met succes toegepast. Hier gaat het echter om veel grotere hoeveelheden* De in de literatuur vermelde proefresultaten geven nog niet het vereiste inzicht om de hoeveelheid te doseren chemicaliën vast te stellen, die nodig is om het via de Volkerak-inlaatsluis af te laten water te behandelen. In ie komende ;ar©n zullen door de Deltadienst in samenwerking met specialistische instituten op praktijkschaal onderzoekingen worden verricht op n-et örieise Meer* De vraag is gerezen of reeds bij het ontwerp van de Volkerak.inlaatsluis rekening moet worden gehouden net de toepassing van de hierbovenbedoelde cneaische bestrijdmgsmethode, Gezien de vele onzekerheden dia nog op dit gebied ontstaan, is dit echter nog niet goed mogelijk. Sr zijn echter voldoende aio gelijkheden om de vereiste dosering aan chemicaliën, zo deze in de toekomst noodzakelijk «ocht blijken, tesijnertijd toe te passen, onafhankelijk van de VolKerak-inlaatsluis. Bijvoorbeeld door aar. de instrooir.sijde eer. van injecteren voorziene buis aan te brengen, loodrecht op de as van de inlaataluis. Deze buis zou dan moeten worden aangesloten oo een in de directe omgeving van het sluiscotnplex te situeren tank voor de opslag van de benodigde chemicaliën en voor het verkrijgen van de nodige overdruk,
ml
-31-
5.0 OPMERKING BETREFFENDE DE TOEKOMSTIGE INSTRUMENTATIE BH OPERATIONELE BEDIENING VAN DE V0UERAK-INLAAT3LUI3. De Volkerak-inlaatsluis vormt de trait d'union tusven de waterbeheeraingsaystemen fan het noordelijk en bet zuidelijk deltabekken. Beide systemen beïnvloeden elkaar en kunnen dan ook niet geheel los ran elkaar «orden gezien. Zo diende bij de dimensionering van de Volkerak-inlaatsluis mede rekening te worden gehouden met de opperwaterverdeling op het noordelijk deltabekken en het daarmee verband houdende lozingeprogramma annex operationele beheer van de Haringvlietsluizen. Hetzelfde geldt voor de inlaat- en lozingsmiddelen van het zuidelijk deltabekken. Hun inlaatresp. lozingscapaciteiten dienen op elkaar te zijn afgestemd evenals hun operationele bediening. Dit betekent dat de Volkerak-inlaatsluis «en van de vele bedieningsposten is van een het noordelijk en zuidelijk deltabekken omvattend waterbeheersingssysteem. De consequenties hiervan voor de instrumentatie en de operationele bediening vormen thans punt van gezamenlijk onderzoek bij de «aterloopkandige afdeling en de afdeling Jïaterhuishoudiag van de Deltadienst, die - als dit onderzoek in een meer praktisch stadium is gekomen - tijdig contact zullen opnemen met de toekomstige beheerder van de Volkerak-inlaataluis.
U.A.A. van Eyden)
-32-
LITERATUUR.
1.
Ir, P. Santeraa,
•
"De Waterhuishouding in het deltagebied",
.'*'
Zeeuws Tijdschrift nr. ?/U, jrg, 17, 19é?.
2.
Ir. F. oanteraa en W.A.A, van £yden, "De «ater-huishouding ia het deltagebied" - Mogelijkheden en onmogelijkheden, mede i.v.m. de toekonat van de Costerschelde (studienota;, nota C?-ó? van de afdeling rtaternuisnouding c a . van de Deltadienst, juni 1967.
J.
Ir. P. ijantema, Ir. f. v.d. Burgh en W.A.A. van Eyden, '•De Waterhuishouding van zuidwestelijk Nederland", nota OU-68 van de afdeling Waterhuishouding c a . van de Deltadienst, maart 1963.
k.
"De Waterhuishouding van Nederland", nota samengesteld door de Rijkswaterstaat, Staatsuitgeverij, '3-Gravenhage, 1963.
5.
*.A.A, van Syden, "Het verloop van het chloridegehalte o? bet Zeeuwse Keer, t.p.v. h«t inlaatpunt van een ten oosten van öt. Philipsland geprojecteerd 6paarbekkenft, nota 10-69 van de afdeling Waterhuishouding c a . van de Deltaditnat, juli 1969.
6.
Ir, F, Langeweg en W.A.A, van Eyden, "2e waterbeheersing van het noordelijk deltabekken in de toestand: DelUplaa, Stadium I, Fase 1 Cl970-'7*0", gemeenschappelijke nota van ae afdeling Waterhuishouding en de Waterloopkundige afdeling van de Deltadienst, nr. 1^-70 / «70-126, juli
7.
Ir. F, Langeweg, "De bepaling van de hydraulische randvoorwaarden t.b.v. de ditnensio-
-53-
aering van de inlaatsluie in de Vollcerakdan", nota 170.072 van de Waterloopkundige afdeling ran de Deltadienst, April 1970. Dr. H.C. Redeite, "Hydro-biologie van Nederland", C.V. Uitgeverij v/h C. de Boer Jr,, Amsterdam,
•i-
Vt
' Verlagingen van de «tórwvloedötaQcïen op bekken bij een aflaat van opperwater naar het suid«lijk V
^L C%
C j |
w ^ J J L ^ \ *C? J
O L J v ^^ ^L | a Ju C L t t 1v 13 «w %m -mk JQ -4
^
"•
*
"~
d
^ "
l
l
«
1
"
'
'
^•"•-A-
9 Stormvloed ala die van 1 febr, 1933 met «en H,K. te Boek van land * NAP 4 Bpv«nri;Jnafvo«r »et 2«klusa-prof lel )' Toestand: Deltaplan met open Oude Maas en open «et vrije waterspiegelt effectieve doorstroomopening ^00 resp, 31000 K - NAP; Een constant peil op het suidelijk gedeelte (Oosterechelda) v&a faet Zeeuwse Meer* hoog HAP«
Storaivloedverlagingen in c»
Effectieve opening van de Volkerak-inlaatsluie 500 roe -
Plaats Rotterdam Gpidschalxoord
1000 ro^- NAP
5 15 15
0
5
Dordrecht
* • '
fieUe voet sluis
30"
Stornvlpedstanden en
yervallen t,p,v, de Volkerak-inlaatsiuis
:.
;v^
RUK§WATER STAAT WATERLOOPKUNDIGE i , AFDEUNQ . -TT
DELTADJENST AFDEtING WATERHUJSHOUPING
©ET.
ACC.
GEC.
r'
A1
Nn
i
- .;- . ••-,:•.. -.v- ; --H-: y • v . -
+7 •~*
•
" 's' "*, - : ' . '_
#'\^f^%^
.:•:•'
6
OVERSCHR'JOING H.W. i VOLKERAK-2UID 1 9 6 9 - 1 9 7 8
5' . -:
OVERSCHR'JOING MAX. VERVAL TVOeNS MM, VQUKERAK-ZUI& 1969-1976
^ ^ t
10*
10'
%
-, , 4
•r' , ' •
;
OVERSCHR'JOiNè y|RVAt T'JDENS L.WVotKERAK^'ZOÏÖ-'
1O W
10"*
10'*
1 0
1
10"
CUMULATIEVE FREQUENTIE IN AANTAL KEREN PER JAAR
RUKSWATERSTAAT
DELTADIENST
WATERLOOPKUNDIGE AFDEtfNG WATERHUISAFDELING +t HOÜD!NG_
GËT,
GEC.
ACC.
BULAGE Nr. 4 A1 Nr. 71.414
''
/ ' * jj~:~t
•$''$%>• <: ^ ; : ^ , ; ^ ? - ; s , : ; ^ r w-v> " ; i v.-;-::v^-- *>:4*y? ^ - ' : ,-", ';-'•'-.
•
;
\$i-'Y--?WÏ*r-'??•*%•&''•-'•;&
' • - '
fabel lts Verschil in chlóridegèhalte «n dichtheï| tan het ^itét 'iNfe'"int
Aflaat via Volkerak-inlaataluis in a /e«c gemiddeld- over het getij
Drie echutsluiaon
;.•".••'
met luchtbellenschermen Cl'-gehalte geroiddeld ov»r verticaal ten zuiden van de 3 schutelulzen Dichtheidlsverschil tussen ae noord- en zuidzijde van de 3 «chuteluiaèn • Zoutbezwaar van 4e 3 echuteluizea Tabel V»
< 9*000 ng Cl/1
< 6.500 »g
< IJ
<9
50 a 90 kg Cl/seo
a 50 kg Cl/e#c
Voor het ontwerp van de 3 & grote schuteluia/de jachtsluis en de inlaatsluis maatgevende waterstanden en maximale vervallen.
Stadium I , Faae 2 (197 1 f-'?8) 1 % per 5 jaar è 2 x 10* 3 H,«; Volkerak 2uid bijbehorend maximaal verval
Stadium IX, na 1978 -I 1 % per eeuw ê l x 1O * H,W, Volkerak Noord
+570 585
Peil Zeeuwse Heer
11
-100
t
H.W. Volkerak Noord
Hax Verval
+185
Ii.f. Volkerak Zuid -'t36 bijbehorend maximaal verval 371 L.*. Volkërak Noord
••
-65
255i
I*.W. Volkerak Jloord P e i l Zeeuwse Keer reep.J '-:•'=. .'
y
Hax. Verval
250*
^
+50 %
. * ; •
*) , Dese pverschri|dipig6i»aarde heeft alleen/Vetrekid^jB" «ÏP,de H.f.- V >jj%.| êténden ten «oorden van de V^lkerakdam"en niet op de combinatie »»t" p e i j ' op het Zeem*«se ^e^r en di^s ook niet 0] 11
' ''"X'
.
n
) Peil Zeeuwse Meer: in de zomer iets boven en in de winter iets beneden in de zomer tawelijk zelden dalend tot - 70, Waterstanden in cm £ KAP en vervallen in £m
RJKSWATERSTAAT
DELTADIENST
WATERLOOPKUNDIGE AFDELING v
AFDELING WATERHUISHOUDING
4. ^
^••^A;^m,m^
t
GET.
GEC.
ACC.
B'JLAGE Nn.3 A1
-
•
•
•
:
• • **
•••<&
IA 00
•;,,&?• •-• •>, i ' i
if\
«o ir\ co
ir»
UN tA co ^O
\o
tr\ ir* oo oo H
\1\ VS
os co
«o oö
IA
a
u n IA
IA O
SS
IA
O
IA O »A »A
00 00 VO GO CO ^* C** f*"^ C^« fA
H
Ü
IA
IA
oo
tA
KMA
IA •-V
IAO J00
*0
»A IA KA
(-1 lA
IA
tA tA
IA
a
8 H
aa
lA
tA
lA
IA
OO OW K\IA
I •
Qlf\ IA tAJA A rA A nj ÏA
3
IA tt
Q IA
IA
IA
M
m
(A «O
IA
H IA
tA 00
IA 00
8
S
H
V\ VS
Q
tA
Q
tAÖ »A
?Q co'r
IA
co co IA tA
Q M
I A »A IN H
IA
lf\
O W
8
IA
O
fr\ ^v
S
K\ Q*m n \ <^ C^ ^\ C^ f^
IA
IA
lAlA
tA
\0
S0 fA vO
IA
IA fA tA H
lA JA lA lA fA lA tf\ tA IA IA»A H H H *H
tA ITS O tA O^ vA d O^
3
I I
»A
ON
I
S3I §3 :
H O
IA
tAtA
•A IA O »A
IA
IA •#
•
.
3
-
o
.4
iH
rt
>• • H
« Ö O
O, «3 •
•»"»
Is « «>
DELTADIENST
WATERLOOPKUNDIGE AFDELING
AFOEUINÖ WATERHUISHOUDING
• X
H P, UJ
GET.
6
Cl
*
^
GEC.
H
i
1 «I
•
«
4
RUKSWATERSTAAT _L
^1 VO
H
«
8 -H «J
IA IA lA IA
1AQ
H
H • 33
IA
VO
•ri
5
8
00 QO
&SB H
O H
öo -4" 0^ O
tA
a
tA O tA ffv H O
Q \U
Q
8 g S
tA
8
I 0
u
ft
ACC.
•H Ö
J5
m o
BULAGE Nr.a A1
ö
v^f3^
AANRICHT IKS1S0OM2UDC 1W.AAtSt.yit >
SC HAAI 1. , '
*>• -' - •'
ïl
1
VOLKERAK - INLAATSLUIS RSTAAT STAAT WxtHM i v;
-:' ' •
PELTAO PELTAOICNST TflM •*TIIUUI&
tCHALEM t MXJ EN I 1000 n>«C
jee l a . J l A G e
••.12
';' 'Hydrologisch Afvoer ea chloriïegehaïte . Bovenrijn te Lobith
Definiëring vaa de' 3 jaartypea gemiddeld / jaar
per maand en het 01'^gehalte vlg, verband op bijlage 7
'fedro-»«teorblo«tecS^ \ ' Neerslag ta verda»p:i»g ',/, in au i dw e at Ned erl mftèl'' ];'' '$*, : gemiddeld „over de > ;I. , periode 1955 t/m 1 9 ^ U •
• •
'
-
,
'
•
-
•"'
nat jaar
10 #-overeehrijdingswaarde per inaand *n het Cl'-gehalte vlg. verband op bijlage 7
gemiddeld over de periode 1955 t/m 19&6 (ongunatige aanname)
droog jaar
ala in bet droge jaar 1959 en het Cl'-gehalte vlg, verband op bijlage 7
ale in het droge jaar 1959
'v
'.
1; , "'.••' ; ^
Chloridegehalte Bovenrijn
Afvoer Bovenrijn te Lobith in a/see
in mg Cl'/l
Maand
Genu
Kat
Droog
jan.
2300
4950
febr.
2200
mrt
Gem.
Nat
3806
148
84
102-/"
4740
2015
153
86
163
2210
4560
1934
152
94
182 ,
apr«
2140
3800
1724
156 .
102
182 ,t
mei
2010
5010
1828
163
121
175
juni
2090
2900
1518
159
124
juli
2050
30Q0
1628
161
121
190
aug,
1825
2725
1276
175
Ï30
225
eept.
1630
£570
S£0
190
136
okt.
1460
2625 "
• 205
134
nov.
1575
3510
194
108
dec.
; 1850
173
10Q
169
1X2
Gera,
3497
882
1600
t
Droog
x
';'•".'j
M •M
-
:
212
•
RUKSWATERSTAAT WATERLOOPKUNDIGE AFDELING
DELTADIENST ,
-i. AFDËUNG . WATERHUISHOUDING
GET.
GEC.
ACC.
B'JLAGE Nn 9 A1 N n • ,-
,;
OVERZICHT NOORDELUK EN ZU1DELUK DELTABEKKEN *? EN VAK- INDELING ZUIDELUK DELTABEKKEN X .RIJKSWATERSTAAT,
DELTADIENST AFDELIHS
C u » CHLORIOEGEHALTE VAN HET GELOOSDE WATER IN m g / l
vu —
36
0>
rt
mï m
11 11
"'"]"
-fff'
'• ;:
- - . ' * ' ''"é?*'';.^ ,'•*?'••. -V'''-' .'[•'.•'ü'''-*® •••'-'*• i'ife|fe-fcfedïf
;„ -*'-;• -.'
*• • • : ' 4 o o o -
#-*^!/ipa^|^ v
^^ *
AFVOEg I
CHLORiDEGEHALTEN OP HET NOORDELUK DELTABEKKEN BESTAANDE TOESTAND {1969 ) EN DELTAPLAN. STADtUM I . FASE 1 CNL.P. - ' 7 0 ) R'JKSWATERSTAAT WATERLOOPKUNDIGE , ' ; - ~ AFDELING , '- ''•
DELTADIENST -
AFDELING
G6J
• •••••••••
BOyeHR-4N TE NIEUWE MAAS.V. BHIENENOOROaHU©
• — — — IDEM 1 8 6 3 - 6 5 . ( t u t 3 3 5 ) . OEW. OVEfi GET'J. BESTAANDE TOESTAND
NIÉUWE MAAS. V. BRÊENENOORDBRUG
(knir. 9 9 5 ) . OEM. OVEB GETU. 0E1-TAPLAH. W.L.R-'/O
OUDE MAAS. SPUKEN1SSS —INLAAT OUPE MAAS. SP'JKeiïJSSE: — II*LAAT
{Kjnr, lOO^l. Ckmn J0O3J. i W. STT»
, V:,';./ > 'f ^ .;V<"Ï'^';',;,'''' / •••_ .1. j-,Ö
.1 '
'O
b
* DOORLAATBREEDTE^ VOLKERAK - INLAATSLUIS 1N ^ . v a , ,:-£; ! " ;VjDREMPELOPNA^-5m) ; f "" ^ ^ » ^ t ^ - ^ O
•-' . 'O,
O
O
O
f
O
O
\%^P4(WO'
°