RFID-implantaten
een techniekfilosofische beschouwing door Almar Kok
VU/UvA Honours Programme: Philosophy of Technology
[email protected]
10 januari 2011
1
RFID-implantaten: een techniekfilosofische beschouwing Radio Frequency Identification, kortweg RFID, is een techniek voor het draadloos lokaliseren en identificeren van objecten middels radiogolven1. Hoewel de techniek teruggaat naar het gebruik in gevechtsvliegtuigen in de Tweede Wereldoorlog2, bestaat de huidige vorm van RFID sinds ongeveer dertig jaar. RFID is in de markt gezet als een innovatie op het gebied van gebruiksgemak en efficiëntie (Masters en Michael, 2006). De technologie bestaat uit kleine chips die een unieke identificatiecode uitzenden, die kan worden gedecodeerd door RFID-ontvangers3. Inmiddels worden RFID-chips toegpast in veel producten. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om postpakketten in het gehele distributieproces te volgen (zowel voor de distributeur als de klant), vee te implanteren met een chip en om kleding te beschermen tegen diefstal uit winkels, maar ook de huidige OV-chipkaart is uitgerust met een RFID-chip. Veel genoemde voordelen van RFID zijn het overbodig worden van fysiek contact tussen chip en ontvanger en het bemoeilijken van productvervalsing door het gebruik van unieke RFID-codes 4. Sinds een aantal jaren is de ontwikkeling van RFID-technologie op het punt dat, naast dieren, ook mensen op een veilige manier kunnen worden geïmplanteerd met RFID-chips, meestal in de hand of schouder (Masters en Michael, 2006). Dit gegeven heeft een wereld aan mogelijkheden geopend voor onder andere defensie, de gezondheidszorg en het dagelijks leven. (Kumar, 2008). De toepassing van RFID-implantaten zorgt regelmatig voor een verhit publiek debat. In 2004 gaf de Baja Beach Club in Rotterdam bijvoorbeeld VIP-gasten de mogelijkheid een passieve RFID-chip te implanteren. Hiermee konden zij toegang tot de club en een speciale VIP-ruimte verkrijgen, evenals drankjes afrekenen5. Omdat RFID zeer breed ingezet kan worden, tot in het lichaam van de mens aan toe, is het van belang kritisch te reflecteren op deze technologie. Dit paper richt zich daarom specifiek op het implanteren van RFID-chips in mensen, en analyseert deze ontwikkeling vanuit drie techniekfilosofische perspectieven: kritisch-theoretisch, postfenomenologisch en politiekethisch. Het doel hierbij is om vast te stellen in hoeverre deze benaderingen in staat zijn relevante maatschappelijke vragen op te werpen met betrekking tot RFID-implantaten bij mensen. Kritisch-theoretische benadering Twee belangrijke vertegenwoordigers van de kritisch-theoretische beweging zijn Herbert Marcuse en Jürgen Habermas. Marcuses typering van de inzet van technologie als een vorm van politieke dominantie (Marcuse, 1966) is toe te passen op RFID-implantaten. De ontwikkeling en toepassing van RFID-technologie is in handen van grote instituties, met name het bedrijfsleven, die deze onder het mom van technologische en menselijke vooruitgang naar believen kunnen uitbuiten voor hun eigen doeleinden. En de 'one-dimensional man' zal de invasie van deze technologie in zijn dagelijks 1 2 3 4 5
h ttp://www.raas-rfid-nu.nl/rfid- info h ttp://nl.wikipedia.org/wiki/Radio_frequency_identification h ttp://www.raas-rfid-nu.nl/rfid- info h ttp://nl.wikipedia.org/wiki/Radio_frequency_identification h ttp://www.rfidnederland.nl/index.php?link=Toepassingen/ontspanning.php
2
leven moeten accepteren, of hij zal deze zelfs toejuichen omdat hij denkt dat het zijn leven verbeterd of vergemakkelijkt en belangrijke behoeften bevredigt. Habermas zal aangeven dat technologie steeds verder onze belevingswereld binnendringt en menselijke interactie vervangt door een onmenselijke, doelrationele vorm van communicatie (Habermas, 1971). Als de ontwikkelingen van RFID doorzetten, hoef je immers niet meer met mensen te interacteren om bijvoorbeeld een bestelling af te halen of je buskaartje af te stempelen. De korte interactie tussen chip en ontvanger is voldoende voor een efficiënte uitwisseling van informatie. Dit staat in schril contrast tot de claim van voorstanders van RFID die beweren dat RFID juist 'life-enhancing' is (Masters en Michael, 2006). Een recente kritisch-theoretische beschouwing van technologie vinden we bij Andrew Feenberg. In zijn boek Questioning Technology (1999) verwijt hij niet alleen Martin Heidegger, maar ook Marcuse en Habermas een te essentialistische kijk op technologie. Feenberg wijst aan de hand van denkers als Don Ihde en Bruno Latour op het feit dat de manier waarop een technologie zich ontwikkelt onlosmakelijk verbonden is met sociale krachten en niet los gezien kan worden van zijn omgeving. Volgens Feenberg bestaat technologie uit een primary instrumentalization – de technische functies en relaties los van de context waarin hij wordt ontwikkeld – en een secondary instrumentalization – de integratie van de technologie met zijn natuurlijke, technologische en sociale omgeving. Volgens Feenberg zien de meeste theoretici en technici slechts de primary instrumentalization als de 'essentie' van technologie, terwijl ze de secondary instrumentalization over het hoofd gezien. In het geval van RFID-implantaten spelen sociale krachten een zeer belangrijke rol in de acceptatie dan wel afwijzing van dergelijke technologie. De aanwezigheid van deze krachten maakt de weg vrij voor de door Feenberg beschreven en gepropageerde democratic rationalization. Postfenomenologische benadering Fenomenologie richt zich op de beleving van de mens vanuit het eerste persoonsperspectief. Waar de gevestigde wetenschappen vooral abstracte kennis vergaren uit een derde persoonsperspectief, plaatst fenomenologie alles wat wij denken te weten over de wereld “tussen haken” en richt zich op de pure ervaring van de mens (Dusek, 2006, p.70/71). Onder andere Verbeek (2005) heeft kritiek geleverd op de fenomenologische benadering, die technologie volgens hem voornamelijk als een vorm van vervreemding benadert, terwijl ze voorbij gaat aan de conrete aanwezigheid van technologische artefacten in de dagelijkse belevingswereld van de mens. Als alternatief stelt Verbeek een postfenomenologische benadering voor, die uitgaat van de technologische artefacten zélf en hoe zij zich manifesteren in onze dagelijkse beleving. Twee verschillende interpretaties vormen de kern van een postfenomenologische analyse. De hermeneutisch-fenomenologische benadering bekijkt hoe de betekenis van een artefact zich ontwikkelt in de menselijke beleving. De existentieel-fenomenologische benadering analyseert veranderingen in de beleving van de mens van zichzelf als gevolg van het artefact. Een dergelijke benadering is zeer interessant met betrekking tot RFID-implantaten. Omdat een implantaat letterlijk vergroeit met het lichaam, gaat Heideggers term “ready-to-hand” (in: 3
Verbeek, 2009) wellicht niet ver genoeg meer en moet men eerder spreken van “ready-in-hand”. Het is nagenoeg onmogelijk om het artefact nog los van de mens zelf te kunnen zien. Vanuit hermeneutisch-fenomenologisch standpunt verandert een RFID-chip van een uitwendig gebruiksmiddel tot een extensie van het menselijk lichaam zelf. Daarmee verweven is de existentieel-fenomenologische benadering, waarin de met een RFID-chip geïmplanteerde mens zichzelf in eerste instantie als een soort mens-machine zal zien: een verbeterde of 'ge-upgrade' mens. Maar na verloop van tijd zal de RFID-chip uit het bewustzijn verdwijnen en is de technologie volledig in de mens opgegaan. De RFID-chip definieert nu mede het begrip 'mens'. RFID-implantaten blijken ook een sterke technological intentionality te hebben; ze roepen als vanzelf talloze mogelijke toepassingen en gedragingen (scripts) op bij gebruikers. In zijn boek RFID Toys (Graafstra, 2006) beschrijft Amal Graafstra hoe hij onder andere zijn autoportieren en de voordeur van zijn huis opent door middel van een in zijn hand geïmplanteerde RFID-chip. Daarnaast beschrijft hij hoe hij werkt aan nieuwe toepassingen van zijn implantaat door verschillende apparaten te verbinden met RFID-ontvangers. Een dergelijk geval kan als concreet bewijs worden gezien voor de aanwezigheid van Feenbergs democratic rationalization, waarin gebruikers de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van een technologie kunnen beïnvloeden (Feenberg, 1999). Politiek-ethische benadering RFID-implantaten roepen in het maatschappelijk debat direct vragen op met betrekking tot de risico's ervan, met name op het gebied van privacy (Lockton en Rosenberg, 2005; Langheinrich, 2007) en gezondheid (Ashar en Ferriter, 2007). Anthony Giddens (1991) beschrijft de preoccupatie van de moderne samenleving met 'risk-management'. Het idee dat risico's nauwkeurig te berekenen en te beheersen zijn viert volgens hem hoogtij. Dit gebeurt tegen de achtergrond van een enorme toename aan technologieën die allemaal zo'n analyse behoeven, terwijl er steeds minder autoriteiten bestaan die de benodigde expertise hebben om deze analyse te maken. Deze ontwikkeling heeft in mijn ogen twee kanten. Aan de ene kant zorgt het ontbreken van een doorslaggevende autoriteit ervoor dat niemand in staat is de risico's van nieuwe technologieën in te schatten, met mogelijk nadelige gevolgen. Aan de andere kant is het juist ook een factor die democratic rationalization mogelijk maakt. Juist omdat er geen dominerende partij is, kunnen zowel voor- als tegenstanders allebei autoriteit uitoefenen. Een zoektocht op internet naar RFIDimplantaten leverde dan ook meningen uit beide kampen op. Een enhousiaste gebruiker postte: “Now that im 18 I decided to go for it. I got a 2x12 mm RFID chip implanted in my left hand. (…) I can't wait to see what I come up with to do with it”. 6 Daar tegenover staan bijvoorbeeld ideologisch geladen reacties als “DO NOT ACCEPT THIS CHIP! IT IS SATAN'S "MARK OF THE
6
http://www.computerforum.com/171244-just-got-rf id-implant.h tml
4
BEAST". IF YOU ACCEPT THIS CHIP, YOU WILL BURN IN SATAN'S ETERNAL HELL!”. 7 8 Een ander fenomeen dat Giddens beschrijft is dat de grens tussen vrijwillige en geïnstitutionaliseerde acceptatie van risico's vervaagt. Ook dit idee wordt duidelijk met betrekking tot RFID-implantaten: in dit stadium van ontwikkeling lijkt de keuze nog volledig vrijwillig – en de acceptatie is dan ook zeer beperkt. Maar als RFID-implantaten onder druk van het bedrijfsleven en de overheid steeds meer toepassingen krijgen in allerlei facetten van het leven, is het maar de vraag of iemand een RFID-chip nog vrijwillig kan afwijzen of accepteren. Hier verschijnen de noties van Marcuse en Habermas weer ten tonele. De ontwikkeling van RFID-implantaten illustreert duidelijk hoe een technologie zich 'probeert te verspreiden' naar alle domeinen van het leven, maar hierbij op verzet stuit van de beoogde gebruikers zodra de technologie 'te dichtbij' komt. Een politiek-ethische beschouwing van RFID-implantaten maakt in ieder geval duidelijk dat deze technologie nieuwe risico's oproept waartegenover de burger min of meer gedwongen wordt stelling te nemen. Conclusie De verbinding tussen de verschillende techniekfilosofische benaderingen en RFID-implantaten blijkt moeiteloos gelegd te kunnen worden. Elke benadering kan deze technologische ontwikkeling vanuit een ander perspectief bekijken en ze blijken allen relevante en vruchtbare vragen op te roepen. Vanuit theoretisch-kritisch perspectief roept het RFID-implantaat twijfels op over de dominantie van grote instituties die deze technologie ontwikkelen en de middelen hebben om hierover macht uit te oefenen. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat deze technologie in zijn uitwerking wordt gestuurd en gevormd door verschillende sociale krachten. Vanuit postfenomenologisch perspectief zijn RFID-implantaten interessant, omdat ze in potentie zowel fysiek als psychologisch met de mens zullen versmelten. De politiek-ethische benadering, tenslotte, brengt problemen aan het licht met betrekking tot risico's op het gebied van privacy, gezondheid en vrije wil. Tevens laat ze zien dat de technologie botst met onder andere ideologische overtuigingen. Omdat de verschillende techniekfilosofische benaderingen ook nog eens overlap vertonen in het beantwoorden van de vragen die zij oproepen, lijkt een brede filosofische reflectie op RFIDimplantaten essentieel voor een maatschappelijk verantwoorde ontwikkeling van deze technologie.
7 http://blog.makezine.com/archive/2005/04/interview_with _rf id_ impla.h tml 8 In de sectie Openbaringen van de Bijbel staa t een verh andeling over “The mark of the Devil”. Dit teken zou iedereen ontvangen in de rechterh and of op het voorhoofd ( http://www.av1611.org/666/biochip.html). Op internet bestaan vele discussies over de vraag of het RFID-implanta a t inderdaad “the sign of the beast” is.
5
Bronvermelding Ashar, B.S. & Ferriter, A. (2007). Radiofrequency Identification Technology in Health Care – Benefits and Potential Risks. JAMA 298(19). Dusek, V. (2005). Philosophy of technology – an introduction. Malden, MA: Blackwell Publishing. Giddens, A. (1991). Fate, risk and security. In: Modernity and Self-identity, Stanford, Stanford University Press. Feenberg, A. (1999). Questioning Technology. London: Routledge. Graafstra, A. (2006). RFID Toys: Cool Projects for Home, Office, and Entertainment. Indianapolis : Wiley Publishing, Inc. Habermas, J. (1971). Toward a rational society – student protest, science and politics. Boston: Beacon Press. Kumar, V. (2008) Implantable RFID Chips: Security versus Ethics. In: Fischer-Huebner, S., Duquenoy, P., Zuccato, A. & Martucci, L. (Eds.) IFIP International Federation for Information Processing volume 262: The Future of Identity in the Information Society, pp. 151-157. Boston: Springer. Langheinrich, M. (2007). RFID and Privacy. In: Petković, M. & Jonker, W. (Eds.) Security, Privacy, and Trust in Modern Data Management. Berlin: Springer. Lockton, L. & Rosenberg, R.S. (2005). RFID: The next serious threat to privacy. Ethics and Information Technology 7; pp.221–231. Marcuse, H. (1966). One-dimensional man – studies in the ideology of advanced industrial society. Boston: Beacon Press. Masters, A & Michael, K. (2007). Lend me your arms: The use and implications of humancentric RFID. Electronic Commerce Research and Applications 6: pp.29–39. Verbeek, P. P. (2005). Postphenomenology. In: Verbeek, P. P. What things do. Pennsylvania: State University Press. Verbeek, P. P. & Vermaas, P.E. (2009). Technological artifacts. In: Olsen, J.K.B., Pedersen, S.A. & Hendricks, V.F. (Eds.). A Companion to the Philosophy of Technology. Malden, MA: Blackwell Publishing.
6