Tilburg University
Review of the book Strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen Groenhuijsen, Marc Published in: Nederlands Juristenblad
Publication date: 1993 Link to publication
Citation for published version (APA): Groenhuijsen, M. S. (1993). Review of the book Strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen: Een onderzoek naar de grenzen van het strafrecht, M. Rutgers, 1992. Nederlands Juristenblad, 68(18), 642-644.
General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright, please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Download date: 08. feb. 2016
Marianne Ru tgers, Strafbaarstelling van voorbereid ingshand elingen, diss. Leid en, Arnhem 1992, 373 pp., f. 64,-. 1. Het boek w ord t geopend met een u itvoerig citaat, d at d e auteu r als motto heeft ged iend bij het schrijven van d eze dissertatie. In d e aangehaald e passage w ord t zow el gew aarschu w d tegen te grote als tegen te kleine pretenties bij het bew erken van d e oervragen van het strafrecht. Volledige originaliteit is onbereikbaar, maar d at is nog geen red en voor het fatalistische d enkbeeld dat d e eigen bijd rage niets anders kan zijn dan een herhaling van w at and eren al eerd er hebben gezegd. Conclu sie: "... w ie Dichter u nd Denker nicht au fhören w erd en, ü ber d ie Liebe zu singen od er ü ber d en Tod nachzusinnen, so kann sich der Strafju rist nicht d er Au fgabe entziehen, über d ie Urprobleme seines Faches, ü ber Verbrechen und Strafe, immer von neu em nach zu d enken." In d it perspectief bespreekt mw . Ru tgers de strafbaarstelling van voorbereid ingshand elingen. Zij stelt vast d at d it fenomeen zich in toenemend e mate voord oet. In het w etboek van strafrecht van 1886 kw amen slechts enkele delictsomschrijvingen voor die betrekking hebben op voorbereid ingshand elingen, m.n. ter zake van misd rijven tegen d e veiligheid van de staat en op het terrein van de valsheid sd elicten (voorbeeld: het voorhand en hebben van voorw erpen w aarvan d e d ad er w eet d at zij bestemd zijn tot het namaken van bankbiljetten). Maar later is de strafrechtelijke aansprakelijkheid steed s vaker naar het voorterrein van de u itvoeringshand elingen verschoven. Schrijfster noemt d e invoering van art. 134bis Sr (mislu kte u itlokking c.a.) in 1924 en w ijst op verd ere uitbreid ingen kort na d e beid e w ereld oorlogen (p. 100, 189, 193; o.a. d e Wet bescherming staatsgeheimen, d e Wet oorlogsstrafrecht, maar ook allerlei aanvu llingen van het Wetboek van Strafrecht). In de afgelopen decennia is d aar nog een schepje bovenop ged aan. De samenleving w erd geconfronteerd met gew eld dad ige politieke acties (vliegtu igkapingen, gijzelingen, later d e RaRa-activisten), met een omvangrijke en lu cratieve drugshand el, met systematisch gepland e en u itgevoerd e overvallen op banken en w aard etransporten en met and ere symptomen van georganiseerd e misd aad . Daarop w erd gereageerd met nieu w e strafbaarstellingen in het voorveld van d e ged ragingen d ie in d e bestaand e w etgeving een plaats hebben. H et bekendste voorbeeld hiervan is art. 10a Opiumw et; het meest recente en verstrekkend e exemplaar is te vind en in het w etsontw erp inzake algemene strafbaarstelling van voorbereid ingshand elingen (22268) van 16 september 1991, d at thans bij het parlement aanhangig is. Deze ontw ikkelingen zijn zorgelijk, ald us Mw . Rutgers, omd at het risico d reigt dat d e ind ivid uele vrijheid van bu rgers eenzijd ig ond ergeschikt w ord t
gemaakt aan het belang van een slagvaard ige bestrijd ing van d e criminaliteit. Erger d an d at: het meest klemmend e probleem is d at d it type hervormingen w ord t ingevoerd zond er dat een principiële d iscu ssie op politiek of maatschappelijk niveau w ord t gevoerd over d e grenzen van het strafrecht (p. 314). De stud ie van Mw . Ru tgers beoogt in deze leemte te voorzien. 2. Een voorbereid ingshand eling w ord t ged efinieerd als 'een hand eling d ie w ord t verricht met d e intentie om een bepaald delict te plegen of om aan het plegen van een bepaald d elict d eel te nemen zond er dat er reed s sprake is van een begin van u itvoering van het beoogd e d elict' (p. 18). De au teu r ond erzoekt vervolgens hoe het criminaliseren van voorbereid ingshand elingen zich verhou d t tot de leerstukken poging en deelneming (hoofd stu kken 3 en 4). Zij komt tot d e conclu sie d at er op een ongew enste en onnodige w ijze afbreu k w ord t ged aan aan d e dogmatische grenzen van d eze leerstukken. Vervolgens w orden d e thans bekend e voorbereidingsdelicten tot in d etail geanalyseerd . Eerst d e collectieve variant (hoofdstu k 5), w aarin d e samenspanning en het misd rijf van art. 140 Sr centraal staan. Daarna de ind ivid uele voorbereid ingsd elicten, met aand acht voor de misd rijven tegen de veiligheid van d e staat en d e valsheid sd elicten, inclu sief w etsontw erp 21186. Bijna ied ere paragraaf w ord t afgerond met een su bparagraaf met d e omineu ze titel 'kritiek'. Daaru it blijkt d an steed s d at Mw . Ru tgers grote bezw aren heeft tegen het strafbaar stellen van voorbereid ingshand elingen. Zij opponeert tegen het grote bereik en tegen het vage karakter van d ergelijke d elictsomschrijvingen, w aard oor niet w ord t vold aan aan het lex certa-vereiste van het legaliteitsbeginsel. Zij breekt de staf over d e preventieve fu nctie d ie deze bepalingen hebben: het doel is niet primair om veroord elingen door de rechter te verkrijgen, maar vooral om in een vroeg stad iu m d e gelegenheid te hebben om dw angmid d elen toe te passen. Ook d aard oor w ord t het gangbare strafrechtelijk systeem verstoord . En een kernbezw aar is voorts d at een verschuiving optreed t van een krenkingsstrafrecht naar een gevaarzettingsstrafrecht. Niet het aantasten van rechtsgoed eren, maar een een dreiging van zo'n aantasting is al vold oende voor strafbaarheid . Dat leid t tot het criminaliseren van volstrekt onschu ld ige hand elingen, ind ien en voorzover d ie zijn verricht met een misd ad ig oogmerk, hetgeen in essentie neerkomt op het strafbaar stellen van gedachten in plaats van hand elingen. 3. Al deze bezw aren w ord en uitgew erkt en gefu nd eerd in hoofd stu k 7, dat gaat over 'de grenzen van het strafrecht'. Je moet maar d u rven. Mw . Ru tgers neemt 'de rechtsstaatged achte' als u itgangspu nt en onderzoekt in
hoeverre d e individu ele vrijheid van d e bu rger grenzen stelt aan d e bevoegdheid van d e overheid op strafrechtelijke terrein. Er blijken vooral tw ee grenzen van belang te zijn (p. 256, 259). Ten eerste: het strafrecht richt zich op u iterlijke ged ragingen, niet op w at iemand denkt of voelt. Dat w il zeggen: su bjectieve bestand d elen als opzet en cu lpa kunnen d e aansprakelijkheid van een verd achte w el beperken, maar niet vestigen (o.a. p. 238, 270). En ten tw eed e: het strafrecht mag alleen w ord en ingezet tegen ged ragingen die schad elijk zijn voor d e gemeenschap, of d ie schad e dreigen te veroorzaken. Mw . Ru tgers komt tot d e conclusie d at het strafbaar stellen van voorbereidingshand elingen een u itd ru kking vormt van een su bjectieve opvatting over strafrecht, d ie aanknoopt bij d e innerlijke intentie van d e d ader. Daartegenover stelt zij d e objectieve opvatting, d ie vooral oog heeft voor d e d oor de d ad er verrichte u iterlijke ged raging. De strekking van het boek is om aan te tonen d at d e laatstgemelde opvatting d e voorkeur verd ient. Eigenlijk is d it nog te zw ak uitged ru kt: d e id eeënstrijd op d it vlak w ord t gepresenteerd als een confrontatie van 'Goed ' en 'Kw aad '. De held en in d it verhaal bestrijden d e subjectieve opvatting en voorkomen zo een herleving van d e denkbeeld en u it het au toritaire strafrecht u it de jaren 1933-1945 (vgl. o.a. p. 274). 4. Deze visie is w einig verrassend . Veel au teurs zijn Mw . Rutgers voorgegaan op dit pad (ik d enk aan schrijvers als Mols, de Roos, Haentjes, d e Jong, en vooral ook aan een nog steed s opvallend actu ele monografie van N. Keijzer) en de aangevoerd e argumenten zijn d an ook niet nieu w . Niet nieu w , maar d at zegt w einig. Dit proefschrift bied t namelijk een aanzienlijk betere uitw erking van d e d esbetreffend e d enkbeeld en d an tot nu toe in ons taalgebied voorhanden w as. Mw . Rutgers heeft een scherp oog voor dogmatische d etails, d ie op een consequ ente w ijze w ord en bered eneerd (zo mond en de opmerkingen over poging tot d eelneming en deelneming aan poging, vooral in samengestelde varianten en gecombineerd met zelfstandige voorbereid ingsd elicten, af en toe u it in onvervalste hersengymnastiek - schrijfster beschikt d an over een goed e mentale cond itie). Het proefschrift is een gave d emonstratie van d egelijk vakmanschap. De beschou w ing over art. 140 Sr (over de d eelneming aan een organisatie d ie tot oogmerk heeft het plegen van misd rijven), w aarin beheersing van d e ju rid ische techniek gepaard gaat aan gevoel voor precaire toepassingsvraagstu kken, vormt d aarvan een goed voorbeeld . De schijfster maakt bovend ien op een interessante w ijze gebru ik van d e binnen- en bu itenland se bronnen. Zij presenteert haar stu die niet als een rechtsvergelijkend ond erzoek, maar maakt op een ru stige en vruchtbare manier gebru ik van ervaringen en inzichten d ie over d e land sgrens zijn ontw ikkeld . H et is d u s een goed boek. De toegevoegd e w aard e ervan is
dat het de tot d u sverre sterkste verd ed iging bevat van een standpu nt w aarin frontale kritiek w ord t geleverd op d e hu id ige tendens in d e richting van een u itbreid ing van d e strafbaarheid van voorbereidingshand elingen. 5. Een and ere vraag is of het ingenomen stand pu nt ook overtuigend is. Naar mijn bescheid en mening is d at niet het geval. Ju ist het zò consequent d oord enken en extrapoleren van d e visie van d e strafw etgever van 1886 - w ant d aar komt d e exercitie van Ru tgers op neer - toont tegelijk de eenzijdigheid en d e beperkingen van d ie benad ering. Ik w ijs op enkele van d e pu nten w aarover men w ezenlijk met d e schrijfster van mening kan verschillen. - In het boek w ordt regelmatig kritiek geleverd op het 'ru ime' en 'vage' karakter van strafbepalingen terzake van voorbereidingshand elingen. Pogingen van d e w etgever om d it eu vel te verhelpen of te vermind eren door extra d elictsbestandd elen toe te voegen w orden bestempeld tot 'lapmid d elen' d ie niet kunnen verhelpen d at alle eerder opgesomd e bezw aren 'onverkort van toepassing blijven' (p. 297). Deze kritiek verond erstelt kennelijk een soort absolu te maatstaf aan d e hand w aarvan kan w ord en bepaald w elk niveau van precisie moet w ord en bereikt alvorens een strafbepaling vold oet aan het lex certa-vereiste. Bij mijn w eten is zo'n hard e toetssteen echter niet beschikbaar. Dit pu nt klemt te meer w anneer d e voorbereid ingsd elicten w ord en vergeleken met and ere artikelen u it het materiële strafrecht. Ik volsta even met de omschrijving van 'd ood d oor schu ld' in art. 307 Sr te noemen. Natu urlijk kunnen d e voorbereid ingsd elicten niet w ord en gerechtvaard igd d oor te verw ijzen naar bepalingen w aarop w ellicht eveneens zw are kritiek mogelijk is, maar het argu ment van d e vaagheid zou aan kracht ku nnen (en moeten) w innen d oor d e klemmend heid van d at probleem ju ist in d e gew raakte sector aan te tonen. - Dit leid t tot een tw eed e pu nt, d at eveneens beru st op de ond erlinge verhou ding tussen verschillend e d elictsomschrijvingen. Hiervòòr heb ik de d efinitie geciteerd d ie Ru tgers aanhou d t voor voorbereid ingshand elingen. Zo'n omschrijving is evenw el ged oemd tot tal van problemen te leiden. Door d e definitie w ord t principieel te w einig ond erkend d at het spreken over voorbereid ingshand elingen niet alleen contextgebonden is, maar plaatsheeft in een steeds w isselend e context. Een voorbeeld . Wanneer iemand een ruit ingooit, pleegt hij het delict vernieling. Als hij d at doet teneind e iets u it een huis te stelen, is het een poging tot diefstal met braak. Ind ien d e gew orpen steen zijn d oel mist, is het dan een uitvoeringshand eling terzake d e vernieling of een voorbereid ingshand eling terzake van d e d iefstal met braak? De vraagstelling w ord t snel ingew ikkeld er d oor w at te schu iven met strafbare en niet
strafbare varianten in zow el het voorveld als in d atgene w at een mogelijk vervolg daarop zou kunnen zijn. H et voorhand en hebben van een vuu rw apen om een and er mee te vermoord en is strafbaar (ik zie u iteraard steed s af van allerlei bijkomend e d elictsbestand delen), en is op d ezelfd e w ijze te reconstrueren als het voorbeeld van de d iefstal met braak. Maar hoe te oord elen over het voeren van gesprekken? H et voeren van een gesprek - dit is: het uitw isselen van ged achten - is d oorgaans niet strafbaar. Vanu it d it vertrekpunt opponeert Ru tgers tegen collectieve voorbereid ingsd elicten (b.v. samenspanning tegen d e regering) w aarvoor niet méér is vereist dan een gesprek tu ssen tw ee mensen, omd at zu lks tot gevolg zou hebben d at d an d e innerlijke ged achte of intentie meer d e grond voor aansprakelijkheid zou zijn d an d e u iterlijke ged raging (zie o.a. p. 292, 299). Ik verschil van mening. De kw estie is namelijk ook in and ere delen van het strafrecht veelal afhankelijk van d e inhou d van d ie gesprekken. Denk aan d elictsomschrijvingen terzake van beled iging, denk aan strafbare vormen van d iscriminatie, maar ook aan d e poging tot oplichting door het aannemen van een valse hoed anigheid . Ik kan dan ook niet meegaan met d e stelling van Ru tgers d at het enkele feit dat het voeren van gesprekken ond er het bereik van art. 10a Opiu mw et valt, tot gevolg zou hebben d at d e innerlijke intentie van de d ad er en niet d e uiterlijke ged raging het u itgangspunt w ord t voor strafrechtelijke aansprakelijkheid (p.301). Ik heb de ind ru k d at Rutgers hier - en eld ers in het boek - d e voorbereid ingshand elingen te zeer als een aparte categorie beziet; als een groep van handelingen d ie een eigen w ezenskenmerk hebben w aarin ze intrinsiek verschillen van een and ere groep, d e uitvoeringshand elingen (filosofisch geschoold e lezers zoud en w aarschijnlijk zeggen d at het begrip voorbereid ingshandeling in d eze stu d ie w ord t gehyposthaseerd of zelfs geontologiseerd ). And ere, contextu ele factoren spelen echter een grote rol bij d e ju rid ische d u id ing van bepaald e verrichtingen. Deze complicatie is moeilijk in enkele zinnen te formu leren, maar komt in d e kern neer op d e vraag of een bepaald e ged raging het karakter van voorbereid ingshand eling (resp. uitvoeringshand eling) kan verkrijgen of verliezen door d e min of meer contingente omstand igheid d at een w aarschijnlijke of d enkbare kw alijke vervolghandeling al d an niet zelfstand ig strafbaar is gesteld . Dit probleem manifesteert zich vooral rechtstreeks in relatie tot bepaald e categorieën gevaarzettingsd elicten. Het economisch strafrecht bied t aantrekkelijke voorbeeld en op dit pu nt. Mag d e w etgever w el verbied en om bepaald e antibiotica, hormoonpreparaten e.d . aanw ezig te hebben in ru imten w elke behoren tot bed rijven d ie d e veeteelt, de vee- of plu imfokkerij u itoefenen, nu het evid ent is dat niet d e aanw ezigheid , maar het gebruik van d ie stoffen maatschappelijk nadelig is? Ru tgers noemt een soortgelijke bepaling ('een niet geheel onproblematische
categorie’, p. 315, 316), maar komt niet toe aan een systematische beoord eling van d eze verschijnselen. Dat is op zichzelf begrijpelijk, o.a. als een gevolg van haar keu ze om het bijzond ere strafrecht en het gemeentelijke strafrecht niet te behand elen (p. 15, 18, 22). Maar het is ook belastend , w ant het maakt d e beperkingen zichtbaar d ie zijn verbond en aan het perspectief van d e ontw erpers van het w etboek van strafrecht van 1886. - Het feit dat Mw . Ru tgers haar u itgangspu nt zoekt in de d ogmatiek van het eind van de vorige eeu w , heeft ook consequ enties voor d e gehanteerd e w oord en. Red enerend op het snijvlak van strafbare poging en voorbereid ingshand elingen, w ijst zij herhaald elijk op d e mogelijkheid dat personen met een misd adige gezind heid vòòr een d efinitieve uitvoering van hu n snode plannen tot inkeer ku nnen komen (o.a. p. 262, 286, 312). Een d ergelijke formu lering paste goed in d e met moralistische taal d oorspekte d iscu ssie die d estijd s w erd gevoerd tussen aanhangers van d e klassieke en d e mod erne richting in het strafrecht, maar is nu toch w el w at ged ateerd . Als w e d e hu id ige criminaliteit in ogenschou w nemen, zu llen namelijk d oorgaans heel w at prozaïscher bew eegred enen beslissend zijn om te beslu iten al dan niet tot 'vrijw illige' teru gtred over te gaan. 6. De omstandigheid d at ik het d oor Mw . Ru tgers ingenomen standpu nt niet steed s kan d elen, doet geen afbreu k aan mijn grote w aard ering voor het boek. Integend eel. Haar held ere betoogtrant maakt d u id elijk w aar d e knelpu nten zitten d ie ied ereen moet oplossen die zich met deze materie bezighou d t. En: d eze knelpu nten behoren tot d e breed ste en d e moeilijkste vragen op het vakgebied, zod at het niet verw ond erlijk is d at hier geen in alle opzichten bevredigend e oplossing is gepresenteerd . Bovend ien zijn in d eze korte recensie nog lang niet alle aantrekkelijke kanten van het boek belicht. Ik w ijs op d e interessante vergelijkingen d ie telkenmale w orden gemaakt tu ssen d e samenspanning enerzijd s en d e voorbereid ingshand elingen and erzijd s. Ook komt goed uit d e verf w elke crimineel-politieke d ilemma's op d it terrein bestaan. Zo opponeren diverse schrijvers tegen d e strafbaarstelling van voorbereid ingshand elingen met het argu ment dat eerst d e mogelijkhed en van b.v. art. 140 Sr u itpu ttend moeten w ord en verkend , maar tegelijkertijd bestaan er ju ist grote bezw aren tegen d e extensieve toepassing van d eze toch al zo royale d elictsomschrijving. Kortom: d an d reigt een keu ze tu ssen d e kogel of d e strop. Tenslotte d enk ik d at Mw . Ru tgers er in is geslaagd om overtuigend u iteen te zetten dat het grootste gevaar van een te vergaand e criminalisering van voorbereid ingshand elingen gelegen is in d e procesrechtelijke sfeer. Het risico van een preventief strafrecht, met d e kans op een w illekeu rige en moeilijk te controleren toepassing van
dw angmid d elen, staat ind erdaad haaks op de ideeën d ie w e d oorgaans met het begrip rechtsstaat associëren.
M.S. Groenhu ijsen