Financieel risicogedrag bij jongeren Resultaten van een survey-onderzoek bij leerlingen uit de derde graad secundair onderwijs.
Rapport
Ilse Cornelis en Bérénice Storms
Inhoudstafel
1.
Introductie
23
2.
Methode
25
3.
Beschrijving steekproef
26
3.1.
26
4.
5.
Deelnemende scholen
Beschrijving gezinssituatie
29
4.1.
Ouders al dan niet samenwonend
29
4.2.
Broer en zussen
30
4.3.
Nationaliteit
31
Economische situatie gezin
33
5.1.
Eigen huis of huurwoning als indicator van financiële thuissituatie 33 5.1.1. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van gezinssituatie 33 5.1.2. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van afkomst 34 5.1.3. Eigen huis of woning – verschillen tussen onderwijstype 34
5.2. Subjectieve inschatting van welvaart 5.2.1. Subjectieve welvaart en eigen woning/huurwoning 5.2.2. Subjectieve welvaart en gezinssituatie 5.2.3. Subjectieve welvaart en afkomst 5.2.4. Subjectieve welvaart en onderwijstype
34 35 35 35 36
5.3. Arbeidssituatie ouders als proxy voor inkomen ouders 5.3.1. Inkomen en subjectieve ervaring van welvaart 5.3.2. Inkomen volgens huisvestingsituatie 5.3.3. Inkomen volgens gezinssituatie 5.3.4. Inkomen volgens afkomst 5.3.5. Inkomen en onderwijstype
36 38 39 39 39 39
5.4. Schulden ouders 5.4.1. Schulden en inkomen 5.4.2. Schulden en subjectief ervaren welvaart 5.4.3. Schulden en woonsituatie 5.4.4. Schulden en gezinssituatie 5.4.5. Schulden en afkomst 5.4.6. Schulden en onderwijstype
40 41 41 41 41 41 41
׀i׀
5.5. 6.
7.
Samenvatting indicatoren
Achtergrond jongeren : levensstijl
43
6.1. Uitgaan 6.1.1. Uitgaan en geslacht 6.1.2. Uitgaan en studiejaar 6.1.3. Uitgaan en onderwijstype 6.1.4. Uitgaan en gezinstype 6.1.5. Uitgaan en afkomst 6.1.6. Uitgaan en financiële achtergrond gezin 6.1.7. Uitgaan- multivariate analyses
43 44 44 45 45 45 45 45
6.2. Middelengebruik 6.2.1. Roken 6.2.2. Cannabis of xtc gebruik
46 46 49
Economische bronnen van de jongeren zelf
54
7.1. Zakgeld 7.1.1. Zakgeld 7.1.2. Zakgeld 7.1.3. Zakgeld 7.1.4. Zakgeld 7.1.5. Zakgeld 7.1.6. Zakgeld 7.1.7. Zakgeld 7.2.
54 en geslacht 57 en studiejaar 59 en onderwijstype 60 en gezinssituatie 62 en afkomst 63 en financiële situatie gezin 64 en achtergrondkenmerken- multivariate analyse 65
Klusjes
66
7.3. Vakantiewerk en weekendwerk 7.3.1. Werken en geslacht 7.3.2. Werken en studiejaar 7.3.3. Werken en onderwijstype 7.3.4. Werken en gezinssituatie 7.3.5. Werken en afkomst 7.3.6. Werken en financiële situatie gezin 7.3.7. Werken – multivariate analyses
68 71 72 73 75 77 78 78
7.4.
Totale inkomsten per jaar
79
7.5.
Bankprodukten
79
7.6. Sparen 7.6.1. Spaargeld aanspreken en geslacht 7.6.2. Spaargeld aanspreken en studiejaar 7.6.3. Spaargeld aanspreken en onderwijstype
׀ii ׀
42
80 81 82 82
7.6.4. 7.6.5. 7.6.6. 7.6.7. 8.
9.
Spaargeld aanspreken Spaargeld aanspreken Spaargeld aanspreken Spaargeld aanspreken
en gezinstype en afkomst en financiële achtergrond gezin –multivariate analyse
Uitgaven
82 83 83 83 85
8.1.
Wie betaalt wat?
85
8.2.
Hoeveel wordt er uitgegeven aan de diverse uitgavencategorieën? 86
8.3. Inkomen versus uitgaven 8.3.1. Uitgaven in balans- geslacht 8.3.2. Uitgaven in balans- studiejaar 8.3.3. Uitgaven in balans- onderwijstype 8.3.4. Uitgaven in balans- gezinssituatie 8.3.5. Uitgaven in balans- afkomst 8.3.6. Uitgaven in balans- financiële achtergrond gezin 8.3.7. Uitgaven in balans - multivariate analyse
89 89 90 90 90 90 90 90
Financiële kennis
92
9.1. Financiële kennistoets 9.1.1. Kennistest – geslacht 9.1.2. Kennistest – studiejaar 9.1.3. Kennistest – onderwijstype 9.1.4. Kennistest – gezinssituatie 9.1.5. Kennistest – afkomst 9.1.6. Kennistest – financiële achtergrond gezin
92 94 95 95 95 95 95
9.2. Kennis van prijzen en loonverwachting 96 9.2.1. Kennis van prijzen en loonverwachting- geslacht 98 9.2.2. Kennis van prijzen en loonverwachting- studiejaar 98 9.2.3. Kennis van prijzen en loonverwachting- onderwijstype 99 9.2.4. Kennis van prijzen en loonverwachting- gezinssituatie 99 9.2.5. Kennis van prijzen en loonverwachting- afkomst 99 9.2.6. Kennis van prijzen en loonverwachting- financiële achtergrond gezin 100 9.3. 10.
Financiële kennis: welke factoren zijn het meest predictief100
Financiële vaardigheden
103
10.1.
103
Algemeen omgaan met geld
10.2. Vaardigheden- verschillende domeinen 10.2.1. Vaardigheden- geslacht
103 105
׀iii ׀
10.2.2. 10.2.3. 10.2.4. 10.2.5. 10.2.6.
11.
Vaardigheden- studiejaar Vaardigheden- onderwijstype Vaardigheden- gezinssituatie Vaardigheden- afkomst Vaardigheden- financiële achtergrond gezin
106 106 107 108 108
10.3.
Financiële vaardigheden – multivariate analyses
108
10.4.
Kennis en vaardigheden?
110
Financieel gedrag en risicogedrag
112
11.1.
Lenen, kopen op afbetaling, spelen om geld, online kopen, smsbetalen 112 11.1.1. Lenen 112 11.1.2. Kopen op afbetaling 119 11.1.3. Spelen voor geld 123 11.1.4. SMS betalen 128 11.1.5. Online kopen 133
12.
11.2.
Compulsief kopen
137
11.3.
Geld uitgeven dat je niet hebt
140
11.4.
Risicovolle coping met geldgebrek
143
11.5.
Risicogedrag: totaal risicogedrag en samenhang van de indicatoren voor risicogedrag 147
Financiële moeilijkheden
152
12.1. Ervaren financiële moeilijkheden 12.1.1. Geld tekort komen 12.1.2. Financiële zorgen en redenen tot bezorgdheid
152 152 154
12.2. Financieel nadelige uitkomsten 12.2.1. Schulden
159 159
12.3.
13.
Overzicht van de prevalenties van financieel nadelige uitkomsten 160
De financiële toekomst
162
13.1.
162
Zorgen over de toekomst op financieel vlak
13.2. Zorgen over de financiële toekomst- schaalscore 13.2.1. Zorgen en geslachtsverschillen 13.2.2. Zorgen volgens studiejaar 13.2.3. Zorgen volgens onderwijstype 13.2.4. Zorgen volgens gezinssituatie 13.2.5. Zorgen volgens afkomst
׀iv ׀
162 163 163 163 163 163
13.2.6. 13.2.7. 14.
15.
16.
Zorgen volgens financiële achtergrond gezin 163 Zorgen over de financiële toekomst – multivariate analyses164
Attitudes over sparen en schulden en materialisme
165
14.1.
Attitudes tegenover schulden en sparen
165
14.2.
Materialisme
165
14.3. Verschillen tussen groepen 14.3.1. Geslacht 14.3.2. Studiejaar 14.3.3. Onderwijstype 14.3.4. Gezinssituatie 14.3.5. Afkomst 14.3.6. Financiële achtergrond gezin 14.3.7. Financiële attitudes – multivariate analyses
166 166 166 166 167 167 167 167
Financiële opvoeding
170
15.1. Ouders 15.1.1. Geslacht 15.1.2. Studiejaar 15.1.3. Onderwijstype 15.1.4. Gezinssituatie 15.1.5. Afkomst 15.1.6. Financiële achtergrond gezin 15.1.7. Financiële opvoeding ouders – multivariate analyse
170 171 171 171 171 171 171 171
15.2.
172
School
15.1. Verschillen tussen groepen 15.1.1. Geslacht 15.1.2. Studiejaar 15.1.3. Onderwijstype 15.1.4. Gezinssituatie 15.1.5. Afkomst 15.1.6. Financiële achtergrond gezin 15.1.7. Financiële opvoeding op school – multivariate analyse
175 175 175 176 176 176 176 176
Modeltoetsing
178
16.1.
Financiële risicogedragingen als voorspellers van financiële problemen 178
16.2.
Financieel risicogedrag en ervaringen met geld.
16.3.
Financieel risicogedrag voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren 184
180
׀v׀
16.4.
17.
Financieel nadelige uitkomsten voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren en financieel risicogedrag 188
Synthese resultaten en conclusies
191
17.1.
Inkomen en uitgaven
191
17.2.
Financiële kennis en vaardigheden
193
17.3.
Prevalentie van risicogedrag
194
17.4.
Prevalentie van financiële moeilijkheden
195
17.5.
Financieel risicogedrag en financiële moeilijkheden voorspellen op basis van verschillende mogelijke beïnvloedende factoren197 17.5.1. Risicogroepen 197 17.5.2. Andere beïnvloedende factoren 198
׀vi ׀
17.6.
Moeten we ons zorgen maken over de jongeren van vandaag? 200
17.7.
Beschermt ervaring met geld tegen risicogedrag?
201
17.8.
Risicofactoren of risicogroepen- implicaties?
202
17.9.
Belang van financiele opvoeding thuis en op school
203
Lijst tabellen Tabel 1: Verdeling van de respondenten over de provincies .......................... 26 Tabel 2: Verdeling van de respondenten over inrichtende machten ................. 26 Tabel 3: Verdeling van de scholen over inrichtende machten en provincies ....... 27 Tabel 4: Verdeling van de respondenten over verschillende leerjaren .............. 27 Tabel 5: Verdeling van de respondenten volgens onderwijstype ..................... 27 Tabel 6: Geslacht en voltijds/deeltijds.................................................... 28 Tabel 7: Gezinssituatie van de respondenten ............................................ 29 Tabel 8: Primaire verblijfplaats(en) van jongeren waarvan de ouders niet meer samenwonen. ............................................................................. 29 Tabel 9: Verdeling van de respondenten volgens gezinssituatie ...................... 30 Tabel 10: Nationaliteit(en) van de jongeren.............................................. 31 Tabel 11: Afkomst van vader en moeder van de jongere ............................... 31 Tabel 12: Gezin is huurder of eigenaar .................................................... 33 Tabel 13: Woonsituatie per gezinstypes ................................................... 33 Tabel 14: Woonsituatie volgens afkomst .................................................. 34 Tabel 15: Mate waarin het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen ............................................................................ 35 Tabel 16: Gemiddelde subjectieve welvaart per onderwijstype ...................... 36 Tabel 17: Arbeidssituatie vader en moeder ............................................... 36 Tabel 18: Arbeidssituatie gehercodeerd als Inkomen ................................... 37 Tabel 19: Inkomen van vader en moeder gecombineerd, hercodering............... 38 Tabel 20: Verdeling van de respondenten volgens inkomen uit arbeid .............. 38 Tabel 21: Gemiddelde (M) en standaardafwijking (SD) voor subjectieve ervaren welvaart volgens ‘inkomen’. ........................................................... 39 Tabel 22: Gemiddeld gezinsinkomen voor jongeren uit de verschillende onderwijstypes ........................................................................... 40 Tabel 23: Antwoorden op de vraag naar schulden bij de ouders ...................... 40 Tabel 24: Frequentie van uitgaan naar café, jeugdhuis, fuif en discotheek ........ 43 Tabel 25: Frequentie van uitgaan naar bioscoop, podiumkunsten of muziekoptreden .......................................................................... 43 Tabel 26: Frequentie van uitgaan en cultuuruitstappen ................................ 44 Tabel 27: Uitgaan in functie van achtergrondvariabelen ............................... 45 Tabel 28: Prevalentie van roken het afgelopen jaar .................................... 46 Tabel 29: Roken volgens geslacht........................................................... 46 Tabel 30: Roken volgens studiejaar ........................................................ 47 Tabel 31: Roken volgens onderwijstype ................................................... 47 Tabel 32: Roken volgens gezinssituatie .................................................... 48 Tabel 33: Roken volgens afkomst ........................................................... 48 Tabel 34: Roken in functie van achtergrondvariabelen ................................. 49 Tabel 35: Prevalentie van cannabis en XTC gebruik het afgelopen jaar ............. 50 Tabel 36: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens geslacht .......................... 50 Tabel 37: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens studiejaar ........................ 50 Tabel 38: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens onderwijstype ................... 51 Tabel 39: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens gezinstype ....................... 51 Tabel 40: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens afkomst .......................... 52 Tabel 41: Softdruggebruik in functie van achtergrondkenmerken .................... 52 Tabel 42: Zakgeld krijgen of niet ........................................................... 54
׀vii ׀
Tabel 43: Hoe krijg je dit zakgeld? ......................................................... 55 Tabel 44: Van wie krijg je zakgeld (meerdere antwoorden mogelijk) ............... 56 Tabel 45: Wat doe je met je zakgeld? ..................................................... 56 Tabel 46: Wat moet je zelf helemaal of gedeeltelijk betalen van je zakgeld? (meerdere antwoorden mogelijk) ..................................................... 56 Tabel 47: Zakgeld – jongens en meisjes ................................................... 57 Tabel 48: Wat moet je zelf betalen met je zakgeld- verschillen tussen jongens en meisjes ..................................................................................... 58 Tabel 49: Al of niet zakgeld krijgen volgens studiejaar ................................ 59 Tabel 50: Gemiddeld zakgeld volgens studiejaar ........................................ 59 Tabel 51: Zakgeld krijgen volgens onderwijstype ....................................... 60 Tabel 52: Bedrag zakgeld volgens onderwijstype ........................................ 61 Tabel 53: Wat zelf betalen met zakgeld volgens onderwijstype ...................... 61 Tabel 54: Zakgeld krijgen volgens gezinssituatie ........................................ 62 Tabel 55: Bedrag zakgeld volgens gezinssituatie ........................................ 62 Tabel 56: Wat zelf betalen met zakgeld volgens gezinssituatie ...................... 62 Tabel 57: Zakgeld krijgen volgens afkomst ............................................... 63 Tabel 58: Wat zelf betalen met zakgeld volgens afkomst .............................. 64 Tabel 59: Bedrag aan zakgeld in functie van achtergrondkenmerken ............... 65 Tabel 60: Bedrag aan zakgeld in functie van extra achtergrondkenmerken ........ 66 Tabel 61: Krijg je geld om thuis klusjes te doen? ........................................ 66 Tabel 62: Wat doe je meestal met je klusjesgeld? ...................................... 67 Tabel 63: Werk je tijdens de schoolvakantie(s)? ......................................... 68 Tabel 64: Werk je tijdens de week of in het weekend tijdens het schooljaar? .... 68 Tabel 65: Wat voor vakantiewerk werd gedaan? ......................................... 68 Tabel 66: Wat doe je met het geld dat je verdient met vakantiewerk .............. 69 Tabel 67: Wanneer werk je tijdens het schooljaar? ..................................... 69 Tabel 68: Wat doe je met het geld van je weekendwerk? ............................. 70 Tabel 69: Wat voor weekendwerk wordt gedaan ........................................ 70 Tabel 70: Vakantiewerk volgens geslacht ................................................. 71 Tabel 71: Weekendwerk volgens geslacht ................................................. 71 Tabel 72: Verdiensten vakantiewerk volgens geslacht .................................. 71 Tabel 73: Verdiensten weekendwerk volgens geslacht ................................. 72 Tabel 74: Vakantiewerk volgens studiejaar ............................................... 72 Tabel 75: Weekendwerk volgens studiejaar .............................................. 72 Tabel 76: Verdiensten vakantiewerk volgens studiejaar ............................... 73 Tabel 77: Verdiensten weekendwerk volgens studiejaar ............................... 73 Tabel 78: Vakantiewerk volgens onderwijstype .......................................... 74 Tabel 79: Weekendwerk volgens onderwijstype ......................................... 74 Tabel 80: Verdiensten vakantiewerk volgens onderwijstype .......................... 75 Tabel 81: Verdiensten weekendwerk volgens onderwijstype .......................... 75 Tabel 82: Vakantiewerk volgens gezinstype .............................................. 75 Tabel 83: Weekendwerk volgens gezinstype .............................................. 76 Tabel 84: Verdiensten vakantiewerk volgens gezinstype ............................... 76 Tabel 85: Verdiensten weekendwerk volgens gezinstype .............................. 76 Tabel 86: Vakantiewerk volgens afkomst.................................................. 77 Tabel 87: Weekendwerk volgens afkomst ................................................. 77 Tabel 88: Verdiensten vakantiewerk volgens afkomst .................................. 77 Tabel 89: Verdiensten weekendwerk volgens afkomst .................................. 77 Tabel 90: Werken volgens achtergrondkenmerken ...................................... 78
׀viii ׀
Tabel 91: Werken volgens levensstijl- achtergrondkenmerken ........................ 79 Tabel 92: Beschikken over bankproducten ................................................ 80 Tabel 93: Sparen: wie spaart? ............................................................... 80 Tabel 94: Het geld dat jongeren voor zichzelf sparen is bedoeld voor… ............ 81 Tabel 95: Hoe vaak spreek je je spaargeld aan bij geldtekort ........................ 81 Tabel 96: Spaargeld aanspreken volgens geslacht ....................................... 81 Tabel 97: Spaargeld aanspreken volgens studiejaar ..................................... 82 Tabel 98: Spaargeld aanspreken en onderwijstype ...................................... 82 Tabel 99: Spaargeld aanspreken en gezinstype .......................................... 82 Tabel 100: Spaargeld aanspreken en afkomst ............................................ 83 Tabel 101: Spaargeld aanspreken volgens achtergrondkenmerken ................... 83 Tabel 102: Spaargeld aanspreken volgens levensstijl ................................... 84 Tabel 103: Wie betaalt gewoonlijk welke uitgaven? .................................... 85 Tabel 104: Gemiddelde en mediane maandelijkse uitgaven voor elke categorie voor jongeren die tenminste deels zelf instaan voor het bekostigen van deze uitgaven .................................................................................... 87 Tabel 105: Gemiddelde maandelijkse uitgaven voor elke uitgave-categorie voor alle jongeren .............................................................................. 88 Tabel 106: Verhouding tussen inkomsten en uitgaven volgens achtergrondkenmerken ................................................................. 90 Tabel 107: Verhouding tussen inkomsten en uitgaven in functie van levensstijlachtergrond ............................................................................... 91 Tabel 108: Antwoorden op de test rond financiële kennis ............................. 92 Tabel 109: Antwoorden op de vragen naar prijzen ...................................... 96 Tabel 110: Schatting van eerste loon en het nodige inkomen ......................... 97 Tabel 111: Schatting van eerste nettoloon volgens onderwijstype ................... 99 Tabel 112: Resultaten regressie-analyses financiële kennis .......................... 100 Tabel 113: Eigen ervaringen met geld en financiële opvoeding als voorspellers van financiële kennis ........................................................................ 101 Tabel 114: Kan je goed met geld omgaan? ............................................... 103 Tabel 115: Financiële vaardigheden....................................................... 103 Tabel 116: Resultaten regressie-analyses financiële vaardigheden ................. 108 Tabel 117: Eigen ervaringen met geld en financiële opvoeding als voorspellers van financiële vaardigheden ............................................................... 109 Tabel 118: Leen je wel eens geld van anderen? ........................................ 112 Tabel 119: Heb je ooit al eens meer dan 50 Euro geleend? ........................... 112 Tabel 120: Van wie leen je? (meerdere antwoorden mogelijk) ...................... 113 Tabel 121: Waarvoor leen je (meerdere antwoorden mogelijk ...................... 113 Tabel 122: Al of niet lenen volgens geslacht ............................................ 114 Tabel 123: al of niet groot bedrag geleend volgens geslacht ......................... 114 Tabel 124: Al of niet lenen volgens studiejaar .......................................... 115 Tabel 125: Al of niet een groot bedrag lenen volgens studiejaar .................... 115 Tabel 126: Al of niet geld lenen volgens onderwijstype ............................... 115 Tabel 127: Al dan niet groot bedrag lenen volgens onderwijstype .................. 116 Tabel 128: Al of niet geld lenen volgens gezinssituatie ............................... 116 Tabel 129: Al dan niet een groot bedrag geleend volgens gezinstype .............. 117 Tabel 130: Al dan niet geld lenen volgens afkomst ..................................... 117 Tabel 131: Al dan niet een groter bedrag lenen volgens afkomst ................... 117 Tabel 132: Frequentie van lenen en geleend bedrag volgens achtergrondkenmerken ................................................................ 118
׀ix ׀
Tabel 133: Frequentie van lenen en geleend bedrag volgens extra achtergrondkenmerken ................................................................ 119 Tabel 134: Kopen op afbetaling ............................................................ 119 Tabel 135: Waar gekocht op afbetaling? ................................................. 120 Tabel 136: Bedrag dat maandelijks afbetaald moet worden ......................... 120 Tabel 137: Kopen op afbetaling volgens geslacht ....................................... 120 Tabel 138: Kopen op afbetaling volgens studiejaar .................................... 121 Tabel 139: Kopen op afbetaling volgens onderwijstype ............................... 121 Tabel 140: Kopen op afbetaling volgens gezinssituatie ................................ 122 Tabel 141: Kopen op afbetaling volgens afkomst ....................................... 122 Tabel 142: Kopen op afbetaling in functie van achtergrondkenmerken ............ 123 Tabel 143: Spelen voor geld- frequenties ................................................ 123 Tabel 144: Spelen voor geld – bedragen per week ...................................... 124 Tabel 145: Spelers en niet-spelers - frequenties ........................................ 125 Tabel 146: Spelen voor geld volgens geslacht ........................................... 125 Tabel 147: Spelen voor geld volgens studiejaar ......................................... 125 Tabel 148: Spelen voor geld volgens onderwijstype .................................... 126 Tabel 149: Spelen voor geld volgens gezinssituatie .................................... 126 Tabel 150: Spelen voor geld volgens afkomst ........................................... 126 Tabel 151: Frequentie van spelen voor geld volgens achtergrondkenmerken ..... 127 Tabel 152: Frequentie van spelen voor geld volgens extra achtergrondkenmerken ............................................................................................. 127 Tabel 153 : Betalen via SMS - frequentie ................................................. 128 Tabel 154: Wat wordt betaald met SMS .................................................. 128 Tabel 155: Gebeurt het wel eens dat je veel meer van zulke sms’jes stuurt dan je gepland hebt? ............................................................................ 129 Tabel 156: SMS betalen volgens geslacht ................................................. 129 Tabel 157: SMS betalen volgens studiejaar .............................................. 130 Tabel 158: SMS betalen en onderwijstype ............................................... 130 Tabel 159: SMS betalen volgens gezinssituatie .......................................... 131 Tabel 160: SMS betalen volgens afkomst ................................................. 131 Tabel 161: SMS betalen in functie van achtergrondkenmerken ...................... 132 Tabel 162: SMS betalen in functie van levensstijl ...................................... 132 Tabel 163: Online kopen- frequentie...................................................... 133 Tabel 164: Wat wordt online gekocht ..................................................... 133 Tabel 165: Gebeurt het wel eens dat je meer geld online uitgeeft dan je van plan was?........................................................................................ 134 Tabel 166: Komt het wel eens voor dat je uiteindelijke aankoop duurder is dan gepland ................................................................................... 134 Tabel 167: Online kopen volgens geslacht ............................................... 134 Tabel 168: Online kopen volgens studiejaar ............................................. 135 Tabel 169: Online kopen volgens onderwijstype ........................................ 135 Tabel 170: Online kopen volgens gezinssituatie......................................... 136 Tabel 171: Online kopen volgens afkomst ................................................ 136 Tabel 172: Frequentie van online kopen volgens achtergrondkenmerken.......... 137 Tabel 173: Frequentie van online kopen volgens levensstijl-kenmerken ........... 137 Tabel 174: Antwoorden op de vragen naar compulsief kopen ........................ 138 Tabel 175: Compulsief kopen volgens achtergrondkenmerken ....................... 139 Tabel 176: Compulsief kopen en levensstijl ............................................. 139 Tabel 177: Geef je wel eens geld uit dat je eigenlijk niet hebt? .................... 140
׀x׀
Tabel 178: Geld teveel uitgeven volgens geslacht ...................................... 140 Tabel 179: Geld teveel uitgeven volgens studiejaar ................................... 141 Tabel 180: Geld teveel uitgeven volgens onderwijstype .............................. 141 Tabel 181: Geld teveel uitgeven volgens gezinssituatie ............................... 141 Tabel 182 : Geld teveel uitgeven volgen afkomst ...................................... 142 Tabel 183: Geld teveel uitgeven volgens achtergrondkenmerken ................... 142 Tabel 184: Geld teveel uitgeven volgens extra levensstijl - achtergrondkenmerken ............................................................................................. 143 Tabel 185: Wat doe je als je iets erg graag wil kopen maar je op dat moment het geld ervoor niet hebt? (hier kon men meerdere antwoorden aanduiden) .... 143 Tabel 186: Risicovolle coping volgens geslacht ......................................... 144 Tabel 187: Risicovolle coping volgens studiejaar ....................................... 144 Tabel 188: Risicovolle coping volgens onderwijstype .................................. 145 Tabel 189: risicovolle coping volgens gezinstype ....................................... 145 Tabel 190: Risicovolle coping volgens afkomst .......................................... 146 Tabel 191: Risicovolle coping volgens achtergrondkenmerken ....................... 146 Tabel 192: Risicovolle coping volgens levensstijl - achtergrondkenmerken........ 146 Tabel 193: Aantallen en percentages jongeren die risicovol gedrag vertonen. ... 147 Tabel 194: Correlaties tussen diverse risicogedragingen .............................. 149 Tabel 195: Verdeling van de antwoorden op de vraag ‘ Kom je wel eens geld tekort’..................................................................................... 152 Tabel 196: Geld tekort komen – multivariate analyse ................................. 153 Tabel 197: Geld tekort komen en levensstijl ............................................ 154 Tabel 198: Verdeling van de respondenten op de vraag ‘Hoe tevreden ben je zelf met hoe je er op dit moment met je geld voorstaat?’ ........................... 154 Tabel 199: Proportie respondenten die wel of helemaal wel eens was met uitspraken rond geldzorgen ........................................................... 155 Tabel 200: Proportie respondenten die bevestigend antwoordden op de verschillende redenen voor ontevredenheid/zorgen. ............................ 155 Tabel 201: Financiële zorgen en redenen tot ontevredenheid volgens achtergrondkenmerken ................................................................ 158 Tabel 202: Heb je op dit moment geld geleend dat je nog moet terugbetalen? .. 159 Tabel 203: Heb je het wel eens moeilijk met het terugbetalen van je lening(en)? ............................................................................................. 160 Tabel 204: Aantal en percentage jongeren met nadelige financiële uitkomsten . 160 Tabel 205: Zorgen over de financiële toekomst ......................................... 162 Tabel 206: Zorgen over de financiële toekomst– multivariate analyses ............ 164 Tabel 207: Zorgen over de financiële toekomst- levensstijl .......................... 164 Tabel 208: Attitude-items schulden en sparen .......................................... 165 Tabel 209: Materialisme- items ............................................................ 166 Tabel 210: Attitudes tov schulden, sparen en materialisme .......................... 168 Tabel 211: Financiële opvoeding door de ouders ....................................... 170 Tabel 212: Financiële opvoeding in functie van achtergrondkenmerken ........... 172 Tabel 213: Financiële educatie op school- rapportering door de jongeren zelf ... 173 Tabel 214: Belang financiële educatie .................................................... 173 Tabel 215: Gewenste aandacht aan financiële educatie .............................. 174 Tabel 216 : Financiële opvoeding op school – multivariate analyse ................. 177 Tabel 217: Relaties tussen financieel risicogedrag en financiële uitkomsten, na controle voor demografische en levensstijl-kenmerken ......................... 179
׀xi ׀
Tabel 218: Financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen .................................................. 180 Tabel 219: Financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen (vervolg) ...................................... 181 Tabel 220: Principale componentscores financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen .. 182 Tabel 221: Financieel risicogedrag voorspeld op basis van clusters van mogelijke beïnvloedende factoren ................................................................ 184 Tabel 222: Financieel risicogedrag en voorspeld op basis van clusters van mogelijke beïnvloedende factoren (vervolg) ....................................... 186 Tabel 223: Financieel risicogedrag voorspeld op basis van clusters van mogelijke beïnvloedende factoren (vervolg) .................................................... 187 Tabel 224: Financieel nadelige uitkomsten voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren en financieel risicogedrag .................. 189
׀xii ׀
Lijst figuren
Figuur 1: Wie betaalt wat? ................................................................... 86 Figuur 2: Gemiddelde uitgaven ............................................................. 89 Figuur 3: Verdeling van de scores financiële kennis ..................................... 94 Figuur 4: Schatting van het eerste netto maandloon en geld nodig om zelfstandig te leven. ................................................................................... 98 Figuur 5: Gemiddelde scores financiële vaardigheden ................................. 105
׀xiii ׀
Factsheet : Financieel gedrag van jongeren 2447 jongeren uit de derde graad van het secundair onderwijs in ASO, TSO, BSO, BUSO OV3 en OV4 en DBSO-richtingen van 63 Vlaamse scholen namen in 2013 deel aan een online of schriftelijke bevraging over financieel gedrag. In deze factsheet rapporteren we de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek.
Inkomen Zakgeld
78 % van de jongeren krijgt zakgeld
Gemiddeld bedrag is € 20 per WEEK
72 % geeft het zakgeld meestal meteen uit
Volgende groepen rapporteren een hoger bedrag aan zakgeld: jongeren uit gezinnen met een sterkere financiële achtergrond, jongens, jongeren die vaker uitgaan en rokers
Werken
70% doet vakantiewerk
42% werkt tijdens de week of (vooral) in het weekend
Gemiddeld verdiend bedrag via vakantiegeld bedraagt € 1238 per jaar met vakantiewerk en € 213 per maand met een studentenjob tijdens het schooljaar
Heel grote variatie in verdiensten, duur en activiteiten
Jongere uit DBSO en jongeren die vaker uitgaan verdienen meer met werken tijdens het schooljaar, jongeren uit ASO/KSO, jongere scholieren en jongeren die minder uitgaan verdienen minder met vakantiewerk
Klusjes
23% krijgt geld om thuis klusjes uit te voeren, gemiddeld € 14 per week
Globaal inkomen
׀14 ׀
Het gemiddeld jaarinkomen van jongeren bedraagt € 2544 (€ 2394 zonder leerlingen DBSO)
4.5% rapporteert geen enkele bron van ‘inkomsten’, dit zijn voornamelijk jongeren die weinig uitgaan
Uitgaven Wie betaalt wat? In Figuur 1 wordt de verdeling weergegeven van de uitgaven tussen jongeren en hun ouders. Hieruit blijkt dat uitgaven die school gebonden zijn of uitgaven voor vakantie, kleding, verzorging of vervoer voornamelijk door ouders betaald worden, terwijl de uitgaven voor ontspanning grotendeels door de jongeren zelf gefinancierd worden of gedeeld worden tussen ouderen en jongeren. Jongeren die softdrugs gebruiken (17%, waarvan 5% wekelijks) of roken (26%, waarvan 15% dagelijks) betalen dit gebruik vrijwel integraal zelf. Ook de uitgaven voor alcohol, games en festivals worden door een aanzienlijk aantal jongeren zelf betaald. Figuur 1: Verdeling van uitgaven tussen jongeren en ouders
Noot: De categorieën zijn geordend volgens de proportie van de eigen bijdrage (van klein naar groot). De lengte van de balken geeft aan hoeveel jongeren deze vraag
׀15 ׀
beantwoord hebben, m.a.w. een grotere groep jongeren beantwoordde de vraag naar wie kleding en uitgaan betaalt dan het aantal jongeren die de vraag naar wie het roken of middelengebruik betaalt. Het gaat hier dus niet over de bedragen die hieraan uitgegeven worden.
Hoeveel geven jongeren uit?
De hoogste bedragen worden uitgegeven aan uitgaan, kledij en snacks.
De gemiddelden liggen hoger wanneer we enkel kijken naar jongeren die deze uitgaven ook effectief (gedeeltelijk) zelf betalen. Dan valt vooral op dat kosten voor auto/brommer, vakantie, roken en kleding een flinke hap uit het budget betekenen.
Bijna 40% van de jongeren rapporteert hogere uitgaven dan inkomsten
Figuur 2: Gemiddelde maandelijkse uitgaven voor alle jongeren en jongeren die de uitgaven rapporteren
Noot: De uitgaven zijn geordend volgens het aantal jongeren dat deze uitgave rapporteerde. Het gemiddelde van de totale steekproef bevat ook jongeren die deze uitgave niet rapporteren. Het gemiddelde voor ingevulde antwoorden omvat
׀16 ׀
enkel de jongeren die zelf ten minste gedeeltelijk een bepaalde uitgave financieren.
Financiële kennis
Op een test van 13 meerkeuzevragen scoren jongeren gemiddeld 5.93 of 46%.
Een eenvoudige rekenoefening, waarin geld verdeeld moet worden, beantwoorden bijna alle jongeren juist, maar slechts 9% weet dat wanneer je met een TAK21 product spaart je eerder weinig risico loopt.
Er zijn meer jongeren die de juiste definitie van inflatie kennen (55%) dan jongeren die weten wat dit in de praktijk betekent (42%)
Jongens, leerlingen uit het ASO/KSO en jongeren uit eenoudergezinnen scoren hoger; jongeren uit BSO en BUSO en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond scoren lager.
Ervaring met vakantiewerk, ouders die praten met de jongere over geld en aandacht op school voor financiële educatie verhogen de financiële kennis
Financiële vaardigheden
8 % van de jongeren zegt van zichzelf niet goed met geld te kunnen omgaan
Jongeren schatten hun eigen vaardigheid om verleidingen te weerstaan en prioriteiten te kunnen stellen het hoogst in
Overzicht houden over inkomsten en uitgaven wordt het minst goed beoordeeld.
Financiële opvoeding thuis en op school blijken belangrijke voorspellers van vaardigheden, veel belangrijker dan achtergrondkenmerken.
Risicogedrag Lenen
25% van de jongeren leent wel eens geld van anderen. In deze groep bedraagt het gemiddelde leenbedrag per maand € 10. De variatie in geleend bedrag is zeer groot. Over alle respondenten bekeken leent de gemiddelde scholier maandelijks € 3.75.
19% van de scholieren heeft al eens een bedrag van meer dan € 50 geleend
Er wordt vooral geld geleend bij vrienden, maar in de helft van de gevallen wordt toch ook geleend bij de ouders
In meer dan de helft van de gevallen wordt het geld geleend voor snoep, snacks en uit eten gaan, een derde leent geld om leuke dingen te doen (uitgaan, cinema, café, …)
׀17 ׀
Geld lenen is vooral geassocieerd met uitgaan: jongeren die vaker uitgaan lenen frequenter en grotere bedragen.
Sms betalen
35 % van de jongeren betaalt wel eens iets per sms, dit wordt vooral gebruikt om bus/tram mee te betalen
1/10 van de jongeren die via SMS betaalt geeft zo onbedoeld teveel geld uit, dit zijn dan vooral de jongeren die SMS gebruiken om andere dingen dan openbaar vervoer te betalen (stemmen, virtuele dingen kopen, …)
Gemiddeld wordt door SMS-betalers € 4 per maand uitgegeven via SMS.
Jongeren uit ASO/KSO en jongeren die vaak uitgaan betalen vaker via SMS, bedragen die via SMS uitgegeven worden liggen hoger bij jongeren uit DBSO en jongeren die vaak uitgaan.
Online kopen 68% koopt wel eens online, 18% doet dit maandelijks of vaker. Vooral kleding of schoenen en tickets (voor festivals, optredens, reizen, …). Jongeren die online kopen geven gemiddeld ongeveer € 24 per maand uit aan online kopen Van de jongeren die online koopt geeft bijna 1 op 5 wel eens meer geld uit dan gepland en bij bijna 1 op 3 is de uiteindelijke aankoop duurder dan gepland. Jongeren die het thuis financieel breder hebben en jongens doen meer aan online kopen Spelen voor geld
Meer dan 25% van de jongeren houdt met vrienden weddingschappen voor geld
10% koopt enkele keren per jaar een kraslot, gokt op uitslagen of speelt spelletjes voor geld
20% van de ‘spelers’ geeft hieraan wekelijks € 5 of meer uit
8 % speelt minstens eens per maand voor geld
Spelen voor geld komt meer voor bij jongens, oudere scholieren en jongeren die vaker uitgaan of verdovende middelen gebruiken.
Ander risicovol gedrag
׀18 ׀
Ongeveer 10% vertoont kenmerken van compulsief kopen (dingen die niet nodig zijn, andere mensen vinden dat ze veel kopen en groot deel van hun leven draait rond kopen). Jongens rapporteren minder compulsief koopgedrag en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond, jongeren die vaker uitgaan, softdrugs gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid rapporteren meer compulsief koopgedrag.
6 % geeft wel eens geld uit dat er niet is. Dit komt vaker voor bij jongeren met een minder gunstige financiële achtergrond, oudere jongeren, jongeren die vaak uitgaan, rokers, en jongeren met een slechtere gezondheid
20% van de jongeren rapporteert primair risicovolle strategieën om met geldgebrek om te gaan (bv. geld lenen of vragen i.p.v. te sparen of extra te werken). Dit komt vaker voor bij rokers, jongeren uit eenoudergezinnen en meisjes.
Ongeveer 13% van de jongeren zegt soms of vaker zijn/haar spaargeld aan te spreken wanneer er geldtekort is. Dit zien we in gezinnen met een minder gunstige financiële achtergrond, bij meisjes en bij iets oudere jongeren.
Financiële moeilijkheden
Schulden: 10% heeft op dit moment geld geleend dat nog terugbetaald moet worden, de gemiddelde schuld bedraagt € 35. Vooral jongeren die vaker uitgaan, behoren tot deze groep. De hoogte van het schuldbedrag is voornamelijk geassocieerd met uitgaansfrequentie. Van de groep die op dit moment nog schulden heeft, zegt 20% het soms tot vaak moeilijk te hebben met het terugbetalen van deze leningen, dit zijn dan vooral de jongeren uit minder gunstige financiële gezinssituaties.
12% van de jongeren is ontevreden over hoe ze er met hun geld voorstaan. Ongeveer een kwart van de jonger€en is ontevreden met de hoeveelheid spaargeld. Slechts een zeer beperkte groep van ongeveer 3% zegt ontevreden te zijn omdat de ouders het financieel moeilijk hebben of omdat ze zelf meer schulden hebben dan gewenst.
6% komt vaak of heel vaak geld tekort en heeft geldzorgen.
Oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het financieel minder gemakkelijk hebben en jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen geven vaker aan geld tekort te komen terwijl jongeren uit het DBSO minder geld tekort komen. Ook jongeren die vaker uitgaan, rokers, jongeren met minder goede gezondheid en softdruggebruikers zeggen vaker geld tekort komen.
Groepen die aangeven geldzorgen te hebben of ontevreden zijn over hun geld zijn vooral meisjes, oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit nieuw samengestelde en mengvormgezinnen jongeren met een minder goede gezondheid, rokers en jongeren die vaker uitgaan.
Hoe zien jongeren hun financiële toekomst tegemoet?
Jongeren lijken over het algemeen nogal optimistisch over hun financiële toekomst. Ongeveer 7% van de jongeren is bezorgd om in de nabije toekomst geldproblemen te hebben. Ongeveer een vijfde van de totale groep lijkt zich vooral over de verre toekomst zorgen te maken: Zal men de huidige manier van leven kunnen aanhouden met bijhorende keuzes? Zal men werk vinden dat deze levensstijl toelaat? Zal men voldoende kunnen sparen?
׀19 ׀
Meisjes, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit het BSO en oudere jongeren kijken hun toekomst iets minder positief tegemoet. Daarnaast blijkt ook een slechtere gezondheid en druggebruik geassocieerd met meer zorgen over de toekomst.
Financiële opvoeding Thuis •
15 à 20% van de jongeren geeft aan weinig tot geen financiële opvoeding van thuis uit mee te krijgen (over geld praten en discussiëren).
•
50% van de jongeren ziet hun ouders als voorbeeld over hoe met geld om te gaan.
•
Jongens zeggen minder met de ouders te praten over geld en zien hun ouders minder als voorbeeld, terwijl jongeren uit een gezin dat het financieel wat ruimer heeft geneigd zijn hun ouders iets meer als voorbeeld op financieel vlak te zien.
School •
Bijna 50% van de jongeren geeft aan in beperkte mate les te krijgen over hoe met geld om te gaan, ongeveer 1/3 leert een budget opmaken, zich inleven in een leven met een beperkt inkomen of leert hoe met geld om te gaan als belangrijk onderdeel van een vak of als focus van een activiteit buiten de schoolmuren.
•
20% van de jongeren weet niet wat er gebeurt op vlak van financiële educatie binnen de schoolmuren.
•
70% vindt financiële educatie op school belangrijk, 12% vindt het onbelangrijk, 50% vindt dat er meer tijd aan moet worden besteed.
•
Jongeren die financiële educatie belangrijker vinden rapporteren ook dat er op school meer rond gewerkt wordt (onbekend maakt onbemind OF selectieve herinnering?)
•
Jongeren uit het BSO en BUSO rapporteren meer aandacht voor financiële educatie op school. Tegelijk vinden jongeren uit het BSO en jongens financiële opvoeding op school minder belangrijk.
Risico’s en protectieve factoren Leidt financieel risicogedrag tot financiële moeilijkheden?
׀20 ׀
Geld uitgeven dat er niet is, spaargeld aanspreken, frequenter lenen en compulsief kopen hangen significant samen met financiële zorgen en de ervaring van geldtekort. De ervaring van geldtekort is bovendien geassocieerd met het lenen van grotere bedragen, terwijl geldzorgen meer voorkomen bij jongeren die zeggen vaker op afbetaling gekocht te hebben.
Schulden lijken vooral samen te gaan met geld uitgeven dat er niet is en met frequenter lenen.
Ongeveer 20% van de variantie in geld tekort hebben kan worden verklaard door risicogedrag, voor schulden en geldzorgen ligt dit lager.
Beschermt ervaring met geld tegen risicogedrag? •
Al dan niet krijgen van zakgeld of zelf geld verdienen is niet duidelijk geassocieerd met mindere risicogedrag
Risicogroepen
Jongeren uit gezinnen die het financieel minder breed hebben: zij lenen vaker geld, kopen vaker op afbetaling, kopen minder online, geven frequenter geld uit dat ze niet hebben, ervaren meer dat ze geld tekort hebben, maken zich meer zorgen over hun huidige financiële toestand en over de financiële toekomst. Zij geven ook aan meer schulden te hebben dan gewenst, minder spaargeld te hebben dan gewenst, erg te moeten opletten met hun geld zonder veel extra te doen en te weinig geld te hebben voor leuke dingen, naast ontevredenheid omwille van het feit dat hun ouders het niet breed hebben.
Hoe frequenter jongeren uitgaan, hoe frequenter ze geld (en ook grotere bedragen) lenen, hoe meer ze spelen voor geld, via sms betalen, compulsief kopen, geld uitgeven dat ze niet hebben, ervaren dat ze geld tekort komen en ontevreden zijn met hun huidige financiële toestand.
Jongeren die softdrugs of andere middelen gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid zeggen meer schulden te hebben dan gewenst.
Andere achtergrondfactoren als onderwijstype, geslacht e.d. geven weinig consistente associaties
Andere beïnvloedende factoren van financieel risicogedrag en financiële uitkomsten
Financiële vaardigheden: kunnen weerstaan aan verleidingen en aanpassen van de uitgaven aan veranderende inkomsten beschermt tegen risicogedrag en is geassocieerd met minder geldzorgen en minder geldtekort.
Individuele verschillen, vooral op het vlak van impulsiviteit (vooral op het vlak van niet vooruit denken voor men iets doet) vormen een kwetsbaarheid voor financieel risicogedrag. Een tijdsperspectief op lange termijn hebben vormt een beschermende factor tegen globaal ‘extern’ geld uitgeven.
Jongeren die hun leeftijdsgenoten als een belangrijke en betrouwbare informatiebron zien vertonen meer financieel risicogedrag en meer financieel nadelige uitkomsten.
De ouders als rolmodel zien voor omgaan met geld is geassocieerd met minder compulsief kopen en globaal minder consumptie gericht op directe bevrediging.
Dagelijks langdurig tv kijken (en een grotere kans aan blootstelling aan reclame) is geassocieerd met financieel risicogedrag en schulden.
׀21 ׀
Jongeren die meer risicogedrag vertonen zijn geneigd eerder pessimistisch naar hun financiële toekomst te kijken en hebben minder vertrouwen in de eigen vaardigheden om goed met geld om te kunnen gaan.
Materialistische attitudes, het centraal en belangrijk vinden van bezittingen in het leven is geassocieerd met meer compulsief kopen, minder ervaren geldtekort te komen en minder zorgen over de financiële toekomst. Jongeren die hun geluk laten afhangen van het bezitten van dure of hippe dingen ervaren vaker geldtekort en maken zich meer zorgen over hun financiële toekomst.
Eindbalans?
׀22 ׀
Grote groep jongeren vertoont geen bijzondere moeilijkheden
Ongeveer 12% vertoont aanzienlijk risicogedrag (tenminste 3 van de risicogedragingen) en de helft van deze groep ervaart al financiële moeilijkheden.
1. Introductie Vanaf dat jonge mensen de leeftijd van 18 jaar bereiken gaan er heel wat deuren open om te kopen op afbetaling, onder nul te gaan, hypotheken aan te gaan, kredietkaarten en winkelkaarten aan te vragen en geld uit te geven dat men op dat moment eigenlijk niet ter beschikking heeft. Voor een groeiende groep jongeren is de verleiding om hiervan gebruik te maken erg groot en helaas slaagt niet iedereen van hen erin om de gemaakte schulden tijdig terug te betalen. Daarnaast blijkt vanuit verschillende (niet representatieve) bronnen dat er een aanzienlijke groep mensen over relatief beperkte financiële kennis en vaardigheden beschikt, terwijl de dagelijkse financiële realiteit steeds complexer wordt. Het is dus van groot belang om jongeren voldoende financieel weerbaar te maken om op een verstandige en doordachte manier om te kunnen gaan met deze complexe financiële werkelijkheid en alle mogelijkheden die er bestaan. Jongeren financieel weerbaar maken vereist dan ook dat men via allerhande educatie-initiatieven jongeren opleidt om zowel economische begrippen te begrijpen als om weloverwogen beslissingen te kunnen maken zodat zij hun eigen budget op een gezonde manier kunnen beheren. Belangrijk is dat er op dit moment ook niet zoveel bekend is over hoe het financieel gedrag en risicogedrag van de groep jongeren die zich net voor die cruciale leeftijd van 18 jaar bevindt eruit ziet. Daarenboven zijn er uit de literatuur weliswaar een aantal factoren af te leiden die mogelijk bepalend zijn voor de financiële weerbaarheid van jongeren tussen 16 en 18 jaar, maar de toetsing hiervan in onze lokale context ontbreekt grotendeels. Een grondige studie van deze beïnvloedende factoren zoals wij hier uitvoeren zal hopelijk bijdragen aan zowel het identificeren van bepaalde risicogroepen als het in kaart brengen van de cruciale componenten die bepalend zijn voor gezond financieel gedrag. De bedoeling van dit kwantitatieve onderzoeksluik was dan ook tweeledig. Ten eerste was het de bedoeling om het financieel gedrag van Vlaamse jongeren uit de derde graad anno 3013 in kaart te brengen. Hierbij beogen we vooral te beschrijven hoe het inkomen en uitgaven van een representatieve groep Vlaamse jongeren eruit ziet. Het gaat dan over zaken als zakgeld, geld voor klusjes en het verrichten van betaald werk aan de inkomenszijde, en het zelf-gerapporteerde uitgavengedrag voor verschillende categorieën. De laatste studie die hierrond in België werd uitgevoerd dateert uit 2010, in dit rapport worden meer recente cijfers voorgesteld aan de hand van een aantal beschrijvende analyses, waarbij we ook steeds aandacht hebben voor verschillende patronen in verschillende groepen. Daarnaast focussen we specifiek op een aantal, dat uit de literatuur als mogelijk financieel risicogedrag naar voor komen, evenals mogelijke indicatoren voor financiële moeilijkheden bij jongeren uit deze levensfase. Er zal nagegaan worden wat de frequentie en de ernst is van het voorkomen van zowel financieel risicogedrag als financieel nadelige uitkomsten, zowel voor de volledige groep derdegraads leerlingen als voor verschillende subgroepen.
׀23 ׀
Ten tweede wilden we nagaan in welke mate de factoren die uit de literatuurstudie naar voor kwamen als mogelijke antecedenten of beïnvloedende factoren, ook bij onze Vlaamse jongeren ook geassocieerd blijken te zijn met financieel risicogedrag en/of het ervaren van financiële moeilijkheden. Hierbij gaan we onder meer na hoe risicovol risicogedrag’ is en welke risicogedragingen gelinkt zijn aan financiële nadelige uitkomsten, en welke factoren bijdragen aan of beschermen tegen risicogedrag. We kijken hier naar een aantal clusters van factoren die we groeperen op basis van het model dat we uit de literatuurstudie distilleerden. Het model dat we hanteren is gebaseerd op maar zeker niet beperkt tot het Theory of Planned Behavior Model. Dit model voorspelt gedrag en gedragsintenties op basis van attitudes, subjectieve normen en waargenomen controle. Bij onze invulling van dit model kiezen we er voor om vooral te focussen op financieel risicogedrag (eerder dan gedragsintenties) en voegen we financiële moeilijkheden toe als ultieme uitkomstvariabelen. De financiële risicogedragingen en financiële moeilijkheden zullen we dan proberen te voorspellen op basis van een aantal factoren die uit de literatuurstudie naar voor kwamen. Het gaat dan om demografische kenmerken, economische bronnen, individuele verschillen, (vooral deze die te maken hebben met impulsiviteit, toekomst oriëntatie en risicoaversie), attitudes tegenover schulden en sparen, en materialistische attitudes of de centraliteit van materiële bezittingen voor zichzelf en het belang van consumeren, financiële kennis (begrijpen van bepaalde economische en financiële concepten en kennis van financiële mogelijkheden en instrumenten), financiële vaardigheden en competenties (overzicht kunnen houden op geldzaken, bewust aankopen, de eigen administratie regelen, sparen, lenen en omgaan met verleidingen), controle, biases of vertekeningen (overdreven optimisme, mental accounting), subjectieve normen van de omgeving waarin jongeren zich bevinden (reclameblootstelling en de gevoeligheid hiervoor, familiale omgeving en invloed van leeftijdsgenoten). De invloed van het geheel van deze factoren bekijken we aan de hand van multivariate regressie en structurele vergelijkingsmodellen.
׀24 ׀
2.
Methode
Het was onze bedoeling om een representatief beeld te vormen van het financiële gedrag en risicogedrag van Vlaamse jongeren uit de derde graad van het secundair onderwijs. Het reguliere voltijds onderwijs is (tot nu toe) opgedeeld in verschillende types, met name ASO, TSO, BSO, KSO en BUSO. Dit laatste type richt zich op jongeren met bijzondere noden en het was om praktische redenen niet mogelijk om hieruit een representatief staal te bevragen. Er werd daarom geopteerd om enkel leerlingen uit opleidingsvormen 3 en 4 (gericht op de integratie in een gewoon leefen werkmilieu) in de steekproef op te nemen. Naast het voltijds onderwijs volgen in Vlaanderen ook heel wat jongeren Deeltijds Beroepsonderwijs, waarbij een traject van leren en werken gecombineerd wordt. Ook de derdegraads leerlingen van dit deeltijds beroepsonderwijs werden betrokken in ons onderzoek. Het steekproefkader1 bestond dus uit leerlingen van de derde graad ASO< TSO, BSO, KSO, BUSO OV3 en OV4 en de derde graad DBSO. Er werd geopteerd voor indirecte steekproeftrekking waarbij scholen geselecteerd werden en een groep leerlingen binnen deze school deelneemt. Deze vorm van steekproeftrekking heeft praktische voordelen, en het grote voordeel dat al dan niet deelnemen aan de studie niet afhankelijk is van kenmerken van de individuele respondent. Er werd gestratificeerd op provincie, schoolnet en onderwijstype. Op basis van een ‘probability proportional to size’ steekproeftrekking werden in eerste instantie 95 scholen geselecteerd en gecontacteerd voor deelname. Van deze 95 scholen was slechts een zeer beperkte groep bereid om deel te nemen aan het onderzoek. De meest geciteerde redenen om deelname te weigeren was het overbevraagd zijn van de scholen. Daarnaast bleek het ook bijzonder moeilijk om in een aantal scholen een verantwoordelijke te pakken te krijgen. In een tweede en derde fase werden daarom nog eens 334 scholen gecontacteerd met de vraag tot deelname. In totaal 63 scholen van de in totaal 429 scholen die aangeschreven werden namen uiteindelijk deel, dit is 15%. De scholen mochten vrij invullen welke derdegraads leerlingen deelnamen, en kregen de keuze uit het afnemen van de online vragenlijst of het laten invullen van de vragenlijsten op papier. In een aantal scholen werden de vragenlijsten tijdens een lesuur ingevuld, in andere scholen koos men hiervoor uren uit waar de leerlingen geen les hadden. De gegevens van de online bevraging werden rechtstreeks opgeslagen en centraal verzameld, de ingevulde vragenlijsten werden na afloop van de bevraging opgehaald in de scholen en ingevoerd in een databestand dat later gekoppeld werd aan dit van de onlinebevraging.
1
Wij wensen hierbij uitdrukkelijk het Vlaams Minsterie van Onderwijs en Vorming te danken voor het ter beschikking stellen van het steekproefkader.
׀25 ׀
3. Beschrijving steekproef 3.1. Deelnemende scholen In totaal namen 2447 leerlingen uit 63 scholen deel aan het onderzoek. Deze scholen waren verspreid over de verschillende provincies en netten, een verdeling die u hieronder kan terugvinden in Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3. Als referentiecijfers hanteren we in de eerste van de onderstaande tabellen de cijfers over de schoolbevolking van de derde graad voltijds onderwijs van het schooljaar 2011-2012, omdat we deze cijfers ook oorspronkelijk gebruikt hadden om het steekproefkader vast te leggen. Deze cijfers omvatten geen leerlingen ingeschreven in het deeltijds beroepsonderwijs en geen leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. Wij hebben echter ook leerlingen uit deze twee laatste groepen bij het onderzoek betrokken, vooral leerlingen uit de derde graad DBSO en leerlingen van het Buitengewoon Secundair onderwijs uit OV 3 en 4). De referentiecijfers voor onderwijstype en leerjaar zijn gebaseerd op de gegevens voor het schooljaar 20122013, zoals deze aangeleverd werden door het Departement Onderwijs. Tabel 1: Verdeling van de respondenten over de provincies aantal
Antwerpen
%
referentiecijfers voltijdse schoolbevolking 2011-2012 (derde graad)
581
24%
39818
28%
Brussel
11
0%
3989
3%
Limburg
459
19%
20603
14%
Oost-Vlaanderen
575
23%
31983
22%
Vlaams-Brabant
401
16%
19622
14%
West-Vlaanderen
420
17%
28071
19%
Tabel 2: Verdeling van de respondenten over inrichtende machten aantal
Privaatrechtelijk
%
referentiecijfers voltijdse schoolbevolking 2011-2012 (derde graad)
1817
74%
106881
74%
496
20%
25234
18%
Provincie
63
3%
5290
4%
Gemeentelijk
71
3%
6574
5%
Go!
׀26 ׀
Tabel 3: Verdeling van de scholen over inrichtende machten en provincies Referentiecijfers PR
Go!
Prov.
Antwerpen
7
5
Brussel
1
Limburg
Gem 1
Go!
Prov.
Gem
183
49
7
23
1
19
13
0
2
7
2
100
32
9
2
Oost-Vlaanderen
9
2
1
133
50
9
6
Vlaams-Brabant
8
2
1
91
31
2
8
10
3
142
42
1
1
West-Vlaanderen
1
PR
1
1
Tabel 4: Verdeling van de respondenten over verschillende leerjaren steekproef
referentiecijfers
aantal
%
5e jaars
899
37%
70762
46%
6e jaars
1241
51%
63234
41%
7e jaars
144
6%
15163
10%
3e graad DBSO
78
3%
3923,5
3%
andere graden/leerjaren
50
2%
We zien dat ongeveer de helft van de respondenten 6e-jaars waren. De overige leerjaren waren vooral 4e-jaars en 2e graad DBSO leerlingen, die eigenlijk niet in eerste instantie tot de doelgroep behoorden. Er is dus sprake van een ondervertegenwoordiging van de leerlingen uit het 5e en 7e jaar. Tabel 5: Verdeling van de respondenten volgens onderwijstype steekproef
referentiecijfers
aantal
%
ASO
776
32%
52636
34%
TSO
958
40%
47137
31%
BSO
352
15%
42226
28%
KSO
31
1%
3377
2%
DBSO
127
5%
3783
2%
BUSO
162
7%
3924
3%
׀27 ׀
Wanneer we de % ASO, TSO, BSO en KSO vergelijken met de referentiecijfers derde graad, zien we vooral een oververtegenwoordiging van TSO leerlingen en een ondervertegenwoordiging van BSO leerlingen. Daarnaast hebben we er ook voor geopteerd om een aantal leerlingen uit het BUSO en DBSO te bevragen, wanneer deze mee opgenomen worden vertegenwoordigen zij samen ongeveer 12% van de steekproef, wat hoger is dan hun vertegenwoordiging in de schoolpopulatie. Tabel 6: Geslacht en voltijds/deeltijds aanta l
%
referentiecijfers voltijdse schoolbevolking 2011-2012 (derde graad)
jongens
1236
51%
73283
51%
voltijdse leerlingen
2252
93%
144086
95%
Omdat onze steekproef niet volledig representatief is op het vlak van onderwijstype en studiejaar, wordt voor het vervolg van de analyses de steekproef gewogen volgens deze kenmerken. Omdat leerlingen uit het KSO een relatief kleine groep vormen, en op basis van andere studies gebleken is dat leerlingen uit deze groep qua achtergrond en profiel vergelijkbaar te zijn met leerlingen uit zowel ASO als TSO, hebben we hier geopteerd om hen te groeperen bij de groep ASO – leerlingen.
׀28 ׀
4.
Beschrijving gezinssituatie 4.1. Ouders al dan niet samenwonend
De antwoorden op de vraag of de ouders al dan niet samenwoonden worden gepresenteerd in Tabel 7. Tabel 7: Gezinssituatie van de respondenten N Ouders wonen samen
% 1575
68%
565
24%
Ouders wonen sinds kort (minder dan twee jaar) niet meer samen
74
3%
Een van de ouders is overleden
58
2%
Andere
58
2%
Ouders wonen al heel lang niet meer samen
totaal
2331
Van de 68% respondenten die aangeven dat hun beide ouders samenwonen, geeft vrijwel iedereen, nl 1531 respondenten (99%) aan dat ze ook hierbij inwonen. Tweeënveertig jongeren geven aan (ook) samen te wonen met een partner of vrienden, 21 jongeren zeggen samen te leven met andere familieleden (die mogelijk in huis met de ouders wonen), 2 jongeren geven aan een gedeelte van de tijd te verblijven bij een pleeggezin en 5 jongeren zeggen gedeeltelijk alleen te wonen. Jongeren waarvan de ouders niet meer samenzijn representeren ongeveer een derde van de totale groep respondenten. Ook zij konden aangeven of zijn verbleven bij vader, moeder, beiden, al dan niet met nieuwe partners of een andere situatie. Deze gegevens worden gepresenteerd in Tabel 8. Opgelet, aangezien jongeren konden aangeven dat zij zowel bij vader als moeder verbleven (bv. in geval van coouderschap) is het totaal aantal antwoorden hier heel wat hoger dan het aantal respondenten. In totaal zagen we bij 276 respondenten dat zij zowel een primair verblijf bij moeder (al dan niet samen met nieuwe partner) als bij vader (al dan niet samen met nieuwe partner) aangaven, en waar dus vermoedelijk een regeling van co-ouderschap in de praktijk geldt. Tabel 8: Primaire verblijfplaats(en) van jongeren waarvan de ouders niet meer samenwonen. N Moeder
355
Moeder en nieuwe partner
258
׀29 ׀
Moeder en andere
2
Vader
160
Vader en nieuwe partner
160
Vader en andere
3
Partner/vrienden
28
Andere familie
20
Pleeggezin
7
Niemand
2
Andere
26
Voor een aantal van de volgende analyses zullen we de totale groep respondenten verdelen in een groep tweeoudergezinnen, eenoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. De verdeling hiervan wordt weergegeven in Tabel 9. Eenoudergezinnen zijn die gezinnen waarbij de jongere aangeeft bij dat hij of zij enkel bij vader zonder partner, moeder zonder partner of alleen woont. Tweeoudergezinnen zijn gezinnen waar de beide ouders nog samen zijn, en nieuw samengestelde gezinnen zijn deze waarbij de jongere aangeeft bij een ouder met nieuwe partner te wonen. Tenslotte geeft een aantal jongeren ook aan om zowel bij een ouder zonder nieuwe partner als bij de andere ouder met nieuwe partner te wonen, dit zijn de mengvormen. Tabel 9: Verdeling van de respondenten volgens gezinssituatie N geen informatie
% 60
2,5
1575
67,1
eenouder gezin
317
13,5
nieuw samengesteld gezin
258
11,0
mengvorm (een + twee-ouder gezin)
136
5,8
twee-ouder-gezin
Totaal
2345
4.2. Broer en zussen De meerderheid van de respondenten (758, 32%) heeft 1 broer of zus (of stief/half broer of –zus), 592 (25%) jongeren zijn enig kind, 536 (23%) jongeren hebben twee broers of zussen, 233 jongeren (10%) hebben drie broers of zussen en 251 jongeren (10%) heeft 4 of meer broers en zussen.
׀30 ׀
4.3. Nationaliteit In Tabel 10 wordt gepresenteerd welke nationaliteit(en) de deelnemers hebben. Aangezien er heel wat jongeren een dubbele nationaliteit hebben (143), is het aantal responses hier groter dan het aantal respondenten. In de totale groep van geldige responses bezitten 169 jongeren (7%) geen Belgische nationaliteit. Tabel 10: Nationaliteit(en) van de jongeren N België
2258
Nederland
117
Marokko
39
Turkije
35
Italië
20
Frankrijk
15
Rusland
10
Polen
8
Ex-Joegoslavië (Servië, Bosnië Herzegovina, Slovenië, Kroatië, Macedonië)
4
Duitsland
7
Spanje
8
andere
87
Deze gegevens weerspiegelen de gegevens over de afkomst van de ouders. Zoals blijkt uit Tabel 11 is de grootste groep jongeren van vreemde afkomst diegene met een of meerdere ouders uit Nederland, gevolgd door Marokko en Turkije. Dit zijn ook de groepen die volgens de SVR de grootste groep mensen met vreemde afkomst in Vlaanderen uitmaken. ('De gekleurde samenleving' , Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2012). Tabel 11: Afkomst van vader en moeder van de jongere vader
moeder
N België
%
N
%
1919
85,3
2002
85,6
101
4,5
93
4,0
Marokko
49
2,2
45
1,9
Turkije
41
1,8
33
1,4
Italië
20
0,9
9
0,4
Nederland
׀31 ׀
Frankrijk
9
0,4
10
0,4
Rusland
7
0,3
12
0,5
Polen
3
0,1
10
0,4
Ex-Joegoslavië (Servië, Bosnië Herzegovina, Slovenië, Kroatië, Macedonië)
7
0,3
6
0,3
Duitsland
6
0,3
8
0,3
Spanje
3
0,1
5
0,2
Andere
86
3,8
103
4,4
totaal
2251
2338
Voor het vervolg zullen we een onderscheid maken tussen jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst (zowel vader als moeder van Belgische of Nederlandse afkomst, in totaal 2122 jongeren of 87% van de totale groep) en jongeren met roots buiten België en/of Nederland (zowel van Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië, Oost-Europese landen als Rusland, Polen, Ex-Joegoslavië en Marokko+ Turkije). Deze laatste groep bedraagt 328 jongeren of 13% van het totaal.
׀32 ׀
5.
Economische situatie gezin
Er werden een aantal indicatoren opgenomen die toelaten een inschatting te maken van de economische situatie binnen het gezin. Er is zowel de subjectieve inschatting van de jongeren zelf over de mate waarin het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen, het al of niet bezitten van een eigen woning, de arbeidssituatie van de ouder(s) en of de ouders volgens de jongere wel wat schulden hebben (uitgezonderd afbetaling eigen woning). 5.1. Eigen huis of huurwoning als indicator van financiële thuissituatie Er werd een combinatie gemaakt van de verschillende gezinnen waarin de jongere leeft (bv bij co-ouderschap). Het resultaat hiervan is terug te vinden in Tabel 12. Hieruit blijkt dat de overgrote meerderheid in een woning leeft die eigendom is van de ouders (eventueel ook twee woningen die elk eigendom zijn van de gescheiden ouders). Een kleine groep woont bij de ene ouder in een eigen woning en bij de andere ouder in een huurwoning (de groep ‘combi’). Tabel 12: Gezin is huurder of eigenaar
huurhuis combi huren/eigen woning eigen woning
totaal
aantal
%
317
14
70
3
1835
83
2223
5.1.1. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van gezinssituatie Bij de tweeoudergezinnen vinden we de grootste proportie jongeren die in een eigen woning leeft. Ook de nieuw—samengestelde gezinnen vinden we overwegend terug in eigen eigendom. Bij eenoudergezinnen zie we de grootste proportie huurders, maar zelfs daar vinden we nog steeds een kleine meerderheid van de jongeren die verblijven in een woning die eigendom is van de ouder. Tabel 13: Woonsituatie per gezinstypes twee-oudergezin huurhuis
117
7,8%
eenouder gezin 114
37,3%
nieuw samengesteld gezin 53
21,5%
mengvorm 22
16,5%
׀33 ׀
combi huren/eigen woning eigen woning
1
,0%
25
8,1%
18
7,2%
27
20,5%
1384
92,2%
166
54,6%
177
71,3%
83
63,1%
5.1.2. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van afkomst Bij de gezinnen van buitenlandse afkomst vinden we iets grotere proportie huurders. Tabel 14: Woonsituatie volgens afkomst Belgisch of Nederlands huurhuis
244
13%
73
26%
64
3%
6
2%
1633
84%
202
72%
combi huren/eigen woning eigen woning
Andere
5.1.3. Eigen huis of woning – verschillen tussen onderwijstype Als we de verdeling per onderwijstype bekijken zien we in ASO/KSO en TSO een hogere proportie eigenaars van eigen woningen, in vergelijking met jongeren uit het BSO, BUSO en DBSO. N
%
ASO/KSO
N
%
N
TSO
%
N
BSO
%
N
DBSO
%
BUSO
huurhuis
64
8%
100
11%
70
22%
53
43%
45
30%
combi huren/eigen woning
29
4%
31
3%
10
3%
3
2%
4
3%
681
88%
782
86%
242
75%
66
54%
99
67%
eigen woning
5.2. Subjectieve inschatting van welvaart De mate waarin de ouders/het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen werd bevraagd aan de hand van een schatting gemaakt door de jongere zelf.
׀34 ׀
Tabel 15: Mate waarin het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen N
%
zeer moeilijk
23
1
moeilijk
42
2
eerder moeilijk
73
3
tussenin
352
15
eerder comfortabel
333
15
1024
45
429
19
comfortabel zeer comfortabel totaal
2275
We zien dat iets aangeeft dat zes procent van de jongeren aangeeft dat het gezin of de gezinnen waarin hij/zij woont zeer moeilijk, moeilijk of eerder moeilijk kunnen rondkomen met het gezinsinkomen. 5.2.1. Subjectieve welvaart en eigen woning/huurwoning Wanneer we de link leggen met eigen woning of huurwoning zien we dat jongeren uit een gezin met een eigen woning significant hoger scoren op het vlak van de subjectieve inschatting van rondkomen, in vergelijking met jongeren uit gezinnen waar men huurt of waar slechts een van de gezinnen waarin men leeft, eigenaar is. 5.2.2. Subjectieve welvaart en gezinssituatie Er blijkt ook een verschil te zijn in de inschatting die gemaakt wordt tussen jongeren afhankelijk van het type gezin waarin zij opgroeien- jongeren uit een (of meerdere) eenoudergezinnen geven aan dat hun gezin significant minder comfortabel kan leven met het beschikbare inkomen dan kinderen uit tweeoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. Jongeren die opgroeien in zowel een eenouder als een nieuw samengesteld gezin vallen hier tussenin qua inschatting van de mate waarin er comfortabel geleefd kan worden. 5.2.3. Subjectieve welvaart en afkomst Tenslotte blijkt er ook een verschil te zijn tussen jongeren in gezinnen van Belgische/Nederlandse afkomst en gezinnen met een andere afkomst- jongeren uit Belgische/Nederlandse gezinnen schatten de mate waarin hun gezin comfortabel kan leven met het gezinsinkomen significant hoger in dan jongeren in gezinnen van andere afkomst.
׀35 ׀
5.2.4. Subjectieve welvaart en onderwijstype Wanneer we kijken naar de gemiddelde score voor jongeren uit de verschillende onderwijstypes zien we lichte verschillen tussen jongeren uit de verschillende onderwijstypes, weergegeven in Tabel 16. Jongeren uit ASO en KSO schatten de welvaart van hun gezin significant hoger in dan jongeren uit DBSO. Tabel 16: Gemiddelde subjectieve welvaart per onderwijstype
ASO en KSO
a
M
SD
N
5,69
1,20
786
TSO
a,b
5,49
0,98
934
BSO
a, b
5,29
1,83
330
b
5,07
1,19
123
5,34
2,67
153
5,49
1,39
2326
DBSO BUSO
ab
Totaal
Noot: groepen met een verschillend superscript scoren significant verschillend
5.3. Arbeidssituatie ouders als proxy voor inkomen ouders Zowel voor vader (voor zover aanwezig in het leven van de jongere, kon ook stiefvader zijn) en moeder (voor zover aanwezig in het leven van de jongeren, kon ook stiefmoeder zijn) werd de huidige arbeidssituatie bevraagd. Deze zullen we hanteren als een benadering voor het gezinsinkomen. In onderstaande tabel worden deze gegevens gepresenteerd. Tabel 17: Arbeidssituatie vader en moeder vader
moede r
aanta l
%
aantal
%
is met pensioen
41
1,9
15
0,7
werkt niet
56
2,6
264
11,7
werkt deeltijds als bediende (kantoorjob, onderwijs, verkoper,….)
50
2,3
360
15,9
werkt deeltijds als als arbeider (bv, technisch werk, …)
60
2,8
133
5,9
werkt voltijds als bediende (kantoorjob, onderwijs, verkoper,….)
534
24, 6
700
31,0
׀36 ׀
werkt voltijds als arbeider (bv, technisch werk,…) 572
26, 4
176
7,8
werkt als bediende, maar ik weet niet of dit voltijds of deeltijds is
23
1,1
29
1,3
werkt als arbeider, maar ik weet niet of dit voltijds of deeltijds is
33
1,5
24
1,1
werkt voltijds, maar ik weet niet of dit als arbeider of bediende is
93
4,3
65
2,9
werkt deeltijds, maar ik weet niet of dit als arbeider of bediende is
5
0,2
34
1,5
496
22, 8
237
10,5
werkt normaal wel, maar heeft nu tijdelijk loopbaanonderbreking genomen
21
1,0
36
1,6
werkt onregelmatig, soms wel, soms niet (bv. interim werk)
10
0,5
15
0,7
weet ik niet
54
2,5
53
2,4
125
5,8
122
5,4
is zelfstandige (eigen bedrijf of zaak, vrij beroep, …)
andere
totaal
2172
2262
Wanneer we deze gegevens hercoderen kunnen we komen tot een indeling van een categorie zonder vast inkomen uit arbeid (werkt niet, onregelmatig of loopbaanonderbreking), met een deeltijds inkomen uit arbeid of met een voltijds inkomen als werknemer of zelfstandige of pensioen. De groep ‘weet niet’ en de groep ‘andere’ worden hierbij dan buiten beschouwing gelaten. Voor vader en moeder apart zien we in Tabel 18 duidelijk dat moeders aanzienlijk vaker beschikken over een deeltijds i.p.v. een voltijds inkomen, en dat de proportie zonder regelmatig inkomen bij vrouwen hoger ligt dan bij mannen. Tabel 18: Arbeidssituatie gehercodeerd als Inkomen vader
%
moeder
%
werkt niet, onregelmatig, loopbaanonderbreking
105
5,2
315
15,5
deeltijds inkomen
132
6,6
526
25,9
1777
88,2
1193
58,6
voltijds inkomen, pensioen of zelfstandige
׀37 ׀
Tabel 19: Inkomen van vader en moeder gecombineerd, hercodering moeder niet v a d e r
deeltijds
voltijds
niet
deeltijd s
voltijds
werkt niet of onregelmatig
41
11
45
2%
1%
2%
deeltijds
13
55
57
1%
3%
3%
221
412
991
12%
22%
54%
voltijds
Uit de combinatie van deze gegevens blijkt dat ongeveer 2% van de jongeren komt uit gezinnen waar geen (regelmatig) inkomen uit arbeid of pensioen beschikbaar is. In totaal 7% van de jongeren geeft aan uit gezinnen te komen waar ten hoogste twee deeltijdse inkomens gecombineerd worden. Er is ook een aanzienlijke groep waarvoor geen informatie beschikbaar is: dit zijn zowel jongeren die geen idee hadden wat de arbeidssituatie van hun ouder(s) is, jongeren die deze vraag volledig openlieten als jongeren die deze vraag slechts invulden voor 1 ouder omdat zij slechts één ouder hebben. Deze gegevens worden voor het vervolg van de analyses gecombineerd tot 1 variabele ‘gezinsinkomen’, waarvan de verdeling terug te vinden is in onderstaande tabel. Tabel 20: Verdeling van de respondenten volgens inkomen uit arbeid N
%
geen vast inkomen uit arbeid
89
4
slechts een deeltijds inkomen
79
4
een voltijds inkomen
574
26
een voltijds + deeltijds inkomen
469
21
twee voltijds inkomens
991
45
geen informatie
144 totaal
2345
5.3.1. Inkomen en subjectieve ervaring van welvaart De eigen inschatting van hoe comfortabel men in het gezin (of in de meerdere gezinnen) comfortabel kan leven met het beschikbare gezinsinkomen is significant gecorreleerd met het ‘inkomen’ van het gezin, wat betekent dat men een lineair verband kan verwachten tussen het ‘inkomen’ uit arbeid en subjectieve inschatting van welvaart. Wanneer we voor elk van de verschillende inkomensgroepen kijken
׀38 ׀
naar hoe comfortabel deze volgens de jongeren zelf kunnen leven zien we dat inderdaad voor elk toenemend inkomen er ook een lichte stijging is in ervaren welvaart. Tabel 21: Gemiddelde (M) en standaardafwijking (SD) voor subjectieve ervaren welvaart volgens ‘inkomen’.
geen vast inkomen uit arbeid
a
slechts een deeltijds inkomen een voltijds inkomen
a
a
een voltijds + deeltijds inkomen twee voltijds inkomens
b
b
totaal
M
SD
N
4,95
1,33
101
4,94
1,36
82
5,23
1,39
555
5,68
1,08
479
5,72
1,06
1010
5,53
1,21
2227
Noot: groepen met een verschillend superscript scoren significant verschillend 5.3.2. Inkomen volgens huisvestingsituatie Wanneer we jongeren uit een gezin dat eigenaar is van de woning vergelijken met jongeren uit gezinnen waar gehuurd wordt, blijken jongeren uit een gezin met een huurwoning een significant lager gemiddeld gezinsinkomen te rapporteren dan jongeren uit een gezin dat eigenaar is of uit een gezin waarvan een ouder eigenaar is en de andere huurt. 5.3.3. Inkomen volgens gezinssituatie Aangezien er in een één-oudergezin eigenlijk ten hoogste één voltijds inkomen aanwezig kan zijn, hoeft het geen verwondering te wekken dat het gemiddeld ‘inkomen’ in deze gezinnen significant lager ligt dan in gezinnen met twee ouders, nieuw samengestelde gezinnen of mengvormen. 5.3.4. Inkomen volgens afkomst Bij jongeren uit gezinnen van Belgische of Nederlandse afkomst zien we gemiddeld een hoger inkomen uit arbeid dan bij jongeren uit gezinnen van buitenlandse afkomst. Deze verschillen zijn statistisch significant. 5.3.5. Inkomen en onderwijstype Er zijn ook significante verschillen in onze schatting van het inkomen tussen jongeren uit verschillende onderwijstypes, waarbij vooral jongeren uit Kso en Aso tot de groep met een hoger gezinsinkomen behoren, en jongeren uit het BUSO eerder uit gezinnen met een lager gemiddeld inkomen afkomstig zijn.
׀39 ׀
Tabel 22: Gemiddeld gezinsinkomen voor jongeren uit de verschillende onderwijstypes
ASO en KSO
a
M
SD
N
1,59
0,50
781
TSO
ab
1,52
0,47
915
BSO
abc
1,39
0,79
310
DBSO
bc
1,36
0,50
117
BUSO
c
1,19
0,42
134
Totaal
1,50
0,54
2257
Noot: groepen met een verschillend superscript scoren significant verschillend
5.4. Schulden ouders Aan de jongeren werd in de loop van de vragenlijst het item ‘Mijn ouders hebben wel wat schulden (afbetaling eigen woning niet meegerekend)’ voorgelegd, met de vraag aan te geven op een zevenpuntschaal van helemaal niet eens tot helemaal eens. De antwoorden op deze vraag worden gepresenteerd in Tabel 23. Tabel 23: Antwoorden op de vraag naar schulden bij de ouders N
%
helemaal niet
557
35
niet
292
18
eerder niet
177
11
misschien
350
22
eerder wel
86
5
wel
70
4
helemaal wel
60
4
totaal
2345
We zien dat 14% van de jongeren aangeven dat hun ouders schulden hebben (los van de afbetaling eigen woning), waarvan 8% (130 jongeren) de opties ‘wel’ en ‘helemaal wel’ aanduidden. Wanneer we dit vergelijken met gegevens uit de Centrale van Kredieten aan particulieren zien we daar dat in 2014 er 8.633.755 lopende geregistreerde consumentenkredieten zijn, waarvan 482.410 nietgeregulariseerde achterstallige contracten. Dit betekent dat ongeveer 2.89% op de totale Belgische populatie tenminste één achterstallig consumentenkrediet heeft.
׀40 ׀
5.4.1. Schulden en inkomen Er is een significant lineair verband (r = -.10) tussen onze gehercodeerde inkomensvariabele en het antwoord van de jongeren op de vraag naar schulden bij hun ouders. Jongeren uit een gezin waar geen vast regelmatig inkomen uit arbeid beschikbaar is geven significant vaker aan dat hun ouders ‘wel wat schulden’ hebben, in vergelijking met jongeren uit gezinnen waar tenminste een deeltijds en voltijds inkomen uit arbeid beschikbaar is. 5.4.2. Schulden en subjectief ervaren welvaart Er is een duidelijk en significant negatief lineair verband (r = -.23) tussen de subjectieve inschatting dat het gezin comfortabel kan leven met het beschikbare gezinsinkomen en de mate waarin de jongere aangeeft dat de ouders wel wat schulden hebben. Dit betekent dat een hogere subjectieve inschatting van de welvaart binnen het gezin geassocieerd is met minder schulden. 5.4.3. Schulden en woonsituatie Er is een significant verschil in de gemiddelde score voor het item ‘mijn ouders hebben wel wat schulden’, afhankelijk van of de jongeren afkomstig zijn uit een gezin met een eigen woning of een huurwoning. Jongeren uit gezin(nen) waar enkel gehuurd wordt geven significant vaker aan dat hun ouders schulden hebben dan jongeren uit gezinnen met een eigen woning of uit gezinnen waar tenminste een van de (gescheiden) ouders over een eigen woning beschikt. 5.4.4. Schulden en gezinssituatie Er blijken ook significante verschillen te bestaan tussen de verschillende gezinssituaties in de gemiddelde beoordeling van de mate waarin de ouders wel wat schulden hebben. Jongeren uit tweeoudergezinnen geven aan dat hun ouders relatief minder schulden hebben, in vergelijking met de groep jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen en mengvormen. Jongeren uit eenoudergezinnen scoren niet significant verschillend van zowel tweeoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. 5.4.5. Schulden en afkomst Er is geen verschil in de gemiddelde score voor ouderlijke schulden tussen jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst en jongeren van andere afkomst, waarbij deze laatsten aangeven dat hun ouders iets vaker schulden hebben. 5.4.6. Schulden en onderwijstype Globale analyses geven aan dat er een significant verschil bestaat in de score op het item ‘mijn ouders hebben wel wat schulden’ tussen jongeren uit verschillende
׀41 ׀
onderwijstypes, maar post-hoc analyses kunnen geen duidelijke verschillen tussen de groepen onderscheiden. 5.5. Samenvatting indicatoren Om een meer samenvattende indicator te maken van de financiële bronnen waarover het gezin beschikt zullen we in een aantal van de vervolganalyses gebruik maken van en factorscore die we berekend hebben op basis van een principale componentenanalyse van de vier indicatoren die we hanteren om zicht te krijgen op de financiële situatie van het gezin. Deze component verklaart iets meer dan 40% van de variantie in de vier indicatoren.
׀42 ׀
6. Achtergrond jongeren : levensstijl 6.1. Uitgaan Aan de jongeren werd gevraagd aan te geven hoe vaak ze uitgaan, en uitgaan werd verder gespecifieerd als op café gaan, naar een jeugdhuis, fuif of een discotheek gaan. De jongeren gaven op een schaal van 1 tot 8 aan of ze dit nooit tot elke dag doen. Daarnaast werd ook gevraagd naar de frequentie van ‘uitgaan’ met een meer culturele invulling van naar de bioscoop gaan, naar het theater of muziekoptredens gaan. Tabel 24: Frequentie van uitgaan naar café, jeugdhuis, fuif en discotheek café
%
fuif
%
nooit
377
19
931
49
364
19
782
41
minder dan 1x per maand
397
20
365
19
439
23
454
24
1x per maand
310
16
216
11
413
21
268
14
meerdere keren per maand
480
25
229
12
537
28
279
15
minstens 1x per week
269
14
128
7
165
8
110
6
meerdere keren per week
102
5
26
1
26
1
15
1
11
1
5
0
1
0
7
0
1
0
3
0
0
0
3
0
bijna elke dag elke dag totaal
jeugdhuis
1948
1904
1944
discotheek
1919
Zoals blijkt uit de tabel gaat bijna de helft van de jongeren nooit naar een jeugdhuis of discotheek. De grootste groep jongeren gaat meerdere keren per maand op café of naar een fuif, ongeveer 20% rapporteert dit nooit te doen. Met betrekking tot andere vormen van uitgaan zien we dat ongeveer de helft van de jongeren wel eens naar de bioscoop gaat en tenminste één muziekoptreden bijwoont op een jaar. Voor muziek betreft het hier waarschijnlijk het bijwonen van een of meerdere muziekfestivals. Ongeveer een kwart gaat ongeveer eens per maand naar de bioscoop. Podiumoptreden zijn niet populair, meer dan de helft van de jogneren zegt dit nooit bij te wonen en minder dan 10% bezoekt maandelijks of vaker een toneelvoorstelling. Tabel 25: Frequentie van uitgaan naar bioscoop, podiumkunsten of muziekoptreden
nooit
cinema
%
theater
169
9
1098
muziekoptreden 57
591
31
׀43 ׀
minder dan 1x per maand
946
49
632
33
998
52
1x per maand
496
26
101
5
186
10
meerdere keren per maand
257
13
42
2
109
6
59
3
25
1
27
1
meerdere keren per week
9
0
16
1
13
1
bijna elke dag
1
0
0
0
6
0
elke dag
0
0
3
0
2
0
minstens 1x per week
totaal
1938
1917
1933
Voor het vervolg van dit rapport hebben we een combinatie gemaakt van het uitgaan naar café, fuif, jeugdhuis of discotheek, door de gemiddelde frequentie te nemen. Voor uitgaan naar bioscoop, theater en muziekoptreden werd een gelijkaardig gemiddelde gemaakt. Deze twee indicatoren worden voor het vervolg als ‘’uitgaansfrequentie’ en ‘cultuuruitstap’ gelabeld. Tabel 26: Frequentie van uitgaan en cultuuruitstappen uitgaansfrequentie
%
nooit
422
21
347
18
minder dan 1x per maand
623
32
1283
66
1x per maand
564
29
240
12
meerdere keren per maand
282
14
42
2
minstens 1x per week
110
6
32
2
meerdere keren per week
8
0
10
1
bijna elke dag
3
0
0
0
elke dag
0
0
0
0
totaal
1967
Cultuuruitstap
1955
6.1.1. Uitgaan en geslacht Jongens gaan gemiddeld iets vaker uit dan meisjes, op vlak van cultuuruitstapjes is er geen verschil. 6.1.2. Uitgaan en studiejaar Er is globaal een significant verschil tussen verschillende studiejaren op het vlak van uitgaan, maar post-hoc analyses tonen geen duidelijk verschillende groepen. Jongeren uit het 5e jaar gaan het minst frequent uit, jongeren uit het 7e jaar het meest. Voor cultuuruitstappen zijn er geen significante verschillen.
׀44 ׀
6.1.3. Uitgaan en onderwijstype Er is een significant verschil tussen de verschillende onderwijstypes in uitgaansfrequentie, mare posthoc analyses geven geen duidelijk onderscheiden groepen aan. Jongeren uit het BUSO en ASO/KSO gaan het minst uit, jongeren uit het TSO het frequentste. Op het vlak van cultuuruitstappen is er geen verschil tussen onderwijstypes. 6.1.4. Uitgaan en gezinstype Er is geen verschil tussen jongeren uitgaansfrequentie of cultuuruitstappen.
uit
verschillende
gezinstypes
in
6.1.5. Uitgaan en afkomst Jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst geven aan vaker uit te gaan dan jongeren van andere afkomst, voor cultuuruitstappen is er geen verschil 6.1.6. Uitgaan en financiële achtergrond gezin Jongeren uit gezinnen waar er meer financiële middelen beschikbaar zijn geven aan vaker uit te gaan, voor cultuuruitstappen vinden we geen verband. 6.1.7. Uitgaan- multivariate analyses Wanneer we de uitgaansfrequentie in functie van de gecombineerde achtergrondvariabelen bekijken blijkt dat jongens vaker uitgaan dan meisjes, jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst vaker dan andere, ‘oudere’ jongeren vaker dan de jongere jongeren uit de derde graad en jongeren uit een gezin met meer financiële middelen vaker dan jongeren uit een gezin dat het minder breed heeft. Tabel 27: Uitgaan in functie van achtergrondvariabelen beta Constante Geslacht (jongens)
,088
**
Andere afkomst
-,084
**
ASO/KSO (vgl met TSO)
-,054
BSO (vgl met TSO)
-,041
DBSO (vgl met TSO)
-,020
BUSO (vgl met TSO)
-,063
*
,126
***
leeftijd
׀45 ׀
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,037
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,041
financiële achtergrond gezin
,085
R squared
**
0,04
6.2. Middelengebruik 6.2.1. Roken Van alle respondenten zeggen 877 jongeren, of 44% ooit wel eens gerookt te hebben. Er waren 69 jongeren of 3.5% die op deze vraag liever geen antwoord gaven en 1037 jongeren, of 52%, heeft nooit gerookt. Van de 877 jongeren die ooit sigaretten uitprobeerden, rookt 42% nu nooit meer. 11% rookt ongeveer een pakje per dag, 23% rookt elke dag tenminste enkele sigaretten, 12% rookt af en toe en 13% rookt wel, maar zelden. Dat betekent dat van de totale groep van 1907 jongeren er 26% rokers zijn, waarvan 15% dagelijks. Onze cijfers liggen lager dan de gegevens uit andere studies. Zo vindt de studie Jongeren en Gezondheid, uitgevoerd door Universiteit Gent, in 2006 nog dat 25% van de 17-18 jarigen dagelijks rookt, en ook dat ongeveer 65% van de jongeren uit deze leeftijdscategorie zegt ooit wel eens gerookt te hebben. Tabel 28: Prevalentie van roken het afgelopen jaar Roken
N
%
1399
73%
Af en toe (zelden en af en toe)
217
11%
Dagelijks (enkele tot ongeveer een pakje)
291
15%
Niet
6.2.1.1.
Roken en geslacht
In totaal zien we dat 76 % van de meisjes niet rookt (nooit gerookt heft of het afgelopen jaar niet rookte), terwijl dit bij jongens iets lager ligt, met name 71%. De meisjes die roken lijken eerder occasioneel te roken, terwijl jongens oververtegenwoordigd zijn bij de dagelijkse rokers.
Tabel 29: Roken volgens geslacht dagelijks roken
׀46 ׀
occasioneel roken
niet-roker
N
%
N
%
N
%
jongen
183
18,8%
97
9,9%
696
71,3%
meisje
106
10,6%
135
13,5%
759
75,9%
totaal
289
14,6%
232
11,7%
1455
73,6%
6.2.1.2.
Roken en studiejaar
Er is een duidelijke relatie tussen roken en studiejaar – bij 5e jaars vinden we het meest niet-rokers en wanneer er gerookt wordt is dat vaker occasioneel, bij 7e jaars vinden we bijna een derde dagelijks rokende jongeren. In de derde graad DBSO blijkt de meerderheid van de respondenten dagelijks te roken. Tabel 30: Roken volgens studiejaar dagelijks roken
occasioneel roken
niet-roker
N
%
N
%
N
%
5e jaars
88
9,52%
115
12,4%
721
78,0%
6e jaars
125
14,69%
98
11,5%
628
73,8%
7e jaars
50
31,25%
16
10,0%
94
58,8%
3e graad DBSO
26
60,47%
3
7,0%
14
32,6%
289
14,60%
232
11,7%
1458
73,7%
totaal
6.2.1.3.
Roken en onderwijstype
Het gerapporteerde rookgedrag is verschillend volgens onderwijstype: daar waar de meerderheid van de jongeren uit het DBSO dagelijks rookt, doet slechts 5% van de ASO/KSO jongeren dit. ASO, TSO, BSO en BUSO tellen verhoudingsgewijs ongeveer evenveel occasionele rokers, het verschil zit vooral bij de proportie jongeren die dagelijks rookt. Tabel 31: Roken volgens onderwijstype dagelijks roken
occasioneel roken
niet-roker
N
N
N
%
%
%
ASO en KSO
38
5%
94
13,0%
590
81,7%
TSO
68
11%
79
12,8%
469
76,1%
BSO
133
25%
52
9,6%
354
65,7%
DBSO
41
64%
3
4,7%
20
31,3%
׀47 ׀
BUSO totaal
9
24%
4
10,5%
25
65,8%
289
15%
232
11,7%
1458
73,7%
6.2.1.4.
Roken en gezinssituatie
De proportie occasionele rokers is vergelijkbaar in alle gezinssituaties, de proportie dagelijkse rokers ligt echter aanzienlijk hoger in eenouder en nieuw-samengestelde gezinnen, in vergelijking met tweeoudergezinnen, waar verhoudingsgewijs meer niet-rokers terug te vinden zijn. Tabel 32: Roken volgens gezinssituatie dagelijks roken
occasioneel roken
niet-roker
N
%
N
%
N
%
tweeoudergezin
155
12%
155
11,6%
102 1
76,7 %
eenoudergezin
55
20%
31
11,4%
185
68,3 %
nieuw samengesteld gezin en mengvormen
69
21%
40
12,0%
224
67,3 %
279
14%
226
11,7%
143 0
73,9 %
totaal
6.2.1.5.
Roken en afkomst
Er zijn geen grote verschillen tussen jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst en van andere afkomst in rookgedrag. Tabel 33: Roken volgens afkomst dagelijks roken
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
6.2.1.6.
occasioneel roken
niet-roker
N
%
N
%
N
%
250
14,4%
209
12,0%
1282
73,6%
39
16,4%
23
9,7%
176
73,9%
289
14,6%
232
11,7%
1458
73,7%
Roken en financiële achtergrond gezin
Er is een duidelijk verschil in de financiële achtergrond tussen jongeren die dagelijks roken en jongeren die niet of occasioneel roken- jongeren die dagelijks roken
׀48 ׀
rapporteren een minder gunstige financiële thuissituatie. Tussen de occasionele en niet-rokers zijn er geen verschillen. 6.2.1.7.
Roken- multivariate analyses
Met enige voorzichtigheid rapporteren we hier de resultaten van een multivariate regressie-analyse waarbij de verschillende achtergrondvariabelenn als predictoren van niet, occasioneel of dagelijks roken aangewend worden (de uitkomst is niet echter van intervalniveau maar tegelijk blijken er uit de bivariate analyses dat occasionele rokers soms meer gemeen hebben met rokers dan niet-rokers. Uit deze analyses blijkt dat jongens, jongeren uit BSO en DBSO, oudere jongeren en jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen meer roken. Tabel 34: Roken in functie van achtergrondvariabelen roken beta Constante Geslacht (jongens)
0,070
Andere afkomst
-0,018
ASO/KSO (vgl met TSO)
-0,036
**
BSO (vgl met TSO)
0,084
**
DBSO (vgl met TSO)
0,221
***
BUSO (vgl met TSO)
-0,009
leeftijd
0,151
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
0,044
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
0,051
financiële achtergrond gezin
R squared
***
*
-0,015
0,12
6.2.2. Cannabis of xtc gebruik In totaal 411 jongeren, of 21% van het totaal, zegt wel eens cannabis of XTC gebruikt te hebben. Een groep van 4% wenst hierop geen antwoord te geven, en 1466 jongeren (63%) heeft geen ervaring met cannabis of XTC. Van de groep die ooit deze middelen probeerde zegt 24% dat zij dit de afgelopen maanden niet gebruikt heeft. 18% van de gebruikers, of 72 jongeren, gebruikt meerdere keren per week, 5% ongeveer eens per week, 17% minstens maandelijks en 37 % een paar keer gedurende
׀49 ׀
het afgelopen jaar. Voor de totale groep jongeren betekent dat dat 5% wekelijks deze middelen gebruikt. Tabel 35: Prevalentie van cannabis en XTC gebruik het afgelopen jaar cannabis of XTC
N
%
1564
83%
Af en toe
222
12%
Wekelijks
93
5%
Niet
6.2.2.1.
Softdrugs en geslacht
Er is een duidelijk verschil tussen jongens en meisjes in gebruik van softdrugsmeisjes behoren vaker tot de groep niet gebruikers, terwijl de wekelijkse gebruikers vrijwel uitsluitend jongens zijn. Tabel 36: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens geslacht wekelijks
occasioneel
niet-gebruiker
N
%
N
%
N
%
jongen
79
8,1%
144
14,8%
748
77,0%
meisje
12
1,2%
83
8,3%
909
90,5%
91
4,6%
227
11,5%
1657
83,9%
totaal
6.2.2.2.
Softdrugs en studiejaar
Net als bij roken zien we een duidelijk groter gebruik en wekelijks gebruik van softdrugs volgens studiejaar. Tabel 37: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens studiejaar wekelijks
occasioneel
niet-gebruiker
N
%
N
%
N
%
5e jaars
30
3,26%
85
9,2%
806
87,5%
6e jaars
43
5,03%
115
13,5%
697
81,5%
7e jaars
14
8,81%
20
12,6%
125
78,6%
3e graad DBSO
4
9,52%
7
16,7%
31
73,8%
totaal
91
4,60%
227
11,5%
1660
83,9%
׀50 ׀
6.2.2.3.
Softdrugs en onderwijstype
Jongeren uit de verschillende onderwijstypes zijn vrij vergelijkbaar wat betreft occasioneel gebruik van cannabis en/of XTC. Bij jongeren uit BSO en DBSO vinden we in verhouding vaker regelmatig gebruik (wekelijks of vaker) dan bij jongeren uit ASO/KSO en TSO. Tabel 38: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens onderwijstype wekelijks
occasioneel
niet-gebruiker
N
%
N
%
N
%
ASO en KSO
25
3%
99
13,7%
599
82,8%
TSO
16
3%
65
10,6%
532
86,8%
BSO
43
8%
49
9,1%
447
82,9%
DBSO
6
9%
9
14,1%
49
76,6%
BUSO
1
3%
4
10,8%
32
86,5%
91
5%
226
11,4%
1659
84,0%
totaal
6.2.2.4.
Softdrugs en gezinssituatie
Er zijn geen grote verschillen in softdruggebruik tussen gezinstype, al lijken iets meer jongeren in eenoudergezinnen gebruiker te zijn (zowel wekelijks als occasioneel) dan jongeren uit andere gezinnen. Tabel 39: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens gezinstype wekelijk s
occasionee l
niet-gebruiker
N
%
N
%
N
%
tweeoudergezin
53
4 %
14 0
10,5 %
1138
85,5 %
eenoudergezin
22
8 %
33
12,2 %
216
79,7 %
nieuw samengesteld gezin en mengvormen
10
3 %
46
13,9 %
275
83,1 %
85
4 %
21 9
11,3 %
1629
84,3 %
totaal
׀51 ׀
6.2.2.5.
Softdrugs en afkomst
Bij jongeren van andere afkomst zien we een iets hogere proportie gebruikers van softdrugs, vooral dan van regelmatige gebruikers. Tabel 40: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens afkomst wekelijk s
occasioneel
niet-gebruiker
N
%
N
%
N
%
Belgisch/Nederlandse afkomst
69
4,0 %
201
11,5%
1471
84,5%
Andere afkomst
21
8,9 %
26
11,0%
190
80,2%
90
4,6 %
227
11,5%
1661
84,0%
totaal
6.2.2.6.
Softdrugs en financiële achtergrond gezin
Er is een duidelijk verschil in de financiële achtergrond van jongeren die regelmatig softdrugs gebruiken en jongeren die dat niet of occasioneel doen. De financiële achtergrond van regelmatige gebruikers is aanzienlijk minder gunstig dan deze van jongeren die niet of onregelmatig gebruiken. 6.2.2.7. Softdruggebruik en achtergrondvariabelen- multivariate analyses Wanneer we de diverse achtergrondkenmerken combineren blijkt vooral geslacht, in een ASO/KSO –richting zitten, een andere afkomst hebben, iets ouder zijn, deel uitmaken van een eenoudergezin, een nieuw samengesteld gezin of een gezin met financieel minder sterke achtergrond geassocieerd met iets meer gebruik van softdrugs. Tabel 41: Softdruggebruik in functie van achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens)
,195
***
Andere afkomst
,063
*
ASO/KSO (vgl met TSO)
,081
**
BSO (vgl met TSO)
,034
DBSO (vgl met TSO)
,025
BUSO (vgl met TSO)
-,018
׀52 ׀
leeftijd
,066
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,049
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,015
financiële achtergrond gezin
*
-,037
R squared
0,06
׀53 ׀
7.
Economische bronnen van de jongeren zelf
Er werden een aantal vragen voorgelegd rond zakgeld, klusjes, weekendwerk en vakantiewerk. Deze kunnen een indicatie geven van het ‘inkomen’ waarover de jongeren beschikken. 7.1. Zakgeld De overgrote meerderheid van de jongeren krijgt zakgeld in een of andere vorm. Tabel 42: Zakgeld krijgen of niet
Zakgeld Geen zakgeld Weet niet Totaal
N
%
1816
78
485
21
15
1
2317
Diegenen die aangaven zakgeld te krijgen, kregen een reeks vervolgvragen waarin gepeild werd naar het bedrag, de oorsprong, regelmaat en bestedingsdoelen van dit zakgeld. Gemiddeld krijgen jongeren uit de derde graad 20.65 Euro zakgeld per week (SD =15.46). Het mediaan bedrag is 17.5 Euro. De verdeling volgens verschillende categorieën is terug te vinden in onderstaande figuur. Hieruit blijkt de grootste groep tussen de 10 en 15 Euro per week te krijgen.
׀54 ׀
400 350 300 250 200 150 100 50 0
Tabel 43: Hoe krijg je dit zakgeld? N
%
1105
62
ik krijg geld als ik daarom vraag, maar geen vastgelegd bedrag
362
20
ik krijg een gedeelte vast bedrag zakgeld/kleedgeld/telefoongeld elke week of maand, en daarnaast nog een variabel bedrag
266
15
57
3
Ik krijg een vast bedrag voor een bepaalde periode (bv de 1e van elke maand, elke week op zondag, …
andere totaal
1792
Het zakgeld wordt vooral gegeven door de ouders, samen of hoofdzakelijk door moeders (eerder dan vaders). Daarnaast geeft bijna een kwart van de jongeren aan zakgeld te krijgen van een of meerdere grootouders, 13% van hen krijgt dat bovenop zakgeld dat ze van hun ouders krijgen.
׀55 ׀
Tabel 44: Van wie krijg je zakgeld (meerdere antwoorden mogelijk) N
%
1115
61%
Moeder
567
31%
Grootouder
423
23%
Vader
348
19%
Andere familieleden
109
6%
Stiefvader (partner van je moeder)
71
4%
Andere ____________________
34
2%
Stiefmoeder (partner van je vader)
20
1%
Ouders samen
Bijna driekwart van de respondenten geeft aan minstens de helft of meer van het zakgeld weer uit te geven, de overige 28 % spaart het grootste deel of alles van het zakgeld. Tabel 45: Wat doe je met je zakgeld? N
%
(bijna) alles uitgeven
357
20
een klein bedrag sparen, een groter bedrag uitgeven
456
26
ongeveer de helft sparen en de helft uitgeven
474
27
een groter bedrag sparen en een klein bedrag uitgeven
355
20
(bijna) alles sparen
143
8
Totaal
1785
Gemiddeld zeggen respondenten ongeveer 12 jaar te zijn wanneer ze voor het eerst zakgeld kregen. Omdat er grote variaties bestaan in wat jongeren verwacht worden met hun zakgeld te betalen, wordt in Tabel 46 weergegeven wat jongeren naar eigen zeggen ten minste gedeeltelijk bekostigen met hun zakgeld. Ook hier waren meerdere antwoorden mogelijk. Tabel 46: Wat moet je zelf helemaal of gedeeltelijk betalen van je zakgeld? (meerdere antwoorden mogelijk) N uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen
׀56 ׀
1267
70%
festivals
885
49%
cadeautjes
752
41%
games
781
43%
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …)
725
40%
alcohol
612
34%
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks
567
31%
muziek of film (cds, dvd, downloads,,,)
548
30%
kleren, schoenen
431
24%
opladen gsm
413
23%
sigaretten
367
20%
verzorging (kapper, make-up,sieraden,accesoires , …)
312
17%
boeken, tijdschriften, kranten
299
17%
brommer, auto, rijlessen
272
15%
andere genotsmiddelen (bv, cannabis)
204
11%
sport- of hobbydingen
204
11%
vervoer (trein, tram, fiets, ….)
199
11%
vakantie/reizen
163
9%
andere ____________________
62
3%
schoolgerief
44
2%
Wanneer we kijken naar de jongeren die zakgeld krijgen, blijkt er geen lineair verband tussen het bedrag zakgeld dat jongeren krijgen, en het aantal verschillende uitgaven categorieën waarvan jongeren aangeven dat zij dit met hun zakgeld dienen te betalen (r =-.01) Voor het krijgen van zakgeld, het bedrag en wat ermee betaald dient te worden zullen we de gegevens bekijken voor verschillende groepen apart. 7.1.1. Zakgeld en geslacht Er is geen verschil tussen jongens en meisjes in al of niet zakgeld krijgen (zie Tabel 47), maar er is wel een significant verschil tussen jongens en meisjes in het gemiddeld bedrag aan zakgeld dat ze rapporteren- Jongens krijgen gemiddeld bijna 5 Euro meer per week, namelijk 23.01 Euro (SD = 18.11) tegenover 18.18 Euro (SD = 14.21) voor meisjes. Tabel 47: Zakgeld – jongens en meisjes N
%
jongen
920
78,6%
meisje
896
78,5%
׀57 ׀
totaal
1816
78,5%
Er zijn ook verschillen tussen waaraan jongens en meisjes hun zakgeld spenderen de uitgaven categorieën in vet in zijn verschillend voor jongens en meisjes. Meisjes betalen met hun zakgeld proportioneel gezien vaker uitgaan/leuk dingen doen, cadeautjes, kleding en schoenen, verzorging, en boeken en tijdschriften. Jongens besteden vaker hun zakgeld aan games, hardware, alcohol, sigaretten en andere genotsmiddelen, brommer, auto of rijlessen, en sport of hobbydingen. Tabel 48: Wat moet je zelf betalen met je zakgeld- verschillen tussen jongens en meisjes Jonge ns N
uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen festivals
593
%vd jonge ns 64%
445
Meisj es N
Totaa l %vd meisjes
673
75%
1266
70%
48%
441
49%
886
49%
cadeautjes
277
30%
475
53%
752
41%
games
606
66%
174
19%
780
43%
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …) alcohol
430
47%
295
33%
725
40%
382
42%
230
26%
612
34%
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks muziek of film (cd’s, dvd, downloads,…) kleren, schoenen
273
30%
294
33%
567
31%
251
27%
297
33%
548
30%
116
13%
315
35%
431
24%
opladen gsm
189
21%
224
25%
413
23%
sigaretten
231
25%
136
15%
367
20%
39
4%
274
31%
313
17%
74
8%
225
25%
299
16%
176
19%
96
11%
272
15%
141
15%
63
7%
204
11%
132
14%
72
8%
204
11%
verzorging (kapper, make-up, sieraden, accessoires,…) boeken, tijdschriften, kranten brommer, auto, rijlessen andere genotsmiddelen (bv, cannabis) sport- of hobbydingen vervoer (trein, tram, fiets, ….)
111
12%
88
10%
199
11%
vakantie/reizen
80
9%
83
9%
163
9%
andere ____________________
38
4%
25
3%
63
3%
schoolgerief
24
3%
20
2%
44
2%
׀58 ׀
7.1.2. Zakgeld en studiejaar Jongeren uit de 3e graad DBSO en 7e jaar rapporteren minder vaak dat ze zakgeld krijgen dan jongeren uit 5e en 6e jaar. Tabel 49: Al of niet zakgeld krijgen volgens studiejaar N
%
5e jaars
854
78,6%
6e jaars
802
82,2%
7e jaars
134
65,0%
26
55,3%
1817
78,4%
3e graad DBSO andere graden/leerjaren totaal
Er is een significant verschil tussen studiejaren in het bedrag zakgeld dat de jongeren rapporteren, zoals weergegeven in Tabel 50. Tabel 50: Gemiddeld zakgeld volgens studiejaar M
SD
N
5e jaars
a
19,92
17,15
631
6e jaars
a
20,20
13,16
939
27,69
20,46
79
28,55
14,24
33
20,71
15,32
1682
7e jaars
b
3e graad DBSO
b
totaal
Noot: groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar
5e jaar N
%
6e jaar N %
7e jaar N %
3e graad DBSO N %
uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen festivals
565
66%
600
75%
86
64%
15
59%
349
41%
449
56%
72
54%
15
games
354
41%
351
44%
63
47%
cadeautjes
301
35%
388
48%
50
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …) alcohol
330
39%
325
41%
57
245
29%
315
39%
38
tota al N
% 70%
57%
126 7 885
12
45%
781
43%
37%
13
50%
752
41%
42%
14
52%
725
40%
28%
14
54%
612
34%
49%
׀59 ׀
*
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks muziek of film (cd’s, dvd, downloads, …) kleren, schoenen
254
30%
272
34%
33
25%
7
28%
567
31%
230
27%
267
33%
41
31%
9
35%
548
30%
167
20%
203
25%
55
41%
7
26%
431
24%
opladen gsm
190
22%
190
24%
27
20%
6
24%
413
23%
sigaretten
*
134
16%
179
22%
41
31%
13
50%
367
20%
verzorging (kapper, make-up, sieraden, accessoires ,…) boeken, tijdschriften, kranten brommer, auto, rijlessen sport- of hobbydingen
129
15%
146
18%
29
21%
8
31%
312
17%
130
15%
144
18%
20
15%
6
21%
299
16%
87
10%
126
16%
45
34%
13
50%
272
15%
*
77
9%
93
12%
29
22%
6
21%
204
11%
*
andere genotsmiddelen (bv, cannabis) vervoer (trein, tram, fiets ….) vakantie/reizen
83
10%
105
13%
11
8%
5
19%
204
11%
76
9%
90
11%
27
20%
7
26%
199
11%
31
4%
92
11%
34
26%
5
19%
163
9%
andere ____
34
4%
17
2%
9
6%
2
9%
62
3%
*
schoolgerief
19
2%
15
2%
9
6%
1
5%
44
2%
*
7.1.3. Zakgeld en onderwijstype Jongeren uit het DBSO geven aanzienlijk minder vaak aan zakgeld te krijgen dan gemiddeld, terwijl het krijgen van zakgeld bij jongeren uit het KSO en TSO iets vaker dan gemiddeld gerapporteerd wordt (zie Tabel 51).
Tabel 51: Zakgeld krijgen volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
685
80%
TSO
565
83%
BSO
476
74%
DBSO
36
51%
BUSO
46
78%
1808
79%
totaal
׀60 ׀
*
*
Hoewel jongeren uit het DBSO minder frequent aangeven zakgeld te krijgen, blijkt wel dat zij een aanzienlijk hoger bedrag rapporteren dan jongeren uit de andere onderwijstypes, Tabel 52: Bedrag zakgeld volgens onderwijstype
ASO en KSO
a
M
SD
N
18,52
14,83
605
TSO
a
20,83
13,78
718
BSO
a
22,81
20,25
228
DBSO
b
33,19
15,82
50
BUSO
a
23,31
10,21
104
20,71
15,22
1705
totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar Tabel 53: Wat zelf betalen met zakgeld volgens onderwijstype
uitgaan, cinema, cafe, leuke dingen doen festivals
AS O 509 338
games
265
cadeautjes
324
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, ,,,) alcohol
263
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks muziek of film (cds, dvd, downloads,,,) kleren, schoenen
247
opladen gsm
166
sigaretten verzorging (kapper, makeup,sieraden,accesoires ,,,) boeken, tijdschriften, kranten brommer, auto, rijlessen sport- of hobbydingen andere genotsmiddelen (bv, cannabis) vervoer (trein, tram, fiets, ….) vakantie/reizen
238
79 % 52 % 41 % 50 % 41 %
TS O 420 295 262 245 245
37 % 38 % 35 % 24 % 26 % 15 % 17 %
205
86
53
21 % 8%
57
9%
65
87
13 %
68
77
12 % 7%
62
226 156
99 110
134
44
199 178 120 130 97 98
79
46
74 % 52 % 46 % 43 % 43 %
BS O 288 217 215 154 185
36 % 35 % 31 % 21 % 23 % 17 % 17 %
136
15 % 14 % 12 % 12 %
71
11 % 8%
103 125 129 98 143 88
110 66 40
46 60
59 % 45 % 44 % 32 % 38 %
DBS O 20 17 16 15 16
28 % 21 % 26 % 27 % 20 % 30 % 18 %
17
15 % 23 % 14 % 8%
6
10 % 12 %
7 10 14 10 18 10
15 7 7
8 7
56 % 46 % 44 % 43 % 44 %
BUS O 25 18 20 10 12
N 55 % 40 % 43 % 23 % 27 %
126 7 885
35 % 18 % 14 % 24 % 20 % 23 % 12 %
612
781 752 725
46 % 21 % 27 % 38 % 27 % 50 % 27 %
16
15 % 43 % 20 % 19 %
3
6%
299
11
24 % 12 % 7%
272
10 % 10 %
199
22 % 19 %
8 7 11 9 11 6
6 3
5 5
567 548 431 413 367 312
204 204
163
% 70 % 49 % 43 % 41 % 40 % 34 % 31 % 30 % 24 % 23 % 20 % 17 %
16 % 15 % 11 % 11 % 11 % 9%
* *
*
*
* * * *
* * *
* *
׀61 ׀
andere __________________ __ schoolgerief
17
3%
15
3%
22
5%
2
5%
6
12 %
62
3%
*
12
2%
12
2%
16
3%
1
3%
3
7%
44
2%
*
7.1.4. Zakgeld en gezinssituatie Er is geen duidelijk verschil tussen jongeren uit verschillend gezinssituaties op het vlak van het al dan niet krijgen van zakgeld. Tabel 54: Zakgeld krijgen volgens gezinssituatie N
%
1216
78%
eenouder gezin
252
80%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
314
81%
1782
79%
twee-ouder-gezin
totaal
Er is een klein maar significant verschil tussen jongeren uit verschillende gezinssituaties in het bedrag wekelijks zakgeld dat ze rapporteren. Jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen en mengvormen (waar men gedeeltelijk in een eenoudergezin en gedeeltelijk in een nieuw samengesteld gezin verblijft) rapporteren gemiddeld een significant hoger bedrag dan jongeren uit tweeoudergezinnen (zie Tabel 55). Tabel 55: Bedrag zakgeld volgens gezinssituatie
twee-ouder-gezin eenouder gezin
a
ab
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
b
totaal
M
SD
N
19,73
14,87
1138
22,48
16,15
246
22,54
14,43
299
20,61
15,03
1683
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar
Tabel 56: Wat zelf betalen met zakgeld volgens gezinssituatie tweeoudergezi n N % uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen festivals
׀62 ׀
N
eenouderge zin %
nieuw en mengvormen N %
totaal N
%
842
69%
194
77%
212
67%
1267
70%
595
49%
129
51%
145
46%
885
49%
*
games
517
43%
109
43%
138
44%
781
43%
cadeautjes
481
40%
114
45%
149
47%
752
41%
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …) alcohol
469
39%
103
41%
137
44%
725
40%
373
31%
118
47%
109
35%
612
34%
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks muziek of film (cd’s, dvd, downloads, …) kleren, schoenen
362
30%
89
35%
106
34%
567
31%
373
31%
66
26%
103
33%
548
30%
254
21%
76
30%
93
30%
431
24%
*
opladen gsm
260
21%
60
24%
87
28%
413
23%
*
sigaretten
225
19%
60
24%
74
23%
367
20%
*
verzorging (kapper, make-up, sieraden, accessoires, …) boeken, tijdschriften, kranten
190
16%
51
20%
65
21%
312
17%
*
194
16%
41
16%
61
19%
299
16%
brommer, auto, rijlessen
150
12%
45
18%
64
21%
272
15%
*
sport- of hobbydingen
117
10%
51
20%
30
10%
204
11%
*
andere genotsmiddelen (bv, cannabis) vervoer (trein, tram, fiets, ….)
121
10%
40
16%
35
11%
204
11%
*
121
10%
35
14%
37
12%
199
11%
*
vakantie/reizen
92
8%
25
10%
40
13%
163
9%
*
andere ____________________
44
4%
8
3%
7
2%
62
3%
schoolgerief
22
2%
7
3%
13
4%
44
2%
*
*
Wanneer we de verschillende uitgavencategorieën vergelijken, zien we dat ondanks dat vooral de jongeren uit de nieuw samengestelde gezinnen gemiddeld het hoogste bedrag zakgeld krijgen, het eerder de jongeren uit eenoudergezinnen zijn die vaker geacht worden bepaalde uitgaven van hun zakgeld te bekostigen. 7.1.5. Zakgeld en afkomst Er is een klein verschil in de mate waarin jongeren rapporteren zakgeld te krijgen tussen jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst en van andere afkomst- deze laatsten rapporteren iets minder vaak zakgeld te krijgen. Tabel 57: Zakgeld krijgen volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
1594a
79,2%
222a
72,8%
1816
78,4%
׀63 ׀
Jongeren uit gezinnen met een migratieachtergrond rapporteren gemiddeld een iets hoger bedrag aan zakgeld dan jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst, respectievelijk 23.69 (SD = 16.95) en 20.30 (SD= 14.91). Tabel 58: Wat zelf betalen met zakgeld volgens afkomst B/N N uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen festivals games cadeautjes
ander e N
%
totaal %
N
%
1129
71%
134
60%
1267
70%
817
51%
68
30%
885
49%
692
43%
87
39%
781
43%
*
677
42%
74
34%
752
41%
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …) alcohol
663
42%
60
27%
725
40%
*
557
35%
55
25%
612
34%
*
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks muziek of film (cd’s, dvd, downloads, …) kleren, schoenen
463
29%
102
46%
567
31%
*
509
32%
38
17%
548
30%
*
357
22%
75
34%
431
24%
opladen gsm
346
22%
67
30%
413
23%
sigaretten
330
21%
36
16%
367
20%
265
17%
47
21%
312
17%
271
17%
28
13%
299
16%
verzorging (kapper, make-up, sieraden, accessoires , …) boeken, tijdschriften, kranten brommer, auto, rijlessen
244
15%
25
11%
272
15%
sport- of hobbydingen
171
11%
29
13%
204
11%
andere genotsmiddelen (bv, cannabis) vervoer (trein, tram, fiets, ….) vakantie/reizen
182
11%
22
10%
204
11%
165
10%
33
15%
199
11%
146
9%
16
7%
163
9%
andere ____________________ schoolgerief
50
3%
12
6%
62
3%
30
2%
14
6%
44
2%
*
*
7.1.6. Zakgeld en financiële situatie gezin De groep jongeren die aangeeft zakgeld te krijgen verschilt significant van de groep jongeren die geen zakgeld krijgt op het vlak van de financiële achtergrond van het gezin (op basis van de indicatoren eigen woning, inschatting van de jongere van schulden ouders en welvaart binnen het gezin en de arbeidssituatie van de ouders)-
׀64 ׀
de financiële situatie is gemiddeld aanzienlijk minder positief in gezinnen waar jongeren zeggen geen zakgeld te krijgen. Het bedrag dat jongeren rapporteren wekelijks te ontvangen is niet significant gerelateerd aan de financiële achtergrond van het gezin. 7.1.7. Zakgeld en achtergrondkenmerken- multivariate analyse Wanneer we de variantie in het bedrag aan zakgeld dat iedereen ontvangt (voor diegenen die geen zakgeld ontvangen is dit 0) proberen te verklaren op basis van het geheel aan hogergenoemde achtergrondfactoren blijven geslacht en de financiële situatie als enige significante predictoren over. Jongeren uit gezinnen met een sterkere financiële achtergrond en jongens rapporteren gemiddeld een hoger bedrag aan zakgeld dan meisjes, zelfs wanneer we controleren voor de overige variabelen. Daarnaast blijken jongeren uit oorspronkelijke tweeoudergezinnen minder zakgeld te krijgen dan jongeren uit eenouder of nieuw samengestelde gezinnen. Tabel 59: Bedrag aan zakgeld in functie van achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens)
,098
Andere afkomst
,040
ASO/KSO (vgl met TSO)
***
-,020
BSO (vgl met TSO)
,010
DBSO (vgl met TSO)
-,016
BUSO (vgl met TSO)
-,009
leeftijd
,018
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,095
**
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,093
**
financiële achtergrond gezin
,137
***
R squared
0,04
In een volgende stap hebben we nog een aantal bijkomende mogelijke achtergrondkenmerken als predictoren in deze analyse toegevoegd, zoals de frequentie van uitgaan naar cafe, feest of fuif, jeugdhuis of discotheek, roken en middelengebruik). Hierbij bleken uitgaansfrequentie, al of niet roken en het gebruik van verdovende middelen als voorspellers over van het bedrag zakgeld dat jongeren rapporteren.
׀65 ׀
Tabel 60: Bedrag aan zakgeld in functie van extra achtergrondkenmerken beta uitgaansfrequentie
,121
***
roker
,142
***
softdruggebruiker
-,010
druggebruik- downers
,077
druggebruik -uppers
-,041
Gezondheid
-,019
R square changed
**
,05***
7.2. Klusjes Het betalen van jongeren om in en rond huis klusjes te doen is aanzienlijk minder gangbaar dan het krijgen van zakgeld, nog geen kwart van de jongeren geeft aan dat dit bij hen het geval is. Tabel 61: Krijg je geld om thuis klusjes te doen?
Klusjesgeld Geen geld voor klusjes Weet niet Totaal
N
%
523
23
1737
75
53
2
2313
Het mediane bedrag dat jongeren met klusjes verdienen per week is 10 Euro. Gemiddeld ligt het bedrag op ongeveer 13.46 (SD =14.10) Euro, na verwijdering van de extreme waarden (een aantal respondenten die op deze vraag vrij hoge bedragen invulden waarvan te betwijfelen valt of het echt gaat over klusjes en niet over hun verdiensten als jobstudent).
׀66 ׀
140
120
100
80
60
40
20
0
Het geld dat met klusjes verdiend werd wordt vaak snel weer uitgegeven- meer dan 60% van diegenen die zeggen geld te krijgen voor klusjes geeft minstens de helft weer uit. Tabel 62: Wat doe je meestal met je klusjesgeld? N
%
167
33
een klein bedrag sparen, een groter bedrag uitgeven
74
14
ongeveer de helft sparen en de helft uitgeven
84
16
een groter bedrag sparen en een klein bedrag uitgeven
66
13
121
24
(bijna) alles uitgeven
(bijna) alles sparen Totaal
511
Aangezien slechts een beperkte groep jongeren geld krijgt voor klusjes worden er geen verdere analyses gerapporteerd per groep.
׀67 ׀
7.3. Vakantiewerk en weekendwerk Een aanzienlijke groep van de jongeren rapporteert tijdens de schoolvakantie betaald werk te verrichten, de groep die tijdens het schooljaar in weekend of avonden werkt is beperkter en bedraagt minder dan de helft van de totale groep. Tabel 63: Werk je tijdens de schoolvakantie(s)?
Vakantiewerk Geen vakantiewerk Weet niet totaal
N
%
1618
70
666
29
31
1
2315
Tabel 64: Werk je tijdens de week of in het weekend tijdens het schooljaar?
Weekend of avondwerk Geen weekend of avondwerk Weet niet totaal
N
%
975
42
1296
56
38
2
2309
Wat het vakantiewerk betreft zeggen de jongeren die aangaven vakantiewerk gedaan te hebben, dat zij dit gemiddeld 4.7 weken deden het afgelopen jaar (SD = 7.89), met als mediane duur van het vakantiewerk 4 weken. Het gemiddeld bedrag dat zij verdienden ligt op 1238 Euro (SD = 995.60). De mediane verdienste is 1000 Euro. Ook hier werden eerst een aantal extreme waarden verwijderd, zo was er bijvoorbeeld iemand die aangeeft met 14 weken in de horeca te werken 9500 Euro verdiend te hebben). Het soort werk is erg uiteenlopend- de grootste groep geeft aan dat zij hun vakantiejob niet herkennen in de opgegeven lijst. Uit de lijst vrije antwoorden blijkt inderdaad een zeer breed scala activiteiten. Het geven van diverse soorten les (voetbaltraining, dansles, zwemles, ...) komt vrij vaak voor, naast animator/speelpleinwerking. Verder gaat het van ‘werken bij bomma in de tuin’ tot het coderen voor bedrijven, computers herstellen, of honden trimmen. Tabel 65: Wat voor vakantiewerk werd gedaan? N babysitten
׀68 ׀
% 378
23%
krantenronde
5
0%
in een winkel
272
17%
in de horeca
381
24%
in de supermarkt
143
9%
bij de boer
55
3%
bureauwerk
81
5%
schoonmaakwerk
111
7%
werken in fabriek/industrie
184
11%
in de bouw
121
8%
50
3%
490
30%
in de gezondheidszorg andere: ….
Het geld dat verdiend wordt met werken tijdens de vakantie wordt door ongeveer de helft van de jongeren hoofdzakelijk gebruikt om de spaarpot aan te vullen, de andere helft van de jongeren geeft tenminste de helft ervan, en 25% zelfs het grootste deel ervan, meteen weer uit. Tabel 66: Wat doe je met het geld dat je verdient met vakantiewerk N
%
(bijna) alles uitgeven
164
10
een klein bedrag sparen, een groter bedrag uitgeven
236
15
ongeveer de helft sparen en de helft uitgeven
391
25
een groter bedrag sparen en een klein bedrag uitgeven
482
30
(bijna) alles sparen
318
20
Totaal
1591
De jongeren die tijdens het schooljaar betaald werk verrichten zeggen hiermee gemiddeld 213 Euro per maand te verdienen (SD = 187). Het mediaan bedrag is 170 Euro.0 Gemiddeld is men 15 jaar wanneer men de eerste keer betaald werkt tijdens het schooljaar. De grootste groep werkt tijdens de weekends (Tabel 67). Gemiddeld geven jongeren aan ongeveer 4.5 dagen van 8u per maand te werken (SD = 3.33). Tabel 67: Wanneer werk je tijdens het schooljaar?
overdag als onderdeel van mijn opleiding deeltijds secundair
N
%
58
6%
׀69 ׀
in het weekend
789
81%
s avonds tijdens de week
269
28%
83
9%
andere
Het geld dat tijdens het schooljaar verdiend wordt, wordt, iets meer dan het geld verdiend met vakantiewerk, eerder uitgeven- meer dan de helft van de groep zegt minstens de helft meteen weer uit te geven. Tabel 68: Wat doe je met het geld van je weekendwerk? N
%
(bijna) alles uitgeven
116
12
een klein bedrag sparen, een groter bedrag uitgeven
193
20
ongeveer de helft sparen en de helft uitgeven
224
24
een groter bedrag sparen en een klein bedrag uitgeven
273
29
(bijna) alles sparen
143
15
Totaal
948
In Tabel 69 wordt weergegeven welk soort werk de jongeren uitvoeren. Ook hier is een grote groep jongeren die de categorie ‘andere’ aanduidden van zeer diverse aard, van afwassen in een frituur tot werken in een zonnecentrum. Tabel 69: Wat voor weekendwerk wordt gedaan N
%
275
28%
krantenronde
9
1%
in een winkel
166
17%
in de horeca
283
29%
in de supermarkt
62
6%
bij de boer
19
2%
bureauwerk
18
2%
schoonmaakwerk
36
4%
werken in fabriek/industrie
23
2%
in de bouw
51
5%
babysitten
in de gezondheidszorg andere: ….
׀70 ׀
29
3%
276
28%
Voor al of niet werken tijdens de vakantie en tijdens het schooljaar en de bedragen die hiermee verdiend worden zullen we verschillen tussen de verschillende groepen van nabij bekijken. 7.3.1. Werken en geslacht Er is een klein verschil tussen jongens en meisjes in al of niet verrichten van vakantiewerk, waarbij meisjes iets vaker aangeven vakantiewerk te doen. Er is echter een uitgesproken verschil in het verrichten van betaald werk tijdens het schooljaar, dat door meisjes veel vaker gerapporteerd wordt dan jongens (zie Tabel 71). Tabel 70: Vakantiewerk volgens geslacht
jongen meisje totaal
N
%
806
68,8%
809
71,0%
1615
69,9%
Tabel 71: Weekendwerk volgens geslacht N
%
jongen
416
35,7%
meisje
559
49,0%
975
42,3%
totaal
De jongens die werken rapporteren wel significant meer verdiend te hebben met hun vakantiewerk (zie Tabel 72), hoewel ze geen verschillende werkduur rapporteren. Ook met het werken tijdens het schooljaar wordt door jongens blijkbaar meer verdiend dan meisjes (zie Tabel 73), maar hier zien we wel dat jongens gemiddeld meer dan 40u rapporteren te werken per maand, terwijl dit bij meisjes gemiddeld rond 32 uur per maand ligt. Tabel 72: Verdiensten vakantiewerk volgens geslacht M
SD
N
jongen
1413,49
1028,86
734
meisje
1067,51
891,75
738
1238,87
977,12
1472
totaal
׀71 ׀
Tabel 73: Verdiensten weekendwerk volgens geslacht M
SD
N
jongen
253,39
193,68
382
meisje
188,13
166,54
525
214,27
181,02
907
totaal
7.3.2. Werken en studiejaar Jongeren uit het 5e jaar geven duidelijk minder aan al vakantiewerk verricht te hebben, terwijl de groep 7e jaars die vaker dan gemiddeld rapporteert. Wat het werken tijdens het schooljaar betreft valt het grote aandeel jongeren uit DBSO op (zie Tabel 75), wat niet zo vreemd is aangezien zij als onderdeel van hun opleiding in een aantal gevallen ook betaald werk verrichten dat hierin vervat zit. Tabel 74: Vakantiewerk volgens studiejaar N
%
5e jaars
675
62,2%
6e jaars
739
75,6%
7e jaars
169
82,4%
34
73,9%
1618
69,9%
3e graad DBSO
totaal
Tabel 75: Weekendwerk volgens studiejaar N
%
5e jaars
391
36,1%
6e jaars
453
46,6%
7e jaars
95
46,3%
3e graad DBSO
36
76,6%
975
42,2%
totaal
Jongeren uit de derde graad DBSO en het 7e jaar verdienen significant meer met hun vakantiewerk dan jongeren uit de andere studiejaren, hoewel zij niet veel meer weken werken.
׀72 ׀
Wat betreft de inkomsten van het werken tijdens weekend, avond of overdag, blijken deze aanzienlijk hoger te liggen bij jongeren uit het 7e jaar en 3e graad DBSO, in vergelijking met jongeren uit 5e en 6e jaar. Ook dit heeft te maken met het aantal uren dat zij werken – jongeren uit het DBSO geven aan ongeveer 10 volledige dagen (van 8u) per maand te werken tegen betaling, dit is 80u per maand. Jongeren uit het 7e jaar werken significant minder, iets meer dan 5 dagen per maand of 45 uur, dus ongeveer de helft van de uren die jongeren uit het DBSO presteren. Jongeren uit het 6e jaar werken verhoudingsgewijs het minst en significant minder dan jongeren uit een 3e graad DBSO, met name 4 dagen per maand of ongeveer 32 uur. Jongeren uit het 5e jaar werken ietsje (4,5 dagen of bijna 40u) meer maar zijn het meest vergelijkbaar met jongeren van het 6e jaar. Tabel 76: Verdiensten vakantiewerk volgens studiejaar M
SD
N
5e jaars
a
1039,44
1084,54
476
6e jaars
a
1288,69
830,50
848
7e jaars
b
1745,81
1325,00
93
1889,18
943,45
35
1240,45
984,23
1452
3e graad DBSO
b
Totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar Tabel 77: Verdiensten weekendwerk volgens studiejaar M
SD
N
5e jaars
a
231,42
469,24
292
6e jaars
a
252,61
271,83
535
7e jaars
b
560,15
583,06
67
646,90
268,75
51
287,33
387,45
945
3e graad DBSO
c
Totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar 7.3.3. Werken en onderwijstype Wanneer we het al dan niet verrichten van vakantiewerk en weekendwerk bekijken zien we dat jongeren uit het BUSO het minst rapporteren vakantiewerk gedaan te hebben. Ook voor jongeren uit het ASO/KSO komt dit minder vaak voor, terwijl de grootste groep afkomstig uit jongeren uit het DBSO. Wanneer we kijken naar werken tijdens de week of in het weekend gedurende het schooljaar zien we dat jongeren uit het BUSO dit het minst doen, tegenover iets minder dan de helft jongeren uit het ASO/KSO, TSO en BSO. Bijna alle jongeren uit het DBSO werken tegen betaling gedurende het schooljaar.
׀73 ׀
Tabel 78: Vakantiewerk volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
566
66,7%
TSO
478
70,0%
BSO
472
73,6%
DBSO
57
81,4%
BUSO
33
55,9%
1606
69,8%
totaal
Tabel 79: Weekendwerk volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
350
41,3%
TSO
278
40,9%
BSO
260
40,7%
DBSO
57
81,4%
BUSO
18
30,5%
963
42,0%
totaal
De gemiddeld gerapporteerde inkomsten uit het vakantiewerk zijn ook significant verschillend volgens onderwijstype, en opnieuw is het de groep DBSO die afwijkt van de meeste overige groepen (zie tabel), met uitzondering van BSO. De jongeren uit deze groep rapporteren ook het hoogste aantal weken gewerkt (gemiddeld meer dan 8 weken), terwijl dit voor de andere groepen heel wat lager ligt (ASO/KSO het minst met gemiddeld iets minder dan 4 weken, TSO gemiddeld iets meer dan 5 weken, BSO en BUSO gemiddeld iets meer dan 7 weken). Ook voor de inkomsten uit werk tijdens het schooljaar (Tabel 81) scoren jongeren uit het DBSO aanzienlijk hoger dan jongeren uit de andere groepen, niet zo verwonderlijk aangezien zijn gemiddeld ongeveer 13 dagen per maand betaald werk verrichten (104 uur per maand). Jongeren uit het ASO/KSO werken gemiddeld het minste tijdens de week, namelijk iets minder dan 4 dagen of ongeveer 30u per maand, jongeren uit het TSO komen gemiddeld net boven 4 volledige werkdagen uit (ongeveer 33u per maand), jongeren uit het BUSO iets minder dan 6 dagen (47 uur per maand) en jongeren uit het BSO zijn na DBSO het meest actief tijdens het schooljaar om geld te verdienen, met gemiddeld iets meer dan 6 werkdagen per maand of ongeveer 50 uur. Zij blijven natuurlijk nog steeds ver onder de uren die jongeren uit het DBSO betaald aan het werk zijn, maar tenminste een deel daarvan wordt ingevuld in het kader van hun leertraject, en is dus moeilijk rechtstreeks
׀74 ׀
vergelijkbaar met de overige groepen die het naast hun voltijdse schoolloopbaan presteren. Tabel 80: Verdiensten vakantiewerk volgens onderwijstype
ASO en KSO
a
M
SD
N
930,81
819,04
508
TSO
a,b
1282,43
756,82
612
BSO
bc
1541,08
1548,04
219
DBSO
c
1932,18
959,07
66
BUSO
ab
1211,27
671,68
66
1240,44
978,03
1471
totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar Tabel 81: Verdiensten weekendwerk volgens onderwijstype
ASO en KSO
a
M
SD
N
148,73
143,89
306
TSO
ab
196,44
128,02
365
BSO
bc
249,87
230,83
118
DBSO
d
592,83
162,45
81
BUSO
c
300,24
158,20
36
214,27
181,12
906
totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar 7.3.4. Werken en gezinssituatie Jongeren afkomstig uit nieuw samengestelde gezinnen of mengvormen blijken iets vaker vakantiewerk te doen dan jongeren uit eenouder of tweeoudergezinnen (zie Tabel 82). Voor werken tijdens het schooljaar blijken jongeren uit tweeoudergezinnen dit relatief minder vaak te doen dan jongeren uit eenoudergezinnen of jongeren uit nieuw samengestelde en mengvormgezinnen. Tabel 82: Vakantiewerk volgens gezinstype N
%
1068
68%
eenouder gezin
217
69%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
295
76%
1580
70%
twee-ouder-gezin
totaal
׀75 ׀
Tabel 83: Weekendwerk volgens gezinstype N
%
twee-ouder-gezin
627
40%
eenouder gezin
144
46%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
187
48%
958
42%
totaal
Jongeren uit eenoudergezinnen geven aan significant meer te verdienen met hun vakantiewerk dan jongeren uit tweeoudergezinnen, die het minst verdienden. De groep jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen valt hiertussen. Er zijn echter geen verschillen in de tijd die men werkte, deze is niet significant verschillend tussen jongeren afkomstig uit verschillende gezinstypes. Een gelijkaardig fenomeen doet zich voor bij de inkomsten uit werken tijdens het schooljaar- ook hier verdient de groep uit eenoudergezinnen gemiddeld meer dan jongeren uit de twee andere groepen, ondanks dat zij evenveel werkdagen /uren per maand rapporteren (ongeveer 41 uur per maand). Tabel 84: Verdiensten vakantiewerk volgens gezinstype
twee-ouder-gezin eenouder gezin
a
b
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
ab
totaal
M
SD
N
1354,97
1875,09
1178
1704,39
2620,39
243
1423,71
1676,18
326
1413,61
1964,86
1747
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar
Tabel 85: Verdiensten weekendwerk volgens gezinstype
twee-ouder-gezin eenouder gezin
a
b
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
a
totaal
׀76 ׀
M
SD
N
273,98
359,08
713
383,06
811,00
165
237,53
270,99
217
283,36
446,44
1095
7.3.5. Werken en afkomst Hoewel jongeren van Belgische of Nederlandse afkomst proportioneel gezien ietsje vaker vakantiewerk en betaald werk tijdens het schooljaar lijken te doen, in vergelijking met jongere van andere afkomst (zie Tabel 86 en Tabel 87), is dit geen significant verschil. Tabel 86: Vakantiewerk volgens afkomst N
%
1420
70,6%
198
64,9%
1618
69,9%
N
%
Belgisch/Nederlandse afkomst
859
42,9%
Andere afkomst
116
37,9%
975
42,2%
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
Tabel 87: Weekendwerk volgens afkomst
totaal
Jongeren van andere afkomst geven significant hogere inkomsten uit vakantiewerk en weekendwerk op in vergelijking met jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst, maar zij rapporteren gemiddeld ook bijna twee weken meer gewerkt te hebben in de vakantie en gemiddeld per maand 1.5 dag (of 12u) meer te werken in vergelijking met Belgische/Nederlandse jongeren. Tabel 88: Verdiensten vakantiewerk volgens afkomst M
SD
N
Belgisch/Nederlandse afkomst
1366,11
1943,29
1571
Andere afkomst
1841,43
2178,40
213
1422,71
1979,24
1784
totaal
Tabel 89: Verdiensten weekendwerk volgens afkomst M
SD
N
Belgisch/Nederlandse afkomst
275,90
453,98
984
Andere afkomst
385,80
394,71
128
288,59
448,98
1112
totaal
׀77 ׀
7.3.6. Werken en financiële situatie gezin De groep die wel of geen vakantiewerk doet verschilt niet significant in termen van de financiële achtergrond van het gezin. Ook tussen de groep die wel of geen weekendwerk doet zijn er geen duidelijke verschillen op het vlak van de financiële achtergrond van het gezin. Ook het inkomen verdiend door vakantiewerk en het aantal weken dat men werkt tijdens de schoolvakantie is ongerelateerd aan de financiële achtergrond van het gezin. Anders is het voor betaald werk tijdens het schooljaar. Hierbij zien we een matig en negatief significant verband (r = -.19) tussen het inkomen verdiend met werken tijdens het schooljaar en de financiële middelen waarover het gezin beschikt, met andere woorden: jongeren uit gezinnen met beperkter financiële middelen verdienen meer door werken tijdens het schooljaar. Ook het aantal dagen/uren per maand die men werkt is negatief en significant gecorreleerd (r = -.13) met de financiële achtergrond van het gezin, waarbij jongeren uit gezinnen met beperktere middelen dus meer uren werken gedurende het schooljaar. 7.3.7. Werken – multivariate analyses Hierbij wordt het totale bedrag aan geld verdiend met vakantiewerk en werken tijdens het schooljaar (jongeren die niet werken scoren hier telkens 0) voorspeld door het geheel van achtergrondfactoren. Het bedrag verdiend met werken tijdens het schooljaar hangt sterk samen met al dan niet volgen van DBSO, niet verwonderlijk aangezien hier vaak betaald werk verricht wordt als onderdeel van de opleiding. Jongeren uit ASO/KSO verdienen minder door vakantiewerk en ‘oudere’ jongeren en jongens rapporteren een hogere verdienste door vakantiewerk. In Tabel 91 is te zien dat nog eens 5% van de variantie in vakantiewerk-verdiensten verklaard wordt door levensstijl-achtergrondfactoren, en dan in het bijzonder door uitgaan. Uitgaan hangt daarnaast ook samen met verdiensten van weekendwerk, maar de samenhang is hier minder sterk. Tabel 90: Werken volgens achtergrondkenmerken vakantiewer k beta
werken tijdens het schooljaar beta
Constante Geslacht (jongens) Andere afkomst ASO/KSO (vgl met TSO) BSO (vgl met TSO)
,074
**
-,011 -,106
-,040 ,020
** *
-,046
,021
-,004
DBSO (vgl met TSO)
-,006
,341
BUSO (vgl met TSO)
-,044
,017
׀78 ׀
***
leeftijd
,087
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,027
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin) financiële achtergrond gezin
,062
**
*
,089
**
-,058
*
,021
,003
-,024
.05
.15
R squared
Tabel 91: Werken volgens levensstijl- achtergrondkenmerken vakantiewerk beta uitgaansfrequentie roker
,202
werken tijdens het schooljaar beta
** *
,064
,041
,046
softdruggebruiker
-,023
-,039
druggebruik- downers
-,002
-,015
druggebruik -uppers
,031
,023
algemene gezondheid
,003
-,036
R square changed
,05
** *
,01
*
*
7.4. Totale inkomsten per jaar Wanneer we de verschillende bronnen van inkomsten van de jongeren combineren tot één enkel jaarinkomen zien we dat gemiddeld genomen, jongeren uit de derde graad secundair onderwijs per jaar 2544 € ‘inkomsten’ hebben (SD = 2661), waarbij het mediaan bedrag 1733 Euro bedraagt. In totaal 303 jongeren, of 12% van het totaal, rapporteert 0 euro ‘inkomsten’, wanneer we kijken naar of ze effectief aangeven geen zakgeld, klusjesgeld te krijgen en niet te werken zien we dat dit een groep van ongeveer 4.5 % van alle jongeren is. Het betreft hier geen duidelijk afgelijnde groep, het belangrijkste voorspellende kenmerk is dat zij weinig uitgaan. Wanneer we de leerlingen uit het DBSO niet meenemen, daalt het jaarinkomen aanzienlijk, met name tot gemiddeld 2394 € (SD = 2378) met 1700 € als mediaan bedrag.
7.5. Bankprodukten De jongeren werd ook gevraagd om voor verschillende bankproducten aan te geven over welke zij beschikken (of denken te beschikken) in hun eigen naam. In de
׀79 ׀
onderstaande tabel worden de aantallen en percentages jongeren weergegeven die zeggen over elk type product te beschikken. Tabel 92: Beschikken over bankproducten N
%
Lopende rekening
1748
75
Spaarrekening of online spaarrekening
1961
84
Bankkaart
1788
77
Andere spaarproducten zoals kasbon, aandelen, ,,,
240
10
Kredietkaart van de bank
179
8
Kredietkaart van winkelketen
130
6
Jongeren onder 18 kunnen normaal gezien niet beschikken over een kredietkaart, desondanks zien we dat 35 16-jarige jongeren en 73 17-jarigen zeggen te beschikken over een kredietkaart via de bank, en 40 16-jarigen en 56 17-jarigen over een kredietkaart van een winkelketen. 7.6. Sparen De jongeren kregen ook enkele vragen voorgelegd i.v.m. sparen. Als eerste konden ze aanduiden of en hoe er voor hen gespaard wordt. Er zijn hier meerdere antwoorden mogelijk (bv. Jongeren die zowel voor zichtzelf sparen als waarbij de ouders voor hen geld opzij zetten). In de onderstaande tabel worden de aantal jongeren weergegeven die voor elke optie bevestigend antwoordden. Tabel 93: Sparen: wie spaart? N
%
Mijn ouders sparen geld voor mij
1537
66
Ik spaar geld voor mezelf
1829
78
590
25
Er wordt niet voor mij gespaard (niet door mezelf of anderen)
55
2
Weet ik niet
65
3
Anderen sparen voor mij (bv, grootouders, …)
De grootste groep jongeren spaart geld voor zichzelf, daarnaast zegt twee derde ook dat hun ouder(s) voor hen sparen. Het geld dat jongeren zelf sparen is bij bijna de helft van de jongeren volledig bedoeld voor de verre toekomst, zonder een duidelijk doel op korte termijn.
׀80 ׀
Tabel 94: Het geld dat jongeren voor zichzelf sparen is bedoeld voor… N
%
1015
48,4
is voor een heel duidelijk doel (bv. brommer, dure aankoop, vakantie, zomerfestival, ...)
346
16,5
een deel is voor 'later', en een deel voor een heel duidelijk doel
625
29,8
weet ik niet
81
3,9
andere
29
1,4
is voor 'later', zonder heel duidelijk doel nu
totaal
2096
Tenslotte peilden we ook naar een risicovol gedrag , met name het aanspreken van spaargeld bij geldtekort. In Tabel 95 zien we dat ongeveer 13 % soms of vaker zijn spaargeld aanspreekt. Tabel 95: Hoe vaak spreek je je spaargeld aan bij geldtekort N
%
1226
58,5
zelden
585
27,9
soms
226
10,8
vaak
44
2,1
heel vaak
15
0,7
nooit
totaal
2096
7.6.1. Spaargeld aanspreken en geslacht Er is een klein verschil tussen jongens en meisjes- meisjes geven iets vaker aan dat ze som of vaker hun spaargeld aanspreken bij geldtekort. Tabel 96: Spaargeld aanspreken volgens geslacht N
%
jongen
117
11,3%
meisje
168
15,8%
285
13,6%
totaal
׀81 ׀
7.6.2. Spaargeld aanspreken en studiejaar Jongeren uit het 7e jaar en uit de derde graad DBSO spreken proportioneel gezien vaker hun spaargeld aan dan jongeren uit het 5e of 6e jaar. Tabel 97: Spaargeld aanspreken volgens studiejaar N
%
5e jaars
104
10,7%
6e jaars
132
14,7%
7e jaars
40
22,3%
9
23,1%
285
13,6%
3e graad DBSO totaal
7.6.3. Spaargeld aanspreken en onderwijstype Jongeren uit het DBSO geven proportioneel vaker aan dat ze hun spaargeld aanwenden bij geldtekorten, jongeren uit het ASO en TSO doen dit het minst. Tabel 98: Spaargeld aanspreken en onderwijstype N
%
ASO
91
12%
TSO
74
12%
BSO
98
17%
DBSO
14
22%
BUSO
8
18%
285
14%
totaal
7.6.4. Spaargeld aanspreken en gezinstype Jongeren die uitsluitend in 1 of meerdere eenoudergezinnen leven geven proportioneel gezien vaker aan dat ze hun spaargeld gebruiken bij geldtekorten. Tabel 99: Spaargeld aanspreken en gezinstype N
%
173
12%
eenouder gezin
60
21%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
47
13%
twee-ouder-gezin
׀82 ׀
totaal
280
14%
7.6.5. Spaargeld aanspreken en afkomst Jongeren uit gezinnen waarvan een van de ouders een andere afkomst heeft zeggen iets vaker spaargeld aan te wenden dan jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst. Tabel 100: Spaargeld aanspreken en afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
235
12,8%
50
19,6%
285
13,6%
7.6.6. Spaargeld aanspreken en financiële achtergrond gezin Jongeren die zeggen wel eens hun spaargeld aan te wenden bij geldtekorten komen gemiddeld genomen uit gezinnen waar men het financieel minder breed heeft, vergeleken met de groep jongeren die zegt dit zelden of nooit te doen. 7.6.7. Spaargeld aanspreken –multivariate analyse Wanneer we de verschillende achtergrondkenmerken gezamenlijk bekijken in een multivariate regressieanalyses waarmee we de frequentie van spaargeld aanspreken voorspellen, dan blijkt dat vooral een minder gunstige financiële achtergrond van het gezin predictief is. Daarnaast rapporteren meisjes ook een iets hogere frequentie. Tabel 101: Spaargeld aanspreken volgens achtergrondkenmerken beta Geslacht (jongens)
-,06
Andere afkomst
,04
ASO/KSO (vgl met TSO)
,00
BSO (vgl met TSO)
,03
DBSO (vgl met TSO)
,02
BUSO (vgl met TSO)
-,02
leeftijd
,07
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,04
*
*
׀83 ׀
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
-,01
financiële achtergrond gezin
-,15 R squared
***
,05***
Extra levensstijlvariabelen zoals uitgaan en middelengebruik zijn weinig tot niet gerelateerd aan het gebruiken van spaargeld- enkel het hebben van een slechtere gezondheid is zeer zwak maar significant gelinkt met het gebruiken van spaargeld. Tabel 102: Spaargeld aanspreken volgens levensstijl beta uitgaansfrequentie
,05
roker
-,01
softdruggebruiker
-,01
druggebruik- downers
-,03
druggebruik -uppers
,05
Slechte gezondheid
,06 R squared changed
׀84 ׀
,01
*
8. Uitgaven 8.1. Wie betaalt wat? Jongeren uit de derde graad werd gevraagd om voor een aantal uitgaven categorieën aan te geven of deze uitgaven door henzelf gedaan werden, of het gedeeltelijk door de ouders en gedeeltelijk door henzelf betaald werd of volledig door de ouders. In Tabel 103 worden de antwoorden op deze vraag weergegeven. Zoals te zien is vallen de uitgaven voor softdrugs, roken primair onder de verantwoordelijkheid van de jongeren, maar het betreft hier natuurlijk slechts een beperkte groep van de totale steekproef. Ouders nemen in het merendeel van de gevallen de kosten voor school en vakantie volledig op zich. De antwoorden op de vraag naar ‘bijspringen met kostgeld’ lijken te suggereren dat heel wat jongeren niet volledig begrepen wat hiermee bedoeld werd.
Tabel 103: Wie betaalt gewoonlijk welke uitgaven? zelf N
ouders en zelf N %
%
andere genotsmiddelen (bv, cannabis) roken
386
82%
490
om andere mensen terug te betalen alcohol
786
games
ouder s N 4%
78%
63
73%
129
819
71%
977
66%
1177
%
67
14%
10%
77
12%
630
12%
159
15%
1074
189
16%
141
12%
1149
299
20%
214
14%
1490
55%
663
31%
300
14%
2140
855
51%
512
30%
317
19%
1684
muziek of film (cd’s, dvd, downloads,…) uit eten gaan, snoep en snacks
850
49%
433
25%
460
26%
1743
849
40%
756
35%
527
25%
2133
cadeautjes
785
40%
682
34%
519
26%
1986
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …) boeken, tijdschriften, kranten
648
32%
839
42%
533
26%
2020
309
19%
386
24%
892
56%
1586
brommer, auto, rijlessen
219
14%
493
32%
809
53%
1520
vervoer (trein, tram, fiets, ….)
263
13%
358
18%
1343
68%
1964
verzorging (kapper, make-up, sieraden, accessoires,…) thuis bijspringen met kostgeld
245
13%
548
28%
1134
59%
1928
85
12%
118
16%
532
72%
735
sport- of hobbydingen
208
11%
464
25%
1198
64%
1870
kleren, schoenen
236
11%
723
33%
1215
56%
2174
uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen festivals
17
totaa lN 470
׀85 ׀
vakantie/reizen schoolgerief en schoolkosten
156
8%
362
18%
1463
74%
1982
31
2%
129
7%
1729
91%
1890
Figuur 3: Wie betaalt wat?
Noot: de lengte van de balken geeft aan hoeveel jongeren effectief een antwoord gaven voor deze uitgavecategorie. De uitgaven staan geordend volgens de proportie eigen bijdrage (van klein naar groot).
8.2. Hoeveel wordt er uitgegeven aan de diverse uitgavencategorieën? Daarnaast werd ook aan de jongeren gevraagd om een schatting te geven van de uitgaven die zij zelf volledig of gedeeltelijk maken, en om ofwel per week, per maand of per jaar aan te geven hoeveel geld zij hieraan ongeveer uitgeven. De antwoorden op de vragen zijn dus gebaseerd op de herinnering en rapportering van
׀86 ׀
de jongeren zelf, met alle nadelen die hierbij horen. Daarnaast bleken sommige jongeren de categorie ‘alcohol’ bij uitgaan te rekenen terwijl anderen dit onderscheid wel maakten, was de categorie ‘thuis bijspringen met kostgeld’ niet erg betrouwbaar ingevuld en zitten er in vrijwel elke uitgavencategorie uitschieters met bijzonder grote zelf-gerapporteerde uitgaven. De jongeren die onmogelijke bedragen genoteerd hadden waren vooraf al verwijderd, en extreme uitgaven binnen elke categorie (verder dan 3x de interkwartielafstand verwijderd van het derde kwartiel) werden buiten beschouwing gelaten, maar het verdient nog steeds aanbeveling om voor de interpretatie van de gegevens hier toch voorzichtig te zijn. In Tabel 104 worden deze uitgaven gerapporteerd. Tabel 104: Gemiddelde en mediane maandelijkse uitgaven voor elke categorie voor jongeren die tenminste deels zelf instaan voor het bekostigen van deze uitgaven M
SD
mediaan
N
brommer, auto, rijlessen
54,17
61,09
30,00
278
kleren en schoenen
51,60
45,05
40,83
900
vakantie
50,84
47,90
41,67
342
roken
44,03
36,83
40,00
378
sport- of hobbydingen
40,16
83,29
16,95
514
andere genotsmiddelen (bv, cannabis)
38,27
44,06
22,36
183
uitgaan, cafe, leuke dingen doen
34,91
33,23
20,83
154 3
alcohol
30,68
27,91
20,00
753
thuis bijspringen met kostgeld
29,71
31,35
20,00
79
uit eten gaan, snoep en snacks
29,52
26,32
20,00
143 4
25,75
25,70
16,67
107 2
schoolgerief en schoolkosten
22,22
25,04
12,50
194
festival
16,36
13,79
12,50
918
games
14,89
15,41
8,33
897
14,84
13,64
10,00
642
vervoer (trein, tram, fiets, ….)
10,99
10,47
8,33
460
cadeautjes
10,93
10,18
8,33
114 9
muziek of film (cds, dvd, downloads,,,)
8,28
10,14
4,17
708
boeken, tijdschriften, kranten
6,90
6,48
5,00
472
om andere mensen terug te betalen
5,31
5,27
4,00
405
hardware (laptop, gameconsole, ,,,)
telefoon,
smartphone,
verzorging (kapper, up,sieraden,accesoires ,,,)
make-
׀87 ׀
Wanneer we niet enkel rekening houden met diegenen die een bepaalde uitgave zelf of gedeeltelijk zelf betalen maar kijken naar de gemiddelde maandbedragen berekend over alle respondenten, dan zien we dat gemiddeld het grootste bedrag uitgegeven wordt aan uitgaan. Tabel 105: Gemiddelde maandelijkse uitgaven voor elke uitgave-categorie voor alle jongeren M
SD
25%
50%
75%
uitgaanmaandbudgetieder
23,06
31,64
0
10
33,33
klerenmaandbudgetieder
19,96
37,64
0
0
29,17
voedingmaandbudgetieder
18,09
25,05
0
8
24
hardwaremaandbudgetieder
11,85
21,66
0
0
16,67
rokenmaandbudgetiedereen
7,13
21.79
0
0
0
alcoholmaandbudgetieder
9,91
21,4
0
0
10
vakantiemaandbudgetieder
7,35
25,33
0
0
0
festivalmaandbudgetieder
6,45
11,79
0
0
8,33
autobrommaandbudgetieder
6,39
27,27
0
0
0
gamesmaandbudgetieder
5,74
12
0
0
5,42
cadeaumaandbudgetieder
5,39
8,99
0
0
8,33
sportmaandbudgetieder
5,21
15,67
0
0
0
4,1
9,76
0
0
2,08
drugmaandbudgetieder
2,98
16
0
0
0
muziekfilmmaandbudgetieder
2,52
6,77
0
0
1,25
vervoermaandbudgetieder
2,17
6,38
0
0
0
schoolmaandbudgetieder
1,85
9,46
0
0
0
boekenmaandbudgetieder
1,4
4,03
0
0
0
kostgeldmaandbudgetieder
1,01
7,88
0
0
0
terugbetalingmaandbudgetieder
0,92
2,98
0
0
0
verzorgingmaandbudgetieder
Globaal gezien geeft de gemiddelde jongere uit de derde graad maandelijks het meest uit aan uitgaan, kledij en snacks. De gemiddelde bedragen per uitgavencategorie liggen hoger wanneer we enkel kijken naar jongeren die deze uitgaven ook effectief (gedeeltelijk) zelf betalen. Dan valt vooral op dat kosten voor auto/brommer, vakantie, roken en kleding een flinke hap uit het budget betekenen.
׀88 ׀
Figuur 4: Gemiddelde uitgaven
Noot: De uitgaven zijn geordend volgens het aantal jongeren dat deze uitgave rapporteerde. Het gemiddelde van de totale sample bevat ook jongeren die deze uitgave niet rapporteren. Het gemiddelde voor ingevulde antwoorden omvat enkel de jongeren die zelf tenminste gedeeltelijk een bepaalde uitgave financieren.
8.3. Inkomen versus uitgaven Tenslotte werd ook nagegaan hoe de totale eigen uitgaven zich verhouden tot de totale eigen inkomsten uit zakgeld, vakantiewerk en weekendwerk. De correlatie tussen uitgaven en inkomsten is aanzienlijk en bedraagt .32. Toch zijn er heel wat jongeren bij wie de verhouding tussen inkomsten en uitgaven niet helemaal in balans is: Gemiddeld rapporteren jongeren ongeveer 62 Euro meer inkomsten binnen te halen in vergelijking met hun uitgaven, maar 39% van de jongeren rapporteren hogere uitgaven dan inkomsten. Hierbij kan gedeeltelijk ook het effect meespelen dat zij voor een aantal uitgaven die gedeeld worden tussen henzelf en hun ouders toch de volledige kost opgegeven hebben. 8.3.1. Uitgaven in balans- geslacht Er is geen verschil tussen jongens en meisjes in de mate waarin inkomsten en uitgaven uit balans zijn.
׀89 ׀
8.3.2. Uitgaven in balans- studiejaar Er is geen duidelijk verschil in de verhouding tussen inkomsten en uitgaven volgens studiejaar. 8.3.3. Uitgaven in balans- onderwijstype Jongeren uit het DBSO rapporteren gemiddeld de grootste overschot op hun uitgaven, een overschot dat significant groter is dan bij jongeren uit de andere onderwijstypes. Jongeren uit het DBSO hebben verhoudingsgewijs ook het minst vaak een onevenwicht (uitgaven groter dan inkomen). 8.3.4. Uitgaven in balans- gezinssituatie Er is geen duidelijk verschil in de verhouding inkomen/uitgaven tussen jongeren uit verschillende gezinssituaties. Jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen en mengvormen rapporteren verhoudingswijs het minst vaak een tekort op hun inkomsten. 8.3.5. Uitgaven in balans- afkomst Er is geen verschil in de mate waarin inkomsten en uitgaven in balans zijn tussen jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst en jongeren van andere afkomst. 8.3.6. Uitgaven in balans- financiële achtergrond gezin De verhouding tussen inkomsten en uitgaven is niet significant gecorreleerd met de indicator die de financiële achtergrond van het gezin aangeeft. 8.3.7. Uitgaven in balans - multivariate analyse Wanneer we de variatie in de verhouding tussen inkomsten en uitgaven proberen te verklaren op basis van het geheel aan hogergenoemde achtergrondfactoren blijkt vooral het al dan niet studeren in het DBSO een belangrijke factor te zijn. Jongeren uit het DBSO hebben een aanzienlijke positievere balans dan jongeren uit de andere onderwijstypes, wat niet zo verwonderlijk is aangezien dit de groep is die ook de hoogste inkomsten heeft. Tabel 106: Verhouding tussen inkomsten en uitgaven volgens achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens)
,029
Andere afkomst
,037
׀90 ׀
ASO/KSO (vgl met TSO)
-,052
BSO (vgl met TSO)
,027
DBSO (vgl met TSO)
,192
BUSO (vgl met TSO)
,012
leeftijd
-,035
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
-,030
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,028
financiële achtergrond gezin
,029
R squared
***
0,05
In een volgende stap hebben we nog een aantal bijkomende mogelijke achtergrondkenmerken als predictoren in deze analyse toegevoegd, zoals de frequentie van uitgaan naar café, feest of fuif, jeugdhuis of discotheek, roken en middelengebruik. Wanneer we controleren voor al deze factoren blijken deze niet predictief, en blijft enkel het volgen van DBSO een invloed te hebben op de verhouding inkomsten/uitgaven. Tabel 107: Verhouding tussen inkomsten en uitgaven in functie van levensstijlachtergrond Beta uitgaansfrequentie
-,006
roker
-,003
softdruggebruiker
-,049
druggebruik- downers
-,027
druggebruik -uppers
-,028
Gezondheid
-,042
R square changed
,01*
׀91 ׀
9. Financiële kennis 9.1. Financiële kennistoets De resultaten voor de afzonderlijke vragen van de financiële kennistest worden weergegeven in Tabel 108: Antwoorden op de test rond financiële kennis Tabel 108: Antwoorden op de test rond financiële kennis Eigen school totaal N %
Stel je voor dat vijf broers 1000 Euro cadeau krijgen. Als de broers het geld eerlijk verdelen, ho... 50 Euro 100 Euro 200 Euro Weet ik niet Totaal Stel je nu voor dat de broers een jaar moeten wachten om hun deel van 1000 Euro te krijgen. Meer te kopen met hetzelfde bedrag in vergelijking met nu
15
1%
29
1%
1979
93%
95
4%
2119 N
% 541
26%
Hetzelfde te kunnen kopen met het bedrag als nu
167
8%
Minder te kunnen kopen in vergelijking met nu
885
42%
Weet ik niet
506
24%
Totaal Je stort op 1 januari 100 euro op een spaarrekening, die 2% intrest opbrengt. Je stort een volledig... minder dan 102 euro
2098 N
% 112
5%
1377
66%
meer dan 102 euro
269
13%
ik weet het niet
334
16%
102 euro
Totaal Je laat het geld op je spaarrekening uit de vorige vraag (jaarlijkse intrest 2%) gedurende 5 jaar st... minder dan 110 euro
2091 N
% 93
4%
110 euro
546
26%
meer dan 110 euro
861
41%
ik weet het niet
359
17%
Onmogelijk te zeggen op basis van de gegeven informatie
231
11%
Totaal Een beleggingsproduct met een hoog rendement (=mogelijke opbrengst) zal waarschijnlijk ook veel risi... waar niet waar
׀92 ׀
2090 N
% 1002
48%
247
12%
Weet ik niet
837 Totaal
Hoge inflatie betekent dat de kost om te leven sterk toeneemt.
40%
2086 N
waar
% 1142
55%
niet waar
207
10%
Weet ik niet
737
35%
Totaal Als je belegt, kan je het risico verminderen door te beleggen in meerdere beleggingsproducten in pla... waar
2086 N
% 903
43%
niet waar
302
14%
Weet ik niet
878
42%
Totaal De waarde van je beleggingen stijgt met 200%. Is de waarde dan ...?
2083 N
%
verdubbeld
916
44%
verdrievoudigd
408
20%
x200 gegaan
164
8%
ik weet het niet
580
28%
Totaal De bank waarschuwt je met een e-mail dat jouw paswoord en code voor de online zichtrekening te makk... je gaat na of de e-mail een virus bevat
2068 N
je vult het on-line antwoordformulier van de bank volledig in, want je wil jouw paswoorden 100% veilig maken je gaat niet in op de e-mail ik weet het niet Totaal Wat is een obligatie?
% 544
26%
203
10%
909
44%
409
20%
2065 N
%
een deel van een lening die door een onderneming of door een overheid wordt uitgegeven een deel van het kapitaal van een onderneming
508
25%
201
10%
een deel van een beleggingsfonds
242
12%
1107
54%
ik weet het niet Totaal Bij welk van volgende woonleningen met een vaste rentevoet zal je op het einde van de lening het mee... een lening op 10 jaar waarbij je elke maand 500 euro afbetaalt
2058 N
% 253
12%
een lening op 15 jaar waarbij je elke maand 400 euro afbetaalt
143
7%
een lening op 20 jaar waarbij je elke maand 300 euro afbetaalt
792
39%
ik weet het niet
862
42%
Totaal Als je spaart met een Tak 21 verzekering, loop je dan een risico?
2050 N
%
׀93 ׀
eerder veel risico
82
4%
eerder weinig risico
186
9%
ik weet het niet
293
14%
1492
73%
ik weet niet wat een TAK21 verzekering is Totaal Je leent 25 Euro aan een vriend en de dag erna betaalt hij je 25 euro terug. Hoeveel interest (in %)...-TEXT 0 euro
2052 N
% 1643
80%
409
20%
andere/ontbrekend Totaal
2052
Op basis hiervan berekenden we voor elke deelnemer een globale score, die ligt tussen 0 (geen enkele vraag juist) en 13 (alle vragen juist). De verdeling van de scores wordt weergegeven in onderstaande figuur. De gemiddelde score is 5.93 met een standaardafwijking van 3.01. Slechts 46% van de leerlingen heeft minstens zeven van de dertien vragen juist.
Figuur 5: Verdeling van de scores financiële kennis
300 250 200 150 100 50 0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
9.1.1. Kennistest – geslacht Jongens scoren gemiddeld bijna een punt hoger dan meisjes op de financiële kennistest, dit is een uitgesproken significant verschil.
׀94 ׀
9.1.2. Kennistest – studiejaar Er zijn significante verschillen in de score tussen jongeren uit verschillende studiejaren. Jongeren uit het 6e jaar hebben de hoogste gemiddelde score en scoren significant hoger dan jongeren uit ‘7e jaar’ en ‘3e graad DBSO’. Jongeren uit het 5e jaar hebben de op één na hoogste score en scoren significant hoger dan jongeren uit ‘7e jaar’ die de laagste score hebben, maar niet significant verschillend van 3e graad DBSO. 9.1.3. Kennistest – onderwijstype Er is een significant verschil in gemiddelde score op de kennistest volgens onderwijstype. Jongeren uit het ASO/KSO scoren significant beter dan alle andere groepen met uitzondering van het TSO. Jongeren uit het TSO scoren significant hoger dan jongeren uit het BSO en BUSO.
ASO en KSO
c
M
SD
N
7,10
2,89
731
TSO
bc
6,25
2,35
898
BSO
ab
4,22
3,73
305
DBSO
b
5,23
2,43
116
BUSO
a
4,00
1,38
116
5,95
2,98
2166
Totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar 9.1.4. Kennistest – gezinssituatie Er is geen relatie tussen gezinsachtergrond en de score op de financiële kennistest. 9.1.5. Kennistest – afkomst Er is geen verschil in de gemiddelde score die jongeren halen op de financiële kennistest tussen jongeren afkomstig uit een gezin van Belgische/Nederlandse achtergrond of van een andere achtergrond. 9.1.6. Kennistest – financiële achtergrond gezin De score op de financiële kennistest is lineair samenhangend met de financiële achtergrond van het gezin: jongeren uit gezinnen met een positievere financiële situatie scoren hoger op de kennistoets (r = .12).
׀95 ׀
9.2. Kennis van prijzen en loonverwachting Naast de vrij abstracte kennis van financiële begrippen en producten die in de financiële kennistest aan bod kwam, hebben we ook nagegaan in hoeverre de scholieren vertrouwd waren met prijzen van zaken die hen meer direct aan het hart liggen of waar ze in de nabije toekomst wel mee te maken zouden kunnen hebben. In Tabel 109 worden de antwoorden weergegeven op deze vragen. Omdat de prijs van de woning mogelijk erg afhankelijk is van de regio waaruit de jongeren afkomstig zijn, hebben we hier zowel antwoord 500 Euro als 750 Euro als correct gerekend. Tabel 109: Antwoorden op de vragen naar prijzen N
%
Hoeveel kost volgens jou (ongeveer) een goedkope nieuwe iPhone 4 (dus niet het allernieuwste model,... 200 Euro 135 7 300 Euro 400 Euro Geen idee totaal
693
34
1058
52
146
7
2032
Voor een gewoon groot brood betaal je bij de bakker ongeveer 2 Euro. Hoeveel schat je dat een gewoon... 0.80 Euro 36 2 1 Euro
135
7
1.20 Euro
1759
87
Geen idee
102
5
Totaal
2032 Hoeveel kost volgens jou (ongeveer) een gewoon cinematicket (zonder 3D)?
9 Euro
1581
78
12 Euro
320
16
15 Euro
44
2
Geen idee
85
4
totaal
2031
Hoeveel kost volgens jou (ongeveer) een gewoon twee-slaapkamer appartement dat je huurt van een priv... 350 Euro 170 8 500 Euro
929
46
750 Euro
793
39
Geen idee
133
7
׀96 ׀
totaal
2026
Het is duidelijk dat de jongeren hier veel beter scoren dan op de meer abstracte kennistoets, gemiddeld heeft men drie van de vier vragen correct beantwoord (M= 3.00, SD= .99). Daarnaast werd ook gepeild naar de verwachtingen van de jongeren inzake lonen en leefkosten. Er werd respectievelijk gevraagd hoeveel de jongeren als eerste loon dachten te verdienen, en hoeveel zij dachten nodig te hebben om zelfstandig te kunnen wonen en leven, op een studio in een middelgrote stad. Omdat hierin zeer grote verschillen lagen, werden deze bedragen gecorrigeerd en werden de extreme waarden als ontbrekend opgegeven. In Tabel 110 worden deze gecorrigeerde bedragen gepresenteerd. De grootste groep jongeren meent tussen de 1000 en 1500 Euro te zullen verdienen als eerste loon, ongeveer een kwart denkt tussen 1500 en 2000 Euro als eerste nettoloon te ontvangen en 13% meent meer dan 2000 te zullen krijgen als eerste loon. Zeventien procent van de bevraagde jongeren denkt minder dan 1000 Euro te kunnen verdienen. Tabel 110: Schatting van eerste loon en het nodige inkomen Gemiddelde
SD
Mediaan
range
N
Eerste nettoloon
1346
534
1300
3000
1937
Nodig om alleen te leven
1246
530
1196
3000
1939
Wat betreft het nodige inkomen om alleen te kunnen wonen en leven, ligt de schatting lager dan deze van het eerste loon. Ongeveer 30% van de jongeren meent dat minder dan 1000 Euro volstaat om rond te komen als alleenwonende jongere, 40 % schat dat dit bedrag tussen de 1000 en 1500 euro ligt en 20% denkt dat je tenminste 1500 maar geen 2000 Euro nodig hebt. Wanneer we de bedragen die hier genoemd worden vergelijken met wat er volgens de referentiebudgetten minimaal noodzakelijk is om als alleenstaande volwassene te leven, zien we dat hier minimaal een bedrag van 1078 Euro nodig is. Dat betekent dat bijna een derde van de jongeren deze leefkosten echt onderschat. Bij een vergelijking met de gemiddelde uitgaven van een groep van 18 tot 25-jarigen waarvan de gegevens beschikbaar zijn in de huishoudbudget enquête en die zelfstandig (niet bij de ouders) wonen, zien we dat de gemiddelde uitgaven daar rond 1480 Euro schommelen. Dat betekent dat twee derde van de jongeren inschat dat ze minder middelen nodig hebben dan het bedrag dat jong-volwassenen gemiddeld uitgeven per maand.
׀97 ׀
Figuur 6: Schatting van het eerste netto maandloon en geld nodig om zelfstandig te leven. 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 <500 Euro
500-999
1000-1499
1500-1999
Eerste nettoloon
2000-2499
2500-2999
>3000
Nodig om alleen te leven
9.2.1. Kennis van prijzen en loonverwachting- geslacht Er is een significant maar klein (eta = 0.01) verschil tussen jongens en meisjes, en dit keer scoren meisjes gemiddeld ietsje hoger voor de kennis van prijzen. Jongens schatten hun eerste nettoloon significant hoger in dan meisjes (met een verschil van meer dan 200 Euro tussen de gemiddelden voor beide groepen). Er is ook een significant maar kleiner verschil in de hoeveelheid middelen die men schat nodig te hebben om alleen te leven en wonen, waarbij jongens ongeveer 80 Euro meer denken nodig te hebben. 9.2.2. Kennis van prijzen en loonverwachting- studiejaar Bij de globale vergelijking tussen studiejaren blijken significante verschillen voor de kennis van prijzen, maar deze komen niet tot uiting in post-hoc tests. Ook voor de schatting van het eerste loon en nodige inkomen zijn er geen duidelijke verschillen tussen de studiejaren.
׀98 ׀
9.2.3. Kennis van prijzen en loonverwachting- onderwijstype Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de gemiddelde scores van leerlingen uit verschillende onderwijstypes. Leerlingen uit het ASO/KSO scoren het hoogst en beduidend hoger dan leerlingen uit het BSO en BUSO. Ook leerlingen uit het TSO scoren significant hoger dan leerlingen uit het BUSO, die de laagste scores hebben. Jongeren uit verschillende onderwijstypes verschillen ook in het gemiddeld bedrag dat zij opgaven als eerste loon. Tabel 111: Schatting van eerste nettoloon volgens onderwijstype
ASO en KSO
a
M
SD
N
1403
536
661
TSO
ab
1354
411
823
BSO
abc
1304
790
276
DBSO
bc
1146
361
114
BUSO
c
1115
399
101
1347
523
1975
Totaal
Noot: Groepen met een verschillend superscript verschillen significant van elkaar Voor het geschatte benodigde inkomen zijn er geen significante verschillen tussen leerlingen uit de verschillende onderwijstypes. 9.2.4. Kennis van prijzen en loonverwachting- gezinssituatie Er zijn geen duidelijke verschillen tussen jongeren uit verschillende gezinssituaties en hun kennis van prijzen of de schatting die ze maakten over het nodige inkomen. Er is een significant maar klein verschil (eta = .004) in de schatting van het eerste loon. Jongeren uit tweeoudergezinnen schatting hun eerste loon significant hoger in dan jongeren uit eenoudergezinnen. De nieuw-samengestelde gezinnen en mengvormen lagen hiertussen. 9.2.5. Kennis van prijzen en loonverwachting- afkomst Er is geen verschillende kennis van prijzen of schatting van de nodige middelen om alleen te leven tussen jongeren van verschillende afkomsten. Het geschatte eerste loon verschilt wel significant tussen jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst en jongeren van andere afkomst- deze laatsten schatten hun eerste loon gemiddeld ongeveer 135 Euro hoger in dan jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst.
׀99 ׀
9.2.6. Kennis van prijzen en loonverwachting- financiële achtergrond gezin Kennis van prijzen is zwak positief significant samenhangend (r =.09) met de beschikbare financiële middelen binnen het gezin. Ook de schatting van het eerste loon is significant maar zwak gecorreleerd met de financiële achtergrond van het gezin (hoe meer welvaart in het gezin, hoe hoger de schatting). 9.3. Financiële kennis: welke factoren zijn het meest predictief Om na te gaan welke van de verschillende achtergrondfactoren het sterkst samenhangen met financiële kennis en om daarenboven te onderzoeken in hoeverre het al dan niet krijgen van zakgeld en werken bijdraagt aan financiële kennis, werd een hiërarchische multiple regressie-analyse uitgevoerd, waarbij geslacht, leeftijd (als proxy voor studiejaar omdat deze anders te sterk gecorreleerd is met onderwijs wegens de aanwezigheid van derde graad DBSO), afkomst, gezinssituatie, onderwijstype en financiële achtergrond van het gezin als predictoren opgenomen werden. Uit onderstaande tabel blijkt dat iets meer dan 20% van de variantie in abstracte financiële kennis verklaard kan worden door deze achtergrondvariabelen. Voor praktische financiële kennis en de hoogte van het geschatte eerste loon en noodzakelijke leefkosten ligt de verklaarde variantie veel lager. Bij abstracte financiële kennis zien we dat vooral geslacht, afkomst en onderwijstype samenhangen met kennis, bij praktische kennis blijkt vooral het onderwijstype belangrijk. Tabel 112: Resultaten regressie-analyses financiële kennis Abstracte financiële kennis
Beta
Praktische financiële kennis
Beta
Verwacht ing 1e loon
Inschatt ing leefkost en
Beta
Beta
Constante Geslacht (jongens) *** 0,165
0,204
* * *
0,050
0,033
0,097
* * *
0,069
0,075
*
0,000
0,060
*
Andere afkomst
ASO/KSO (vgl met TSO)
0,070
**
0,153
***
0,044
0,311
***
0,173
BSO (vgl met TSO)
׀100 ׀
* * *
-0,036
*
0,104
* *
DBSO (vgl met TSO) BUSO (vgl met TSO)
0,062
*
0,035
0,107
***
0,084
leeftijd
0,006
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
0,068
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin) financiële achtergrond gezin
R squared
-0,083 * *
0,008 **
-0,065
* * *
-0,014 -0,027
0,032
-0,035
0,057
*
-0,034
-0,002
0,002
0,063
*
-0,004
0,045
0,038
0,062
*
0,025
0,002
0,21
0,06
0,07
0,02
Vervolgens willen we nagaan in welke mate het al dan niet hebben van ervaring met het beheren van zakgeld, vakantiewerkgeld e.d. bijdraagt aan financiële kennis en in hoeverre dit de verwachtingen van het eerste loon en nodige kosten beïnvloedt. Daarnaast wordt ook financiële opvoeding op school en thuis in een volgende stap als mogelijke predictoren opgenomen. Omdat we het aantal opgenomen variabelen willen beperken (ook omdat sommige heel wat ontbrekende waarden bevatten) werden een aantal van de voorgaande predictoren die niet significant bijdroegen niet in de analyse weerhouden. Uit deze vervolganalyses blijkt dat zowel ervaring met eigen inkomen als financiële opvoeding een significant deel van de variantie in abstracte financiële kennis verklaart, bovenop wat reeds verklaard wordt door de achtergrondvariabelen. Voor praktische kennis blijkt enkel opvoeding een significante bijdrage te leveren, terwijl bij de inschatting van het eerste loon de ervaring met een eigen vorm van inkomen een significante bijdrage levert aan het verklaren van de variantie bovenop de achtergrondvariabelen. Tabel 113: Eigen ervaringen met geld en financiële opvoeding als voorspellers van financiële kennis Abstracte financiële kennis
Zakgeld Klusjesgeld
Praktische financiële kennis
Verwachting 1e loon
Inschatting lee
Beta
Beta
Beta
0,027
-0,010
0,013
-0,038
0,009
0,072
0,046
0,035
-
0,028
0,002
-
Vakantiewerk
0,087
Weekendwerk
-0,015
***
***
׀101 ׀
Ouders: praten over geld
0,096
Ouders: voorbeeldfunctie
-0,039
Aandacht op school voor financiële educatie
0,056
R squared
0.02
***
**
0,021
0,015
0,075
*
-0,013
-0,052
#
0,030
0.01
0.01
Wanneer we meer in detail gaan kijken zien we dat de ervaring van vakantiewerk, ouders die met de jongere praten over geldzaken en de aandacht die op school besteedt wordt aan financiële educatie positief geassocieerd zijn met financiële abstracte kennis. Voor praktische kennis lijkt vooral het volgen van het voorbeeld van de ouders geassocieerd met betere praktische kennis. Jongeren die thuis geld krijgen voor klusjes lijken hogere inschattingen te maken van hun eerste loon in veergelijking met jongeren die dit niet krijgen, het ‘loon’ dat voor deze eenvoudige en beperkte werkjes verdiend wordt ligt vermoedelijk hoger dan wat men hiervoor als betaalde arbeid zou ontvangen, wat schijnbaar leidt tot hogere schatting van wat men op de arbeidsmarkt ‘waard’ is.
׀102 ׀
-
10. Financiële vaardigheden 10.1.
Algemeen omgaan met geld
In totaal 8% van de jongeren zegt van zichzelf niet (eerder niet, niet of helemaal niet) met geld te kunnen omgaan (Tabel 114). Tabel 114: Kan je goed met geld omgaan? N
%
Helemaal niet
30
1
niet
29
1
eerder niet
125
6
misschien
297
14
eerder wel
506
23
wel
874
40
helemaal wel
321
15
10.2.
Vaardigheden- verschillende domeinen
Voor verschillende domeinen (verleidingen weerstaan, administratie bijhouden, bewust aankopen, overzicht houden, besparen en prioriteiten stellen) warden een aantal gedragingen aangeboden en gaven de jongeren aan in welke mate ze dit gedrag al dan niet vertonen. In onderstaande tabel worden de proporties respondenten weergegeven die de diverse gedragsindicatoren voor de competenties helemaal niet, niet of eerder niet stellen, geordend van hoog naar laag. Tabel 115: Financiële vaardigheden helemaal niet, niet of eerder niet N Ik maak elke maand een overzicht van mijn uitgaven
% 1466
68
Ik weet precies wat ik deze maand kan uitgeven
800
37
Ik controleer altijd of mijn rekeningen en rekeninguittreksels kloppen
695
32
Ik regel mijn eigen geldzaken altijd zelf
597
27
Ik doe mijn eigen post zelf open
597
27
Als ik minder geld zou hebben, lukt het mij direct om mijn uitgaven daar op aan te passen
523
24
׀103 ׀
Ik houd bij een aankoop rekening met wat ik binnenkort nog meer wil kopen
447
21
Ik bewaar belangrijke papieren (garantiebewijzen, loonstrookje, contracten, rekeninguittreksels, …) altijd op dezelfde plek
423
19
Als ik onverwachts een keer extra geld krijg, geef ik dat meteen uit OMGEKEERD ITEM
387
18
Ik heb altijd overzicht over mijn inkomsten en uitgaven
368
17
Ik laat me door reclame wel eens aanpraten om bepaalde merken te kopen OMGEKEERD ITEM
338
16
Ik bedenk altijd wat ik precies wil en waar een product allemaal aan moet voldoen voordat ik het koop
329
15
Reclame brengt mij altijd op het idee om iets te kopen OMGEKEERD ITEM
283
13
Ik kan goed het onderscheid maken tussen dingen die ik echt nodig heb en dingen die leuk zijn maar niet echt nodig (extraatjes)
228
11
Ik reken altijd uit of ik voldoende geld heb voordat ik iets koop
224
10
Ik koop altijd producten omdat anderen in mijn omgeving het hebben OMGEKEERD ITEM
185
9
Ik kom elke maand rond met mijn geld
177
8
Als ik geld wil uitgeven aan iets leuks dan zorg ik ervoor dat ik zeker nog alle noodzakelijke dingen kan betalen
153
7
Minder dan tien procent van de jongeren zegt niet rond te komen met zijn geld. Tegelijk weet bijna 40% van de jongeren niet wat hij of zij deze maand kan uitgeven. Voor het vervolg worden schaalscores berekend voor de verschillende domeinen van vaardigheden, en zullen we nagaan in hoeverre de verschillende groepen verschillen op deze competenties. Globaal zien we in Figuur 7 dat jongeren hun eigen vaardigheid om verleidingen te weerstaan en prioriteiten te kunnen stellen het hoogst inschatten, overzicht houden over inkomsten en uitgaven wordt het minst goed ingeschat.
׀104 ׀
Figuur 7: Gemiddelde scores financiële vaardigheden
Administratie voeren
Prioriteiten stellen
Bewust aankopen
Besparen
Overzicht houden
Verleidingen weerstaan
10.2.1.
Vaardigheden- geslacht
Er is een significant verschil tussen jongens en meisjes in de score voor financiële vaardigheden- dit verschil situeert zich vooral in het domein bewust aankopen en overzicht houden, waar jongens significant hoger scoren dan meisjes.
׀105 ׀
Administratie voeren 6 5,5 5 Prioriteiten stellen
Bewust aankopen
4,5 4 3,5 3
Overzicht houden
Besparen
Verleidingen weerstaan
jongen
10.2.2.
meisje
Vaardigheden- studiejaar
Er is een globaal significant verschil tussen respondenten uit verschillende studiejaren op het vlak van financiële vaardigheden, maar post-hoc test identificeren geen statistisch te onderscheiden groepen. 10.2.3.
Vaardigheden- onderwijstype
Er is een multivariaat significant effect van onderwijstype op de verschillende domeinen van financiële vaardigheden. Deze verschillen situeren zich vooral bij de domeinen overzicht houden, besparen en in mindere mate maar nog significant, administratie voeren (eta =.008). Uit onderstaande figuur blijkt dat leerlingen uit het deeltijds BSO hoger scoren op administratie en overzicht houden. Voor dit laatste domein scoren zij significant hoger dan leerlingen uit het ASO/KSO en TSO, die hierop gemiddeld de laagste scores hebben.
׀106 ׀
Administratie 6,0000 5,5000 5,0000 Prioriteiten stellen
Bewust aankopen 4,5000 4,0000 3,5000
Besparen
Overzicht houden
Verleidingen weerstaan
ASO
10.2.4.
TSO
BSO
DBSO
Buso
Vaardigheden- gezinssituatie
Voor gezinssituatie zien we een globaal significant verschil dat vooral toe te schrijven is aan een verschil tussen gezinstypes op vlak van financiële vaardigheden rond overzicht houden- hier zijn jongeren uit nieuw-samengestelde gezinnen en
׀107 ׀
mengvormen duidelijk beter beslagen in dan jongeren uit tweeoudergezinnen (in elk geval volgens henzelf). 10.2.5.
Vaardigheden- afkomst
Financiële vaardigheden lijken niet gerelateerd te zijn aan de afkomst van de jongeren. 10.2.6.
Vaardigheden- financiële achtergrond gezin
De diverse domeinen van financiële vaardigheden blijken grotendeels ongerelateerd te zijn aan de financiële achtergrond van het gezin van de jongeren, met uitzondering van de vaardigheid ‘besparen’. Hier zien we een middelmatige (r= .15) samenhang met de beschikbare middelen in het gezin, waarbij meer middelen geassocieerd zijn met een betere (zelf-gerapporteerde) vaardigheid om besparingen door te voeren indien dit nodig zou zijn. Daarnaast zijn er nog zeer zwakke maar significant relaties met overzicht houden (r = -.08) en prioriteiten stellen(r = .08). Jongeren uit meer welvarende gezinnen zeggen zelf beter prioriteiten te kunnen stellen maar minder overzicht over hun inkomsten en uitgaven te hebben. 10.3.
Financiële vaardigheden – multivariate analyses
Om na te gaan welke van de verschillende achtergrondfactoren het sterkst samenhangen met financiële vaardigheden werd een hiërarchische multiple regressie-analyses uitgevoerd, waarbij geslacht, leeftijd, afkomst, gezinssituatie, onderwijstype en financiële achtergrond van het gezin als predictoren opgenomen werden. Uit onderstaande tabel blijkt dat slechts een beperkt deel van de variantie van financiële vaardigheden (ongeveer 4%) verklaard kan worden door deze achtergrondvariabelen. Hierbij blijkt vooral een andere afkomst predictief voor het minder gunstig inschatten van de eigen vaardigheden op vlak van administratie, bewust kopen, besparen, prioriteiten stellen en overzicht houden. Tabel 116: Resultaten regressie-analyses financiële vaardigheden Admini stratie bijhou den
Bewust kopen
Over zich t
Verleidingen weerstaan
,01
,06
Besp aren
Priori teite n
,03
,04
Constante Geslacht (jongens)
׀108 ׀
,00
,10
* * *
*
Andere afkomst
-,08
**
ASO/KSO (vgl met TSO)
-,02
,00
-,04
BSO (vgl met TSO)
-,02
-,06
,07
,01
,11
-,05
* *
-,08
* *
-,08
-,03
,03
*
-,04
-,10
* * *
-,04
,02
,02
,02
,03
-,04
-,02
-,02
,01
-,02
-,03
,05
,01
,01
,04
-,03
-,01
,01
,03
,03
-,04
-,01
,08
BUSO (vgl met TSO)
,01
leeftijd
,07
Eenoudergezin (vgl. met tweeoudergez in)
,01
Nieuw samengesteld gezin (vgl. met tweeoudergez in)
-,06
financiële achtergrond gezin
-,04
-,01
-,05
,05
,07
.03
.03
.04
.01
.04
*
*
* *
,03
DBSO (vgl met TSO)
R squared
**
-,07
-,10
* * *
,01 * *
-,09
*
,06
* *
*
.04
Vervolgens willen we nagaan in welke mate het al dan niet hebben van ervaring met het beheren van zakgeld, vakantiewerkgeld e.d. , alsook financiële opvoeding op school en thuis bijdraagt aan financiële vaardigheden. Uit deze vervolganalyses blijkt dat vooral financiële opvoeding een significant deel van de variantie in financiële vaardigheden verklaart, bovenop wat reeds verklaard wordt door de achtergrondvariabelen. Tabel 117: Eigen ervaringen met geld en financiële opvoeding als voorspellers van financiële vaardigheden Adm inist ratie bijh oude n
Be wus t kop en
Bet a
Bet a
Overz icht
Beta
Verl eidi nge n wee rsta an
Prio ritei ten
Besp aren
Bet a
Bet a
Bet a
׀109 ׀
Zakgeld
-,02
,05
,07
-,04
-,02
-,02
,01
,02
,02
-,03
-,02
-,04
Vakantiewer k
,02
,01
,01
-,05
-,01
-,03
Weekendwer k
,07
*
,02
,08
**
,03
,03
,01
Ouders: praten over geld
,12
**
,11
**
,20
***
,00
-,07
*
-,02
Ouders: voorbeeldfu nctie
,11
**
,15
***
,11
**
,03
,33
***
,35
***
Aandacht op school voor financiële educatie
,10
***
,05
,06
*
.06
***
.06
.13
***
Klusjesgeld
R squared changed
**
,03
***
.10
,08
***
.02
**
,01
.08
***
Wanneer we meer in detail kijken blijkt zowel financiële opvoeding thuis (ouders die met de jongere praten over geldzaken en de ouders die door de jongere als voorbeeld gezien wordt), maar ook de aandacht die op school besteed wordt aan financiële educatie positief geassocieerd zijn met de eigen ingeschatte vaardigheden. Het weerstaan aan verleidingen hangt aanzienlijk minder sterk samen met ervaringen met geld of opvoeding thuis of op school. 10.4.
Kennis en vaardigheden?
Wanneer we de samenhang tussen financiële kennis en vaardigheden bekijken, blijkt deze vooral te bestaan tussen de abstracte kennis en vaardigheden op het vlak van bewust kopen en besparen (correlatie van .17), en in mindere mate maar wel significant met de andere vaardigheden (correlaties tussen .05 en .10). Praktische financiële kennis en inschatting van een eerste loon en nodige kosten blijken niet duidelijk gelinkt aan financiële vaardigheden. Wanneer we abstracte financiële kennis als bijkomende predictor opnemen in een regressie-analyse zoals deze gerapporteerd in Tabel 117 dan blijkt abstracte financiële kennis een significante predictor van alle dimensies van financiële vaardigheden; waarbij in een aantal gevallen de impact van financiële educatie ook niet meer significant is. Het lijkt er dus op dat door financiële educatie op school niet enkel rechtstreeks gewerkt wordt aan het versterken van financiële
׀110 ׀
vaardigheden, maar dat dit ook gedeeltelijk indirect via het aanbrengen van financiële kennis.
׀111 ׀
11. Financieel gedrag en risicogedrag 11.1. Lenen, kopen op afbetaling, spelen om geld, online kopen, smsbetalen 11.1.1.
Lenen
Ongeveer 25% van de jongeren zegt soms, vaak of heel vaak geld te lenen van anderen. Het mediane leenbedrag bedraagt 5.1 euro per maand. Het gemiddelde leenbedrag per maand ligt rond 10 Euro (SD= 29.78) na verwijdering van een aantal extremen. Een aantal jongeren gaven aan 100 euro of meer per maand te lenen , hoe betrouwbaar dit gegeven is is niet duidelijk. Wanneer we het bedrag voor alle respondenten (dus ook diegenen die niet lenen) bekijken komen we op een gemiddelde van ongeveer 3.75 Euro. Tabel 118: Leen je wel eens geld van anderen? N Nooit
% 575
25
1147
50
Soms
498
22
Vaak
66
3
heel vaak
11
0
Zelden
Totaal
2296
Van diegenen die ooit wel eens geld lenen zegt ongeveer 25% ooit al een eens bedrag van meer dan 50 € geleend te hebben. Wanneer we dit voor de globale steekproef bekijken, geeft slechts 19% van de jongeren derde graad aan ooit al eens meer dan 50 € geleend te hebben. Tabel 119: Heb je ooit al eens meer dan 50 Euro geleend? N
%
1293
75
321
19
soms
92
5
vaak
5
0
heel vaak
3
0
nooit zelden
totaal
׀112 ׀
1715
Er wordt hoofdzakelijk geld geleend bij vrienden, maar in de helft van de gevallen wordt toch ook geleend bij de ouders. Tabel 120: Van wie leen je? (meerdere antwoorden mogelijk) N
% van totaal
ouders/stiefouders
913
53%
broers/zussen
637
37%
andere familie
97
6%
1241
72%
115
7%
4
0%
59
3%
vrienden café/uitgaansgelegenheid bank andere
Er wordt ook gevraagd waarvoor geleend wordt aan de hand van een aantal mogelijke uitgaven categorieën. Deze worden weergegeven in Tabel 121. Hoofdzakelijk speelt het lenen zich al in de context van het kopen van snacks of drankjes en bij het uitgaan in brede zin. Meer dan 10% van de jongeren zegt geld te lenen om grotere uitgaven van kleding, festivaluitgaven, de aankoop van hardware te bekostigen. Tabel 121: Waarvoor leen je (meerdere antwoorden mogelijk N
%
voeding, uit eten gaan, snoep en snacks
944
55%
uitgaan, cinema, café, leuke dingen doen
542
32%
kleren, schoenen
234
14%
festivals
206
12%
hardware (laptop, telefoon, smartphone, gameconsole, …)
169
10%
alcohol
166
10%
sigaretten
139
8%
games
139
8%
andere
138
8%
cadeautjes
126
7%
vervoer (trein, tram, fiets, ….)
94
5%
brommer, auto, rijlessen
69
4%
sport- of hobbydingen
66
4%
andere genotsmiddelen (bv, cannabis)
56
3%
verzorging (kapper, make-up, sieraden, accessoires,…)
48
3%
muziek of film (cd’s, dvd, downloads,…)
46
3%
׀113 ׀
boeken, tijdschriften, kranten
41
2%
opladen gsm
41
2%
vakantie/reizen
34
2%
schoolgerief
31
2%
om andere mensen terug te betalen
29
2%
thuis bijspringen met kostgeld
10
1%
Voor de verdere analyses volgens de verschillende groepen bekijken we enkel ‘al of niet lenen’, ‘al of niet al eens een groot bedrag geleend’ en het leenbedrag (logaritmisch getransformeerd om de scheve verdeling meer te normaliseren). 11.1.1.1. Lenen – geslachtsverschillen Jongens en meisjes verschillen niet op het vlak van al of niet lenen, noch op het vlak van grote bedragen geleend te hebben. Tabel 122: Al of niet lenen volgens geslacht lenen N
%
jongen
852
73,4%
meisje
867
76,5%
1719
74,9%
totaal
Tabel 123: al of niet groot bedrag geleend volgens geslacht grote bedragen lenen N
%
jongen
231
19,4%
meisje
191
16,5%
422
18,0%
totaal
Er is geen significant verschil tussen jongens en meisjes in het gerapporteerde gemiddelde leenbedrag.
׀114 ׀
11.1.1.2. Lenen – studiejaar Proportioneel gezien geven minder jongeren uit de derde graad DBSO aan te lenen, maar tegelijk hebben meer jongeren uit het 7e jaar en 3e graad DBSO ooit al eens een groter bedrag geleend. Tabel 124: Al of niet lenen volgens studiejaar lenen N
%
5e jaars
817
76,0%
6e jaars
734
75,7%
7e jaars
143
70,1%
26
56,5%
1721
75,0%
3e graad DBSO
totaal
Tabel 125: Al of niet een groot bedrag lenen volgens studiejaar groot bedrag lenen N
%
5e jaars
168
15,2%
6e jaars
195
19,8%
7e jaars
46
22,4%
3e graad DBSO
12
25,0%
421
18,0%
totaal
Er zijn geen significante verschillen tussen jongeren uit de verschillende studiejaren in het gemiddeld gerapporteerde leenbedrag. 11.1.1.3. Lenen – onderwijstype Een kleinere proportie jongeren uit het DBSO en BUSO zegt geld te lenen in vergelijking met het globaal gemiddelde. Tabel 126: Al of niet geld lenen volgens onderwijstype Lenen N
%
׀115 ׀
ASO en KSO
666
79,1%
TSO
512
75,4%
BSO
467
73,4%
DBSO
39
56,5%
BUSO
33
57,9%
1717
75,2%
totaal
Van diegenen die lenen zien we dat proportioneel iets meer jongeren uit het DBSO aangeven ooit grote bedragen (meer dan 50 Euro) geleend te hebben. Tabel 127: Al dan niet groot bedrag lenen volgens onderwijstype grote bedragen lenen N
%
ASO
152a
17,6%
TSO
121a
17,5%
BSO
120a
18,6%
DBSO
17a
23,9%
BUSO
9a
15,0%
419
18,0%
totaal
Er bestaan significante verschillen tussen leerlingen afhankelijk van het onderwijstype waarin zij zich bevinden in het gemiddeld bedrag dat zij maandelijks lenen- dit ligt significant hoger in het BUSO, vergeleken met het ASO/KSO waar de bedragen gemiddeld het laagst liggen. 11.1.1.4. Lenen – gezinssituatie Jongeren uit verschillende gezinssituaties verschillen niet in de mate waarin zij al dan niet geld lenen. Tabel 128: Al of niet geld lenen volgens gezinssituatie
twee-ouder-gezin eenouder gezin nieuw samengesteld gezin + mengvorm
׀116 ׀
N
%
1162
75,1%
223
72,2%
301
77,6%
totaal
1686
75,1%
Van de jongeren die geld lenen, heeft een kleinere proportie jongeren uit tweeoudergezinnen wel eens meer dan 50 Euro geleend, in vergelijking met jongeren uit eenouder en nieuw samengestelde gezinnen. Tabel 129: Al dan niet een groot bedrag geleend volgens gezinstype N
%
250
15,9%
eenouder gezin
70
22,1%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
85
21,6%
405
17,7%
twee-ouder-gezin
totaal
Er is geen significant verschil tussen jongeren uit de verschillende gezinstypes in het gemiddelde geleende bedrag per maand. 11.1.1.5. Lenen – afkomst Er is geen verschil in de mate waarin men al of niet leent, of al of niet ooit al eens meer dan 50 Euro leende, tussen jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst en jongeren van een andere afkomst. Tabel 130: Al dan niet geld lenen volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
1494
75,0%
227
74,7%
1721
75,0%
Tabel 131: Al dan niet een groter bedrag lenen volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
366
18,0%
55
17,8%
421
18,0%
Er is ook geen verschil in het gemiddeld bedrag dat men per maand leent tussen jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst en jongeren van andere afkomst.
׀117 ׀
11.1.1.6. Lenen – financiële achtergrond gezin De financiële achtergrond van het gezin van de jongeren is niet verschillend tussen jongeren die wel of niet ‘wel eens geld lenen’. Er is echter wel een verschil tussen jongeren die ooit al eens een bedrag groter dan 50 Euro geleend hebben en deze die dat niet gedaan hebben- deze laatsten komen uit gezinnen met een gunstiger financiële achtergrond. Het bedrag dat men gemiddeld per maand leent is niet gerelateerd aan de financiële achtergrond van het gezin. 11.1.1.7. Lenen –multivariate analyses Omdat een aantal van de achtergrondfactoren ook onderling samenhangen, gaan we hier na hoe lenen en het bedrag dat geleend wordt samenhangen met het geheel aan achtergrondkenmerken en financiële bronnen waarover de jongere of zijn gezin beschikt. Hieruit blijkt dat jongeren uit ASO vaker lenen, en dat jongeren uit DBSO, eenoudergezinnen en jongeren met een sterkere financiele gezinsachtergrond minder frequent geld lenen. Het bedrag dat geleend wordt, kan niet echt voorspeld worden op basis van achtergrondkenmerken, aangezien minder dan 1% van de variantie hierin verklaard wordt. Tabel 132: Frequentie van lenen en geleend bedrag volgens achtergrondkenmerken geld lenen
leenbedrag
beta
beta
Geslacht (jongens)
,03
-,01
Andere afkomst
,03
-,01
ASO/KSO (vgl met TSO)
,06
Constante
*
-,01
BSO (vgl met TSO)
-,05
DBSO (vgl met TSO)
-,10
BUSO (vgl met TSO)
-,04
-,02
leeftijd
-,02
,01
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
-,04
-,03
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
-,02
-,01
financiële achtergrond gezin
-,08
R squared
׀118 ׀
0,03
-,02
***
**
-,02
-,06
0,01
In een volgende stap (zie Tabel 133) hebben we nog een aantal bijkomende mogelijke achtergrondkenmerken als predictoren in deze analyse toegevoegd, zoals de frequentie van uitgaan naar café, feest of fuif, jeugdhuis of discotheek, roken en middelengebruik en de algemene gezondheid van de jongeren. Hier bleek vooral dat jongeren die vaker uitgaan vaker geld lenen en ook een groter bedrag rapporteren te lenen. Tabel 133: Frequentie van lenen en geleend bedrag volgens extra achtergrondkenmerken geld lenen
leenbedrag
beta
beta
uitgaansfrequentie
0,14
roker
0,02
,02
softdruggebruiker
0,00
,03
druggebruik- downers
0,04
,04
druggebruik -uppers
0,03
,00
algemene gezondheid
0,02
,02
R square changed
11.1.2.
***
0,03
***
,16
,04
***
***
Kopen op afbetaling
In totaal 12% van de steekproef, of 305 jongeren, geven aan ooit wel eens iets op afbetaling gekocht te hebben. Tabel 134: Kopen op afbetaling N
%
1989
87
241
10
soms
52
2
vaak
8
0
heel vaak
4
0
nooit zelden
totaal
2294
De meest aangeduide categorie is ‘andere’, bij de antwoorden op de open vragen vinden we hier vooral ‘ouders’, ‘voorgeschoten door ouders’, ‘vriend/vriendin/maten’ terug, wat suggereert dat het in een aantal gevallen
׀119 ׀
eerder gaat over een meer informele lening (zonder interest) i.p.v. een echte afbetaling. Tabel 135: Waar gekocht op afbetaling? N
%
5
2%
online
76
25%
winkel
56
18%
garage
15
5%
horeca
15
5%
andere
141
46%
postorderbedrijf
Op de vraag of er op dit moment nog een afbetaling lopend is, antwoorden 43 jongeren bevestigend, dit representeert 14% van de jongeren die aangeven ooit wel eens iets op afbetaling gekocht te hebben en 2% van het totaal van de steekproef. Van deze 43 jongeren geeft slechts 37% aan het soms of vaak moeilijk te hebben met het terugbetalen van deze afbetalingen. Er werd ook gevraagd naar het bedrag dat de jongeren maandelijks moesten afbetalen- hierop werden echter door een aantal jongeren vrij hoge bedragen ingevuld, wat waarschijnlijk het totale bedrag representeert dat terugbetaald moet worden. Ter informatie geven we deze gegevens weer in de onderstaande tabel. Tabel 136: Bedrag dat maandelijks afbetaald moet worden N 0-20 euro
9
21-50 euro
11
51-100 euro
4
101-500 euro
4
> 500 euro
2
11.1.2.1. Kopen op afbetaling – geslachtsverschillen Een grotere proportie jongens geeft aan op afbetaling te kopen in vergelijking met meisjes. Tabel 137: Kopen op afbetaling volgens geslacht N
׀120 ׀
%
jongens
190
16,4%
meisjes
115
10,1%
305
13,3%
totaal
11.1.2.2. Kopen op afbetaling – studiejaar Jongeren uit 7e jaar en 3e graad DBSO geven proportioneel vaker aan op afbetaling gekocht te hebben dan jongeren uit het 5e en 6e jaar. Tabel 138: Kopen op afbetaling volgens studiejaar N 5e jaars
145
13,5%
6e jaars
111
11,5%
7e jaars
39
19,5%
3e graad DBSO
10
21,7%
305
13,3%
totaal
11.1.2.3. Kopen op afbetaling – onderwijstype Jongeren uit het DBSO en BSO rapporteren in verhouding meer op afbetaling te kopen in vergelijking met de andere groepen (rekening houdend met het feit dat in sommige gevallen enkel informele leningen bedoeld worden). Tabel 139: Kopen op afbetaling volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
98
11,6%
TSO
68
10,0%
BSO
120
19,0%
DBSO
12
17,4%
BUSO
4
7,3%
302
13,3%
totaal
׀121 ׀
11.1.2.4. Kopen op afbetaling – gezinssituatie Er zijn geen duidelijke verschillen tussen jongeren uit verschillende gezinssituaties op het vlak van kopen op afbetaling. Tabel 140: Kopen op afbetaling volgens gezinssituatie N
%
194
12,6%
eenouder gezin
44
14,2%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
59
15,2%
297
13,2%
twee-ouder-gezin
totaal
11.1.2.5. Kopen op afbetaling – afkomst Er is geen duidelijk verschil voor kopen op afbetaling tussen jongeren volgens hun afkomst.
Tabel 141: Kopen op afbetaling volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
255
12,8%
49
16,3%
304
13,3%
11.1.2.6. Kopen op afbetaling – financiële achtergrond gezin Jongeren die aangeven wel of niet al eens iets op afbetaling gekocht te hebben verschillend significant op het vlak van de financiële achtergrond van hun gezin. Jongeren die ooit iets op afbetaling kochten komen uit gezinnen waar de financiële achtergrond minder gunstig is in vergelijking met jongeren die nog nooit iets op afbetaling kochten. 11.1.2.7. Kopen op afbetaling – multivariate analyses Wanneer we de gezamenlijke impact van de verschillende achtergrondkenmerken bekijken in een multivariate analyse, blijkt dat ongeveer 4% van de variantie in frequentie van kopen op afbetaling voorspeld kan worden op basis van de achtergrondkenmerken. Hierbij blijkt vooral jongeren uit gezinnen met een minder gunstige financiële achtergrond, jongens en scholieren uit het BSO zeggen iets frequenter te kopen op afbetaling. Wanneer we rekening houden met bijkomende
׀122 ׀
factoren zoals uitgaan en middelengebruik wordt nog eens bijkomend 2% variantie verklaard. Jongeren die vaker uitgaan en rapporteren verdovende middelen te gebruiken zeggen vaker te kopen op afbetaling. Tabel 142: Kopen op afbetaling in functie van achtergrondkenmerken
beta Constante Geslacht (jongens)
,08
**
Andere afkomst
,07
*
ASO/KSO (vgl met TSO)
,04
BSO (vgl met TSO)
,10
DBSO (vgl met TSO)
-,01
BUSO (vgl met TSO)
-,03
leeftijd
**
,02
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
-,04
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
-,01
financiële achtergrond gezin
-,11
***
,04
***
R squared
11.1.3.
Spelen voor geld
Er werden een aantal vragen gesteld naar de frequentie van ‘spelen voor geld’, waaronder o.a. weddenschappen voor geld, spelletjes zoals poker, maar ook spelen met de lotto en het kopen van krasloten vielen. Deze laatste activiteiten zijn in principe in België voor jongeren onder de 18 jaar niet toegelaten. De frequenties van de gegeven antwoorden worden weergegeven in de onderstaande tabel. Weddingschappen met vrienden met een geldelijke inzet komen het vaakst voor, deze worden door iets meer dan een kwart van de jongeren gerapporteerd. Het kopen van een kraslot, spelletjes spelen voor geld en gokken op bv uitslagen van sportwedstrijden komt bij ongeveer 10% van de jongeren voor. Dit is slechts een relatief klein percentage, maar het gaat hier toch over een niet onaanzienlijke groep jongeren. Tabel 143: Spelen voor geld- frequenties krasl ot N
lotto %
N
gokken %
N
weddingsch appen %
N
%
spelletjes N
%
׀123 ׀
nooit
2054
90
2165
94
2114
92
1690
74
2092
91
184
8
111
5
87
4
514
22
137
6
ongeveer eens per maand
39
2
13
1
39
2
78
3
44
2
elke week
10
0
6
0
39
2
13
1
13
1
meerdere keren per week
1
0
1
0
16
1
1
0
6
0
een paar keer per jaar
totaal
2287
2296
2296
2296
2292
De 841 jongeren die aangaven tenminste een paar keer per jaar te spelen voor geld, geven hier naar eigen zeggen gemiddeld 2.62 Euro per week aan uit (SD= 9.06), met een mediaan bedrag van 0 Euro. Toch zijn er bijna 20% van de spelers die zeggen hier wekelijks 5 Euro of meer aan te spenderen. Tabel 144: Spelen voor geld – bedragen per week N
%
0 euro
458
60%
minder dan 5 euro
162
21%
minder dan 10 euro
74
10%
minder dan 20 Euro
42
6%
20 Euro of meer
22
3%
totaal
758
De grootste groep jongeren die op één of andere manier spelen voor geld rapporteren slechts één type activiteit (61% van de ‘spelers’, of 22% van de totale steekproef). Bijna een kwart van de ‘spelers’ (of 9% van de totale groep) geeft aan tenminste twee soorten ‘spelen voor geld’ enkele malen per jaar te beoefenen, en 15% van de ‘spelers’ (of 6% van de totale steekproef) speelt minstens een paar keer per jaar drie soorten gokspelen. De bovenstaande gegevens werden gehercodeerd zodanig dat we twee groepen bekomen, een groep ‘niet-spelers’ die nooit speelt om geld, of ten hoogste enkele keren per jaar twee soorten spelen voor geld rapporteert, en een groep ‘spelers’ die ofwel rapporteren enkele keren per jaar drie of meer soorten ‘spelen voor geld’ te beoefenen, of die rapporteren minstens ongeveer eens per maand te spelen voor geld. Wanneer we deze gegevens combineren bekomen we de verdeling van de totale steekproef zoals weergegeven in onderstaande tabel.
׀124 ׀
Tabel 145: Spelers en niet-spelers - frequenties
niet of slechts zelden spelen voor geld totaal
N
%
2111
91,8
189
8,2
2300
Hieronder wordt nagegaan in hoeverre we grotere frequenties ‘spelers’ vinden in bepaalde groepen, vergeleken met de andere groepen. 11.1.3.1. Spelen voor geld – geslachtsverschillen Uit Tabel 146 blijkt duidelijk dat jongens veel vaker tot de spelersgroep behoren dan meisjes. Tabel 146: Spelen voor geld volgens geslacht N
%
jongen
159
13,7%
meisje
30
2,6%
189
8,2%
totaal
11.1.3.2. Spelen voor geld – studiejaar Vooral leerlingen uit het 7e jaar behoren verhoudingsgewijs vaker tot de spelersgroep. Tabel 147: Spelen voor geld volgens studiejaar N
%
5e jaars
71
6,6%
6e jaars
84
8,7%
7e jaars
29
14,4%
5
10,9%
189
8,2%
3e graad DBSO
totaal
׀125 ׀
11.1.3.3. Spelen voor geld – onderwijstype In verhouding vinden we bij jongeren uit het DBSO iets meer spelers in vergelijking met de andere groepen. Tabel 148: Spelen voor geld volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
60
7,1%
TSO
59
8,7%
BSO
57
9,0%
DBSO
9
13,2%
BUSO
4
7,3%
189
8,3%
totaal
11.1.3.4. Spelen voor geld – gezinssituatie Er is geen duidelijk verschil in de proportie spelers tegenover niet-spelers volgens de gezinssituatie. Tabel 149: Spelen voor geld volgens gezinssituatie
twee-ouder-gezin
N
%
124
8,0%
29
9,4%
30
7,7%
183
8,1%
eenouder gezin nieuw samengesteld gezin + mengvorm totaal
11.1.3.5. Spelen voor geld – afkomst Jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst of andere afkomst verschillen niet duidelijk van elkaar in de proportie spelers die elke groep telt. Tabel 150: Spelen voor geld volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
׀126 ׀
N
%
157
7,9%
32
10,6%
189
8,2%
11.1.3.1. Spelen voor geld – financiële achtergrond gezin Er zijn geen significante verschillen tussen jongeren die wel of niet spelen om geld op het vlak van de financiële achtergrond van het gezin of de gezinnen waarin ze leven. 11.1.3.2. Spelen voor geld – multivariate analyses Deze achtergrondkenmerken samen verklaren een aanzienlijk deel van de variantie in spelen voor geld, met name 12%. De frequentie van spelen voor geld blijkt vooral samen te hangen met het geslacht van jongeren (jongens spelen aanzienlijk meer) en de leeftijd (oudere scholieren spleen meer dan jongere scholieren). Tabel 151: Frequentie van spelen voor geld volgens achtergrondkenmerken spelen om geld beta Constante Geslacht (jongens)
,31
Andere afkomst
,01
ASO/KSO (vgl met TSO)
,01
BSO (vgl met TSO)
-,03
DBSO (vgl met TSO)
-,01
BUSO (vgl met TSO)
-,06
leeftijd
,09
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,01
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,00
financiële achtergrond gezin
***
***
-,02 R squared
0,12
Wanneer we daarnaast ook achtergrondkenmerken die vooral te maken hebben met de levensstijl van de jongeren toevoegen blijkt dat deze nog eens een behoorlijk deel variantie in spelen voor geld kunnen verklaren, namelijk 9%. Hierbij zijn het vooral de frequentie van uitgaan en gebruik van verdovende middelen die samenhangen met spelen voor geld. Tabel 152: Frequentie van spelen voor geld volgens extra achtergrondkenmerken spelen voor geld
׀127 ׀
beta uitgaansfrequentie
,24
roker
,03
softdruggebruiker
,05
druggebruik- downers
,09
druggebruik -uppers
,00
algemene gezondheid
,03
R square changed
11.1.4.
,09
***
**
***
SMS betalen
Er werd ook gepeild naar de mate waarin jongeren via sms bepaalde betalingen uitvoeren. In Tabel 153 wordt de frequentie van dit soort betalingen weergegeven. Hier zien we dat ongeveer 35% van de jongeren wel eens iets per SMS betaalt. Tabel 153 : Betalen via SMS - frequentie N
%
1496
65
een paar keer per jaar
529
23
ongeveer eens per maand
210
9
elke week
47
2
meerdere keren per week
12
1
nooit
totaal
2294
In totaal geven 798 jongeren aan wel eens met sms dingen te betalen. Wat ze ermee betalen wordt weergegeven in Tabel 154. Het gaat in de overgrote meerderheid over betalingen voor het openbaar vervoer. Tabel 154: Wat wordt betaald met SMS N
%
bus/tram
659
84%
stemmen
85
11%
virtuele zaken online
85
11%
muziek/video downloaden/streamen
66
8%
andere
56
7%
׀128 ׀
goede doelen
33
4%
zoekertjes plaatsen
13
2%
bepaalde diensten
11
1%
9
1%
beltoon kopen
Bij ‘andere’ vinden we vooral veel verwijzingen naar app’s, geld voor games (game credits, donations, …) en betalingen voor parkeren via sms. Ongeveer 1 op tien van de jongeren die met SMS dingen betaalt zegt af en toe meer SMS-jes te sturen dan gepland. Tabel 155: Gebeurt het wel eens dat je veel meer van zulke sms’jes stuurt dan je gepland hebt?
nooit of zelden soms, vaak of heel vaak totaal
N
%
716
91
69
9
785
Jongeren die zeggen uitsluitend openbaar vervoer (tram of bus) via SMS te betalen geven duidelijk minder aan om onverwacht veel geld uit te geven via SMS betalingen dan jongeren die SMS ook gebruiken voor anderen betalingen. Het mediane bedrag dat de jongeren die per sms betalen per maand uitgeven ligt op 3 Euro. Het gemiddeld bedrag is 4 euro, na verwijdering van de extreme cases (bedrag > 16 Euro, met enkele respondenten die zeer hoge bedragen opgaven. 11.1.4.1. SMS-betalen - geslacht Er is niet duidelijk één groep met een sterkere voorkeur voor SMS betalen. Tabel 156: SMS betalen volgens geslacht N
%
jongen
414
35,9%
meisje
384
33,7%
798
34,8%
totaal
׀129 ׀
Er is wel een klein maar significant verschil tussen jongens en meisjes in de hoogte van het gemiddeld bedrag dat aan sms-betalingen gespendeerd wordt, dit ligt bij jongens namelijk iets hoger dan bij meisjes (gemiddeld 4.5 vs. 3.5 Euro). 11.1.4.2. SMS-betalen – studiejaar Vijfdejaars leerlingen lijken iets minder geneigd tot het betalen via SMS dan de andere groepen (zie Tabel 157). Tabel 157: SMS betalen volgens studiejaar N
%
5e jaars
344
31,9%
6e jaars
361
37,2%
7e jaars
76
38,0%
3e graad DBSO
18
39,1%
799
34,8%
totaal
Het gemiddeld bedrag dat aan sms-betalingen gespendeerd wordt, is niet duidelijk significant verschillend tussen studiejaren. 11.1.4.3. SMS-betalen – onderwijstype Jongeren uit het BUSO en BSO betalen beduidend minder frequent met SMS, terwijl jongeren uit het ASO/KSO dit in verhouding het vaakst blijken te doen. Tabel 158: SMS betalen en onderwijstype N
%
ASO/KSO
354
42%
TSO
245
36%
BSO
166
26%
DBSO
25
36%
BUSO
6
11%
796
35%
totaal
Ook zijn er significante verschillen in het gemiddeld bedrag dat men aan smsbetalingen uitgeeft. Leerlingen uit KSO en ASO spenderen gemiddeld het minst per maand aan sms betalingen, leerlingen uit het BSO het meest (3.5 vs. 5.2 Euro).
׀130 ׀
11.1.4.4. SMS betalen – gezinssituatie Jongeren uit verschillende gezinssituaties betelen niet meer of minder met SMS dan jongeren uit andere gezinssituaties. Tabel 159: SMS betalen volgens gezinssituatie N
%
twee-ouder-gezin
532
34,4%
eenouder gezin
114
36,9%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
131
33,7%
777
34,6%
totaal
Er is ook geen verschil in de uitgaven aan SMS betalingen tussen jongeren uit verschillende gezinssituaties. 11.1.4.1. SMS betalen – afkomst Jongeren van andere afkomst betalen verhoudingsgewijs minder vaak via SMS dan jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst. Tabel 160: SMS betalen volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
716
35,9%
82
27,2%
798
34,8%
Er is echter geen verschil uit de hoogte van de uitgaven voor sms-betalingen tussen jongeren van verschillende afkomst. 11.1.4.2. SMS-betalingen – financiële achtergrond gezin Er is geen significant verschil tussen jongeren die wel of niet via sms betalen op het vlak van de financiële achtergrond van het gezin waarin ze leven. De hoogte van het bedrag dat ze via sms uitgeven (voor diegenen die via sms betalen) is ook niet significant geassocieerd met het gezinsinkomen. 11.1.4.3. SMS betalen – multivariate analyses Wanner we de verschillende achtergrondkenmerken tegelijk als predictoren in een multivariate regressie invoeren, zien we dat ongeveer 3% van de frequentie van SMS
׀131 ׀
–betalen voorspeld wordt door deze achtergrondkenmerken. Vooral onderwijstype, en het volgen van ASO/KSO onderwijs blijkt samen te hangen met de frequentie van sms-betalen. Wanneer de levensstijl-achtergrondkenmerken als bijkomende factoren opgenomen worden blijken deze een bijkomende 3% van de variantie te verklaren, wat vooral toe te schrijven valt aan de associatie met ‘uitgaan’- jongeren die een hogere frequentie van uitgaan rapporteren blijken gemiddeld meer via sms te betalen. Wanneer we kijken naar het bedrag dat men rapporteert via SMS te betalen, blijkt dat vooral jongeren uit DBSO hogere bedragen rapporteren, evenals jongeren die vaker uitgaan. Tabel 161: SMS betalen in functie van achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens)
,00
Andere afkomst
-,04
ASO/KSO (vgl met TSO)
,10
**
BSO (vgl met TSO)
-,06
DBSO (vgl met TSO)
-,02
BUSO (vgl met TSO)
-,06
*
leeftijd
,07
*
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,03
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,01
financiële achtergrond gezin
,05 R squared
,03
***
Tabel 162: SMS betalen in functie van levensstijl beta uitgaansfrequentie
,14
roker
,06
softdruggebruiker
-,01
druggebruik- downers
,02
druggebruik -uppers
,00
algemene gezondheid
,02
R square changed
׀132 ׀
***
,03
***
11.1.5.
Online kopen
In totaal zeggen 1545 (68%) jongeren wel eens online zaken te kopen, 18% doet dit maandelijks of vaker. Tabel 163: Online kopen- frequentie N
%
746
33
1138
50
370
16
elke week
24
1
meerdere keren per week
13
1
nooit een paar keer per jaar ongeveer eens per maand
totaal
2291
Wat er online gekocht wordt, wordt weergegeven in Tabel 164. Vooral kleding/schoenen en tickets allerhande worden online gekocht. Tabel 164: Wat wordt online gekocht N
%
kleding of schoenen
856
55%
tickets (vakantie, festival)
749
49%
games
435
28%
gsm, smartphone en toebehoren
363
23%
muziek, film, tv-programma's
279
18%
pc hardware of uitrusting
223
14%
hobby-of sportbenodigdheden
222
14%
tweedehandsspullen
220
14%
boeken of e-books
163
11%
98
6%
andere
Onder de categorie ‘andere’ vallen onder meer zaken als: opladen gsm, fotoprints en fotoalbums bestellen, onderdelen voor brommer, bmx of auto, lichaamsversieringen als piercings, stretchers, en oorbellen, voedingssupplementen en cadeautjes. Dat online kopen niet steeds leidt tot weldoordachte en ’beste koop’- aankopen blijkt uit Tabel 165 en Tabel 166. Van de jongeren die online koopt geeft bijna 1 op
׀133 ׀
5 wel eens meer geld uit dan gepland en bij bijna 1 op 3 is de uiteindelijke aankoop duurder dan gepland. Tabel 165: Gebeurt het wel eens dat je meer geld online uitgeeft dan je van plan was?
nooit of zelden soms, vaak of heel vaak totaal
N
%
1249
81
288
19
1537
Tabel 166: Komt het wel eens voor dat je uiteindelijke aankoop duurder is dan gepland
nooit of zelden soms, vaak of heel vaak totaal
N
%
1061
69%
472
31%
1533
Het mediane bedrag dat jongeren per maand online uitgeven ligt op 15 Euro. Het gemiddeld bedrag is 24 euro, na verwijdering van de extreme cases (bedragen > 130 Euro). 11.1.5.1. Online kopen – geslacht Jongens en meisjes blijken ongeveer even vaak online te kopen (Tabel 167). Tabel 167: Online kopen volgens geslacht N
%
jongen
796
68,9%
meisje
749
66,1%
1545
67,5%
totaal
Er is geen significant verschil in het gemiddeld bedrag dat jongeren online besteden tussen jongens en meisjes. 11.1.5.2. Online kopen – studiejaar Jongeren uit de derde graad DBSO lijken iets minder vaak online te kopen dan jongeren uit de andere groepen.
׀134 ׀
Tabel 168: Online kopen volgens studiejaar N
%
5e jaars
703
65,3%
6e jaars
680
70,2%
7e jaars
137
68,5%
26
56,5%
1546
67,5%
3e graad DBSO
totaal
Het bedrag dat de jongeren die online kopen uitgeven, is niet verschillend volgens studiejaar. 11.1.5.3. Online kopen – onderwijstype Jongeren uit het BUSO zijn aanzienlijk minder geneigd om zaken online te kopen en te betalen dan jongeren uit ASO/KSO, TSO en BSO. Ook bij jongeren uit het DBSO is online kopen iets minder populair. Tabel 169: Online kopen volgens onderwijstype
ASO/KSO TSO BSO DBSO BUSO totaal
N
%
613
73%
464
69%
403
64%
41
60%
16
30%
1537
68%
Tegelijk zien we wel dat het bedrag dat BUSO jongeren die online kopen rapporteren het hoogste ligt van alle leerlingen die online kopen. Jongeren uit ASO/KSO rapporteren het minst uit te geven online, het gemiddeld bedrag hier ligt ongeveer 12 euro lager dan bij jongeren uit het BUSO. 11.1.5.4. Online kopen – gezinssituatie Er zijn geen duidelijke verschillen tussen jongeren uit de verschillende gezinstypes in al dan niet online kopen.
׀135 ׀
Tabel 170: Online kopen volgens gezinssituatie N
%
1044
68%
eenouder gezin
195
64%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
273
70%
1512
68%
twee-ouder-gezin
totaal
Jongeren uit eenoudergezinnen geven aan gemiddeld voor een lager bedrag online te kopen dan jongeren uit gemengde gezinnen, terwijl jongeren uit tweeoudergezinnen hier tussenin zitten. 11.1.5.1. Online kopen – afkomst Verhoudingsgewijs kopen meer jongeren uit gezinnen met Belgische/Nederlandse afkomst online in vergelijking met gezinnen van andere afkomst. Tabel 171: Online kopen volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
1371
68,9%
174
57,8%
1545
67,4%
Er is geen verschil in gemiddelde uitgaven online tussen jongeren van B/N afkomst en jongeren van andere afkomst. 11.1.5.2. Online kopen – financiële achtergrond gezin Al of niet online kopen blijkt gerelateerd te zijn aan de financiële achtergrond van het gezin- jongeren uit gezinnen die het financieel ruimer hebben geven vaker aan online te kopen dan jongeren uit gezinnen met meer beperkte middelen. Het gemiddeld bedrag dat online uitgegeven wordt is echter niet significant gerelateerd aan de financiële achtergrond van het gezin. 11.1.5.3. Online kopen- multivariate analyses De frequentie waarmee jongeren online kopen blijkt voor 4% verklaard te worden door de achtergrondfactoren. Jongeren uit gezinnen met een financieel gunstigere achtergrond, jongens en jongeren uit het ASO/KSO blijken vaker online te kopen, zelfs wanneer rekening gehouden wordt met de andere achtergrondfactoren; terwijl
׀136 ׀
jongeren uit het BUSO minder online kopen. Achtergrondkenmerken die meer te maken hebben met levensstijl blijken niet gerelateerd aan de frequentie van online kopen. Het bedrag dat uitgegeven wordt aan online kopen is enkel geassocieerd met het onderwijstype, met name jongeren uit het DBSO vermelden een hoger bedrag online uit te geven dan de overige jongeren. Tabel 172: Frequentie van online kopen volgens achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens)
,08
Andere afkomst
**
-,03
ASO/KSO (vgl met TSO)
,06
BSO (vgl met TSO)
-,04
DBSO (vgl met TSO)
-,04
BUSO (vgl met TSO)
-,08
*
**
leeftijd
,03
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,00
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,06
*
financiële achtergrond gezin
,09
**
,04
***
R squared
Tabel 173: Frequentie van online kopen volgens levensstijl-kenmerken beta uitgaansfrequentie
,041
roker
,029
softdruggebruiker
,024
druggebruik- downers
,014
druggebruik -uppers
,027
algemene gezondheid
,048
R square changed
11.2.
,01
*
Compulsief kopen
Jongeren kregen enkele vragen voorgelegd die peilden naar de mate waarin zij compulsief koopgedrag vertonen. In onderstaande tabel wordt weergegeven welke
׀137 ׀
proportie van de jongeren regelmatig of vaker blijkt geeft van gedrag dat als compulsief koopgedrag bestempeld kan worden. Tabel 174: Antwoorden op de vragen naar compulsief kopen regelmatig, vaak of heel erg vaak N
%
Andere mensen vinden dat ik erg veel koop
233
10
Een groot deel van mijn leven draait rond het kopen van dingen
190
8
Ik koop dingen die ik eigenlijk niet nodig heb
225
10
Ik doe niet-geplande aankopen
440
19
De vier items die we hanteren als indicator voor compulsief kopen worden gecombineerd tot een schaalscore. De gemiddelde score voor compulsief kopen is 2.72 met een standaardafwijking van 1.15, wat betekent dat de jongeren uit de steekproef gemiddeld aangaven ‘heel soms’ compulsief te kopen. 11.2.1.1. Compulsief kopen – geslacht Er is een klein maar significant verschil in de gemiddelde score voor compulsief kopen tussen jongens en meisjes: meisjes scoren gemiddeld significant hoger dan jongens op compulsief kopen. 11.2.1.2. Compulsief kopen –studiejaar Er is een klein maar significant verschil tussen jongeren uit de verschillende studiejaren, maar post-hoc tests geven geen significant verschillen aan tussen de verschillende groepen. 11.2.1.3. Compulsief kopen – onderwijstype Er is een significant verschil tussen jongeren uit de verschillende onderwijstypes. Jongeren uit het DBSO, ASO/KSO, en TSO scoren beduidend hoger dan jongeren uit het BuSo, die de laagste gemiddelde score hebben voor compulsief kopen. Jongeren uit het BSO zitten hier tussenin. 11.2.1.4. Compulsief kopen – gezinssituatie Er is geen verschil in de gemiddelde score voor compulsief kopen volgens de gezinssituatie van de jongeren.
׀138 ׀
11.2.1.5. Compulsief kopen – afkomst Er is een significant maar klein verschil (eta = .003) tussen jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst en jongeren met een andere migratieachtergrond. Deze laatste scoren gemiddeld significant hoger op de schaal die compulsief kopen meet dan jongeren van Belgisch/Nederlandse achtergrond. 11.2.1.6. Compulsief kopen – financiële achtergrond gezin Compulsief kopen is ongerelateerd met de financiële achtergrond van het gezin van de jongeren. 11.2.1.7. Compulsief kopen – multivariate analyses Ongeveer 5% van de variantie in compulsief kopen wordt verklaard door de achtergrondkenmerken die hierboven beschreven werden. Jongens rapporteren minder compulsief te kopen en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond scoren hoger op compulsief kopen. Nog eens 9% bijkomende variantie in compulsief kopen wordt verklaard door de levensstijl-achtergrondkenmerken van de jongeren. Jongeren die meer uitgaan, softdrugs gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid rapporteren meer compulsief koopgedrag. Tabel 175: Compulsief kopen volgens achtergrondkenmerken beta constante Geslacht (jongens)
-,175
***
Andere afkomst
,075
**
ASO/KSO (vgl met TSO)
,017
BSO (vgl met TSO)
-,038
DBSO (vgl met TSO)
,003
BUSO (vgl met TSO)
-,055
*
leeftijd
,056
*
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,025
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,013
financiële achtergrond gezin
,046 R squared
.05***
Tabel 176: Compulsief kopen en levensstijl beta
׀139 ׀
uitgaansfrequentie
,218
***
roker
,061
*
softdruggebruiker
,071
*
druggebruik- downers
,046
druggebruik -uppers
-,023
algemene gezondheid
,065
R square changed
11.3.
*
,09***
Geld uitgeven dat je niet hebt
Een vraag peilde naar de mate waarin jongeren geneigd zijn om meer geld uit te geven dan ze hebben. Tabel 177: Geef je wel eens geld uit dat je eigenlijk niet hebt? N
%
1653
75
zelden
418
19
soms
118
5
vaak
17
1
2
0
nooit
heel vaak
In totaal 137 jongeren, of 6% van de totale groep, zegt soms, vaak of heel vaak geld uit te geven dat ze niet hebben. Voor de verdere analyses maken we onderscheid tussen diegenen die zeggen nooit geld uit te geven dat ze niet hebben en diegenen die die zeggen dat wel te doen, ook al gebeurt dat zelden (zelden, soms, vaak of heel vaak, 555 jongeren of 26% van de totale groep). 11.3.1.1. Geld teveel uitgeven – geslacht Er is niet duidelijk een groep die vaker geld teveel uitgeeft. Tabel 178: Geld teveel uitgeven volgens geslacht N
%
jongen
267
24,1%
meisje
288
26,3%
555
25,2%
totaal
׀140 ׀
11.3.1.2. Geld teveel uitgeven – studiejaar Jongeren uit het 5e jaar zijn proportioneel minder geneigd geld teveel uit te geven dan jongeren uit de andere groepen, terwijl jongeren uit de derde graad DBSO verhoudingsgewijs dit het vaakst rapporteren. Tabel 179: Geld teveel uitgeven volgens studiejaar N
%
5e jaars
227
21,9%
6e jaars
250
26,7%
7e jaars
62
33%
3e graad DBSO
15
34,1%
554
25,1%
totaal
11.3.1.3. Geld teveel uitgeven – onderwijstype De groep jongeren die wel eens geld uitgeeft dat er niet is, is iets groter onder de jongeren uit het DBSO. Tabel 180: Geld teveel uitgeven volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
193
23,8%
TSO
161
24,0%
BSO
164
27,5%
DBSO
23
34,3%
BUSO
12
25,5%
553
25,2%
totaal
11.3.1.4. Geld teveel uitgeven – gezinssituatie De groep jongeren die wel eens geld teveel uitgeeft is sterker vertegenwoordigd bij de groep jongeren uit eenoudergezinnen. Tabel 181: Geld teveel uitgeven volgens gezinssituatie N
%
׀141 ׀
twee-ouder-gezin
334
22,4%
eenouder gezin
101
33,4%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
102
27,7%
537
24,9%
totaal
11.3.1.5. Geld teveel uitgeven – afkomst Er is geen duidelijk verschil in geld teveel uitgeven volgens afkomst. Tabel 182 : Geld teveel uitgeven volgen afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst Andere afkomst totaal
N
%
489
25,4%
66
23,5%
555
25,1%
11.3.1.6. Geld teveel uitgeven – financiële achtergrond gezin Er is een significant verschil tussen de jongeren die aangeven nooit geld uit te geven dat ze niet hebben en diegenen die zeggen dit wel te doen op het vlak van de gemiddelde financiële achtergrond van het gezin waaruit ze afkomstig zijn. De financiële achtergrond van jongeren die geld uitgeven dat ze niet hebben is duidelijk minder comfortabel dan van jongeren die nooit geld uitgeven dat ze niet hebben. 11.3.1.7. Geld teveel uitgeven- multivariate analyses Wanneer we de verschillende achtergrondkenmerken gelijktijdig in een analyse opnemen lijkt ongeveer 4% van de variantie in ‘geld teveel uitgeven’ voorspeld te worden door deze factoren. Vooral jongeren uit een minder gunstige financiële gezinssituatie en ‘oudere’ jongeren rapporteren vaker geld uit te geven dat er niet is. Bijkomend kan nog eens 5% van de variantie verklaard worden door andere achtergrondkenmerken, waarbij vooral de frequentie van uitgaan, een minder goede gezondheid en roken geassocieerd zijn met geld uitgegeven dat er niet is. Tabel 183: Geld teveel uitgeven volgens achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens) Andere afkomst
׀142 ׀
-,05 ,01
ASO/KSO (vgl met TSO)
,03
BSO (vgl met TSO)
,01
DBSO (vgl met TSO)
-,03
BUSO (vgl met TSO)
,02
leeftijd
,10
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,05
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,01
financiële achtergrond gezin
**
-,08
R squared
**
.03***
Tabel 184: Geld teveel uitgeven volgens extra levensstijl achtergrondkenmerken beta uitgaansfrequentie
,16
***
roker
,07
*
softdruggebruiker
,02
druggebruik- downers
,01
druggebruik -uppers
,01
algemene gezondheid
,07
*
,05
***
R square changed
11.4.
Risicovolle coping met geldgebrek
Tenslotte werd ook gepeild naar coping strategieën om om te gaan met de kloof tussen de beschikbare middelen en verlangens door een aantal opties voor te leggen als mogelijke reactie op een tijdelijk onvermogen iets te betalen dat de jongeren graag wil. De antwoorden (er konden meerdere aangeduid worden) worden weergegeven in Tabel 185. Tabel 185: Wat doe je als je iets erg graag wil kopen maar je op dat moment het geld ervoor niet hebt? (hier kon men meerdere antwoorden aanduiden)
Ik wacht en spaar tot ik genoeg geld heb om het te kopen Ik koop het niet
N
%
1224
82%
852
66%
׀143 ׀
Ik vraag geld aan mijn ouders om het te kopen
752
64%
Ik leen geld van mijn ouders of andere familie om het te kopen
391
43%
ik ga extra bijverdienen of klusjes doen om extra geld te verdienen
336
38%
Ik leen geld bij vrienden om het te kopen
154
21%
Ik heb nooit geld tekort
149
20%
Ik haal geld van mijn spaarrekening om het te kopen
124
17%
Ik koop het met geld dat voor iets anders bedoeld was (bv voor schooluitgaven)
51
8%
andere
24
4%
Ik koop het op afbetaling of probeer de betaling uit te stellen
7
1%
ik ga in het rood op mijn rekening
2
0%
Totale groep geldige respondenten
1827
De opties in cursief aangeduid zijn diegene die wijzen op risicovolle coping met geldgebrek, waar geld uitgegeven wordt dat eigenlijk niet voorhanden is door bijvoorbeeld te lenen, in het rood te gaan, …. Voor alle jongeren werden hun antwoorden op deze vraag gebundeld in één score, met name of zij primair een risicovolle manier hebben om om te gaan met geldgebrek of een neutrale of nietrisicovolle manier om hun geldtekort te overwinnen. 20% van de jongeren rapporteert primair risicovolle strategieën te hanteren om om te gaan met geldgebrek, dus meer risicovolle dan niet risicovolle strategieën. 11.4.1.1. Risicovolle coping – geslacht Bij de groep meisjes is er een iets hogere proportie jongeren met risicovol coping gedrag in vergelijking met de groep jongens. Tabel 186: Risicovolle coping volgens geslacht N
%
jongen
180
20,4%
meisje
196
22,5%
376
21,4%
totaal
11.4.1.2. Risicovolle coping – studiejaar Er zijn geen duidelijke verschillen in risicovolle coping tussen de studiejaren. Tabel 187: Risicovolle coping volgens studiejaar N
׀144 ׀
%
5e jaars
180
22,1%
6e jaars
156
21,2%
7e jaars
31
19%
9
20,5%
376
21,4%
3e graad DBSO
totaal
11.4.1.3. Risicovolle coping – onderwijstype De groep BUSO-leerlingen omvat verhoudingsgewijs een kleiner aandeel jongeren met risicovolle coping in verhouding met de andere groepen. Tabel 188: Risicovolle coping volgens onderwijstype N
%
ASO en KSO
142
20,9%
TSO
116
22,1%
BSO
99
18,0%
DBSO
15
21,1%
BUSO
6
11,8%
378
20,2%
totaal
11.4.1.4. Risicovolle coping – gezinstype Er zijn weinig verschillen tussen de groepen jongeren uit verschillende gezinssituaties op het vlak van risicovolle coping. Tabel 189: risicovolle coping volgens gezinstype N
%
240
20,6%
eenouder gezin
64
26,4%
nieuw samengesteld gezin + mengvorm
62
20,3%
366
21,4%
twee-ouder-gezin
totaal
11.4.1.5. Risicovolle coping – afkomst Risicovolle coping is niet verschillend volgens de afkomst van de jongeren.
׀145 ׀
Tabel 190: Risicovolle coping volgens afkomst
Belgisch/Nederlandse afkomst
N
%
322
21,1%
54
23,6%
376
21,4%
Andere afkomst totaal
11.4.1.6. Risicovolle coping – financiële achtergrond gezin Er is geen verschil in financiële achtergrond tussen jongeren die een primair risicovolle of niet-risicovolle manier hebben om om te gaan met geldtekort. 11.4.1.7. Risicovolle coping – multivariate analyses Zoals blijkt uit Tabel 191 hangt risicovolle coping eigenlijk weinig samen met de diverse achtergrondkenmerken. Meisjes hanteren iets vaker risicovolle strategieën dan jongens, maar het verband is zwak. Tabel 191: Risicovolle coping volgens achtergrondkenmerken beta Constante Geslacht (jongens)
-,06
Andere afkomst
,05
ASO/KSO (vgl met TSO)
,00
BSO (vgl met TSO)
*
-,02
DBSO (vgl met TSO)
,00
BUSO (vgl met TSO)
-,04
leeftijd
-,03
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,02
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,02
financiële achtergrond gezin
,02 R squared
.01
Daarenboven zien we in onderstaande tabel dat rokers ook vaker risicovolle coping strategieën hanteren om met geldtekorten om te gaan. Tabel 192: Risicovolle coping volgens levensstijl - achtergrondkenmerken beta
׀146 ׀
uitgaansfrequentie
,06
roker
,07
softdruggebruiker
*
-,01
druggebruik- downers
,06
druggebruik -uppers
,06
algemene gezondheid
,05
R square changed
,04
***
11.5. Risicogedrag: totaal risicogedrag en samenhang van de indicatoren voor risicogedrag De verschillende risicogedragingen werden eerder afzonderlijk bekeken. We kunnen ook nagaan in welke mate jongeren een combinatie van de verschillende risicogedragingen vertonen en dus mogelijk als meer problematisch naar voren komen. Dit is echter slechts een schatting- het is perfect mogelijk dat iemand slechts één vorm van risicogedrag vertoont, maar dat dit gedraag zeer problematisch is (bijvoorbeeld- enkel spelen voor geld wanneer er sprake is van een gokverslaving). Desondanks hebben we getracht om voor de verschillende risicogedragingen de totale steekproef te verdelen in een groep die wel of niet risicovol gedrag vertoont (zie Tabel 193).
Tabel 193: Aantallen en percentages jongeren die risicovol gedrag vertonen. N lenen (soms of vaker)
%
573
25,1
62
2,7
spelen om geld
189
8,3
online kopen (tenminste maandelijks)
405
17,8
sms betalen (tenminste maandelijks)
269
11,8
spaargeld aanspreken (soms of vaker)
285
13,6
compulsief kopen
196
8,7
risicovolle coping (meer risicovolle dan niet-risicovolle strategieën)
378
20,2
geld teveel uitgeven (soms of vaker)
137
6,3
kopen op afbetaling (soms of vaker)
Wanneer we dit samenvoegen zien we dat ongeveer 40% van de jongeren geen enkele vorm van risicogedrag vertoont. Nog eens 31% rapporteert slechts één type. Een groep van 17% valt in de ‘risicogroep’ voor 2 verschillende gedragingen, en 7%
׀147 ׀
rapporteert 3 risicogedragingen. De resterende 5% vertoont 4 risicogedragingen of meer. Opgelet, het is niet omdat iemand maandelijks iets online koopt en via sms betaalt, en soms eens geld leent dat dit daarom op termijn zal leiden tot financiële moeilijkheden, en ook jongeren waar we slechts één type risicogedrag zien kunnen uiteindelijk in financiële moeilijkheden raken. Wanneer we in Tabel 194 kijken naar de samenhang tussen de verschillende risicogedragingen lenen (zowel de frequentie als het bedrag), kopen op afbetaling, sms betalen (zowel de frequentie als het bedrag), online kopen (zowel de frequentie als het bedrag), spelen voor geld en compulsief kopen, geld teveel uitgeven, spaargeld aanspreken en risicovolle coping zien we dat •
Regelmatiger geld lenen samengaat met alle andere risicogedragingen, met uitzondering van het bedrag dat online gekocht wordt
•
Hoe vaker jongeren zeggen geld uit te geven dat er niet is, hoe vaker ze geld lenen, hoe hoger het bedrag dat zij maandelijks gemiddeld lenen, hoe vaker ze zeggen te kopen op afbetaling en te spelen om geld. Geld uitgeven dat er niet is, is ook gelinkt aan compulsief kopen.
•
Compulsief kopen is gelinkt aan alle andere vormen van risicogedrag
•
SMS betalen en online kopen zijn niet duidelijk geassocieerd met de andere risicogedragingen.
•
Risicovolle coping is geassocieerd met compulsief kopen, geld uitgeven dat er niet is, lenen, kopen op afbetaling, spaargeld aanspreken en online kopen.
׀148 ׀
Tabel 194: Correlaties tussen diverse risicogedragingen
leenfr equen tie geleen d bedrag kopen op afbeta ling freque ntie spelen om geld freque ntie online kopen freque ntie online kopen bedrag en SMS betale n freque ntie sms betale n bedrag en compu lsief kopen Geld teveel uitgev en Spaarg eld aanspr eken Risicov olle coping
leenfr equen tie
gel een d be dra g
spel en om geld freq uent ie
onli ne kope n freq uent ie
Onli ne kop en bed rag en
SMS beta len freq uent ie
sms bet alen bed rag en
com pulsi ef kope n
Gel d tev eel uitg eve n
Spaa rgeld aans prek en
Risic ovoll e copi ng
,45
kope n op afbe talin g freq uent ie ,19**
1
,17**
,07**
,00
,15**
,06*
,18**
,25
,08**
,19**
***
*
*
*
*
*
***
1
,13**
,12**
,05*
,04
,14**
,22
*
*
*
***
1
,18**
,06**
,21
,05* ,04*
,02
,00
,06**
,01
*
1
*
,09***
*
,07**
***
,13**
,14**
,07*
,13**
,16
*
*
*
***
,23*
,14*
,01
,16**
**
**
1
,030
,01
1
,02
*
1
,14** ,09** *
,03
,06*
,05*
-,01
,07**
,06**
,01
,03
,02
,21*
,13**
,09
,00
,06*
**
*
***
1
,04
,01
,00
,03
1
,27
,10***
,23**
*
***
1
*
,18***
,21** *
1
,10** *
1
׀149 ׀
׀ 150׀
Wanneer we deze risicogedragingen in een principale componentenanalyses bekijken worden op twee componenten met behoorlijke eigenwaarden geëxtraheerd, die samen 30% van de variantie verklaren. De eerste component heeft als hoogstladende items geld lenen (frequentie en bedrag), geld uitgeven dat er niet is, risicovolle coping, op afbetaling kopen en spaargeld aanspreken. De tweede component heeft als hoogstladende items ‘sms betalen’, ‘online kopen’, compulsief kopen en spelen voor geld. Het lijkt dus dat de eerste component vooral risicogedragingen bundelt die focussen op het spenderen van geld dat men zelf op dat moment niet als liquide middel bezit, en dus geleend wordt, van de spaarrekening gehaald wordt, aan de ouders gevraagd wordt of later betaald wordt. De tweede component lijkt dan iets meer het risicogedrag dat te maken heeft met directe koop- of gebruikservaringen te maken heeft te vatten- het overdreven kopen bij compulsief kopen, de onbeperkte toegang van het online kopen, de momentane mogelijkheid van SMS betalen en de directe bevrediging van spelen voor geld.
׀151 ׀
12. Financiële moeilijkheden De mogelijkheden die jongeren hebben om voor de leeftijd van 18 jaar schulden aan te gaan, kredieten af te sluiten en dergelijke zijn bijzonder beperkt. Het valt dan ook te verwachten dat de financiële moeilijkheden die we bij jong-volwassenen zien, slechts in zeer beperkte mate aanwezig zullen zijn bij de jongeren die in dit onderzoek bevraagd werden. In deze studie kozen we ervoor om een aantal indicatoren van ‘financiële moeilijkheden’ op te nemen, waarbij het dan vaak gaat over de subjectieve beleving van moeilijkheden en het hebben van veelal informele schulden. 12.1.
Ervaren financiële moeilijkheden
12.1.1.
Geld tekort komen
In totaal 653 jongeren, of 29% van de totale groep, geeft aan soms, vaak of heel vaak geld tekort te komen. Bij 6 % van de jongeren doet zich dat vaak of zeer vaak voor. Tabel 195: Verdeling van de antwoorden op de vraag ‘ Kom je wel eens geld tekort’ N
%
nooit
742
33
zelden
874
39
soms
513
23
vaak
106
5
34
1
heel vaak Totaal
2269
12.1.1.1. Geld tekort komen- geslachtsverschillen Er is een significant maar bijzonder klein (eta= .003) verschil tussen jongens en meisjes in de mate waarin ze geld tekort zeggen te komen- meisjes komen iets vaker geld tekort volgens henzelf dan jongens. 12.1.1.2. Geld tekort komen – studiejaar Er is geen verschil tussen leerlingen uit de verschillende studiejaren in de mate waarin ze aangeven geld tekort te komen.
׀152 ׀
12.1.1.3. Geld tekort komen –onderwijstype Er is geen verschil tussen jongeren uit de verschillende onderwijstypes in de mate waarin ze aangeven geld tekort te komen. 12.1.1.4. Geld tekort komen – gezinssituatie Jongeren uit tweeoudergezinnen komen significant minder geld tekort in vergelijking met jongeren uit één-oudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen en mengvormen. Deze laatste groepen rapporteren een vergelijkbaar niveau van ‘geld tekort komen’. 12.1.1.5. Geld tekort komen – afkomst Jongeren uit gezinnen van andere dan Belgische/Nederlandse afkomst geven significant vaker aan geld tekort te komen in vergelijking met jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst. 12.1.1.6. Geld tekort komen – financiële achtergrond gezin Er is een aanzienlijke en negatieve correlatie tussen onze indicator van de financiële achtergrond van het gezin en de rapportering van geld tekort komen (r = -.24). Zowel de subjectieve inschatting van welvaart binnen het gezin, de inschatting van schulden bij de ouders en het gezinskomen op basis van arbeid zijn significant lineair gerelateerd aan de ervaring van geld tekort komen. Ook blijkt de beoordeling van geld tekort komen verschillend naargelang de woonsituatie: jongeren uit gezinnen die beschikken over een eigen woning rapporteren significant minder geld tekort te komen. 12.1.1.7. Geld tekort komen – multivariate analyse Oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het financieel minder makkelijk hebben en jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen of mengvormen geven vaker aan geld tekort te komen terwijl jongeren uit het DBSO minder geld tekort komen wanneer we rekening houden met de verschillende achtergrondkenmerken tegelijk. Wanneer we daarbovenop ook nog levensstijl-achtergrondvariabelen toevoegen zien we dat jongeren die vaker uitgaan; rokers, jongeren met minder goede gezondheid en softdruggebruikers vaker geld tekort komen. Tabel 196: Geld tekort komen – multivariate analyse beta Constante Geslacht (jongens) Andere afkomst
-,041 ,042
׀153 ׀
ASO/KSO (vgl met TSO)
-,019
BSO (vgl met TSO)
-,034
DBSO (vgl met TSO)
-,071
BUSO (vgl met TSO)
-,018
**
leeftijd
,096
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,007
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,099
***
-,207
***
financiële achtergrond gezin
R squared
**
,07*
Tabel 197: Geld tekort komen en levensstijl beta uitgaansfrequentie
,058
*
roker
,076
*
softdruggebruiker
,065
*
druggebruik- downers
-,009
druggebruik -uppers
,049
algemene gezondheid
,071
R square changed
12.1.2.
**
,03***
Financiële zorgen en redenen tot bezorgdheid
Er werd met een aantal vragen gepeild naar de tevredenheid, geldzorgen en mogelijke oorzaken van mogelijke ontevredenheid over de huidige financiële toestand van de jongeren. Ongeveer 12% van de jongeren zegt ontevreden of heel erg ontevreden te zijn met hun huidige financiële toestand (zie Tabel 198). Desondanks gaat deze ontevredenheid bij slechts 6 % van de jongeren leiden tot geldzorgen (zie Tabel 199). Tabel 198: Verdeling van de respondenten op de vraag ‘Hoe tevreden ben je zelf met hoe je er op dit moment met je geld voorstaat?’ N
׀154 ׀
%
heel erg ontevreden of ontevreden tussenin, tevreden of heel erg tevreden totaal
280
12
1992
88
2271
Tabel 199: Proportie respondenten die wel of helemaal wel eens was met uitspraken rond geldzorgen wel of helemaal wel Heb je op dit moment zorgen over geld?
%
totaal N
138
6
2274
29
1
2273
Slaap je slecht door geldzorgen?
Daarnaast hebben we proberen peilen naar mogelijke oorzaken voor ontevredenheid/zorgen. We rapporteren hier de resultaten voor de volledige groep (en dus niet enkel diegenen die eerder aangaven dat ze zich zorgen maakten of ontevreden zijn met hun financiële toestand). Jongeren die globaal tevreden waren met hun geldzaken scoren op de volgende reeks dan ook zeer laag. Ongeveer een kwart van de jongeren is ontevreden met de hoeveelheid spaargeld. Slechts een zeer beperkte groep van ongeveer 3% zegt ontevreden te zijn omdat de ouders het financieel moeilijk hebben of omdat ze zelf meer schulden dan gewenst hebben. Tabel 200: Proportie respondenten die bevestigend antwoordden op de verschillende redenen voor ontevredenheid/zorgen. dat is zo of dat is helemaal zo N
%
totale N
Ik heb op dit moment niet zoveel spaargeld als ik zou willen
546
24
2245
Ik heb op dit moment te weinig geld om de leuke dingen te doen/kopen die ik wil
270
12
2245
Ik moet op dit moment erg opletten om rond te komen, zelf zonder dat ik veel extra's doe
120
5
2248
Ik ben ontevreden over mijn geldzaken omdat mijn ouders het ook niet breed hebben, en ik daardoor ook weinig geld heb
107
5
2252
Ik ben ontevreden over mijn geldzaken, omdat mijn ouders zelf genoeg geld hebben maar mij te weinig geven
76
3
2246
Ik heb op dit moment meer schulden dan ik zou willen
60
3
2242
׀155 ׀
12.1.2.1. Combinatie Op basis van Principale componentenanalyses en analyses van de betrouwbaarheid stellen we voor het vervolg van de analyses een schaalscore voor van financiële zorgen (Hoe tevreden ben je zelf met hoe je er op dit moment met je geld voorstaat, Heb je op dit moment zorgen over geld, Slaap je slecht door geldzorgen). Omdat de ‘Redenen voor ontevredenheid’ een zeer divers scala aan redenen omvatten leek het ons minder zinvol hiervoor een globale schaalscore te rapporteren, maar zullen we voor de vervolganalyses die hier gerapporteerd worden multivariate variantie analyses hanteren. 12.1.2.2. Zorgen en redenen voor ontevredenheid – geslachtsverschillen Meisjes geven aan zich iets meer zorgen te maken en minder tevreden te zijn op financieel vlak dan jongens, deze verschillen zijn weliswaar significant maar klein (eta = .007). Daarnaast zien we enkele kleine maar significante verschillen tussen jongens en meisjes: jongens vinden iets vaker dat hun ouders hen te weinig geven en zijn iets ontevredener omdat ze meer schulden hebben dan gewenst, terwijl meisjes iets vaker aangeven niet zoveel spaargeld te hebben als ze zouden willen. 12.1.2.3. Zorgen en redenen voor ontevredenheid – studiejaar Jongeren die aangeven in een 5e of 6e jaar te zitten hebben iets betere scores voor financieel welbevinden in vergelijking met jongeren uit de 3e graad DBSO en jongeren uit het 7e jaar. Jongeren uit de 3e graad DBSO geven significant vaker aan dat ze weinig geld hebben omdat hun ouders het ook niet breed hebben, dat ze moeten opletten om rond te komen zonder veel extra te doen en dat ze meer schulden hebben dan gewenst. 12.1.2.4. Zorgen en redenen voor ontevredenheid –onderwijstype Financiële zorgen is ook licht verschillend afhankelijk van het onderwijstype- hierbij ligt het verschil vooral tussen jongeren uit het ASO/KSO, die het meest financieel welbevinden rapporteren, en jongeren uit het DBSO die het minst financieel welbevinden rapporteren. Jongeren uit het BUSO rapporteren significant meer dat ze erg moeten opletten om rond te komen zonder dat ze veel extra doen, in vergelijking met ASO/KSO leerlingen.
׀156 ׀
12.1.2.5. Zorgen en redenen voor ontevredenheid – gezinssituatie Het financieel welzijn is duidelijk en significant verschillend voor jongeren uit verschillende gezinssituaties (eta = .03). Jongeren uit tweeoudergezinnen geven aan het meest tevreden te zijn en zich het minst zorgen te maken. Jongeren uit nieuwsamengestelde gezinnen en mengvormen scoren significant lager op financieel welbevinden, maar nog steeds significant beter dan jongeren uit eenoudergezinnen. Ook de diverse redenen voor eventuele ontevredenheid zijn duidelijk verschillend tussen jongeren uit verschillende gezinssituaties: op alle redenen scoren jongeren uit tweeoudergezinnen significant beter (dus minder zorgen) dan jongeren uit éénoudergezinnen en vaak ook dan jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen. 12.1.2.6. Zorgen en redenen voor ontevredenheid – afkomst Jongeren uit gezinnen van een andere afkomst hebben meer financiële zorgen dan jongeren uit gezinnen van Belgische of Nederlandse afkomst. Voor alle opgesomde redenen met uitzondering van ‘Ik ben ontevreden over mijn geldzaken, omdat mijn ouders zelf genoeg geld hebben maar mij te weinig geven’, scoren jongeren uit gezinnen van andere afkomst significant hoger in vergelijking met jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst. 12.1.2.7. Zorgen en redenen voor ontevredenheid – financiële achtergrond gezin Financiële zorgen zijn significant gecorreleerd met de financiële achtergrond van het gezin (r = .33), wat een bundeling is van vier indicatoren (al of niet eigen woning, inkomen uit arbeid, subjectieve inschatting van welvaart van het gezin en inschatting of de ouders schulden hebben). Ook deze verschillende indicatorvariabelen zijn allen significant gerelateerd aan financieel welbevinden. De financiële achtergrond van het gezin is daarnaast ook sterk (r >.25) gecorreleerd met de verschillende redenen van ontevredenheid, met uitzondering van ‘Ik ben ontevreden over mijn geldzaken, omdat mijn ouders zelf genoeg geld hebben maar mij te weinig geven’ en ‘Ik heb op dit moment meer schulden dan ik zou willen’ (beiden significant gecorreleerd maar r respectievelijk -.10 en -.18). 12.1.2.8. Zorgen – multivariate analyses Wanneer we de associatie tussen financiële zorgen en de verschillende achtergrondkenmerken gelijktijdig bekijken, blijkt dat meisjes, oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben en jongeren uit nieuw samengestelde en mengvormgezinnen meer zorgen hebben over geld. Daarnaast blijken ook jongeren met een minder goede gezondheid, rokers en jongeren die vaker uitgaan iets meer geldzorgen te hebben.
׀157 ׀
Jongeren die afkomstig zijn uit gezinnen die het financieel minder comfortabel hebben geven vaker aan ontevreden te zijn omdat ze te weinig geld hebben, niet de leuke dingen kunnen doen of erg moeten opletten, niet zoveel kunnen sparen en meer schulden hebben dan gewenst. Ook jongeren uit nieuw samengestelde of mengvorm-gezinnen geven dit vaker aan dan jongeren uit tweeoudergezinnen. Softdruggebruikers (en gebruikers van verdovende middelen) geven iets vaker aan meer schulden te hebben dan gewenst, onvoldoende geld te hebben omdat hun ouders het niet breed hebben, te weinig geld te hebben voor leuke dingen en erg te moeten opletten zelfs zonder veel extra’s. Jongeren die aangeven dat hun gezondheid niet optimaal is zijn ook vaker ontevreden over een aantal van deze zaken. Tabel 201: Financiële zorgen en redenen tot ontevredenheid volgens achtergrondkenmerken
Geslacht (jongens)
zorg en
… omdat ouders het ook niet breed hebben, en ik daardoor ook weinig geld heb
… omdat ouders zelf genoeg geld hebben maar mij te weinig geven
erg opletten om rond te komen, zelf zonder dat ik veel extra's doe
te weinig geld om de leuke dingen te doen/k open die ik wil
niet zoveel spaargeld als ik zou willen
meer schulden dan ik zou willen
bet a
beta
bet a
bet a
beta
bet a
beta
,04
-,04
-,04
,05
-,04
,07
,05
,05
,01
,04
,06
,02
,05
ASO/KSO (vgl met TSO)
-,02
,01
-,01
,02
,01
,03
,03
BSO (vgl met TSO)
-,06
-,02
,00
,03
-,05
-,05
,04
DBSO (vgl met TSO)
-,01
-,02
-,01
,00
-,01
,00
,04
BUSO (vgl met TSO)
-,02
,02
,01
,02
-,02
-,03
,03
,05
,01
,12 ,03
Andere afkomst
-,10
leeftijd
,16
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,03
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,07
׀158 ׀
**
***
*
,07
*
,03
,09
**
,09
*
*
,07
***
*
,09
* *
,11
-,01
,01
,05
,06
**
,03 -,01
*
,04
financiele achtergrond gezin
-,28
***
-,41
***
-,06
,28
***
-,26
* * *
-,22
R squared
,15
***
,23
***
,02
,14
***
,09
* * *
,07
uitgaansfrequent ie
,05
*
-,04
,04
,00
-,02
-,02
roker
,10
**
-,02
,00
,01
,02
,09
softdruggebruike r
,00
,06
*
,01
,08
**
,07
*
,06
,13
* * *
druggebruikdowners
,05
,06
*
,04
,06
*
,06
*
,04
,11
* * *
druggebruik uppers
,01
,01
,03
,00
-,06
-,04
algemene gezondheid
,13
***
,04
,06
*
,08
**
,06
*
,08
R square changed
,04
***
,01
,01
*
,02
**
,01
*
,02
12.2.
*
-,03
***
***
-,15
,04
,01 **
**
***
,01
,02
,03
Financieel nadelige uitkomsten
12.2.1.
Schulden
Er werd gepeild naar of men op dit moment nog geld geleend had dat men nog moet terugbetalen. Tabel 202: Heb je op dit moment geld geleend dat je nog moet terugbetalen?
leent nooit nee ja weet ik niet totaal
* * *
N
% van totaal
638
27%
1433
61%
245
10%
19
1%
2365
׀159 ׀
Er zijn enkele respondenten die zeer hoge bedragen rapporteren, zo is er bv. een jongere die 15000 Euro voor een auto geleend heeft. Na verwijdering van extreme cases (>270 Euro) blijkt het gemiddelde leenbedrag op 35.15 Euro te liggen (SD = 54.04). Voor de 245 jongeren die aangeven dat ze op dit moment nog schulden hebben ligt het mediane bedrag op 10 Euro. Op basis van logistische analyses zagen we dat de groep met schulden significant vaker uitgaat en minder afkomstig is uit het ASO/KSO. Ook de hoogte van het schuldbedrag is vooral geassocieerd met uitgaansfrequentie. Van de groep die op dit moment nog schulden heeft, zegt 20% het soms tot vaak moeilijk te hebben met het terugbetalen van deze leningen. Tabel 203: Heb je het wel eens moeilijk met het terugbetalen van je lening(en)? N
%
153
60
zelden
52
20
soms
35
14
vaak
10
4
6
2
nooit
heel vaak totaal
256
De moeilijkheden van het terugbetalen van deze schulden zijn niet sterk of significant gerelateerd aan het geleende bedrag (r = .11). Wanneer we in een multivariate analyse bekijken wie het meest moeilijkheden ervaart met het terugbetalen van deze schulden blijkt dat het vooral jongeren uit gezinnen met een minder comfortabele financiële achtergrond zijn, en daarnaast ook jongeren die aangeven verdovende middelen te gebruiken. 12.3. Overzicht van de prevalenties van financieel nadelige uitkomsten Wanneer we zowel voor de ervaring van geld tekort hebben, het subjectieve onwelzijn(zorgen en ontevredenheid over geld) en het hebben van schulden nagaan hoeveel jongeren er in de risicogroep vallen, zien we dat hoewel bijna een derde soms of vaker ervaart geld tekort te komen, dit bij slechts 10% vertaald wordt in schulden. Tabel 204: Aantal en percentage jongeren met nadelige financiële uitkomsten N financiële zorgen en ontevredenheid
׀160 ׀
% 111
4,9
geld tekort komen
653
28,9
schulden
245
10,5
Wanneer we het totaal aantal risicogedragingen voor de groepen die nadelige uitkomsten rapporteren vergelijken, zien we dat jongeren die zorgen, schulden of geldtekort ervaren duidelijk vaker risicogedrag vertonen dan jongeren die geen nadelige uitkomsten rapporteren. Jongeren die geen financiële zorgen en ontevredenheid rapporteren, geen schulden hebben of geen geld tekort komen geven gemiddeld ongeveer één risicogedrag aan, bij de groep met geldzorgen, schulden of geldtekort zijn dat er gemiddeld twee. Wanneer we kijken naar de groep van ongeveer 12% die tenminste 3 risicogedragingen rapporteerde zien we dat meer dan de helft van hen (58%) ook geld tekort komt, 12% zorgen heeft en 23% effectieve schulden rapporteert. Zeker voor schulden en geldtekort liggen deze proporties aanzienlijk hoger dan globaal het geval is.
׀161 ׀
13.
De financiële toekomst
13.1.
Zorgen over de toekomst op financieel vlak
Er werd ook gepeild in welke mate jongeren optimistisch zijn wanneer ze over hun financiële toekomst nadenken of deze eerder zorgelijk tegemoet zien. In Tabel 205 worden de antwoorden op deze vragen gepresenteerd. Ongeveer 7% van de jongeren is bezorgd om in de nabije toekomst geldproblemen te hebben. Ongeveer een vijfde van de totale groep lijkt zich vooral over de verre toekomst zorgen te maken, en dan meer bepaald of men de huidige manier van leven zal kunnen aanhouden met bijhorende keuzes, of men aan werk zal raken dat deze levensstijl toelaat en of men voldoende zal kunnen sparen. Tabel 205: Zorgen over de financiële toekomst dat is zo of dat is helemaal zo N
%
totale N
Ik ben bang dat ik later niet zoveel zal kunnen sparen als ik wil
496
22
2243
Ik maak mij zorgen of ik wel aan werk zal raken dat voldoende betaalt
481
21
2241
Ik ben bang dat ik later te weinig zal verdienen om alle dingen die ik wil te kunnen doen
433
19
2243
Ik ben bang dat ik later niet zal kunnen leven zoals mijn ouders dat nu doen
405
18
2245
Ik maak mij zorgen of ik wel aan werk zal raken
388
17
2243
Ik moet op dit moment niet echt opletten, maar ik ben bang dat ik binnenkort meer geld nodig ga hebben
323
14
2243
Ik ben bang dat ik later te weinig zal verdienen om rond te komen
316
14
2239
Ik ben bang dat ik later schulden zal moeten maken
230
10
2242
Ik moet op dit moment niet echt opletten, maar ik ben bang dat ik binnenkort niet meer genoeg geld ga hebben
157
7
2245
13.2.
Zorgen over de financiële toekomst- schaalscore
Op basis van Principale Componenten Analyse blijken de items die refereren naar zorgen over de financiële toekomst samen één duidelijk factor te vormen, die ongeveer 68% van de variantie kan verklaren. Omdat al deze items op dezelfde schaal gemeten werden is het ook mogelijk een Cronbach alfa te berekenen, deze is zeer hoog (.90). daarom hebben we voor een aantal vervolganalyses deze itemset
׀162 ׀
herberekend als schaalscore ‘zorgen over de financiële toekomst’, waarbij een hogere score grotere zorgen over de financiële toekomst aangeeft. 13.2.1.
Zorgen en geslachtsverschillen
Meisjes geven aan zich significant meer zorgen te maken over de toekomst op financieel vlak, vergeleken met hun mannelijke klasgenoten. 13.2.2.
Zorgen volgens studiejaar
Er blijkt een significant verschil te zijn in de mate waarin jongeren zich zorgen maken over hun financiële toekomst en het studiejaar: jongeren uit het 5e jaar maken zich significant minder zorgen dan jongeren uit het 6e jaar. 13.2.3.
Zorgen volgens onderwijstype
Er zijn geen significante verschillen in hoe positief of negatief de jongeren hun financiële toekomst inschatten tussen jongeren van verschillende onderwijstypes. 13.2.4.
Zorgen volgens gezinssituatie
Er is geen significant verschil tussen jongeren afkomstig uit verschillende gezinssituaties in de mate waarin ze zich zorgen maken over hun financiële toekomst. 13.2.5.
Zorgen volgens afkomst
De afkomst van jongeren blijkt ongerelateerd aan de mate waarin men zich zorgen maakt over de financiële toekomst. 13.2.6.
Zorgen volgens financiële achtergrond gezin
Wanneer we de globale componentscore voor financiële bronnen van het gezin bekijken is deze significant negatief gecorreleerd (r =-.10) met de mate waarin men zich zorgen maakt over zijn financiële toekomst. Met andere woorden, hoe over meer financiële bronnen een gezin op dit moment beschikt, hoe minder de jongere geneigd is om zich zorgen te maken over zijn financiële toekomst. Wanneer we meer in detail gaan kijken zien we dat vooral de subjectieve inschatting van de welvaart van het gezin ‘in welke mate kan je gezin comfortabel leven met het huidige gezinsinkomen’ significant geassocieerd is met aanzienlijk minder zorgen over de toekomst op financieel vlak. Er is geen verschil in zorgen tussen jongeren uit gezinnen waar men huurt of eigenaar is, en toekomstzorgen zijn niet afhankelijk van het ‘inkomen’ waarover het gezin beschikt of de mate waarin de jongeren aangeven dat hun ouders wel wat schulden hebben.
׀163 ׀
13.2.7. Zorgen over de financiële toekomst – multivariate analyses Wanneer we de verschillende achtergrondkenmerken samen bekijken in hun samenhang met zorgen over de financiële toekomst, zien we dat meisjes, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit het BSO en iets oudere jongeren zich meer zorgen maken. Daarnaast blijkt ook een slechtere gezondheid en druggebruik (softdrugs en downers) geassocieerd met meer zorgen over de toekomst. Tabel 206: Zorgen over de financiële toekomst– multivariate analyses beta Constante Geslacht (jongens)
-,17
Andere afkomst
-,04
ASO/KSO (vgl met TSO)
***
,00
BSO (vgl met TSO)
-,09
DBSO (vgl met TSO)
-,05
BUSO (vgl met TSO)
-,02
leeftijd
,10
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
**
***
-,03
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin) financiële achtergrond gezin R squared
,00 -,09
**
0,05
***
Tabel 207: Zorgen over de financiële toekomst- levensstijl
beta uitgaansfrequentie
-,022
roker
-,049
softdruggebruiker
,066
*
druggebruik- downers
,115
***
druggebruik -uppers
,002
algemene gezondheid
,204 R square changed
׀164 ׀
,06***
***
14.
Attitudes over sparen en schulden en materialisme
14.1.
Attitudes tegenover schulden en sparen
Er werd ook gepeild naar de attitudes van de jongeren tegenover schulden maken/geld lenen en sparen. Het eerste item stond in een andere richting gecodeerd- vermoedelijk zijn hier een aantal leerlingen niet aandachtig geweest waardoor de groep die het helemaal eens, eens of eerder eens was met de stelling ‘het is ok om geld te lenen’ aanzienlijk groter is dan bij de andere items die vragen naar de attitude tegenover schulden. Ongeveer 12% van de jongeren heeft een vrij positieve attitude tegenover lenen, de rest van de jongeren staat hier helemaal niet zo gunstig tegenover. Een beperkte groep van 7% vindt het ook niet zo belangrijk om geld opzij te zetten voor later, iets wat door de grote meerderheid van de jongeren dus wel als zeer belangrijk aanzien wordt. Tabel 208: Attitude-items schulden en sparen helemaal niet eens, niet eens of eerder niet eens N
%
Het is OK om geld te lenen.(OMGEKEERD ITEM)
480
30%
Het is riskant om geld te lenen dat je niet hebt.
184
11%
Ik voel me er ongemakkelijk bij om geld te lenen.
207
13%
Ik vind het belangrijk om wat opzij te leggen voor later.
104
7%
Voor het vervolg van de analyses maken we gebruik van een schaalscore voor houding tegenover schulden, gebaseerd op de twee niet-gedraaide items. Hierbij geldt dat een hogere score wijst op een negatieve houding tegenover schulden. 14.2.
Materialisme
Er werden ook een aantal vragen gesteld die peilden naar materialistische attitudes, of de mate waarin jongeren geloven dat het bezit van dure zaken hen gelukkig en geliefd zal maken. Het aantal jongeren die het eens zijn met elke uitspraak wordt weergegeven in Tabel 209. Jongeren vinden het hebben van hippe spullen belangrijker dan het bezit van dure zaken, in realiteit blijken deze natuurlijk vaak geassocieerd. Ongeveer een kwart van de jongeren heeft ook het idee dat het hebben van dure spullen hen populairder zou maken bij leeftijdsgenoten, hoewel de proportie jongeren die aangeeft dat zij andere leuker vinden omwille van hun dure bezittingen beperkt is tot ongeveer 15%.
׀165 ׀
*
Tabel 209: Materialisme- items ja N
%
Vind je het belangrijk om 'hippe' spullen te hebben?
797
51
Maakt het kopen van dure spullen je gelukkig?
551
35
Zou je gelukkiger zijn als je meer 'hippe' spullen had?
536
34
Vind je het belangrijk om dure spullen te hebben?
510
32
Vind je het belangrijk om dure merken te hebben?
477
30
Zou je gelukkiger zijn als je meer dure kleding had?
402
26
Denk je dat je leeftijdsgenoten jou leuker vinden als je veel dure spullen hebt?
357
23
Vind je leeftijdsgenoten die veel spullen hebben leuker dan andere leeftijdsgenoten?
227
14
Vind jij leeftijdsgenoten die dure spullen hebben leuker dan andere leeftijdsgenoten?
215
14
De statements representeren drie dimensies van materialisme: het belang dat aan dure dingen gehecht wordt, het geloof dat dure spullen leiden tot succes, en het idee dat dure spullen leiden tot geluk. De items werden daarom voor het vervolg van de analyses gecombineerd in drie schaalscores die deze drie dimensies representeren. 14.3.
Verschillen tussen groepen
14.3.1.
Geslacht
Meisjes blijken significant negatiever te staan tegenover lenen dan jongens, en significant positiever tegenover sparen. Tegelijk scoren meisjes ook significant lager op materialistische attitudes waarbij hebben van dure spullen geassocieerd wordt met succes, en in iets mindere mate maar nog steeds significant zijn ze geneigd het bezitten van dure of trendy dingen minder centraal te stellen en er minder geluk mee te associëren. 14.3.2.
Studiejaar
Er zijn geen significante verschillen in de sterkte van de houding tegenover schulden of sparen volgens studiejaar, en evenmin in materialistische attitudes. 14.3.3.
Onderwijstype
Jongeren uit het BUSO hebben een significant positievere houding tegenover schulden dan jongeren uit het TSO, ASO en DBSO. Jongeren uit het KSO en BSO
׀166 ׀
scoren hiertussen. Jongeren uit het ASO vinden sparen significant belangrijker dan jongeren uit het BSO (respectievelijk de groep met hoogste en laagste score). Jongeren uit het BSO hebben ook significant sterker het idee dat het hebben van dure spullen leidt tot interpersoonlijk succes, in vergelijking met jongeren uit het ASO en TSO. 14.3.4.
Gezinssituatie
Jongeren uit eenoudergezinnen staan significant positiever tegenover schulden in vergelijking met jongeren uit nieuw-samengestelde en gemengde gezinnen. Jongeren uit tweeoudergezinnen scoren hiertussen en niet significant verschillend. Er is geen verschil tussen jongeren uit verschillende types gezinnen voor materialistische attitudes. 14.3.5.
Afkomst
Jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst vinden sparen significant belangrijker dan jongeren met een andere achtergrond. Er is geen significant verschil voor attitudes tegenover schulden. Op het vlak van materialistische attitudes is er geen significant verschil tussen jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst en jongeren van een andere afkomst. 14.3.6.
Financiële achtergrond gezin
Attitudes tegenover schulden zijn niet significant geassocieerd met de financiële achtergrond van het gezin. Attitudes tegenover sparen zijn zwak positief en significant geassocieerd (r= .09) met de financiële achtergrond: jongeren uit gezinnen die het zelf financieel wat breder hebben, hebben een iets positievere associatie tegenover sparen. Het centraal stellen van bezittingen is zeer zwak (r = -.07) geassocieerd met de financiële gezinssituatie: jongeren uit gezinnen die wat comfortabeler zitten op financieel vlak vinden het hebben van dure spullen iets belangrijker. Tegelijk is er wel een omgekeerd, tevens zeer zwak maar significant verband met het idee dat het hebben van dure dingen ervoor zorgt dat je leuker gevonden wordt: jongeren uit gezinnen met meer financiële ruimte hebben dit idee minder sterk. 14.3.7.
Financiële attitudes – multivariate analyses
Wanneer we de verschillende achtergrondvariabelen in combinatie bekijken zien we dat geslacht een belangrijke predictor blijft van financiële attitudes en materialisme: meisjes hebben een negatievere attitude tegenover schulden en een positievere attitude tegenover sparen en geloven minder dat materiële bezittingen
׀167 ׀
interpersoonlijk succes en populariteit oplevert. Daarnaast staan jongeren uit het BSO positiever tegenover schulden, negatiever tegenover sparen en hebben zij meer het idee dat het hebben van dure spullen leidt tot interpersoonlijk succes. Jongeren uit een gezin met een sterkere financiële achtergrond stellen bezittingen centraler dan jongeren uit minder begoede gezinnen. Daarnaast zien we dat financiële attitudes ook geassocieerd zijn met de achtergrond van de jongeren op het vlak van levensstijl: vooral de frequentie van uitgaan hangt samen met een negatievere attitude tegenover sparen; het idee dat het hebben van dure dingen ervoor zorgt dat je leuker gevonden wordt, het centraler stellen van bezittingen en het idee dat dure of hippe spullen je gelukkiger maken. Tabel 210: Attitudes tov schulden, sparen en materialisme Neg attitude schulden
attitude sparen
materialisme - succes
materialismecentraal
materialism e- geluk
beta Constante Geslacht (jongens)
-,12
***
-,15
***
-,21
Andere afkomst
-,06
*
-,09
**
-,03
,00
-,04
,02
,00
,00
-,06
-,03
ASO/KSO (vgl met TSO)
,01
BSO (vgl met TSO)
-,19
DBSO (vgl met TSO)
,00
BUSO (vgl met TSO)
-,08
,04 ***
-,20
***
-,14
***
***
-,07
**
-,07
-,02
-,04
-,01
-,01
**
-,04
-,01
,01
,00
,07
*
,05
,09
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
-,06
*
-,04
,01
-,03
,00
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,05
-,01
,03
,00
,01
financiele achtergrond gezin
,02
,04
,01
-,14
leeftijd
R squared
uitgaansfrequentie roker
,07***
,09***
-,06
*
-,15
,06
*
**
,07***
***
-,11
,06
*
***
,03***
***
-,18
,04
-,04
,01
***
-,17
-,01
,02
-,04
-,02
softdruggebruiker
-,02
-,01
,06
,04
,02
druggebruikdowners
-,04
,01
,01
,00
,00
׀168 ׀
*
***
druggebruik uppers
,00
-,01
-,01
-,03
,00
algemene gezondheid
,03
,05
,01
,01
,01
R square changed
0,01
,03***
,01*
0,04***
,03***
Noot- opgelet: een hoge score voor materialisme betekent dat er weinig waarde aan gehecht wordt
׀169 ׀
15. Financiële opvoeding 15.1.
Ouders
De jongeren kregen ook een aantal stellingen voorgelegd over de mate waarin hun ouder(s) met hen praten over geldzaken, en de mate waarin ze in hun ouders een voorbeeld zien als het gaat over financieel gedrag en financiële beslissingen. In onderstaande tabel is te zien dat bijna driekwart van de jongeren meent dat hun ouders goed met geld kunnen omgaan. Een groep van 15-20% van de jongeren geeft aan dat de ouders weinig tot niet praten of advies geven over geld en geldzaken, en een iets grotere groep geeft aan dat ze hun gedrag niet spiegelen aan dat van hun ouders. Tegelijk zien we dat toch in meer dan de helft van de gezinnen jongeren aangeven dat hun ouders aandacht hebben voor formele economische socialisatie (over geld praten en discussiëren), en ongeveer de helft van de jongeren ziet de ouder(s) als voorbeeld. Tabel 211: Financiële opvoeding door de ouders hele maal niet, niet of eerde r niet
%
eerder eens, eens of helemaa l eens
%
Mijn ouders kunnen goed omgaan met geld
115
7
1139
72
Leren omgaan met geld heb ik van huis uit meegekregen
188
12
1010
64
Mijn ouders geven mij advies over hoe ik best met mijn geld kan omgaan
267
17
959
60
Mijn ouders vertellen me over hoe ik verstandig en doordacht met geld kan omgaan
293
18
957
60
Mijn ouders praten met mij over geld
295
19
932
59
Ik neem een voorbeeld aan mijn ouders over hoe ik met geld moet omgaan
250
16
913
57
Bij ons thuis wordt altijd zuinig aan gedaan met geld
269
17
801
50
Mijn ouders zijn mijn rolmodellen als het gaat over omgaan met geld
310
20
792
50
Als ik iets beslis over geld dan is dat meestal wat ik denk dat mijn ouders zouden doen in mijn geval
463
29
624
39
Voor de verdere analyses werd een combinatie gemaakt van de items die indicatief zijn voor enerzijds meer formele economische socialisatie, waarbij ouders praten
׀170 ׀
over geld, adviezen geven en met hun kinderen in gesprek gaan over het maken van verstandige financiële keuzes, en anderzijds van de items die de rol van de ouders als voorbeeld op financieel vlak bevragen. 15.1.1.
Geslacht
Meisjes geven meer aan dat hun ouders met hen over geldzaken praten, en geven ook iets vaker aan dat hun ouders een voorbeeldfunctie hebben dan jongens. 15.1.2.
Studiejaar
Er zijn geen duidelijke verschillen tussen jongeren uit de verschillende studiejaren op het vlak van financiële opvoeding door de ouders. 15.1.3.
Onderwijstype
Er zijn geen duidelijke verschillen tussen jongeren uit de verschillende onderwijstypes op het vlak van financiële opvoeding door de ouders. 15.1.4.
Gezinssituatie
Jongeren uit een tweeoudergezin geven aanzienlijk meer aan dat hun ouders voor hen een voorbeeldfunctie hebben op financieel vlak, in vergelijking met jongeren uit eenoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. 15.1.5.
Afkomst
Jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst praten gemiddeld meer over geldzaken met hun ouders en zien hun ouders meer als positief voorbeeld in vergelijking met jongeren van andere afkomsten. 15.1.6.
Financiële achtergrond gezin
In gezinnen met een meer comfortabele financiële achtergrond zien we niet dat er meer formele economische socialisatie gebeurt, maar worden de ouders door de jongeren wel duidelijk meer als rolmodel en voorbeeld gezien dan in gezinnen met een beperktere financiële achtergrond. 15.1.7.
Financiële opvoeding ouders – multivariate analyse
Wanneer we de verschillende achtergrondvariabelen samen bekijken zien we dat praten over geld met ouders of het zien van de ouders als voorbeeld niet bijzonder sterk samenhangt met de achtergrondkenmerken. Jongens geven minder vaak aan met ouders te praten over geld en zien hun ouders minder als voorbeeld, terwijl jongeren uit een gezin dat het financieel wat ruimer heeft geneigd zijn hun ouders iets meer als voorbeeld op financieel vlak te zien.
׀171 ׀
Ook de bijkomende levensstijl-indicatoren zijn niet sterk gelinkt aan financiële opvoeding door de ouders. Tabel 212: Financiële opvoeding in functie van achtergrondkenmerken praten over geld beta
voorbeeldfunctie ouders
Constante Geslacht (jongens)
-,12
Andere afkomst
-,08
ASO/KSO (vgl met TSO)
-,02
,02
BSO (vgl met TSO)
-,03
-,02
DBSO (vgl met TSO)
-,01
-,02
BUSO (vgl met TSO)
-,01
-,01
,01
,01
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
-,05
-,05
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin) financiële achtergrond gezin
-,01
-,06
*
,01
,09
**
,03***
,04***
,00
-,03
leeftijd
R squared uitgaansfrequentie roker
-,06
softdruggebruiker druggebruik- downers druggebruik -uppers algemene gezondheid
R square changed
15.2.
** * **
*
-,10 -,08
** * **
-,05
,01
-,02
,00
-,05
-,04
-,02
,00
-,06
,01
,02**
*
School
De jongeren kregen daarnaast ook een aantal vragen voorgelegd rond financiële educatie op school. Bijna de helft van de jongeren derde graad zei geleerd te hebben met geld om te gaan als kleiner onderdeel van lessen op school. Wanneer het gaat om specifiek topics is de herkenning groter, zo zegt 60% wel geleerd te hebben over sparen en verzekeringen. Een budget leren opmaken, zich inleven in een leven met een beperkt inkomen of met geld leren omgaan als belangrijk onderdeel van een vak of als focus van een activiteit buiten de schoolmuren wordt
׀172 ׀
door iets meer dan een derde van de jongeren gerapporteerd. Er is ook een groep van bijna één op vijf jongeren die zegt niet te weten of dat bij hem/haar voorkomt of niet. Tabel 213: Financiële educatie op school- rapportering door de jongeren zelf ja
%
nee
%
wee t niet
%
Heb je in een les iets geleerd over 'sparen en lenen', 'kredieten' of 'afbetalingen'?
914
60
347
23
256
17
Heb je in een les iets geleerd over 'verzekeringen'?
710
47
533
35
259
17
Heb je ooit geleerd om met geld om te gaan als kleiner onderdeel van lessen op jouw school?
678
45
558
37
285
19
Heb je op school ooit geleerd om een budget op te maken?
564
37
639
42
302
20
Heb je op school in een vak of tijdens een uitstap geleerd hoe het is om rond te moeten komen met heel weinig geld?
531
35
654
43
329
22
Heb je ooit geleerd om met geld om te gaan als onderdeel van een activiteit buiten de school (bv. uitstap)
528
35
694
46
293
19
Is 'met geld leren omgaan' een groot onderdeel van een van jouw vakken (bv. economie )?
504
33
748
49
269
18
Van alle bevraagde jongeren vindt 70% het belangrijk dat ze op school leren om goed met geld om te gaan. Wat betreft de huidige inspanningen in verhouding met de gewenste aandacht, zien we dat de helft van de jongeren van mening is dat er meer tijd besteedt moet worden aan dit topic op school. Ongeveer een kwart van de jongeren vindt de huidige aandacht voor het onderwerp voldoende. Er bestaat een sterke samenhang tussen de aandacht besteed op school aan financiële educatie en , hoe belangrijker de jongeren dit vinden (r=.20). Omdat het hier een correlatie betreft is het niet duidelijk of jongeren die financiële educatie belangrijker vinden zich betere herinneren wat allemaal aan bod kwam op school, of dat de confrontatie met deze onderwerpen een invloed heeft op het belang dat hieraan gehecht wordt. Tabel 214: Belang financiële educatie helemaal niet, niet eerder niet
%
eerder wel, wel
%
׀173 ׀
helemaal wel Vind je het belangrijk dat je op school wordt geleerd om goed met geld om te gaan?
192
12
1117
70
geen meni ng
%
Tabel 215: Gewenste aandacht aan financiële educatie minder tijd bestede n dan nu het geval is Aan het leren omgaan met geld moet de school…
׀174 ׀
103
%
evenvee l tijd bestede n als nu
6
363
%
23
meer tijd besteden dan nu het geval is 803
%
50
334
21
15.1.
Verschillen tussen groepen
15.1.1.
Geslacht
Verhoudingsgewijs leren meisjes minder met geld omgaan een groot onderdeel is van een vak of als onderdeel van een activiteit buiten school, vergeleken met jongens. Een grotere proportie jongens vindt het onbelangrijk om met geld te leren omgaan op school en vindt dat er minder tijd aan besteedt moet worden dan nu het geval is. 15.1.2.
Studiejaar
Meer jongeren uit 5e en 7e jaar geven aan dat met geld leren omgaan een groot onderdeel is van hun lessen in vergelijking met 3e graad DBSO en 6e jaars leerlingen. Meer jongeren uit het 7e jaar, gevolgd door jongeren uit de derde graad DBSO, hebben geleerd een budget op te maken; terwijl jongeren uit de 3e graad DBSO en 5e jaars minder vaak geleerd hebben over verzekeringen. Jongeren uit het 5e en 6e jaar vinden vaker dat de school meer aandacht moet besteden aan leren omgaan met geld, terwijl meer jongeren uit de 3e graad DBSO het idee hebben dat het wel wat minder mag zijn dan op dit moment het geval is. Bovendien geeft meer dan 20% van de jongeren uit de derde graad DBSO aan dat ze financiële educatie onbelangrijk vinden, tegenover ten hoogste 15% in de andere studiejaren.
׀175 ׀
15.1.3.
Onderwijstype
Meer jongeren uit het BUSO in vergelijking met andere onderwijstypes rapporteren dat met geld leren omgaan een groot onderdeel is van hun lessen, een kleiner onderdeel vormt, dat dit de focus was van een activiteit buiten school, dat ze leerden over verzekeringen, dat zij geleerd hebben een budget op te maken (ook DBSO heeft dit proportioneel vaker geleerd) en dat zij geconfronteerd geweest zijn met het inleven in een leven in armoede. Jongeren uit het BSO, DBSO, vinden vaker dan jongeren uit de andere groepen dat er minder aandacht moet zijn voor financiële educatie op school, en een grotere groep jongeren uit het BSO vinden financiële educatie op school onbelangrijk. 15.1.4.
Gezinssituatie
Wat betreft financiële educatie op school lijkt er weinig verschil tussen jongeren uit verschillende gezinstypes. Enkel wanneer het gaat over de aandacht die op school besteedt moet worden aan leren omgaan met geld verschilt volgens gezinstype: in verhouding minder jongeren uit eenoudergezinnen vinden dat de school hieraan meer aandacht moet besteden. 15.1.5.
Afkomst
Er zijn meer jongeren van Belgisch/Nederlandse afkomst van mening dat de school meer aandacht moet hebben voor financiële educatie, terwijl jongeren van andere afkomst proportioneel vaker vinden dat de school hieraan net minder aandacht moet besteden. . 15.1.6.
Financiële achtergrond gezin
Er zijn wat verschillen tussen jongeren die verschillende antwoorden geven op de vragen naar de invulling van financiële educatie bij hen op school. Vooral jongeren die aangeven dat ze niet weten of een bepaalde vorm bij hen op school gebeurt blijken afkomstig uit gezinnen met een minder comfortabele financiële achtergrond. Ook blijken de jongeren die uit gezinnen komen die er financieel minder goed voorstaan , net te vinden dat er op school minder aandacht besteedt moet worden aan financiële educatie. 15.1.7.
Financiële opvoeding op school – multivariate analyse
Wanneer we de verschillende achtergrondkenmerken van de jongeren tegelijk als predictoren opnemen, zien we dat vooral de studierichting geassocieerd is met het aantal activiteiten waarmee op school rond geld gewerkt wordt – jongeren uit het BSO en BUSO rapporteren hier dat dit bij hen vaker gebeurt. Tegelijk vinden jongeren uit het BSO en jongens financiële opvoeding op school minder belangrijk. De levensstijl van de jongeren is niet echt gelinkt met de rapportering van wat er
׀176 ׀
op school gebeurt aan financiële educatie, noch aan het belang dat de jongeren hier zelf aan hechten. Tabel 216 : Financiële opvoeding op school – multivariate analyse aandacht voor financiële educatie op school
belang financiële educatie school
beta
beta
-,02
-,08
**
,01
-,06
*
-,04
,07
*
-,10
**
Constante Geslacht (jongens) Andere afkomst ASO/KSO (vgl met TSO) BSO (vgl met TSO)
,10
DBSO (vgl met TSO)
,03
BUSO (vgl met TSO)
,09
leeftijd
,03
,07
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,00
-,04
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
,00
-,02
Financiële achtergrond gezin
,01
,02
,03***
,04***
uitgaansfrequentie
,05
-,05
roker
,02
-,07
-,06
-,04
,04
,04
R squared
softdruggebruiker druggebruik- downers
**
-,01 **
druggebruik -uppers
-,07
algemene gezondheid
-,01
-,02
,01*
,02**
R square changed
*
,05 *
*
-,05
׀177 ׀
16.
Modeltoetsing
In dit laatste luik toetsen we (een gedeelte van) het model dat we op basis van de eerdere literatuurstudie ontwikkelden.
16.1. Financiële risicogedragingen als voorspellers van financiële problemen Allereerst gaan we na in hoeverre de diverse risicogedragingen die we eerder voorstelden geassocieerd zijn met het ervaren van financiële problemen of nadelige uitkomsten bij de jongeren. Hiertoe voeren we een aantal multivariate regressieanalyses uit (met WLS waarbij de herweging volgens onderwijstype en studiejaar als gewichten gebruikt wordt). De resultaten van deze analyses zijn terug te vinden in Tabel 217.
׀178 ׀
Tabel 217: Relaties tussen financieel risicogedrag en financiële uitkomsten, na controle voor demografische en levensstijl-kenmerken Geld tekort hebben
R² door risicogedrag =
0,21
***
Financiële zorgen
0,10
leenfrequentie
,17
***
,08
geleend bedrag
,06
*
,00
kopen op afbetaling frequentie
,03
,08
-,04
online kopen frequentie
***
Grootte schulden
0,05
**
***
zorgen over de financiële toekomst 0,08
***
al dan niet schulden (logistisch exp b) 0,18
***
,08
*
-,01
2,7
***
,08
*
,03
1,0
*
,02
,01
1,8
*
-,01
,02
-,02
0,8
,04
,01
-,02
,02
1,0
online kopen bedragen
-,03
,00
,00
-,04
1,0
SMS betalen frequentie
,04
,00
,01
,06
sms betalen bedragen
-,01
,00
,00
-,02 ,22
spelen om geld frequentie
**
compulsief kopen
,10
***
,07
**
-,01
Geld teveel uitgeven
,23
***
,19
***
,14
Spaargeld aanspreken
,21
***
,12
***
,01
,12
Risicovolle coping
,01
-,06
-,02
-,02
***
*
1,4 1,0
***
,05
1,0 1,0
***
1,1 0,9
Noot: % VV = % verklaarde variantie Hier is te zien dat de ervaring van geldgebrek significant geassocieerd is met meer geld uit te geven dat er ter beschikking is, het aanspreken van spaargeld, geld lenen, compulsieve koopneigingen. Financiële zorgen (slecht slapen, zorgen, ontevredenheid) hangen het sterkst samen met geld uitgeven dat er niet is, het aanspreken van spaargeld, kopen op afbetaling, compulsief kopen en regelmatiger lenen. Jongeren die vaker geld lenen of kopen op afbetaling rapporteren ook frequenter om op dit moment nog schulden te hebben, net als jongeren die grotere bedragen lenen. De grootte van de schulden wordt slechts voor 5% voorspeld door risicogedrag, hierbij is het vooral geld uitgeven dat er niet is, de frequentie van lenen en het geleende bedrag dat predictief is voor de hoogte van de schulden. Jongeren die zich meer zorgen maken over hun financiële toekomst blijken sterkere compulsieve koopneigingen te hebben en vaker hun spaargeld aan te spreken, en via sms te betalen.
׀179 ׀
16.2.
Financieel risicogedrag en ervaringen met geld.
Eerder bekeken we al voor een aantal van de risicogedragingen in welke mate deze verschillend voorkwamen bij jongeren uit verschillende groepen en welke achtergrondkenmerken en eigenschappen die te maken hebben met de levensstijl van de jongeren het sterkst hiermee samenhangen. Naast de demografische achtergrondfactoren en deze die te maken hebben met levensstijl kunnen we ook nagaan in hoeverre ervaring met het verwerven en beheren van een eigen inkomen bijdraagt aan of beschermt tegen financieel risicogedrag. Uit Tabel 218 blijkt dat ervaring met een eigen inkomen niet echt gelinkt is aan het financieel risicogedrag risicovolle coping, geld uitgeven dat er niet is, spaargeld aanspreken, leengedrag, kopen op afbetaling en SMS betalen. Vooral het krijgen van hogere bedragen zakgeld blijkt gerelateerd aan meer compulsief koopgedrag en vaker spelen voor geld. Tabel 218: Financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen compulsief kopen
risicovolle coping
geld uitgeven dat er niet is
spaargeld aanspreken
Beta
Beta
Beta
Beta
R² = .14
R²=.04
R²= .07
R²= .06
(Constant) Geslacht (jongens)
-,198
***
-,059
-,064
*
-,049
Andere afkomst
,089
**
,050
,026
,047
ASO/KSO (vgl met TSO)
,032
,010
,046
,006
BSO (vgl met TSO)
-,035
-,029
,001
,027
DBSO (vgl met TSO)
,000
-,019
-,027
,023
BUSO (vgl met TSO)
-,039
-,029
,034
leeftijd
,004
-,053
,067
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,011
,008
,033
,053
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
-,017
-,004
-,012
-,027
financiële achtergrond gezin
,011
,012
-,090
**
-,131
***
uitgaansfrequentie
,189
***
,056
,156
***
,062
*
roker
,022
softdruggebruiker
,090
**
-,020
druggebruikdowners
,029
,069
-,013
,070
druggebruik -uppers
׀180 ׀
,073
*
-,018 *
,053
,053
,011
,020
-,017
*
,023
-,029
*
,002
,034
Algemene gezondheid
,083
**
,067
Inkomen uit zakgeld
,132
***
,004
Inkomen uit vakantiewerk
,014
Inkomen uit werk tijdens schooljaar
,020
,060
*
,033
-,056
*
,007
,020
,018
-,002
-,012
-,006
R squared achtergrond en levensstijl
0,120
***
0,040
R squared changed eigen ervaring met geld ‘
0,020
***
0,000
*
***
,060
0,070
*
***
0,050
0,000
***
0,010
Tabel 219: Financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen (vervolg) Lenen
Kopen op afbetaling
Spelen voor geld
Online kopen
SMS betalen
Beta
Beta
Beta
Beta
Beta
R²= ,06
R²= ,07
R²=,22
R²= ,06
R²= ,06
Geslacht (jongens)
,024
,068
*
,280
Andere afkomst
,037
,072
**
,006
-,034
ASO/KSO (vgl met TSO)
,063
,027
,071
BSO (vgl met TSO)
-,035
-,022
-,025
-,051
DBSO (vgl met TSO)
-,098
,000
-,033
-,056
-,032
BUSO (vgl met TSO)
-,027
-,022
-,047
-,077
leeftijd
-,042
,006
,055
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
-,039
-,041
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
-,028
-,015
financiële achtergrond gezin
-,080
(Constant)
*
,058 ,108
**
**
-,103
**
**
***
*
,075
**
-,011 -,040
*
**
,111
** *
-,050
,020
,046
,001
-,016
,029
-,023
,056
*
-,010
-,048
,089
**
,041
׀181 ׀
uitgaansfrequent ie
,159
roker
,022
-,002
,003
,019
,051
softdruggebruike r
,024
-,006
,065
*
,023
-,015
druggebruikdowners
,055
,088
,091
**
,033
,032
druggebruik uppers
,014
,026
-,001
,020
,005
Algemene gezondheid
,026
,031
,033
,059
Inkomen uit zakgeld
,030
,002
,106
Inkomen uit vakantiewerk
-,057
,069
Inkomen uit werk tijdens schooljaar
-,005
-,021
R squared achtergrond en levensstijl
0,06
R squared changed eigen ervaring met geld ‘
0
***
***
,084
0,06
**
,209
**
*
***
0,01
***
***
,013
,146
*
** *
,022
,037
,053
,034
,047
-,033
,039
,066
*
,008
0,21
***
0,05
***
0,06
0,01
**
0,01
***
0
** *
Tabel 220: Principale componentscores financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen Risicogedrag ‘ander geld aanspreken’
Risicovol koopgedrag
Beta
Beta
R² =,12
R² =,14
-,023
,083
Andere afkomst
,019
-,007
ASO/KSO (vgl met TSO)
,066
,081
*
BSO (vgl met TSO)
-,038
-,085
*
DBSO (vgl met TSO)
-,073
BUSO (vgl met TSO)
-,039
-,081
**
,039
,064
*
(Constant) Geslacht (jongens)
leeftijd
׀182 ׀
*
**
-,020
Eenoudergezin (vgl met tweeoudergezin)
,009
,011
Nieuw samengesteld gezin (vgl met tweeoudergezin)
-,014
,048
financiële achtergrond gezin
-,086
*
,101
**
,200
** *
,110
**
uitgaansfrequentie roker
,040
-,008
softdruggebruiker
,030
,097
druggebruik- downers
,066
*
,058
druggebruik -uppers
,070
*
,012
,096
**
,115
** *
Inkomen uit zakgeld
,068
*
,103
**
Inkomen uit vakantiewerk
,001
,027
Inkomen uit werk tijdens schooljaar
-,023
,069
R squared achtergrond en levensstijl
,12***
,12***
R squared changed eigen ervaring met geld ‘
0.00
,02***
Algemene gezondheid
**
*
Wanneer we de analyses uitvoeren op de twee globale maten van risicogedrag dan zien we dat jongeren die vaker uitgaan, jongeren met een minder goede gezondheid en jongeren die meer zakgeld ontvangen hogere scores hebben voor beide indicatoren van risicogedrag. De relatie tussen de financiële achtergrond van het gezin en het risicogedrag is verschillend al naargelang het soort risicogedrag- bij jongeren uit gezinnen die het financieel goed hebben zien we minder risicogedrag ‘ander geld aanspreken’ maar meer risicovol koopgedrag. Wanneer we niet de hoogte van het bedrag aan zakgeld of geld verdiend door werken in rekening brengen, maar louter kijken naar verschillen tussen de groep die beschikt over eigen geld (zakgeld, geld verdiend door werken of beiden) en de groep die geen enkele vorm van eigen inkomen heeft (rekening houdend met de andere achtergrondfactoren) zien we enkel een verschil op het vlak van compulsief kopendit ligt hoger bij jongeren die wel een eigen ‘inkomen’ hebben. Jongeren die geen inkomen hebben hebben ook minder zorgen over hun financiële toekomst
׀183 ׀
16.3. Financieel risicogedrag voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren In onderstaande tabellen worden de resultaten gepresenteerd van het toetsen van een reeks regressiemodellen waarbij in opeenvolgende stappen steeds een aantal predictor van een cluster warden toegevoegd. Eerder dan de regressiegewichten voor de afzonderlijke maten en indicatoren te presenteren, worden in Tabel 221 de veranderingen in R- squared weergegeven met de bijhorende significantie, voor elke stap. Op deze manier kan men zien in welke mate een cluster significant bijdraagt aan het voorspellen van de afhankelijke variabelen. De totale R squared van het volledige model geeft aan hoeveel % van de variantie in elke afhankelijke variabele voorspeld kon worden op basis van de verschillende clusters onafhankelijke variabelen. In de volgende reeks tabellen wordt dit weergegeven. Ongeveer 40% van de variantie in compulsief kopen wordt voorspeld vooral dan op basis van de eigen inschatting van financiële vaardigheden, een aantal demografische kenmerken (geslacht en afkomst), levensstijl (vaker uitgaan), hoe hoger het eigen inkomen is (zakgeld), beperkte financiële vaardigheden (vooral dan om met verleidingen om te gaan en prioriteiten te stellen), impulsiviteit (minder premeditatie en hoge urgentie), attitudes tegenover geld en bezit (bezittingen centraal stellen, sparen onbelangrijker vinden en niet negatief staan tegenover schulden), de invloed van leeftijdsgenoten (vooral als informatiebron), financiële opvoeding van de ouders (de ouders niet als voorbeeld zien) en beïnvloeding van buitenaf (meer tv kijken). Tabel 221: Financieel risicogedrag voorspeld op basis van clusters van mogelijke beïnvloedende factoren compulsief kopen N
1201
risicovolle coping
geld uitgeven dat er niet is
spaargeld aanspreken
1156
1201
1201
,02
**
,05
,04
***
,01
Demografisch: geslacht, leeftijd, onderwijstype, afkomst, financiële achtergrond
,04
***
,01
Levensstijl: Uitgaan, middelengebruik en gezondheid
,08
***
,02
Eigen inkomsten : zakgeld, vakantiewerk en weekendwerk
,01
***
,00
,00
,00
Financiële kennis: algemene abstracte en praktische kennis
,00
,00
,00
,00
Financiële vaardigheden
,11
׀184 ׀
***
,08
***
***
,07
***
,02
***
**
Financiële opvoeding ouders: praten en voorbeeldfunctie
,01
***
,00
,00
,00
Subjectieve normen ouders
,00
**
,00
,00
,00
Financiële educatie op school
,00
,00
,00
,01
Invloed peers: subjectieve normen peers en gevoeligheid voor beïnvloeding
,01
,00
,01
Invloed extern: reclamegevoeligheid en blootstelling
,00
,00
,00
,00
Attitudes: materialisme en attitudes tegenover schulden en sparen
,04
***
,00
,00
,00
Controle: onzekerheid, locus of control en self-efficacy
,04
***
,01
**
,02
***
,01
Individuele verschillen in risicoaversie impulsiviteit toekomst oriëntatie
,01
**
,02
**
,02
**
,01
Cognitieve biases
,00
,01
*
,00
,16
***
,20
totale R²=
,38
***
***
*
**
,00
**
,00 ***
,12
***
Risicovolle coping, of het lenen, geld vragen of in het rood gaan wanneer je iets wil kopen waar je het geld niet voor hebt, wordt voor slechts 16% voorspeld op basis van de set onafhankelijke variabelen. Hier blijken vooral financiële vaardigheden (overzicht, omgaan met verleiddingen en besparen), levensstijl, individuele verschillen (toekomst oriëntatie op korte en niet op lange termijn), kenmerken van controle en cognitieve biases (onrealistisch optimisme) een rol te spelen. Geld uitgeven dat men eigenlijk niet heeft wordt voor 20% voorspeld door de verschillende factoren, met name door financiële vaardigheden (bij jongeren die minder goed kunnen besparen en prioriteiten te stellen), levensstijl (jongeren die meer uitgaan), demografische factoren (vooral meer geld uitgeven dat er niet is in gezinnen waar het financieel moeilijker ligt), controle (financiële self-efficacy), individuele verschillen (impulsiviteit in de vorm van minder premeditatie, maar ook minder impulsiviteit door grotere volharding) en invloed van peers (hogere gevoeligheid voor informationele beïnvloeding). Spaargeld aanspreken wordt slechts beperkt voorspeld door de diverse indicatoren, namelijk 12%. Hierbij zien we vooral dat dit geassocieerd is met demografische kenmerken (jongeren uit een gezin met beperktere financiële middelen, meisjes en oudere jongeren rapporteren dit vaker), een beperkte financiële vaardigheid, en financiële educatie op school.
׀185 ׀
Voor lenen, kopen op afbetaling, online kopen en sms-betalen zien we dat steeds minder dan 20% van de totale variantie voorspeld wordt door de diverse antecedenten. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat dit indicateren zijn met een vrij beperkte range en een bijzonder scheve verdeling. Een kwart van de variantie in spelen voor geld wordt voorspeld door het geheel aan predictoren. Vooral demografische kenmerken (jongens en oudere jongeren), levensstijl (uitgaan), financiële vaardigheden, en ook de invloed van leeftijdsgenoten (vooral dan de normen die zij hebben rond geld uitgeven). Tabel 222: Financieel risicogedrag en voorspeld op basis van clusters van mogelijke beïnvloedende factoren (vervolg) Lenen
Kopen op afbetali ng
Spelen voor geld
Online kopen
SMS betalen
Demografisch: geslacht, leeftijd, onderwijstype, afkomst, financiële achtergrond
,02
**
,03
***
,11
***
,04
***
,03
***
Levensstijl: Uitgaan, middelengebruik en gezondheid
,03
***
,01
*
,08
***
,01
*
,03
***
Eigen inkomsten : zakgeld, vakantiewerk en weekendwerk
,00
,00
,01
**
,01
**
,00
Financiële kennis: algemene abstracte en praktische kennis
,00
,01
Financiële vaardigheden
,04
Financiële opvoeding ouders: praten en voorbeeldfunctie
,00
Subjectieve normen ouders
,01
Financiële educatie op school
,00
Invloed peers: subjectieve normen peers en gevoeligheid voor beïnvloeding
,01
Invloed extern: reclamegevoeligheid en blootstelling
,01
Attitudes: materialisme en attitudes tegenover schulden en sparen
,01
*
,00
Controle: onzekerheid, locus of control en self-efficacy
,01
**
Individuele verschillen in risicoaversie impulsiviteit toekomst oriëntatie
,01
**
׀186 ׀
***
**
*
***
,00
,00
,01
,02
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,00
,01
,00
,01
,01
*
,01
***
**
,01
,00
*
***
,01
,00
,00
,00
,00
,00
,01
,00
,00
,01
,00
,00
,01
,01
*
,02
**
Cognitieve biases totale R²=
,01
*
,01
**
,00
,17
***
,10
***
,24
,00 ***
,13
,00 ***
,10
***
Wanneer we de componentscores bekijken zien we dat ongeveer een kwart van de variantie daarin voorspeld kan worden door de verschillende clusters. Voor de component met hoge ladingen voor lenen, kopen op afbetaling, risicovolle coping en geld uitgeven dat je niet hebt (waarbij de kern lijkt te zijn dat er ander dan het eigen beschikbare budget wordt uitgegeven) blijkt dit geassocieerd te zijn met beperktere financiële vaardigheden om om te gaan met verleidingen en om te besparen, levensstijl (meer uitgaan), demografische factoren (waarbij jongeren uit het ASO iets hoger scoren), de ervaring van controle (minder goed gevoel van financiële self-efficacy), duidelijk pessimisme over zijn eigen financiële toekomst (kan een cognitieve bias zijn), een hoger eigen inkomen uit zakgeld, individuele verschillen in impulsiviteit (vooral dan voor premeditatie) en beïnvloeding door peers (vooral dan omdat men zijn peers als informatiebron ziet). Wanneer we de bundeling van risicogedrag die meer te maken heeft met neigingen tot compulsief kopen, spelen om geld, en de directe toegankelijkheid van consumptie via online kopen en sms-betalen onder de loupe nemen zien we dat dit vooral samenhangt met demografische kenmerken (jongeren uit gezinnen die financieel ruimer zitten, jongens, ‘oudere’ jongeren en jongeren uit het ASO scoren hierop iets hoger), levensstijl (jongeren die vaker uitgaan, softdrugs gebruiken, ‘oudere’ jongeren of jongeren van wie de algemene gezondheid minder goed is), sterkere materialistische attitudes (vooral dan jongeren die het bezitten van dure of hippe dingen centraal stellen, maar tegelijk ook negatief staan tegenover schulden), beperkte financiële vaardigheden om met verleidingen om te gaan, individuele verschillen in impulsiviteit (beperkte premeditatie en hoger sensatie seeking) en in toekomst oriëntatie (vooral gericht op kortere termijn), hogere eigen inkomsten uit zakgeld, de ervaring van weinig controle over wat je in het leven overkomt en het hanteren van mentale rekeningen om uitgaven in te delen (cognitieve biases). Tabel 223: Financieel risicogedrag voorspeld op basis van clusters van mogelijke beïnvloedende factoren (vervolg) component extern geld uitgeven 1043
Demografisch: geslacht, leeftijd, onderwijstype, afkomst, financiële achtergrond
,02
component snelle bevrediging 1043
**
,05
***
׀187 ׀
Levensstijl: Uitgaan, middelengebruik en gezondheid
,08
***
,05
***
Eigen inkomsten : zakgeld, vakantiewerk en weekendwerk
,01
*
,01
**
Financiële kennis: algemene abstracte en praktische kennis
,01
*
,00
Financiële vaardigheden
,11
***
,03
Financiële opvoeding ouders: praten en voorbeeldfunctie
,00
,00
Subjectieve normen ouders
,00
,00
Financiële educatie op school
,00
,00
Invloed peers: subjectieve normen peers en gevoeligheid voor beïnvloeding
,01
Invloed extern: reclamegevoeligheid en blootstelling
,00
,00
Attitudes: materialisme en attitudes tegenover schulden en sparen
,00
,04
***
Controle: onzekerheid, locus of control en self-efficacy
,02
***
,01
*
Individuele verschillen in risicoaversie impulsiviteit toekomst oriëntatie
,01
*
,02
**
Cognitieve biases
,01
***
,01
*
,30
***
,24
***
**
***
,01
16.4. Financieel nadelige uitkomsten voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren en financieel risicogedrag
Ook voor de indicatoren die financieel nadelige uitkomsten op dit moment aangaven, werd aan de hand van een regressieanalyse nagegaan in hoeverre de verschillende clusters factoren deze uitkomsten konden voorspellen. Wanneer we het risicogedrag buiten beschouwing laten, bleek de ervaring van geld tekort komen vooral samen te hangen met een beperkte bespaarvaardigheden, sterkere vaardigheden om bewust te kopen, demografische kenmerken (financiële toestand van het gezin waarin men opgroeit), levensstijl, weinig vertrouwen in de eigen vaardigheden om met geld om te gaan, sterkere impulsiviteit (vooral lage score voor premeditatie en sterkere urgentie), de neiging om te denken dat je van bezit gelukkig wordt (maar tegelijk bezittingen geen centrale plaats in het leven toekennen), pessimisme over de toekomst en minder geld verdienen met vakantiewerk.
׀188 ׀
Financiële zorgen blijken zich meer bepaalde groepen jongeren voor te doen (oudere jongeren, jongeren die het thuis financieel minder breed hebben en jongeren van andere afkomst), bij jongeren met beperkte financiële vaardigheden om te besparen maar tegelijk wel sterker in bewust kopen, levensstijl (roken of een slechtere gezondheidstoestand), controle (weinig vertrouwen in eigen vaardigheden om met geld om te gaan), attitudes (een negatieve houding tegenover schulden en maar tegelijk een negatieve houding tegenover sparen) en cognitieve bias (pessimisme over de toekomst). De grootte van de schulden op dit moment hangt vooral samen met levensstijl (gebruik van drugs) en een minder goede financiële kennis, vooral dan op praktisch vlak. Zich zorgen maken om de financiële toekomst tenslotte hangt vooral samen met demografische (meisjes en oudere jongeren meer zorgen) en levensstijl kenmerken (druggebruikers en jongeren met minder goede gezondheid meer zorgen), de ervaring van weinig controle over de dingen die je overkomt en weinig vertrouwen in de eigen vaardigheid om met geld om te gaan, minder goede financiële vaardigheden om te besparen, ouders die minder een norm van financiële voorzichtigheid presenteren, gevoeligheid voor de informationele invloed van peers, grotere blootstelling aan de invloed van buitenaf via geschreven media, de neiging om te denken dat je van bezit gelukkig wordt (maar tegelijk bezittingen geen centrale plaats in het leven toekennen), individuele verschillen in langetermijn oriëntatie, pessimisme en eigen inkomsten (hoe minder zakgeld en geld verdiend tijdens het schooljaar, hoe meer zorgen.
Tabel 224: Financieel nadelige uitkomsten voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren en financieel risicogedrag Geld tekort komen
Financiële zorgen
Grootte schulden
Demografisch: geslacht, leeftijd, onderwijstype, afkomst, financiële achtergrond
,08
***
,14
***
,01
Levensstijl: Uitgaan, middelengebruik en gezondheid
,03
***
,03
***
,03
Eigen inkomsten : zakgeld, vakantiewerk en weekendwerk
,01
*
,00
,00
Financiële kennis: algemene abstracte en praktische kennis
,00
,00
,01
Financiële vaardigheden
,10
Financiële opvoeding ouders: praten en voorbeeldfunctie
,00
Subjectieve normen ouders
,00
***
,09
***
***
*
Zorgen over de financiële toekomst
al dan niet schulden (logistisch Nagelkerk e R²)
,05
***
,02
,05
***
,05
,01
*
,03
,00
,00
,04
,00
,00
,00
,00
,00
,01
,01 ***
,04 ,01
**
,00
׀189 ׀
Financiële educatie op school
,00
,00
,00
,00
Invloed peers: subjectieve normen peers en gevoeligheid voor beïnvloeding
,00
,00
,00
,02
***
,00
Invloed extern: reclamegevoeligheid en blootstelling
,00
,00
,00
,01
**
,06
Attitudes: materialisme en attitudes tegenover schulden en sparen
,01
**
,01
**
,01
,02
***
,02
Controle: onzekerheid, locus of control en self-efficacy
,03
***
,03
***
,00
,06
***
,00
Individuele verschillen in risicoaversie impulsiviteit toekomst oriëntatie
,02
**
,01
,00
,01
*
,05
Cognitieve biases
,01
**
,03
***
,00
,02
***
,01
,29
***
,36
***
,06
***
,28
***
,31
,12
***
,04
***
,04
***
,04
***
Te lag e N
R² totaal zonder risicogedrag = Risicogedrag
R² totaal
׀190 ׀
,41
,40
,10
,32
,01
**
***
17. Synthese resultaten en conclusies Met dit survey-onderzoek wilden we het financieel gedrag van een representatieve groep Vlaamse jongeren uit de derde graad secundair onderwijs anno 2014 in kaart te brengen. Hierbij beogen we vooral te beschrijven hoe het inkomen en uitgaven van deze jongeren eruit ziet, en in hoeverre dit verschilt volgens een aantal demografische kenmerken. Daarnaast trachten we zich te krijgen op het mogelijke risicovol financieel gedrag van deze groepen jongeren, zowel wat betreft de prevalentie ervan als mogelijke beïnvloedende factoren. In totaal namen 2447 leerlingen uit 63 scholen deel aan het onderzoek, waarvan echter niet steeds volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen werden (vandaar dat de steekproefgrootte voor verschillende indicatoren zeer verschillend kan zijn). Het betreft voor een groot stuk ook zelfrapportering, wat maakt dat we voor de betrouwbaarheid van de gegevens slechts kunnen hopen dat de leerlingen deze vragenlijsten ernstig ingevuld hebben. Voor de flagrant ‘niet ernstige’ invullers werden de vragenlijsten vooraf al verwijderd, maar in een aantal gevallen werd ook informatie gegeven waarvan het twijfelachtig is of deze steeds accuraat is. Voor een aantal indicatoren werden daarom ook nog een aantal respondenten verwijderd die extreme antwoorden gegeven hadden. Tenslotte hebben we ook een herweging toegepast omdat uit de eerste analyses bleek dat onze steekproef niet representatief bleek voor opleidingstype (waarbij er vooral een oververtegenwoordiging van TSO leerlingen en een ondervertegenwoordiging van BSO leerlingen op te merken viel) en studiejaar (omdat vooral 6e-jaarsleerlingen bevraagd waren). Met deze bedenkingen in gedachten willen we toch een aantal van de bevindingen die uit deze bevraging naar voor komen nog eens aanhalen. 17.1.
Inkomen en uitgaven
Het inkomen van jongeren bestaat vooral uit zakgeld en geld verdiend met vakantiewerk. Vier op vijf jongeren krijgt zakgeld en dit bedraagt ongeveer 20 euro per week. Hoeveel zakgeld jongeren krijgen hangt af van de financiële gezinssituatie, het geslacht van jongeren en het soort gezin waarin ze leven. Kinderen uit originele tweeoudergezinnen krijgen een lager bedrag dan nieuw samengestelde gezinnen. Het zakgeld wordt vooral gegeven door de ouders, maar daarnaast krijgt 13% van hen ook nog eens zakgeld van grootouders, bovenop het geld dat ze van hun ouders krijgen. Driekwart van de respondenten geeft de helft of meer van het zakgeld op korte termijn weer uit, de rest spaart het grootste deel of alles. Met het zakgeld worden vooral zaken uit de ontspanningssfeer betaald : alles wat te maken heeft met uitgaan en leuke dingen doen. Daarnaast zegt ook meer dan een derde van de jongeren dat ze hun zakgeld gebruiken (of geacht worden te gebruiken) voor het bekostigen van festivaluitgaven, cadeautjes, games, hardware (zoals laptop, telefoon), muziek/filmuitgaven, snoep en snacks en alcohol. Jongeren uit 3e graad DBSO die al met een voet in de arbeidsmarkt staan
׀191 ׀
krijgen minder vaak zakgeld, maar de gemiddelde bedragen liggen wel hoger en het geld wordt vaker besteedt aan de meer utilitaire uitgaven voor auto, rijlessen of brommer eerder dan aan uitgaan. Een grotere groep jongeren uit het DBSO geeft ook aan dat het zakgeld besteedt wordt aan alcohol, dit heeft hoogstwaarschijnlijk deels ook te maken met het feit dat deze iets oudere groep ook makkelijker (en vaker) legaal sterke drank kan consumeren. Participatie aan vakantiewerk ligt in deze steekproef vrij hoog, meer dan twee derde (70%) van de steekproef zegt gewerkt te hebben tijdens de zomervakantie. Deze cijfers komen grotendeels overeen met een recente studie uitgevoerd door de HUB (De miskende arbeidsmarkt? Toegang en kenmerken van deeltijds werk door Vlaamse scholieren, Stef Adriaenssens, Dieter Verhaest, Anja Van den Broeck,Karin Proost, Dries Berings, 2012), die 55% participatie door 16 jarigen, ongeveer 65% door 17-jarigen en 82% bij >17jarigen rapporteert. Gemiddeld wordt 5.5 weken gewerkt en 1238 Euro verdiend, en dit met zeer uiteenlopende jobs. Het inkomen uit het vakantiewerk wordt door ongeveer de helft van de jongeren vooral gespaard. jongeren uit ASO/KSO, jongere scholieren en jongeren die minder uitgaan geven aan minder te verdienen met vakantiewerk. Werken tijdens weekends of weekdagen gedurende het schooljaar komt bij minder dan de helft (42%) van de jongeren derde graad voor, bij diegene die werken rapporteert men ongeveer 213€ per maand te verdienen. Er zijn meer meisjes die dit soort werk rapporteren dan jongens, maar zij werken minder uren per maand en verdienen hierdoor gemiddeld minder, dit verschil valt waarschijnlijk vooral toe te schrijven aan de meer occasionele aard van het babysitwerk dat meisjes hoofdzakelijk uitvoeren. Het weekendwerk neemt ook toe met de studiejaren, de proportie jongeren die werkt tijdens het schooljaar is vergelijkbaar voor ASO, TSO en BSO. Jongeren uit gezinnen met beperktere financiële middelen werken iets vaker tijdens het schooljaar. Jongeren uit het DBSO verdienen meer met werken tijdens het schooljaar, Dit alles samen maakt dat het gemiddeld jaarinkomen (combinatie van zakgeld, klusjes, vakantiewerk en werk tijdens het schooljaar) van de jongeren 3e graad (zonder DBSO) op 2394€ ligt. Wanneer we de leerlingen van het DBSO opnemen stijgt dit inkomen zelfs tot 2544 €. Tegelijk zien we ook een groep van ongeveer 12% die geen enkele vorm van inkomen rapporteert. Heel wat jongeren hebben een aantal uitgaven die ze zelf betalen, een aantal uitgaven die zij zelf gedeeltelijk betalen en daarnaast zijn er zaken die volledig door de ouders betaald worden. Vooral zaken die door de ouders vermoedelijk niet steeds geweten zijn (zoals uitgaven voor genotsmiddelen zoals cannabis, roken en alcohol) worden door de jongeren zelf volledig bekostigd, maar het gaat hier natuurlijk slechts om een beperkte groep. Ook zaken uit de ontspanningssfeer zoals games, uitgaan en leuke dingen doen, festivals en muziek of film worden door meer dan de helft van de jongeren die hieraan geld uitgeven zelf volledig gefinancierd.
׀192 ׀
Onder de uitgaven die vaak gedeeld worden onder ouders en de jongeren zelf vallen grotere hardware-aankopen zoals laptop, telefoon, smartphone of gameconsole, kleding en schoenen, geld voor auto of brommer en festivaltickets. Daarnaast worden toch ook bij meer dan een derde van de jongeren kleinere uitgaven voor snacks, snoep of uit eten gaan, cadeautjes en uitgaan gedeeld. Bij de grote meerderheid van de jongeren worden uitgaven voor school, vakantie, vervoer (los van auto of brommer) en uitgaven in het kader van sport of hobby volledig door de ouders gedragen. Voor de uitgaven die de jongeren zelf volledig of tenminste gedeeltelijk betalen, zien we dat de grote groep die de kosten voor uitgaan voor zich neemt, hieraan een mediaan bedrag van 25 Euro per maand besteedt. Wanner we de gegevens rond inkomsten en uitgaven naast elkaar leggen komen we tot de vaststelling dat bij bijna 40% van de jongeren hogere uitgaven dan inkomsten de uitgaven rapporteert. Dit kan echter aan verschillende zaken toe te schrijven zijn. Ten eerste is het niet steeds duidelijk of de gerapporteerde uitgaven voor zaken die gedeeltelijk door de ouders en gedeeltelijk door de jongere betaald worden, de volledige uitgaven betreft of slechts het deel dat de jongere zelf betaalt. Ten tweede gaven jongeren aan dat voor een aantal uitgaven categorieën het moeilijk was hier bedragen op te plakken, en dit in grote mate beroep deed op hun (niet steeds even betrouwbare) herinnering. Ten derde is het natuurlijk mogelijk dat er bij een aantal jongeren inderdaad een onevenwicht zit tussen de inkomsten en uitgaven. Indien dit effectief het geval is, zou dit een goede indicator voor financiële risico’s kunnen vormen. Aangezien er voor een aantal respondenten zeker ook plausibele andere verklaringen zijn voor de deze inbalans, hebben we ervoor geopteerd dit onevenwicht niet te hanteren als indicator voor financieel risicogedrag. 17.2.
Financiële kennis en vaardigheden
Op een test die financiële kennis aan de hand van 13 meerkeuze- vragen meet haalden de jongeren 3e graad een gemiddelde score van 5.93 op 13 (omgerekend 4.6 op 10). Slechts 46% van de leerlingen heeft minstens zeven van de dertien vragen juist. Het begrip inflatie is door ongeveer de helft van de jongeren gekend, maar blijkbaar is de definitie ervan door meer jongeren gekend dan de praktische implicatie ervan. De berekening van interest voor één jaar lukt bij de meerderheid van de leerlingen derde graad, over een aantal jaren heen blijkt dit voor meer dan de helft van de jongeren te moeilijk. Zaken die te maken hebben met beleggingen, woonleningen en verzekeringen zijn door meer dan de helft van de jongeren weinig gekend. Jongeren scoren duidelijk beter op vragen die peilen naar meer praktische prijzenkennis, gemiddeld heeft men drie van de vier vragen correct beantwoord. Jongens, leerlingen uit het ASO/KSO en jongeren uit eenoudergezinnen scoren hoger; jongeren uit BSO en BUSO en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond scoren lager. Ervaring met vakantiewerk, ouders die praten met de jongere over geld en aandacht op school voor financiële educatie dragen bij aan financiële kennis.
׀193 ׀
Jongeren schatten hun eigen financiële vaardigheden sterk in, maar toch zegt 8% over zichzelf dat ze niet goed met geld kunnen omgaan. Jongeren uit de derde graad vinden zichzelf vooral goed in het weerstaan van verleidingen en vinden dat ze in staat om prioriteiten te stellen. Administratieve vaardigheden en overzicht houden worden door aanzienlijk grotere groepen jongeren als minder goed beoordeeld. Een belangrijke bevinding hier is dat financiële vaardigheden vrij onafhankelijk lijken te zijn van achtergrondkenmerken, maar vooral samenhangen met financiële opvoeding thuis en op school. 17.3.
Prevalentie van risicogedrag
Ondanks het feit dat jongeren zelf aangeven weinig positief te staan tegenover geld lenen (meer dan 85% heeft hier toch enig probleem mee), blijkt dit wel zeer vaak voor te komen. Ongeveer 25% van de jongeren zegt dit soms of vaker te doen, en ongeveer 1 op 5 heeft al meer dan €50 geleend. Jongeren lenen vrij kleine bedragen, gemiddeld €3.75 per maand over alle respondenten heen bekeken), vooral van vrienden en ouders. In meer dan de helft van de gevallen wordt het geld geleend voor snoep, snacks en uit eten gaan, een derde leent geld om leuke dingen te doen (uitgaan, cinema, café, …). Geld lenen is vooral geassocieerd met uitgaan: jongeren die vaker uitgaan lenen frequenter en grotere bedragen. Kopen op afbetaling (waarvan de officiële vorm eigenlijk niet mogelijk is voor jongeren onder de 18) wordt naar eigen zeggen door 12% van de derde graad jongeren ooit al eens gedaan, maar het is niet duidelijk of al deze jongeren ook effectief begrepen wat hiermee bedoeld werd, zoals blijkt uit de antwoorden op de vraag naar wat er op afbetaling gekocht is (vaak gaat het om informele leningen). Een aantal jongeren speelt om geld: weddingschappen met vrienden voor geld komen het vaakst voor, ongeveer een vierde van de groep jongeren geeft aan dit een paar keer per jaar of vaker te doen. Het kopen van een kraslot, spelletjes spelen voor geld en gokken op bv uitslagen van sportwedstrijden komt bij ongeveer 10% van de jongeren voor. Dit is slechts een relatief klein percentage en lager dan de proporties ‘deelname aan betalende kansspelen’ uit de studie uit 2011 uitgevoerd door het OIVO. Desondanks gaat hier toch over een niet onaanzienlijke groep jongeren, zeker gezien het feit dat dit voor jongeren onder 18 jaar eigenlijk verboden is. 8% van de jongeren van 17 jaar geeft aan tenminste een paar keer per jaar een kraslot te kopen. Een groep ongeveer 10% van alle leerlingen 3e graad koopt enkele keren per jaar een kraslot, gokt op uitslagen of speelt spelletjes voor geld. Van deze groep ‘spelers’ geeft 20% hieraan wekelijks tenminste €5 uit. Het spelen voor geld zien we vaker bij jongens, oudere scholieren en jongeren die vaker uitgaan of verdovende middelen gebruiken. In tegenstelling tot de studie uit 2011 konden wij geen relatie zien tussen spelen voor geld en de financiële achtergrond van de jongeren. Ongeveer een derde van de jongeren geeft aan wel eens iets via sms te betalen. Het gemiddeld bedrag voor diegenen die met sms zaken betalen ligt op €4 per
׀194 ׀
maand en dit wordt vooral gebruikt om bus of tram te betalen. Toch zegt in totaal 3% van de totale groep derdegraads leerlingen dat ze soms tot vaak meer geld uitgeven via sms-betalen dan gepland, dit zijn dan vooral de jongeren die SMS gebruiken om andere dingen dan OV te betalen (stemmen, virtuele dingen kopen, …). Jongeren uit ASO/KSO en jongeren die vaak uitgaan betalen vaker via SMS, bedragen die via SMS uitgegeven worden liggen hoger bij jongeren uit DBSO en jongeren die vaak uitgaan. In totaal zegt 68% van de jongeren wel eens online zaken te kopen, 18% doet dit maandelijks of vaker. Vooral kleding of schoenen en tickets (zowel festival als vakantie) worden online aangeschaft. Jongeren die online kopen geven aan gemiddeld ongeveer €24 per maand hieraan uit te geven. Online kopen wordt vaak geassocieerd met zeer bewust aankopen omdat de directe stimulatie van een winkelomgeving ontbreekt en men in principe uitgebreid aan prijsvergelijking kan doen vooraleer iets aan te kopen. Toch geeft van de groep online-kopers 30% aan dat de uiteindelijke aankoop wel eens duurder uitvalt dan gepland, en zegt bijna een op vijf dat ze online soms tot heel vaak meer geld uitgeven dan gepland. Voor online kopen zien we dat dit vaker voorkomt bij jongeren uit gezinnen met een meer comfortabele financiële achtergrond en bij jongens. Ongeveer 10% van de jongeren uit de derde graad secundair onderwijs vertoont kenmerken van compulsief koopgedrag, waarbij anderen hun koopgedrag als overmatig beoordelen, hun leven voor een aanzienlijk deel rond kopen draait en waarbij ze onnodige dingen kopen. Jongens rapporteren minder compulsief te kopen en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond, jongeren die vaker uitgaan, softdrugs gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid rapporteren meer compulsief koopgedrag. Geld uitgeven dat men eigenlijk niet heeft komt naar eigen zeggen bij ongeveer 6% van de jongeren soms tot heel vaak voor. Dit komt vaker voor bij jongeren met een minder gunstige financiële achtergrond, oudere jongeren, jongeren die vaak uitgaan, rokers, en jongeren met een slechtere gezondheid. We zien ook dat een aanzienlijke groep jongeren kiest voor risicovolle manieren om te gaan met de confrontatie van een bepaald verlangen iets te kopen en het gebrek aan geld om dit te kunnen kopen. Meer dan de helft van de jongeren geeft aan dat (een van de manieren) om dat conflict op te lossen erin bestaat om geld aan hun ouders te vragen. Tegelijk is de meest voorkomende strategie om te wachten en geld te sparen tot het gewenste gekocht kan worden. In totaal 20% van de jongeren rapporteert primair risicovolle strategieën om met geldgebrek om te gaan (bv. geld lenen of vragen i.p.v. te sparen of extra te werken). Dit komt vaker voor bij rokers, jongeren uit eenoudergezinnen en meisjes. 17.4.
Prevalentie van financiële moeilijkheden
Ondanks het feit dat het grootste deel van de jongeren in deze groep van derdegraadsleerlingen weinig mogelijkheden heeft om formeel schulden te maken, in het
׀195 ׀
rood te gaan en dergelijk, zien we toch bij een aantal jongeren dat er regelmatig of aanzienlijk informele schulden zijn of dat er diverse vormen van risicogedrag aanwezig zijn. Het effectief ervaren van financiële moeilijkheden is in deze leeftijdscategorie vooral beperkt tot het registreren van de grootte van de informele schulden en de subjectieve ervaring van geldzorgen, geldtekort en dergelijke. Van alle leerlingen rapporteert 10% dat zij op dit moment schulden hebben, dus geld geleend dat ze nog moeten terugbetalen. Het gemiddelde bedrag hier is €35 (berekend voor de mensen met schulden). Jongeren die vaker uitgaan behoren vaker tot de groep met schulden. Van deze jongeren met schulden zegt 20% het soms tot heel vaak moeilijk te hebben met het terugbetalen van deze schulden, dit representeert ongeveer 2% van de totale groep en het gaat dan vooral om jongeren die het thuis financieel minder breed hebben. In totaal 29% van alle jongeren geeft aan soms, vaak of heel vaak geld tekort te komen. Bij 6 % van de jongeren doet zich dat vaak of zeer vaak voor. Oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het financieel minder makkelijk hebben en jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen of mengvormen geven vaker aan geld tekort te komen terwijl jongeren uit het DBSO minder geld tekort komen. Ook jongeren die vaker uitgaan; rokers, jongeren met minder goede gezondheid en softdruggebruikers zeggen vaker geld tekort komen Ongeveer 12% van de jongeren zegt ontevreden of heel erg ontevreden te zijn met hun huidige financiële toestand. Desondanks geeft deze ontevredenheid bij slechts 6 % van de jongeren aanleiding tot geldzorgen. Ongeveer een kwart van de jongeren is ontevreden met de hoeveelheid spaargeld. Slechts een zeer beperkte groep van ongeveer 3% zegt ontevreden te zijn omdat de ouders het financieel moeilijk hebben of omdat ze zelf meer schulden dan gewenst hebben. Ook hier zien we een aantal verschillen tussen groepen terugkeren, die voor een deel vergelijkbaar zijn met geld tekort komen. Vooral meisjes, oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit nieuw samengestelde en mengvormgezinnen jongeren met een minder goede gezondheid, rokers en jongeren die vaker uitgaan rapporteren een lagere tevredenheid en meer zorgen. Tenslotte werd ook gepeild naar de financiële toekomst die jongeren voor zich zien. Algemeen zien jongeren hun financiële toekomst vrij rooskleurig tegemoet. Ongeveer 7% van de jongeren is bezorgd om in de nabije toekomst geldproblemen te hebben, terwijl een vijfde van de totale groep zich vooral over de verre toekomst zorgen maakt. Het gaat dan vooral bezorgdheid over of men de huidige manier van leven zal kunnen aanhouden met bijhorende keuzes, of men aan werk raakt dat deze levensstijl toelaat en of men voldoende zal kunnen sparen. Jongeren uit gezinnen die het financieel minder breed hebben maken zich duidelijk meer zorgen over hun financiële toekomst, net als meisjes, jongeren uit het BSO, iets oudere jongeren, jongeren met een minder goede gezondheid en druggebruikers.
׀196 ׀
17.5. Financieel risicogedrag en financiële moeilijkheden voorspellen op basis van verschillende mogelijke beïnvloedende factoren 17.5.1.
Risicogroepen
In eerste instantie bekeken we hoe de verschillende indicatoren voor financieel risicogedrag samenhangt met het geheel van achtergrondvariabelen. Hieruit vallen een aantal bevindingen te noteren. Bij jongens zien we meer spelen om geld en online kopen ;bij meisjes meer compulsief kopen, risicovolle coping en zorgen en ontevredenheid over geld. Bij jongeren van andere afkomst zien we iets grotere neiging tot compulsief kopen. Jongeren uit het ASO/KSO zeggen vaker geld te lenen, meer online te kopen en meer via sms te betalen, jongeren uit het DBSO lenen minder vaak en geven minder vaak geld uit dat ze niet hebben. Jongeren uit het BSO hebben minder zorgen over hun financiële toekomst, terwijl jongeren uit het BUSO minder online kopen, minder vaak via sms betalen en minder geneigd zijn tot compulsief koopgedrag. Iets oudere jongeren uit de derde graad spelen vaker om geld, betalen meer via sms, zijn meer geneigd tot compulsief kopen en geld uitgeven dat er niet is. Zij ervaren ook vaker dat ze geld tekort hebben, zijn meer ontevreden over hun geldzaken en maken zich meer zorgen over hun toekomst op financieel vlak. Jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen of combinaties van eenoudergezinnen en nieuw-samengestelde gezinnen zeggen vaker online te kopen, ervaren vaker geldtekort en zeggen vaker ontevreden te zijn over hun geldzaken omdat de ouders het niet zo breed hebben. Jongeren uit gezinnen die het financieel minder breed hebben (gebaseerd op de subjectieve inschatting van de jongeren van de financiële situatie thuis en de mate waarin de ouders schulden hebben, al dan niet een eigen woning bezitten en de arbeidssituatie van de ouders) lenen vaker geld, kopen minder online, geven frequenter geld uit dat ze niet hebben, ervaren meer dat ze geldtekorten, maken zich meer zorgen over hun huidige financiële toestand en over de financiële toekomst. Zij geven ook aan meer schulden te hebben dan gewenst, minder spaargeld te hebben dan gewenst, erg te moeten opletten met hun geld zonder veel extra te doen en te weinig geld te hebben voor leuke dingen, naast ontevredenheid omwille van het feit dat hun ouders het niet breed hebben. Een heel aantal risicogedragingen blijken geassocieerd met uitgaan: zo zien we dat jongeren die vaker uitgaan frequenter geld lenen, en grotere bedragen lenen, meer spelen voor geld, via sms betalen, compulsief kopen, geld uitgeven dat ze niet
׀197 ׀
hebben, meer geldtekorten ervaren en ontevredener zijn met hun huidige financiële toestand. Een aantal van de risicogedragingen speelt zich waarschijnlijk gedeeltelijk of volledig af in de sfeer van het uitgaan (bij spelen om geld bijvoorbeeld), vandaar dat deze associaties niet zo verwonderlijk zijn. Desondanks valt op dat dit een sterk correlaat is van diverse vormen van financieel risicogedrag. Rokers hebben iets grotere neiging tot compulsief kopen, het uitgeven van geld dat er niet is en het hanteren van risicovolle coping strategieën. Ze ervaren ook vaker geld tekort te komen en maken zich meer zorgen over hun financiële toestand. Ze zijn in het bijzonder ontevreden over de hoeveelheid spaargeld. Bij de groep die softdrugs of andere drugs gebruikt vinden we iets meer spelen om geld, meer compulsief kopen, en meer zorgen over de financiële toekomst; de groep gebruikers geeft ook significant vaker aan meer schulden te hebben dan gewenst, erg te moeten opletten met hun geld zonder veel extra te doen, te weinig geld te hebben voor leuke dingen en ontevreden te zijn met hun financiële toestand vanwege de financiële situatie van de ouders (hoewel gebruik van softdrugs niet gelinkt bleek aan de financiële achtergrond van het gezin). Jongeren die hun eigen gezondheid minder goed beoordelen rapporteren vaker compulsief te kopen en geld uit te geven dat ze niet hebben. Ze ervaren vaker een geldtekort, ontevredenheid en zorgen over hun huidige financiële toestand en maken zich meer zorgen over hun financiële toekomst. Op dit moment zijn ze meer ontevreden over het feit dat ze erg moeten opletten zonder veel extra te doen, dat ze geen geld hebben voor leuke dingen, dat ze niet zoveel spaargeld hebben als ze zouden willen en omdat hun ouders zelf wel genoeg geld hebben, maar hen te weinig geven. 17.5.2.
Andere beïnvloedende factoren
Naast een aantal achtergrondkenmerken en zaken die te maken hebben met de levensstijl en gezondheid van jongeren hebben we ook voor een aantal mogelijke beïnvloedende factoren bekeken in welke mate deze samenhangen met financieel risicogedrag en financieel nadelige uitkomsten. Wanneer we de verschillende risicogedragingen trachten te voorspellen op basis van een heel grote set mogelijke predictoren, blijkt dat we ten hoogste ongeveer 40% van de variantie in dit risicogedrag kunnen voorspellen. De clusters die voorspellend zijn, zijn bovendien niet steeds consistent voor de verschillende risicogedragingen. Hieronder trachten we de bevindingen voor de verschillende mogelijke predictoren samen te vatten. Financiële vaardigheden blijken geassocieerd met een heel scala aan risicogedragingen en financiële uitkomsten. Algemeen kunnen we samenvatten dat jongeren die van zichzelf zeggen dat ze beter in staat zijn om te weerstaan aan verleidingen en die hun uitgavenpatroon kunnen aanpassen aan veranderende inkomsten minder risicogedrag vertonen. Jongeren die hun uitgavenpatroon kunnen
׀198 ׀
aanpassen aan inkomsten en die aangeven vaker bewust te kopen hebben minder geldzorgen en komen minder vaak geld tekort. Individuele verschillen, vooral op het vlak van impulsiviteit, blijken vrij consistent samen te hangen met financieel risicogedrag. Jongeren die een sterkere mate van impulsiviteit vertonen, vooral op het vlak van niet vooruit denken voor men iets doet en onvoorzichtigheid (weinig premediatie) blijken meer risicogedrag te vertonen en vaker geld tekort te hebben. Het streven naar nieuwe ervaringen (sensation seeking) blijkt samen te hangen met globaal meer risicogedrag dat gericht is om snelle bevrediging en directe en toegankelijke consumptie. Jongeren die een tijdsperspectief op lange termijn hebben vertonen minder risicovol copinggedrag en globaal minder ‘extern’ geld uitgeven. Specifiek voor jongeren is de grote rol die hun leeftijdsgenoten spelen op tal van aspecten van het dagelijks leven. Uit de resultaten van het surveyonderzoek bleek hier dan leeftijdsgenoten op verschillende manieren geassocieerd (kunnen) zijn met het financieel gedrag van jongeren. Jongeren die meer gevoelig zijn voor beïnvloeding door hun leeftijdsgenoten, en dan vooral omdat zij hun peers als belangrijke en betrouwbare informatiebron zien om te oordelen over welke zaken goed zijn of niet, vertonen meer financieel risicogedrag (meer compulsief kopen, vaker geld uitgeven dat er niet is, vaker online kopen, vaker geld lenen, algemeen het uitgeven van ‘extern’ geld), zijn meer ontevreden en hebben meer zorgen over hun geldzaken nu en maken zich meer zorgen over hun financiële toekomst. Naast de leeftijdsgenoten blijft het gezin waarin een jongeren opgegroeid en gesocialiseerd is een belangrijke beïnvloedende factor van het gedrag van de jongeren. Hier zien we vooral een directe relatie tussen de voorbeeldfunctie van ouders en compulsief kopen (en globaal minder consumptie gericht op directe bevrediging). Jongeren die aangeven dat hun ouders het belangrijk vinden dat je verstandig met geld omgaat lenen minder frequent, maar rapporteren tegelijk meer compulsief koopgedrag. Jongeren waarvan de ouders meer aandacht hebben voor de meer formele financiële educatie (praten over geld, advies geven, in vraag stellen, …) maken zich minder zorgen over hun financiële toekomst. Voor financiële educatie op school vonden we geen directe relaties met financieel risicogedrag. Wanneer we de mogelijk rol van externe beïnvloeding via de media nagingen, bleek dat het aantal uren televisie dat jongeren rapporteren te kijken samenhangt met financieel risicogedrag. Jongeren die meer tv kijken (en dus ook meer blootgesteld worden aan reclame) rapporteren meer compulsief kopen en risicovollere coping strategieën. Jongeren met schulden kijken gemiddeld meer uren tv en zijn ook meer gevoelig voor reclame dan jongeren zonder schulden.
׀199 ׀
In tegenstelling tot andere studies vonden we geen overtuigende evidentie dat een overdreven optimisme mee aan de basis ligt van financieel onverantwoordelijk gedrag en financiële moeilijkheden. Voor sommige risicogedragingen bleek dat, wanneer het via een omweg gevraagd werd, jongeren die hun eigen kansen op financiële moeilijkheden beter inschatten dan van de gemiddelde leeftijdsgenoot vaker risicovolle coping strategieën hanteren om te gaan met geldtekort maar tegelijk minder frequent lenen (vermoedelijk zijn dit vooral jongeren die geld vragen aan de ouders ). Een (overdreven) optimisme is ook geassocieerd met minder vaak geld tekort komen, en minder ontevredenheid en geldzorgen over de huidige geldzaken. Tegelijk zien we ook dat een zekere mate van zelfkennis de jongeren niet vreemd is: jongeren die vaker ‘extern’ geld aanspreken, die vaker ervaren geld tekort te komen en die meer geldzorgen en ontevredenheid hebben over hun huidige financiële toestand zijn geneigd eerder pessimistisch naar hun financiële toekomst te kijken. Deze zelfkennis blijkt verder ook uit de bevinding dat jongeren die minder financiële self-efficacy hebben, en dus minder vertrouwen in de eigen vaardigheden om goed met geld om te kunnen gaan, meer compulsief kopen, geld uitgeven dat er niet is, spaargeld aanspreken, vaker lenen, meer ervaren geldtekorten te hebben, meer ontevredenheid en zorgen te hebben over hun financiën en zich meer zorgen te maken over de financiële toekomst. Tenslotte zijn er een aantal attitudes van de jongeren die mee bepalend kunnen zijn voor hun gedrag en ervaren moeilijkheden. Jongeren die negatief staan tegenover lenen zullen dit minder frequent doen maar tegelijk vertonen zij meer neiging tot compulsief kopen en zijn ze meer ontevreden en bezorgd over hun huidige financiële toestand. Jongeren die sparen belangrijk vinden vertonen minder compulsief koopgedrag en hebben minder zorgen over hun huidige financiën. Materialistische attitudes, en dan vooral het centraal en belangrijk vinden van bezittingen in het leven is geassocieerd met meer compulsief kopen, minder geld tekorten en minder zorgen over de financiële toekomst. Jongeren die hun geluk laten afhangen van het bezitten van dure of hippe dingen ervaren vaker dat ze geld tekort komen en maken zich meer zorgen over hun financiële toekomst. 17.6.
Moeten we ons zorgen maken over de jongeren van vandaag?
De grootste groep van de jongeren ervaart op dit moment weinig geldzorgen, heeft geen schulden en vertoont niet of slechts in beperkte mate risicogedrag. Toch zijn er een aantal jongeren die meerdere vormen van risicogedrag vertonen. Globaal zien we dat ongeveer 12% van de jongeren tenminste drie of meer vormen van potentieel zorgwekkend financieel gedrag vertoont. We vonden ook dat ongeveer 10% van de jongeren (informele) schulden heeft en een even grote groep die een tekort aan geld ervaart (maar waarvan de helft slechts overlapt met de groep met schulden), terwijl 5% van de jongeren ervaart geldzorgen en ontevredenheid. Wanneer we kijken naar de groep van ongeveer 12% die tenminste 3
׀200 ׀
risicogedragingen rapporteerde zien we dat meer dan de helft van hen (58%) ook geld tekort komt en 23% effectieve schulden rapporteert. Op basis hiervan kunnen we stellen dat in de onderzochte steekproef van derde graad leerlingen uit de verschillende onderwijstypes, ongeveer 12% van de jongeren tot de risicogroep behoort omdat zij een aantal gedragingen vertonen die potentieel risicovol zijn, en dat zich dat bij ongeveer de helft daarvan al (het gevoel van) financiële moeilijkheden manifesteert. 17.7.
Beschermt ervaring met geld tegen risicogedrag?
Er wordt vaak gesteld dat ervaring met het beheren van een eigen budget (zoals wanneer men over eigen zakgeld kan beschikken) jongeren leert om doordachter met geld om te gaan. Op basis van onze resultaten kunnen wij echter deze stelling noch bevestigen, noch ontkrachten. Voor een aantal van de risicogedragingen die wij bekeken hebben blijkt, bovenop de samenhang met een aantal demografische en achtergrondkenmerken, dat de grootte van het inkomen uit zakgeld net samengaat met meer risicogedrag, en niet minder. Dit is het geval voor spelen voor geld en compulsief kopen. Spaargeld aanspreken blijkt dan net weer negatief samen te hangen met de hoogte van het bedrag aan zakgeld. Deze discrepantie met eerdere bevindingen en alom verspreide opvattingen is waarschijnlijk ten dele toe te schrijven aan het feit dat voor een aantal van de ‘risicogedragingen’ die hier ondervraagd werden, er nu eenmaal een zekere hoeveelheid eigen middelen nodig is om dit risicogedrag te kunnen stellen (zodanig veel kopen dat de omgeving hierop kritiek heeft bijvoorbeeld). Tegelijk hebben we in andere analyses bekeken of we verschillen vonden in risicogedrag voor de jongeren die over een eigen inkomen beschikken (uit zakgeld, werken of beide) en de jongeren die aangeven over geen enkele vorm van eigen inkomen te beschikken. Hieruit bleek enkel een verschil op het vlak van compulsief kopen- dit ligt hoger bij jongeren die wel een eigen ‘inkomen’ hebben. Jongeren die geen inkomen hebben, hebben ook minder zorgen over hun financiële toekomst. Financiële vaardigheden, die in veel gevallen gerelateerd zijn aan financieel risicogedrag, blijken ook niet bijzonder sterk afhankelijk van de ervaringen van jongeren met een eigen inkomen. Enkel voor overzicht houden en administratie bijhouden blijken de eigen inkomsten een positieve impact te hebben op deze vaardigheden. Behalve een gering direct verband lijkt dus ook de indirecte relatie tussen ervaring met een eigen inkomen en financieel risicogedrag eerder beperkt tot het aanscherpen van de vaardigheid om goed overzicht te houden. Zeker in het licht van de bevinding dat ouders die als rolmodel fungeren (informele opvoeding) en meer formele financiële opvoeding door de ouders beschermende factoren vormen voor risicogedrag lijkt ons dan ook belangrijk te benadrukken dat het niet het zakgeld geven of zelf geld verdienen is waaruit jongeren financiële
׀201 ׀
vaardigheden kijken te verwerven of wat beschermt tegen financieel risicogedrag,, maar vooral de combinatie met het in gesprek gaan en blijven met de jongere over hoe dit geld besteedt kan worden en het regelmatig in vraag stellen van het koopgedrag, net als het zorgen voor voldoende mogelijkheden tot observatie en leren uit het voorbeeld van de ouders. 17.8.
Risicofactoren of risicogroepen- implicaties?
Twee groepen die voor een aantal risicogedragingen vrij consistent meer risicogedrag vertonen zijn de jongeren die vaker uitgaan en jongeren die afkomstig zijn uit een gezin waarin de financiële situatie niet bijzonder rooskleurig is. Voor jongeren die vaker uitgaan zien we een zeker mate aan overconsumptie met een focus op snelle bevrediging. Wanneer men educatie- of interventieinspanningen specifiek naar deze doelgroep wil richten lijkt het ons aangewezen om te trachten hierop in te spelen. Deze groep jongeren lijkt zich tegelijk ook minder bewust van het feit dat zij risicogedrag vertonen en zij maken zich ook niet bijzonder veel zorgen over hun financiële toekomt. Om te komen tot een daadwerkelijke gedragsverandering op financieel vlak zal het dan ook eerst nodig zijn om te werken rond bewustwording van de mogelijke risico’s verbonden aan ondoordacht geld uitgeven. Deze jongeren zullen met andere woorden voldoende gemotiveerd dienen te zijn om te willen streven naar meer gezond financieel gedrag vooraleer men kan gaan werken rond zaken als het beperken van impulsieve uitgaven en het versterken van hun financiële vaardigheden. Jongeren die afkomstig zijn uit gezinnen waar men het zelf niet zo breed rapporteren vaker een aantal risicogedragingen, maar lijken zich beter bewust van de mogelijke gevaren die dit inhoudt. Zij ervaren vaker geldtekorten, niet enkel om leuke dingen te doen, maar ook zelf zonder dat zij veel bijzondere uitgaven doen. Bij een aantal jongeren die in deze categorie vallen lijkt de kern van het probleem zich dus eerder aan de inkomsten-zijde te situeren, wat een andere aanpak noodzaakt waarbij de focus niet zozeer noodzakelijkerwijs ligt op het omgaan met verleidingen en het inperken van overmatige uitgaven, maar op het structureel proberen beperken van een aantal uitgaven en het opdrijven van inkomsten. Jongeren die een verhoogde mate van impulsief gedrag rapporteren vormen een bijkomende risicogroep voor financieel risicogedrag en latere mogelijke nadelige uitkomsten. Impulsiviteit, of een gebrek aan zelf-controle, ‘doen-zonder-nadenken’ en dergelijk is een complex geheel met neuropsychologische substraten. Impulsiviteit wordt ten dele beschouwd als individueel verschil, vergelijkbaar met persoonlijkheid, en lijkt als dusdanig misschien in eerste instantie minder geschikt om hierop bepaalde interventies te focussen. Tegelijk is impulsiviteit ook een stuk strategie- mensen die betere zelfcontrole hebben, hebben zich een aantal tactieken eigen gemaakt die hen toelaten om te denken voor ze handelen en hun tijdsperspectief verder in de toekomst te stellen. Dit soort strategieën kan
׀202 ׀
tenminste gedeeltelijk ook getraind worden. Het zal enkel zinvol zijn om hierop te gaan werken wanneer jongeren voldoende gemotiveerd zijn om deze strategieën ook echt in de praktijk te gaan proberen toepassen. Voor de groep risicojongeren die hun eigen gedrag als gezond en niet-problematisch zien zal het dan ook zaak zijn hier eerst aan bewustmaking en het wegwerken van weerstanden te werken. Pas daarna kan bijvoorbeeld door het trainen van zelfcontrole gewerkt worden aan het verminderen van impulsieve tendensen. 17.9.
Belang van financiele opvoeding thuis en op school
Op basis van de eerder gerapporteerde multivariate analyses zagen we dat, wanneer we controleerden voor een groot aantal andere beïnvloedende factoren, de aandacht die op school besteedt wordt aan financiële educatie weinig associatie bleek te vertonen met risicogedrag of het ervaren van financiële moeilijkheden. Hierbij willen we toch graag enkele kanttekeningen plaatsen die een heel ander perspectief opleveren. Ten eerste werd financiële educatie slechts bij benadering gemeten, en is de beoordeling daarvan voor een deel ook afhankelijk van de interesse of desinteresse van de jongeren zelf. Een aanzienlijke groep jongeren gaf immers aan geen idee te hebben of er geleerd werd met geld om te gaan op de diverse mogelijke aangeboden manieren. Vandaar dat de betrouwbaarheid van deze rapportering dan ook niet waterdicht is. Ten tweede, en meer inhoudelijk belangrijk: hoewel er geen direct verband is tussen financiële educatie en risicogedrag, zien we wel dat financiële educatie op school en financiële opvoeding thuis de sterkste voorspellers zijn van financiële vaardigheden. Deze financiële vaardigheden hangen op hun beurt sterk samen met diverse vormen van financieel risicogedrag. Educatie en financiële opvoeding hebben dus niet (enkel) direct effecten, maar we zien vooral evidentie voor indirecte effecten omdat jongeren hierdoor de kans krijgen hun financiële vaardigheden aan te scherpen. Ten derde zien we dat financiële educatie op school ook in aanzienlijke mate bijdraagt aan abstracte financiële kennis, wat op zijn beurt een significante predictor vormt van alle dimensies van financiële vaardigheden. Door op school meer aandacht te hebben voor financiële educatie wordt dus niet enkel rechtstreeks gewerkt wordt aan het versterken van financiële vaardigheden, maar ook gedeeltelijk indirect via het aanbrengen van financiële kennis die op zijn beurt positief geassocieerd is met financiële vaardigheden. De afname en verwerking van dit survey-onderzoek liep deels parallel met het PISA onderzoek waarin financiële geletterdheid in een groot aantal landen gemeten werd. In dit onderzoek scoren Vlaamse jongeren van 15 jaar bijzonder goed, en van de 18 deelnemende onderwijssystemen deed alleen Shanghai-China het beter. Dit
׀203 ׀
is alvast positief, gezien financiële kennis mede bijdraagt aan het versterken van financiële vaardigheden zoals administratie bijhouden, bewust aankopen, overzicht bewaren, prioriteiten stellen, verleidingen weerstaan en besparen, maar er is zeker geen één-op-één relatie. Zeker wanneer er thuis weinig aandacht is voor deze financiële vorming en deze op school niet ondervangen wordt valt dus te verwachten dat deze jongeren niet alleen specifieke financiële kennis zullen ontberen, maar dat zij ook minder sterk gewapend zijn voor het ervaren van financiële moeilijkheden omdat zij een aantal financiële vaardigheden ontberen. De goede resultaten uit het PISA –onderzoek zouden volgens ons dan ook niet te beschouwen moeten worden als een eindresultaat, maar als een eerste bouwsteen (die dan voor een aantal leerlingen gelukkig al vrij gunstig verankerd zit) om van hieruit een invulling te geven aan het werken rond een aantal financiële vaardigheden en het versterken van een kritische houding en weerbaarheid tegen beïnvloeding. Dit is aanzienlijk complexer dan het leren begrijpen van (zelfs vrij ingewikkelde) financiële producten en begrippen en verdient dus volgens ons zeker een betere inbedding in het onderwijs dan op dit moment het geval is. Daarnaast zagen we dat financiële opvoeding thuis, zowel meer formeel waarbij de ouders praten met de jongere over geld, adviezen geven, in vraag stellen ed. als de meer informele opvoeding waarbij de ouders als voorbeeld fungeren, beiden zowel direct als indirect een impact hebben op financieel risicogedrag. Informele opvoeding had zowel directe als sterke indirecte effecten via het versterken van de financiële vaardigheden van de jongeren, terwijl formele financiële opvoeding door de ouders vooral een indirect effect lijkt te sorteren, door de impact die dit heeft op financiële vaardigheden die op hun beurt een beschermende factor vormen tegen het vertonen van risicogedrag. Hieruit volgt ook dat, wanneer jongeren thuis niet sterk ondersteund worden of hierin geen goed voorbeeld zien, de rol van financiële educatie op school alleen nog maar belangrijker wordt, om op deze manier toch de nodige inzichten en vaardigheden aan te reiken. Behalve ingrijpen op het niveau van de jongeren zelf en educatie op school is er dus zeker ook een rol weggelegd voor de ouders wanneer het gaat over leren omgaan met geld. Hoewel vele ouders zich waarschijnlijk wel bewust zijn van het belang van leren omgaan met geld en financiële opvoeding van hun kinderen, is het misschien niet voor iedereen zo vanzelfsprekend om dit in de dagelijkse praktijk toe te passen. Daarom zouden we op basis van dit onderzoek toch ook pleiten voor het aanbieden van een ondersteunend programma voor ouders, waarin zij een aantal concrete handvaten aangereikt krijgen over wat zij zelf kunnen doen om de financiële opvoeding van hun kinderen te versterken. Aansluitend hierbij kan zeker ook gedacht wordt aan een programma op maat van gezinnen die het zelf financieel minder breed hebben. De financiële gezinssituatie, of in elk geval de ruwe schatting die we hiervan gemaakt hebben op basis van elke proxy-indicatoren, waren immers gerelateerd met verhoogd risicogedrag. Het zou ons inzien dan ook nuttig zijn om specifiek voor die ouders enige ondersteuning aan te kunnen bieden opdat zij, ondanks hun eigen precaire financiële toestand, toch hun opgroeiende kinderen
׀204 ׀
bewust kunnen maken van de waarde, mogelijkheden en beperkingen van geld, door direct en indirecte leerprocessen.
׀205 ׀