[NL] Voir Note explicative See Explanatory Note zie Toelichting
COUR EUROPÉENNE DES DROITS DE L’HOMME EUROPEAN COURT OF HUMAN RIGHTS EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS
Conseil de l’Europe - Council of Europe - Raad van Europa Strasbourg, France - Straatsburg, Frankrijk
REQUÊTE APPLICATION VERZOEKSCHRIFT présentée en application de l’article 34 de la Convention européenne des Droits de l’Homme, ainsi que des articles 45 et 47 du Règlement de la Cour under Article 34 of the European Convention on Human Rights and Rules 45 and 47 of the Rules of Court krachtens Artikel 34 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Artikelen 45 en 47 van het Reglement van het Hof
IMPORTANT: BELANGRIJK:
La présente requête est un document juridique et peut affecter vos droits et obligations. This application is a formal legal document and may affect your rights and obligations. Dit verzoekschrift is een juridisch document en kan gevolgen hebben voor uw rechten en verplichtingen.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 1 / 478
- 2 -1 I-
LES PARTIES THE PARTIES DE PARTIJEN
A.
LE REQUÉRANT/LA REQUERANTE THE APPLICANT DE VERZOEK[ST]ER
(Renseignements à fournir concernant le/la requérant(e) et son/sa représentant(e) éventuel(le)) (Fill in the following details of the applicant and the representative, if any) (Vul hier de gegevens van de verzoek[st]er en zijn/haar eventuele vertegenwoordig[st]er in) 1.
Ploeger Nom de famille ……………………………………….. Surname Familienaam
2.
Ferdinand Prénom (s) ……………………………………………………… First name (s) Voornaam\voornamen
Sexe: masculin/féminin Sex: male/female Geslacht: mannelijk/vrouwelijk XXXXXX 3.
Nederlandse Nationalité ……………………………………………. Nationality Nationaliteit
5.
8 juni 1949, Oss Date et lieu de naissance ……………………………………………………………………………………………………………………. Date and place of birth Geboortedatum en - plaats
6.
vt Hofflaan 13, 1097 EL Amsterdam, Nederland Domicile …………………………………………………………………………………………………………………………………….. Permanent address Woonadres
7. 8.
4.
geen Profession ……………………………………………………… Occupation Beroep
0031 (0)20 665 9630 Tel. N° ………………………………………………………………………………………………………………………………………. 176 Hatherley Gdns, EAST HAM, LONDON E6 3HB, UK Adresse actuelle (si différente de 6.) ………………………………………………………………………………………………………… Present address (if different from 6.) Huidig adres (indien verschillend van 6.) Tel No: 0044 (0)20 8552 8278
9.
Nom et prénom du/de la représentant(e)* …………………………………………………………………………………………………… Name of representative* Naam en voornaam van de vertegenwoordig[st]er*
10.
Profession du/de la représentant(e) ………………………………………………………………………………………………………………..……. Occupation of representative Beroep van vertegenwoordig[st]er
11.
Adresse du/de la représentant(e) ……………………………………………………………………………………………………………. Address of representative Adres van vertegenwoordig[st]er
12.
Tel. N° ………………………………………………………
B.
LA HAUTE PARTIE CONTRACTANTE THE HIGH CONTRACTING PARTY DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJ
Fax N° …………………………………………………………..
(Indiquer ci-après le nom de l’Etat/des Etats contre le(s)quel(s) la requête est dirigée) (Fill in the name of the State(s) against which the application is directed) (Vul hier de naam van de Staat/Staten in tegen wie het verzoekschrift gericht is) 13.
de Staat der Nederlanden .....................................................................................................................................................................................................................
__________ * Si le/la requérant(e) est représenté(e), joindre une procuration signée par le/la requérant(e) en faveur du/de la représentant(e). A form of authority signed by the applicant should be submitted if a representative is appointed. Indien de verzoek[st]er wordt vertegenwoordigd dient er een door de verzoek[st]er ondertekend machtigingsformulier te worden overlegd
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 2 / 478
-2I-
LES PARTIES THE PARTIES DE PARTIJEN
A.
LE REQUÉRANT/LA REQUERANTE THE APPLICANT DE VERZOEK[ST]ER
(Renseignements à fournir concernant le/la requérant(e) et son/sa représentant(e) éventuel(le)) (Fill in the following details of the applicant and the representative, if any) (Vul hier de gegevens van de verzoek[st]er en zijn/haar eventuele vertegenwoordig[st]er in) 1.
Brouwers Nom de famille ……………………………………….. Surname Familienaam
2.
Yvonne Clementine Josee Prénom (s) ……………………………………………………… First name (s) Voornaam\voornamen
XXXX Sexe: masculin/féminin XXX Sex: male/female Geslacht: XXXXX mannelijk/vrouwelijk 3.
5.
6.
7.
Nederlandse Nationalité ……………………………………………. Nationality Nationaliteit
4.
geen Profession ……………………………………………………… Occupation Beroep
Breda, 13 juli 1952 Date et lieu de naissance ……………………………………………………………………………………………………………………. Date and place of birth Geboortedatum en - plaats vt Hofflaan 13, 1097 EL Amsterdam, Nederland Domicile …………………………………………………………………………………………………………………………………….. Permanent address Woonadres (0031) (0)20 665 9630 Tel. N° ……………………………………………………………………………………………………………………………………….
8.
176 Hatherley Gdns, EAST HAM, London E6 3HB, UK Adresse actuelle (si différente de 6.) ………………………………………………………………………………………………………… Present address (if different from 6.) tel (0044) (0) 20 8552 8278 Huidig adres (indien verschillend van 6.)
9.
Nom et prénom du/de la représentant(e)* …………………………………………………………………………………………………… Name of representative* Naam en voornaam van de vertegenwoordig[st]er*
10.
Profession du/de la représentant(e) ………………………………………………………………………………………………………………..……. Occupation of representative Beroep van vertegenwoordig[st]er
11.
Adresse du/de la représentant(e) ……………………………………………………………………………………………………………. Address of representative Adres van vertegenwoordig[st]er
12.
Tel. N° ………………………………………………………
B.
LA HAUTE PARTIE CONTRACTANTE THE HIGH CONTRACTING PARTY DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJ
Fax N° …………………………………………………………..
(Indiquer ci-après le nom de l’Etat/des Etats contre le(s)quel(s) la requête est dirigée) (Fill in the name of the State(s) against which the application is directed) (Vul hier de naam van de Staat/Staten in tegen wie het verzoekschrift gericht is) 13.
de Staat der Nederlanden .....................................................................................................................................................................................................................
__________ * Si le/la requérant(e) est représenté(e), joindre une procuration signée par le/la requérant(e) en faveur du/de la représentant(e). A form of authority signed by the applicant should be submitted if a representative is appointed. Indien de verzoek[st]er wordt vertegenwoordigd dient er een door de verzoek[st]er ondertekend machtigingsformulier te worden overlegd
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 3 / 478
Samenvatting van de feiten 14.1
Klagers zijn ouders en wettelijk vertegenwoordigers van Sterre Virginie Ploeger, geboren 11 juni 1991 te Amsterdam.
14.2
Sterre heeft handicaps. Zij kan nauwelijks praten, heeft problemen met haar motoriek en heeft cognitieve en zintuigelijke beperkingen. Tot de invoering van de Leerlinggebonden Financiering (LGF 1 ) zag het speciaal onderwijs in Sterre een “ondergrensleerling”. Onderwijs aan ondergrensleerlingen werd toen door het speciaal onderwijs niet zinvol geacht en ondergrensleerlingen werden door het speciaal onderwijs naar een kinderdagcentrum voor verstandelijk gehandicapten (KDV 2 ) verwezen. Sinds de invoering van de LGF (2003) en de beoordeling door de bij die wet ingestelde Commissie van Indicatiestelling (CvI) heeft Sterre een indicatie “MG Cluster 3”. Deze indicatie houdt in dat Sterre toelaatbaar is voor Tyltylonderwijs 3 – dit is onderwijs voor meervoudige gehandicapte leerlingen – of dat zij een “Rugzakje” krijgt in het geval zij naar een reguliere school gaat. Sterre heeft van 1995 tot 1997 op een reguliere basisschool gezeten, van 1997 tot 2001 heeft Sterre – deels in een pilot – op de Tyltylschool gezeten en van 2001 tot 2005 heeft Sterre - ook weer deels in een pilot - een reguliere basisschool bezocht. Op grond van artikel 39 van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) moest Sterre aan het eind van het schooljaar 2004/2005 de basisschool verlaten.
14.3
Sinds 1 augustus 2005 – het einde van de basisschoolperiode - kan Sterre in Nederland op geen enkele school worden ingeschreven en blijft zij, hoewel leer/kwalificatieplichtig tot 2009, in Nederland van funderend onderwijs verstoken.
14.4
Bij gebrek aan de mogelijkheid voor onderwijs voor Sterre in Nederland en om reden van de trage voortgang of het uitblijven van voortgang bij de zoektocht daarnaar hebben klagers sinds 2005 (tijdelijk) in Londen een tweede domicilie gekozen en gaat Sterre daar naar school.
1
LGF, Rugzakje = Leerlinggebonden Financiering, 2002, Stb 631 KDV of KDC = Kinderdagverblijf of Kinderdagcentrum, dit is een voorziening voor kinderen met een verstandelijk handicap waarvoor onderwijs niet zinvol wordt geacht. Voor deze kinderen moet een vrijstelling van de leerplicht worden verleend. (art 5a Leerplichtwet 1969) 3 Tyltylonderwijs is onderwijs bestemd voor leerlingen met een meervoudige handicap 2
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 4 / 478
Geschonden Verdragsrechten 14.5
Klagers zien in het feit dat Sterre in Nederland op geen enkele school kan worden toegelaten en dat dit het gevolg is van de wet- en regelgeving en de afspraken die lagere overheden onderling hebben gemaakt een schending van het Eerste Protocol artikel 2 van de verdragstekst: Artikel 2 . Recht op onderwijs Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen.
Aangewende rechtsmiddelen 14.6
Om Sterre toegelaten te krijgen op een school voor voortgezet onderwijs hebben ouders verschillende trajecten simultaan doorlopen. De vervolgstappen waren vaak het logisch gevolg van de voorgaande trajecten waar voor negatieve beslissingen niet het uiterste rechtsmiddel werd gezocht omdat, ook al zouden klagers dan in het gelijk worden gesteld, dat toch niet zou leiden tot toelaten van Sterre tot enige school. Sommige trajecten werden ook doorkruist door rechterlijke uitspraken uit voorgaande trajecten.Voor de precieze data van alle beslissingen en rechterlijke uitspraken verwijzen wij naar vraag 17 van dit formulier.
14.7
Alle trajecten hebben er uitendelijk toe geleid dat ouders Sterre formeel hebben aangemeld bij alle zeven openbare scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam. Al deze scholen hebben Sterre mondeling of schriftelijk geweigerd of wilden geen besluit nemen. Tegen alle weigeringen en fictieve weigeringen hebben ouders bezwaar gemaakt. De weigering van drie scholen hebben ouders laten beoordelen door de Rechtbank Amsterdam die op grond van voor de drie scholen identieke overwegingen tot het oordeel kwam dat de scholen terecht hadden kunnen besluiten om Sterre niet toe te laten.
14.8
De uitspraak van de voorzieningenrechter over de afwijzing van één van die drie scholen [PRODUKTIE f5] hebben klagers voorgelegd in hoger beroep aan de Raad van State die de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2007 bevestigde [PRODUKTIE f6].
14.9
Er is in Nederland geen hoger beroep mogelijk tegen een uitspraak van de Raad van State. Door de uitspraak van de Raad van State hoeft geen enkele reguliere school voor voortgezet onderwijs Sterre toe te laten. In samenhang met de onderlinge afspraken die de scholen in Amsterdam hebben gemaakt over minimale
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 5 / 478
toelatingsvoorwaarden mag geen enkele school in Amsterdam Sterre toelaten. De gemeente Amsterdam ziet het niet als haar taak om ouders te wijzen op scholen die Sterre mogelijkerwijs wél zouden willen toelaten ook al zijn die scholen daartoe op grond van de uitspraak van de Raad van State niet verplicht. 14.10 Ouders hebben, om redenen als hierna (14.41 e.v.) aangegeven, plaatsing van Sterre op een speciale school niet overwogen vanwege de slechte ervaringen die ouders hebben met speciaal onderwijs en omdat ouders ervan overtuigd zijn dat Sterre in het speciaal onderwijs niet tot haar recht komt. Plaatsing op een praktijkschool is wel onderzocht maar plaatsing werd door de praktijkschool niet wenselijk geacht (zie 14.37 e.v.). Dit alleen al is, gezien de tekst in de ministeriële regeling daarover [PRODUKTIE x1], voldoende argument om Sterre niet te hoeven plaatsen (14.37).
Overzicht van het zoeken naar een school voor Sterre 14.11 Sterre moest aan het eind van het schooljaar waarin zij 14 jaar werd de basisschool verlaten op grond van art 39 vierde lid van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO). Dat schooljaar eindigde voor Sterre op 1 augustus 2005.
Hulp van het REC 14.12 Omdat Sterre een CvI 4 -indicatie voor Tyltylonderwijs heeft is het voor het speciaal onderwijs, georganiseerd in Regionale Expertisecentra (REC’s) de wettelijke taak (artikel 28b zesde lid WEC) om ouders te helpen zoeken naar een reguliere school. 14.13 Om haar taak goed te kunnen uitvoeren zou het REC binnen haar voedingsgebied hebben moeten afstemmen met alle Samenwerkingsverbanden (als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, WVO). Als zodanig zou het REC bij alle scholen voor voortgezet onderwijs binnen haar voedingsgebied de mogelijkheid om Sterre te plaatsen moeten hebben onderzocht. Het REC kon of wilde geen school voor Sterre vinden en achtte het bieden van verdere hulp zinloos. 14.14 Er is met juridische middelen geen resultaat afdwingbaar van de hulp die het REC moest bieden.
Gemeente Amsterdam en de Kernprocedure 14.15 Gemeenten moeten sinds 2002 afspraken maken met de scholen om voortijdig schoolverlaten te voorkomen (2002, Stb 650, PRODUKTIE x8). In de gemeente 4
CvI = Commissie voor Indicatiestelling, bedoeld in art 28c WEC
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 6 / 478
Amsterdam heeft dit geleid tot afspraken die zijn neergelegd in de “Kernprocedure” [PRODUKTIE x3 en x4]. Van voortijdig schoolverlaten is sprake als leerlingen zonder diploma de school verlaten. In de zienswijze van de gemeente Amsterdam en de schoolbesturen is een belangrijke oorzaak van voortijdig schoolverlaten de verkeerde schoolkeus van leerlingen. De Kernprocedure stelt regels waardoor leerlingen naar het inzicht van de afspraakpartners direct op de juiste school worden geplaatst. [PRODUKTIE x2]. 14.16 De gemeente Amsterdam coördineert de Kernprocedure en voert deze uit. Van belang hier is dat de gemeente Amsterdam de toeleidingsprocedure uitvoert waarbij leerlingen die naar het voortgezet onderwijs gaan via een door de gemeente bewaakt stappenplan toegeleid worden naar een school voor voortgezet onderwijs. Het toeleidingstraject voorziet in een vangnet als leerlingen om enige reden niet worden toegelaten tot de school van hun keuze. De gemeente en de scholen hebben met elkaar afgesproken dat een leerling in ieder geval ergens geplaatst wordt. 14.17 Kort samengevat zijn de regels uit de Kernprocedure als volgt: • Leerlingen dienen een éénduidig basisschooladvies te hebben voor de schoolsoort waarvoor toelating wordt gevraagd. • Leerlingen die willen instromen op schooltypen vmbo, havo, vwo of gymnasium moeten in een citotoets een minimale score hebben behaald. Bij een te lage citoscore moet voor de leerling aanvullend onderzoek worden verricht: aanvullend overleg met de basisschool of een examen. • Leerlingen die naar verwachting zonder hulp geen diploma kunnen halen en die een IQ hebben in de range van 70 tot 90, kunnen worden toegelaten tot het leerwegondersteunend onderwijs zonder dat zij een cito-toets hebben gedaan. • Leerlingen met een IQ tussen 55 en 70 kunnen worden toegelaten tot Praktijkonderwijs indien de Regionale Verwijscommissie (RVC) zo beslist. 14.18 Over leerlingen met een CvI-indicatie (zoals Sterre) liet de Kernprocedure zich aanvankelijk (2002/2003) niet uit maar bepaalde enkele jaren later (2004/2005) dat voor deze leerlingen dezelfde regels gelden als voor alle andere leerlingen. 14.19 De regels in de Kernprocedure wijken af van de landelijke regelgeving zoals gegeven in de WVO, Inrichtingsbesluit WVO (IWVO) en wet op de Leerlinggebonden Financiering (LGF, 2002, Stb 631). Inzake de toelatingscriteria tot de verschillende soorten voortgezet onderwijs ontbreekt in de Kernprocedure de nuancering die de artikelen 3 en 4 IWVO aanbrengt ten aanzien van leeftijd, herkomst (reguliere of speciale school) en scholen met al dan geen gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor vbo. De LGF stelt dat leerlingen niet op algemene gronden (bijvoorbeeld een Kernprocedure) mogen worden afgewezen. 14.20 De landelijke wet- en regelgeving schrijft een zorgvuldig besluittraject voor ten aanzien van een toelatingsbeslissing voor (leerlingen als) Sterre en sluit in principe toelating tot geen enkele schoolsoort uit. De Kernprocedure sluit uit dat
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 7 / 478
(leerlingen als) Sterre worden toegelaten tot een reguliere school voor voortgezet onderwijs en laat zich niet uit over de toelating tot een speciale school. 14.21 Ouders hebben de gemeente Amsterdam gevraagd de Kernprocedure dusdanig aan te passen dat ook lgf-leerlingen toelaatbaar zouden zijn op een reguliere school. De gemeente Amsterdam wilde dit niet maar wilde hierover ook geen besluit nemen [PRODUKTIE b2]. Ouders hebben bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering maar de gemeente Amsterdam heeft het bezwaar uiteindelijk niet ontvankelijk verklaard [PRODUKTIE b3]. 14.22 Ouders hebben de voorzieningenrechter – toen de tijd begon te dringen – gevraagd de gemeente Amsterdam op te dragen om Sterre toe te laten tot het toeleidingstraject van de Kernprocedure. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter afgewezen [PRODUKTIE b2]. De gemeente Amsterdam verklaarde later het bezwaar van ouders nietontvankelijk [PRODUKTIE b3] omdat zij vond dat zij de afspraken in de Kernprocedure slechts coördineerde maar geen zeggenschap had over de inhoud. Het was immers – zo agumenteerde de gemeente - uitsluitend aan de schoolbesturen om te beslissen over toelaten. De gemeente Amsterdam ging daarmee voorbij aan het feit dat zij de Kernprocedure coördineerde en afspraken met de scholen binnen haar gemeente had gemaakt die in strijd waren met het IWVO en ging voorbij aan het feit dat zij het bevoegd gezag was van openbare scholen in haar gemeente en in die hoedanigheid – door zich te conformeren aan de Kernprocedure – een toelatingsbeleid voerde dat in strijd is met het IWVO.
Aanmelding in samenspraak met het Samenwerkingsverband 14.23 Scholen met een vmbo-opleiding zijn aangesloten bij een Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h WVO. Het samenwerkingsverband heeft tot doel zo veel mogelijk leerlingen voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, deel te laten nemen aan het onderwijs in een van de leerwegen 14.24 Ouders hebben overlegd met het Samenwerkingsverband 28.2 (alle 47 scholen beneden het IJ) over de ontstane situatie door de afspraken in de Kernprocedure. Het Samenwerkingsverband erkende dat de Kernprocedure niet conform de landelijke regelgeving was. Na consultatie van de scholen die bij haar Samenwerkingsverband waren aangesloten met de vraag of er wellicht toch een school was die toelating van Sterre wilde overwegen werd door het Samenwerkingsverband vastgesteld dat geen enkele school dit wilde overwegen anders dan na een concrete aanmelding van Sterre. 14.25 Ouders hebben vervolgens in samenspraak met het Samenwerkingsverband Sterre bij één school (het IVKO) aangemeld. Gedurende een jaar heeft daarna intensief
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 8 / 478
overleg plaatsgevonden tussen school en ouders gericht op toelaten. Uiteindelijk wilde het IVKO niet toelaten [PRODUKTIE a4]. Het eerste besluit om niet toe te laten [PRODUKTIE a1] werd door de voorzieningenrechter vernietigd [PRODUKTIE a2], het tweede besluit [PRODUKTIE a4] werd door de voorzieningenrechter in stand gelaten [PRODUKTIE a5]. 14.26 De uitspraak van de voorzieningenrechter [PRODUKTIE a5] was reden om niet meer verder te procederen met het IVKO of met een school van het type IVKO. Het IVKO was een bijzondere school. Procederen tegen een bijzondere school kan in Nederland alleen met een advocaat (civiele procedure) en dit werd door ouders om financiële redenen niet meer wenselijk geacht. Het IVKO was ook een school met een vmbo-t en een havo opleiding. Dit soort scholen MOETEN ingevolge artikel 4 IWVO een geschiktheidsonderzoek doen. Hoewel de beslissing over toelating gezien de wetstekst (artikel 4 IWVO) MEDE op grond van dit geschiktheidsonderzoek dient te worden genomen kon het IVKO, gezien de afspraken die de scholen in de Kernprocedure hadden gemaakt, niet anders besluiten dan de toelating van Sterre afwijzen
Aanmeldingen bij alle openbare scholen in Amsterdam 14.27 Na de ervaringen met de gemeente Amsterdam (14.15 e.v.) en de uitspraak van de voorzieningenrechter over de toelaatbaarheid van Sterre tot het toeleidingstraject van de Kernprocedure (14.22), en na de ervaring met het IVKO en de uitspraken daarover van de voorzieningenrechter (14.25), besloten klagers Sterre aan te melden op ALLE openbare scholen voor voortgezet onderwijs. Dat zijn er in Amsterdam zeven. 14.28 Al deze scholen weigerden toelating. Tegen alle weigeringen hebben ouders bezwaar gemaakt. 14.29 Ingevolge artikel XII van de LGF (2002, Stb 631) dient de bij deze wet ingestelde Adviescommissie Toelating en Begeleiding (ACTB) in alle gevallen waarin ouders van een lgf-geïndiceerde leerling bezwaar maken tegen een afwijzing eerst advies uit te brengen voordat het bevoegd gezag besluit op het bezwaar van ouders (artikel XII lgf-wet). Dit advies is niet bindend voor de uiteindelijke beslissing van het bevoegd gezag en jurisprudentie moest nog uitmaken of en in welke mate het ACTB-advies van invloed zou zijn op uitspraken van de rechter. 14.30 De ACTB wilde voor drie van de zeven scholen geen advies geven omdat de uitspraak over de weigering van de IVKO (14.25) had duidelijk gemaakt dat deze scholen alleen al vanwege de aard van hun onderwijssoorten Sterre niet hoefden toe te laten. Deze scholen hebben daarop niet meer besloten op bezwaar. 14.31 Voor vier andere scholen heeft de ACTB wel advies uitgebracht. Dit waren scholen met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor vbo. Deze
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 9 / 478
scholen mogen op grond van de uitzonderingsbepaling in artikel 4 lid 5 IWVO geen geschiktheidseis ten grondslag leggen aan hun toelatingsbeslissing. 14.32 De ACTB oordeelde (8 juli 2005) voor de vier scholen - op identieke wijze motiverend - dat, omdat de WVO voorschrijft dat alle schoolsoorten, behalve het praktijkonderwijs, de leerling in staat moet stellen examen te doen, hieruit volgt dat leerlingen met een ontbrekend diplomaperspectief niet hoefden te worden toegelaten. Het was de ACTB duidelijk dat Sterre geen diploma zou kunnen halen in de onderwijssoorten die door de scholen werden aangeboden en de ACTB meende om die reden dat de scholen Sterre konden weigeren. (zie bijvoorbeeld PRODUKTIE f1, overweging17 -19). In haar adviezen citeerde de ACTB de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam over de afwijzing van toelating tot de IVKO-school [PRODUKTIE f1 overweging 19 is overgenomen uit de uitspraak Rechtbank Amsterdam PRODUKTIE a5] voorbijgaand aan het feit dat de IVKOschool niet valt onder de uitzonderingsbepaling van art 4 lid 5 IWVO. 14.33 Nadat alle scholen vervolgens hadden besloten op bezwaar, daarbij de weigering van Sterre in hun primaire besluiten in stand latend, besliste de Rechtbank Amsterdam uiteindelijk voor drie scholen waarvoor ouders hadden gekozen de beslissing door de Rechtbank te laten toetsen, identiek motiverend, dat het ontbreken van een diplomaperspectief voldoende reden was om Sterre te mogen weigeren. 14.34 Omdat de motivering van de Rechtbank voor de drie scholen hetzelfde was had het naar de mening van ouders geen meerwaarde om tegen alle drie de uitspraken hoger beroep aan te tekenen. Arbitrair is hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank Ansterdam voor de afwijzing van één school (het Calandlyceum) [PRODUKTIE f5]. Hiervan was het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam het bevoegd gezag. 14.35 De Raad van State oordeelde op 16 mei 2007 [PRODUKTIE f6] dat de Rechtbank Amsterdam terecht op grond van het ontbrekend diplomaperspectief de afwijzingen in stand had gelaten. 14.36 Uit deze uitspraak volgt nu dat scholen vanwege het ontbreken van het diplomaperspectief MOGEN weigeren. Uit de afspraken in de Kernprocedure volgt, in samenhang met de uitspraak van de Raad van State, dat de scholen Sterre MOETEN weigeren. 14.36 De staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap liet bij brief na de uitspraak van de Raad van State aan ouders weten niets voor hen te kunnen doen [PRODUKTIE f7]. Zij wees ouders in deze brief op een voorgenomen beleidstraject (“Passend Onderwijs”) dat in 2011 tot nieuwe wetgeving zou moeten leiden. Ook in deze voorgenomen nieuwe regelgeving zouden ouders niet kunnen kiezen tussen regulier en speciaal onderwijs. De voorgenomen invoerdatum valt ver na de schoolperiode voor Sterre.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 10 / 478
Aanmelding tot het praktijkonderwijs 14.37 Toelating tot praktijkonderwijs staat open voor leerlingen die geen diploma kunnen halen en die een IQ hebben tussen 55 en 70. Toelating geschiedt na een indicatie voor toelating door de Regionale Verwijzingscommissie 5 (RVC) die de toelating op grond van een welomschreven testprotocol beoordeelt. Op grond van een ministeriële regeling [PRODUKTIE x1] staat toelating ook open voor leerlingen met een lgf-indicatie ongeacht hun IQ als het bevoegd gezag toelating van die leerling wenselijk acht. 14.38 Ouders hebben Sterre aangemeld voor een praktijkschool. De praktijkschool heeft in eerste aanleg de aanmelding terzijde gelegd omdat zij – onkundig van het bestaan van de ministeriële regeling – meende dat Sterre geen beschikking van de Regionale Verwijscommissie had. Bij ontbreken van kennis of wil om de juiste procedure te volgen leidde de afwijzing tot een warrig traject waarin uiteindelijk wel (op 27 juni 2005) een formeel besluit werd genomen om Sterre niet toe te laten [PRODUKTIE c1] maar waarvan de ACTB, nadat ouders bezwaar hadden gemaakt, oordeelde dat het besluit ongegrond was [PRODUKTIE c2]. 14.39 Ook in het vervolgtraject was de opstelling van de praktijkschool en haar bevoegd gezag dermate warrig dat ouders een klacht hebben ingediend bij de Landelijke KlachtenCommissie (LKC). De LKC oordeelde [PRODUKTIE c3] dat het dan wellicht niet zo was dat de praktijk moedwillig op niet toelaten aanstuurde maar dat de door de school en haar gevolgde procedure niet voortvarend en doelgericht was. Het aanbod van de praktijkschool om Sterre, ondanks de negatieve beoordeling door een eenzijdig door de school ingehuurde deskundige, een maand op proef op de praktijkschool te plaatsen en na afloop over toelaten te oordelen, werd door ouders – terecht, zo oordeelde de LKC – als een niet- reëel aanbod afgewezen. 14.40 Procederen tegen de praktijkschool zou niet veel opleveren. Wellicht zou dan eens te meer worden vastgesteld dat de besluitvormingsprocedure van de praktijkschool op vele facetten tekort schoot, maar een rechter zou niet ontkomen aan de vaststelling dat het bevoegd gezag van de praktijkschool de problematiek van Sterre niet van dien aard zou achten dat praktijkonderwijs voor Sterre geboden was en om die reden zou Sterre volgens de tekst van de ministeriële beslissing terecht niet zijn toegelaten.
De optie van plaatsing van Sterre op de Tyltylschool 14.41 Als Sterre geplaatst zou worden op een speciale school, dan kan dat op grond van haar CvI-indicatie alleen Tyltylonderwijs zijn. 5
RVC, Regionale Verwijzingscommissie als bedoeld in art 10g WVO
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 11 / 478
14.42 In Amsterdam wordt deze vorm van onderwijs alleen gegeven op de Mytyl/Tyltylschool. Deze school heeft een regionale functie. Andere scholen die Tyltylonderwijs verzorgen zijn ongeveer 40 kilometer van Amsterdam verwijderd. Die andere scholen zijn alleen al daardoor, zelfs al zou de gemeente Amsterdam instemmen met vervoer, voor Sterre geen optie omdat zij als gevolg van haar handicap niet zonder misselijk te worden lange reizen in auto’s kan maken. 14.43 Sterre heeft tussen de leeftijd van 6 jaar tot de leeftijd van 10 jaar op de Tyltylschool gezeten. Voor zij daar werd toegelaten was zij door die school reeds twee keer eerder geweigerd vanwege de aard van haar handicap. De toelatingscommissie van de Tyltylschool verwees Sterre in beide gevallen naar een kinderdagcentrum (KDC) voor verstandelijk gehandicapten [PRODUKTIE g1]. Een KDC is geen onderwijs vanwege het ontbreken van voor het geven van onderwijs bevoegd (gediplomeerd) personeel. 14.44 Dat Sterre uiteindelijk toch vier jaar op de Tyltylschool heeft gezeten had verschillende redenen. Primair kwam dit door aandringen van ouders en onderwijsinspectie ten behoeve van de toelaatbaarheidsverklaring van Sterre, maar het kwam ook doordat de Tyltylschool voorzag, zoals ook is gebleken, dat zij na invoering van de WEC geen leerlingen als Sterre meer zou mogen weigeren op grond van de handicap. Sterre werd toegelaten in een tweejarige pilot voor wat de Tyltylschool zag als ‘KDV- of ondergrensleerlingen’ [PRODUKTIE g2]. De pilot werd na afloop geëvalueerd. In het eindverslag [PRODUKTIE g3] was de conclusie: Uit de bevindingen rond dit project moge gebleken zijn dat deze categorie een specifieke deskundigheid vereist, die merendeels NIET bij voorbaat aanwezig is in de scholen. Deze deskundigheid is er WEL in de Orthopedagogische Dagcentra. Indien mogelijk binnen de nieuwe wettelijke kaders, wordt voor de inrichting van deze lesplaatsen intensieve samenwerking met deze Orthopedagogische Dagcentra van harte aanbevolen. 14.45 Ouders gingen niet in op het advies van de Tyltylschool om Sterre op een KDC te plaatsen. Dit leidde tot wrevelige reacties van het onderwijspersoneel dat in het evaluatieverslag een bevestiging zag dat het verzorgen van onderwijs aan (kinderen als) Sterre niet tot hun taken en/of mogelijkheden behoorde. Aanhoudend was het voortduren van het verblijf van Sterre op de Tyltylschool onderwerp van gesprek in schoolvergaderingen. De wrevel van het onderwijspersoneel leidde tot conflicten met ouders waardoor het uiteindelijk niet langer wenselijk was om Sterre op de Tyltylschool te houden. 14.46 Toen de Minister in 2001 aan het speciaal onderwijs vroeg om pilots in te richten om te onderzoek te doen naar onderwijs aan ‘ondergrensleerlingen’ – de categorie waartoe de Tyltylschool Sterre rekende – stelde de Tyltylschool van Sterre voor om een KDC binnen de muren van de Tyltylschool in te richten. Op die manier – in de redenering van de Tyltyslchool – werd de keuzevrijheid van ouders ver-
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 12 / 478
groot: zij konden dan immers kiezen voor een school (KDC in de Tyltylschool) of voor een KDC. Dit pervers onderzoeksvoorstel werd door het ministerie afgewezen. 14.47 Tussen 2001 en 2005 heeft Sterre daarna op een reguliere basisschool in Almere in de groepen 5 t/m 8 gezeten. De ervaringen op de basisschool waren uitsluitend positief. 14.48 Tijdens het inroepen van de hulp van het REC (zie 14.12 e.v.) kon of wilde het REC niet aangeven wat en of er iets veranderd was waardoor de Tyltylschool nu wel beter in staat zou zijn kwalitatief goed onderwijs voor Sterre te garanderen [PRODUKTIE g4]. 14.49 Onderzoek, in juni 2007 leidend tot een proefschrift [PRODUKTIE x7], wees uit dat het recht op onderwijs dat de lgf wilde effectueren voor “ondergrensleerlingen” niet geëffectueerd en mislukt is.
English Summary 14.50 Applicants are parents and legal representatives of Sterre V. Ploeger, born 11 June 1991. Sterre has Special Educational Needs (SEN). Sterre is statemented as “MGcluster 3”. After new legislation came into force (2003, Leerlinggebonden Financiering, LGF, Rugzakje) this statement entitled Sterre to enrol in a special school that offers “Tyltylonderwijs” or in a mainstream school in which case the school gets extra funding. 14.51 Sterre left primary school in the schoolyear ending 1 August 2005. Compulsory education in the Netherlands is till the age of 18 years. For Sterre this will be till 2009. No schools in the Netherlands will or can admit Sterre after the primary school. 14.52. Applicants consider this situation as a violation of article 2 First Protocol of the Convention: Article 2 . Right to education No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions which it assumes in relation to education and to teaching, the State shall respect the right of parents to ensure such education and teaching in conformity with their own religious and philosophical convictions
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 13 / 478
14.53 Parents have choosen to enroll Sterre in a secondary school in London from 2005 onwards. From 2007 Sterre visits a College for Further Education in London.
Applications and appeals 14.54 It is parents conviction that mainstream schools only are suitable for Sterre’s education after primary school. The State should respect this conviction. 14.55 Parents investigated the possibilities for admission for Sterre for all (70) secondary schools in Amsterdam. None would admit Sterre. At last the Council of State (Raad van State) decided that secondary schools could deny the application of Sterre on grounds that it was obvious for them that Sterre would not certify [PRODUCTION f6]. 14.56 Thus applicants have shown that – after the decision of the Council of State - no effective remedy exists and Sterre’s right to education in the Netherlands is denied. 14.57 Parents asked for assistence from the Regionale Expertise Centrum (REC) [see 14.59], the Cooperation (Samenwerkingsverband) [see 14.60], they applied for the IVKO-school [see 14.61], they applied for the admission procedure of the Kernprocedure of the city of Amsterdam, [see 14.62], they applied for vocational education (praktijkonderwijs) [see 14.63] and they applied for all public secondary schools in Amsterdam [see 14.64]. At last parents appealed against the decision of one school (Calandlyceum, see 14.65) in the Council of State (Raad van State). At last the deputy secretary stated in her letter she could do nothing for Sterre [5 July 2007, PRODUCTION f7]
Recource Centre (REC) 14.58 After new legislation came in to power (2003, Leerlinggebonden Financiering, LGF) all special schools should be organised in Resource Centres (Regionale Expertise Centra, REC’s). It is the statutory duty of REC’s to assist parents of statemented pupils in finding a mainstream school of parents choose for mainstream education (article 28c Wet op de Expertisecentra). In order to do so REC’s should have made arrangements with all Samenwerkingsverbanden [see 14.60] within their jurisdiction. The REC could not find a mainstream school for Sterre [5 June 2005, PRODUCTION g4]. This was partly because the REC was ill-prepared for this task and partly because the REC didn’t believe in mainstreaming pupil like Sterre they considered fit for special schools only.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 14 / 478
Cooperation (Samenwerkingsverband) 14.59 Schools with a vmbo-type of education-component are affiliated to a cooperation (‘Samenwerkingsverband’) as ruled in article 10h of the Secondary Education Act (WVO). The Samenwerkingsverband aims the participation of pupils that have some form of special needs in mainstream education. About 80% of secondary schools is affiliated to a Samenwerkingsverband for this reason. There are two Samenwerkingsverbanden (28.1 and 28.2) in Amsterdam. Admission to secondary schools in Amsterdam is regulated in the Kernprocedure [see 14.62]. The Samenwerkingsverband agreed with parents that this regulation violated national law. The Samenwerkingsverband has asked their affiliated schools whether they would consider admission of Sterre disregarding the Kernprocedure. None of the schools would consider this then after an application only. The Samenwerkingsverband suggested to parents to choose one school and to apply for it. Parents choose for the IVKO-school [see 14.61] and the Samenwerkingsverband informed the school of parents intentions
IVKO 14.60 Parents applied for the IVKO-school in februari 2004. During the rest of 2004 school and parents had several conversations about the possibility of admission for Sterre in 2005. At last the school decided to reject the application [3 September 2004, PRODUCTION a1]. Parents appealed against this decision and at last the Court ruled that the IVKO-school could select on ability and indeed could deny admission [10 Maart 2005, PRODUCTION a5]
Local Authority Amsterdam (Gemeente Amsterdam, Kernprocedure ) 14.61 Local authorities have a statutory duty to make agreements with their local schools in order to prevent pupils to premature leaving school [Voortijdig Schoolverlaten, 2000, Stb 650, PRODUCTION x8]. In Amsterdam this has resulted in agreements given in the Kernprocedure [PRODUCTION x3 and x4]. Premature leaving school is defined as pupils quitting school without a certificate (startkwalificatie). In the view of the Local Authority in Amsterdam and the school boards premature leaving school is a result of having choosen a wrong type of school by the pupil. The Kernprocedure sets rules that – considered by the aggreeing partners – puts pupils on the right school only [PRODUCTION x2]. In 2002/2003 the Kernprocedure disregarded pupils with a CvI-statement (like Sterre). But after a few years - from 2004/2005 onwards – the Kernprocedure
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 15 / 478
ruled that the same rules applied for SEN-pupils as the rules for the other pupils. The Kernprocedure implemented the integration-model in which a pupil with special needs has to comply with the same demands as pupils without special needs. Inclusion is not considered in the Kernprocedure. Moreover the admission rules in the Kernprocedure are deviant (heavier) from national legislation i.e. they are different from the Secondary Education Act (Wet op het Voortgezet Onderwijs, WVO and Inrichtingsbesluit WVO (IWVO) and the Special Educational Needs Funding Act (Leerlinggebonden Financiering, LGF). The Kernprocedure doesn’t fine-tune admission rules as given in article 3 and 4 of the IWVO regarding age, whether the pupil came from a special or a mainstream school or whether the secondary school has or has not a common first year with a school for vocational education. The Special Educational Needs Funding Act (LGF) rules that schools are not allowed to deny admission on common grounds (as the Kernprocedure does). Parents asked the Local Authority to adapt the Kernprocedure so it would incorperate the new legislation {LGF). The Local Authority didn’t want to decide on this request. Parents appealed against thsi fictitious decision and asked admission to the admission procedure of the Kernprocedure. Court (Rechtbank Amsterdam) rejected this request [23 March 2005, PRODUCTION b2] and ruled that parents had to apply at all distinct schools instead.
Vocational Education (Praktijkonderwijs ) 14.62 After a change in legislation in 1998 one type of special schools (VSO-LOM) was renamed ‘Praktijkschool’ and considered as a mainstream school. Praktijkscholen offer vocational education for pupils that are considered not to be able to certify. Admission to Praktijkscholen is granted after an assessment of the Regionale Verwijscommissie (RVC) only. The possible methods of assessing pupils for this type of education are given in a Ministeriele Regeling. After the LGF came into power (2003) special rules apply for statemented pupil like Sterre. Parents applied for praktijkonderwijs (March 2004). The school, unaware of new rules [PRODUCTION x1] after the LGF came into force, disregarded the application. Parents appealed and the ACTB, the statutory comittee, advised on the decision of the school [10 November 2005, PRODUCTION c2]. The ACTBadvice said that the decision was ill-motivated and the school should make a new decision. The school never did. Appealing against the school not taking a decision would be of no use because the Ministeriële Regeling [PRODUCTION x1] stated that admission to a Praktijkschool is possible only if the school consideres this as necessary for the pupil. Obviously the school board didn’t have this opinion.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 16 / 478
Alle Openbare Scholen (All public schools) 14.63 After the decision of court (23 March 2005, PRODUCTION b2) no other option remained than application for all schools. Parents choose for all (7) public schools because appeals against negative decisions of public schools – which were anticipated – could be done without invoking a sollicitor. The aid of a sollicitor was considered to be to expensive as parents had experienced after the appeals against the IVKO [see 14.61]. All schools denied admission. Parents appealed against all decisions. After appeals of statemented pupils schools are not allowed to decide on appeal then after recommendations of the statutory implemented ACTB only. The ACTB refused to give advice on three decisions as she considered these schools of the type that had to select on ability. These schools didn’t decide on appeal. The ACTB advised on four decisions and equally motivated [PRODUCTIONS d1, e1, f1, one school omitted] that it was reasonable that the schools denied admission on assuming that Sterre would not certify. The schools decided (at last) on appeal and denied admission [PRODUCTIONS e4, f4, two schoold omitted]. Parents appealed against the decisions of three schools. Court upheld the decisions of the schools identically motivated although the schools motivated on different grounds [7 July 2006, PRODUCTION e5, f5, one school omitted].
Calandlyceum 14.64 Parents appealed against one decision of court only as appeals against three schools would be of no use. The Council of State upheld the decision of the court (rechtbank Amsterdam) regarding the Calandlyceum. As it became evident after the three verdicts of the Court that no school had to admit Sterre parents made a reference to article 2 First Protocol of the Convention in their appeal at the Council of State [PRODUCTION f6, Eerste Aanvulling]. The Council of State disregarded this appeal. The verdict of the Council of State rules that the inability of a pupil to certify is a ground on which a school can decide to reject admission. As schools in the Netherlands have comitted themselves to prevent premature leaving schools and use the more or less the same rules as given in the Kernprocedure, no more remedy seems to exists.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 17 / 478
New legislation mentioned by the deputy secretary [“Passend Onderwijs”, PRODUCTION f7] will be implemented not before 2011 and doesn’t respect the right of parents to ensure such education and teaching in conformity with their own religious and philosophical convictions.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 18 / 478
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 19 / 478
Samenvatting 15.1
Het Nederlandse systeem van wet- en regelgeving, uitvoeringspraktijk en jurisprudentie garandeert niet het recht op onderwijs waartoe de Staat verplicht is op grond van artikel 2 van het Eerste Protocol EVRM: Artikel 2 . Recht op onderwijs Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen. Na het verlaten van de basisschool wordt Sterre op geen enkele school voor voortgezet onderwijs toegelaten en zit daarom noodgedwongen in Engeland op school. De schending van artikel 2 Eerste Protocol EVRM is het gevolg van een complex van falende wetgeving, uitvoeringspraktijk en rechtspraak. De wetgever faalt omdat het recht op onderwijs niet voor een ieder wordt verzekerd. De beslissingsbevoegdheid inzake de toelating wordt gelegd bij individuele schoolbesturen en de verantwoordelijkheid wordt aldus afgewenteld op de schoolbesturen. In het arrest Campell en Cosans (25 februari 1982, appl.nr. 7511/76 en 7743/76, zie 15.13) merkt het EHRM op dat de Staat zich op deze wijze niet kan ontdoen van de verplichtingen die uit artikel 2 Eerste Protocol voortvloeien. Verder lijkt de ter beschikking gestelde financiële hulp via de Regeling LGF tekort te schieten. De uitvoeringspraktijk blijkt onvoldoende toegerust op de integratie van gehandicapten. Er is geen beleid van schoolbesturen en er zijn geen sancties op het ontbreken van enig beleid. Leraren zijn onvoldoende getraind om gehandicapten onderwijs te geven. Ouders worden aan hun lot overgelaten. De ACTB en de Afdeling bestuursrechtspraak hanteren buitenwettelijke en onvoldoende heldere criteria bij de beoordeling van de toelatingsbeslissing van het schoolbestuur. Aan arbitraire besluitvorming zoals door het EHRM veroordeeld in het in 15.9 genoemde arrest Mürsel Eren (7 feb 2006 (appl.nr. 60856/00) is moeilijk te ontsnappen. Verder kennen de ACTB en de Afdeling Bestuursrechtspraak geen gewicht toe aan het belang van het kind bij onderwijs, hetgeen in strijd is met artikel 3, eerste lid, Verdrag inzake de rechten van het kind en het uitermate lastig maakt om het recht op onderwijs af te dwingen. Dit gehele complex van wetgeving, uitvoeringspraktijk en rechterlijk toezicht is in strijd met artikel 2 Eerste Protocol EVRM. Een voorbeeld van een soortgelijke
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 20 / 478
schending is te vinden in het arrest Broniowski van 22 juni 2004 (app.nr. 31443/96) inzake artikel 1 Eerste Protocol (recht op eigendom). Daarin kiest het EHRM ervoor de wetgeving, het beleid en allerlei ander doen of nalaten als één geheel aan te merken en dat algehele gedrag “regardless of whether that conduct may be characterised as an interference or as a failure to act, or a combination of both” aan een toets te onderwerpen.
Juridisch kader 15.2
Ten aanzien van het toelaten van leerlingen tot het regulier voortgezet onderwijs geldt – na de uitspraak van de Raad van State van 16 mei 2007 - het volgend juridisch kader: In artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen voorwaarden voor de toelating worden vastgesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het Inrichtingsbesluit WVO, een algemene maatregel van bestuur. In het Inrichtingsbesluit zijn de toelatingsvoorwaarden voor het eerste leerjaar uitgewerkt in artikel 3 tot en met 10. Op basis van artikel 4, lid 5, van het Inrichtingsbesluit mogen voor toelating op het Calandlyceum (en andere scholen met een gemeenschappelijk eerste leerjaar op v.m.b.o.-b of k-niveau of gemengde leerweg) geen andere criteria gelden dan neergelegd in artikel 3 van het Inrichtingsbesluit. Die criteria houden in: a. afkomstig van een school voor basisonderwijs en b. aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar bereikt. Ingevolge artikel 2, lid 1, Inrichtingsbesluit beslist het bevoegd gezag over toelating van leerlingen. Het bevoegd gezag dient ingevolge artikel 3, lid 2, Inrichtingsbesluit bij zijn beslissingen over toelating een onderwijskundig rapport te betrekken. Onder bevoegd gezag moet worden verstaan het schoolbestuur van de betreffende school (Rechtbank Amsterdam 23 februari 2005, AWB 04/6509 BESLU). Per 1 augustus 2003 is de Regeling leergebonden financiering (Regeling LGF) in werking getreden. De doelstelling van de wet is de bevordering van de emancipatie en integratie van leerlingen met een handicap in het reguliere (voortgezet) onderwijs. De inwerkingtreding van de Regeling LGF laat de wettelijke toelatingsvoorwaarden onverlet. Uit de wetsgeschiedenis van de Regeling LGF blijkt dat de integratie van gehandicapte leerlingen binnen de schoolsoorten alleen mogelijk is voorzover deze leerlingen voldoen aan de wettelijke toelatingsvoorwaarden (Kamerstukken II 200/01, 27 728, nr. 3), aldus het ACTB-advies van 8 juli 2005 ov. 6, p 6. Met een beroep op de parlementaire geschiedenis van de Regeling LGF (Kamerstukken II, 2000/01, 27 728, nr. 3, blz. 9 en nr. 7, blz. 24-29) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (16 november 2005, LJN: AU 6238 en 26 juli 1999, nr. H01.98.1591) wordt in het ACTB-advies van 8 juli 2005 alsmede in de aangevallen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 mei 2007 aangenomen dat er geen toelatingsrecht tot een reguliere school bestaat. Ook als aan de wettelijke toelatingscriteria
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 21 / 478
wordt voldaan kan vanwege een combinatie van school- en leerlinggebonden factoren, waaronder de aard en zwaarte van de handicap en de draagkracht van de school, toelating worden geweigerd. In beginsel toetst de ACTB een toelatingsverzoek voor een gehandicapte leerling aan de hand van vier criteria. In dit specifieke geval komt de ACTB aan deze vier criteria-toets niet toe. Omdat ondanks de inzet van LGF-middelen een diploma niet zal kunnen worden gehaald, is de afwijzing van de aanvraag tot toelating door het onderhavige schoolbestuur redelijk (ACTB-advies 8 juli 2005 ov. 14, 15 en 20, p. 6-8). In de aangevallen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt de vraag of er grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet kon weigeren Sterre op het Calandlyceum toe te laten, ontkennend beantwoord. Er vindt onder verwijzing naar de eerdere jurisprudentie (ABRvS 16 november 2005, LJN: AU 6238 en 26 juli 1999, nr. H01.98.1591) een marginale toets plaats. Aan de belangen van het kind bij onderwijs komt geen gewicht toe. De draagkracht van de school is redengevend voor de weigering.
Ontvankelijkheid: zijn alle rechtsmiddelen in Nederland uitgeput? 15.3
Ouders hebben voor alle 70 scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam onderzocht of Sterre daar kon worden toegelaten. Daarbij hebben ouders steeds gerefereerd aan de mogelijkheden die de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) en de Regeling LGF boden om Sterre toe te laten tot een school voor voortgezet onderwijs. In deze fase was een beroep op het EVRM nog niet aan de orde. De garantie op onderwijs die artikel 2 van het Eerste Protocol biedt is een aangelegenheid van de Staat en niet van een afzonderlijke school.
15.4
Nadat de rechtbank Amsterdam in drie gelijk gemotiveerde uitspraken de weigering van drie scholen om Sterre toe te laten in stand liet was daarmee naar het oordeel van klagers een uitspraak gedaan over alle reguliere scholen in Nederland. De drie scholen wezen Sterre immers op verschillende gronden af.
15.5
Pas na of door deze identiek gemotiveerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam bleek dat er in Nederland in het geheel geen reguliere school voor voortgezet onderwijs verplicht kon worden om Sterre toe te laten en kwam een schending van artikel 2 van het Eerste Protocol EVRM in zicht.
15.6
Ouders hebben zich in het hoger beroep bij de Raad van State expliciet beroepen op artikel 2 van het Eerste Protocol EVRM. Zij deden dit in de Eerste Aanvulling op het beroepsschrift [2 oktober 2006, PRODUKTIE f6]. In de uitspraak van de Raad van State [PRODUKTIE f6] werd niet ingegaan op de schendingen van dit artikel uit het EVRM.
15.7
Of gesteld kan worden dat er – na de hulp van het REC (als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de Expertisecentra), na het overleg met het Samenwerkingsverband (als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het Voortgezet Onderwijs) en het polsen van alle Amsterdamse scholen beneden het IJ door het Samenwerkingsverband, na de procedure rond de afwijzing van een toelatingsverzoek door een bijzondere school (IVKO) (10 maart 2005,
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 22 / 478
PRODUKTIE a5), na de procedure tegen de gemeente Amsterdam over toelaten tot de toelatingsprocedure (23 februari 2005, AWB 04/6509 BESLU, [PRODUKTIE b2]) en na de aanmelding en afwijzingen van Sterre bij alle zeven Amsterdamse openbare scholen voor regulier voortgezet onderwijs en de aanmelding en afwijzing bij een Praktijkschool geen enkele reguliere school in Nederland is die Sterre wil toelaten en daarmee de garantie op onderwijs (EVRM) is komen te vervallen zij het volgende opgemerkt: In het wettelijk systeem is de beslissingsbevoegdheid tot toelating opgedragen aan het bevoegd gezag van elke individuele school. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2005, AWB 04/6509 BESLU [PRODUKTIE b2] komt dit schrijnend naar voren. De klacht dat het onevenredig bezwarend is om na elk afwijzend besluit op een verzoek tot toelating een gerechtelijke procedure tegen de betreffende school te beginnen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zelfs als het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag vormt van verschillende openbare scholen voor voortgezet onderwijs, zal het verzoek tot de betreffende scholen moeten worden gericht, aldus de rechtbank. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak benadrukt in de aangevallen uitspraak dat per geval moet worden bezien of de aard en zwaarte van de handicap en de draagkracht van de school aan toelating in de weg staan. De aan het dagelijks bestuur toekomende bevoegdheid om over toelating van leerlingen te beslissen is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent, volgens de Afdeling bestuursrechtspraak in rechtsoverweging 2.3.1, dat de rechter niet beziet of de leerling moet worden toegelaten maar of er grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet kon weigeren de betreffende leerling toe te laten. In het licht van deze jurisprudentie rijst de vraag hoeveel procedures er moeten zijn gevolgd wil een rechterlijke instantie tot de conclusie komen dat het recht op onderwijs aan deze leerling wordt ontzegd. Ook rijst de vraag of de rechterlijke instantie al tot een dergelijk oordeel zou kunnen komen. Hier is geen sprake van een effective remedy als bedoeld in het Erdoðdu-arrest (15 juni 2000, appl.nr. 25723/94) waarin wordt gesteld dat: “The Court reiterates that the rule of exhaustion of domestic remedies referred to in Article 35 § 1 of the Convention is based on the assumption that the domestic system provides an effective remedy in respect of the alleged breach. The burden of proof is on the Government claiming non-exhaustion to satisfy the Court that an effective remedy was available in theory and in practice at the relevant time; that is to say, that the remedy was accessible, capable of providing redress in respect of the applicant’s complaint and offered reasonable prospects of success”. en dat brengt volgens het Hof mee dat nationale rechtsmiddelen niet hoeven te worden uitgeput (EHRM 11 januari 2007, appl.nr.1948/04: Salah Sheekh).
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 23 / 478
Beoordeling van het Nederlandse systeem in het licht van het EVRM Ten aanzien van het toelatingsrecht 15.8
De ACTB en uiteindelijk de Raad van State zijn klaarblijkelijk niet van mening of hebben niet overwogen dat het recht op onderwijs teniet wordt gedaan met hun advies en respectievelijke uitspraak. Ook al worden er LGF-leerlingen niet toegelaten tot regulier onderwijs er is dan altijd nog speciaal onderwijs, zo lijken zij te redeneren.
15.9
Op zich is het aanbieden van speciaal onderwijs naast regulier onderwijs niet in strijd met het EVRM zoals is vastgesteld in het arrest van D.H. and others (7 april 2006, appl.nr. 57325/00). Wel dient het geldige wettelijke systeem correct te dienen uitgevoerd zoals het EHRM heeft vastgesteld in het arrest van 7 feb 2006 (appl.nr. 60856/00, Mürsel Eren). Het gaat in dit arrest om een student die voldoet aan de wettelijke criteria om toegelaten te worden tot de universiteit, maar die desondanks geweigerd wordt. De weigering is gebaseerd op een ongeldig verklaard toelatingsexamen. De bevoegdheid om het examen ongeldig te verklaren is evenwel niet terug te voeren op de wet. Het EHRM stelt: “The Court finds, in any event, that any legal basis for such a broad discretion might create such legal uncertainty as to be incompatible with the rule of law, one of the basic principles of a democratic society enshrined in the Convention (…), or injure the very substance of the right tot education”. Na de constatering dat het bevoegde gezag geen bewijs en zelfs geen beschuldiging van fraude jegens de betreffende leerling heeft aangedragen concludeert het Hof: “that the decision to annul the applicant’s exam results, which was subsequently upheld by the domestic courts, lacked a legal and rational basis, resulting in arbitrariness.”
15.10 De ACTB en de Afdeling bestuursrechtspraak lijken een ‘omissie in de wetgeving’ aan te nemen en pogen hier een praktijkprobleem op te lossen. Hiervoor verwijzen zij naar de parlementaire toelichting bij de Regeling LGF, waarin is opgemerkt dat de keuzevrijheid van de ouders niet absoluut is. In de toelichting wordt evenwel niet gezegd dat het recht op onderwijs van het kind niet absoluut zou zijn. Bovendien is een toelichting bij de wet nog niet gelijk te stellen met een wettelijke basis. De toelatingscriteria in de wet zijn bij de invoering van de Regeling LGF waarschijnlijk juist bewust niet gewijzigd. Dit om de integratie gestalte te geven. Daarnaast wordt een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over toelating van gehandicapte kinderen op een reguliere basisschool van 26 juli 1999, nr. H01.98.1591. Deze uitspraak is evenwel van voor de in werkingtreding van de Regeling LGF. De doelstelling van de Regeling LGF is zoals gezegd de bevordering van de emancipatie en integratie van leerlingen met een handicap in het reguliere (voortgezet) onderwijs. De vraag rijst of deze jurisprudentie in het licht van deze nieuwe wetgeving zonder meer mag worden voortgezet. Gelet ook op de internationale ontwikkelingen (zie 15.13 e.v.) ligt een koerswijziging in de jurisprudentie
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 24 / 478
meer voor de hand. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de in de wet en jurisprudentie ontwikkelde lijn voldoende rekening houdt met het recht op onderwijs van een ieder. Het ter discretie van individuele schoolbesturen overlaten van de beslissingsbevoegdheid inzake toelating garandeert onvoldoende het recht op onderwijs. Individuen worden aan hun lot overgelaten. Hoeveel schoolbesturen kunnen de toelating weigeren zonder dat de Staat ingrijpt en concludeert dat in het concrete geval het recht op onderwijs is ontzegd? Is de aanschrijving van 10 reguliere scholen voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat hier het regulier onderwijs is ontzegd? 15.11 De gehanteerde buitenwettelijke criteria doen voorts onvoldoende recht aan de belangen van het kind. Er is sprake van een belangenafweging, maar bij die belangenafweging komt het belang van het kind bij onderwijs geen gewicht toe. De belangen van de betreffende school, dat wil zeggen de draagkracht van de school, geven de doorslag. Noch in de aangevallen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, noch in het voorliggende ACTB-advies wordt ingegaan op of aandacht besteed aan het belang van het kind bij onderwijs. Het kind heeft wel degelijk een belang bij onderwijs, ook als het niet in staat is het diploma te behalen. Tot slot bieden de gehanteerde, niet tot de wet te herleiden criteria onvoldoende rechtszekerheid. Bezwaren van pedagogisch-didactische en organisatorische aard zijn tamelijk vaag. Het is voor ouders/leerlingen niet op voorhand te voorspellen wat de draagkracht van de school in kwestie zal zijn. Dit klemt temeer nu beleid terzake bij diverse scholen ontbreekt, zoals ook bij het Calandlyceum het geval blijkt. Maar ook als deze niet tot de wet te herleiden criteria als “law” kunnen worden beschouwd in de zin van het EVRM is willekeur niet uitgesloten. Bovenop de ‘normaal’ gehanteerde toets die de ACTB in dit soort gevallen hanteert, en die door de Afdeling bestuursrechtspraak wordt gesauveerd, wordt een nieuwe ‘buitenwettelijke toelatingsvoorwaarde’ geformuleerd, te weten: de betreffende leerling moet in staat zijn het diploma te halen 1 . De toelatingscriteria worden hierdoor onduidelijker en zelfs arbitrair. 1
De diploma-eis werd door de ACTB geïntroduceerd na de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 10 maart 2005, 308491 / KG 05-206 P (PRODUKTIE a5) waarin gesteld werd dat “Genoemde financiele middelen zijn immers niet bedoeld om een kind met een handicap toegang te verlenen tot een voor dat kind onhaalbaar niveau van onderwijs, doch zijn bedoel om kinderen met een handicap in staat te stellen onderwijs op hun eigen niveau te volgen op een reguliere school. De middelen zijn dan bestemd om de belemmeringen die de kinderen daarbij ondervinden als gevolg van hun handicap op te heffen ”. De school waarover deze uitspraak ging was echter een school die niet viel onder de uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit WVO. De ACTB verklaart deze uitspraak nu ook van toepassing op scholen die wel vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit. De ACTB vermoedde daarom in haar volgende adviezen dat de wetgever de gevolgen van de LGF op het Inrichtingsbesluit niet goed had overzien en dat zij daarom uit de doelstellingen van het voortgezet mocht afleiden dat de school mag weigeren als aannemelijk is dat er geen diploma gehaald kan worden. De Rechtbank Amsterdam en de Raad van State hebben deze redenering gevolgd ondanks er door ouders op te zijn gewezen dat in een recente (niet gepubliceerde) uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (19 mei 2005, AWB 05/324 en AWB 05/142) over de weigering van een gehandicapte leerlinge de door een school gestelde diploma-eis was verworpen. Er zijn na deze uitspraken nog geen initiatieven van de wetgever geweest om de veronderstelde omissie in de wet te repareren. Deze opstelling van de wetgever en van de ACTB laat zich wellicht verklaren doordat de overheid van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten (zonder diploma van school gaan) een speerpunt in haar beleid heeft gemaakt.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 25 / 478
15.12 Het is de plicht van de Staat om het recht op onderwijs voor een ieder te verzekeren. Door het systeem van de wet en de geschetste uitvoeringspraktijk wordt aan leerlingen met (leer)moeilijkheden geen enkel houvast geboden. Zij worden gedwongen in het wilde weg schoolbesturen te benaderen zonder dat er ook maar enig uitzicht bestaat dat daadwerkelijk onderwijs zal kunnen worden verkregen. Het is zelfs mogelijk dat er geen enkele onderwijsinstelling in staat en bereid is de betreffende leerling toe te laten. Op het niet ontwikkelen van beleid door schoolbesturen voor LGF-leerlingen staat geen enkele sanctie. Steeds vindt een individuele belangenafweging plaats, waarbij niet het recht op onderwijs van de leerling, maar de draagkracht van de betreffende school gewicht toekomt. Dit systeem staat op gespannen voet met artikel 2, eerste volzin, Eerste Protocol EVRM. Ten aanzien van de keuzevrijheid van ouders: 15.13
Het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen staat in verbinding met het recht op onderwijs in de eerste volzin. Een aparte schending van de tweede volzin, naast een schending van de eerste volzin kan zich voordoen. In het arrest Campell en Cosans van 25 februari 1982 (appl.nr. 7511/76 en 7743/76) is hiervan sprake. In deze zaak werd een schorsing van de zoon voor bijna 1 jaar omdat de ouders het niet eens waren met het op die school gehanteerde systeem van lijfstraffen, zowel in strijd met de eerste als met de tweede volzin van artikel 2 Eerste Protocol geoordeeld. Het verweer van de Engelse regering dat de wijze van disciplinaire maatregelen op een school niet een staatsaangelegenheid is en dus binnen de bevoegdheid van het individuele schoolbestuur valt, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De Staat heeft een algemeen beleid terzake van disciplinaire straffen geformuleerd en dat is voldoende om deze aangelegenheid ingevolge artikel 2 Eerste Protocol binnen de Staats verantwoordelijkheid te brengen, aldus het EHRM. Opmerkelijk is voorts dat de door de Engelse regering in gang gezette geleidelijke afschaffing van lijfstraffen naar het oordeel van het EHRM onvoldoende recht doet aan het recht van de ouders. Eerbiediging van de vrijheid van schoolkeuze van de ouders betekent meer dan ‘erkennen’ of ‘rekening houden met’ in de sfeer van overheidsonthouding. Dit recht impliceert bepaalde positieve verplichtingen voor de Staat. Ook de term ‘filosofische overtuigingen’ wordt nader geduid. Hieronder moet worden verstaan: “such convictions as are worthy of respect in a “democratic society” (…) and are not incompatible with human dignity; in addition, they must not conflict with the fundamental right of the child to education”. In het arrest Efstratiou van 18 december 1996 (appl.nr.: 24095/94) en het nagenoeg gelijkluidende arrest Valsamis van dezelfde datum (appl.nr. 21787/93) herhaalt het EHRM deze betekenis van de term ‘eerbiediging of respect’. De term “philosophical convictions” wordt als volgt omschreven: “views that attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance”. Omdat een effectief rechtsmiddel tegen het schorsingsbesluit van het betreffende schoolbestuur ontbreekt, wordt de Griekse Staat veroordeeld wegens schending van artikel 13 EVRM in verbinding met artikel 2 Eerste Protocol en artikel 9 EVRM (godsdienstvrijheid).
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 26 / 478
Het is de taak van de Staat om het keuzerecht van de ouders gestalte te geven. De Staat moet niet alleen rekening houden met religieuze of filosofische overtuigingen van ouders, maar moet hiertoe soms positieve maatregelen nemen. De keuze van ouders met een gehandicapt kind voor regulier onderwijs valt binnen de scope van ‘filosofische overtuigingen’. Hiervoor kan ook bij internationale normen aansluiting worden gevonden (zie 15.16 e.v.). 15.14 De keus van de ouders van Sterre voor regulier onderwijs sluit volledig aan bij de door de wetgever gemaakte keus en doelstelling. Van gewicht lijkt in de zaak Sterre het arrest Folgerø and others (29 juni 2007, appl.nr. 15472/02), waarin het Hof wijst op de op de Staat rustende plicht pluralistisch onderwijs aan te reiken. (a) The two sentences of Article 2 of Protocol No. 1 must be interpreted not only in the light of each other but also, in particular, of Articles 8, 9 and 10 of the Convention (see Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, p. 26, § 52). (b) It is on to the fundamental right to education that is grafted the right of parents to respect for their religious and philosophical convictions, and the first sentence does not distinguish, any more than the second, between State and private teaching. The second sentence of Article 2 of Protocol No. 1 aims in short at safeguarding the possibility of pluralism in education which possibility is essential for the preservation of the “democratic society” as conceived by the Convention. In view of the power of the modern State, it is above all through State teaching that this aim must be realised (see Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, pp. 24-25, § 50). (c) Article 2 of Protocol No. 1 does not permit a distinction to be drawn between religious instruction and other subjects. It enjoins the State to respect parents' convictions, be they religious or philosophical, throughout the entire State education programme (see Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, p. 25, §51). That duty is broad in its extent as it applies not only to the content of education and the manner of its provision but also to the performance of all the “functions” assumed by the State. The verb “respect” means more than “acknowledge” or “take into account”. In addition to a primarily negative undertaking, it implies some positive obligation on the part of the State. The term “conviction”, taken on its own, is not synonymous with the words “opinions” and “ideas”. It denotes views that attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance (see Valsamis, cited above, pp. 2323-24, §§ 25 and 27, and Campbell and Cosans, cited above, pp. 16-17, §§ 36-37). (d) Article 2 of Protocol No. 1 constitutes a whole that is dominated by its first sentence. By binding themselves not to “deny the right to education”, the Contracting States guarantee to anyone within their jurisdiction a right of access to educational institutions existing at a given time and the possibility of drawing, by official recognition of the studies which he has completed, profit from the education received (see Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, pp. 25-26, § 52, and Belgian linguistic case (merits), judgment of 23 July 1968, Series A no. 6, pp. 31-32, § 4). (e) It is in the discharge of a natural duty towards their children - parents being primarily responsible for the “education and teaching” of their children - that parents may require the State to respect their religious and philosophical convictions. Their right thus
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 27 / 478
corresponds to a responsibility closely linked to the enjoyment and the exercise of the right to education (ibid.). (f) Although individual interests must on occasion be subordinated to those of a group, democracy does not simply mean that the views of a majority must always prevail: a balance must be achieved which ensures the fair and proper treatment of minorities and avoids any abuse of a dominant position (see Valsamis, cited above, p. 2324, § 27). (g) However, the setting and planning of the curriculum fall in principle within the competence of the Contracting States. This mainly involves questions of expediency on which it is not for the Court to rule and whose solution may legitimately vary according to the country and the era (see Valsamis, cited above, p. 2324, § 28). In particular, the secondsentence of Article 2 of Protocol No. 1 does not prevent States from imparting through teaching or education information or knowledge of a directly or indirectly religious or philosophical kind. It does not even permit parents to object to the integration of such teaching or education in the school curriculum, for otherwise all institutionalised teaching would run the risk of proving impracticable (see Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, p. 26, § 53). (h) The second sentence of Article 2 of Protocol No. 1 implies on the other hand that the State, in fulfilling the functions assumed by it in regard to education and teaching, must take care that information or knowledge included in the curriculum is conveyed in an objective, critical and pluralistic manner. The State is forbidden to pursue an aim of indoctrination that might be considered as not respecting parents' religious and philosophical convictions. That is the limit that must not be exceeded (ibid.). (i) In order to examine the disputed legislation under Article 2 of Protocol No. 1, interpreted as above, one must, while avoiding any evaluation of the legislation's expediency, have regard to the material situation that it sought and still seeks to meet. Certainly, abuses can occur as to the manner in which the provisions in force are applied by a given school or teacher and the competent authorities have a duty to take the utmost care to see to it that parents' religious and philosophical convictions are not disregarded at this level by carelessness, lack of judgment or misplaced proselytism (see Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, pp. 27-28, § 54). Het in het arrest genoemde bestaan van private (in het Nederlands systeem “bijzondere”) scholen doet aan de plicht van de Staat om het keuzerecht gestalte te geven niet af. Centraal staat dus de plicht om een goed werkend modern onderwijssysteem in het leven te roepen dat aan de behoeften en gerechtvaardigde verwachtingen in de samenleving beantwoordt. In de zaak Sterre voldoet de Nederlandse wetgeving als zodanig mogelijk wel want er worden heldere toelatingscriteria vastgelegd, maar de uitvoeringspraktijk en de jurisprudentie laten zwaar te wensen over. Van het wettelijk uitgangspunt, het openstellen van regulier onderwijs voor een ieder, blijft hierdoor onder omstandigheden weinig meer over. Het is daarom de vraag of het Nederlandse onderwijssysteem als zodanig te verenigen valt met artikel 2 Eerste Protocol EVRM.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 28 / 478
De keuze voor regulier onderwijs Bezien tegen de achtergrond van de ervaringen van ouders 15.15 Voor de invoering van de Wet op de Expertisecentra (WEC, 1998) vielen speciale scholen onder de Interimwet Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs (ISOVSO). Deze wet liet toe en stelde zelfs verplicht dat speciale scholen leerlingen weigerden als deze niet voldeden aan de door de individuele school geformuleerde toelatingscriteria. In een groot aantal gevallen werden deze kinderen dan doorverwezen naar Kinderdagcentra 2 . Sterre heeft op de Tyltylschool 3 deelgenomen aan een pilot voor dit soort leerlingen (1997-2001). In de evaluatie van de pilot (2000) stelde de school niet te zijn toegerust voor het geven van goed onderwijs aan leerlingen als Sterre [PRODUKTIE g3]. Na invoering van de LGF (2003) mochten Tyltylscholen geen leerlingen meer weigeren op grond van hun handicap. Dit heeft tot op heden, zo verklaarde de Tyltylschool destijds in 2004, echter niet geleid tot aanpassingen het onderwijs op de Tyltylscholen [zie verslag overleg van 5 juni 2005, PRODUKTIE g4]. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de Tyltylschool zich nog steeds niet in staat mag achten onderwijs te geven aan (kinderen als) Sterre. De jaarlijkse rapporten van de Inspectie van het Onderwijs schetsen een onverminderd zorgelijk beeld van het speciaal onderwijs dat niet in staat blijkt doelen te stellen, vorderingen te volgen, invulling te geven aan de wettelijke onderwijstijd en leerlingen te kunnen motiveren. De moeilijkheden die het speciaal onderwijs had en heeft met (kinderen als) Sterre bleken er niet te zijn op de reguliere basisschool die Sterre daarna (2001-2005) gedurende vier jaar bezocht. Dat valt te begrijpen omdat op de speciale school alle leerlingen dusdanig gehandicapt zijn dat zij niet of nauwelijks in staat zijn elkaar te helpen. Op een reguliere (basis)school zijn er altijd wel leerlingen die (kinderen als) Sterre even een duwtje in de rug kunnen geven om haar weer op weg te helpen. De wederzijdse motivatie om te willen leren die het werken met andere leerlingen op de basisschool bij Sterre teweegbracht ontbrak nagenoeg geheel op de speciale school. Waar op een reguliere school kleine taakjes bij de ondersteuning van Sterre ongemerkt door medeleerlingen kunnen worden uitgevoerd moeten deze op een speciale school uitsluitend door volwassen en schaars personeel worden gedaan. 2
Kinderdagcentra verzorgen geen onderwijs. Kinderdagverblijven worden in stand gehouden door een ander Ministerie (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) dan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In Kinderdagverblijven werkt geen tot het geven van onderwijs bevoegd personeeel en Kinderdagverblijven willen of kunnen ook niet op een onderwijstaak worden aangesproken. 3 Tyltylonderwijs is speciaal onderwijs bedoeld voor meervoudig gehandicapte leerlingen. Op grond van de indicatie (MG cluster 3) van Sterre mag zij, indien toelating tot speciaal onderwijs wordt gevraagd, uitsluitend worden toegelaten tot Tyltylonderwijs
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 29 / 478
Ten tijde van de behandeling van het hoger beroep in mei 2007 had Sterre anderhalf jaar regulier onderwijs in Londen (2005-2007) gevolgd. Uit niets was ouders gebleken of kon door gedaagde worden aangevoerd dat Sterre beter op haar plaats geweest zou zijn op een speciale school of dat, zoals de rechtbank Amsterdam in haar uitspraken had gesteld deelname van Sterre aan regulier onderwijs illusoir zou zijn [PRODUKTIE f5]. Ouders hebben veel negatieve ervaringen met speciaal onderwijs (lage verwachtingen, schaarste van onderwijs- en ondersteunend personeel, sociaal isolement, negeren van opvattingen van ouders) en zien die als inherent aan het speciaal onderwijs. Zij hebben daarentegen veel positieve ervaringen met Sterre in het regulier onderwijs. Het wekt natuurlijk geen verwondering dat deze ervaringen overeenkomen met de ontwikkeling van internationale opvattingen over het verschil tussen speciaal en regulier onderwijs en de voorkeur voor regulier onderwijs voor gehandicapte leerlingen (zie hierna).
Bezien tegen de achtergrond van internationale normen 15.16 Sedert begin jaren ’90 vraagt de bevordering van integratie van gehandicapten, speciaal de gehandicapte kinderen, in diverse internationale documenten (resoluties, aanbevelingen of rapporten) aandacht. In dit kader zijn de volgende stukken vermeldenswaard. * Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with Disabilities 15.17 Op 20 december 1993 werden door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with Disabilities vastgesteld. Rule 6 betreft onderwijs en luidt als volgt: “States should recognize the principle of equal primary, secondary and tertiary educational opportunities for children, youth and adults with disabilities, in integrated settings (…). To accommodate educational provisions for persons with disabilities in the mainstream, States should (…) allow for curriculum flexibility, addition and adaptation (…).” De Algemene Vergadering is zich er van bewust dat het reguliere onderwijs op dat moment nog niet volledig zal zijn toegerust op onderwijs voor gehandicapten en merkt daarom op dat de doelstelling van de Staten moet zijn gericht op een geleidelijke integratie. Verder wordt erkend dat speciaal onderwijs op dat moment als het meest aangewezen onderwijs voor sommige gehandicapte leerlingen is. Als voorbeeld worden genoemd dove en/of blinde kinderen. Rule 15 beklemtoont dat het aan de nationale wetgever is om de basis te leggen voor het bereiken van volledige integratie, participatie en gelijkwaardigheid voor gehandicapten.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 30 / 478
* Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) 15.18 In General Comment 5 van 9 december 1994 besteedt het Committee on Economic, Social and Cultural Rights speciaal aandacht aan gehandicapten. In artikel 13 Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) wordt het recht op onderwijs voor een ieder alsmede de keuzevrijheid van de ouders verwoord. Onder artikel 13 en 14 IVECR geeft het Comité aan dat in veel Staten heden ten dage wordt erkend dat gehandicapten het best onderwijs kan worden gegeven in het regulier onderwijs. Onder verwijzing naar de Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with Disabilities moeten Staten voorzieningen treffen om leraren te trainen gehandicapten te onderwijzen. Ook het treffen van de nodige andere voorzieningen om het recht op onderwijs voor gehandicapten op gelijke voet met niet-gehandicapten mogelijk te maken wordt voorgeschreven. * Verdrag inzake de rechten van het kind 15.19 In het Verdrag inzake de rechten van het kind is in artikel 2 het algemeen discriminatieverbod opgenomen, daaronder valt expliciet het verbod van discriminatie naar handicap. Artikel 3 legt een algemeen principe vast. Bij alle maatregelen betreffende kinderen ongeacht of die worden genomen door openbare instellingen, particuliere instellingen of rechterlijke instanties, moeten de belangen van het kind voorop staan. Artikel 23 legt Staten de plicht op bijstand te verlenen gericht op de waarborg dat het gehandicapte kind daadwerkelijk toegang heeft tot onderwijs op een wijze die ertoe bijdraagt dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele ontwikkeling. In General Comment nr. 9 van 29 september 2006 besteedt het Committee on the Rights of the Child speciaal aandacht aan gehandicapte kinderen. Het Comité geeft aan dat de kern van artikel 23 is dat gehandicapte kinderen in de samenleving integreren. Maatregelen ter implementatie van de rechten van het kind, bijvoorbeeld in de sfeer van het onderwijs, moeten op inclusie gericht zijn. Het is aan de nationale wetgever om in de benodigde wet- en regelgeving duidelijke bepalingen op te nemen ter bescherming van de rechten van gehandicapte kinderen. Onder verwijzing naar UNESCO’s Guidelines for Inclusion: Ensuring Access to Education for All (UNESCO 2005) merkt het Comité verder op dat: “Inclusive education should be the goal of educating children with disabilities”. Het Comité ziet voor deze visie veel steun, maar geeft aan dat de mate van inclusie kan variëren. “Inclusion may range from full-time placement of all students with disabilities into one regular classroom or placement into the regular class room with varying degree of inclusion, including a certain portion of special education. (…) School’ curricula must be re-evaluated and developed to meet the needs of children with and without disabilities. Modification in training programmes for teachers and other personnel involved in the educational system must be achieved in order to fully implement the philosophy of inclusive education.”
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 31 / 478
* Convention on the Rights of Persons with Disabilities 15.20 Dit in het kader van de Verenigde Naties recent ontworpen verdrag is nog niet in werking maar het geeft de meest actuele stand van zaken goed weer. In artikel 24 worden Staten verplicht gesteld op alle niveaus het inclusieve onderwijs te verzekeren. Regulier onderwijs mag niet op basis van handicap worden ontzegd.
Omvang van het probleem 15.21 Dat het Nederlandse systeem van wetgeving, jurisprudentie en uitvoering voor een aantal leerlingen niet het recht op onderwijs garandeert is ten nadele van zowel de leerlingen die wél onderwijs krijgen als voor leerlingen die dat niet krijgen of niet krijgen op een schoolsoort van hun voorkeur. Leerlingen voor wie in het systeem toelaten tot het onderwijs vanzelfsprekend is – de grootste groep – komen niet of nauwelijks in aanraking met leerlingen met een handicap. Zij krijgen daardoor een gedeformeerd beeld van een samenleving die zonder gehandicapte medemensen zou zijn. Het onbegrip en de onwil van scholen bij de implementatie van de LGF laat zich verklaren doordat scholen bestuurd worden door mensen die voorheen niet of nauwelijks met gehandicapten in aanraking zijn gekomen en oordelen en handelen vanuit dit gedeformeerd wereldbeeld. Leerlingen waarvoor in Nederland toelaten tot het onderwijs niet zo vanzelfsprekend is leerlingen zoals Sterre - lopen op tegen muren van onwil en onbegrip, zoals ook blijkt uit de voor Sterre gevoerde procedures. De ACTB zegt hierover in het voorwoord van haar jaarverslag 2005/2006: Drie jaar na de inwerkingtreding van de LGF hebben nog steeds niet alle reguliere scholen de LGF ingebed in hun beleid. De ervaring is, dat veel scholen nog geen zorgbeleid hebben geformuleerd in hun schoolplan of schoolgids. Dat brengt onduidelijkheid voor ouders/verzorgers van geïndiceerde leerlingen mee. Het blijkt een langdurig proces te zijn om scholen op alle niveaus te doordringen van de noodzaak mee te werken aan de uitvoering van de LGF. Er bestaat nog steeds koudwatervrees bij reguliere scholen om zorgleerlingen te plaatsen. Veelal wordt geredeneerd dat de leerling niet past in het bestaande onderwijsaanbod, in plaats van te onderzoeken wat wél mogelijk is. Een meer vraaggerichte benadering van scholen is wenselijk. [ACTB, Jaarverslag 2005/2006]
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 32 / 478
Hoewel de LGF in 2003 is ingevoerd waren er, anticiperend op de LGF-wetgeving, al vanaf ongeveer 2000 regelingen waardoor al vanaf die tijd sprake was van een soort LGF. Desondanks is er tussen 2000 en 2005 een groei van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs die in geen verhouding staat tot de groei in het regulier onderwijs [PRODUKTIE x7]. De Nederlandse cijfers geven daarnaast nog een verbloemd beeld van de werkelijkheid: in 1998 is na een wetswijziging (invoering WEC, WVO en WPO) een deel van het speciaal onderwijs (mlk, lom) onder de noemer van regulier onderwijs gebracht (speciale scholen voor basisonderwijs, Leerwegondersteunend Onderwijs en Praktijkscholen) en in de statistieken wordt niet gesproken wordt over de ongeveer 6000 leerplichtige kinderen die – verstoken van onderwijs – in Kinderdagcentra (KDC’s) zitten. Zowel de KDC’s als de speciale scholen zijn relatief gesloten bolwerken. Voor een substantiëel deel van de daar aanwezige kinderen geldt dat zij daar liever niet terecht gekomen waren maar dat er voor hen geen andere keus was. Dit is alleen al evident gezien het verschil aan gewicht dat in confrontaties wordt toegekend aan de argumenten van scholen vergeleken met de argumenten van ouders. Voor een groot aantal ouders kan speciaal onderwijs niet de eerste keuze zijn geweest, alleen al op praktische gronden (ver weg, ingewikkeld vervoer, geen vriendjes). Daarnaast wordt het speciaal onderwijs al jaren als zeer problematisch beoordeeld door de onderwijsinspectie die zich door de omvang van het probleem ieder jaar beperkt tot de evaluatie van één soort speciaal onderwijs, dit jaar cluster 4-onderwijs: Slechts weinig scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in cluster 4 zijn in staat om hun opbrengsten te verantwoorden. Ze evalueren de kwaliteit daarvan ook nauwelijks. Slechts 30 procent van de scholen evalueert regelmatig de kwaliteit van de leerlingenzorg. Slechts een kwart van de scholen stelt voor alle leerlingen een ontwikkelingsperspectief vast. Op de meeste scholen worden wel handelingsplannen opgesteld. In de meeste gevallen zijn die voldoende functioneel, al zit er op de meeste scholen nog wel een discrepantie tussen handelingsplannen op papier en het (ortho)didactisch handelen van de teamleden in de praktijk. [De Staat van het Onderwijs, 2005/2006, zie ook PRODUKTIE x9]
Afsluitend 15.22 Hoewel in Nederland wettelijk niet toegestaan (Leerplichtwet 1969) hebben ouders (klagers) bij ontbreken van een school in Nederland die Sterre wilde toelaten tenslotte (2005) besloten Sterre op een school in Londen in te schrijven. Ook nu nog is Sterre onverminderd ingezetene van en staat als zodanig ingeschreven in de gemeente Amsterdam. Daarnaast staat Sterre nu ook ingeschreven als ingezetene van Londen (dual resident).
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 33 / 478
15.23 Ouders hebben overwegend negatieve ervaringen met vier jaar speciaal onderwijs (19972001) en overwegend positieve ervaringen met 8 jaar regulier onderwijs (1995-1997 en 2001-heden). Door hun lange ervaring met beide schooltypen begrijpen zij waarom de ervaringen met speciaal onderwijs zo negatief en waarom de ervaringen met regulier onderwijs zo positief zijn. Het is daarom hun filosofische overtuiging dat alleen regulier onderwijs acceptabel is voor Sterre (en andere kinderen). 15.24 Zoals uit het overzicht van andere internationale normen duidelijk blijkt wordt het streven naar een zo volledig en compleet mogelijke integratie van gehandicapte kinderen in het regulier onderwijs internationaal breed gedragen. Staten dienen in het licht van dit doel allerlei maatregelen te treffen. Er moet heldere wet- en regelgeving zijn, onderwijzers moeten getraind worden, er moet financiële hulp zijn en scholen moeten hun curricula aanpassen. Het wordt ook internationaal erkend dat niet alle Staten onmiddellijk alle benodigde maatregelen kunnen treffen, maar er moet wel een voortdurend proces naar de verwezenlijking van deze doelstelling gaande zijn. De eerste stappen werden gezet in 1993 en de laatste stappen moeten zijn verwezenlijkt bij inwerkingtreding van de Convention on the Rights of Persons with Disabilities. Het is de vraag of de Nederlandse Staat zich hiervan voldoende bewust is. De wettelijke toelatingscriteria zijn gelijk voor gehandicapten en niet-gehandicapten en deze criteria zijn helder. Door de uitvoeringspraktijk ontstaan er echter verschillen en worden er zelfs arbitraire toelatingscriteria gehanteerd. Het hanteren van een oude lijn in de jurisprudentie over de draagkracht van de school getuigt niet van een voortgang in het proces naar integratie van gehandicapte leerlingen in het regulier onderwijs en staat op gespannen voet met de verplichting en de geformuleerde doelstelling om het regulier onderwijs voor gehandicapten te verzekeren. De (rechterlijke) beoordeling van een beslissing inzake toelating door het schoolbestuur houdt voorts op geen enkele wijze rekening met het belang van het kind bij onderwijs en dat is in strijd met artikel 3, lid 1, Verdrag inzake de rechten van het kind. In het arrest Mubilanzila Mayeka and Kaniki Mitunga van 12 oktober 2006 (appl.nr. 13178/03) kent het EHRM groot gewicht toe aan artikel 3, eerste lid, Verdrag inzake de rechten van het kind. Het EHRM spreekt voorts in algemene termen over de plicht van Staten andere internationale verplichtingen die de betreffende Staat is aangegaan na te leven. Tot slot past het aan hun lot overlaten van ouders, door hen te verplichten om vruchteloos school na school om toelating te vragen, in het geheel niet bij de internationale plicht die de Staat heeft het recht op onderwijs voor gehandicapte kinderen te verzekeren. 15.25 Kortom, artikel 2 Eerste Protocol EVRM moet worden geïnterpreteerd in het licht van deze internationale normen.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 34 / 478
English Summary 15.26 Dutch system of law is inadequate to garentee the right on education as given in article 2 First Protocol of the Convention: Article 2 . Right to education No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions which it assumes in relation to education and to teaching, the State shall respect the right of parents to ensure such education and teaching in conformity with their own religious and philosophical convictions There is no secondary school in the Netherlands that will admit (pupils like) Sterre after she left the primary school. Because no other options are available in the Netherlands Sterre has been enrolled in schools in London from 2005 onwards. The violation of article 2 First Protocol of ECHR is as a consequence of failing law, putting into effect and administration of justice. The legislator fails because there is no garentee on education for everybody. The power and responsability to decide upon applications is left as a responsability for the individual boards of governors. In the judgement Campell and Cosans (25 February 1998. appl.nr. 7511/76 and 7743/76) the Court points out that States cannot dispose of their obligations given in article 2 First Protocol of the Conevention. Furthermore funding from the LGF appears to be inadequate. The carrying into action appears to be inadequate for the integration of disabled students. No relevant policy exists in schools and no sanctions are in force if schools fail to have such a policy. Teachers are inadequately trained to teach SEN-pupils. Parents are left to their fate. The ACTB and court act on non-statutury and non clear criteria judging decisons about admissions by boards of governors. It is hard to see this else as a noncommittal decisionmaking as seen by the ECRM in the case Mürsel Eren (7 feb 2006 (appl.nr. 60856/00). Furthermore the ACTB and court don’t consider the interests of the child as a matter of importance. This is a violation of article 3 first paragraph of the Convention on the Rights of the Child. This makes extortion of the right on education extremily difficult. This complex of legislation, putting into effect and administration of justice is a violation of article 2 First Protocol of the Convention. An example of a similar violation is given in the case Broniowski of 22 June 2004 (appl.nr. 31443/96) regarding article 1 First Protocol (right on property). In this case the ECHR chooses to consider the legislation, policy or lack of policy as one violation “regardless of whether that conduct may be characterised as an interference or as a failure to act, or a combination of both” Less than half of the special schools meets standards. In 2006 for 5300 children even special education was not available and they were put in Child Day Care Centre’s.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 35 / 478
After some verdicts of the courts it turned out that, although no mainstream school had met with its statutory obligations concerning pupil withs special needs, this neglect had no consequence and parents always lost the case. As this became evident it was no use any more for parents to appeal decisions of schools. After the meetings of the court about Sterre no advises were given any more by the ACTB. From then on many parents had to acquiescence in their child going to a special school or even no school at all. Applicants, parents of Sterre, were so lucky they could go to London (2005) to enroll Sterre in a mainstream school. By doing this they trespassed the Leerplichtwet 1969 because – being stll Dutch resident - this law obliges them to enroll Sterre in a Dutch school.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 36 / 478
De uitspraak Raad van State van 16 mei 2007, reg. Nr 200605212/1 [PRODUKTIE f6] bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 7 juli 2006, kenmerk AWB 06/177 [PRODUKTIE f5] die stelt dat er geen grond is voor het oordeel dat het Calandlyceum dat het toelating van Sterre tot het onderwijs niet kon weigeren.
Beslissingen van bestuursorganen en rechterlijke uitspraken 17.1 Stichting Montessori Scholen Amsterdam (MSA), bevoegd gezag van het IVKO 23 mrt 2004 Primair besluit Ongedateerde afwijzing, voornamelijk op basis van aannames van wat Sterre niet kan en de toelatingseisen van de Kernprocedure 3 sep 2004 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE a1] Bestuur ziet geen reden om primair besluit te herroepen. Besloten op bezwaar zonder het ACTB-advies af te wachten. 21 okt 2004 ACTB advies [PRODUKTIE a3] ACTB is van oordeel dat MSA op onjuiste gronden tot de afwijzing is gekomen. Omdat IVKO/MSA de weigering zeer globaal motiveerde was het ACTB-advies voornamelijk procedureel. 4 nov 2004 Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE a2] Rolnummer: KG 04/1888 SR Vaststellende dat MSA abusievelijk had nagelaten het ACTB-advies af te wachten kreeg MSA de opdracht een nieuw besluit te nemen. Ten behoeve van dat besluit moest MSA van de voorzieningenrechter een geschiktheidsonderzoek doen als bedoeld in artikel 4 IWVO. De voorzieningenrechter achtte het nieuw te nemen besluit geen “wassen neus” omdat de IVKO, ook bij een geconstateerde ongeschiktheid van Sterre voor het onderwijs, dit nog niet automatisch zou betekenen dat Sterre niet toegelaten mocht worden gezien de tekst van artikel 4 IWVO. 13 dec 2004 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE a4] MSA besluit dat de handicaps van Sterre zullen zorgen voor onvoldoende aansluiting bij het onderwijs van het IVKO en dat Sterre geen diploma zal kunnen halen. Op grond van deze overwegingen besluit MSA Sterre NIET toe te laten.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 37 / 478
10 mrt 2005 Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE a5] nummers 308491/KG 05-206 P Laat het besluit op bezwaar in stand. De voorzieningenrechter stelt dat “de lgf-middelen niet zijn bedoeld om een kind met een handicap toegang te verlenen tot een voor dat kind onhaalbaar niveau van onderwijs, doch zijn bedoeld om een kind met een handicap in staat te stellen onderwijs op hun eigen niveau te volgen op een reguliere school. Door deze uitspraak was het – in ieder geval in Amsterdam en andere gemeenten waar een minimumniveau geëist werd voor toelating – zinloos om nog verder Sterre aan te melden bij een school die een geschiktheidsonderzoek moest doen (dit is een school niet vallend onder art 4 lid 5 IWVO). In latere uitspraken van de rechtbank wordt, voortbouwend op deze uitspraak, ten aanzien van “het onderwijs” uitgegegaan van het reguliere onderwijs dat de school aanbood en niet van een voor Sterre aangepast onderwijs zoals de bedoeling van de lgf was. Door het citeren van deze uitspraak werd in latere uitspraken ook weer de geschiktheidseis geïntroduceerd, zelfs voor scholen die op grond van artikel 4 lid 5 IWVO geen geschiktheidseis mogen stellen. Verdere rechtsmiddelen Hoger beroep zou mogelijk zijn geweest bij het Gerechtshof. Inschattend dat dit hoger beroep niet zou leiden tot toelaten van Sterre tot het IVKO en overwegende dat er, nu de voorzieningen die de lgf bood om te voorkomen dat weigeringen van scholen een vrijblijvende aangelegenheid zou worden (Kamerstuk 27 728 nr 3 blz 9) geen rol speelden bij de beslissing van de rechter, op een andere manier verder gezocht moest worden, werd berust in dat Sterre niet zou worden toegelaten.
17.2 College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam 4 okt 2004 Primair besluit [PRODUKTIE b1] Wethouder wil geen besluit nemen. Brief waarin de Kernprocedure wordt verdedigd. 23 feb 2005 Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE b2] Registratie nummer AWB 04/6509 BESLU Het verzoek van ouders om de gemeente Amsterdam op te dragen Sterre toe te laten tot de toeleidingsprocedure van de Kernprocedure wordt niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de voorzieningenrechter moeten ouders Sterre bij de afzonderlijke scholen aanmelden.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 38 / 478
2 nov 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE b3] College van B&W van de gemeente Amsterdam houdt vast aan de niet-ontvankelijk verklaring omdat zij meent geen zeggenschap te hebben over het toelatingsbeleid van de scholen. Verdere rechtsmiddelen Er zou na het besluit op bezwaar beroep kunnen worden gedaan bij de voorzieningenrechter/bestuursrechter. Gevolg gevend aan de aanbeveling van de voorzieningenrechter hadden ouders Sterre inmiddels al aangemeld bij alle openbare scholen in Amsterdam. Op 2 november 2005 was Sterre in Amsterdam al 2 maanden een ‘thuiszitter’. Sterre zat inmiddels in Londen op school. Ouders oordeelden dat, ook al zou de rechter besluiten dat de Kernprocedure in strijd was met de landelijke regelgeving dat dit nog niet zou leiden tot toelating van Sterre op een school.
17.3 Esprit Scholengroep, bevoegd gezag van Praktijkschool De Poort 22 mrt 2005 Primair besluit [PRODUKTIE c1] School zegt aanmelding niet in behandeling te willen nemen omdat er geen advies van de Regionale Verwijzingscommissie (RVC) is voor Sterre. Dit besluit zal later worden ingetrokken nadat ouders de school hadden gewezen op de ministeriële regeling [PRODUKTIE x1) die een uitzondering maakt voor lgf-leerlingen die naar een praktijkschool willen. 6 jun 2005 Primair besluit [PRODUKTIE c1] Bevoegd gezag wijst toelating af op grond van negatieve rapportages van functionarissen van De Poort . 10 nov 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE c2] De ACTB vindt het primaire besluit ongegrond en vindt dat Esprit de procedures traag, onduidelijk en verwarrend uitvoert. Er ontbreekt een aanduiding van voorzieningen die De Poort zou moeten hebben voor lgf-leerlingen. 5 apr 2006 Uitspraak LKC [PRODUKTIE c3] LKC 06.002 De Landelijke Klachtencommissie oordeelde over het traject in de besluitvorming na het advies van de ACTB. Zelfs nu (mei 2007) heeft Esprit nog niet besloten op bezwaar. De LKC oordeelde dat Esprit weinig voortvarend was in de uitvoering van de toelatingsprocedure. Het voorstel om te besluiten op bezwaar nadat Sterre een maand op proef geplaatst zou worden op de praktijkschool werd door de LKC als een niet-reëel aanbod beoordeeld gezien de standpunten die Esprit al op voorhand had ingenomen.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 39 / 478
Verdere rechtsmiddelen De ACTB oordeelde dat Esprit ten onrechte niet het oordeel van een onafhankelijke deskundige had meegewogen bij het primaire besluit. Esprit bood aan, op de middag voor de datum dat geen stukken meer bij de LKC mochten worden ingediend, om Sterre eerst een maand op proef op De Poort te plaatsen en dan te oordelen of Sterre plaatsbaar was. Ouders vermoedden een val. Het aanbod was naar de mening van ouders gedaan om de beoordeling van de LKC te beïnvloeden en om later recht doend aan het ACTB-advies – Sterre alsnog te weigeren omdat de ministeriële regeling die lgf-leerlingen toelaatbaar maakte tot een praktijkschool dit onder voorbehoud deed dat het bevoegd gezag praktijkonderwijs voor de leerling aangewezen achtte. Ook de LKC vond in haar advies dit aanbod geen reëel aanbod. Beroep aantekenen tegen een fictieve weigering zou naar de inschatting van ouders ertoe leiden dat de rechter eerst de resultaten van de proefplaatsing zou willen afwachten. Ouders hadden ruim een jaar ervaring met het traineren van de besluitvorming door Esprit en De Poort en wilden niet Sterre een maand van school in Londen halen voor een proefplaatsing die in een vijandige en weinig vertrouwen wekkende sfeer was toegezegd.
17.4 Onderwijs Stichting Zelfstandinge Gymnasia, bevoegd gezag van het Barlaeus gymnasium 16 mrt 2005 Primair besluit Er is geen primair besluit genomen. Wel is een aangetekende brief ontvangen waarin gesteld wordt dat het Barlaeus niet aan aanmeldingen doet maar alleen aan inschrijvingen. Op 9 mei 2005 legt het Barlaeus deze brief in een e-mail uit als een weigering om Sterre toe te laten. Verdere rechtsmiddelen Ouders hebben bezwaar gemaakt tegen een fictieve beslissing. De ACTB wil geen advies geven en de Onderwijsstichting wil niet besluiten op bezwaar omdat inmiddels door de uitspraak van de rechtbank Amsterdam [10 maart 2005, PRODUKTIE a5] is komen vast te staan dat een school als het Barlaeus Gymnasium een diploma-eis mag stellen en niet hoeft toe te laten ook al heeft de school geen voorzieningen getroffen die het verplicht is te treffen op grond van de LGF. Een uitspraak vragen van de bestuursrechter zou zeker leiden tot afwijzen van ons verzoek om toelating gezien de tekst in artikel 4 van het Inrichtingsbesluit en de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van het IVKO (zie: 14.51)
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 40 / 478
17.5 Onderwijs Stichting Zelfstandinge Gymnasia, bevoegd gezag van het Vossius gymnasium 3 mrt 2005 Primair besluit Het Vossius gymnasium valt onder hetzelfde bevoegd gezag als het Barlaeus gymnasium (zie 14.54) en laat ons weten niet aan aanmeldingen te doen. Verdere rechtsmiddelen Ouders hebben bezwaar gemaakt tegen een fictieve beslissing. De ACTB wil geen advies geven en de Onderwijsstichting wil niet besluiten op bezwaar. Verdere rechtsmiddelen afgesneden op grond van dezelfde overwegingen als die onder Barleaus Gymnasium (zie 17.4) Een uitspraak vragen van de bestuursrechter zou zeker leiden tot afwijzen van ons verzoek om toelating gezien de tekst in artikel 4 van het Inrichtingsbesluit en de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van het IVKO (zie: 14.51)
17.6 Spinoza Lyceum Primair besluit Er is geen primair besluit genomen. De school stond ons vriendelijk en welwillend te woord maar het was een school die op grond van artikel 4 IWVO een geschiktheidsonderzoek moest uitvoeren. Ook al omdat de rector waarmee wij spraken binnen zeer korte tijd met pensioen zou gaan hebben wij afgezien van de verdere formele procedure. Verdere rechtsmiddelen Een uitspraak vragen van de bestuursrechter zou zeker leiden tot afwijzen van ons verzoek om toelating gezien de tekst in artikel 4 van het Inrichtingsbesluit en de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van het IVKO (zie: 17.1, 17.3 en 17.4)
17.6 DB van het Stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam, bevoegd gezag van het Bredero College
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 41 / 478
6 jun 2005 Primair besluit In een brief stelt de directeur van het Bredero College dat toelaten tot de school niet zinvol is. 8 jul 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE d1] Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over de OSB (zie 17.8), SG Reigersbos (zie 17.9) en het Calandlyceum (zie 17.10). De adviezen stelden onder identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diplomaperspectief. De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in schoolgids en schoolplan. 6 sep 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE d2] Het primaire besluit wordt gehandhaafd Verdere rechtsmiddelen Het besluit op bezwaar voldeed niet aan de eisen van zorgvuldigheid want bestond slechts uit drie regels. Indien dit besluit zou zijn voorgelegd aan de bestuursrechter zou het zeker zijn vernietigd, zoals dat ook gebeurd is met het besluit op bezwaar van de OSB (zie 14.58) en het Calandlyceum (zie 14.60). Maar ook dan was te voorzien dat een traject zou volgen als met de OSB, het Calandlyceum en SG Reigersbos. Arbitrair hebben ouders er voor gekozen om met drie scholen te gaan procederen en hebben besloten daarvoor niet het Bredero College te kiezen.
17.8 Bestuurscommissie OSB, bevoegd gezag van Open Scholengemeenschap Bijlmer 29 apr 2005 Primair besluit De school wees toelating van Sterre af. De school is wezen kijken op Sterre’s basisschool en zou een maand na het nemen van het primaire besluit nog een psychologisch rapport aan het besluit ten grondslag willen leggen dat zonder toestemming van ouders was opgemaakt door een door de OSB ingehuurde psycholoog. Het psychologisch rapport werd ingebracht toen de ACTB onderzoek deed voor het opstellen van haar advies. De afwijzing was gebaseerd op de toelatingsvoorwaarden uit de Kernprocedure en de veronderstelling dat Sterre geen aansluiting zou vinden bij de school.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 42 / 478
8 jul 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE e1] Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over het Bredero College (zie: 17.7), SG Reigersbos (zie 17.9) en het Calandlyceum (zie 17.10). De adviezen stelden onder identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diploma-perspectief. De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in schoolgids en schoolplan en zich ten onrechte beriep op de toelatingsbepalingen in de Kernprocedure. 1 sep 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE e2] Het primaire besluit werd gehandhaafd in een drieregelige brief. 15 nov 2005 Voorzieningenrechter [PRODUKTIE e3] reg-nrs. AWB 05/4348 BESLU en AWB 0514588 BESLU De voorzieningenrechter achtte het besluit van 1 sep 2005 ongegrond en onbevoegd genomen. Alleen al vanwge het nalaten ouders te horen kon het besluit niet in stand blijven. De voorzieningenrechter droeg het bevoegd gezag op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. 20 dec 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE e4] Het tweede besluit op bezwaar handhaaft het primair besluit om Sterre niet toe te laten. 7 jul 2006 Rechtbank Amsterdam, Bestuursrecht, meervoudige kamer [PRODUKTIE e5] regnr. AWB 06/124 BESLUI De rechtbank, in een gevoegde behandeling met de besluiten van SG Reigersbos en het Calandlyceum laat het besluit van 20 dec 2005 in stand en verklaart het beroep van ouders ongegrond. De motivatie in de uitspraak is voor alledrie de scholen identiek. Verdere rechtsmiddelen Hoger beroep stond nog open bij de Raad van State. Gezien de identieke uitspraken van de Rechtbank Amsterdam besloten ouders alleen tegen de uitspraak over de weigering van het Calandlyceum (zie: 14.60) hoger beroep aan te tekenen
17.9 Openbare Stichting Schoolgemeenschap Reigersbos, bevoegd gezag van SG Reigersbos 21 mei 2005 Primair besluit
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 43 / 478
Besluit werd ontvangen op 9 juni 2005. SG Reigersbos besloot Sterre niet te zullen toelaten. 8 jul 2005 Advies ACTB Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over het Bredero College (zie: 17.7), de OSB (zie 17.8) en het Calandlyceum (zie 17.10). De adviezen stelden onder identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diplomaperspectief. De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in schoolgids en schoolplan en zich ten onrechte beriep op de toelatingsbepalingen in de Kernprocedure. 23 dec 2005 Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam Reg.nr. AWB 05/5398 BESLU Verzoek van ouders was gericht op het afgeven van een besluit op bezwaar door SG Reigersbos. Pas nadat het verzoek bij de rechtbank was ingediend wilde SG Reigersbos een toezegging doen binnen zes weken na het verzoek te besluiten op bezwaar. De voorzieningenrechter nam genoegen met die toezegging. 10 jan 2006 Besluit op bezwaar SG Reigersbos handhaaft het primaire besluit en weigert toelating van Sterre. 7 jul 2006 Rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, Bestuursrecht reg.nr. AWB 06/180 BESLUI De rechtbank, in een gevoegde behandeling met de besluiten van de OSB en het Calandlyceum laat het besluit van 20 dec 2005 in stand en verklaart het beroep van ouders ongegrond. De motivatie in de uitspraak is voor alledrie de scholen identiek. Verdere rechtsmiddelen Hoger beroep stond nog open bij de Raad van State. Gezien de identieke uitspraken van de Rechtbank Amsterdam besloten ouders alleen tegen de uitspraak over de weigering van het Calandlyceum (zie 14.61) hoger beroep aan te tekenen.
17.10DB van stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam, bevoegd gezag van het Calandlyceum 26 apr 2005 Primair besluit Het Calandlyceum wijst Sterre af op grond van toelatingscriteria identiek aan die van de Kernprocedure. Daarbij beschouwde het Calandlyceum haar school als een school waarvoor niet de uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 5 IWVO gold.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 44 / 478
8 jul 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE f1] Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over het Bredero College (zie: 17.7), de OSB (zie 17.8) en SG Reigersbos (zie 17.9). De adviezen stelden onder identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diplomaperspectief. Ten aanzien van de ontkenning van het Calandlyceum over dat zij een school was met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor vbo stelde de ACTB vast dat het Calandlyceum wel degelijk viel onder de uitzonderingsbepaling van artikel 4 IWVO. De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in schoolgids. 8 sep 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE f2] De rector van het Calandlyceum besluit het primaire besluit te handhaven 11 nov 2005 Voorzieningenrechter [PRODUKTIE f3] AWB 05/4578 BESLU en AWB 05/4589 BESLU Vernietigt het besluit op bezwaar van 8 sept 2005 20 dec 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE f4] Handhaaft het primaire besluit met in achtneming van advies van de ACTB en de uitspraak van de voorzieningenrechter 7 jul 2006 Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE f5] reg.nr. AWB O6/177 BESLUI De rechtbank, in een gevoegde behandeling met de besluiten van SG Reigersbos en de OSB laat het besluit van 20 dec 2005 in stand en verklaart het beroep van ouders ongegrond. De motivatie in de uitspraak is voor alledrie de scholen identiek. 2007-05-16 Raad van State [PRODUKTIE f6] Laat bestreden uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (7 juli 2006) in stand. Verdere rechtsmiddelen In Nederland staan geen verdere rechtsmiddelen staan open tegen de uitspraak van de Raad van State 2007-07-05 Staatssecretaris van OCW [PRODUKTIE f7] De staatssecretaris is bekend met de geschiedenis van Sterre en de uitspraak van de Raadvan State maar zegt niets te kunnen doen. In 2011 komt er nieuwe wetgeving, aldus de staatssecretaris, maar ook dan is het niet zeker of Sterre naar regulier onderwijs zou kunnen.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 45 / 478
17.11 1997-02-14, Toelatingscommissie Tyltylschool [PRODUKTIE g1] Afwijzing toelating Sterre tot de Tyltylschool 1997-04-24, Toelatingscommissie Tyltylschool [PRODUKTIE g2] Toelating Sterre tot ‘KDV-groepje’ 2003-06-05, REC Noord Holland Cluster 3 (Tyltylschool) [PRODUKTIE g4] Verslag van overleg naar aanleiding van zoekactie namens vericht namens het REC. Het REC heeft geen school gevonden en vindt verder zoeken zinloos. Het REC gelooft ook niet dat er ooit een school gevonden kan worden. Het REC acht zich verantwoordelijk voor een inspanningsverplichting, niet voor een resultaatverplichting. Het REC heeft ook bepaalde opvattingen over eventuele ambulante begeleiding: die bestaat volgens het REC uitsluitend uit het ‘rechtzetten van stoeltjes’ en heeft geen bemoeienis met het onderwijs op de reguliere school zelf. Na de pilot rond (kinderen als) Sterre op de Tyltylschool [PRODUKTIE ] hebben zich geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op de Tyltylschool. De conclusie van de evaluatie van de pilot zou dus nog steeds moeten gelden: de voorwaarden voor het geven van onderwijs aan (kinderen als) Sterre ontbreken op de Tyltylschool. In een commentaar op het verslag stelt de directeur van de Tyltylschool zonder toelichting dat de Tyltylschool wel onderwijs aan Sterre kan geven.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 46 / 478
Er is geen beroepsmogelijkheid meer na de uitspraak van de Raad van State. In vraag 14 en 17 is aangegeven dat en waarom in enkele gevallen niet gebruik gemaakt is van een beroepsmogelijkheid. In de voorkomende gevallen was beroep tegen een uitspraak of beslissing niet meer relevant omdat een eventueel beroep op dat moment achterhaald was door de loop der gebeurtenissen of kansloos door inmiddels gedane uitspraken van de Rechtbank. Tegen het niet nemen van besluiten (Gemeente Amsterdam, Barlaeus Gymnasium, Vossius Gymnasium) stond weliswaar beroep open maar die beroepsmogelijkheid was gezien de eerdere uitspraken van de Rechtbank Amsterdam kansloos geworden (diplomaeis). De beroepsmogelijkheid tegen het niet nemen van een besluit door parktijkschool De Poort was kansloos door de redactie van de ministeriële regeling [PRODUKTIE x1]
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 47 / 478
1. Voor recht verklaren dat het onderwijssysteem in Nederland niet voor iedere leerling het recht op onderwijs garandeert waarbij de filosofische overtuiging van ouders wordt gerespecteerd. 2. Vergoeding van de directe kosten gemaakt door naar Londen uit te wijken om Sterre op een school te kunnen inschrijven. Dit voor de leerplichtige / kwalificatieplichtige tijd dat Sterre in Nederland niet naar school kon: vanaf haar 14e jaar t/m haar 18e jaar: dus vier jaar 1 . De kwantificeerbare kosten zijn die voor het huren van een tweede huis en de daarmee komende kosten en lokale belastingen. Huur woning Council tax nutsvoorzieningen etc Extra reiskosten totaal/jaar Voor vier jaar Juridische kosten Totaal
GBP 12.000 / jaar [PRODUKTIE Y1] GBP 1.000 / jaar [PRODUKTIE Y2] GBP 500 / jaar GBP 500 / jaar [PRODUKTIE Y3] _______________ GBP 14.000 / jaar = EUR 21.000 / jaar EUR 84.000 EUR 11.000 ___________ EUR 95.000 ==========
[PRODUKTIE Y4]
In de vaststelling van de directe kosten die gemaakt werden voor Sterre is uitgegaan van de wijzigingen die op 1 augustus 2007 zijn ingevoerd in de leerplichtwet 1969. In een nieuw artikel 4a van deze wet wordt de kwalificatieplicht geïntroduceerd. Het artikel kent een uitzonderingsbepaling in het tweede lid waarin gesteld wordt dat de kwalificatieplicht niet geldt voor … jongeren die een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs hebben bezocht als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder j en n, van de Wet op de expertisecentra. Deze uitzonderingsbepaling op grond van handicap doet impliciet afbreuk aan het leerrecht van Sterre nu zij in een ver verleden een speciale school heeft bezocht en is daarmee in strijd zijn met artikel 14 van de conventie. In de berekening van de directe kosten is dan ook uitgegaan van vier jaar in plaats van twee jaar. 1
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 48 / 478
Neen.
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 49 / 478
8
21. Produkties Uitspraken van gerechtelijke instanties en bestuursorganen a1. a2 a3. a4. a5.
IVKO, besluit op bezwaar (3 sep 2004) ……………………………… ACTB, advies tbv het IVKO (21 okt 2004) …………………………. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (26 okt 2004) ………. IVKO, besluit op bezwaar (15 dec 2004) ……………………………. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (10 mrt 2005) ……….
b1. b2. b3.
gemeente Amsterdam, primair (fictief) besluit (4 okt 2004) …………. 111 Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (23 feb 2005) ……….. 115 gemeente Amsterdam, besluit op bezwaar (2 nov 2005) ……………… 123
c1. c2. c3.
Esprit Scholengemeenschap, primair besluit (27 jun 2005) ………….. 129 ACTB, advies tbv De Poort (10 nov 2005) …………………………... 133 LKC, advies over besluitvorming door Esprit Scholengemeenschap (5 apr 2006) …………………………………………………………… 147
d1. d2.
ACTB, advies tbv Bredero College (8 jul 2005) ……………………… 157 Bredero College, besluit op bezwaar besluit (6 sep 2005) ……………. 169
e1. e2. e3. e4 e5.
ACTB, advies tbv OSB (8 jul 2005) ………………………………….. OSB, besluit op bezwaar (1 sep 2005) ………………………………… Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (15 nov 2005) ………… OSB, besluit op bezwaar (20 dec 2005) ………………………………. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (7 jul 2006) …………...
f1.
ACTB, advies tbv Calandlyceum (8 jul 2005) ......................................... 211
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
59 63 73 85 101
173 185 189 197 205
blz 50 / 478
9
f2 f3. f4. f5. f6. f7
Calandlyceum, besluit op bezwaar (8 sep 2005) …………………… Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (15 nov 2005) ……….. Calandlyceum, besluit op bezwaar (20 dec 2005) ……………………. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (7 jul 2006) ………….. Raad van State (16 mei 2007) ………………………………………… Brief Staatssecretaris OCW (5 juli 2007) ……………………………
223 227 235 249 255 287
g1 g2 g3. g4
Toelatingscommissie Tyltylschool (14 feb 1997)………………………. Toelatingscommissie Tyltylschool (24 apr 1997)………………………. conclusie OB3-verslag (21 mrt 2000) ………………………………… verslag overleg Tyltylschool (5 juni 2003) ……………………………..
291 303 307 315
Diverse regelingen en berichten x1. x2 x3 x4 x5 x6 x7 x8 x9
Ministeriële regeling (15 feb 2004) …………………………………… 321 Doel Kernprocedure ……………………………………………………. 327 Kernprocedure 2003/2004 …………………………………………….. 331 Kernprocedure 2006/2007 …………………………………………….. 377 Persbericht over onderwijs aan ondergrensleerlingen (29 mei 2007)….. 405 Kamervragen over het weigeren van een aanleunklas met zml-leerlingen .409 Groei Onderwijs, Jeugd met Beperkingen, SCP 2006 …..……………… 413 2002, Staatsblad 650 ……………………………………………………. 417 uit Jaarverslag Inspectie 2005/2006, kwaliteit speciaal onderwijs ……... 431
Just Satisfaction Claim y1 y2 y3 y4
huurcontract ............................................................................................... council tax ................................................................................................. travel .......................................................................................................... lawyer ........................................................................................................
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
435 449 455 461
blz 51 / 478
Londen, 10 september 2007
Ferdi Ploeger
Yvonne C. J. Brouwers
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 52 / 478
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 53 / 478
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden
blz 54 / 478