Rekenen binnen de logopedie Interview: Anne Baker Logopedie en hoogbegaafdheid
juli 2013
7-8
Sinds wanneer werk je als logopedist? Ik ben in 1991 afgestudeerd aan de Hogeschool Windesheim in Zwolle, een jaar in het Sophia Ziekenhuis in Zwolle vervangen, daarna gewerkt in twee verpleeghuizen in Schiedam en Vlaardingen en ook in Humanitas te Rotterdam. Nu sinds 2000 in het Vlietland Ziekenhuis in Schiedam. Waarom ben je logopedist geworden? Na mijn studie Gitaar aan het Conservatorium in Zwolle heb ik een aantal jaren gitaarles gegeven. Dat deed ik met plezier, maar ik miste het werken in een team en ik wilde ook graag iets wezenlijkers betekenen voor de cliënt/patiënt. Zo kwam ik via interesse in de stem bij de logopedie terecht. Wat vind je fijn aan je huidige werkplek?
Ik vind de afwisseling van stempatiënt via strokepatiënt naar een aerofagiepatiënt en vice versa erg boeiend en stimulerend. De korte lijnen met specialisten is in een klein ziekenhuis een groot voordeel. Je kunt even bellen of langslopen en andersom geldt dat ook. Als er bijvoorbeeld een patiënt met een niet-organische afonie bij de KNO arts binnenkomt, kan de arts ons even bellen en kunnen wij meteen met de behandeling beginnen.
Obbe de Roos FUNCTIE Logopedist WERKSETTING Vlietland Ziekenhuis Schiedam REGIO Zuid-Holland Zuid
Waar heb je je recent in verdiept? In een algemeen ziekenhuis moet je breed inzetbaar zijn, dus ik heb een recent een slikcursus MacNeilDysphagiaTherapy gedaan, de Palpacursus en recentelijk het afscheidssymposium van Jopie Kuiper bezocht. Daarnaast ben ik ook druk met de LaxVox en resonansbuis. Heb je een boodschap voor je collega-logopedisten? Probeer vooral
het plezier in het werken te behouden en je niet uit het veld te laten slaan door alle kwaliteits eisen en audits en dergelijke. Verder mogen we trots zijn op alles we doen en alle energie die we steken in kwaliteitskringen en werkgroep hier en werkgroep daar. Ik geloof niet dat er een beroepsgroep is die dat zo veel doet als de onze.
v/d redactie Zomerspurt
janneke de waal-bogers hoofdredacteur
Tijdens de korte maar krachtige hittegolf halverwege juni werd er volop aan deze uitgave van Logopedie gewerkt. Mijn redactioneel tik ik tijdens de koffiepauze van een congres, terwijl buiten de mussen van het dak vallen: het is vandaag een schokkende 35 graden! Nog een krappe anderhalve week en dan begint de zomervakantie in regio Zuid Nederland. Tot dan is het altijd nog even flink doorwerken om in de vakantie echt het werk neer te leggen en het vakantiegevoel te kunnen omhelzen. Wat gaat u doen tijdens de zomerperiode? Houdt u een zomerstop? Of maakt u zoals veel collega’s een zomerspurt? Een verwoede poging om achterstallig werk weg te werken? Met de ventilator aan eindelijk de administratie wegwerken, met het zweet op uw voorhoofd de kasten opruimen, met visioenen van een verfrissende duik in zee behandelverslagen typen? Ik adviseer u uw vakkennis op te frissen, de ongelezen uitgaven Logopedie uit het cellofaan te halen en met de benen omhoog (in de zon of schaduw) te genieten van ons vak. In deze uitgave twee onderwerpen die als een uitdaging kunnen worden gezien: de mogelijke betrokkenheid van de logopedist bij rekenproblematiek en de begeleiding van hoogbegaafde kinderen. De redactie wenst u een onbezorgde, ontspannen en zonnige zomer. In september vallen we weer door uw brievenbus!
02
LOGOPEDIE JAARGANG 85
juli 2013
Berichten
04
Rekenen binnen de logopedie
06
Testpannel
12
Interview: Anne Baker
18
Door de ogen van
22
Logopedie en hoogbegaafdheid
24
Boeken en Materialen
30
Proefschrift Lenie van den Engel-Hoek
32
Promotie
34
Xtra
35
Cursus & Congresinfo
38
Colofon
39
NUMMER 7-8, juli 2013
Inhoud
03
Handreiking dementie hulpmiddel voor kwaliteitskringen
Polls: wat vinden leden ervan? Op de homepage van www.nvlf.nl staat maandelijks een stelling over een actueel onderwerp. Polls zijn een snelle manier om erachter te komen hoe de leden over een onderwerp denken. De resultaten van de eerste drie stellingen staan hieronder.
De landelijke werkgroep Logopedie en Dementie heeft in samenwerking met de NVLF een praktische handreiking geschreven om binnen een kwaliteitskring het onderwerp dementie te bespreken.
De NVLF moet vaker bij de leden langskomen in de regio. Eens: 81 procent Oneens: 19 procent Aantal keren gestemd: 148
Het doel van de handreiking voor kwaliteitskringen Communicatie bij dementie is om een hulpmiddel te hebben waarmee kwaliteitskringen onderwerpen met betrekking tot dementie kunnen uitzoeken, voorbereiden en over nadenken. Tijdens de kringbijeenkomsten kan er gediscussieerd worden over ieders rol en bedenken de deelnemers welke verbeterpunten er zijn. De handreiking bestaat uit verschillende modules en diverse bijlagen waarmee de kwaliteitskring direct aan de slag kan.
Met sommige zorgverzekeraars sluit ik geen contract. Eens: 61 procent Oneens: 39 procent Aantal keren gestemd: 157
Zowel de werkgroep als de NVLF zijn benieuwd naar de ervaring van gebruikers. Naar aanleiding daarvan kunnen er in de toekomst wijzigingen worden aangebracht. De NVLF roept daarom gebruikers van de handreiking op om op- en aanmerkingen over het gebruik of de inhoud van de handreiking door te geven aan de NVLF. De handreiking Communicatie bij dementie is te vinden op de website van de NVLF: www.ikbenlogopedist.nl/documentatiecentrum/langdurige_ zorg_chronische_patienten
04 4
In 2014 ga ik de kwaliteitstoets logopedie (audit) aanvragen voor mijn praktijk of afdeling logopedie in een instelling. Eens: 24 procent Oneens: 76 procent Aantal keren gestemd: 295
Informatie workshop Doelgericht en SMART Op dit moment is niet mogelijk om u in te schrijven voor een workshop Doelgericht en SMART van de NVLF omdat alle workshops vol zijn. Na de zomervakantie zullen er nieuwe workshops aangeboden worden op verschillende locaties. Op dit moment zijn nog geen data en locaties bekend. Deze worden bekend gemaakt via de website en de Nieuwsbrief van de NVLF.
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Kwaliteitsinstrument van de maand: SMART-doelen stellen Doel van de methode Het uitvoeren van een behandelpan gaat efficiënter als voor zowel patiënt als logopedist duidelijk beschreven staat waaraan gewerkt wordt tijdens de behandeling. Evaluatie van doelen verloopt achteraf dan ook makkelijker. Een veel gebruikte manier om doelen op te stellen is het formuleren van doelen volgens de SMART methode.
Gebruik van de methode SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden. SMART-doelen formuleren kost discipline om er aan te beginnen en om het consequent vol te houden. Besteed bijvoorbeeld eerst aandacht aan één of twee onderdelen van het SMART principe. Als u er een poos aan gewend bent, kunt u er één onderdeel aan toevoegen.
Asjemenou! Peter (5 jaar) en ik zijn samen aan het toveren. Ik zeg de toverspreuk voor: “hokus spokus pilatus pas, ik wou....” Dan is Peter aan de beurt; “hokus spokus piratenjas, ik wou...” Annette Olree Heeft u ook een asjemenou? Schrijf deze dan in maximaal 100 woorden op en stuur hem naar
[email protected] Denkt u
Meer informatie
wel aan het fingeren van de namen van
Stagiaires logopedie leren werken met SMART-doelen. Het kan interessant zijn om samen eens kritisch te kijken naar behandeldoelen die door de stagiaire zijn opgesteld.
uw cliënten.
Meer informatie over doelen stellen, voorbeelddoelen of wilt u andere kwaliteitsinstrumenten bekijken, kijk dan eens in de Toolkit Kwaliteitskringen. Deze is te vinden op www.ikbenlogopedist.nl onder Kwaliteit>Kwaliteitskringen Het opstellen van SMART-doelen kan specifiek getraind worden in de workshop Doelgericht en SMART, die de NVLF samen met het Nederlands Paramedisch instituut organiseert. Heeft u interesse in deze workshop, kijk dan regelmatig op www.nvlf.nl voor nieuwe data.
Wat als je praktijk afbrandt? Dan heb je niets meer. Alles is weg. Van behandeltafel tot beloningsstickers. Dit overkwam collega Gabriëlle de Moor en haar medewerkster Petra van de Weerd van Logopediepraktijk Zomerdijk in IJsselstein toen het pand waarin ze gehuisvest waren met de grond gelijk werd gemaakt op zaterdag 22 juni 2013. In deze digitale wereld is nog één en ander te redden, maar alle materialen die in de loop van 22 jaar succesvolle praktijkvoering werden opgebouwd, zijn verdwenen. Gelukkig staan logopedisten bekend als uitermate creatief, hulpvaardig en royaal! En, hebben we allemaal wel iets liggen in de praktijk wat we niet meer gebruiken. Heb je nog een triptrap over, vond je nog een ongebruikte lipspanningsmeter, heb je net je testbatterijen hernieuwd, liggen de handpoppen onder het stof, staan er 6 memory-spelletjes in je kast of heb je laatst teveel paperclips besteld? Geef het dan even aan via www.flexlists.nl. Inloggen kan onder de naam PraktijkZomerdijk en als paswoord gebruik je FLEXLISTS. Gabrielle kan dan met jullie contact opnemen om het materiaal te verkrijgen wat ze nog mist. Een ander helpen doen we de hele dag. Een collega in nood helpen, dat voelt extra goed aan!
NUMMER 7-8, juli 2013
05 5
Rekenen binnen de logopedie De inzet van de logopedist bij de leerstoornis dyscalculie auteurs
danique joosten studeerde Logopedie
moniek puts Logopedist
Geletterdheid en gecijferdheid zijn van groot belang in de maatschappij. Bij jongeren met leerstoornissen verloopt het verwerven hiervan moeizaam. De prevalentiecijfers van dyslexie en dyscalculie liggen rond de 5% (Barbaresi et al., 2005; Blomert, 2006; Desoete et al., 2010; Geary, 2004). Toch is er veel minder bekend over dyscalculie dan over dyslexie (Grégoire & Desoete, 2009). Kinderen met dyscalculie blijven ondanks gedegen instructies hardnekkig uitvallen op het gebied van rekenen. Het is noodzakelijk dat er instrumenten ontwikkeld worden om vast te stellen op welke rekenaspecten deze kinderen uitvallen. In dit artikel willen we een korte uitleg geven over dyscalculie, de cognitieve deelvaardigheden die nodig zijn om vlot en accuraat te kunnen rekenen en over het uitgevoerde onderzoek binnen een afstudeerproject aan de Hogeschool Zuyd te Heerlen. In Nederland behoort dyscalculie volgens het beroepsprofiel logopedie van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) en de wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) niet tot het vakgebied van de logopedist (NVLF, 2003). In dit artikel worden voorbeelden gegeven om aan te tonen dat enige basiskennis over dit onderwerp voor een logopedist geen overbodige luxe is. Deze basiskennis is alleen al belangrijk vanwege het feit dat de comorbiditeit van dyslexie met dyscalculie aanzienlijk is (Light & Defries, 1995; Suk-Han Ho et al., 2005). Veel kinderen met dyscalculie hebben problemen op het vlak van lezen en spelling. Daarnaast rekenen veel kinderen met dyslexie niet zo vlot. Tijdens het telen rekenproces maken kinderen gebruik van actieve en/of passieve taal, waarmee we hoeveelheden en relaties precies benoemen en er met anderen over communiceren (Cuyvers, 2008; Desoete & Braams, 2008; Ruijssenaars et al., 2004). Het gebruik van taal bij tel- en rekenprocedures maakt deel uit van het dagelijks leven. Denk bijvoorbeeld aan het afrekenen van de boodschappen of het aflezen van de klok.
annemie desoete hoofddocent universiteit Gent, lector Arteveldehogeschool
katrien horions docent opleiding logopedie
06
Dyscalculie
De Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken-WiskundeOnderwijs (NVORWO) heeft in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ministerie van OCW) een landelijk protocol opgesteld waarin de handelingswijze wordt beschreven die kan worden gevolgd indien er sprake kan zijn van ernstige rekenwiskundeproblemen of dyscalculie
(Groenestijn et al., 2011). Een in België gehanteerde definitie van dyscalculie is de volgende: ‘’Dyscalculie is een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het leren en vlot/accuraat oproepen/ toepassen van reken-/wiskundekennis (feiten/afspraken).’’ (Desoete et al., 2010, p.4).
LOGOPEDIE JAARGANG 85
in het kort In andere landen dan Nederland onderzoeken en behandelen onder meer logopedisten kinderen en jongeren met dyscalculie. Dit kunnen we in ons land ook zeker ter overweging meenemen. Binnen deze studie werd daarom meegewerkt aan de ontwikkeling en het aanpassen van de CDR-NL als instrument om het criterium van de achterstand op het vlak van rekenen te operationaliseren. Met dit instrument kan de logopedist het profiel van sterke en zwakke punten op het vlak van rekenen samenstellen en een hierop afgestemde behandeling opstellen.
In de internationale wetenschap is er nog geen consensus over de oorzaken en over de subtypes van dyscalculie (Desoete et al., 2010; Desoete & Braams, 2008; Van Lieshout, 2006; Van Loosbroek, 2006). Vanwege deze reden spreekt men van een beschrijvende diagnose en niet van een verklarende diagnose. Er is sprake van dys calculie als voldaan is aan drie criteria. Ten eerste is er het criterium van achterstand. Dit betekent dat deze kinderen horen bij de 10% zwakste rekenaars. Het tweede criterium gaat over de didactische resistentie, ook wel het Resistence To Instruction (RTI-principe) genoemd. Dit houdt in dat de kinderen een achterstand hebben op rekenkundig vlak, ook wel een klinische score genoemd, en dat 3 tot 6 maanden gedegen taakspecifieke instructie niet heeft geleid tot een vermindering van de achterstand. Tot slot is er het milde exclusiecriterium. Hiermee wordt bedoeld dat er geen andere factoren of stoornissen genoemd kunnen worden die volledig verantwoordelijk zijn voor de achterstand. Binnen dit criterium vallen dus kinderen met bijvoorbeeld een lager IQ (TIQ <70), kinderen die geen goed onderwijs hebben genoten of kinderen met concentratieproblemen veroorzaakt door bijvoorbeeld ADHD of ADD. Comorbide problemen (zoals ADHD) kunnen aanwezig zijn. Leerlingen met bijvoorbeeld dyscalculie èn ADHD scoren beduidend minder goed op het vlak van rekenen dan leerlingen met alleen ADHD. (Couchez et al., 2007; De Bondt & De Braeckeleer, 2011; Desoete et al., 2010; Saez et al., 2011). Zoals eerder genoemd is er geen consensus met betrekking tot de subtypes van dyscalculie (Robinson et al., 2002; Shalev et al., 2000,2001; Stock et al., 2007; Temple, 1999). Er is echter enige wetenschappelijke evidentie voor het bestaan van tweesubtypes. Bij semantische geheugendyscalculie zijn er problemen op het vlak van het tempo-
NUMMER 7-8, juli 2013
rekenen zoals splitsingen en tafels. Daarnaast zijn de kinderen minder accuraat of trager in hoofdrekenen. Ze hebben problemen met arbitraire informatie zoals kleiner dan, groter dan. Indien de antwoorden snel uit het geheugen moeten worden gehaald, worden er veel fouten gemaakt. Verder zien we dat de tijd die nodig is om een correct antwoord te geven zeer wisselend is. Bij hen levert 20 à 30% meer tijd betere resultaten op. Bij procedurele dyscalculie blijven kinderen een rekenalgoritme gebruiken dat normaal is voor jongere leerlingen. Er is een achterstand merkbaar in het begrip van de rekenprocedures en ze hebben moeite met de volgorde van de stappen die bij complexe berekeningen moeten worden uitgevoerd. Bij hen levert het gebruik van een opzoekboekje betere resultaten op. Een cluster van deze twee subtypes werd al eerder in een clusteranalyse teruggevonden (Pieters, 2012). Een derde subtype omvat het subtype waarbij er sprake is van visuo spatiële problemen, soms Visuospatial Learning Disability (VSLD) genoemd. De meningen rond dit subtype zijn verdeeld. Bij deze problemen hebben kinderen moeite met het goed weergeven en interpreteren van visueel-ruimtelijke numerieke informatie zoals het aflezen van de klok (Burny et al., 2012) en het recht onder elkaar zetten van getallen in kolommen. Ook het roteren van getallen en het fout interpreteren van de ruimtelijke weergave van numerieke informatie zijn opvallend. Daarnaast vertonen de kinderen uiteenlopende moeilijkheden met meetkunde en contextrijke opgaven. In de praktijk merkt men dat hulp bij het voorstellingsvermogen en talige hulpmiddelen leiden tot betere resultaten. Een belangrijke kanttekening bevat het gegeven dat in de praktijk de subtypes vaak samen voorkomen en niet op zichzelf staan (Desoete, Van Hees, Tops & Brysbaert, 2012). Dyscalculie komt zelden alleen voor (Braams,
2000; Light & Defries, 1995; Suk-Han Ho et al., 2005). In de internationale wetenschappelijke literatuur wordt de comorbiditeit met een taalontwikkelingsstoornis hoog genoemd. Echter, specifieke percentages ontbreken. Hieronder staan enkele voorbeelden van comorbiditeit van dyscalculie. De percentages uit de literatuur zijn echter niet eenduidig en verschillen naar gelang het land van afkomst en het daar gebruikte cut off criterium. • Dyslexie: 17% tot 43% (Desoete & Braams, 2008; Stock et al., 2006). • ADHD: 20% tot 60% (Scheiris & Desoete, 2008; Stock et al., 2006). • Developmental Coordination Disorder (DCD): 25% (Pieters, 2012; Pieters et al., 2012; Pieters, Desoete et al., 2012). • Sociale problemen en gedragsproblemen ten gevolge van het leerprobleem: 40% tot 43% (Desoete & Braams, 2008; Stock et al., 2006). Volgens het Protocol Ernstige RekenWiskunde-problemen en Dyscalculie is het de bedoeling dat er bij het vermoeden van rekenwiskundeproblemen of dyscalculie door de intern rekenexpert onderzoek wordt verricht naar de problematiek. De intern expert stelt op basis van de resultaten samen met de leerkracht een individueel handelingsplan op. Indien de ontwikkeling van de leerling dreigt vast te lopen of stagneert en de school niet kan voldoen aan de behoeften van de leerling, wordt er beroep gedaan op extern onderzoek door een opgeleide en geregistreerde onderzoeker die zelf rekenexpert is of er nauw mee samenwerkt. Na het onderzoek wordt er een handelingsplan opgesteld (Groenestijn, Borghouts & Janssen, 2011). Bij de begeleiding van dyscalculie staan de basisproblemen van de individuele leerling centraal. Binnen de begeleiding wordt er gebruik gemaakt van de STICORDI-maatregelen (De Bondt & De Braeckeleer, 2011; De Ruyck & Desoete, 2010; Sprankel, 2008). STICORDI staat voor stimuleren (ondersteuning bieden op de affectieve component), remediëren (het bereiken van een hoger niveau door specifieke training), compenseren (het aanreiken van hulpmiddelen en ondersteuning) en dispenseren (het krijgen van vrijstelling voor bepaalde activiteiten). Het doel van de-
07
ze aanpak is kinderen met dyscalculie te stimuleren zodat de motivatie niet afneemt (De Ruyck & Desoete, 2010). Logopedisten die werken met leerlingen met dyslexie, zijn vertrouwd met dit begrip. Leerlingen met zowel dyslexie als dyscalculie worden vaak door meerdere therapeuten behandeld. Kennis van elkaars werkterrein en een goede multidisciplinaire samenwerking draagt bij aan een vermindering van de therapiedruk bij de cliënten en een betere afstemming van de therapie. Voor meer informatie over de behandeling wordt onder andere verwezen naar De Ruyck et al. (2011).
Cognitieve deelvaardigheden rekenen Om vlot en accuraat te kunnen rekenen zijn er minstens negen cognitieve deelvaardigheden nodig. In onderstaande tabel worden de negen cognitieve deelvaardigheden uitgelegd die worden getoetst met de CDR (Desoete & Roeyers, 2006). De lezer zal merken dat een aantal van deze deelvaardigheden een beroep doet op vaardigheden die de logopedist onderzoekt of behandelt. De Lexie of L-taken doen een beroep op de lees- en schrijfvaardigheden van leerlingen. Het taalbegrip en het begrijpend lezen spelen een belangrijke rol bij de deelvaardigheden T (taal), V (voorstelling), C (context) en R (relevantie). De leerlingen moeten het talig geformuleerde rekenprobleem lezen en begrijpen om de opdracht correct te kunnen uitvoeren. Bij de deelvaar-
digheden T (taal), V (voorstelling), C (context), R (relevantie) en N (number sense, schattend rekenen) is een adequate receptieve woordenschat van groot belang. Daarnaast wordt er bij de deelvaardigheden R (relevantie) en N (number sense, schattend rekenen) verwacht dat de leerling irrelevante informatie filtert en een inschatting maakt van het antwoord. Dit doet een beroep op de vaardigheid om hoofd- en bijzaken van elkaar te kunnen onderscheiden. De logopedist kan betrokken worden bij het differentiaal diagnostisch proces bij het vermoeden van rekenproblemen/dyscalculie. Indien er een vermoeden bestaat van het aanwezig zijn van de stoornis dyscalculie, kan de logopedist onderzoek verrichten op het vlak van taalproblemen en op alle aspecten die hiermee samenhangen. Echter, op dit moment kan er op basis van de deelvaardigheden nog geen subtype van dyscalculie worden vastgesteld. Dit vanwege het feit dat er nog onvoldoende gefundeerd onderzoek heeft plaatsgevonden (Desoete & Roeyers, 2005; Zhao et al., 2011).
De Vlaamse test CDR De Vlaamse test Cognitieve Deelvaardigheden Rekenen (CDR) is ontwikkeld door prof. A. Desoete & H. Roeyers in 2006 en is gebaseerd op onderstaande cognitieve deelvaardigheden. Dit instrument kan worden afgenomen bij leerlingen met rekenproblemen of bij leerlingen waarbij een rekenprobleem wordt vermoed. De test is ontwikkeld voor leerlingen van klas 1 tot en met klas 6
van het Vlaamse basisonderwijs. Dit komt overeen met groep 3 tot en met groep 8 van het Nederlandse reguliere basisonderwijs. De test bestaat uit 3 delen, namelijk graad 1 omvat klas 1 en 2, graad 2 omvat klas 3 en 4 en graad 3 omvat klas 5 en 6. Daarnaast is er ook een versie voor oudere leerlingen (CDR 5de graad). Deze versie is ook genormeerd voor volwassenen. De CDR biedt een uitgebreide taak- en foutenanalyse en een zwakte- sterkteanalyse. Mede hierdoor kan de CDR gebruikt worden om de achterstand op het vlak van de rekenprocedures (P-taken) bij procedurele dyscalculie vast te stellen. Ook de andere rekenvaardigheden worden in kaart gebracht. Heel veel kinderen met dyscalculie vallen uit op de V-taken. Als er een klinische score is (score ≤ percentiel 10) en als voldaan is aan het RTI-criterium en aan het milde exclusiecriterium, kan de CDR gebruikt worden om de diagnose dyscalculie te stellen. Vervolgens kan er een passende behandeling en begeleiding opgestart worden, door de sterke en zwakke kanten in kaart te brengen. De CDR-test bestaat uit negen deeltaken, die elk een cognitieve vaardigheid omvat. Iedere deeltaak bestaat uit 10 items. Naast deze negen cognitieve deelvaardigheden is er een metacognitieve vaardigheid opgenomen in de test. Bij dit onderdeel moet de leerling aangeven hoeveel vragen hij/zij zelf denkt correct te hebben beantwoord. Op deze wijze kan er bijvoorbeeld worden onderzocht in welke mate de leerling in staat is om eigen prestaties correct te beoordelen of het eigen gedrag te plannen. Uit onderzoek blijkt dat de helft van de kinderen met dyscalculie ook
Deeltaak
Omschrijving
Lexietaken (L-taken)
Lezen en schrijven van getallen. Schrijf de getallen in woorden.
Symbooltaken (S-taken)
Kennis van de rekensymbolen < of > of =.
Kennistaken (K-taken)
Inzicht in getalstructuur en getallenlijn.
Procedurele taken (P-taken)
Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Taaltaken (T-taken)
Algemene conceptuele en taalgerelateerde domeinspecifieke kennis waarbij het taalbegrip van groot belang is. Bijvoorbeeld: 8 minder dan 11 is …
Voorstellingstaken (V-taken)
Voorstellingsvermogen. Bijvoorbeeld: 11 is 9 minder dan…
Contexttaken (C-taken)
Indirecte opdrachten op tekstniveau.
Relevantietaken (R-taken)
Indirecte opdrachten met irrelevantie informatie.
Number sense taken (N-taken)
Schattend rekenen.
tabel 1. De deeltaken van de CDR (Desoete & Roeyers, 2006).
08
LOGOPEDIE JAARGANG 85
een metacognitief probleem heeft. Daarnaast blijkt uit de testresultaten welke leerlingen zichzelf vrij correct inschatten, welke leerlingen zichzelf onderschatten en welke leerlingen zichzelf overschatten. Dit kan worden meegenomen in het behandeltraject (Desoete et al., 2002).
Het onderzoek Methode Om te onderzoeken of de CDR (Desoete & Roeyers, 2006) graad 3 bruikbaar is in Nederland, werd de test afgenomen bij een proefgroep bestaande uit 137 leerlingen uit groep 7 en 135 leerlingen uit groep 8, afkomstig van 8 scholen uit het Nederlandse reguliere basisonderwijs in Limburg. De leerlingen kregen rekenonderwijs aan de hand van de rekenmethodes ‘De Wereld in getallen’ (Huitema et al., 2009), ‘Pluspunt’ (Munsterman et al., 2009), ‘Alles Telt’ (Sweers et al., 2009) en ‘Talrijk’ (Winnubst et al., 2002). De afname van de rekentest vond plaats in februari en in de eerste week van maart 2011. De test werd per school per klas klassikaal afgenomen, vanwege het feit dat een individuele afname gezien de grootte van de proefgroep en het tijdsbestek niet mogelijk was en er uit eerdere onderzoeken geen verschillen naar voren zijn gekomen tussen een klassikale afname en een individuele afname. Vervolgens werden de rekentesten nagekeken en werden de resultaten per leerling samen met gegevens over de groep, de school en de rekenmethode ingevoerd in Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). Om te bepalen of de Vlaamse test bruikbaar kan zijn in Nederland werden er vijf vragen opgesteld: 1. Is er een significant verschil tussen de totaalscores van de leerlingen die gebruik maken van de verschillende rekenmethodes? 2. Is er een significant verschil tussen de scores per deeltaak van de leerlingen die gebruik maken van de verschillende rekenmethodes? 3. Zijn de afzonderlijke deeltaken van de Vlaamse CDR (Desoete & Roeyers, 2006) graad 3 betrouwbaar (intern consistent) voor leerlingen in het Nederlandse regu-
NUMMER 7-8, juli 2013
En dan Tijdens het afstudeerproject en het bestuderen van de internationale wetenschappelijke literatuur, groeide de overtuiging dat een logopedist ook basiskennis moet hebben van rekenproblemen en dyscalculie. Op deze wijze kan hij/zij kenmerken hiervan tijdig detecteren en het kind vroegtijdig doorsturen voor diagnostisch onderzoek en begeleiding. Wanneer de problemen van het kind zich vermoedelijk manifesteren op het vlak van bijvoorbeeld de gesproken en/of geschreven taalontwikkeling, kan de logopedist nuttige informatie aanleveren bij het stellen van de differentiaaldiagnose. Binnen de diagnostiek kan er in de toekomst wellicht gebruik worden gemaakt van de Nederlandse versie van de CDR om een differentiaaldiagnose te kunnen stellen. In België behoort dyscalculie tot het vakgebied van de logopedist met als voordeel dat een kind geen verschillende therapiesettings hoeft te bezoeken en zowel talige als rekenkundige problemen, die met elkaar kunnen samenhangen, in één behandelingsplan opgenomen kunnen worden. Een uitdaging voor de Nederlandse logopedist?
liere basisonderwijs? 4. Welke moeilijkheidsgraad bevatten de afzonderlijke items van de CDR (Desoete & Roeyers, 2006) graad 3 indien deze worden afgenomen bij basisschoolleerlingen in Nederland? 5. Is er een samenhang tussen de metacognitieve inschatting en de totaalscore van de leerlingen?
Resultaten Om te bepalen of er een significant verschil bestond tussen de totaalscores van de leerlingen die gebruik maken van de verschillende rekenmethodes, werd er een ANOVA uitgevoerd. De ANOVA was significant voor de groep (F(1, 272) = 10,182, p = 0,002), maar niet significant voor de rekenmethode (F(3, 4) = 0,882, p = 0,451). Dit houdt in dat leerlingen uit hogere klassen beter konden rekenen maar dat er geen (niet toevallig) verschil was tussen de klassen die met verschillende rekenmethodes rekenonderwijs kregen.Verder werd er een MANOVA uitgevoerd met de deelscores als afhankelijke variabele en de groep (groep 7 en groep 8) en de methode (rekenmethode) als onafhankelijke variabele. Met deze techniek wilden we onderzoeken of er een verschil was op het vlak van rekenen tussen leerlingen van groep 7 en groep 8 en of leerlingen met een bepaalde rekenmethode beter konden rekenen dan leerlingen die een andere rekenmethode gebruikten. De MANOVA wees uit dat er een significant verschil bestond tussen groep 7 (.675 F(27, 362,786) = 1,939, p = 0,004) en groep 8 (.626 F(27,
356,945) = 2,303, p = 0,000). Oudere leerlingen kunnen dus beter rekenen. De leerlingen uit groep 7 en groep 8 verschilden ook op het vlak van de S-taken (F(3, 132) = 5,477, p = 0,001), en de P-taken van groep 8 (F(3, 130) = 5,545, p = 0,001). Er was voornamelijk een verschil tussen de leerlingen van groep 7 en groep 8 op het vlak van het lezen van de symbolen en op het vlak van het oplossen van de formuleopgaven (P-taken). Daarnaast bleek er een significant verschil te bestaan tussen ‘De wereld in getallen’ en ‘Talrijk’ bij de S-taken van groep 7. De rekenmethodes ‘De wereld in getallen’, ‘Alles Telt’ en ‘Talrijk’ veroorzaakten een significant verschil bij de S-taken en de P-taken van groep 8. Om te bepalen of de deeltaken van de CDR (Desoete & Roeyers, 2006) graad 3 bruikbaar zijn in Nederland, werd de interne consistentie (als maat voor betrouwbaarheid) nagegaan, aan de hand van de Cronbach’s alpha. Een deeltaak werd als betrouwbaar gezien, indien de Cronbach’s alpha ≥ 0.80 was (Baarda et al., 2011). Uit tabel 2 blijkt dat er bij alle deeltaken sprake is van een lage betrouwbaarheid. Echter, indien een deeltaak uit minder dan 20 items bestaat, geeft de betrouwbaarheidsanalyse lagere betrouwbaarheidspercentages weer. Dit is ook het geval bij de CDR (Desoete & Roeyers, 2006). De betrouwbaarheid van de totaalscore (met Cronbach’s Alpha =.91) vormt een betere indicatie voor het vaststellen van de achterstand dan één van de subtests om van dys
09
Aantal
Cronbach’s alpha
L-taken 10
0,204
S-taken 10
0,682
K-taken 10
0,683
P-taken 10
0,476
T-taken 10
0,523
V-taken 10
0,794
C-taken 10
0,398
R-taken 10
0,585
N-taken 10
0,387
Auteurs
tabel 2. De betrouwbaarheid van de deeltaken: Cronbach’s alpha.
calculie te kunnen spreken. Op dit vlak is het beter om geen deelscores te gebruiken. De deelscores zijn voornamelijk bedoeld om het profiel van kinderen te bekijken en vanuit observatie begeleidings- en handelingsgericht na te gaan wat de sterke en zwakke punten zijn. De moeilijkheidsgraad van de items werd bekeken aan de hand van frequenties. Hoe hoger dit percentage is, des te lager is de moeilijkheidsgraad. tndien ≤ 10% van de leerlingen het item correct beantwoordt, is het item mogelijk te moeilijk. Indien ≥ 90% van de leerlingen het item correct beantwoordt, is het item mogelijk te makkelijk. Dit betekent dat deze items mogelijk moeten worden aangepast of verwijderd. Uit de data-analyse bleek dat het niet voorkwam dat ≤ 10% van de leerlingen een item correct beantwoord had. Uit de data-analyse kwam naar voren dat het wel vaker voorkwam dat ≥ 90% van de leerlingen het item correct beantwoordde. Deze items werden echter niet aangepast omdat ze een meerwaarde kunnen vormen bij het vaststellen van een profiel van sterke en zwakke punten van leerlingen en het begeleidings- en handelingsgericht aanpakken van dyscalculie. Om te bekijken of er een samenhang bestond tussen de metacognitieve inschatting en de totaalscore van de leerlingen, werd de correlatie berekend. Er bestaat een lage positieve maar significante samenhang tussen de totaalscore en de metacognitie (r = 0,297; p <0,001;).
Vastgestelde aanpassingen Aan de hand van de bovengenoemde resultaten werden in overleg met de eerste au-
10
chelorthesis 2011 aan de opleiding logopedie aan de Hogeschool Zuyd te Heerlen. Voor het opvragen van de bachelorthesis en het eerste concept van de CDR-NL groep 7 en groep 8 kan gebruik gemaakt worden van de volgende e-mailadressen:
[email protected] of moniek_puts@ hotmail.com.
teur van de CDR (Desoete & Roeyers, 2006) een aantal aanpassingen voor Nederland voorgesteld. Zo werden de instructies, de voorbeeldopgaven en een aantal talige aspecten aangepast om de bruikbaarheid in Nederland te verhogen. Verder werd besloten om vier normen op te stellen; één normering waarbij alle deeltaken worden afgenomen, één normering waarbij de L-taken niet worden afgenomen, één normering waarbij de S-taken niet worden afgenomen en één normering waarbij de Ltaken en de S-taken niet worden afgenomen. Op die manier kan iedereen beslissen welke items worden afgenomen met een bijbehorende normering. In een vervolgonderzoek moet worden gekeken naar de andere testprotocollen van de CDR (Desoete & Roeyers, 2006). Daarnaast moet er in een vervolgonderzoek ook bekeken worden of de extra opgestelde normeringen ook nodig zijn tijdens andere toetsmomenten in een schooljaar voor Nederland.
Danique Joosten heeft logopedie gestudeerd aan de Hogeschool Zuyd te Heerlen. Moniek Puts is in juli 2011 afgestudeerd als logopedist aan de Hogeschool Zuyd te Heerlen en is werkzaam in twee logopediepraktijken en een zorginstelling in Nederland. Katrien Horions is docent aan de opleiding logopedie van de Hogeschool Zuyd te Heerlen en tevens als logopedist werkzaam in een groepspraktijk te Lummen (BE).
[email protected] Annemie Desoete is hoofddocent aan de Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent (BE). Daarnaast is zij lector aan de Arteveldhogeschool, verbonden aan Explo (http://www.arteveldehogeschool.be/elpa/ logopedie/expertise) en doctor in de Pedagogische Wetenschappen.
Conclusie Uiteindelijk kunnen we concluderen dat de Vlaamse CDR (Desoete & Roeyers, 2006) graad 3 momenteel nog niet volledig bruikbaar is binnen het Nederlandse reguliere basisonderwijs. Indien de test bewerkt en aangepast wordt, kan dit instrument in de toekomst wel bruikbaar zijn in het Nederlandse reguliere basisonderwijs.
Contact Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van een ba-
“De CDR biedt een uitgebreide taak- en foutenanalyse en een zwakte- sterkteanalyse.” LOGOPEDIE JAARGANG 85
“Leerlingen met zowel dyslexie als dyscalculie worden vaak door meerdere therapeuten behandeld.” LITERATUURLIJST > Baarda, B.B., Goede, de, M.P.M., & Dijkum, van, C. (2011). Basisboek Statistiek met SPSS. Handleiding voor het verwerken en analyseren van en rapporteren over (onderzoeks) gegevens. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv. > Barbaresi, W.J, Katusik, S.k., Colligan, R.C. et al., (2005). Learning disorder: Incidence in a population-based birth cohort (1976-82, Rochester, Minn). Ambulatory Pediatrics, 5 (5), 281-289. > Blomert, L. (2006). Onderzoek t.b.v. protocollen voor dyslexie diagnostiek en behandeling. Amsterdam: CVZ. > Braams, T. (2000). Dyscalculie: Een verzamelnaam voor uiteenlopende rekenstoornissen. Tijdschrift voor Remedial Teaching, 4, 6-11. > Burny, E., Valcke, M. & Desoete, A. (2012). Clock reading: an underestimated topic in children with mathematics difficulties. Journal of Learning disabilities, 45, 352-361. > Couchez, L., Van De Steene, D., Peirlinck, H. & Van Dyck, P. (2007). Milan in de wereld zonder cijfers. Een verhaal van een jongen met rekenstoornissen + extra bijlage met tips voor ouders en leerkrachten. Destelbergen: Sig > Cuyvers, L. (2008). Therapie bij dyscalculie. Introductie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant-Uitgevers n.v. > De Bondt, A. & De Braeckeleer, N. (2011). De dyscalculie survivalgids. Sint-Niklaas: Abimo. > De Ruyck, F., Uleyn, M., Vanackere, E., Soete, L., Meysman, S., Croes, E., Valcke, M., Van Hove, G., & Desoete, A. (2011). Dyscalculie achter de cijfers. Kwalitatief onderzoek naar effectieve interventies t.a.v. dyscalculie. Signaal, 74, 20-42. > De Bondt, A., & De Braeckeleer, N. (2011). De dyscalculie survival gids. Sint- Niklaas: Abimo. > Desoete, A., & Braams, T. (2008). Kinderen met dyscalculie. Amsterdam: uitgeverij Boom. > Desoete, A., Brysbaert, M., Tops, W., Callens, M., De Lange, C., & Van Hees, V. (2010). Studeren met dyslexie. BSH & Ugent. [online]. Available: http://www.dyslexie.ugent.be/ [2012, March 13]. > Desoete, A., Ghesquière, P., De Smedt, B., Andries, C., Van den Broeck, W., & Ruijssenaars, W. (2010). Dyscalculie: Standpunt van onderzoekers in Vlaanderen en Nederland. Logopedie, 23 (4), 4-9 > Desoete, A., Roeyers, H. (2005). Cognitive skills in mathematical problem solving in grade 3. Britisch Journal of Educational Psychology, 75, 119-135. > Desoete, A., & Roeyers, H. (2006). Cognitieve Deelvaardigheden Rekenen Handleiding. Herentals: Vlaamse Vereniging voor Logopedisten. > Desoete, A., Roeyers, H., Buysse, A., & De Clercq, A. (2002). Off-line metacognitie bij kinderen met rekenstoornissen. Signaal, 38, 42-55. > Desoete, A., Van Hees, V., Tops, W., & Brysbaert, M. (2012). Proef op de som. Studeren met dyscalculie. (Educatief pakket met boek en DVD www.studerenmetdyscalculie.be) Academia Press > Geary, D.C. (2004). Mathematics and learning disabilities. Journal of Learning Disabilities, 37, 4-15. > Grégoire, J., & Desoete, A. (2009). Mathematical Disabilities–An Underestimated Topic? Journal of Psychoeducational Assessment, 27, 171-174. > Groenestijn, M., Borghouts, C., & Janssen, C. (2011). Protocol (Ernstige) Reken Wiskunde problemen en Dyscalculie. Assen: Uitgeverij van Gorcum. > Light, J.G., & Defries, J.C. (1995). Comorbidity of reading and methematics disabilities: Genetic and environmental etiologies. Journal of Learning Disabilities, 28, 96-100. > NVLF. (2003). Beroepsprofiel logopedist. [online]. Available: http://nvlf.logopedie.nl/site/beroepscode_en_beroepsprofiel [2010, April 15]. > Pieters, S. (2012). The relationship between motor and mathematical problems in elementary school children. Onuitgegeven proefschrift. Verdedigd 12 juni 2012. UGent: Gent. > Pieters, S., De Block, K., Scheiris, J., Eyssen, M., Desoete, A., Deboutte, D., Van Waelvelde, H., & Roeyers, H. (2012). How common are motor problems in children with a developmental disorder: rule or exception? Child: Care, Health and Development, 38(1), 139-145. > Pieters, S., Desoete, A., Van Waelvelde, H., Vanderswalmen, R., & Roeyers, H. (2012). Mathematical problems in children with developmental coordination disorder. Research in Developmental Disabilities, 33, 1128-1135. > Robinson, C.S., Menchetti, B.M., Rogensen, J.K. (2002). Towards a Two-Factor theory of One type of mathematics disabilities. Learning Disabilities: Research and Practice, 17, 81. > Ruijssenaars, A.J.J.M., van Luit, J.E.H., & van Lieshout, E.C.D.M. (2004). Rekenproblemen en dyscalculie, theorie, onderzoek, diagnostiek en behandeling. Rotterdam: Uitgeverij Lemniscaat. > Ruyck, de, F., & Desoete, A. (2010). Sticordi-wat werkt? VVL, 23, 38-42. > Saez Scheihing, R. & Smulders, E. (2011). Stomme sommen. Mijn boek over dyscalculie. Nino: Amsterdam. > Scheiris, J., & Desoete, A. (2008). De prevalentie van enkele specifieke ontwikkelings- en gedragsstoornissen en hun comorbiditeit. Signaal, 62, 4-14. > Shalev, R., Auerbach, J., Manor, M. & Gross-Tsur, V. (2000). Developmental dyscalculia: prevalence and prognosis. European child and adolescent psychiatry, 9 Suppl.2, 58-64. > Shalev, R., Manor, O., Kerem, B., Ayali, M., Badichi, N., Friedlander, Y. & Gross-Tsur, V. (2001). Developmental Dyscalculia is a Familial Learning Disability. Journal of Learning Disabilities, 34, 59-65. > Stock, P., Desoete, A. & Roeyers, H. (2006). Focussing on mathematical disabilities: a search for definition, classification and assessment. In Soren V. Randall (Ed.), Learning Disabilities New Research (pp. 29-62). Hauppage, NY: Nova Science. > Stock, P., Desoete, A., & Roeyers, H. (2007). Dyscalculie, een stoornis met vele gezichten. Een overzichtbespreking van subtyperingen bij rekenstoornissen. Signaal, 59, 22-42. > Suk-Han ho, C. Wai-ock Chan, D., Leung, P;W.l., Lee S.h., & Tsang, S.m. (2005). Reading-related cognitive deficits in developmental dyslexia, attention-deficit/hyperactivity disorder, and developmental coordination disorder among Chinese children. Reading Research Quarterly, 40, 318-337 > Temple, C.M. (1999). Procedural dyscalculia and number fact dyscalculia: Double dissociation in developmental dyscalculia. Cognitive Neuropsychology, 8, 155-176. > Van Lieshout, E. (2006). Rekenstoornissen en dyscalculie: enkele non-specifieke cognitieve verklaringen (pp.6-15) In M. Dolk & M. Groenestijn (Red.) Dyscalculie in discussie. Op weg naar consensus. Assen: Van Gorcum. > Van Loosbroek, E. (2006). De basis van ontwikkelingsdyscalculie (pp. 16-21). In M. Dolk & M. Groenestijn (Red.) Dyscalculie in discussie. Op weg naar consensus. Assen: Van Gorcum. > Zhao, N.N., Valcke, M., Desoete, A., Verhaeghe, J. & Xu, K. (2011). Multilevel analysis on predicting mathematics performance in Chinese primary schools: Implications for practice. Asia-Pacific Education Researcher, 20 (3), 503-520.
NUMMER 7-8, juli 2013
11
Testpanel Nieuwsbegrip CED-Groep Educatieve Diensten
AUTEURs Esther van Niel, Ilse Meezen, Yvet van Noordt
In deze rubriek wordt eens per twee maanden (nieuw) logopedisch materiaal besproken. Verschillende logopedisten geven hun mening en delen hun ervaringen over het materiaal. Het verslag daarvan leest u hier. Heeft u suggesties voor materiaal dat in deze rubriek besproken kan worden, aarzel dan niet om deze aan de redactie door te geven.
Nieuwsbegrip is een methode voor begrijpend lezen die door ruim 5000 scholen in Nederland gebruikt wordt. Door de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) is Nieuwsbegrip aangemerkt als complete methode voor begrijpend lezen waarin alle kerndoelen uit het onderwijs aan de orde komen. Nieuwsbegrip biedt via het internet wekelijks vijf niveauteksten en aansluitende oefenstof aan over een onderwerp uit het actuele nieuws. Steeds meer logopedisten gebruiken Nieuwsbegrip en zijn enthousiast over de methode, omdat de teksten en oefeningen door de verschillende niveaus en de actualiteit aansprekend zijn voor zowel kinderen, jongeren als volwassenen.
Nieuwsbegrip Inhoud
Uitgever CED-Groep Educatieve Diensten www.nieuwsbegrip.nl
Gratis proefperiode van 2 maanden. Prijs licentie m.i.v. 1 augustus 2013: Nieuwsbegrip basis € 260,- per jaar; Nieuwsbegrip XL €260,- per jaar (0-100 clienten). Aanvragen van een proefperiode of jaarlicentie:
[email protected] Contact:
[email protected]
12
Het Centrum voor Educatieve Dienstverlening (CED-Groep), is een landelijke aanbieder van onder andere diensten en materialen in het onderwijs. Deze organisatie biedt sinds 2006 via de website (www.nieuwsbegrip.nl) de methode Nieuwsbegrip aan. Elke week beschikken de gebruikers (leerkrachten/logopedisten) van deze website over nieuwe leerstof die gebaseerd is op een actueel onderwerp. Voorbeelden van actuele
onderwerpen zijn: de troonswisseling, de heropening van het Rijksmuseum en het vernieuwde bankbiljet van vijf euro. De niveauteksten en oefenstof over de gekozen actualiteit worden geschreven door professionele auteurs en zijn binnen een dag gereed. Ze kunnen dan gedownload worden via de site van Nieuwsbegrip. In deze teksten zit een niveauverschil, waarbij de moeilijk-
LOGOPEDIE JAARGANG 85
het testpanel
Deze maand worden de gebruikerservaringen van logopedisten met Nieuwsbegrip beschreven. Hiertoe is een onderzoek uitgevoerd door de CED-Groep. De volgende logopedisten worden in het bijzonder genoemd: Marilyn Penders, logopedist, logopediepraktijk Aan de Maas, Urmond Jeanet van Riggelen, logopedist, logopediepraktijk Weesp Danielle van der Plas, afasietherapeut, Rijnlands Revalidatie Centrum & Afasie centrum Leiderdorp
heidsgraad met P-Clib en het AVI-programma is berekend. Het eenvoudigste niveau (AA) richt zich op basisschoolleerlingen uit groep 4, daarna volgt niveau A voor groep 5/6 en het praktijkonderwijs, niveau B voor groep 7/8, de eerste jaren van het Vmbo en de lagere niveaus in het MBO. De niveaus C en D zijn voor het voortgezet onderwijs tot leerjaar 4 vwo en hogere niveaus in het MBO. Daarnaast is niveau C ook geschikt voor betere lezers in groep 8. Het Jeugdjournaal van de NOS maakt een filmpje bij de lesstof dat bekeken kan worden op de website van Nieuwsbegrip. De teksten met opdrachten zijn beschikbaar in WORD en PDF. Door dowloaden met Docreader is een tekst ook gesproken te beluisteren. In de opdrachten staat per toerbeurt één van de vijf
NUMMER 7-8, juli 2013
leesstrategieën (voorspellen, ophelderen van onduidelijkheden, vragen stellen, relaties en verwijswoorden, samenvatten) centraal. Bij de opdrachten zijn wekelijkse handleidingen beschikbaar. Ook is er een algemene handleiding met de uitgangspunten en didactiek van Nieuwsbegrip. Alle handleidingen zijn te downloaden van de site. Verder zijn er voor de leerlingen stappenplannen lezen (bij de tekst) en luisteren (bij het filmpje) beschikbaar. De beheersing van de strategieën kan optioneel getoetst worden met strategietoetsen. Het is mogelijk om de hierboven beschreven basislicentie uit te breiden met Nieuwsbegrip XL. Nieuwsbegrip XL bestaat uit een interactief deel voor cliënten en biedt verdere verdieping op het onderwerp van die week. Omdat Nieuwsbegrip
veel mogelijkheden biedt, is het zinvol om een scholing te volgen. Logopedisten kunnen samen met leerkrachten een masterclass doen. Hierdoor is er sneller en beter inzicht in de werkwijze en het materiaal. Op aanvraag is het ook mogelijk om voor logopedisten die met bepaalde doelgroepen werken, een scholing over Nieuwsbegrip te organiseren.
Gebruikersonderzoek
Het werkveld van logopedisten met een abonnement op Nieuwsbegrip is divers: van een eigen praktijk of een school tot een Afasiecentrum. Deze logopedisten zijn via email uitgenodigd om vragen te beantwoorden over het gebruik van Nieuwsbegrip. Zij
13
conclusie Uit het door de CED-groep uitgevoerde onderzoek onder gebruikers die logopedist zijn, blijkt dat veel logopedisten heel positief zijn over Nieuwsbegrip. Het materiaal is breed inzetbaar en blijkt een goede aanvulling te zijn voor de logopedische behandeling. Nieuwsbegrip maakt gebruik van actuele onderwerpen. Dit spreekt zowel de logopedisten als de cliënten aan. Zowel logopedisten die kinderen behandelen als logopedisten die afasiecliënten behandelen zijn tevreden. Voordelen die genoemd worden zijn: tijdwinst, makkelijk inzetbaar, wekelijks nieuwe actuele teksten en oefeningen op verschillende niveaus, praktische handleidingen en filmpjes die bij de teksten horen. Als er sprake is van een goede afstemming met de school en/of het thuisfront, zien logopedisten nog betere resultaten van hun behandeling.
hebben uitgelegd bij welke cliënten zij Nieuwsbegrip inzetten, waarom en hoe ze dat doen. Ook is het Afasiecentrum Leiderdorp bezocht voor een observatie van het gebruik van Nieuwsbegrip in lees & schrijfgroepen. Een aantal daartoe bereide logopedisten is telefonisch benaderd voor een interview. De meeste logopedisten blijken Nieuwsbegrip in te zetten voor schoolgaande kinderen met taalproblemen, maar er zijn ook logopedisten die Nieuwsbegrip gebruiken voor volwassen cliënten vooral voor mensen met afasie. Beide doelgroepen zullen hieronder besproken worden.
Behandeling van kinderen Logopedisten die Nieuwsbegrip gebruiken
voor schoolgaande kinderen, geven aan dat zij het materiaal flexibel kunnen inzetten in hun behandeling. Het is voor hen een middel om hun therapiedoelen te bereiken. Ze merken dat Nieuwsbegrip motiveert omdat de oefenstof aansluit bij de belevingswereld van de kinderen en de onderwerpen er echt toe doen: ze zijn actueel en er wordt over gesproken in het dagelijks leven. Ook online werken met Nieuwsbegrip XL ervaren de kinderen positief. Door het gebruik van de teksten vinden logopedisten in hun therapie een betere aansluiting bij de leerstof op school. Ze krijgen met Nieuwsbegrip snel zicht op welk tekstniveau en aan welke onderwerpen er gewerkt
wordt in de klas. Als men thuis al bekend is met het onderwerp via de media of de Nieuwsbegriplessen op school, is dat een voordeel. Bijvoorbeeld wanneer de afasiecliënt schoolgaande kinderen of kleinkinderen heeft. Hierdoor kan het thuis praten over het nieuws makkelijker gaan. Logopedisten gebruiken in hun therapie basisteksten om onderwerpen vooraf te bespreken of te herhalen bij kinderen met spraak-en taalproblemen. Ze kunnen ook werken met de andere tekstsoorten uit Nieuwsbegrip XL bijvoorbeeld bij kinderen die baat hebben bij veel lezen voor het vergroten van de woordenschat en het taalbegrip. Logopedisten geven aan dat de teksten ook bruikbaar zijn voor het oefenen van de spraak en het stemgebruik. Het gaat daarbij om het toepassen van het geleerde tijdens het lezen van een actuele tekst. Het direct op het leesniveau van de cliënt kunnen werken is handig. Het kost de logopedisten nu geen tijd om het niveau van het materiaal zelf aan te passen. Mocht het toch gewenst zijn om nog iets te veranderen, bijvoorbeeld de lay-out of het lettertype dan is het heel handig dat de teksten ook in Word beschikbaar zijn. Ook de praktische handleidingen die bij de teksten en opdrachten horen, vinden logopedisten fijn omdat ze hiermee de didactiek van directe instructie en het herhalen van strategieën kunnen leren toepassen.
Groepstherapie met vrijwilligers.
14
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Cliënt met afasie en Danielle van der Plas.
Logopedist Marilyn Penders: ‘Wij gebruiken binnen onze praktijk de actuele teksten, de opdrachten, de archieflessen, de strategielessen en de toetsen van Nieuwsbegrip Basis en XL. Dit ondersteunen we in sommige gevallen met het nieuwsbegripfilmpje behorend bij de tekst. Bij een cliënt van 10 jaar (uit groep 7) gebruik ik bijvoorbeeld teksten van niveau B. We lezen de tekst en maken in de praktijk een selectie van opdrachten. Wat eventueel nog niet af is, geef ik als huiswerk mee. Doordat de ouders de therapie bijwonen kunnen zij hun kind in de thuissituatie zo optimaal mogelijk begeleiden. Uit onze ervaring blijkt, dat het toepassen van de aangeleerde strategieën en het aanleren van een planmatige aanpak bij de opdrachten succesvol zijn.’
Hoe gebruiken logopedisten Nieuwsbegrip in hun interventies? Sommige logopedisten, die gespecialiseerd zijn in lees-en spellingsproblemen, vinden dat de teksten zich goed lenen voor het Connect Vloeiend Lezen en de Ralfi-aanpak om het technisch lezen te behandelen. Ook in het clus-
NUMMER 7-8, juli 2013
ter 4 onderwijs wordt Nieuwsbegrip voor technisch lezen gebruikt. Daar zijn de niveauteksten bruikbaar in interventies om de leesvaardigheid te verbeteren bij zwakke lezers met gedragsproblemen en leerbelemmeringen. Jeanette van Riggelen: ‘Ik gebruik de teksten van Nieuwsbegrip voor sommige kinderen op de basisschool en in het voortgezet onderwijs om te oefenen met technisch lezen. Hierbij gebruik ik teksten van niveau AA tot C. Soms pak ik een oude tekst uit het archief als het onderwerp van de week te moeilijk is of niet aanspreekt. Bij de Ralfi-aanpak lees ik een stuk voor, praat met de cliënten over het onderwerp, ook met behulp van het bijbehorende filmpje. Ik bespreek de moeilijke woorden. Hierna geef ik de tekst mee naar huis, waar de ouders het technisch lezen in de rest van de week oefenen. Het technisch leesniveau gaat bij mijn cliënten omhoog. Of dat direct door de teksten van Nieuwsbegrip komt, is lastig te bepalen maar het helpt wel enorm voor de motivatie van de cliënten om een tekst te lezen die ze interesseert.’
Omdat kinderen verschillen in interesse en leerbehoefte, biedt Nieuwsbegrip een ruime keuze in oefenstof en differentiatie aan. Het kunnen kiezen uit verschillende tekstniveaus met hetzelfde onderwerp en andere tekstsoorten wordt door logopedisten als prettig ervaren. Sommige logopedisten denken dat zij nog niet alle mogelijkheden van Nieuwsbegrip benutten. Zij merken bijvoorbeeld dat de kinderen met een andere tekst willen werken dan de tekst die ze die week op school gedaan hebben, maar weten niet dat er ook andere teksten beschikbaar zijn in Nieuwsbegrip XL en het archief. Een aantal logopedisten zegt behoefte te hebben aan korte tips voor het gebruik van Nieuwsbegrip in de logopedische therapie.
Behandeling van afasiecliënten Er bestaan grote verschillen tussen afasiecliënten. Daarom bestaat er geen universeel geaccepteerde afasiebehandeling, die toegepast kan worden bij elke persoon met een afasie, en dient een logopedist de afasiebehandeling zelf vorm te geven met hulp van richtlijnen. In de afasietherapie zijn twee
15
belangrijke stromingen bekend: cognitieflinguïstische therapie en training van communicatieve vaardigheden. Hieruit kiezen logopedisten materialen voor hun behandeling. Een behandeltraject bestaat uit drie fasen: de acute fase, de revalidatie fase en de chronische fase. In de laatste en chronische fase ondervinden afasiecliënten in meer of mindere mate blijvende communicatiebeperkingen in het dagelijks leven. In afasiecentrum Leiderdorp kunnen afasieclienten hun communicatieve vaardigheden oefenen met vrijwilligers in lees & schrijfgroepen. Daarbij komen de kant en klare materialen van Nieuwsbegrip goed van pas want de vrijwilligers kunnen er elke week na instructie door de logopedist mee werken in hun groepje. Ze bespreken de nieuwstekst en opdrachten en kijken tot slot naar de film die bij de tekst hoort. De begeleiding varieert van coachend tot directe instructie met het inzetten van cues. Wanneer alle groepen bij elkaar zijn in de pauze, is er gelegenheid tot spontaan praten over het nieuws. Eventueel gaat de tekst mee naar huis om daar over
het onderwerp te lezen en te praten. Als men thuis al bekend is met het onderwerp via de media of de lessen van Nieuwsbegrip op school, is dat een voordeel. Hierdoor kan het thuis praten over het nieuws makkelijker gaan. Niet elke tekst sluit precies aan bij ieders interesse in de groep. Toch doet iedereen meestal gewoon mee. Afasiecliënten geven aan dat ze het oefenen met Nieuwsbegrip nuttig vinden en elke week naar het Afasiecentrum komen. Ze kijken graag naar de filmpjes die bij Nieuwsbegrip horen. Hierin zijn kinderen te zien en aan het woord. Ook is er veel visuele ondersteuning bij de uitleg van het onderwerp. Veel cliënten vinden de filmpjes hierdoor duidelijk en genieten van het kijken naar de kinderen. Daniëlle van der plas: ‘na de revalidatiefase vallen mensen vaak in een gat. tijdens het revalideren is er intensief op stoornisniveau behandeld, maar is het ook van belang dat de cliënten de stap naar het normale leven weer gaan zetten. In het Afasiecentrum proberen we een brug te slaan tussen twee werelden:
revalideren en het dagelijks leven. twee dagen per week bieden wij diverse groepen aan met verschillende niveaus. Deze worden vooral gedraaid door onze vrijwilligers, die weer dichter bij de maatschappij staan dan wij therapeuten. De krant lezen, een korte notitie of e-mail schrijven en het kunnen en durven meepraten, stimuleren we onder andere door een actueel onderwerp via de teksten van nieuwsbegrip centraal te stellen. Het is belangrijk dat mensen op de hoogte blijven van actuele gebeurtenissen zodat ze ook gemakkelijker aansluiting vinden in hun omgeving. Het nieuws op de televisie geeft in een hoog tempo de actualiteiten weer, wat vaak veel te snel is voor mensen met afasie. Het is belangrijk voor hen om op een rustig tempo en op een eenvoudig leesniveau het nieuws tot zich te kunnen nemen en hiermee te oefenen om daarna te kunnen meepraten over het nieuws. We halen elke week oefenstof van de nieuwsbegripsite en instrueren vrijwilligers. Het scheelt heel veel tijd dat we niet meer zoals voorheen artikelen moeten aanpassen.’
Call for abstracts Op vrijdag 1 november 2013 organiseert de NVLF haar jaarcongres in het NBC (Nieuwegein). De programmacommissie roept op tot het indienen van abstracts (samenvatting van artikel). Dit jaar staat het NVLF-congres in het teken van ‘Beroep in ontwikkeling’. Enkele thema’s zijn hospitality, kwaliteit en innovatie. In het programma zal daarnaast ook ruimte zijn voor recente ontwikkelingen met betrekking tot diagnostiek, behandeling, beleid en onderzoek of multidisciplinair samenwerken. Logopedisten, logopediewetenschappers en taal-/spraakpathologen worden van harte uitgenodigd om op het NVLF-congres te komen spreken. Zij kunnen een abstract over hun onderwerp insturen, dat door een programmacommissie zal worden beoordeeld. Ook zal er gelegenheid zijn tot het presenteren van posters. Wilt u een poster presenteren, dan kunt u hiervoor eveneens een abstract insturen. Vermeldt hierbij dan duidelijk dat het een posterpresentatie betreft. Voorwaarden Uw abstract bestaat uit een Nederlandse samenvatting van uw presentatie in maximaal 250 woorden. Let op: Abstracts kunnen tot uiterlijk 30 juli worden ingestuurd. Uw abstract kan gemaild worden aan Pia Plokker:
[email protected]. Namens de programmacommissie, Marjolijn Priest, vicevoorzitter NVLF
16
LOGOPEDIE JAARGANG 85
P
R A
K
T
I
J
K
B
E
R
I
C
H
T
Bedankt Intramed!
“We hebben nooit geweten dat Intramed zo compleet is”. Vanaf het moment dat we met jullie praktijksoftware aan de slag gingen, loopt onze bedrijfsvoering op rolletjes. Plannen, registreren, declareren, behandeldossiers aanleggen en bijhouden gaan zo efficiënt dat we echt blij zijn dat we voor Intramed hebben gekozen. Trouwens, de medewerkers van de helpdesk zijn werkelijk fantastisch!
Via de website van Intramed hebben we gebruik kunnen maken van een gratis proefperiode van 3 maanden. Hierdoor zijn we aan de slag gegaan zonder kosten of verplichtingen. Al snel bleek dat dit pakket prima aansloot bij onze wensen en zijn we na 3 maanden overgegaan tot een contract.
Intramed praktijksoftware, compleet gebruiksgemak voor de logopedist =
Formulieren voor logopedische anamnese en onderzoek
=
Kwaliteitsjaarverslagen
=
Geluids- en videofragmenten in het patiëntendossier vastleggen
=
Beveiligd online declareren bij alle zorgverzekeraars ( Vecozo )
=
Elektronisch controleren waar uw patiënt verzekerd is
=
Een Service Centrum waar u deskundig en vriendelijk geholpen wordt, ook ‘s avonds!
Intramed is klaar voor Directe Toegankelijkheid Logopedie. DTL is uiteraard afgestemd met uw beroepsvereniging.
De praktijk gaat erop vooruit Noordkade 94 - 2741 GA Waddinxveen T 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 99
[email protected]
Al meer dan 19.000 gebruikers werken dagelijks met de Intramed software
Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.int ramed.nl
Anne Baker bekleedt de leerstoel psycholinguïstiek, interview
mevrouw professor dr. anne baker auteur Lydeke Fransen
taalpathologie en Nederlandse Gebarentaal bij de Universiteit van Amsterdam (UvA). Daarnaast is ze hoofd van de Master en Bachelor opleiding Taalwetenschap en Gebarentaalwetenschap, en president van de internationale Sign Language Linguistic Society (SLLS). Anne is geboren in Engeland, en studeerde aan Keele University. Ze specialiseerde zich in taalverwerving en doceerde aan universiteiten in York en in Tübingen. In 1988 verkreeg Anne Baker de leerstoel psycholinguïstiek in Amsterdam, waar ze zich inzet voor de emancipatie van dove mensen en mensen met een taalstoornis.
Specialiste in tweetaligheid en NGT
18
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Anne Baker onderzoekt taalverwerving, taalpathologie en tweetaligheid vanuit een theoretische hoek maar ook praktijkgericht; desondanks is voor veel logopedisten de taalwetenschap niet zo bekend. Anne: ‘We hebben vanuit de taalwetenschap veel instrumenten voor taaldiagnostiek en taalonderzoek ontwikkeld. Ik merk echter dat het niet altijd duidelijk is dat die instrumenten hier, binnen de UvA, ontwikkeld zijn. Voorbeelden van diagnostische instrumenten op het gebied van de taalontwikkeling zijn Gramat en STAP. Ook de checklist voor vroege communicatie- en gebarentaalontwikkeling (NGT_OP) bij jonge dove kinderen in Nederland is door ons ontwikkeld. Misschien ligt de oorzaak in het feit dat er geen hogeschool waar logopedie onderwezen wordt verbonden is aan de Universiteit van Amsterdam. Zulke hogescholen werken tegenwoordig intensief met de universiteiten samen, waardoor vanuit de theorie ontwikkelde instrumenten gemakkelijker hun weg vinden naar praktische toepassingen’.
Tweetaligheid en gebarentaal
Zowel kinderen die twee gesproken talen ontwikkelen worden tweetalig genoemd, als kinderen die gebarentaal ontwikkelen en daarnaast een gesproken taal. Wordt gebarentaal op een andere manier verworven? Anne: ‘Nee, op het moment dat een kind een normaal taalaanbod krijgt in een gebarentaal verloopt het verwervingsproces heel vergelijkbaar. Het is belangrijk om op te merken dat de meeste ouders horend zijn, dus wanneer ze de gebarentaal willen aanbieden aan hun dove kind, moeten ze de gebarentaal eerst leren. Ze zijn dan tweedetaalverwervers. Hun taalaanbod is enigszins anders, maar nog heel belangrijk. Bij een doof kind van dove ouders is het verwervingsproces van gebarentaal heel erg vergelijkbaar met het ontwikkelen van een gesproken taal. Bij taalverwerving in een gesproken taal zie je bijvoorbeeld eerst het brabbelen, en vervolgens de verwerving van fonologie, en dat is bij het verwerven van een gebarentaal precies hetzelfde’. Kom je bij tweetalige kinderen, die zowel horend als met gebarentaal worden opgevoed, dezelfde problemen tegen als bij tweetalige kinderen die twee gesproken talen aangeboden krijgen? Anne: ‘Dat de kinderen de talen gaan mengen? Ten eerste: Dat wordt niet als een probleem gezien, dat is iets wat kinderen in beginsel prima kunnen, bij ieder soort van tweetaligheid. Maar een essentieel verschil tussen de taalverwerving bij horende kinderen en dove kinderen is dat bijna alle dove mensen tweetalig zijn, omdat ze eigenlijk altijd ook een gesproken taal leren. Opvallend is dat de gesproken taal wordt aangeboden vanaf het begin van de taalverwerving, ook door dove ouders. Dat blijkt uit onderzoek dat Beppie van den Bogaerde en ik hebben uitgevoerd. Wanneer de gesproken taal en de gebarentaal gelijktijdig verworven worden wordt dat een bimodale tweetaligheid genoemd’. ‘Gebarentaal is visueel en manueel, en gesproken taal gaat via de orale modaliteit, en het is mogelijk om die twee modaliteiten te combineren. Dat maakt het verwervingsproces anders. Het is ook voor de wetenschap fascinerend, de mogelijkheid twee talen tegelijkertijd te verwerven. Marcel Giezen heeft daar ook naar gekeken bij kinderen met een Cochleaire Implantaat (CI), en gezien dat kinderen bij het verwerven van taal baat hebben bij het aanbieden van taal in twee modaliteiten’. Zou het kunnen dat gebarentalen steeds minder worden gebruikt en
NUMMER 7-8, juli 2013
uiteindelijk verdwijnen? Baker: ’Ik denk niet dat gebarentalen zullen verdwijnen. Wat we observeren, ook in Engeland en elders, is dat de vele kinderen met een CI hun eigen weg met een beperkt gehoor ontwikkelen. Sommigen voelen zich toch niet helemaal thuis in de horende maatschappij, gaan veel meer richting de dovengemeenschap. Daar zie je dat jonge mensen heel blij zijn met hun gebarentaalvaardigheid. Het is een bevrijding om te kunnen communiceren zonder belemmering, in een modaliteit zonder belemmering’. Anne vervolgt: ‘Ik heb wel de indruk dat het eventueel verdwijnen van gebarentalen een ontwikkeling is waar de overheid niet van wakker ligt. Onderwijs, en meer algemeen het stimuleren van gebarentaalvaardigheid, is kostbaar. In 1997 hebben we een rapport geschreven voor de overheid, “Meer dan een gebaar”, met 64 aanbevelingen, ter erkenning van de Nederlandse Gebarentaal als officiële taal in Nederland. Vier jaar later hebben we gekeken welke voorzieningen gerealiseerd zijn, met betrekking tot onderwijs, tolkenvoorzieningen etcetera. De overheid is nooit overgestapt op volledige erkenning, er zijn indertijd wel een aantal voorzieningen geregeld. Maar langzaam worden er zaken teruggedraaid, en dat is heel vervelend. Omdat het terugschroeven zo langzaam gaat, merkt niemand het. Door de voortdurende politieke veranderingen in Nederland is het ook moeilijk een consistent beleid te maken. In Nederland is bijvoorbeeld het beleid voor schoolkeuze afhankelijk van wat de ouders van een kind willen. Als ouders aangeven dat hun kind vooral moet leren praten met een CI, dan gebeurt het zo. Maar om een goede keuze te maken hebben ouders informatie en kennis nodig. Ik vind dat ieder mens het recht heeft om zijn eigen, meest passende, communicatievorm te kiezen, en dat dove mensen volledig het recht hebben een gebarentaal te gebruiken’. Sinds haar proefschrift heeft Anne Baker zich bezig gehouden met hoe de taalverwerving wordt beïnvloed door de structuur van de specifieke taal die je leert, en andersom: wat is er juist algemeen aan taalverwerving? Anne is zelf meertalig, maar haar belangstelling voor tweetaligheid en taalverwerving in de context van een gebarentaal heeft met haar geschiedenis in Amsterdam te maken. Voorafgaand aan haar benoeming in Amsterdam had ze wel al interesse in gebarentalen, maar nooit de gelegenheid zich er in te verdiepen. Toen Baker echter in Amsterdam op de leerstoel “psycholinguïstiek en taalpathologie” werd benoemd, was het een voorwaarde om een stuk verantwoordelijkheid voor gebarentaalwetenschap op zich te nemen. Pas in 1998 werd het predicaat “alsmede de Nederlandse
‘Ik vind dat ieder mens het recht heeft om zijn eigen, meest passende, communicatievorm te kiezen’.
19
gebarentaal” toegevoegd aan de leerstoel. Anne: ’Mijn voorganger was Ben Tervoort, een van de grondleggers van het hedendaagse gebarentaalonderzoek. Toen ik hier kwam was het gebarentaalonderwijs nog niet een groot deel van de opleiding, inmiddels is het een apart traject binnen de bachelor. Daarnaast is het een spannend en interessant onderwerp, gebarentalen zijn in veel opzichten gewoon talen, maar dan in een andere modaliteit. En er zit ook een stuk sociaal belang in: ik wil dingen bereiken die ook voor de samenleving van belang zijn’. Enthousiast vertelt Anne Baker ook over een recent onderzoek over dementie. ‘We hebben onderzoek gedaan naar dementie en gebarentaal. Hoe zien de taalaspecten er uit bij verouderde dove patiënten? Het blijkt heel vergelijkbaar met het proces bij horende dementerenden. De gebarentaal gaat op dezelfde manier verloren als een gesproken taal. Het probleem van de goede taalkeuze speelt ook een rol zoals bij alle tweetalige mensen met dementie’.
gekomen, om een specifieke groep uit dat brede spectrum te halen en te onderzoeken. Esther Parigger heeft gevonden dat ADHD kinderen als groep een ander taalgedrag hebben dan zich normaal ontwikkelende kinderen, maar het is niet zo dat ieder kind met ADHD per se een taalprobleem heeft. Er is een duidelijke subgroep met taalproblemen; waarmee dat samenhangt is nog niet duidelijk. Maar het is wel duidelijk dat taalgedrag van een kind met ADHD goed onderzocht moet worden om te weten of er sprake is van een kind met een additioneel taalprobleem. Het hebben van een taalprobleem leidt tot grotere problemen in de deelname in de maatschappij. Praktisch gezien is er dus voldoende reden om wanneer een kind de diagnose ADHD krijgt, het kind automatisch op taalproblemen te screenen. Maar dat hebben we nog lang niet overal voor elkaar. Het is ook niet genoeg bekend bij de ouders’.
Taal en taalstoornis
Op mijn vraag wat Anne denkt over de veranderende visie binnen taaltherapie op het aanbieden van taal aan kinderen, namelijk dat de structuur van woorden, met bijvoorbeeld de suffixen en affixen, belangrijk is om de woordenschat op te bouwen, reageert ze voorzichtig. ‘Dat is een gerichte praktische vraag, die is niet zomaar te beantwoorden vanuit onderzoek. Wat kinderen doen wanneer ze taal leren is inderdaad woorden uit elkaar halen, ontleden, ook zinnen ontleden. Ook kinderen met een taalstoornis doen dat. Hoe meer context je kunt bieden voor een woord, hoe beter het kind het woord en de grammatica leert. Morfologie en syntaxis geven meer betekenis dan alleen de lexicale informatie. Maar ik ben een beetje huivering over hoe dan verder met therapie op dit punt. Ik vind date er te weinig effectonderzoek wordt gedaan: veel trends, en te weinig onderbouwing en bewijs’. Anne vervolgt: ‘De wetgeving gaat te vaak dwars in tegen gevonden evidentie voor taalstimulering; de wetenschap wordt daarin totaal genegeerd. Er wordt soms alleen naar de wetenschap gekeken wanneer dat goed uitkomt. Zo wordt een CI gezien als een relatief kleine investering in vergelijking met het op peil houden van alle andere faciliteiten wanneer iemand doof in de samenleving functioneert. De overheid investeert dan vooral in CI, op zich een goed en wetenschappelijk onderbouwd hulpmiddel, maar er is meer nodig. Kinderen met een CI blijven slechthorend en blijven veel ondersteuning nodig hebben. De visie van de overheid is in dit opzicht in mijn ogen kortzichtig’. In het verleden is ook onderzoek gedaan naar taal en taalverwerving bij kinderen met psychische problematiek. Anne: ‘Dat onderzoek is uitgevoerd door onder andere Annette Scheper en Claudia Blankenstijn. Het is opgezet vanuit de overtuiging dat kinderen met psychiatrische problematiek veel problemen hebben met taal, terwijl diagnose en behandeling van de psychische aandoening vaak juist via taal gaat. Dat leidt tot een vicieuze cirkel. In het onderzoek destijds is een breed spectrum van kinderen met psychiatrische problemen meegenomen. De resultaten waren zo frappant, boven de 90 procent van de kinderen had een deficiëntie op één of meerder taalgebieden’. ‘Op grond daarvan is het onderzoek naar taalproblemen bij ADHD
20
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Als je kijkt naar de enorme waaier aan onderwerpen op het gebied van taal en cognitie waar Anne Baker zich mee bezig houdt, is er dan een onderwerp bij waar haar hart meer naar uitgaat? ‘Eigenlijk is alles belangrijk. Ik vind de verschillen tussen talen spannend, dat heb ik altijd gevonden en dat vind ik nog steeds, daar is weinig in veranderd. Wel moet onderzoek ook maatschappelijk relevant zijn, en moeten instrumenten die ontwikkeld worden, in de praktijk gebruikt kunnen worden’.
De toekomst
Wanneer gevraagd wordt naar haar verwachtingen rondom lopend onderzoek, geeft Anne aan dat ze verwacht dat vanuit het Europese project over meertaligheid en taalontwikkelingstoornissen een nuttig
instrumentarium wordt ontwikkeld om te helpen met het uit elkaar trekken van effecten van tweetaligheid en van een taalstoornis. ‘Dat is waar we mee bezig zijn, het scheiden van een vertraagde ontwikkeling en een taalstoornis. Ook verwacht ik nog veel van het onderzoek naar de verschillende aspecten van cognitie. We ontwikkelen een non-verbale methode om een indruk te krijgen van de manier waarop een kind met een taalstoornis afwijkt. Ik wil ook een boek over gebarentaalverwerving met Beppie van den Bogaerde schrijven, en ik heb nog congressen te organiseren, de onderwijsontwikkeling is ook nog niet klaar…’. Anne: ‘Het is zo jammer dat pensionering op deze manier geregeld is in Nederland; in andere landen, ook binnen Europa, kunnen mensen gemakkelijker doorwerken na hun 65ste levensjaar. Ik vind het niet handig dat ik nu mijn werkzaamheden moet neerleggen, er is nog zo veel te doen. Binnen de UvA is veel deskundigheid en expertise opgebouwd. Natuurlijk zou ik in een ander land mijn werkzaamheden weer kunnen oppakken, maar ik wil niet weg uit Nederland, mijn kinderen wonen hier, mijn kleinkinderen. Het contact tussen universiteit en belangenorganisaties vind ik zeer belangrijk; dus het is ook van groot belang dat dat contact blijft bestaan. Mogelijk speel ik daar in de toekomst nog een rol in. Op 11 oktober 2013 is mijn afscheidsrede, en in de ochtend is er een symposium, daar zijn ook logopedisten van harte welkom!’ ‘Ik wil logopedisten graag meegeven dat het belangrijk is om contact te houden met de wetenschap. Wij doen ons best om wat wij produceren op kennislink, via Stem- Spraak- Taalpathologie, of op andere plaatsen te publiceren, zodat de ontwikkelde kennis of instrumenten toegankelijk zijn. Zorg ervoor dat je als professional ook echt op de hoogte bent van de laatste ontwikkelingen op je vakgebied’.
Informatie:
Homepage mevr. Dr. Prof. Anne Baker: http://www.uva.nl/over-de-uva/organisatie/medewerkers/content/ b/a/a.e.baker/a.e.baker.html Kennislink: www.kennislink.nl
‘Soms zie je dat jonge mensen heel blij zijn met hun gebarentaalvaardigheid. Het is een bevrijding om te kunnen communiceren zonder belemmering, in een modaliteit zonder belemmering’. NUMMER 7-8, juli 2013
21
Door de ogen van … In de rubriek ‘door de ogen van’ wordt een aantal vragen voorgelegd aan een persoon die op een of andere manier te maken heeft, of heeft gehad, met logopedie, of een logopedist. Deze persoon kan een patiënt zijn, maar ook een familielid van een patiënt, een arts, of een leerkracht. Deze maand is een ergotherapeut aan het woord.
auteur
lydeke fransen
Brigitte werkt als ergotherapeut in het ziekenhuis. In het multidisciplinaire team werkt ze veel samen met andere paramedici, zoals de fysiotherapeut en de logopedist. In het verleden heeft Brigitte een tijd op een revalidatieafdeling gewerkt, en ze heeft 6 jaar in Amerika in verschillende ziekenhuizen gewerkt.
te doen. In Amerika dragen de patiënten ziekenhuisvesten, zonder knopen. Dan moet je dus creatief zijn en op andere manieren de functionele activiteiten oefenen. Transfers, balansoefeningen en mobiliseren behoorden ook tot mijn taken als ergotherapeut in Amerika’.
Op de vraag wanneer ze voor het eerst te maken kreeg met een lo- ‘De grens tussen de taken van een fysiotherapeut en die van de ergopedist, vertelt ze dat ze tijdens haar studie al kennis maakte met gotherapeut zijn ook in Nederland niet altijd even duidelijk. Wie helpt de logopedist die in het verpleeghuis werkte waar ze stage liep. ‘In de patiënt uit bed, wie oefent de handfunctie: soms moet je daar het verpleeghuis was een ontbijtgroep, specifieke afspraken over maken. In het ziewaar zowel de stagiaire van de logopedist kenhuis waar ik nu werk, wordt vaak op de als ik als stagiaire ergotherapie aan deelnaafdeling neurologie zo intensief samenge‘We kijken vaak samen men. Samen probeerden we de ouderen zo werkt, dat ook de logopedist samen met de optimaal mogelijk aan het ontbijt te laten fysiotherapeut de patiënt uit bed haalt; zo naar de vragenlijst die deelnemen. Soms waren we verbaasd over observeren we samen waar de patiënt aan hoeveel effect we bereikten op het veilig toe is. Ook bij het multidisiplinaire overleg familie heeft ingevuld, eten en drinken, door aanpassingen in bijmet de artsen vullen we elkaar goed aan. om te voorzien waar voorbeeld zit- en hoofdhouding’. Op het gebied van de cognitie bijvoorbeeld is het fijn om met de logopedist de uitslagen we problemen kunnen Brigitte ging een aantal jaar na haar diplovan de verschillende testen te vergelijken. mering als ergotherapeut werken in AmeriOok kijken we vaak samen naar de vragenverwachten.’ ka. Brigitte: ’De organisatie en financiering lijst die familie heeft ingevuld, om te voorzien van de gezondheidszorg in Amerika kun je waar we problemen kunnen verwachten’. niet vergelijken met Nederland. Ik werkte bijvoorbeeld in een nonprofit ziekenhuis, waar het verplicht is om iedereen in nood te helpen, ‘Van collega’s in Amerika begreep ik dat ergotherapeuten in Amerika ongeacht de verzekering. Dat beleid is nationaal bekend, dus werke- opgeleid zijn om slikproblemen te analyseren. Dit gebeurt met name lijk iedereen die ook maar iets mankeerde meldde zich bij de eerste bij instellingen waar een tekort is aan logopedisten, bijvoorbeeld in hulp, of werd door andere instanties op de stoep geparkeerd. De Hawaï. Daar wordt de slikscreening, die in Nederland standaard door verzorging van de mensen was er ook anders. Zowel in Nederland logopedisten wordt gedaan, uitgevoerd door ergotherapeuten. Toen als in Amerika oefen en train je dagelijkse activiteiten met mensen, ik dat aan mijn Hollandse collega’s vertelde, werd het wel even stil. zodat ze weer zo zelfstandig mogelijk worden. Hier in Nederland oe- Misschien een tip: wie wil er nou niet voor een periode op Hawaï fen je bijvoorbeeld om de knopen van de bloes van revalidanten dicht werken’?
22
LOGOPEDIE JAARGANG 85
• ADVERTORIAL •
Dennis Vis, algemeen directeur van I&DT:
Curasoft is hét alternatieve EPD voor de effectieve en efficiënte logopediepraktijk Een logopedist heeft het vandaag de dag niet makkelijk. Afgezien van de economische malaise staan het budget en de prestaties van alle kanten onder druk. U zit daarom niet te wachten op nog een lastig en kostbaar vraagstuk: welk EPD ondersteunt de praktijk het beste in deze turbulente tijden én voor de toekomst? Verzekeraars verbinden hun vergoedingen aan de kwaliteit van dienstverlening. Daarom heeft de branchevereniging NVLF richtlijnen opgesteld voor kwaliteitsborging in de logopedie. Deze gaan onder meer over het gestructureerd en methodisch vastleggen van gegevens. Met andere woorden: over het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier. Lessen uit de fysiopraktijk Waar vindt u een EPD dat aan alle eisen voldoet? Een blik over de schutting biedt vaak nieuwe inzichten. Is er een andere beroepsgroep die dezelfde vraagstukken al op wist te lossen? Jazeker: de fysiotherapie. Curasoft van I&DT behaalde als eerste het KNGF Fysio EPD Keurmerk Plus. Daarnaast is Curasoft Fysio door zorgverzekeraars Agis en Achmea benoemd tot preferente EPD- oplossing voor paramedici. Curasoft is dus niet zomaar een gebruikersvriendelijk online softwarepakket, het is ook vakinhoudelijk en op het gebied van klinimetrie aantoonbaar hoog van kwaliteit. Het goede nieuws is dat Curasoft nu ook compleet is afgestemd op de nieuwe kwaliteitseisen van het NVLF. En dat het logopedisten compleet ondersteunt bij het uitvoeren van de dagelijkse werkzaamheden. Dat dankt Curasoft aan een innovatieve en intuïtieve opzet. De administratieve omgeving oogt en werkt als het programma voor agenda, contactpersonen en e-mail
Curasoft
waarmee u waarschijnlijk al dagelijks werkt. Dat maakt de adoptie van Curasoft snel en de leercurve laag. U komt in één scherm direct bij alle relevante gegevens, van het openen van een dossier tot en met de verslaglegging. De agendafunctie in Curasoft waarborgt structureel en methodisch werken. U voldoet dus direct aan heel veel van de eisen en verplichtingen van de NVLF en verzekeraars. U werkt online met Curasoft. Dit zorgt ervoor dat u en uw cliënt overal en altijd kunnen werken met de actuele en correcte gegevens. Zo is het mogelijk om op ieder gewenst moment de wetenschappelijke vragenlijsten voor klinimetrie in te vullen. Deze zijn namelijk geïntegreerd in Curasoft. Uw succes is ons succes Wij zijn ervan overtuigd dat Curasoft de kwaliteit van uw logopediepraktijk verhoogt. We verbinden daar zelfs het succes van Curasoft aan. Met het crisisbestendig prijsmodel betaalt u minder voor uw abonnement indien u minder omzet heeft. Zo voldoet u met de overstap naar Curasoft aan de wensen en eisen van de NVLF, de verzekeraars en uw cliënten. Maar ook aan uw eigen wens voor een effectievere en efficiëntere praktijk. Neem vandaag nog contact met ons op. We laten u graag zien dat de overstap naar Curasoft, met behoud van uw huidige gegevens, zo gemaakt is.
Postbus 2203 | 1500 GE Zaandam | 075-6708 708 |
[email protected] | www.curasoft.nl
Logopedie en hoogbegaafdheid Adviezen over de begeleiding van hoogbegaafde kinderen in de logopediepraktijk.
auteurs
Aanleiding voor dit artikel
Dit artikel wil bijdragen aan de herkenning en adequate behandeling van hoogbegaafde kinderen met logopedische stoornissen. De auteurs zijn van mening dat hoogbegaafdheid nog onvoldoende wordt herkend en erkend in de logopedische praktijk.
henriëtte dekkerter braak logopedist, specialist Gifted Education
esther van rems-dijkstra logopedist
Hoe kunnen hoogbegaafde kinderen worden herkend?
Het eerste uitgangspunt bij een begaafdheidsonderzoek is vaak een IQ-test met als uitslag een TIQ (totaal intelligentiequotiënt) van 130 of hoger. Er kleven echter risico’s aan het hanteren van zo’n grens. Iemand die op een IQ-test ‘slechts’ 129 scoort, kan niet meteen als niet hoogbegaafd worden bestempeld. De meeste hoogbegaafdheidsspecialisten zijn het erover eens dat ook een score verder onder de 130 niet per definitie betekent dat iemand niet hoogbegaafd is. Er is immers niet bewezen dat de geteste persoon niet tot meer in staat is. Persoonlijke omstandigheden, zoals zenuwen, vermoeidheid en een gebrek aan doorzettingsvermogen, motivatie en uitdaging, kunnen de uitslag van een IQ-test negatief beïnvloeden. Deze factoren zorgen ervoor dat een IQ van minstens 130 wel wordt meegenomen bij begaafdheidsonderzoek, maar geen uitsluitsel kan geven. Franz Mönks, oud-hoogleraar ontwikkelingspsychologie en oprichter van het Centrum
24
voor Hoogbegaafdheidsonderzoek (afgekort als CBO), legt dit in een artikel in het tijdschrift J/M ouders van Geldermans (2010) als volgt uit: “Het is heel verleidelijk om hoogbegaafdheid aan de hand van het IQ vast te stellen. Zo wordt voor hoogbegaafdheid vaak een score van 130 of hoger aangehouden, maar wij (het Centrum voor Hoogbegaafdheidsonderzoek, auteurs) houden ons er afzijdig van. Je kunt bij begaafdheid namelijk niet spreken over één verschijningsvorm. Begaafdheid bestaat in verschillende graden en op verschillende gebieden. Wij definiëren begaafdheid daarom als het potentieel van goede of uitstekende prestaties op één of meer gebieden. Het is dus heel goed mogelijk dat een kind op één gebied heel begaafd is en op andere gebieden middelmatig scoort. En of kinderen hun talenten ontplooien hangt erg af van persoonskenmerken en de interactie met hun omgeving.” Om toch een kader te bieden voor wat hoogbegaafdheid inhoudt, wordt vaak het model van de wetenschappers Renzulli en Mönks gebruikt. Volgens het drieringenmodel van Renzulli en Reis (2003) beschikt een hoogbegaafde over een hoge intelligentie, een grote motivatie en veel creativiteit. In het Triadisch model van Mönks (Mönks & Ypenburg, 2011), dat een uitbreiding vormt op het drieringenmodel, is aan de drie ringen een driehoek toegevoegd, die het belang van omgevingsfactoren aangeeft. Volgens dit
LOGOPEDIE JAARGANG 85
model zijn gezin, school en vrienden bepalend voor het tot uiting komen van de capaciteiten van een kind. Algra (2009) geeft in haar boek ‘Ontwikkelingsvoorsprong en (hoog)begaafdheid’ een lijst met eigenschappen van hoogbegaafde personen uit de literatuur. Deze eigenschappen zijn concreter dan bovenstaand model en daardoor bruikbaar voor het herkennen van hoogbegaafde kinderen. Als kenmerken van hoogbegaafdheid worden genoemd: > Snelle algehele ontwikkeling > Uitblinken op meerdere gebieden > Gemakkelijk kunnen leren; nauwelijks oefenstof nodig > Goed leggen van (causale) verbanden > Het makkelijk kunnen analyseren van problemen; meerdere oplossingen voor één probleem kunnen geven > Denksprongen maken die groter zijn dan normaal (en vaak niet voor iedereen begrijpelijk) > Voorkeur voor abstractie > Hoge mate van zelfstandigheid > Brede of juist specifieke interesse > Hoge motivatie om nieuwe en complexe dingen te leren > Veel energie > Creatief/origineel > Perfectionistisch > Taalvaardig en grote woordenschat > Apart gevoel voor humor > Hoge mate van concentratie > Hoge mate van (over)gevoeligheid > Zeer kritisch > Groot rechtvaardigheidsgevoel > Doorzettingsvermogen Hierbij moet worden opgemerkt dat niet alle hoogbegaafde kinderen al deze eigenschappen hebben. Een kind hoeft dus niet aan alle kenmerken te voldoen om hoogbegaafd te zijn. Het verdient wel aanbeveling om bij kinderen die veel van bovenstaande eigenschappen vertonen, rekening te houden met hoogbegaafdheid.
Waardoor kan herkenning van hoogbegaafde kinderen worden bemoeilijkt?
Bepaalde groepen hoogbegaafde kinderen lopen volgens Winebrenner (Algra, 2009) extra risico om niet te worden herkend. Hun situatie leidt ertoe dat ze niet naar vermogen presteren, maar onderpresteren. Daardoor
NUMMER 7-8, juli 2013
figuur 1. Triadisch Interdepentiemodel Renzulli/Mönks (Mönks & Ypenburg, 2011).
figuur 2. Leenheer, P. (2005). Uit: De Boer & Booij (2010).
In het kort Hoogbegaafde kinderen kunnen net als ieder ander kind logopedische problemen hebben of krijgen. Bepaalde eigenschappen van hoogbegaafde kinderen kunnen ertoe leiden dat de logopedische begeleiding hierop moet worden aangepast. Perfectionisme en faalangst, moeite met automatiseren, maar ook de ideeën van het kind over de ontwikkelbaarheid van de eigen vaardigheden en de visie van de behandelend logopedist op die ontwikkelbaarheid kunnen bepalend zijn voor de behandeling. Van lang niet alle kinderen is bij de start van de behandeling bekend dat ze hoogbegaafd zijn. Net zoals een logopedist let op bepaalde kenmerken bij het signaleren van een lager intelligentieniveau, dient een logopedist dus oog te hebben voor mogelijke kenmerken van hoogbegaafdheid. Deze kenmerken kunnen vooral eenvoudig worden gemist bij kinderen in bepaalde risicogroepen, zoals dyslectici, kinderen met ADD of een andere moedertaal, of meisjes, die zich vaak aanpassen aan de gemiddelde norm. Bij vermoedens van hoogbegaafdheid zijn voor een succesvolle behandeling vaak een aanpassing van de logopedische begeleiding, een andere manier van feedback geven (het belonen van inzet in plaats van resultaat) en het van tevoren bespreken van de verwachtingen en mogelijkheden nodig.
25
Kinderen met een fysieke beperking Kinderen met een lichamelijke beperking kunnen hierdoor belemmerd worden in het vlot uitspreken van zinnen die ze in hun hoofd hebben. Ook de communicatiedrempel tussen dove kinderen en de horende meerderheid kan het zicht op de begaafdheid van het kind belemmeren.
figuur 3. Leenheer, P. (2005) Uit: De Boer & Booij (2010).
wordt hun hoogbegaafdheid gemaskeerd. Vaak vertellen ouders dan dat zij veel verschil zien tussen hoe het kind thuis is, en op school. Winebrenner (Algra, 2009) onderscheidt de volgende risicogroepen:
Kinderen met laagopgeleide ouders Laagopgeleide ouders hebben vaak een beperkte woordenschat, waardoor ook hun kinderen dat hebben. Als ze daarnaast de intellectuele vaardigheden van hun kinderen niet stimuleren, begint zo’n kind met een relatieve achterstand op school. Geta-
lenteerde kinderen kunnen dit compenseren, maar zullen daarmee ‘hooguit’ gemiddeld lijken. Staan de ouders negatief tegenover school en leren, dan kan het kind zich schikken naar de ouderlijke verwachtingen en de leerhonger verbergen of onderdrukken.
Meisjes Meisjes passen zich over het algemeen snel aan een groep aan. Vaak willen ze liever niet uitblinken en richten ze hun problemen naar binnen. Dit vertaalt zich in vage klachten als buikpijn en hoofdpijn.
En dan Dit artikel wil logopedisten wijzen op mogelijke hoogbegaafdheid bij kinderen die zij zien in de logopedische behandeling. Door eventuele hoogbegaafdheid kan de behandeling anders verlopen dan men bij normaalbegaafde kinderen gewend is. De volgende adviezen kunnen ter hand genomen worden door logopedisten die werken met (vermoedelijk) hoogbegaafde kinderen: > Wees alert op kenmerken van hoogbegaafdheid. > Houd er rekening mee dat sommige hoogbegaafde kinderen onderpresteren en daardoor moeilijk herkenbaar zijn. Vraag of ouders verschillen zien tussen het kind thuis en op school. > Praat met het kind over ontwikkelbaarheid en vertel over de plasticiteit van het brein. > Neem de eigen overtuiging over ontwikkelbaarheid onder de loep. > Geef het kind concrete feedback op inspanning (en niet over zijn intelligentie), doorzetten en aanpak. > Wees authentiek. > Bied je therapie top-down aan (wat is het einddoel en hoe gaan we dat bereiken). > Wees oprecht en kom afspraken na. > Durf je kwetsbaar op te stellen. > Stel vragen en nodig het kind uit om zelf oplossingen te bedenken. > Maak het doel van herhaling duidelijk. > Breng variatie in de oefeningen. > Combineer in oefeningen verschillende handelingen om automatiseren te bevorderen.
26
Kinderen met concentratie problemen Kinderen met concentratieproblemen hebben moeite om werk af te krijgen en missen daardoor soms delen van de klassikale instructie. Daardoor zijn de resultaten matig of gemiddeld. Vooral bij hoogintelligente kinderen met ADD kunnen concentratie en intelligentie elkaar compenseren, waardoor geen van beide wordt gesignaleerd. Bij werk onder hun niveau wordt het nog moeilijker voor de kinderen om zich te concentreren; het werk is te weinig uitdagend en daardoor verslapt de aandacht.
Kinderen met dyslexie Hoogbegaafde dyslectische kinderen kunnen problemen op het gebied van lezen en spellen lang maskeren door hun hoge intelligentie, versnelde taalontwikkeling en brede algemene kennis. Hierdoor wordt de dyslexie vaak laat ontdekt. Naarmate de tijd vordert, gaan deze kinderen steeds minder presteren. Bij kinderen die gemiddeld presteren, is het moeilijk om de link te leggen tussen hoogbegaafdheid en dyslexie. Deze kinderen worden vaak als lui beschouwd door de leerkracht en krijgen niet de nodige ondersteuning.
Kinderen met psychiatrische of gedragsproblemen Een angststoornis, depressie of agressieve stoornis kan het zicht op talenten ontnemen. Angst, depressie en agressie kunnen ook het gevolg zijn van onvoldoende intellectuele uitdaging.
Kinderen met een andere moedertaal Kinderen met een andere moedertaal dan het Nederlands zullen nooit de Nederlandse taal perfect beheersen (Julien & Blumenthal, 2004). Dit kan de indruk wekken van een ontwikkelingsachterstand, zelfs als juist sprake is van een ontwikkelingsvoorsprong.
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Casus Nishan Inleiding en diagnostiek Nishan heeft een Armeense moeder en een Russische vader. Hij woont nog niet zo lang in Nederland en spreekt gebrekkig Nederlands. De leerkracht geeft aan dat Nishan zich moeilijk verstaanbaar kan maken. Bovendien vindt ze dat hij een korte aandachtspan heeft: hij is erg dromerig en kijkt regelmatig uit het raam. Hij maakt op haar, zo zegt ze zelf, niet zo’n bijster slimme indruk. Als Nishan de eerste keer in de praktijk komt, maakt hij een afwachtende indruk. Zodra het materiaal tevoorschijn wordt gehaald, verandert dat: hij wordt nieuwsgierig en stelt allerlei vragen. Het Nederlands spreken gaat moeizaam, maar Nishan doet veel moeite om zich verstaanbaar te maken. De moeder van Nishan geeft (in het Engels) aan verbaasd te zijn over de houding van de leerkracht. Thuis is Nishan namelijk erg leergierig. Hij is regelmatig met zijn ouders te vinden in de bibliotheek en gaat bij de buurvrouw op bezoek om zijn Nederlands te oefenen. Hij leest veel, voornamelijk Engelstalige kennisboeken. Nishan vertelt dat hij school saai vindt. We bekijken samen wat boeken en het valt op dat hij moeite heeft met het benoemen van alledaagse voorwerpen. Maar in boeken over het heelal weet hij alles te benoemen. Nishan lijkt een slim jongetje met een selectieve woordenschat. Om het gedrag van Nishan in kaart te brengen, wordt in overleg met de ouders en huisarts afgesproken dat hij getest wordt door een in hoogbegaafdheid gespecialiseerde orthopedagoog. De vermoedens worden bevestigd: Nishan blijkt hoogbegaafd. Op basis hiervan wordt een plan opgesteld om zijn Nederlands te verbeteren. Met school wordt een plan van aanpak besproken om Nishan meer uitdaging te geven.
Hoe kan logopedische begeleiding worden aangepast voor hoogbegaafde kinderen? Adequaat omgaan met de kenmerken van hoogbegaafdheid heeft grote invloed op het slagen van logopedische behandeling. Hieronder worden enkele veelvoorkomende eigenschappen van hoogbegaafde kinderen en de invloed hiervan op de logopedische
NUMMER 7-8, juli 2013
figuur 4. Afbeelding Stichting Leerplanontwikkeling Nederland (SLO). Uit: Houkema (2011).
begeleiding uitgelicht.
Perfectionisme en mindset Volgens Kieboom (2007) bepaalt de manier van ‘zijn’ mede het functioneren van hoogbegaafde kinderen. In bovenstaande lijst met eigenschappen van hoogbegaafde kinderen komt dit tot uitdrukking in eigenschappen als gevoeligheid, rechtvaardigheidsgevoel en perfectionisme. Perfectionisme en faalangst behoren volgens Kieboom tot de ingrijpendste kenmerken van hoogbegaafde kinderen en kunnen te maken hebben met de feedback die ze krijgen op hun leerresultaten. Hoogbegaafde kinderen worden vaak geprezen om hun slimheid en denken al snel dat ze alles moeten kunnen. Zodra ze inschatten dat een oefening te moeilijk is, haken ze liever af dan dat ze falen. Uit onderzoek van Dweck (2006) blijkt dat de manier waarop iemand de ontwikkelbaarheid van zijn vaardigheden ziet (de zogenaamde mindset) in hoge mate bepalend is voor de ontwikkeling van die vaardigheden. Dweck maakt hierbij onderscheid tussen een growth mindset en een fixed mindset. Iemand met een growth mindset gelooft (onbewust) dat hij zijn vaardigheden kan ontwikkelen. Mensen met een growth mindset zijn toegewijd aan leren, zien fouten en tekortkomingen eerder onder ogen en durven
uitdagingen aan te gaan. Zij hebben een hoge leermotivatie en geven niet snel op. Mensen met een fixed mindset hebben de overtuiging dat iemands vaardigheden min of meer vaststaan. Zij richten zich vooral op het bewijzen van hun slimheid tegenover de buitenwereld of denken ‘ik ben dom’ of ‘het zit er niet in’. Ze verbergen tekortkomingen en reageren defensief op kritiek. Hoogbegaafde kinderen met een fixed mindset vermijden uitdagingen. Inspanning moeten leveren betekent in hun ogen een gebrek aan vaardigheid en oefenen wordt geassocieerd met domheid. Het zijn deze kinderen bij wie perfectionisme en faalangst een belangrijke rol kunnen spelen. Dit kan het doen van oefeningen bij logopedische behandeling in de weg staan. Het is zinvol om als logopedist na te gaan welke mindset u zelf heeft. De mindset van een logopedist heeft namelijk invloed op hoe zij het kind begeleidt, het soort feedback dat zij geeft en zelfs op de leermotivatie van het kind, want in het brein zijn spiegelneuronen actief die ervoor zorgen dat het kind kopieert wat hij de logopedist ziet doen (Dirksen en Möller, 2011). Dirksen en Möller (2011) geven in hun praktische handboek ‘Breinlink voor ouders’ een aantal tips voor het aanpassen van de mindset
27
van fixed naar growth, die ook toepasbaar zijn bij de logopedische begeleiding van hoogbegaafde kinderen die door perfectionisme en/ of faalangst moeite hebben met oefeningen: > Vertel over de plasticiteit van het brein > Neem de eigen overtuiging over ontwikkelbaarheid onder de loep > Geef voorbeelden van hoe rolmodellen hebben leren leren > Voer een gesprek met het kind over zijn ontwikkelbaarheid > Geef het kind feedback op inspanning (niet op intelligentie), doorzetten en aanpak Voorbeelden van goede feedback zijn: ‘Het is moeilijk, maar het lukt je wel als je het blijft proberen’, ‘Dat heb je heel goed geprobeerd’, ‘Ik kan merken dat je goed hebt geoefend’ of ‘Geloof je dat je dit kunt leren? Ik geloof dat namelijk wel, want...’. Maak als behandelaar feedback concreet en benoem merkbare kenmerken van inzet. Authenticiteit is hierbij erg belangrijk, want hoogbegaafde kinderen voelen snel aan of iets gemeend is en hoe iemand over hen denkt (Kieboom, 2007). Naast prijzen op inzet is het belangrijk om verwachtingen van tevoren duidelijk te maken. Een hoogbegaafd kind wil weten wat het einddoel is en welke stapjes er nodig zijn om dat einddoel te bereiken. Deze zogenaamde top-down benadering biedt het kind duidelijkheid. Zoals al eerder aangegeven
hebben hoogbegaafde kinderen een groot rechtvaardigheidsgevoel en het is dan ook belangrijk dat gemaakte afspraken worden nagekomen. Bij deze benadering hoeven kritische opmerkingen en een kwetsbare opstelling niet geschuwd te worden. Hoogbegaafde kinderen accepteren dat een ander niet alles weet en waarderen het als dit wordt uitgesproken. Ze voelen feilloos aan wanneer er iets is en juist wanneer dit onuitgesproken blijft, kan dat hen erg onzeker maken. Ook vragen stellen kan aanzetten tot een andere aanpak en werkt vaak goed bij hoogbegaafde kinderen. Voorbeelden van vragen zijn: ‘Deze aanpak werkte niet, hoe kunnen we het nog anders doen?’, ‘Wat moet je eerst kunnen voordat we deze oefening doen?’, ‘Hoe zou het kunnen komen dat deze oefening nog niet lukt?’ en ‘Wat gaat het jou opleveren als je deze oefening straks kunt?’.
Casus Sofie Inleiding en diagnostiek Sofie (8 jaar) zit in groep 5 en is getest door een orthopedagoog. Uit dit onderzoek, waarbij is gekeken naar bovengenoemde kenmerken van hoogbegaafdheid, is gebleken dat Sofie hoogbegaafd is. Sofie wordt aangemeld met stemproblemen. Volgens de KNO-arts is er sprake van beginnende
LITERATUURLIJST > Algra, H. (2009). Ontwikkelingsvoorsprong en (hoog)begaafdheid. Amersfoort: Kwintessens. > Baas-Braal, J.A. & Van der Pauw, J.L. (2005). Reader Sensorische integratie en hoogbegaafdheid. Linköping: Baas-Braal. > Baas-Braal, J.A.& Westerop, B. van. Het brein als struikelblok. Verkregen op 27-09-2012. http://www. hintnoordzuidholland.nl/documenten > Boer, E. de & Booij, N. (2010). Excellentie in ontwikkeling. Handreiking (hoog)begaafdheid. Praktische informatie en tips om (hoog)begaafde leerlingen te laten excelleren. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep, CPS,APS en SLO > Dirksen, G. (2011). Help, ik word slimmer. Schiedam: Scriptum. > Dirksen, G. & Möller H.(2011). Breinlink voor ouders, Schiedam: Scriptum. > Dweck, C. (2006). Mindset, the new psychology of success. New York: Ballantine Books. > Geldermans, A. Hoogbegaafd of gewoon slim. Verkregen op 27-09-2012 via http://www.jmouders.nl/ Themas/School/Hoogbegaafd-of-gewoon-slim.htm > Gerven, E. van (red.) (2009). Handboek Hoogbegaafdheid. Assen: Koninklijke van Gorcum. > Kaijer, M. (2010). Ik ben een topper. Alkaar: Kluitman > Kieboom, T. (2007). Hoogbegaafd, als je kind (g)een einstein is. Tiel: Lannoo. > Mönks,F & Ypenburg, I, (2011). Hoogbegaafdheid bij kinderen. Amsterdam: Boom > Julien, M.M.R. & Blumenthal, M. (2004). Taalstoornissen bij meertalige kinderen. In: Peters, H.M.F., Bastiaanse, R., Borsel, J. van, De Jonckere, Ph., Jansonius, K., Meulen, Sj. van der (red.) Handboek Stem-, spraak-, taalpathologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. > Renzulli J.S. & Reis, S.M. (2003). Conception of Giftedness and its Relationship to the Development of Social Capital. Colangelo N. & Davis G.A. (editors), Handbook of Gifted Education, third edition, pp 75-88. Boston: Allyn and Bacon
28
stembandknobbels. Bij binnenkomst vallen haar zelfstandigheid, nieuwsgierigheid en taalhantering op. Ze stelt zichzelf voor, praat honderduit en stelt vragen over haar stem. Sofie spreekt lang door op één adem; de adem is claviculair. Er is veel spanning in het halsgebied waarneembaar en in rust kucht ze regelmatig. Vastgesteld wordt dat er hier sprake is hyperkinetische dysfonie.Na het onderzoek wordt Sofie verteld wat de bevindingen zijn en wat daaraan gedaan kan worden. Ze luistert aandachtig en stelt vragen over de werking van de stem, de invloed van de ademhaling en het behandelplan.
Behandeling Tijdens de eerste behandeling kijkt Sofie aandachtig wanneer haar wordt gevraagd een oefening na te doen. Ze aarzelt en vraagt of ze de oefeningen thuis mag doen. Ze is erg perfectionistisch en weet niet of het gaat lukken. Vervolgens kiest ze de veilige weg: ze wil het eerst in haar vertrouwde omgeving oefenen. Uit een gesprek met haar moeder blijkt dat Sofie op school ook snel afhaakt als de leerkracht haar meer uitdaging aanbiedt. Ze krijgt vaak te horen dat ze slim is. Bij Sofie werkt dit alleen maar verlammend. Geadviseerd wordt om het boekje ‘Help ik word slimmer’ (Dirksen, 2011) te lezen met Sofie. Dit boekje gaat over de maakbaarheid van het brein en geeft tips over vaardigheden ontwikkelen en ‘leren leren’. Gaandeweg de stembehandeling wordt merkbaar hoe perfectionisme en faalangst niet alleen een beperkende factor in de behandeling, maar ook in het leven van Sofie spelen. Daarom wordt ook gebruik gemaakt van het boek van Mirjam Kaijer ‘Ik ben een topper’; een boek van deze tijd dat kinderen op een duidelijk manier levenswijsheden leert als ‘je bent goed zoals je bent’ en ‘laat het los’.
Resultaten Sophie heeft haar doel bereikt; ze is niet meer hees. De tips over mindset hadden effect op de hele leerhouding van Sofie. ‘Doorzetten en proberen is leren’ is nu haar motto. Hoewel ze nieuwe uitdagingen nog steeds spannend vindt, gaat ze ze niet meer uit de weg.
Problemen met automatiseren Binnen de logopedische behandeling is het gangbaar om vaardigheden met herhaling in
LOGOPEDIE JAARGANG 85
te slijpen. Dit bouwen we in stapjes op (bottom-up). Waar dat voor een gemiddeld intelligent persoon zeer geschikt is, is deze werkwijze voor hoogbegaafde kinderen zeer frustrerend (Kieboom 2007; Van Gerven, 2009). Net zoals deze kinderen binnen het onderwijs hun lesstof op andere wijze aangeboden moeten krijgen (geen eindeloze herhalingen, maar verdieping en verrijking van de lesstof), zo moet ook de logopedische oefenstof anders worden aangeboden. Hoewel herhaling niet kan worden vermeden, verdient het aanbeveling duidelijk te maken wat het doel hiervan is en veel inventiviteit te gebruiken in de manier van aanbieden. Onderstaande casus bevat oefeningen die zijn gebaseerd op de bevindingen bij de begeleiding van hoogbegaafde kinderen van Baas-Braal & Van der Pauw (2005). Zij baseert zich op het gebruik van drie niveaus in de hersenen: de hersenstam, de subcortex en de cortex. De hersenstam regelt onbewuste automatische processen (spijsvertering, reflexen, etc.). In de subcortex worden aangeleerde automatische processen geregeld, zoals fietsen, schrijven en autorijden. In de cortex, de eigenlijke hersenschors, zetelen intelligentie, taal en alle bewuste motorische processen. In het artikel ‘Het brein als struikelblok’ (Baas-Braal & Westerop, www.hintnoordzuidholland.nl) wordt aangegeven dat de cortex door hoogbegaafde kinderen bij alles wat ze doen bovenmatig wordt ingeschakeld. Hierdoor worden handelingen minder geautomatiseerd en vaker bewust uitgevoerd. Dat dit heel vermoeiend kan zijn, blijkt uit het volgende voorbeeld. Iemand die de subcortex gebruikt tijdens het autorijden, kan praten en rijden tegelijk. Maar in een verkeerssituatie die oplettendheid vereist, moet worden teruggeschakeld naar de cortex. Dit is een tijdelijke staat van extra alertheid, die ook extra inspanning vereist. Voortdurend corticaal autorijden zou dodelijk vermoeiend zijn. Hetzelfde geldt voor het voortdurend bewust bezig zijn met de mondgedrag of ademhaling. Daarom is het zo belangrijk dat kinderen deze handelingen subcorticaal leren besturen (automatiseren). Volgens Baas-Braal is inventiviteit hierbij een effectievere benadering dan herhaling. Om ervoor te zorgen dat de subcortex wordt
NUMMER 7-8, juli 2013
ingezet en de cortex het leren niet volledig op zich neemt, moet een oefening behalve het element dat subcorticaal uitgevoerd dient te worden een ‘afleiding’ voor de cortex bevatten. Hoe slimmer een kind is, hoe moeilijker je de opdrachten voor de cortex moet maken. Als de opdrachten te makkelijk zijn, neemt de cortex alsnog de uitvoering van beide taken op zich, aldus Baas-Braal & Van der Pauw (2005).
Casus Joost
“Hoogbegaafdheid bij kinderen met logopedische stoornissen behoeft meer aandacht.”
Inleiding en diagnostiek Joost (8 jaar) werd aangemeld voor logopedie vanwege afwijkende mondgewoontes en een gespannen ademing. Tijdens het spreken en voorlezen zoog hij op onverwachte momenten hoorbaar een grote teug lucht naar binnen. Verder had hij een slappe mondmotoriek en zat veelvuldig met zijn mond open. De diagnose was verkeerde spreekademing en open mondgedrag. Tegelijkertijd liep er een capaciteitenonderzoek bij een orthopedagoog, die Joost diagnosticeerde als hoogbegaafd.
Behandeling Na enkele weken oefenen kon Joost het geleerde toepassen, maar gebruikte hij niets spontaan. Het oefenen thuis ging niet goed: “Dat wil ik niet meer doen, dat heb ik bij de logopedist al gedaan!”, verzette hij zich. De herhaling frustreerde hem en de vaardigheden werden onvoldoende geautomatiseerd. Vervolgens is de strategie gewijzigd: Joost moest bijvoorbeeld op een balansbord staan en ondertussen ademoefeningen doen.
Resultaten Pas na deze aanpassing werden de nieuwe vaardigheden geautomatiseerd. De ademhaling is nu regelmatig en onhoorbaar, er is meer lipspanning en hij ademt goed door zijn neus.
Conclusie Hoogbegaafdheid bij kinderen met logopedische stoornissen behoeft meer aandacht in de logopedische praktijk. Voor zowel het herkennen van mogelijke hoogbegaafdheid als het aanpassen van de therapie zijn in dit artikel handvatten gegeven die zouden moeten leiden tot een goede begeleiding van
hoogbegaafde kinderen. Een diagnose is niet altijd noodzakelijk volgens de auteurs. Bij vragen over hoogbegaafdheid en de invloed hiervan op de logopedische behandeling of bij behoefte aan een diagnose kan een specialist in hoogbegaafdheid worden ingeschakeld. Dit kan een gespecialiseerd psycholoog of orthopedagoog zijn of een aan de ECHA (European Council for High Ability) geschoolde Specialist in Gifted Education. Een behandeling of onderzoek door een dergelijke specialist wordt niet vergoed door de zorgverzekeraar.
Auteurs Henriëtte Dekker-ter Braak is logopedist bij Logopediepraktijk Dekker. Na ruim 20 jaar ervaring in de logopedische begeleiding van kinderen met een ontwikkelingsachterstand volgde ze de opleiding van de ECHA (European Council of High Ability, verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen) en de opleiding tot talentbegeleider bij Novilo. Ze is Specialist in Gifted Education en ‘leren leren’ en begeleidt als eigenaar van Smart-Ease hoogbegaafde kinderen, hun leerkrachten en ouders.
[email protected] Esther van Rems-Dijkstra studeerde in 1997 af aan de Hogeschool Utrecht met een differentiatie in gehoor. Vervolgens werkte ze als vrijgevestigde logopedist, schoollogopedist en logopedist-akoepedist. Sinds 2009 heeft ze haar eigen logopediepraktijk in Bolsward. Ze is moeder van twee hoogbegaafde kinderen.
[email protected]
29
BOEKEN&
MATERIALEN ICON AppS
HAnS vAn BALkoM, HAnS LuIken & DAnIeLLe goLSteIJn-kRAMeR. uItgeveRIJ oc-PHD B.v., 2012,WoeRDent, €17,95, 215 PAg., ISBn 978-90-817300-1-3 Dit boek beschrijft hoe de iPad en apps aangepast en toegankelijk gemaakt kunnen worden om als communicatieondersteuning te fungeren. Hiervoor gebruiken de auteurs het Communicatie Competentie Profiel (CCP) en het ICf (International classification of functioning, disability and health). Het grootste aantal bladzijden bestaat uit een beschrijving van 83 apps uit de Appstore waarvan de auteurs vinden dat zij bruikbaar zijn voor ondersteunde communicatie (OC) en die aanpasbaar zijn naar het Nederlands en naar de individuele gebruiker. Het boek ziet er aantrekkelijk uit qua vormgeving en indeling. De basisinformatie over waaraan een tablet moet voldoen om ingezet te kunnen worden als communicatie hulpmiddel is overzichtelijk en de koppeling naar de theorie is duidelijk beschreven. De beschrijving van de apps gebeurt aan de hand van een standaardindeling waarbij vooral een nadrukkelijke koppeling wordt gemaakt naar de kerndomeinen van het CCP. Een leuke en leerzame manier om naar apps te kijken!
De vraag die het bij mij oproept is in hoeverre een gedrukt boek de ideale manier is om apps te bespreken. Apps zijn volop in ontwikkeling, er komen er dagelijks nieuwe bij, prijzen veranderen voortdurend en ook de apps zelf worden vaak vernieuwd en uitgebreid. In de huidige vorm kan dit niet snel aangepast worden. Een website met deze informatie zou naar mijn mening een handigere manier zijn om deze informatie te bundelen en up to date houden. Daarnaast is het jammer dat het boek slechts één besturingssysteem bespreekt (Apple). Het boek is wel geschikt om aan ouders te laten zien en hen zo te informeren over de mogelijkheden van een tablet in de communicatie.
Meerssche een flink aantal materialen verzameld om de meer complexe aspecten van taal te oefenen. Zij biedt hiermee therapeuten en begeleiders een aantal methodes en uitgewerkte oefeningen die gebruikt kunnen worden bij de begeleiding van kinderen van twaalf jaar en ouder. Het is geen programma dat van A tot Z doorlopen dient te worden, maar de therapeut is vrij om naar eigen inzicht oefeningen te kiezen en er een eigen draai aan te geven.
Maaike de Kleijn, logopedist/logopediewetenschapper
TAAL VERDERBIj. LEZEN, SChRIjVEN EN LOGISCh REDENEREN mET TIENERS HILDe vAnDe MeeRSScHe, uItgeveRIJ gARAnt, 2012, €29,00, 144 PAg., ISBn 978-90-441-2441-5 Hilde Vande Meerssche heeft jarenlange ervaring in het begeleiden van kinderen en adolescenten met leerproblemen, zowel als leerkracht alsook als logopedist. Zij merkte op dat kinderen met leerproblemen op de basisschool veel begeleiding krijgen, maar dat ook na de basisschoolleeftijd vaak nog problemen bestaan. Ook komt het voor dat leerproblemen pas op het voorgezet worden gediagnosticeerd. Het materiaal dat voorhanden is voor remediering is echter hoofdzakelijk gericht op kinderen tot en met twaalf jaar. In dit praktijkboek heeft Hilde Vande
30
SAMENSTELLING: ESTHER VAN DER DOES, CISKA VERWEIJ
Het accent ligt in dit boek vooral op het begrijpend lezen en minder op het puur technisch lezen. Ook zijn er weinig specifieke spellingsoefeningen in het boek opgenomen, met uitzondering van de werkwoordspelling. Spelling komt wel steeds aan bod omdat het in de oefeningen is geïntegreerd. Bij elk onderdeel staat minstens één uitgewerkte oefening. De opdrachten die in het boek staan zijn met de downloadcode uit het boek ook terug te vinden op de website van garant-uitgevers. De oefeningen kunnen worden gedownload, uitgeprint en eenvoudig als huiswerk worden meegegeven. In het eerste deel worden leestips besproken, zoals onder andere ‘over fouten heen lezen’, ‘tempolezen’ en ‘voorspellend lezen’. De verschillende methodes worden duidelijk omschreven en er is een opbouw in moeilijkheidsgraad. Er kan worden geoefend met de teksten die in het boek zijn opgenomen,
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Dit boek beschrijft een individueel gericht programma om de regels van de schoolcultuur aan te leren aan kinderen met ASS om zo gedragsproblemen te voorkomen. Het programma wil gewenst gedrag op een positieve manier via directe instructie aanleren door gebruik te maken van sociale verhalen, het betrekken van de leerling bij het vormgeven van zijn eigen leerproces en videomodelling. Het boek is bedoeld voor iedereen die op school met leerlingen met ASS werkt en is opgedeeld in 3 delen: de handleiding, de cartoondialogen en het werkboek. In de handleiding worden de uitgangspunten en achtergronden voor het programma op een heldere manier geschetst. Ook wordt er in 5 fasen beschreven hoe het programma te gebruiken. In het tweede deel worden voor de introductie van de adequate school- en klassenregels instructiecartoons uitgelegd. De cartoons zelf kunnen worden gedownload via een bijbehorende site. Ook is er een observatielijst voor de leraar in het boek opgenomen om te kijken waar de leerdoelen van de leerling liggen en welke schoolregels aandacht verdienen. In het werkboek zijn de werkbladen van het programma toegevoegd die ook kunnen worden gedownload van de site.
maar de methodes kunnen ook op willekeurige andere teksten worden toegepast. In het tweede deel staan schrijfoefeningen die systematisch in moeilijkheidsgraad opbouwen. Beginnend op woordniveau, vervolgens zinsniveau en tenslotte tekstniveau. Ook hier worden de oefeningen duidelijk omschreven en er worden uitgewerkte voorbeelden gegeven. Er is een ruime variatie aan oefeningen. Met wat creativiteit zijn de schrijfoefeningen ook geschikt voor wat jongere kinderen die moeite hebben met zinsbouw en logisch redeneren. Oefeningen voor het logisch redeneren worden in beide delen geïntegreerd omdat zowel schrijfvaardigheden als leesvaardigheden van belang zijn bij het leren. In het derde en laatste deel worden enkele tips gegeven om te leren omgaan met een vreemde taal. Dit deel is erg beknopt en beslaat slechts twee pagina’s. Het boek bevat een rijke verzameling aan leuke en direct bruikbare oefeningen die aanzetten tot eigen creativiteit. Een aanrader voor logopedisten die werken met tieners. Ciska Verweij, logopedist
amma om Individueel progr te leren de schoolcultuur
– Autismespectru
Ina Miniankova
& Jan Schrurs
mstoornissen Ina Miniankova & Jan Schrurs
werkervaring Jan Schrurs heeft agoog in als leraar en orthoped Onderwijs voor het Speciaal verstandelijke kinderen met werkt als GZbeperkingen. Hij een eigen prakpsycholoog in met autisme en tijk met mensen van de Mastermodules Autisme geeft les in de (MSen) van Educational Needs opleiding Special js (OSO). gen Speciaal Onderwi Fontys Opleidin
kinderen met ASS
is werkzaam als Ina Miniankova onderzoeker in leraar, lector en Autisme, het aandachtsgebied voor somet speciale interesse roblemen bij ciale en gedragsp doctor in de Peautisme. Ze is appen en dagogische wetensch in Staatsuniversiteit, Wit-Russische in de docent aan de js. Ze geeft les Onderwi de faculteit Speciaal Beperkingen. en Meervoudige modules Autisme
op school Positief gedrag ASS – voor kinderen met stoornissen Autismespectrum
op school voor
van het sociale gedrag es programma dat schoolse prestati individueel gericht elen, zodat de voor op school is een te leren en te ontwikk worden. Het is ontworpen te Positief gedrag deerd te definiëren, aan explicie leerlingen beoogt bevorderd en gegaranmaar vanwege het visuele en ele welbevinden nissen, risico lopen gedrags en het emotion spectrumstoor leerlingen die een n, ontwikkelingsASS – autisme voor t met en geschik leerling robleme het ook communicatiep programma is culturele leerlingen met karakter van het en met een andere ontwikkelen, zoals leerstoornissen en leerling problemen te rbale in alle NLD – Non-ve achterstanden, en positieve cultuur lbare, consistente schoolbus) te bewerkstelachtergrond. om een voorspe de programma is eetzaal en zelfs ief handelen aal, prevent gymlok Het doel van dit door gang, richt zich en de school (klas, Het programma consistent de leerling contexten van en en schoolteams. en en het beloont lingen voor leerling probleemgedrag van leerling ’s en en van sociale scenario op het voorkom n. ctie, gevisualiseerde gebaseerd op visuele e gedrag vertone (cartooninstru en die het adequat ige procedures enheid van zelfregulatie Alle onderwijskund gericht op de ontwikkeling elijken. De betrokk tot een edrag te verduid ) zijn schoolgedrag video-modeling adequaat schoolg met als doel het el om de ondersteuning van positief euning, onderst leerlingen is essentie van ouders en succes te maken.
Positief gedrag
pOSITIEF GEDRAG Op SChOOL VOOR KINDEREN mET ASS - AUTISmESpECTRUmSTOORNISSEN. INDIVIDUEEL pROGRAmmA Om DE SChOOLCULTUUR TE LEREN
41-2946-5
ISBN 978-90-4
26/07/2012 10:35:28
9 789044 129465
indd 1-3
PGS-cover-v4.
InA MInIAnkovA & JAn ScHReuRS, uItgeveRIJ gARAnt, 2012, €33,80, 219 PAg., ISBn 978-90-441-29346-5
NUMMER 7-8, juli 2013
De leerling wordt eerst geobserveerd en in overleg worden eigen leerdoelen opgesteld en vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan en een leerlingcontract. Vervolgens wordt er door middel van cartoons instructie
gegeven over de aan te leren schoolregel en het gewenste gedrag dat daarbij hoort. Bij elke cartoon hoort een dialoog en werkblad die door de leraar en leerling samen wordt doorlopen. Daarna wordt er samen met de leerling een ‘Voorwaarden vraagkaart’ ingevuld met picto’s om het wat, hoe, waar, wanneer, wie en waarom van de regel te expliciteren en te herhalen. Ook zijn er ‘Goed schoolgedrag vraagkaarten’ toegevoegd om de leerling te leren het juiste gedrag aan de juiste situatie te koppelen. Vervolgens wordt het gewenste gedrag ingeoefend en gefilmd. Deze opnames worden eerst door de leerling zelf beoordeeld met behulp van een checklist en worden vervolgens besproken met de leraar. Tenslotte kunnen er herinneringskaarten en stickers gebruikt worden om het gewenste gedrag op te roepen in een bepaalde context en te bekrachtigen. Het is een programma dat mijns inziens vooral geschikt is voor ASS-leerlingen uit de bovenbouw en V(S)O. Er moet in ieder geval sprake zijn van een goede lees- en schrijfvaardigheid en van voldoende cognitieve vaardigheden om (met hulp) te reflecteren op hun eigen gedrag. De opzet is gestructureerd opgebouwd met passende werkbladen die duidelijk ontwikkeld zijn door mensen die ervaring hebben met de doelgroep. De naamgeving van de werkbladen en de verwijzingen in de handleiding zijn wel onduidelijk. De cartoons zijn ingesproken met een computerstem waardoor de intonatie en klemtonen niet altijd even natuurlijk klinken. Tevens is de vormgeving van de figuren niet optimaal. Mijn ervaring leert mij dat een dergelijk ontwerp afleidend kan zijn voor leerlingen met ASS. Dit boek kan echter zeker een nuttige aanvulling vormen bij de begeleiding van het gedrag van kinderen met ASS op school. Ilvi Blessenaar, spraak- en taalpatholoog, logopedist
31
Dysphagia in children with neuromuscular disorders Promovendus Lenie van den Engel-Hoek SAMENSTELLING Mieke Kooi
Op 25 april 2013 promoveerde Lenie van den Engel-Hoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen op haar proefschrift “Dysphagia in children with neuromuscular disorders. Kinderen met een neurologische aandoening hebben vaak problemen met eten, drinken en slikken. In het proefschrift worden de resultaten beschreven van het onderzoek naar slikproblemen (dysfagie) bij kinderen met neuromusculaire aandoeningen (spierziekten) met als doel de begeleiding gericht op veilig en efficiënt eten en slikken te verbeteren In het proefschrift worden de volgende onderzoeksvragen besproken: > Wat zijn de verschillen in slikproblemen tussen kinderen met centraal neurologische en perifeer neurologische aandoeningen? > Wat zijn de onderliggende mechanismen van de slikproblemen bij kinderen met spinale musculaire atrofie (SMA) type II en jongens en (jonge) mannen met de ziekte van Duchenne? > Welke adviezen kunnen worden gegeven voor het veilig een efficiënt eten en slikken bij kinderen met dysfagie ten gevolge van neuromusculaire aandoeningen? Deel 1: radiologisch slikonderzoek (slikvideo) bij kinderen met centraal neurologische aandoeningen en kinderen met perifeer neurologische aandoeningen. Het onderzoek startte met de gevalsbeschrijving van een 6-jarige jongen met SMA II, die problemen had met slikken en het gevoel had dat het eten in zijn keel bleef hangen. Spierzwakte van de mondbodemspieren en een teruggetrokken houding van het hoofd leken de meest beïnvloedende factoren voor zijn dysfagie. Deze factoren leidden tot meer problemen met de verwerking van vast voedsel dan van dun vloeibare voeding. Dit was in tegenstelling tot wat vaak gevonden wordt bij kinderen met cerebrale parese (CP). Deze laatste groep kinderen verslikt zich meestal in dun vloeibare voeding. Dit leidde tot de eerste onderzoeksvraag. Er werd een retrospectieve studie verricht waarin van 118 kinderen, verdeeld in drie groepen (spastische CP, dyskinetische CP en neuromusculaire aandoening), de slikvideo’s werden geanalyseerd. Er werden verschillende patronen in de dysfagie tussen de groepen waargenomen, zowel wat betreft de fase van het slikken als wat betreft het type voedsel (vloei-
32
baar of vast voedsel). De dysfagie bij kinderen met CP werd gekenmerkt door verlies van voeding uit de mond, nasale regurgitatie en aspiratie, vooral bij dun vloeibaar voedsel. De dysfagie bij kinderen met een neuromusculaire aandoening werd vooral gekenmerkt door problemen met dik vloeibaar of gepureerd voedsel, met meerdere slikbewegingen om één hap weg te slikken en met faryngeaal residu na de slik. Deel II: Aanvullende metingen van mondspieren en biomechanische aspecten tijdens het slikken Hoewel een slikvideo het meest gebruikte instrument is om de slikfunctie te onderzoeken, geeft deze niet altijd voldoende inzicht in welke factoren een rol spelen als er sprake is van slikproblematiek ten gevolge van spierzwakte. In het kader hiervan zijn er studies opgezet rond gebruik van kwantitatieve spierechografie (met gebruikmaking van grijs-schaalanalyse), oppervlakte elektromyografie (EMG) en door het meten van tongdruk voorin de mond tijdens het slikken. De uitkomsten van deze studie kunnen gemakkelijk worden gebruik in andere wetenschappelijke studies maar ook in de kliniek. Deel III: Dysfagie bij kinderen met neuromusculaire aandoeningen Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden werden 6 kinderen met SMA II en 6 gezonde proefpersonen onderzocht tijdens het slikken van dun vloeibare en vaste voeding. Op basis van deze studie kon geconcludeerd worden dat de dysfagie bij patiënten met SMA II veroorzaakt werd door een verlies van spierkracht en efficiëntie van de bewegingen van de tong en de mondbodemspieren, maar ook door een teruggetrokken hoofdhouding. Deze compensatoire houding beïnvloedt tevens de kaakfunctie, mogelijk resulterend in een beperkte mondopening. Longontstekingen door aspiratie van het residu kunnen het gevolg zijn. Aanpassen van de hoofdhouding en water drinken na de maaltijd zijn belangrijk. Vervolgens werd een studie uitgevoerd bij jongens en (jonge) mannen met de ziekte van Duchenne (5 – 40 jaar). Om de dysfagie te beschrijven werden de klachten verzameld met betrekking tot eten
LOGOPEDIE JAARGANG 85
en drinken. Er werd een kwantitatieve spierechografie van de mondspieren en de tong uitgevoerd. Tijdens het slikken van verschillende consistenties werden EMG gegevens van de mondbodemspieren verzameld, werd de tongdruk gemeten en een slikvideo uitgevoerd. Ook bij deze groep werden er vooral problemen gezien in de orale fase en faryngeaal residu na het slikken. Aangetoond werd dat de spieren van het mondgebied niet gespaard blijven bij de ziekte van Duchenne. De gegevens laten zien dat bij deze spierziekte de complexe slikfunctie, waarbij veel spieren van de mond en keel zijn betrokken, in de loop van de jaren verslechtert. Op basis van de verstoorde mechanismen worden aanbevelingen gegeven voor het veilig en efficiënt eten en slikken in de verschillende fases van de ziekte. In de algemene discussie worden deze adviezen beschreven. Deze zijn vooral gericht op de consistentie van het voedsel (dat wil zeggen: dun en dik vloeibaar voedsel zijn gemakkelijker dan vast voedsel) en op het schonen van het residu in de keel na het slikken (door het drinken van water tijdens en na de maaltijd). Er zijn informatiebrieven opgesteld voor ouders en kinderen met SMA II en de ziekte van Duchenne, en voor zorgverleners betrokken bij deze groepen. Voor zorgprofessionals die te maken hebben met deze doelgroep is het van belang om aandacht te besteden aan de onderliggende mechanismen van dysfagie, zowel in de orale als faryngeale fase van het slikken, om ziektespecifieke adviezen en protocollen gericht op veilig en efficiënt eten en slikken te verbeteren. Promotor: Prof. dr. A.C.H. Geurts Copromotoren: Dr. I.J.M. de Groot, Dr. B.J.M de Swart
NUMMER 7-8, juli 2013
ALARMEREN • BEDIENEN • COMMUNICEREN
COMMUNICEREN EENVOUDIG EN STATISCH • TEKST COMMUNICATIE DYNAMISCHE SCHERMEN • SPRAAKVERSTERKING SOFTWARE / APPS • PICTOGRAMMEN
QuoVadis Nederland (QVN) zorgt voor implementaties van hulpmiddelen voor het compenseren van lichamelijke, cognitieve en spraak handicaps, waarbij de MENS centraal staat.
WWW.QVN.NL +31 (0)35 54 88 701
33
Promotie Lenie van den Engel-Hoek auteur mieke Kooij
Op 25 april 2013 promoveerde Lenie van den Engel-Hoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen op haar proefschrift “Dysphagia in children with neuromuscular disorders. Een bijzondere promotie aldus de rector magnificus van Lenie. Dit heeft alles te maken met de lange jaren van werken in de praktijk en het ziekenhuis die voorafgingen aan deze promotie. Het onderwerp kwam voort uit dit werken en door sommigen werd dit dan ook benoemd als een bekroning op haar carrière tot nu toe. Lenie zette rustig, helder en zeer to-the-point haar verdediging uiteen. Daarop volgend kreeg ze een aantal pittige vragen, die ze helder en duidelijk (zoals we van haar gewend zijn) beantwoordde. Dr. Joan C. Arvedson vroeg bijvoorbeeld waarom de lipsluitingsspieren niet waren meegenomen in het onderzoek en de mondbodemspieren wel. Lenie vertelde vervolgens dat bij studie bij kinderen met NMA blijkt dat het uit de mond lekken van voeding maar in zo’n beperkt percentage voor te komen, dat geconcludeerd kon worden dat dit bij deze doelgroep geen groot probleem is. Hier is het onderzoek dus ook niet op gericht. Vervolgens lichtte ze toe dat bij 60 – 80% van de CP’ers wel voedsel uit de mond lekt, onder andere door beperkte lipsluiting. Ook over een vraag van Saakje da Costa over de relevantie van het proefschrift voor de logopedie was Lenie duidelijk: dé slikstoornis bestaat niet. Juist de differentiatie in de verschillende problemen bepaalt onze adviezen naar de cliënt. We kunnen tegenwoordig wel op een wetenschappelijke manier kijken (bijv. met echo’s van de mondProfessor J. Arvedson
bodem). Deze geven verklaringen die we nog niet hadden voor slikproblemen. Met het proefschrift denkt Lenie de behandeling van slikstoornissen bij NMA te kunnen verbeteren. Een belangrijke volgende stap voor Lenie is om collega logopedisten op de hoogte te brengen van de bevindingen van dit onderzoek. Dit wordt bijvoorbeeld al gedaan in de Werkgroep Logopedie bij Kinderen met NMA, waar inmiddels vier instrumenten in ontwikkeling zijn (signaleringslijst voor revalidatieartsen, vragenlijst ouders, screening logopedie en een logopedisch onderzoek). Na de promotie en de receptie volgde er een door de logopedisten van het kinderteam Revalidatie UMC st. Radboud georganiseerde lunch met aansluitend een seminar van prof. J. Arvedson (VS) over de complexe besluitvorming bij de interventie van jonge zuigelingen en kinderen met slik-, en voedingsproblemen. De functionele benadering werd hierbij als uitgangspunt genomen. Volgens Arvedson zijn er vier belangrijkste vragen om aan ouders te stellen: > Hoe lang duurt een maaltijd (langer dan een half uur betekent een probleem), > Zijn er signalen van respiratoire problemen (bijv. natte stem), > Zijn de maaltijden stressvol voor ouders en/of het kind (zijn er neurologische gebaseerde issues en veiligheidsissues of zijn er gedrags of sensorische problemen), > Komt het kind voldoende aan (bij een kind tot 2 jaar moet er aandacht zijn als het kind hetzelfde blijft wegen, net zoals er aandacht moet zijn bij oudere kinderen die afvallen). De klinische evaluatie van alle belangrijke te observeren gebieden is aan bod gekomen, evenals de verschillen tussen oraal-sensorische en motorische problemen. Vervolgens heeft Arvedson gesproken over de ontwikkeling van het eten/drinken/slikken waarbij de volgorde van aanleren van verschillende consistenties, de kritische periodes van vaste voeding en de leeftijden van introduceren van verschillende consistenties aan bod kwamen. Ook heeft Arvedson heel concreet beschreven hoe je de opbouw van dikvloeibaar naar vaste voeding kunt aanpakken. Het seminar was boeiend en een geslaagd onderdeel van deze inspirerende dag.
34
LOGOPEDIE JAARGANG 85
NVLF neemt afscheid van twee leden van de ledenraad Tamara Zuidgeest is vanaf 2006 afgevaardigde in de ledenraad geweest. Het ging haar vooral om de mening vanuit het onderwijs laten horen binnen de NVLF. Bij aanvang van haar periode als lid van de leden zei ze: “Ik vind dat de logopedie en het onderwijs goed met elkaar verbonden moeten zijn, omdat een grote doelgroep voor ons zich binnen het onderwijs bevindt. Met alle bezuinigingen in het onderwijs, is het extra belangrijk ons als doelgroep te verenigen en onze stem te laten horen.” Voor Ciska Verweij was het motief om zitting te nemen in de ledenraad dat zij zich meer wilde verdiepen in en betrokken zijn bij de ontwikkelingen binnen de logopedie. Niet alleen de vakinhoudelijke kant had haar interesse, maar ook de beleidsvoering van de beroepsvereniging. “Ik zie het dan ook als een uitdaging om me in te zetten voor het district in de ledenraad.” De NVLF bedankt Tamara Zuidgeest en Ciska Verweij voor hun betrokkenheid en inzet gedurende enkele jaren. Tegelijk doet de vereniging een oproep aan de leden om zich beschikbaar te stellen voor de ledenraad. Informatie over het functieprofiel en de procedure is te vinden op de website (Verenigingsinfo / vacatures).
NUMMER 7-8, juli 2013
35
Invoering kwaliteitstoets moet zorgvuldig gebeuren Het invoeren van de kwaliteitstoets in 2014 heeft niet alleen bij leden tot vragen geleid. Ook het Verenigingsbestuur (VB) worstelt met de vraag of het resterende tijdspad voor de leden voldoende is om zich goed voor te bereiden. De vraag waarvoor het VB zich gesteld ziet staat los van het feit dat de kwaliteitstoets geen nieuwe elementen bevat. De te toetsen criteria zijn de normale eisen die al langer aan de beroepsgroep gesteld worden. Tijdens de districtsbijeenkomsten hebben leden aangegeven niet gerust te zijn op de komst van de toets. Het invoeren per 2014 zou te snel zijn. Vragen om uitstel van de kwaliteitstoets maakten vooral de onderliggende emoties duidelijk, waar het VB niet doof voor is. Aan de andere kant zijn er toezeggingen gedaan naar zorgverzekeraars en zijn er verwachtingen gewekt over de mate waarin de beroepsgroep voldoet aan de kwaliteitseisen.
Leden maximaal ondersteunen De NVLF wil de leden maximaal ondersteunen bij de implementatie van de toets in 2014. Daar blijven we mee doorgaan. In gesprekken met de belangrijkste zorgverzekeraars wordt momenteel onderzocht of het invoeren van de toets in 2014 een geleidelijk karakter kan hebben en dat de eerste periode waarover getoetst wordt samenvalt met een volledig kalenderjaar. Tot die tijd gaat de NVLF door met het informeren van de leden via nieuwsbrief, website (o.a. veelgestelde vragen) en de landelijke kwaliteitskringbegeleiders (kkb)-dag. De workshop ‘Doelgericht en SMART’ wordt nog een aantal keren dit jaar georganiseerd en er volgt een handreiking voor kwaliteitskringbegeleiders.
Doe de Zelfcheck De aandacht in de komende maanden gaat vooral uit naar het methodisch logopedisch handelen. De beroepsgroep kan (en moet) hier nog een kwaliteitsslag maken. Uit de pilot bleek dat het formuleren van de logopedische diagnose en formuleren van SMART-doelen nog aandacht behoeft. Daarom adviseren we de logopedisten om te starten met de Zelfcheck Kwaliteitstoets. Hiermee kan worden
36
nagaan welke onderdelen van de kwaliteitstoets nog extra aandacht behoeven. Verder heeft de NVLF intensief contact met de softwareleveranciers over de criteria kwaliteitstoets. Het is belangrijk dat de software ondersteunend is bij het volgen van de stappen van het logopedisch handelen. Hier kan nog een slag geslagen worden door de softwareleveranciers. Pas als de criteria voor de kwaliteitstoets definitief zijn, gaan ze naar de zorgverzekeraars die vanaf dan zullen bepalen of ze dit kwaliteitsinstrument opnemen in de contracten van 2014.
Welke knelpunten kwamen aan het licht? De grootste knelpunten liggen bij het opstellen van de logopedische diagnose in ICF termen en het formuleren van SMART-doelen. Hierover gaan we de leden actief informeren en ondersteunen bij de verdere implementatie van de kwaliteitstoets.
Wat houdt de kwaliteitstoets voor logopedisten in? De kwaliteitstoets heeft het doel om de kwaliteit van het logopedisch handelen en de praktijkvoering transparant te maken. Een aantal criteria worden daarvoor getoetst tijdens een praktijkbezoek (audit). Twee auditoren (waarvan minimaal 1 logopedist) van een onafhankelijk auditbureau kijken in de praktijk of instelling of er wordt voldaan aan de criteria kwaliteitstoets logopedie. De criteria zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving.
Hoe kan de kwaliteitstoets ingezet worden? Logopedisten of logopediepraktijken die eerstelijnszorg aanbieden kunnen vanaf
2014 zelf de kwaliteitstoets aanvragen. Voor een praktijk kan de kwaliteitstoets een goed instrument zijn om het niveau van de praktijk op een hoger plan te krijgen. Het levert 10 kwaliteitspunten op voor alle betrokken logopedisten. Logopedisten die een overeenkomst hebben met een zorgverzekeraar kunnen door de zorgverzekeraar geselecteerd worden voor een kwaliteitstoets. Hoe dit bepaald zal worden, is afhankelijk van afspraken die daarover in de overeenkomst staan. Denk bijvoorbeeld aan een afwijkend behandelgemiddelde (hoog of laag).
Waarom wordt deze kwaliteitstoets alleen bij eerstelijns logopedisten uitgevoerd? In eerste instantie wordt de kwaliteitstoets ontwikkeld voor de eerstelijns praktijken en instellingen die eerstelijnszorg aanbieden. Volgend jaar wordt bekeken of er ook een kwaliteitstoets ontwikkeld zal worden voor het onderwijs en instellingen. Kan/moet een logopedist nu al iets doen om zich voor te bereiden op de kwaliteitstoets? De criteria zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving. Logopedisten moeten sowieso al werken volgens deze wetgeving en richtlijnen. Er komen geen nieuwe eisen bij. Ons advies aan logopedisten is het volgende: Doe de Zelfcheck Kwaliteitstoets. > Te vinden via www.ikbenlogoepdist.nl > kwaliteit > kwaliteitsdocumenten. Met deze zelfcheck kunt u de conceptcriteria kwaliteitstoets bekijken en controleren of uw praktijkvoering en methodisch handelen voldoen aan de eisen. > Bespreek de Zelfcheck Kwaliteitstoets in de kwaliteitskring, praktijk of instelling. > Werk volgens de NVLF richtlijnen. Te vinden via www.ikbenlogoepdist.nl > kwali-
LOGOPEDIE JAARGANG 85
teit > kwaliteitsdocumenten. > Volg de workshop Doelgericht en SMART – hoe maakt de logopedist de behandeling transparant.
Wat is de meest gehoorde misvatting over de kwaliteitstoets? Er wordt regelmatig opgemerkt door leden dat de toets de logopedist alleen op administratie toetst. Er kan alleen getoetst worden op zaken
die zichtbaar / vastgelegd zijn. Het is dus logisch dat dingen vastgelegd moeten worden. Dit hoort ook bij het werk en is zelfs erg belangrijk mocht de behandeling bijvoorbeeld moeten worden overgenomen door een collega. Er is een directe link tussen het volgen van de stappen van het methodisch handelen en het leveren van doelmatige en efficiënte zorg. Het op de juiste manier volgen van de stappen van het logopedisch handelen blijkt
uit een goede dossiervoering.
Waar kunnen logopedisten meer informatie vinden over de kwaliteitstoets? Op de website van de NVLF www.ikbenlogopedist.nl > documentatiecentrum > dossiers > kwaliteitstoets staat meer informatie, waaronder de Zelfcheck Kwaliteitstoets.
Langdurige zorg beter laten aansluiten op eerste lijn Maandag 10 juni heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid Van Rijn zijn plannen voor hervorming van de langdurige zorg aan de Tweede Kamer toegelicht. Om de stijgende kosten tegen te gaan wil de staatssecretaris deze zorg voor ouderen en chronisch zieken zo omvormen dat mensen langer thuis kunnen wonen. Gemeenten en zorgverzekeraars worden meer verantwoordelijk voor de hulp die mensen thuis krijgen. De kosten van de AWBZ zijn de afgelopen jaren sterk opgelopen, naar 25,1 miljard in 2011. Het kabinet wil op termijn structureel 3,5 miljard euro bezuinigen. In het nieuwe plan moeten gemeenten zorgtaken gaan uitvoeren die nu nog onder de AWBZ vallen. Hoewel de logopedie een relatief klein deel van de langdurige zorg is, is het voor patiënten een belangrijke schakel. Logopedisten ondersteunen bijvoorbeeld in een vroeg stadium parkinsonpatiënten met het behouden van hun spraakvermogen en het weer veilig (kunnen) slikken. In de voorstellen van de staatssecretaris ligt de focus op langdurige zorg dichter bij de patiënt. Er wordt meer gekeken naar participatie, uitgaande van de mogelijkheden van de persoon. Meer regie voor de patiënt zelf, dus. Ouderen zullen voor ondersteuning en lichte zorg in eerste instantie op zichzelf en hun sociale omgeving aangewezen zijn. De informele (goedkope) zorg wordt belangrijk. De schakel in de zorgketen naar curatie (zorgverzekeringswet) komt te liggen bij de wijkverpleegkundige zorg.
Aansluiting op eerste lijn en synergie Een goede aansluiting op multidisciplinaire zorg -overleg met en aanbod van de eerste-
NUMMER 7-8, juli 2013
lijn- draagt eraan bij dat specifieke zorg in een vroeg stadium (zoals logopedie) hogere kosten op later moment kan voorkomen. In de plannen van de staatssecretaris is onduidelijk of er voldoende synergie en samenhang ontstaat vanuit de wijkverpleegkundige zorg naar de overige eerstelijnszorg. De wijkverpleegkundige wordt in het voorstel in ere hersteld. Door de hervorming valt de synergie tussen zorgpartijen weg als de toegang tot zorg te veel afhangt van de patiënt, de informele zorg van vrijwilligers of wijkverpleegkundige zorg. De NVLF pleit voor goede samenhang, omdat anders de toegang tot bijvoorbeeld logopedie niet wordt gevonden met alle gevolgen voor de patiënt van dien.
Financiële ruimte in de eerste lijn onvoldoende Een tweede aspect heeft betrekking op de financiële verschuiving ten gevolge van de bezuiniging op de AWBZ. Tweedelijns zorginstellingen sluiten steeds vaker contracten met zorgverzekeraars om diensten in de eerstelijn te verlenen. Het betreft zorg aan: > toekomstige bewoners (ouderen willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen)
> bewoners die weer thuis gaan wonen na een revalidatieperiode > de “klassieke” eerstelijns patiënten. Deze groep patiënten is woonachtig in de instelling maar valt niet onder een zorgzwaartepakket (ZZP) waarbij zorg is geïndiceerd. Voorheen werden logopedische behandelingen binnen een instelling uit het budget van het ziekenhuis of het verpleeghuis betaald. Deze komen nu ten laste van logopedie in de eerstelijn. Het aantal behandelingen –en daardoor de groei van het budget- neemt toe doordat er meer logopedisten werkzaam zijn binnen de eerstelijn. Het Budgettair Kader Zorg (BKZ) voor de eerste lijn houdt geen rekening met de substitutie van zorg van tweede lijn naar de eerste lijn. Om zorg en ondersteuning in de buurt beter afgestemd te krijgen, zal de bekostiging en de organisatie van de zorg gewijzigd moeten worden. Met de financiële consequenties voor de eerste lijn wordt in het beleid onvoldoende rekening gehouden. Voor meer informatie, kijk op de website van de NVLF in het dossier Bezuinigingen (www. ikbenlogopedist.nl / documentatiecentrum)
37
CURSUS VOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES
Aankondiging 1 november 2013 NVLF Jaarcongres
5, 12 en 19 september 2013 Méér dan Larynxmanipulatie Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl 10 september en 1 oktober 2013 Grammaticale stoornissen bij afasie Inlichtingen: HU: 088-4815214/5705 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 13, 14 en 15 september 2013 Estill Voice Training Level 1, Figuren voor Stemcontrole Inlichtingen: Studio VMC, Marleen van Dijk,
[email protected] www.songandvoice.nl, 06-20417256 14 september, 9 oktober, 15 november en 11 december 2013 De data van 2014 volgen nog Specialisatie Stemtherapeut Inlichtingen: HU: 088-4815214/5705 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 20 september 2013 Wijs met letters! Kleuters en beginnende geletterdheid Inlichtingen: www.wijsmetletters.nl,
[email protected] 23 september, 29 oktober, 22 november en 16 december 2013 Communicatieve Taaltherapie voor kinderen met een taalniveau vanaf 6 jaar (CT3) Inlichtingen: HU: 088-4815214/5705 of www.logopedie.cursussen.hu.nl
38
26 september en 10 oktober 2013 Overtuigend communiceren en profileren in de zorg! Inlichtingen: Art 2 Advance,
[email protected], www.a2a.nl 1 oktober 2013 Studiedag ‘Woord voor woord’: het hoe en waarom van Woordenschat Inlichtingen: Auris dienstverlening Houten,
[email protected], 030-6340625 www.aurisdienstverlening.nl 3 en 10 oktober 2013 Psychogene Stem- en Spraakstoornissen Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl 7, 8 oktober, 27 en 28 november 2013 Jonge stotterende kinderen Inlichtingen: HU: 088-4815214/5705 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 8, 9 oktober en 4 november 2013 Stotteren en spraak- en taalproblemen Inlichtingen: HU: 088-4815214/5705 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 10, 11 oktober en 14 november 2013 Verdiepingscursus Zuigelingen Inlichtingen: Hanzehogeschool Groningen, Vera van der Haar 050 – 595 7788 / v.van.
[email protected], aanmelden via http:// professionals.hanze.nl/over-opleidingen/ zorg-welzijn/cure-paramedisch/zuigelingen-verdiepingscursus/ 11, 12 oktober en 23 november 2013 Introductiecursus NLP in de logopedie Inlichtingen: www.logopediesteenwijk.nl of per e-mail
[email protected]
Praatpaaltjes Gezocht: Logopedist
Locatie: Woerden Inlichtingen:
[email protected] Logopedie Praktijk Woerden, all-round praktijk, met 5 logopedisten zoekt enthousiaste collega’s in verband met zwangerschapsverlof van 2 collega’s. Waarneming van 09-2013 tot 03-2014 (dagen/uren in overleg) met mogelijkheid om na de waarneming onze praktijk te versterken voor 3 dagen per week. vrijwilligerswerk in Kameroen
Locatie: Bamenda, Kameroen Inlichtingen: Rob Knoppert, 06-83334077 of
[email protected] Een centrum voor verstandelijk gehandicapte kinderen in Bamenda, Kameroen, zoekt voor 3 tot 9 maanden in het komend schooljaar engelstalige ondersteuning van een logopedist. Ticket en huisvesting worden vergoed. Inlichtingen 0683334077 of
[email protected].
14 en 21 november 2013 Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie! Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected],www.einders.nl 12 december 2013 Biofeedback en Triggerpoints Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected],www.einders.nl 16 januari 2014 Cranio Mandibulaire Dysfunctie Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected],www.einders.nl Wilt u uw cursus of congres onder de aandacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw cursus of congres nog eens uitgebreid toegelicht. Meer weten, bel met Jilke H ageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het septembernummer mailt u voor 10 augustus 2013 naar
[email protected].
LOGOPEDIE JAARGANG 85
Branco Dantzig van
Oproep tot het nomineren voor de Branco van Dantzigprijs 2013
prijs
2013
Op 1 november 2013 zal tijdens het NVLF-congres de Branco van Dantzigprijs 2013 worden uitgereikt. Deze onderscheiding heeft tot doel om de kwaliteit van de logopedie in Nederland in de ruimste zin van het woord te bevorderen. De NVLF nodigt logopedisten uit om zich te nomineren voor de Branco van Dantzigprijs 2013. De Branco van Dantzigprijs wordt toegekend aan één of een groep gediplomeerde logopedisten die een uitzonderlijk verdienstelijke bijdrage heeft / hebben geleverd aan de vakinhoudelijke verbreding en verdieping van de logopedie. Branco van Dantzig was in de jaren dertig van de vorige eeuw logopedist één van de oprichters van de vereniging. De prijs die naar haar is vernoemd is in 1993 voor het eerst toegekend. Het reglement voor het nomineren is te vinden op: www.nvlf.nl onder Verenigingsinfo. De termijn van inzending sluit 15 augustus 2013. Uw inzending kunt u richten aan: NVLF / organisatie Branco van Dantzigprijs 2013 Postbus 75 3440 AB Woerden
Colofon Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie - opgericht in 1927 Logopedie is een tijdschrift van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie en verschijnt 10 keer per jaar. Logopedisch materiaal en boeken ter recensie zenden aan het redactiesecretariaat. Overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie. SECRETARIAAT NVLF EN REDACTIESECRETARIAAT postadres Postbus 75, 3440 AB Woerden telefoon 0348 457070 fax 0348 418290 e-mail
[email protected] websites www.logopedie.nl www.nvlf.nl | www.ikbenlogopedist.nl | www.kindentaal.nl postbank 2814400 KvK Rotterdam 40464115
REDACTIERAAD Mw. dr. C. Blankenstijn | Dhr. prof. dr. P.H. DeJonckere | Mw. R.I.I. Dharmaperwira-Prins | Mw. dr. M.Ch. Franken | Mw. dr. E. Gerrits | Mw. dr. J.G. Kalf | Mw. J.H. Kuiper | Mw. J. Overbosch | Dhr. dr. M. Stollman | Mw. A. van Wijk | Dhr. C. Winkelman
VERENIGINGSBUREAU NVLF Dhr T. de Koning, verenigingsmanager ad interim
FOTOGRAFIE Cover: Nout Steenkamp Fotografie | Interview: Fotografie Erik Kottier
VERENIGINGSBESTUUR Dhr. T. de Koning, voorzitter | Mw. M.M.H. Drinkenburg-Roosendaal, penningmeester Mw. D.J.A. te Kaat-van den Os, MSc., vicepenningmeester | Mw. A.A.M.M. van Kollenburg | Mw. M. Priest
ONTWERP EN VORMGEVING Oranje Vormgevers
ERELEDEN prof. dr. P.H. Damsté | prof. dr. P.H. DeJonckere | drs. J.H.A. Leenders B.J.E. Mondelaers | drs. ing. A.M.A. van Overbeek PUBLICATIERECHT Publicatie van een tekst houdt in dat de auteur zijn volledige rechten over de gepubliceerde tekst afstaat aan de NVLF. REDACTIE Janneke de Waal-Bogers (hoofdredacteur) | Marloes Korthout | Esther van der Does | Lydeke Fransen | Josje Jonker | Esther van Niel | Ciska Verweij | Maaike de Kleijn | Anneriet Nubé e-mail:
[email protected]
NUMMER 7-8, juli 2013
UITGEVER Performis BV Postbus 2396 5202 CJ ’s-Hertogenbosch tel. 073-6895889 ADVERTENTIES Performis BV, Geert Janus 073-6895889
[email protected] ABONNEMENTSPRIJZEN 2013 - € 95,- voor instellingen zonder logopedisten in dienst - € 190,- voor instellingen waar (een) logopedist(en) werkzaam zijn (is) - Buitenland € 114,-. Abonnementen kunnen schriftelijk tot 1 maand voor de vervaldatum worden -opgezegd. - Losse nummers voor leden € 5,- en voor niet-leden € 12,50. NVLF, de uitgever en de redactie aanvaarden geen aansprakelijkheid voor -mogelijke -gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van de informatie uit het tijdschrift.
39
Nutilis maakt de puzzel voor patiënten met dysfagie Nieuwt! compleet. mplee
Co erdikte v r o o v t n assortime voeding* e h c is d e m aan draagt bij kken. i l s r e g i l vei
Stage 1
Kijk voor meer informatie en smaken op www.nutilis.nl of bel met 0800-022 33 22 *in de consistenties siroop-, vla- en puddingdikte.
Stage 2
Stage 3