Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
Evaluatierapport
Den Haag, 30 oktober 2003
Colofon Projectnummer: 9717/ 44492342
Auteurs: Drs. Wout Gelderloos Drs. Marit Groeneveld Drs. Cathalijn van Iperen
B&A Groep Beleidsonderzoek & -Advies bv Louis Couperusplein 2 Postbus 829 2501 CV Den Haag (T) (F)
070 – 302 9500 070 – 302 9501
e-mail:
[email protected] http:
www.bagroep.nl
© Copyright B&A Groep Beleidsonderzoek & -Advies bv 2003. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
22-12- 2003 12:37
Inhoudsopgave Managementsamenvatting
5
1.
Inleiding
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding 7 Doel & vraagstelling van de evaluatie Onderzoeksverantwoording 8 Leeswijzer 10
7
2.
De regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
2.1 2.2 2.3
Opzet en doelstelling van de regeling 11 Wie komen er in aanmerking voor de regeling TLO? 11 Verhouding met andere regelgeving: de WSF en de WTOS
3.
Profiel van de TLO-gerechtigden
3.1 3.2 3.3 3.4
Persoonskenmerken van de TLO-student 15 Studiekenmerken 20 Redenen van afwijzing voor de TLO 22 Samengevat 23
4.
Oordeel over de regeling
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Waardering voor de regeling 25 Hoogte van de tegemoetkoming 26 TLO en studieduur 26 TLO en inkomen 28 TLO en partnerinkomen 28 Samengevat 29
5.
Effecten van de regeling
5.1 5.2 5.3 5.4
Instroom van studenten voor lerarenopleidingen 31 Het besluit om een lerarenopleiding te volgen 32 Afstudeertermijn en voortijdige uitval studenten 33 Samengevat 33
6.
Belemmeringen van de regeling
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Bereik onder de doelgroep 35 Feitelijke studieduur en duur van de TLO Meetellen van het partnerinkomen 35 De inkomenstoets 35 De hoogte van de tegemoetkoming 36
7.
Beschouwingen van B&A Groep
Bijlage 1: Gesprekspartners Bijlage 2: Vragenlijst
7
15
25
31
35 35
37
41
43
Bijlage 3: Verslag bijeenkomst
45
3
11
12
Managementsamenvatting e TLO, de regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen vormt een specifieke maatregel om de financiële drempel te verlagen voor mensen die geïnteresseerd zijn in het volgen
D
van een lerarenopleidingen. De regeling is bedoeld voor studenten die geen recht meer hebben op studiefinanciering. Dit rapport vormt een weerslag van de evaluatie van de regeling, die is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) van 26 april 2001. De evaluatie werd uitgevoerd aan de hand van een analyse van cijfers van de IB-Groep, een toetsing van het wettelijk kader, een schriftelijke enquête onder studenten die een aanvraag hebben gedaan voor de TLO (die hetzij is toegekend, hetzij is afgewezen), gesprekken met decanen en administrateurs en een ronde tafelgesprek. Studenten die in aanmerking komen voor de regeling TLO (voortaan TLO-studenten) wijken op een aantal aspecten af van studenten die een aanvraag hebben gedaan voor de regeling TLO, maar waarvan de aanvraag niet is gehonoreerd (voortaan: niet TLO-studenten). Zo telt de groep TLO-ers relatief veel vrouwen en personen in de leeftijdscategorie 31-45 jaar. Bij beide groepen heeft de meerderheid een betaalde baan. TLO-studenten werken evenwel gemiddeld minder uren per week. Wel hebben zij vaker een verdienende partner. De meeste TLO-ers volgen hun opleiding in deeltijd en volgen de PABO of een tweedegraads lerarenopleiding. Onder de niet TLO-studenten komen meer voltijdstudenten en meer studenten aan andere opleidingen voor. Op dit moment verdienen TLO-studenten gemiddeld minder dan niet TLO-studenten. De tegemoetkoming wordt evenwel vastgesteld op het inkomen dat de student twee jaar vóór aanvraag verdiende. Opvallend is dat TLO-studenten toen juist meer verdienden dan niet TLOstudenten. Maar als het inkomen in de laatste twee jaar sterk is gedaald kan het peiljaar verlegd worden, voorwaarde hierbij is dat de daling structureel (naar verwachting minimaal drie jaar) moet zijn en minimaal 15 procent bedraagt. Aanvragen worden vooral afgewezen omdat studenten nog in aanmerking komen voor studiefinanciering. De meerderheid van de TLO–studenten is (zeer) positief over de regeling en ook (zeer) tevreden over de hoogte van de tegemoetkoming. De tegemoetkoming is evenwel lang niet kostendekkend, en wordt vooral gezien als extraatje. Niet TLO-studenten zijn kritischer. Het merendeel van de studenten acht het (zeer) goed dat de regeling TLO inkomensafhankelijk is; zij oordelen echter negatief over het meetellen van het partnerinkomen. Het merendeel van de studenten doet naar eigen verwachting langer over de studie dan twee jaar. Dit komt met name omdat de officiële studieduur van hun opleiding meer dan twee jaar is. De afgelopen jaren is er een toename van het aantal studenten dat met succes een beroep doet op de regeling TLO. Bijna een op de drie TLO-studenten geeft aan dat het feit dat zij in aanmerking komen voor TLO (zeer) grote invloed heeft gehad op de keuze om de opleiding te volgen. Elf procent van de TLO-studenten geeft aan dat zij de opleiding niet hadden gevolgd als zij niet in aanmerking waren gekomen voor de regeling. Het betreft veel PABO-studenten, studenten die niet of weinig uren per week werken, een laag inkomen hebben en als hoogste vooropleiding HAVO/VWO hebben gevolgd. De regeling TLO is bestemd om financiële drempels weg te nemen voor studenten aan lerarenopleidingen die niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering.
5
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
De regeling slaagt in beperkte mate in dit doel. Van de TLO-studenten had 11% afgezien van het volgen van een lerarenopleiding als zij niet in aanmerking waren gekomen voor de TLO. Het is niet gebleken dat de voortijdige uitval bij TLO-studenten lager is dan bij studenten die niet voor deze regeling in aanmerking komen. Bovendien kan een student slechts twee jaar gebruik maken van de regeling, terwijl de studie vaak minimaal drie tot vier jaar duurt. Na twee jaar valt de financiële tegemoetkoming weg en moet de student alsnog andere inkomensbronnen zoeken. Tenslotte blijkt uit het onderzoek dat het volgen van de lerarenopleiding niet zo sterk wordt gehinderd door financiële drempels als wel door de moeizame combinatie van werk, opleiding en privé. De hoogte van de tegemoetkoming wordt gewaardeerd, maar is te laag om voor een grote groep studenten een doorslaggevende invloed te hebben op de studiekeuze. Om de regeling daadwerkelijk financiële belemmeringen weg te doen nemen, zal de bijdrage hoger moeten zijn en voor tenminste vier jaar of zolang de opleiding duurt moeten gelden. De huidige bijdrage is mede zo laag omdat deze verdeeld wordt over een –te– grote groep studenten, die de bijdrage niet allemaal even hard nodig hebben. B&A Groep vindt het daarom gewenst om het budget gerichter in te zetten, opdat het daadwerkelijk financiële drempels weg neemt voor die groep studenten die om financiële redenen niet gaat studeren of gedurende de studie afhaakt.
6
1. Inleiding 1.1
Aanleiding e minister van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen geeft hoge prioriteit aan de aanpak van het lerarentekort. De belangrijkste maatregelen hiertoe zijn beschreven in het Plan van
D
Aanpak Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid (december 2002). De minister stelt zij-instroom, functiedifferentiatie en flexibilisering van de opleidingen centraal. Een specifieke maatregel om de financiële drempel te verlagen voor mensen die geïnteresseerd zijn in het volgen van een lerarenopleidingen is de TLO, de regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen. Deze regeling is bedoeld om financiële drempels te voorkomen voor studenten die geen recht meer hebben op studiefinanciering. De regeling, die is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) van 26 april 2001, wordt op dit moment geëvalueerd, opdat besluitvorming mogelijk wordt gemaakt over de toekomstige positionering van de regeling. Het voorliggende rapport vormt de verslaglegging van deze evaluatie. Het vormt tevens de basis voor een nadere discussie over de toekomstige positionering van de regeling. 1.2
Doel & vraagstelling van de evaluatie
Omdat er steeds nieuwe doelgroepen komen met een diverse behoefte aan scholing en financieringsarrangementen, bestaat vanuit het lerarenbeleid de behoefte om te bezien of de regeling nog steeds geschikt is voor deze steeds gevarieerdere groep studenten of dat zij anders vormgegeven dient te worden. Centraal in de evaluatie staat de relatie tussen de regeling en de doelgroep die er gebruik van maakt / er gebruik van zou moeten maken. De evaluatie moet besluitvorming mogelijk maken over de vraag of de TLO-regeling in hoofdstuk 5 van de WTOS (waarbij het partnerinkomen meetelt) gehandhaafd dient te worden of dat de regeling met ingang van het schooljaar 2004/2005 gewijzigd dient te worden. Met het oog hierop worden onderbouwde varianten voor de toekomstige positionering gevraagd. Het uitgangspunt voor deze varianten is dat zij budgettair neutraal dienen te zijn. Het doel van de evaluatie is tweeledig: • •
Het verschaffen van inzicht in de gebruikswaarde / effecten van de TLO; Het leiden tot een advies met verschillende onderbouwde varianten over de wijze waarop de TLO het beste vormgegeven kan worden.
De hoofdvraag voor de evaluatie wordt dan ook als volgt geformuleerd: Hoe dient de TLO-regeling gepositioneerd te worden binnen het lerarenbeleid en hoe kan deze regeling het beste vormgegeven worden? Deze hoofdvraag hebben wij uitgewerkt in volgende deelvragen: 1e DEEL: Evaluatie – “Wat is er gebeurd?”
7
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
1. Profiel van de TLO gerechtigden a. Wat zijn de kenmerken van de TLO-gerechtigden in verhouding tot de kenmerken van de totale doelgroep? b. Hoeveel procent van de totale doelgroep komt in aanmerking voor de TLO? c. Welke studenten vallen op grond van welke kenmerken buiten de werkingssfeer van de TLO? 2. Oordeel over de regeling a. Is 24 maanden lang genoeg voor studenten om de opleiding af te ronden? Welke verschillen bestaan er wat dit betreft tussen de verschillende opleidingen? b. Vormt het partnerinkomen voor studenten een belemmering? c. Vormt de inkomensgrens voor studenten een belemmering? d. Vormt de hoogte van de tegemoetkoming voor studenten een belemmering? 3. De effecten van de regeling a. Is de instroom in de opleiding de laatste jaren gestegen (uitsplitsing per opleidingscategorie, deeltijd/voltijd)? b. Bestaan er verschillen tussen TLO’ers en de totale doelgroep in het percentage studenten dat afstudeert en de termijn waarbinnen zij afstuderen en het percentage studenten dat vroegtijdig uitvalt? c. Vormt gebrek aan financiële middelen een belemmering om te gaan studeren aan de opleiding? Waren de TLO-gerechtigden wel of niet gaan studeren zonder tegemoetkoming? 4. Belemmeringen van de regeling 2e DEEL: Toekomstige positionering – “Wat moet er gebeuren?” a. Is het wenselijk om de gevonden belemmeringen weg te nemen en op welke wijze kunnen zij worden weggenomen? b. Wat zou er verbeterd kunnen worden aan de regeling binnen het financiële en wettelijke kader? c. Welke varianten zijn er voor de toekomstige vormgeving van de TLO en welke variant geniet de voorkeur? 1.3
Onderzoeksverantwoording
De uitgevoerde evaluatie omvatte vijf onderdelen, die tezamen een volledig beeld vormen van de werking van de TLO in de praktijk. Het betrof de volgende onderdelen:
1. Analyse van cijfers van de IB-Groep De IB-Groep heeft bestanden beschikbaar gesteld met achtergrondgegevens over studenten aan lerarenopleidingen in de jaren 2000, 2001 en 2002. Het betreft drie categorieën studenten: (1) de totale studentenpopulatie aan bekostigde lerarenopleidingen die geen gebruik (meer
8
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
1
mogen) maken van studiefinanciering , (2) de studenten aan zowel bekostigde als aangewezen lerarenopleidingen die een aanvraag hebben gedaan voor de regeling TLO en aan wie de tegemoetkoming is toegekend en (3) de studenten aan zowel bekostigde als aangewezen lerarenopleidingen die een aanvraag hebben gedaan voor de regeling TLO maar waarvan de aanvraag is afgewezen. De verschillende groepen zijn met elkaar vergeleken. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de vergelijking van de TLO-studenten en niet TLO-studenten met de totale groep studenten aan lerarenopleidingen die geen gebruik maken van studiefinanciering louter indicatief is. Dit komt doordat wij van de TLO en niet TLO-studenten gegevens hebben van studenten aan bekostigde en aangewezen opleidingen terwijl wij van de totale groep alleen gegevens hebben van studenten aan bekostigde lerarenopleidingen. 2. Toetsing van het wettelijk kader Met een toetsing van het wettelijk kader is enige nadere reflectie gegeven op de plaats van de TLO binnen de WTOS en de relatie met de WSF 2000. De belangrijkste vraag daarbij was of de eigenheid van de doelgroep en de doelstelling van de regeling voldoende tot hun recht komen in het huidige wettelijk kader. 3. Schriftelijke enquête onder studenten Met het oog op de evaluatie van de regeling TLO hebben we een enquête uitgezet onder studenten aan lerarenopleidingen die een aanvraag hebben ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TLO. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de groep studenten waaraan een tegemoetkoming is toegekend en de groep studenten waarvan de aanvraag is afgewezen. Beoogd werd om van beide groepen een netto steekproef van 300 studenten te ondervragen. Met behulp van een adressenbestand van de IB-Groep hebben we daartoe 1200 studenten aangeschreven waarvan de aanvraag is gehonoreerd en 1200 studenten waarvan de aanvraag is afgewezen. Van de 2400 aangeschreven studenten retourneerden 799 (33%) een ingevulde vragenlijst. Hiervan hebben 515 studenten aangegeven dat zij in aanmerking komen voor de regeling TLO, 239 studenten komen niet in aanmerking voor de regeling. 4. Gesprekken met decanen en administrateurs Aanvullend op de enquête onder studenten, zijn telefonische interviews afgenomen met decanen en administrateurs van vijf verschillende lerarenopleidingen en met de LSVb (in bijlage 1 zijn de gesprekspartners te vinden).
5. Rondetafelgesprek Tenslotte hebben wij een ronde tafel gesprek georganiseerd. Bij dit gesprek waren 17 mensen aanwezig afkomstig uit de lerarenopleidingen (studenten aan wie wel en niet de regeling TLO is toegekend), het (onderwijs)veld, de IB Groep en het ministerie. Met deze groep zijn de resultaten van de evaluatie besproken. Tevens zijn tijdens dit gesprek op onafhankelijke en niet-verplichtende wijze de pro’s en contra’s van verschillende alternatieven gewogen. Het verslag van de bijeenkomst is te vinden in bijlage 3.
1
Het bleek niet mogelijk om ook gegevens van de totale studentenpopulatie aan aangewezen lerarenopleidingen die geen gebruik (meer mogen) maken van studiefinanciering te leveren.
9
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
1.4
B&A Groep
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 beschrijven wij de opzet en doelstelling van de regeling TLO en gaan wij dieper in op de verhouding van de regeling met andere regelgevingen. Het profiel van de TLOgerechtigden wordt in hoofdstuk 3 geschetst. In hoofdstuk 4 komt het oordeel van de studenten en decanen over de regeling aan de orde en in hoofdstuk 5 de effecten. Verder beschrijven wij in hoofdstuk 6 de belemmeringen van de regeling. Tot slot geven wij in hoofdstuk 7 onze beschouwingen op de vraag hoe de TLO-regeling in de toekomst gepositioneerd dient te worden en op welke wijze de regeling het beste vormgegeven kan worden.
10
2. De regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen 2.1
Opzet en doelstelling van de regeling
inds augustus 2001 kennen we in Nederland de regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen in zijn huidige vorm. De TLO is erop gericht om studenten aan lerarenopleidingen die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering financieel tegemoet te komen. Oftewel om de financiële drempel te verlagen voor studenten aan lerarenopleidingen die niet (meer) in aanmerking komen voor studiefinanciering. De regeling is een onderdeel van de Wet tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS). De TLO is (net als de andere regelingen die vallen onder de WTOS) een inkomensafhankelijke tegemoetkoming en is bedoeld voor studenten (voltijd, deeltijd, duaal en zij-instromers in het beroep) aan de diverse lerarenopleidingen.
S
2.2
Wie komen er in aanmerking voor de regeling TLO?
Om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling TLO moet een student aan de volgende eisen voldoen: • De student moet de Nederlandse nationaliteit hebben; • De student mag geen recht (meer) hebben op een tegemoetkoming scholieren, EERvergoeding of studiefinanciering. Ook als een student in het kader van studiefinanciering geen recht (meer) heeft op een gift, maar nog wel recht heeft op een lening en/of een zogenaamde nullening (de student krijgt geen toelage, maar maakt wel gebruik van de OVstudentenkaart) komt een student niet in aanmerking voor de regeling TLO. Studenten die een universitaire studie hebben afgemaakt komen overigens wel in aanmerking voor een jaar extra studiefinanciering als zij de ULO volgen (een éénjarige universitaire opleiding die studenten na hun vakstudie kunnen volgen). • De student mag (in studiejaar 2002/2003) maximaal € 25.749,- per jaar verdienen om in aanmerking te komen voor de volledige toelage. Bij een hoger inkomen ontvangt de student een lagere of geen tegemoetkoming, dus hoe hoger het inkomen hoe lager de tegemoetkoming. Bij het toetsen van het inkomen wordt uitgegaan van het bedrag dat iemand verdiende in het jaar t-2, ofwel het kalenderjaar dat twee jaar voorafging aan het jaar waarin de student een aanvraag doet. Als het inkomen in die laatste twee jaar sterk is gedaald kan het peiljaar verlegd worden. Voorwaarde hierbij is dat de daling structureel (naar verwachting minimaal drie jaar) moet zijn en minimaal 15 procent bedraagt; • De student moet zijn ingeschreven op een door OCenW erkende pabo-opleiding of lerarenopleiding voortgezetonderwijs of beroepsonderwijs die opleidt tot een eerste- of tweedegraads lesbevoegdheid; • De student moet ingeschreven staan als voltijd of deeltijd student, zij-instromer in de opleiding of contractant; • De aanvraag van de student moet zijn ingediend vóór 1 september van het lopende schooljaar. Studenten kunnen bij de IB-Groep een aanvraag doen voor de TLO met het aanvraagformulier Tegemoetkoming Leraren. Aan de tegemoetkoming is geen minimum - of maximumleeftijd verbonden. Een student heeft maximaal 24 maanden (2 jaar) recht op een tegemoetkoming. Dit recht moet binnen een periode van 48 maanden worden gebruikt, te rekenen vanaf de eerste maand van de toekenning.
11
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
De tegemoetkoming bestaat uit een vergoeding van het wettelijk vastgestelde minimum (deeltijd) college of cursusgeld en een tegemoetkoming in de schoolkosten die is gebaseerd op het normbedrag voor studiekosten in het hoger onderwijs in de WSF 2000. In het studiejaar 2002/2003 was de maximale tegemoetkoming in het cursus - of collegegeld € 567,23 en de maximale tegemoetkoming in de schoolkosten € 563,04. De tegemoetkoming is een gift en hoeft later dus ongeacht de studieresultaten niet terugbetaald te worden. De tegemoetkoming is inkomensafhankelijk en wordt gebaseerd op het inkomen in het jaar t-2. Bij een (gezamenlijk) inkomen onder de vastgestelde grens van € 25.749,- (2002/2003), komt de student in aanmerking voor de volledige tegemoetkoming. Bij een hoger inkomen loopt de hoogte van de tegemoetkoming geleidelijk af. De regeling wordt uitgevoerd door de IB-Groep. De voorlichting over de regeling TLO loopt via de IB-Groep. Daarnaast is bekendheid gegeven aan de regeling via de pabowebsite www.paboweb.nl en er is een brief met 30 factsheets over de regeling TLO gestuurd naar alle pabo-opleidingen. Studenten worden dus als het goed is via hun school gewezen op het bestaan van de regeling TLO. 2.3
Verhouding met andere regelgeving: de WSF en de WTOS
De regeling TLO werd in 2001 ontworpen als opvolger voor de tegemoetkomingsregeling die was opgenomen in de WTS18+. De TLO bevat vier belangrijke wijzigingen ten opzichte van de eerdere regeling: • omdat de WTS18+ door de gehanteerde inkomenstoets de doelgroep onvoldoende bereikte, werden in de TLO de inkomensgrens en de tegemoetkoming verhoogd; • de WTS18+ beperkte zich tot een lijst van tekortvakken, die geen goede afspiegeling vormde van bestaande tekorten; de TLO geldt voor alle lerarenopleidingen; • de TLO voegt een nieuwe doelgroep toe: de zij-instromers in het beroep; • het gebruik van de regeling werd gemaximeerd tot 24 maanden, te gebruiken binnen een periode van 48 maanden; deze maximering zou het beste aansluiten bij de gemiddelde studieduur van alle verschillende doelgroepen (waarbij overigens moet worden opgemerkt dat de regeling vooral bedoeld is voor instromers die reeds een hogere opleiding hebben genoten en voor andere studenten die de opleiding in twee jaar kunnen afronden. Boven2 3 dien bedroeg de gebruiksduur van de WTS18+ gemiddeld 1,6 jaar). Partnerinkom en Oorspronkelijk was het de bedoeling dat niet alleen het inkomen van de student, maar ook het inkomen van zijn/haar partner medebepalend zou zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming. Omdat het partnerinkomen in de WTS (de voorganger van de WTOS) niet werd meegerekend en de voorlichting over de nieuwe regeling laat in gang was gezet, was er veel weerstand tegen het meetellen van het partnerinkomen. Toen uit de media bleek dat een groot deel van de doelgroep op deze manier mogelijk niet bereikt zou worden is er uiteindelijk voor gekozen om het partnerinkomen buiten beschouwing te laten. Dit is gerealiseerd via een beleidsregel (1302-02) waarmee het inkomen van de partner voor het schooljaar 2001/2002 alsnog buiten beschouwing werd gelaten. Deze regel is verlengd in de schooljaren 2002/2003 en 2003/2004 in afwachting van nadere besluitvorming mede aan de hand van voorliggende evaluatie. Door het buiten beschouwing laten van het partnerinkomen is de groep die gebruik maakt van de regeling TLO vergroot. Ten tijde van het wetsvoorstel werd verwacht dat het aantal gerechtig-
2 3
De WTS18+ is de voorganger van de regeling TLO Memorie van Toelichting bij Wetsvoorstel WTOS; Tweede Kamer, vergaderjaar 2000- 2001, 27 414, nr. 3
12
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
den ongeveer 3100 zou bedragen. Het blijkt dat, door het buiten beschouwing laten van het partnerinkomen, het aantal gerechtigden in 2001 met ongeveer 2.000 is uitgebreid en in 2002 met ongeveer 6.000. TLO als onderdeel van de WTOS De regeling TLO vormt ‘een vreemde eend’ binnen de WTOS en heeft weinig verwantschap met de andere regelingen binnen de WTOS. Terwijl voor de andere regelingen binnen de WTOS geldt dat deze de toegankelijkheid van het onderwijs dienen te vergroten is de regeling TLO gericht op het opheffen van (leraren-) tekorten. Daarnaast is de TLO de enige regeling binnen de WTOS die zich richt op het hoger onderwijs. Een andere afwijking betreft de leeftijdsgrens. De meeste regelingen binnen de WTOS zijn gericht op studenten tot 18 jaar of in sommige gevallen tot 30 jaar, de TLO kent geen leeftijdsgrens. Tot slot wordt bij de andere regelingen binnen de WTOS rekening gehouden met het inkomen van de ouders van de student. De regeling TLO is juist gericht op het eigen inkomen en het inkomen van de partner. Een andere mogelijkheid was wellicht het plaatsen van de regeling TLO onder de Wet Studiefinanciering. De hoogte van de tegemoetkoming en het toetsingsinkomen zijn immers afgeleid van de WSF 2000. Maar ook binnen de WSF zou de regeling TLO een erg opvallende verschijning zijn. De regeling TLO is immers gericht op studenten die geen recht meer hebben op of niet (meer) in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering. De regeling TLO lijkt, door de eigenheid van de doelgroep en door de opname in de WTOS, te hinken op verschillende gedachten. De TLO is, evenals de andere regelingen in de WTOS, volledig afhankelijk van het inkomen. Het gaat bij de TLO echter niet om het inkomen van de ouders, maar om het eigen inkomen. Het meetellen van het partnerinkomen roept vraagtekens op: waarom speelt het partnerinkomen géén rol bij de WSF, maar wèl een rol bij de TLO? Daarnaast was de TLO in eerste instantie gericht op deeltijdstudenten. De tegemoetkoming gaat daarom uit van vergoeding van het deeltijd collegegeld, terwijl ook voltijd studenten gebruik kunnen maken van de regeling. De hoogte van de tegemoetkoming en het toetsingsinkomen die in de TLO worden gehanteerd zijn identiek aan de rest van de WTOS .
13
3. Profiel van de TLO-gerechtigden
I
n dit hoofdstuk gaan wij in op de vraag welke studenten gebruik maken van de huidige regeling. Wat is het profiel van de TLO-gerechtigden en wat zijn de kenmerken van de
studenten die niet in aanmerking komen voor of geen gebruik maken van de regeling? De resultaten die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd zijn voor een deel gebaseerd op uitkomsten van de analyses van de IB-Groep bestanden. Deze resultaten zijn aangevuld met de resultaten uit de schriftelijke enquête onder studenten. In de tekst wordt steeds duidelijk aangeven om welke cijfers het gaat. 3.1
Persoonskenmerken van de TLO-student
Geslacht Uit analyses van de bestanden van de IB Groep blijkt dat vooral vrouwen (72%) de tegemoetkoming ontvangen. Op zich lijkt dit logisch omdat de meerderheid (70%) van de totale groep studenten die geen studiefinanciering ontvangen ook vrouw is. En er is bekend dat veel meer vrouwen dan mannen een opleiding tot leraar volgen. Toch is het opvallend dat onder de studenten wiens aanvraag is afgewezen relatief meer mannen voorkomen (35%) dan onder de studenten wiens aanvraag is toegekend (28%). Normaliter zou je verwachten dat deze percentages ongeveer even hoog zouden zijn. In figuur 3.1 is af te lezen dat de verhouding tussen mannen en vrouwen die een aanvraag doen voor TLO overeenkomt met de man-vrouw verhouding van de totale groep. Het verschil kan dus niet verklaard worden door de veronderstelling dat vrouwen verhoudingsgewijs vaker een aanvraag doen voor de regeling TLO dan mannen. Wel blijkt dat mannen relatief meer verdienen dan vrouwen en waarschijnlijk daarom vaker worden afgewezen. Figuur 3.1 Man-vrouw verhouding (op basis van bestand IB-Groep)
aanvragers
totale groep man vrouw afwijzingen
toekenningen
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Leeftijd Na bestudering van het bestand van de IB-Groep blijkt dat TLO-studenten significant ouder zijn dan studenten die niet voor de regeling in aanmerking komen. De leeftijdsopbouw van de studenten staat weergegeven in tabel 3.1.
15
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
Tabel 3.1 Leeftijdsopbouw (op basis van bestand IB-Groep) Leeftijd
Afwijzingen
Toekenningen
4
Totale groep
20 jaar of jonger
2%
0%
0%
21-25 jaar
23%
14%
20%
26-30 jaar
27%
22%
52%
31-35 jaar
12%
20%
22%
36-40 jaar
12%
18%
4%
41-45 jaar
12%
15%
1%
46-50 jaar
8%
7%
0%
51-55 jaar
3%
3%
0%
56-60 jaar
1%
0%
0%
61 jaar of ouder
0%
0%
0%
Van de TLO-studenten is 36 procent 30 jaar of jonger, voor de studenten die niet in aanmerking komen voor de regeling TLO ligt dit percentage een stuk hoger, namelijk op 52 procent. Het is logisch dat relatief veel studenten in deze leeftijdscategorie worden afgewezen voor de tegemoetkoming, omdat zij (nog) in aanmerking komen voor studiefinanciering. Van de TLO-studenten heeft de grootste groep (53%) een leeftijd tussen 31-45 jaar, bij studenten die niet in aanmerking komen voor de regeling ligt dit percentage op 36 procent. Het blijkt dus dat vooral studenten die 31 jaar of ouder zijn worden toegewezen voor de regeling TLO. Werk en inkomen Een groot deel van de studenten aan de lerarenopleidingen die geen gebruik (meer mogen) maken van studiefinanciering, heeft naast de studie een betaalde baan. Van de TLO-studenten uit de steekproef van de schriftelijke enquête heeft 78 procent een betaalde baan; bij de nietTLO-studenten is dit 83 procent. Studenten aan lerarenopleidingen die niet voor studiefinanciering in aanmerking komen, zijn dus over het algemeen werkende studenten. Aan de studenten die een betaalde baan hebben, hebben wij gevraagd hoeveel uur per week zij in een normale week werken (Zie tabel 3.2)
Tabel 3.2 Voor hoeveel uur per week werkt u doorgaans? (vraag 26) Afwijzingen
Toekenningen
Minder dan 12 uur
14%
11%
12-24 uur
29%
43%
25-32 uur
18%
17%
32-40 uur
29%
22%
4
Het gaat om de totale groep studenten aan bekostigde lerarenopleidingen die geen gebruik (meer mogen) maken van studiefinanciering.
16
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
Meer dan 40 uur
9%
6%
Sterk wisselend
1%
2%
TLO-studenten werken over het algemeen minder uur per week dan niet-TLO-studenten. Van de niet-TLO-studenten werkt 55 procent meer dan 24 uur per week; bij TLO-studenten is dit 45 procent. Naar verwachting zullen de studenten die zijn afgewezen voor de regeling TLO meer verdienen dan studenten die wel in aanmerking komen voor de regeling. De regeling is immers inkomens5 afhankelijk. Uit de gegevens van de IB-Groep blijkt deze redenering niet geheel op te gaan. Van de TLO-studenten verdient 39 procent € 8.000 per jaar of minder, terwijl dit percentage bij de studenten die niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op 71 procent ligt. Dit verschil kan verklaard worden, door het feit dat vooral jonge studenten die (nog) niet of weinig werken en dus weinig geld verdienen worden afgewezen voor de regeling. Deze studenten worden vermoedelijk afgewezen, omdat zij nog in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering. 6
Tabel 3.3 Bruto jaarinkomen (op basis van bestand IB-Groep) Bruto jaarinkomen
Afwijzingen
Toekenningen
Minder dan 8.000
71%
39%
8.000-16.000
9%
31%
16.001-25.000
7%
27%
25.001-30.000
3%
3%
30.001-35.000
6%
0%
35.001 of meer
3%
0%
Ook in de schriftelijke enquête hebben wij de studenten uit onze steekproef de vraag naar hun bruto jaarinkomen voorgelegd. De resultaten hiervan worden in figuur 3.2 weergegeven.
Figuur 3.2
In welke inkomenscategorie valt uw bruto jaarinkomen?
7
(vraag 27 van de enquête)
5 6 7
Van de totale groep studenten die geen gebruik maken van studiefinanciering zijn de inkomensgegevens niet bekend. Zie voetnoot 2. De respondenten die geen betaalde baan hebben ten tijde van de vragenlijst, vallen in figuur 3.2 onder de cat egorie ‘minder dan € 8.000 bruto per jaar’.
17
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
40
35
30
25
toegekend
20
niet toegekend
15
10
5
0 minder dan 8.000
8.000-16.000
16.001-25.000
25.001-30.000
30.001-35.000
35.001 of meer
Uit de gegevens van de schriftelijke enquête blijkt dat het inkomen van de TLO-studenten uit de steekproef op een lager niveau ligt dan het inkomen van niet-TLO-studenten. Ruim 60 procent van deze TLO-studenten verdient € 16.000 of minder bruto per jaar; bij de niet-TLO-studenten ligt dit percentage op 54 procent. Opmerkelijk is dat in het bestand met TLO-studenten van de IB-Groep het aandeel studenten met een inkomen tot € 16.000 bruto per jaar groter (70%) is dan het aandeel in de steekproef (61%). Een verklaring hiervoor ligt in het gegeven dat de IB-Groep toetst op het inkomen dat de studenten in het kalenderjaar t-2 verdiende. Wij hebben de studenten echter gevraagd naar het huidige inkomen, dat vanzelfsprekend hoger is. Uit tabel 3.3 en figuur 3.2 kan worden afgeleid dat het inkomen niet van doorslaggevend belang is bij de afwijzing voor de TLO-regeling. Het toetsingsinkomen is namelijk vastgesteld op € 25.749,- (peiljaar 2002/2003). Indien uitsluitend zou worden gelet op deze inkomenstoets, zou een groot gedeelte van de afgewezen studenten wel in aanmerking komen voor de TLO. Uit het bestand van de IB-Groep komt naar voren dat 87 procent van de afgewezen studenten in aanmerking zou moeten komen voor de TLO. Verder valt op dat een deel van de TLO-studenten méér verdient dan het toetsingsinkomen. Volgens de gegevens van de IB-Groep verdient twee procent van de TLO-studenten meer dan het toetsingsinkomen; uit de schriftelijke enquête komt naar voren dat het in de steekproef om 18 procent van de TLO-studenten gaat. Bij navraag blijkt het hier te gaan om studenten die slechts een gedeeltelijke tegemoetkoming krijgen. Partnerinkomen Omdat het partnerinkomen door het invoeren van de beleidsregel buiten beschouwing wordt gelaten bij het toekennen van de regeling beschikt IB-Groep niet over de (juiste) gegevens van het partnerinkomen. Via de schriftelijke enquête hebben wij de respondenten hierover wel een aantal vragen gesteld. Van de TLO-studenten die hebben meegewerkt aan de schriftelijke enquête heeft 66 procent een verdienende partner. De andere TLO-studenten hebben ofwel géén partner ofwel geen verdienende partner. Van studenten waaraan de regeling niet is toegekend heeft opmerkelijk
18
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
genoeg slecht 55 procent een verdienende partner. Wij hebben op basis van onze gegevens geen heldere verklaring kunnen vinden voor het feit waarom de ene groep vaker een verdienende partner heeft dan de andere groep. Wel blijkt dat met name PABO-studenten, waarvan het merendeel in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, een verdienende partner hebben (68%). Van de studenten aan andere HBOopleidingen heeft 57 procent een verdienende partner. Figuur 3.3
In welke inkomenscategorie valt het bruto jaarinkomen van uw partner (vraag 29 van de enquête)
50% 40% 30% 20% 10% 0% geen verdienende partner
m inder dan 8.000
8000 - 16.000
16.001 25.000
toegekend
25.00130.000
30.00135.000
35.001 of meer
niet toegekend
Uit figuur 3.3 blijkt bovendien dat het merendeel van de partners van TLO-studenten meer verdient dan partners van niet-TLO-studenten. Van de TLO-studenten heeft 55 procent een inkomen hoger dan € 16.000, van de niet-TLO-studenten is dit bij 38 procent het geval. Zou het partnerinkomen toch meegerekend worden in de regeling TLO dan zouden waarschijnlijk veel minder studenten nog in aanmerking komen voor de regeling. Gezamenlijk inkomen In tabel 3.4 is af te lezen in welke inkomenscategorieën TLO en niet TLO- studenten met een verdiende partner vallen gecombineerd met het partnerinkomen. De studenten die in aanmerking komen voor de regeling TLO blijken relatief vaker zelf minder te verdienen dan hun partner. De studenten die niet in aanmerking komen voor de regeling TLO blijken relatief vaker evenveel of meer dan hun partner te verdienen. Het is opvallend dat meer dan de helft van de TLO-ers niet in aanmerking zou komen voor de regeling TLO als het partnerinkomen wel meegerekend zou worden. 8
Tabel 3.4 Gezamenlijk inkomen (vraag 27 en 28 van de enquête) TOEKENNINGEN
Eigen inkomen Minder dan
8000 -
16.001 -
25.001-
30.001-
35.001 of
8.000
16.000
25.000
30.000
35.000
meer
Totaal
Partnerinkomen < 8.000
8,1%
12,1%
8,5%
5,8%
2,7%
0,9%
38,0%
8000 – 16.000
1,8%
2,5%
1,1%
1,3%
0,9%
0,2%
7,8%
16.001 – 25.000
5,8%
4,9%
4,3%
1,6%
0,0%
0,0%
16,6%
25.001- 30.000
3,4%
2,9%
2,9%
1,6%
0,2%
0,0%
11,0%
8
De respondenten die geen betaalde baan hebben ten tijde van de vragenlijst, vallen in tabel 3.2 onder de categorie ‘minder dan € 8.000 bruto per jaar’. Ook de respondenten die geen (verdienende) partner hebben vallen in categorie ‘minder dan € 8.000 bruto per jaar’.
19
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
30.001- 35.000
4,9%
1,8%
1,3%
0,4%
0,7%
0,4%
9,6%
35.001 of meer
10,3%
3,1%
2,5%
0,9%
0,0%
0,2%
17,0%
Totaal
34,2%
27,3%
20,6%
11,6%
4,5%
1,8%
100,0%
AFWIJZINGEN
Eigen inkomen Minder dan
8000 –
16.001 -
25.001-
30.001-
35.001 of
8.000
16.000
25.000
30.000
35.000
meer
Totaal
Partnerinkomen < 8.000
20,4%
10,0%
8,5%
5,7%
4,7%
5,7%
55,0%
8000 - 16.000
2,4%
0,9%
1,4%
2,8%
1,9%
0,9%
10,4%
16.001 – 25.000
4,7%
0,5%
3,3%
1,4%
0,9%
1,9%
12,8%
25.001- 30.000
1,4%
2,8%
1,9%
1,9%
0,0%
0,5%
8,5%
30.001- 35.000
0,5%
0,0%
0,9%
0,0%
0,9%
0,9%
3,3%
35.001 of meer
3,8%
1,4%
2,4%
1,4%
0,9%
0,0%
10,0%
33,2%
15,6%
18,5%
13,3%
9,5%
10,0%
100,0%
Totaal
Hoogte tegemoetkoming De tegemoetkoming bestaat uit het wettelijk vastgestelde minimum (deeltijd) college of cursusgeld en een tegemoetkoming in de schoolkosten. In schooljaar 2002/2003 was de maximale tegemoetkoming in het cursus of collegegeld € 567,23 en de maximale tegemoetkoming in de schoolkosten € 563,04 (in totaal € 1.130,27). Bij een inkomen dat het toetsingsinkomen overschrijdt, wordt een lagere tegemoetkoming verstrekt. In tabel 3.5 is een overzicht te zien van de hoogte van de tegemoetkoming naar verschillende categorieën. Tabel 3.5 Hoogte van de tegemoetkoming (op basis van bestand van TLO-studenten IB Groep) Hoogte van de tegemoetkoming
Toekenningen
250 euro of minder
2%
251-500 euro
6%
501-750 euro
9%
751-1.000 euro
6%
1.001-1.130 euro
77%
Het merendeel van de TLO-studenten (77%) komt in aanmerking voor de maximale tegemoetkoming (in 2002 € 1.130,27). Bijna een kwart (23%) van de TLO-ers ontvangt een tegemoetkoming die lager is dan dit maximale bedrag. Twee procent van deze groep krijgt een gedeeltelijke tegemoetkoming vanwege hun overschrijding van het toetsingsinkomen (zie paragraaf 3.1). De overigen krijgen een gedeeltelijke tegemoetkoming uitgereikt, omdat zij meer verdienen dan het toetsingsinkomen of vervroegd met de opleiding stoppen of omdat zij op een later tijdstip instromen. 3.2
Studiekenmerken
Vooropleiding Uit de schriftelijke enquête blijkt dat wat betreft de vooropleiding er geen verschillen bestaan tussen de TLO-studenten en de niet-TLO-studenten. Van alle studenten heeft 24 procent HAVO/VWO als hoogste vooropleiding, heeft 39 procent een HBO-opleiding afgerond en ruim
20
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
10 procent een academische opleiding. De resterende 27 procent beschikt over een MBO of MAVO vooropleiding. Aard van de inschrijving Figuur 3.4
Op welke wijze kan uw opleiding het beste worden getypeerd? (vraag 19 van de enquête) niet toegekend
toegekend 7%
4%
deeltijd
3%
deeltijd
3%
5%
voltijd
voltijd
7%
8%
78%
maatwerktraject duaal leertraject anders
30%
57%
m aatwerktraject duaal leertraject anders
De aard van de inschrijving blijkt in sterke mate van invloed te zijn op de vraag of studenten in aanmerking komen voor de TLO. Het duidelijkst zichtbaar is dit bij het onderscheid tussen deeltijd en voltijd. Van de TLO-studenten volgt 78 procent een deeltijdopleiding en acht procent een voltijdopleiding. Bij de niet-TLO-studenten is dit respectievelijk 57 procent en 30 procent. De reden hiervoor zal waarschijnlijk liggen in het feit dat deeltijdstudenten veelal niet in aanmerking komen voor studiefinanciering; voltijdstudenten kunnen hier doorgaans wel aanspraak op maken. Contactsoort (wijze van inschrijving) Dit verschil tussen studenten die wel en studenten die niet in aanmerking komen voor de TLOregeling, zien we terug in de IB-bestanden bij de wijze waarop de studenten staan inges chreven.
Tabel 3.6 Wijze van inschrijving (op basis van bestand IB-Groep) Contactsoort
Afwijzingen
Toekenningen
Contractonderwijs
1%
0%
Deeltijd
54%
87%
Voltijd
40%
11%
Zij-instroom in het beroep
5%
3%
Als we naar tabel 3.6 kijken, blijkt dat TLO-studenten voornamelijk deeltijdstudenten (87%) zijn. Daarentegen ligt dit percentage bij de studenten die niet in aanmerking kwamen voor de TLOregeling beduidend lager (54%). Dit is opvallend aangezien de lerarenopleidingen ook voltijdstudenten kennen die niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering. Het aantal zijinstromers in de opleiding en het aantal contractanten (duaal leertraject) dat in aanmerking komt voor de TLO is marginaal. Aard van de opleiding
21
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
Figuur 3.5
B&A Groep
Bij wat voor soort onderwijsinstelling volgt u de opleiding? (vraag 20 van de enquête) toegekend 7%
niet toegekend
9%
PABO
3%
PABO
5% 49%
42%
andere HBO opleiding universiteit
andere HBO opleiding universiteit
36%
anders
anders
50%
In beperkte mate doet zich ook een verschil voor tussen de aard van de opleiding die TLO- en niet-TLO-studenten volgen. Zo bestaat de groep TLO-studenten voor bijna de helft uit PABOstudenten (49%) en voor 42 procent uit studenten aan andere HBO-opleidingen. Bij de nietTLO-studenten is dit respectievelijk 36 procent en 50 procent. Soort opleiding In totaal zijn er gedurende twee jaar 16.750 aanvragen gedaan voor de TLO-regeling. Van deze aanvragen is 89 procent gehonoreerd en 11 procent niet gehonoreerd. Tabel 3.7 Soort opleiding (op basis van bestand IB-Groep) Soort opleiding
Afwijzingen
Toekenningen
Totaal aantal aanvragen
Lerarenopleiding basisonderwijs
46%
55%
54%
6%
5%
5%
Lerarenopleidingen 2 graadsbevoegdheid
45%
38%
39%
Universitaire lerarenopleiding (ULO)
4%
2%
2%
e
Lerarenopleidingen voor 1 graadsbevoegdheid e
Als we kijken naar de soort opleiding valt op dat TLO-studenten met name een lerarenopleiding volgen tot leraar in het basis onderwijs (55%). Verder valt op dat met name studenten die een 2 e graadsbevoegdheid (45%) of een universitaire lerenopleiding (4%) volgen relatief vaker worden afgewezen. Op basis van de beschikbare gegevens hebben wij hiervoor geen verklaring kunnen vinden. 3.3
Redenen van afwijzing voor de TLO
Een belangrijke vraag in het onderzoek is waarom sommige aanvragen van studenten zijn afgewezen. We hebben derhalve hierover in de schriftelijke enquête een open vraag gesteld. De belangrijkste redenen worden hieronder genoemd: • student komt nog in aanmerking voor studiefinanciering, daarbij gaat het in de meeste gevallen om een lening; studenten beschouwen dit als onrechtvaardig: de tegemoetkoming •
wordt afgewezen omdat zij kunnen lenen; het inkomen (drie studenten tekenen daarbij aan dat het gaat om het inkomen van de partner (wat eigenlijk niet kan));
•
9
9
opleiding wordt niet aangemerkt als lerarenopleiding;
Betreft onder ander Humanistisch Vormings Onderwijs, Pastoraal Werk, Theologie/Levensbeschouwing, Onderwijskunde en voorbereidende leerjaren.
22
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
•
aanvraag is nog in behandeling;
•
te laat aangevraagd.
10
NB: Overigens zijn niet alle studenten op de hoogte van de reden waarom hun aanvraag is afgewezen. 3.4 • •
Samengevat Relatief veel vrouwen komen in aanmerking voor de regeling TLO; Van de TLO-studenten is 53 procent 31-45 jaar, bij niet TLO-studenten ligt dit percentage op 36 procent. Vooral jongere studenten (30 jaar of jonger) komen niet in aanmerking voor de regeling TLO. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zij nog in aanmerking komen voor studiefinanciering.
•
Zowel van de TLO-studenten als de niet TLO-studenten heeft de meerderheid naast de
•
studie een betaalde baan; TLO-studenten werken gemiddeld minder uren per week dan niet-TLO-studenten;
•
TLO-studenten verdienen volgens de schriftelijke enquête minder dan studenten die niet in aanmerking komen voor de regeling TLO, volgens de gegevens van IB-Groep verdienen TLO-studenten juist meer dan niet-TLO-studenten. Het verschil wordt verklaard doordat in de schriftelijke enquête gevraagd is naar het huidige inkomen, terwijl IB-Groep toetst op de
•
inkomensgegevens van twee jaar geleden; Tweederde van de TLO-studenten heeft een verdienende partner, bij niet TLO-studenten ligt dit percentage op 55 procent;
•
Het merendeel van de partners van TLO-studenten verdient meer dan de partners van niet TLO-studenten;
•
De meerderheid van alle TLO-studenten blijkt in aanmerking te komen voor de maximale
•
tegemoetkoming; TLO-studenten volgen hun opleiding vooral in deeltijd;
•
Bij de lerarenopleidingen basisonderwijs en lerarenopleidingen voor 2 e graadsbevoegdheid
•
zijn de meeste TLO-studenten te vinden; De belangrijkste redenen voor afwijzing van TLO-aanvragen zijn het gegeven dat bepaalde aanvragers nog in aanmerking komen voor studiefinanciering of dat zij te veel verdienen.
10
Betreft aanvragen voor het jaar 2003.
23
4. Oordeel over de regeling e tweede onderzoeksvraag die in deze evaluatie centraal staat is in welke mate de huidige regeling in de praktijk voldoet. In dit hoofdstuk gaan wij dieper in op deze vraag: waarde-
D
ring over regeling, duur van de regeling, hoogte van de regeling, inkomensgrens en partnerinkomen. De resultaten die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd zijn met name gebaseerd op de uitkomsten van de schriftelijke enquête en de interviews met decanen. 4.1
Waardering voor de regeling
Bekendheid met de regeling Onze vragenlijst is uitgezet onder studenten aan lerarenopleidingen die ooit een aanvraag hebben ingediend voor de TLO. Desondanks zegt zeven procent van de TLO-studenten en 24 procent van de niet-TLO-studenten niet op de hoogte te zijn van het bestaan van de regeling. Dit is opmerkelijk want deze studenten hebben in het verleden dus wel een keer een aanvraag gedaan voor de regeling TLO. Een mogelijke verklaring is dat bij een aantal opleidingen de aanvraag voor de TLO wordt verzorgd door de opleiding zelf zonder dat de student hier (goed) van op de hoogte is. Tijdens het ronde tafelgesprek bleek dat veel studenten studenten in hun omgeving kennen die niet op de hoogte zijn van het bestaan van de regeling. Algemeen oordeel Aan de studenten die wel eens gehoord hadden van de regeling TLO hebben wij gevraagd naar hun algemene oordeel over de regeling (zie figuur 4.1). Figuur 4.1
Wat is uw algemene oordeel over de regeling TLO? (vraag 2 uit de enquête) goed tot zeer goed
niet toegekend
neutraal
toegekend
slecht tot zeer slecht 0%
20%
40%
60%
80%
100%
De TLO-studenten zijn over het algemeen zeer positief over de regeling. Van hen spreekt 87 procent het oordeel goed tot zeer goed uit. De studenten die zijn afgewezen voor de TLO oordelen aanmerkelijk kritischer. Van hen acht bijna 30 procent de regeling (zeer) slecht. Daarnaast blijkt dat vooral voltijdstudenten moeite hebben met de regeling. Een kwart van de voltijdstudenten vindt de regeling slecht tot zeer slecht, terwijl 11 procent van de deeltijdstudenten negatief oordeelt over de regeling. Een mogelijke verklaring voor het negatieve oordeel van voltijdstudenten over de regeling zou kunnen zijn dat zij de tegemoetkoming te laag vinden, omdat zij niet veel kunnen bijverdienen vanwege hun studie. Deze verklaring vinden wij echter niet terug in de resultaten van de enquête. Een andere verklaring is dat van relatief veel voltijdstudenten de aanvraag wordt afgewezen omdat zij nog in aanmerking komen voor studiefinanciering of een lening. Er is geen significant verschil tussen voltijd en deeltijd studenten als het gaat om het oordeel over de hoogte van de tegemoetkoming. Als aan de studenten gevraagd wat zij ervan vinden dat er een regeling TLO bestaat antwoordt het merendeel van alle studenten (97%) dat het goed is dát er een regeling als de TLO bestaat.
25
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
Uit de gesprekken met decanen komt naar voren dat de decanen de regeling TLO in principe een goede regeling vinden, maar dat de regeling verhelderd en ingekaderd zou dienen te worden. Dat studenten een tegemoetkoming krijgen juichen zij toe. Problematisch is echter dat de regeling overkomt als “hap-snapbeleid” en als een “jojo-regeling”. Sinds de invoering van de regeling zijn er regelmatig wijzigingen doorgevoerd zonder dat daarbij - op tijd - duidelijkheid over de achterliggende redenen werd gegeven. Zo werd het partnerinkomen eerst wel en daarna niet meegerekend, krijgt men tegenwoordig in plaats van 48 maanden maar 24 maanden een tegemoetkoming, etc. Deze onduidelijkheid leidt voor zowel studenten als decanen tot onzekerheid. Studenten weten niet waar zij aan toe zijn (ieder jaar kan de regeling weer anders zijn) en de decanen kunnen hun studenten niet naar behoren informeren. Overigens moet daarbij worden aangetekend dat studenten die eenmaal in aanmerking komen voor de regeling er door beleidswijzigingen nooit op achteruit gaan. Het is belangrijk dat de beleidsmakers duidelijk en ruim van tevoren aankondigen wat de systematiek is en waarom voor bepaalde eisen is gekozen. 4.2
Hoogte van de tegemoetkoming
De studenten die in aanmerking komen voor de regeling zijn over het algemeen tevreden (52%) tot zeer tevreden (29%) over de hoogte van de tegemoetkoming. Slechts zeven procent van de studenten die een tegemoetkoming ontvangen, stelt (zeer) ontevreden te zijn. Er is geen significant verschil tussen voltijd en deeltijd studenten als het gaat om het oordeel over de hoogte van de tegemoetkoming. Ook de decanen hebben het gevoel dat studenten de tegemoetkom ing op prijs stellen. Volgens hen vinden de studenten de tegemoetkoming een plezierige bijkomstigheid en zijn zij verheugd dat zij überhaupt geld krijgen. Het wordt gezien als een extraatje: een beetje geld om het collegegeld (deels) van te betalen. Ondanks dat de tegemoetkoming de studenten motiveert, werkt het, volgens de decanen, niet als een ‘trigger’ om voor de opleiding te kiezen. Enerzijds is het bedrag hiervoor te laag, anderzijds kiezen studenten voor de opleiding vanwege hun overtuiging en niet vanwege het geld. De decanen geven ook aan dat slechts een enkeling de studie afbreekt als de tegemoetkoming stopt. Deze studenten twijfelen, volgens hen, reeds over de opleiding. 4.3
TLO en studieduur
Feitelijke studieduur zoals opgegeven door studenten Het gebruik van de TLO is gemaximeerd tot een looptijd van 24 maanden binnen een tijdsperiode van 48 maanden. Wij hebben studenten in de enquête gevraagd wanneer zij gestart zijn met de opleiding en wanneer zij deze hebben afgerond of hopen af te ronden. Met behulp van deze gegevens is de feitelijke studieduur in jaren berekend. Deze kan als volgt worden weergegeven: Figuur 4.2
Studieduur (vraag 21 en 22 van de enquête)
26
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
28,00% 25,00% 20,70% 9,40% 6,50% 2,90%
1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
6 jaar of meer
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het merendeel van de studenten naar eigen zeggen twee tot vier jaar nodig heeft voor de afronding van de opleiding. Ongeveer eenderde (34%) denkt de opleiding binnen twee jaar te kunnen afronden. De overige studenten doen er langer over. Wij weten niet hoe lang de studenten binnen deze periode daadwerkelijk aanspraak hebben gemaakt op de regeling TLO (maximaal 24 maanden). Daarnaast heeft vier procent aangegeven de opleiding niet af te maken en vier procent heeft niet ingevuld wanneer zij denken de studie af te maken. Overigens blijken de maatwerktrajecten over het algemeen binnen één tot twee jaar te kunnen worden afgerond. De duaal leertrajecten vergen drie tot vier jaar. Tenslotte worden voltijd opleidingen iets eerder afgerond dan deeltijdopleidingen. Daarnaast hebben we de studenten gevraagd of een periode van 24 maanden voor hen voldoende is om de opleiding af te ronden (zie figuur 4.3). Figuur 4.3
Is een periode van 24 maanden voor u genoeg om de opleiding af te ronden? (vraag 16 uit de enquête) zeker wel
niet toegekend
waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet
toegekend
zeker niet 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Van alle studenten verwacht 38 procent de opleiding zeker of waarschijnlijk binnen 24 maanden te kunnen afronden. Echter, 38 procent geeft aan dit waarschijnlijk niet te kunnen en 24 procent zegt dit zeker niet te kunnen. Bij de TLO-studenten acht 64 procent de periode van 24 maanden ontoereikend, terwijl dit bij de niet-TLO-studenten 54 procent is. Dit is een opvallend verschil tussen de TLO-studenten en de niet-TLO-studenten. Het verschil kan verklaard worden door het feit dat TLO-studenten met name deeltijd studeren en deeltijdopleidingen duren relatief langer. PABO-studenten en studenten aan andere HBO-opleidingen verschillen onderling niet in de mate waarin zij 24 maanden toereikend vinden. De overige studenten zijn echter iets positiever over de mogelijkheid om binnen 24 maanden af te studeren. Voltijdstudenten zijn aanmerkelijk positiever over deze mogelijkheid dan deeltijdstudenten. Van de voltijders verwacht meer dan de helft (56%) de opleiding binnen 24 maanden af te kunnen ronden, terwijl dit bij de deeltijders slechts eenderde (34%) is. De studenten is –met een open vraag in de enquête- ook gevraagd redenen te benoemen waarom de studieduur van 24 maanden ontoereikend is: • De meest genoemde reden is dat de officiële studieduur van een deeltijdlerarenopleiding drie tot vier jaar is; dit geldt eveneens voor de voltijd-opleidingen. Bij studenten met een te
27
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
lage vooropleiding komt daar bovendien een voorbereidend jaar bij. Studenten in dit voorbereidend jaar komen niet voor de tegemoetkoming in aanmerking. Relatief weinig studenten •
komen in aanmerking voor een verkorte opleiding of voor veel vrijstellingen. Daarnaast wordt vaak genoemd dat veel studenten hun studie met betaald werk en de zorg voor een gezin combineren. Zij geven aan dat die andere taken een dermate hoge werkdruk
•
met zich brengen, dat afstuderen binnen twee jaar onmogelijk is. De verplichte stage(s) die studenten volgen, vormen eveneens een belemmering voor het afstuderen binnen de TLO-termijn van 24 maanden.
De decanen hebben aangegeven dat de verstrekking van de tegemoetkoming direct gerelateerd moeten zijn aan de opleidingsduur. Dus: studenten die een verkort traject van twee jaar doorlopen, zouden maximaal 24 maanden de tegemoetkoming dienen te ontvangen; studenten die een vierjarig traject doorlopen zouden 48 maanden de gelden moeten krijgen. 4.4
TLO en inkomen
In de huidige TLO regeling is de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk van het inkomen. We hebben de decanen en studenten gevraagd wat zij hiervan vinden. De decanen hebben het gevoel dat de inkomensgrens goed bepaald is. Het oordeel van de studenten is in figuur 4.4 weergegeven. Figuur 4.4
Wat vindt u ervan dat de regeling inkomensafhankelijk is? (vraag 5 uit de enquête) goed tot zeer goed
niet toegekend
neutraal
toegekend
slecht tot zeer slecht 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Het merendeel van de studenten acht het (zeer) goed dat de regeling TLO inkomensafhankelijk is. Daarbij moet echter wel een onderscheid worden gemaakt tussen TLO-studenten en nietTLO-studenten. Van de TLO-studenten acht 63 procent het inkomensafhankelijke karakter van de TLO (zeer) goed. Van de niet-TLO-studenten, waarvan een deel voor de TLO is afgewezen omdat hun inkomen te hoog was, is dit percentage lager (52%). Daarentegen beschouwt 28 procent van de niet-TLO-studenten het inkomensafhankelijke karakter van de TLO als (zeer) slecht. 4.5
TLO en partnerinkomen
Figuur 4.5
Wat vindt u ervan als er ook wordt gekeken naar het inkomen van de eventuele partner? (vraag 7 uit de enquête) goed tot zeer goed
niet toegekend
neutraal
toegekend
slecht tot zeer slecht
0%
20%
40%
60%
28
80%
100%
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
Beide groepen studenten (zowel TLO-ers als niet-TLO-ers) oordelen negatief over het meetellen van het partnerinkomen. Van alle studenten zou 54 procent dit een slechte of zeer slechte zaak vinden. 4.6 •
Samengevat De meerderheid van de TLO–studenten (87%) is (zeer) positief over de regeling, 30 procent van de studenten die niet in aanmerking komt voor TLO vindt de regeling (zeer) slecht;
• •
Bijna alle studenten zijn van mening dat het goed is dat er een regeling als de TLO bestaat; De meerderheid van de studenten die in aanmerking komen voor TLO zijn (zeer) tevreden over de hoogte van de tegemoetkoming; de tegemoetkoming is evenwel –lang- niet kosten-
•
dekkend; Het merendeel van de studenten (58%) doet naar eigen verwachting langer over de studie dan twee jaar. Dit komt met name omdat de officiële studieduur van hun opleiding meer dan
•
twee jaar is; Het merendeel van de studenten acht het (zeer) goed dat de regeling TLO inkomensafhankelijk is;
•
Studenten oordelen negatief over het meetellen van het partnerinkomen.
29
5. Effecten van de regeling
I
n dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag wat de effecten zijn van de huidige regeling. Er wordt ingegaan op de volgende vragen: Is de instroom in de opleiding door de regeling TLO
de laatste jaren gestegen? Bestaan er verschillen tussen TLO’ers en studenten die niet in aanmerking komen voor de regeling TLO als het gaat om het percentage dat afstudeert en de termijn waarbinnen zij afstuderen? Vormt gebrek aan financiële middelen een belemmering om te gaan studeren aan de opleiding en zijn TLO-gerechtigden gaan studeren door de tegemoetkoming? 5.1
Instroom van studenten voor lerarenopleidingen
Zoals in figuur 5.1 is te zien, is het aantal studenten dat geen gebruik maakt van studiefinanciering en een lerarenopleiding volgt aan een bekostigde opleiding de afgelopen jaren flink gestegen. Figuur 5.1
Aantal studenten aan een bekostigde lerarenopleiding
9000 8282 8000 7000 6505 6000 5317 5000 4000 3000 2000 1000 0 2000
2001
2002
aantal studenten
In 2000 waren er 5.137 studenten die geen gebruik maakten van studiefinanciering ingeschreven voor een lerarenopleiding aan een bekostigde opleiding. In 2002 is dit aantal gestegen tot 8.282. 11 Ook het aantal studenten die een aanvraag hebben gedaan voor de regeling TLO is gestegen, in 2001 waren dat 6.260 studenten (50% van de aanvragen was afkomstig van studenten aan een bekostigde opleiding) en in 2002 was dit aantal gestegen tot 10.490 (36% van de aanvragen was afkomstig van studenten aan een bekostigde opleiding) studenten. Van de aanvragen werden er in 2001 5.307 (85%) gehonoreerd, in 2002 waren dit er 9.537 (91%). Wat uit bovenstaande cijfers direct blijkt, is de toename van het aantal studenten dat met succes een beroep doet op de regeling. Het aantal afwijzingen blijft echter exact gelijk (zie grafiek 5.2).
11
Voor de cijfers van de TLO-studenten en afgewezen TLO-studenten geldt dat het gaat om zowel de studenten aan een bekostigde als de studenten aan een niet -bekostigde opleiding.
31
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
Figuur 5.2
B&A Groep
Aantallen toegewezen en afgewezen TLO-aanvragen
12000
10000
953
8000
6000
953 9537
4000 5307 2000
0 2001
2002 toekenningen
afwijzingen
Daarnaast is bekend dat door het buiten beschouwing laten van het partnerinkomen de groep die gebruik maakt van de regeling TLO is vergroot. Ten tijde van het wetsvoorstel werd verwacht dat het aantal gerechtigden ongeveer 3100 zou bedragen. Het blijkt dat door het buiten beschouwing laten van het partnerinkomen het aantal gerechtigden in 2001 met ongeveer 2.000 en in 2002 ongeveer met 6.000 is uitgebreid. 5.2
Het besluit om een lerarenopleiding te volgen
De helft van de TLO-studenten geeft aan dat het feit dat zij in aanmerking komen voor de TLO slechts een (zeer) kleine invloed heeft gehad op hun studiekeuze. Bij 29 procent van de TLOstudenten heeft het feit dat zij in aanmerking komen voor de TLO grote tot zeer grote invloed gehad op de keuze om de opleiding te volgen die zij thans volgen. Het gaat met name om studenten die hun studie in deeltijd volgen (73%) en niet (34%) of weinig werken (57% werkt minder dan 24 uur per week). Bij studenten met een inkomen van minder dan € 8.000 heeft het feit dat zij in aanmerking komen voor de TLO bij 39 procent een (zeer) grote invloed gehad op hun studiekeuze en bij 46 procent een (zeer) kleine invloed. Bij de studenten die meer verdienen dan € 25.000 is dit respectievelijk 20 procent en 63 procent. Overigens bestaat er bij deze afwegingen wel een verschil tussen PABO-studenten en andere studenten. Van de PABO-studenten geeft 35 procent aan dat het feit dat zij voor de TLO in aanmerking komen grote tot zeer grote invloed heeft gehad op hun studiekeuze. Bij de andere studenten is dit slechts 25 procent. Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt over de aard van inschrijving van TLO-ers. Van de voltijdstudenten acht 38 procent het feit dat zij in aanmerking komen voor de TLO van (zeer) grote invloed op de keuze voor hun opleiding. Van de deeltijdstudenten geldt dit voor 27 procent en voor de overige TLO-studenten voor 33 procent. Het belang van de tegemoetkoming op grond van de TLO wordt echter verder genuanceerd door de uitspraak van 79 procent van de TLO-studenten dat ze ook als ze niet voor de TLO in aanmerking waren gekomen hun huidige opleiding hadden gevolgd. In dat geval had slechts 11 procent van de opleiding afgezien. Deze laatste groep heeft de volgende kenmerken: • •
relatief veel studenten die niet werken (41%); van diegenen die werken, werkt een relatief groot aantal minder dan 24 uur (60%)
32
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
•
41 procent van deze studenten heeft HAVO/VWO als hoogste afgeronde opleiding heeft gehaald
•
het zijn studenten die relatief een lager inkomen hebben.
Zoals mocht worden verwacht, is de TLO vooral voor studenten met een laag inkomen een drijfveer om de opleiding te gaan volgen. Bij studenten met een inkomen van minder dan € 8.000 heeft het feit dat zij in aanmerking komen voor de TLO bij 39 procent een (zeer) grote invloed gehad op hun studiekeuze en bij 46 procent een (zeer) kleine invloed. Bij de studenten die meer verdienen dan € 25.000 is dit respectievelijk 20 procent en 63 procent. 5.3
Afstudeertermijn en voortijdige uitval studenten
De decanen geven aan dat zij niet het gevoel hebben dat het wel/niet ontvangen van de tegemoetkoming van invloed is op de afstudeertermijn. De (24 maanden durende) tegemoetkoming wordt, volgens hen, niet als katalysator voor studieversnelling gezien. Ook van een effect op de uitval van studenten is volgens hen geen sprake. Om nog wat meer te weten te komen over de afstudeertermijn van studenten aan lerarenopleiding is in het bestand van IB-Groep gekeken naar de gemiddelde percentages van studenten die zijn afgestudeerd binnen twee jaar. Alleen de percentages van studenten die in 2000 zijn begonnen met hun opleiding kunnen gebruikt worden, de studenten die in 2001 of 2002 zijn begonnen met hun studie, studeren namelijk nog geen twee jaar. Tabel 5.1 Gemiddeld percentage van afgestudeerden binnen twee jaar Gemiddeld percentage van afgestu-
Afwijzingen
Toekenningen
deerden binnen twee jaar 2000
Totaal aantal aanvr agen
32%
22%
30%
In bovenstaande tabel is te zien dat het gemiddelde percentage van studenten die afstuderen binnen twee jaar voor TLO-studenten op een lager niveau ligt dan dat van studenten die zijn afgewezen voor de TLO-regeling en alle studenten die geen gebruik maken van studiefinanciering. 5.4
Samengevat
•
Er is een toename van het aantal studenten dat met succes een beroep doet op de regeling TLO;
•
Bijna een op de drie (29%) studenten die TLO ontvangen geeft aan dat het feit dat zij in aanmerking komen voor TLO (zeer) grote invloed heeft gehad op de keuze om de opleiding te volgen, met name studenten met een laag inkomen;
•
Elf procent van de TLO-studenten geeft aan dat zij de opleiding niet hadden gevolgd als zij
•
niet in aanmerking waren gekomen voor de regeling; Volgens decanen is het wel of niet ontvangen van een tegemoetkoming niet van invloed op de afstudeertermijn van studenten;
•
Uit de cijfers van IB-Groep blijkt echter dat een lager percentage TLO-studenten binnen twee jaar is afgestudeerd dan niet TLO-studenten.
33
6. Belemmeringen van de regeling p basis van de voorgaande hoofdstukken kunnen wij een aantal belemmeringen van de huidige regeling TLO concluderen. In dit hoofdstuk gaan we in het kort in op deze
O
belemmeringen 6.1
Bereik onder de doelgroep
Het blijkt dat steeds meer studenten die geen gebruik (kunnen) maken van studiefinanciering een lerarenopleiding zijn gaan volgen. Ook doen steeds meer studenten (succesvol) een aanvraag voor de regeling TLO. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat studenten goed de weg weten te vinden naar de regeling TLO. Toch zouden wij wel willen opmerken dat wij door de gesprekken met decanen en door de uitkomsten van het ronde tafelgesprek het idee hebben gekregen dat nog lang niet alle studenten (goed) op de hoogte zijn van het bestaan van de regeling TLO. Er wordt nu vanuit gegaan dat studenten zelf actief op zoek gaan naar regelingen waarvoor zij in aanmerking zouden kunnen komen en dat scholen hun studenten op de hoogte brengen van het feit dat er een TLO-regeling bestaat. Wij vragen ons af of alle scholen even actief zijn in het onder de aandacht brengen van de regeling. Wij vermoeden dan ook dat er (veel) meer studenten in aanmerking zouden kunnen komen voor de regeling TLO. 6.2
Feitelijke studieduur en duur van de TLO
Studenten kunnen maximaal 24 maanden in aanmerking komen voor de regeling TLO. Het blijkt echter dat voor de grote meerderheid twee jaar niet toereikend is om de studie af te ronden, omdat de meeste studies langer duren dan twee jaar. De officiële studieduur van de meeste deeltijdlerarenopleidingen en duaal leertrajecten is drie tot vier jaar. Ook de meeste voltijdopleidingen zijn niet binnen twee jaar af te ronden. Alleen maatwerktrajecten kunnen in het algemeen binnen één tot twee jaar worden afgerond. Indien de regeling TLO ervoor moet zorgen dat de financiële drempel voor studenten aan lerarenopleidingen wordt verlaagd, zouden studenten gedurende hun hele opleiding in aanmerking moeten kunnen komen voor de TLO. Nu zullen studenten die een toelage ontvangen het in het derde jaar van hun studie zonder tegemoetkoming moeten doen. Tijdens de bijeenkomst werd dit voor studenten demotiverend genoemd. 6.3
Meetellen van het partnerinkomen
Uit de enquête onder studenten en uit het ronde tafelgesprek blijkt dat er (nog steeds) veel weerstand bestaat tegen het meerekenen van het partnerinkomen. Vooral uit het oogpunt van emancipatie vinden studenten het onrechtvaardig als voor de hoogte van de tegemoetkoming gekeken wordt naar de hoogte van het partnerinkomen. Het meerekenen van het partnerinkomen blijft dus een gevoelig punt. 6.4
De inkomenstoets
De meerderheid van de studenten vindt het goed dat er voor de hoogte van de tegemoetkoming wordt gekeken naar het inkomen van de aanvrager. Wel oordelen de studenten die niet in
35
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
aanmerking zijn gekomen voor de regeling hier relatief iets negatiever over dan studenten die wel in aanmerking zijn gekomen voor de toelage. 6.5
De hoogte van de tegemoetkoming
Over de hoogte van de tegemoetkoming zijn studenten over het algemeen (zeer) tevreden, slechts zeven procent van de studenten is hierover (zeer) ontevreden. Ook volgens decanen vinden studenten de tegemoetkoming een plezierige bijkomstigheid. De gift wordt vooral gezien als een extraatje. Volgens decanen werkt de tegem oetkoming niet als ‘trigger’ om voor de opleiding te kiezen, daarvoor is het bedrag te laag en studenten kiezen vooral vanwege hun overtuiging voor de opleiding.
36
7. Beschouwingen van B&A Groep
I
n dit hoofdstuk doen wij enkele suggesties voor de toekomstige positionering van de TLOregeling. Bij het geven van onze suggesties zijn wij uitgegaan van de opdracht dat de suggesties budgettair neutraal moeten zijn, dus niet meer geld mogen kosten.
De regeling TLO is bestemd om financiële drempels weg te nemen voor studenten aan lerarenopleidingen die niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering. De regeling zou, met andere woorden, moeten voorkomen dat studenten die –op latere leeftijd- graag een lerarenopleiding willen volgen daarvan afzien omdat zij dat financieel niet redden. De regeling slaagt in beperkte mate in dit doel. Van de TLO-studenten had 11% afgezien van het volgen van een lerarenopleiding als zij niet in aanmerking waren gekomen voor de TLO. Het betreft voor een groot deel studenten die niet of slechts een beperkt aantal uren per week werken, studenten met een HAVO/VWO vooropleiding en studenten met een relatief laag inkomen. Vooral bij PABO-studenten blijkt de TLO van invloed op de keuze tot het volgen van de opleiding (35% tegen 25% voor de andere studenten). Het is niet gebleken dat de voortijdige uitval bij TLO-studenten lager is dan bij studenten die niet voor deze regeling in aanmerking komen. Bovendien kan een student slechts twee jaar gebruik maken van de regeling, terwijl de studie vaak minimaal drie tot vier jaar duurt. Na twee jaar valt de financiële tegemoetkoming weg en moet de student alsnog andere inkomensbronnen zoeken, met als risico dat hij de opleiding voortijdig verlaat. Tenslotte blijkt uit het onderzoek dat het volgen van de lerarenopleiding niet zo sterk wordt gehinderd door financiële drempels als wel door de moeizame combinatie van werk, opleiding en privé. De hoogte van de tegemoetkoming wordt gewaardeerd, maar is te laag om voor een grote groep studenten een doorslaggevende invloed te hebben op de studiekeuze. Om de regeling daadwerkelijk financiële belemmeringen weg te doen nemen, zal de bijdrage hoger moeten zijn en voor tenminste vier jaar of zolang de opleiding duurt moeten gelden. De huidige bijdrage is mede zo laag omdat deze verdeeld wordt over een –te– grote groep studenten, die de bijdrage niet allemaal even hard nodig hebben. Het is daarom gewenst om het budget gerichter in te zetten, opdat het daadwerkelijk financiële drempels weg neemt voor die groep studenten die om financiële redenen niet gaat studeren of gedurende de studie afhaakt. Hiervoor worden de volgende maatregelen voorgesteld: 1. Beperk de doelgroep tot de laagste inkomens, die studenten waarbij de tegemoetkoming echt een substantieel deel vormt van het inkomen; 2. Tel het partnerinkomen mee. Wij realiseren ons dat het meetellen van het partnerinkomen veel weerstand oproept bij studenten, maar ook bij andere tegemoetkomingen in studie- en schoolkosten wordt uitgegaan van het gezinsinkomen. Het feit dat met deze maatregel een kleinere groep studenten wordt bereikt dan de groep die thans in aanmerking komt voor de TLO telt, gelet op het beoogde effect, minder zwaar dan het feit dat op deze wijze juist de noodlijdende studenten worden bereikt. Er zou voor gekozen kunnen worden om gezinsinkomen (inclusief het inkomen van de partner) via een glijdende schaal te laten meetellen, zodat ook daadwerkelijk alleen de studenten die het echt nodig hebben in aanmerking komen voor de tegemoetkoming; 3. Breng de duur van de tegemoetkoming in overeenstemming met de minimale duur van de opleiding die de student volgt;
37
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
4. Verbeter de communicatie. Hoewel steeds meer studenten een aanvraag doen voor de regeling TLO bleek tijdens het ronde tafelgesprek dat veel (aspirant-) studenten niet op de hoogte zijn van het bestaan van de regeling. Aspirant-studenten die thans om financiële redenen afzien van de opleiding moeten weten dat zij bij financiële knelpunten aanspraak kunnen maken op de regeling. Grofweg zijn er twee mogelijkheden voor de uitvoering van de regeling TLO. De eerste mogelijkheid is om zoveel mogelijk studenten die een lerarenopleiding volgen in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming. Hierdoor moet het bedrag verdeeld worden over een grote groep mensen en komt iedereen slechts in aanmerking voor een klein bedrag. Bij deze optie zal er nauwelijks een stimulans uitgaan van het bedrag dat overblijft en zullen veel studenten die eigenlijk geen financiële drempel ondervinden een tegemoetkoming ontvangen. De andere mogelijkheid is om de TLO te richten op een specifieke doelgroep (bijvoorbeeld de studenten die echt financiële steun nodig hebben) en hen een tegemoetkoming bieden die ook echt de financiële drempels wegnemen. Met de bovenstaande maatregelen wordt beoogd een bijdrage te leveren aan deze tweede mogelijkheid. Alternatieven 1. Zet de regeling niet (zoals nu in de praktijk het geval is) in voor de eerste twee studiejaar, maar juist voor de afrondingsfase van de studie. Door een tegemoetkoming te bieden in de slotfase van de opleiding, worden de inspanningen van de student beloond en wordt voorkomen dat een student die reeds een eind gevorderd is met de opleiding in een later stadium op grond van financiële belemmeringen de opleiding stopt; 2. Maak de tegemoetkom ing prestatie-afhankelijk. Het hoofddoel is het opleiden van leraren, niet het meefinancieren van niet afgeronde opleidingen. De TLO zou in dit alternatief dezelfde vorm krijgen als de prestatiebeurs: de tegemoetkoming is een lening, die wordt kwijtgescholden bij het afronden van de opleiding. Een nadeel van dit alternatief is dat het studenten ook kan afschrikken om een lerarenopleiding te gaan volgen. Studenten die het niet al te breed hebben zijn misschien bang dat zij door het volgen van de opleiding zo meteen opgescheept zijn met een schuld; 3. Zet het TLO-budget in voor de uitvoering van een ‘hardheidsclausule’ door de lerarenopleidingen. Lerarenopleidingen (decanen) worden in deze variant zelf in staat gesteld om een tegemoetkoming te bieden aan studenten die om financiële redenen de opleiding dreigen te verlaten. Met bovenstaande maatregelen en alternatieven zijn de condities geschapen om de werking van de regeling te verbeteren. Er zijn evenwel géén aanwijzingen dat de regeling invloed heeft op de instroom van studenten op de lerarenopleidingen of op het tempo waarmee studenten hun opleiding afronden. De bijdrage die de TLO levert aan het verminderen van het lerarentekort is derhalve niet gebleken. Om deze bijdrage wel zeker te stellen worden twee alternatieven voorgesteld om het TLO-budget in te zetten in het algemene lerarenbeleid: 1. Voeg het TLO-budget onder het oormerk “opleiding van nieuwe docenten” toe aan de schoolbudgetten. Op deze wijze wordt de opleiding van nieuwe docenten voor een gedeelte de verantwoordelijkheid van de scholen en het ministerie van OC&W. Scholen werven aspirant-docenten en geven deze bijvoorbeeld tijdens hun studietijd een aanstelling als onderwijsassistent. OC&W vergoedt via de schoolbudgetten de opleidingskosten van deze
38
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
aspirant-docenten. In deze constructie wordt een hoge mate van zekerheid gecreëerd dat de studenten worden opgeleid tot docent waaraan veel behoefte bestaat en dat deze aspirant-docenten daadwerkelijk als docent gaan werken. 2. Gebruik het TLO budget om knelpunten in de zij-instroom trajecten mee op te lossen. Onderzoekers van B&A Groep hebben vanuit het onderwijsveld signalen gekregen dat er nu nog veel zij-instromers die een baan zoeken teleurgesteld afhaken, omdat in het onderwijs in de praktijk vaak geen ges chikte (vaste) banen beschikbaar zijn, er door de school te veel drempels worden opgeworpen en de doorlooptijd als te lang ervaren wordt. B&A Groep heeft het sterke vermoeden dat scholen vaak wel zij-instromers willen aannemen, maar dan meestal als vervangers of op een kortdurend contract, hetgeen voor potentiële zij-instromer geen aantrekkelijke optie is. Daarnaast valt er nog het een en ander te verbeteren aan de voorlichting.
39
Bijlage 1: Gesprekspartners Geïnterviewde deskundigen Decaan
Hogeschool Domstad
Decaan
Christelijke Hogeschool Windesheim
Helpdesk-medewerker
LSVb
Decaan
PABO InHolland Rotterdam
Administratie-medewerker
Katholieke PABO Zwolle
Decaan
IPABO Amsterdam
Decaan
Fontys Lerarenopleiding Tilburg
Deelnemers ronde tafelgesprek 1 decaan 2 TLO-studenten 7 niet TLO-studenten 2 beleidsmedewerkers van het Ministerie van OcenW, directie SFB 2 beleidsmedewerkers van het Ministerie van OcenW, directie AP Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker 2 vertegenwoordigers van de IB-Groep Directeur accountgroep OCenW
41
Bijlage 2: Vragenlijst
43
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
Hier Vragenlijst tussenvoegen
44
Bijlage 3: Verslag bijeenkomst
Bij de bijeenkomst waren aanwezig: •
studenten aan lerarenopleidingen: Mark Soesman, Chris Roosendaal, Barbara B., Peter Mulder, Ruud de Groot, Roelien Benjamins, Noor Schellekens, Femke Cuypers, Wies Selman (van deze studenten ontvangen er twee een tegemoetkoming o.g.v. de TLO, de rest
•
niet; één student volgt een voltijd-opleiding, de rest een deeltijd-opleiding) decaan: Oebele Herder (PABO)
•
ministerie van OC&W / directie Studiefinanciering: Teun Eikelboom, Karen Passier
•
ministerie van OC&W / directie Arbeidsvoorwaarden & Personeelsbeleid: Peter Lammerts van Bueren, Wendolien Timmerman
•
IB-Groep: Patries van de Kamp, Jacob Smit
•
B&A Groep: Wout Gelderloos, Marit Groeneveld
Aanleiding voor de bijeenkomst Sinds september 2001 kent Nederland de TLO, de regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen. Deze TLO is bedoeld om de financiële drempel te verlagen voor studenten aan lerarenopleidingen die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering. Op deze manier wordt –indirecteen bijdrage geleverd aan het verminderen van het lerarentekort. De tegemoetkoming bestaat uit een tegemoetkoming in het cursus– of collegegeld en een tegemoetkoming in de schoolkosten. De tegemoetkoming is een gift. De regeling is bestemd voor alle ingeschrevenen aan lerarenopleidingen die geen recht hebben op studiefinanciering. De TLO vervangt een eerdere regeling in de WTS, die zich uitsluitend richtte op tekortvakken. Voorwaarden voor het in aanmerking komen voor de regeling zijn: -
geen recht (meer) hebben op studiefinanciering; Nederlandse nationaliteit;
-
een inkomen van € 25.749 of lager; bij een hoger inkomen ontvangt de student een lagere of geen tegemoetkoming. Uitgegaan wordt van het inkomen in het jaar t-2, maar als het inkomen sterk daalt, kan dat peiljaar worden verlegd;
-
schoolsoort: door OC&W erkende pabo-opleiding of lerarenopleiding voortgezet onderwijs of
-
beroepsonderwijs die opleidt tot een eerste- of tweedegraads bevoegdheid; ingeschreven zijn als (voltijd of deeltijd) student, zij-instromer of contractant..
Aan de tegemoetkoming is geen minimum - of maximumleeftijd verbonden. De aanvraag moet zijn ingediend voor 1 september van het lopende schooljaar. De oorspronkelijke regeling telt het partnerinkomen mee. Omdat daardoor echter veel studenten zouden afvallen en er veel weerstand was tegen deze wijziging, is besloten vooralsnog het partnerinkomen –via een beleidsregel- buiten beschouwing te laten. De student ontvangt maximaal 2 jaar een tegemoetkoming. Deze 2 jaarlijkse tegemoetkomingen worden verstrekt binnen een periode van 4 jaar. Eerste resultaten van de evaluatie Voor de gepresenteerde resultaten van het onderzoek verwijzen wij naar de meegestuurde sheets. Knelpunten Duur van de regeling
45
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
De eerdere regeling gaf recht op een tegemoetkoming van vier jaar, maar werd in praktijk maar voor gemiddeld 1,6 jaar gebruikt. Daarom is de gebruiksduur van de TLO gesteld op maximaal 2 jaar. Aangezien een deeltijd-lerarenopleiding minimaal 3 tot 4 jaar duurt, is de regeling in praktijk alleen toereikend voor studenten met een geschikte vooropleiding die de studie in twee jaar kunnen afronden. Ook voltijd-studenten vallen af, omdat deze over het algemeen nog in aanmerking komen voor studiefinanciering. In de praktijk vallen veel studenten voortijdig af vanwege persoonlijke omstandigheden (de zware combinatie tussen werk, privé en opleiding). De studenten die aanwezig zijn bij de bijeenkomst geven aan dat er vanuit de opleiding veel van hen wordt gevraagd. Er zijn deelnemers die een baan hadden toen ze aan de studie begonnen, maar die combinatie blijkt in de praktijk erg zwaar te zijn. Vanuit hun huidige werkgever ontvangen zij weinig steun. Een aantal studenten vindt dat werkgevers meer gestimuleerd moeten worden (bijvoorbeeld door regels) om studerende werknemers te steunen. De vraag is in hoeverre dat haalbaar is. Zij-instromers Een aantal studenten had ook in aanmerking kunnen komen voor het zij-instroom traject. De studenten geven aan hiervoor niet gekozen te hebben, omdat het volgen van een zijinstroomtraject een aantal andere consequenties heeft die niet als aantrekkelijk worden beschouwd. Vooral de grote teruggang in salaris wordt als nadeel gezien. Consistent beleid Een ander knelpunt dat naar voren is gekomen op de bijeenkomst is de consistentie van de regeling. De afgelopen tijd is de regeling vaak veranderd. Van vier jaar werd deze verkort naar 2 jaar. Eerst werd alleen gekeken naar het salaris dat de student had verdiend in de laatste 3 maanden, nu wordt gekeken naar de laatste twee jaar. Er was veel verwarring rondom het partnerinkomen. Eerst zou het partnerinkomen wel meegerekend worden, maar omdat er veel weerstand was is het via een beleidsregel buiten beschouwing gebleven. Omdat er steeds zoveel wisselingen zijn is het erg moeilijk voor decanen om goede informatie te geven over de regeling. Bovendien is vaak onduidelijk waar de informatie over de regeling vandaan komt. De deelnemers zouden graag zien dat er heldere communicatielijnen komen. Inkomensgrens Over de inkomensgrens die wordt gehanteerd bij het toewijzen van TLO zijn de meningen verdeeld. Er zijn deelnemers die vinden dat de inkomensgrens te laag ligt, maar er zijn ook deelnemers die dit niet vinden. Een aantal deelnemers vindt dat het partnerinkomen eigenlijk meegerekend zou moeten worden om de hoogte van de toelage te bepalen, maar anderen zijn het daarmee niet eens. Is TLO wel de geijkte manier? De TLO moet volgens de deelnemers een stimulering zijn voor aspirant-leraren, de druppel om mensen toch over te halen om het onderwijs in te gaan. De regeling wordt door de studenten vooral als een extraatje gezien en ook als zodanig gepresenteerd door de opleidingen. Voor degenen die in aanmerking komen voor de regeling was het een aangename verassing. Door een aantal deelnemers wordt opgemerkt dat de toelage niet omlaag kan, want dan zal er helemaal geen stimulerende werking meer vanuit gaan. Studenten geven aan dat de communicatie over de regeling beter kan. Er wordt wel wat informatie over de regeling gegeven op scholen, maar de informatie is niet voor iedereen
46
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen B&A Groep
toegankelijk. Deelnemers hebben de indruk dat een hoop andere studenten niet op de hoogte zijn van het bestaan van de regeling TLO. Studenten geven aan dat zij het liefst zouden zien dat er voor de toekenning van de regeling TLO naar ieders individuele situatie wordt gekeken. Eventueel zouden zij het een goed alternatief vinden als voor deze groep studenten de studiekosten werden verlaagd. Daarnaast zou een aantal deelnemers het een goed idee vinden als er een prestatienorm aan de studie wordt verbonden. Men vindt het namelijk niet goed dat nu een bepaalde groep vrijblijvend een toelage kan krijgen, terwijl dit niet altijd betekent dat deze mensen hun studie afmaken. Enkele gespreksdeelnemers vinden dat alleen de mensen die daadwerkelijk in het onderwijs gaan werken voor de toelage in aanmerking zouden mogen komen. In dit kader wordt door een aantal deelnemers geopperd om mensen eerst een test te laten doen om te testen of iemand geschikt is voor het beroep leraar, voordat iemand begint aan de opleiding; Een ander alternatief dat naar voren werd gebracht door één van de studenten is een vouchersysteem. Dit houdt in dat iedereen recht heeft op een tegemoetkoming in de studiekosten voor een aantal jaren en dat iedereen zelf mag bepalen hoe en wanneer de tegemoetkoming wordt gebruikt. Zo zouden mensen die pas op latere leeftijd gaan studeren ook nog recht moeten hebben op een toelage. Een andere mogelijkheid is om leraren vrij te stellen van collegegeld, maar dan zouden de mensen die nu voltijd de PABO volgen minder studiefinanciering moeten krijgen, anders is de verandering niet budgettair neutraal. Er wordt door deelnemers van de bijeenkomst benadrukt dat de TLO er moet zijn voor zowel de korte als de lange trajecten, en zeker voor trajecten die langer duren dan twee jaar. Profiel van de TLO-student: wie willen we bereiken? Aan de hand van een ‘stellingenspel’ is getracht om te komen tot een profiel van de TLOstudent, de student die we willen bereiken met de regeling. In de vorm van een ‘stellingenspel’ hebben we de deelnemers aan de bijeenkomst een aantal stellingen voorgelegd. Deelnemers moeten per stelling aangeven of zij het eens of oneens zijn met de stellingen. Hieronder wordt per stelling aangegeven hoeveel deelnemers voor of tegen de stelling waren en waarom. Stelling 1: Moet de regeling inkomensafhankelijk zijn? 11 deelnemers vinden van wel • Als je al een goede baan hebt waarom zou je dan niet zelf de kosten kunnen betalen; •
Vooral mensen met een laag inkomen hebben de toelage nodig, zo bevorder je gelijke
•
kansen; Mensen met een hoog inkomen hebben meer de mogelijkheid om zelf de studie te betalen.
6 deelnemers vinden van niet •
Je gaat al minder verdienen als je de opleiding volgt, omdat je niet meer fulltime kan werken, waarom zou je er nog meer voor moeten boeten;
•
De inkomensgrens zou verhoogd moeten worden;
•
Anders is het geen stimuleringspremie meer, terwijl het juist een extra stimulans zou moeten zijn;
•
Je moet het stimuleren om het lerarentekort op te heffen.
Stelling 2: Partnerinkomen wel of niet meetellen?
47
Regeling Tegemoetkoming Leraren Opleidingen
B&A Groep
7 deelnemers vinden van wel: •
Bij gezamenlijke lasten kan er rekening met het partnerinkomen gehouden worden;
•
Het is vooral een maatschappelijke discussie, in dit kader gaat het niet om de emancipatienorm;
9 deelnemers vinden van niet: • •
Bij midden en lage inkomens is het meetellen van het partnerinkomen een probleem; Een vrouw moet economisch zelfstandig kunnen zijn;
•
De toelage moet los gezien worden van wat de partner verdient.
Stelling 3: Voor de regeling TLO een prestatienorm laten gelden, je moet je lesbevoegdheid halen en anders de toelage terugbetalen. 5 deelnemers zijn tegen: • Ze moeten niet alleen de lesbevoegdheid halen, maar ze moeten ook echt voor de klas; •
Het kan een belemmering vormen voor mensen die niet zoveel verdienen, voor hen zal het
•
een extra drempel zijn om de studie te gaan volgen. Het wordt te ingewikkeld in de uitvoering, met bijhouden wie wel en niet moet terugbetalen.
12 deelnemers zijn voor: •
Is hetzelfde stelsel als bij studiefinanciering, je krijgt het alleen als gift als je het gehaald hebt;
•
Op deze manier weet je tenminste zeker dat iemand daadwerkelijk zijn/haar lesbevoegdheid zal halen.
Stelling 6: Voor de regeling TLO een prestatienorm laten gelden, je moet je lesbevoegdheid halen en echt werken in het onderwijs anders de toelage terugbetalen. 5 deelnemers zijn tegen: •
Het behalen van je lesbevoegdheid wil niet zeggen dat iemand ook daadwerkelijk een
•
goede leraar zal zijn en dat je het aankunt; Het is een nadeel als studenten pas op het einde afgerekend worden op hun prestaties;
•
Op deze wijze hang je studenten een molensteen om de nek.
7 deelnemers zijn voor: • We willen mensen voor de klas en niet mensen die studeren voor leraar; •
Je krijgt eigenlijk een voorschot van een bonus als je in het onderwijs gaat werken;
• Dit heeft meer effect op het lerarentekort, je bereikt de doelgroep. 5 deelnemers zijn neutraal, zij zijn het noch eens, noch oneens met de stelling. Stelling 7: Moet de regeling TLO gelden voor 2 jaar of voor vier jaar? 13 deelnemers zijn voor 4 jaar: •
Het is raar als je maar twee jaar toelage krijgt terwijl je studie 4 jaar duurt.
4 deelnemers zijn voor 2 jaar: • Als het budgettair neutraal moet blijven kan je beter per student gedurende twee jaar een wat hogere toelage krijgen, dan vier jaar een laag bedrag; • •
Je kunt het bedrag ook zelf spreiden; Het is mogelijk om de studie in twee jaar te doen.
48