OCenW-Regelingen
Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek
Bestemd voor:
Besluit
• de bevoegde gezagen van de instellingen voor onderwijs en onderzoek
Artikel 1 Begripsbepalingen
Algemeen verbindend voorschrift
In deze regeling wordt verstaan onder: a)
de minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en
Datum: 13 juli 2001
Wetenschappen en voorzover het onderwijs en onder-
Kenmerk: FVE 2001/57965N
zoek betreft op het gebied van de landbouw en de
Datum inwerkingtreding: zie artikel 6
natuurlijke omgeving de minister van Landbouw,
Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: artikel 2.14 en 2.9 Wet op het
Natuurbeheer en Visserij; b)
een instelling: het bevoegd gezag of bestuur van een
hoger en wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1994, 230)
door de minister bekostigde instelling of school als
Artikel 2.5.3 en 2.5.10 Wet educatie en beroepsonderwijs
bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onder-
(Stb. 1995, 501) Artikel 18, 41 en 65 Bekostigingsbesluit
wijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, arti-
WVO (Stb. 1995, 370) Artikel 15 en 30 Bekostigingsbesluit
kel 1 en artikel 124 van de Wet op het voortgezet
WPO (Stb. 1994, 710) Artikel 56 Bekostigingsbesluit WEC
onderwijs, artikel 1.3.1, 1.3.4 en 1.5.1 van de Wet educa-
(Stb. 1996, 221) Artikel 25 Wet op de Nederlandse organisa-
tie en beroepsonderwijs, artikel 1.3 en 1.5 van de Wet
tie voor wetenschappelijk onderzoek (Stb. 1994, 942)
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onder-
Artikel 26 Wet houdende regeling van de Nederlandse
zoek, artikel 3 van de Wet houdende regeling van de
Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onder-
Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurweten-
zoek TNO (Stb. 2001, 207)
schappelijk onderzoek TNO en artikel 2 van de Wet op
Relatie tot eerdere mededelingen: n.v.t.
de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk
Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/PO, 079-3232.333
onderzoek; c)
publieke middelen: gelden verkregen ten laste van de
CFI/ICO/VO, 079-3232.444
rijksbegroting of anderszins uit hoofde van bij of
CFI/ICO/BVH, 079-3232.666
krachtens de wet ingestelde heffingen verkregen gelden, alsmede de opbrengsten daarvan, waarover een instelling de beschikking heeft gekregen om de wettelijke taak te verrichten;
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen
d)
overige middelen: alle gelden waarover een instelling beschikt, niet zijnde publieke middelen;
Gelet op
e)
• Artikel 2.14 en 2.9 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, • Artikel 2.5.3 en 2.5.10 Wet educatie en beroepsonder-
beleggen en belenen: het uitzetten van middelen die tijdelijk niet worden aangewend ten behoeve van de uitoefening van de wettelijke taak;
f)
wijs,
risicomijdend beleggen en belenen: beleggen en belenen, waarbij het behoud van de hoofdsom door een
• Artikel 18, 41 en 65 Bekostigingsbesluit WVO,
financiële instelling gegarandeerd is, alsmede openba-
• Artikel 15 en 30 Bekostigingsbesluit WPO,
re en onderhandse leningen uitgegeven door een
• Artikel 56 Bekostigingsbesluit WEC, • Artikel 25 Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, • Artikel 26 Wet houdende regeling van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO.
financiële instelling; g)
kasstroomprognose: uitspraak omtrent het vermoedelijk verloop of de vermoedelijke afloop van de financieringsbehoefte en de liquiditeitsplanning op korte en lange termijn;
h) beleggingshorizon: de termijn waar de kasstroomprognose betrekking op heeft;
Algemeen
NUMMER 18a deel 1 •
21 • 25 juli 2001
i)
jaarverslag: de jaarverslaggeving als verantwoordings-
a)
het beleid en de uitvoering ten aanzien van het beleg-
b)
de soorten en omvang van de beleggingen en belenin-
c)
de looptijden van de beleggingen en beleningen.
gen en belenen;
document van een instelling of rechtspersoon, die minimaal bestaat uit het bestuursverslag en de jaarre-
gen;
kening; j)
aanvraag vaststelling rijksvergoeding: de jaarlijks door het bevoegd gezag van een instelling voor primair onderwijs bij de Minister in te dienen formulierenset
Artikel 3
Regeling beleggen en bele-
voor de aanvraag van de rijksvergoeding, voorzien van
nen door instellingen voor
een accountantsverklaring, waarin tevens aanvullende
Verplichtingen bij beleggen en belenen
onderwijs en onderzoek
informatie kan worden verstrekt of verslag kan wor-
1.
scheiden van de publieke middelen, risicomijdend.
k) papier: verhandelbare en niet-verhandelbare schuldtitels; l)
Instellingen beleggen en belenen publieke middelen en overige middelen, voorzover deze niet zijn afge-
den gedaan over specifieke bekostigingsitems; 2.
Instellingen leggen de hoofdlijnen van de op het beleg-
solvabiliteitsratio: door een bancaire toezichthouder in
gen en belenen betrekking hebbende administratieve
een EU-lidstaat voorgeschreven minimumniveau aan-
organisatie en interne controle vast, waaronder in
sprakelijk vermogen van een financiële instelling
ieder geval wordt begrepen de verdeling van taken en
tegenover aangehouden naar risicograad gewogen acti-
bevoegdheden, de voor de instelling toegestane beleg-
vum;
gings- en beleningsvormen, de bijbehorende informatievoorziening minimaal bestaande uit een kasstroom-
m) financiële instelling: een rechtspersoon die aan één van onderstaande definities voldoet:
prognose afgestemd op de beleggingshorizon, de ver-
1° een op grond van de Wet toezicht kredietwezen
antwoordingsinformatie en de wijze waarop onderscheid wordt aangebracht tussen publieke en overige
1995, of op grond van de Eerste Coördinatierichtlijn
middelen.
Bankrecht (77/780/EEG) en de Tweede Coördinatierichtlijn Bankrecht (89/646/EEG) in een
3.
De transacties, bedoeld in het eerste lid, worden alleen
lidstaat van de EU onder toezicht staande kredietin-
aangegaan met:
stelling,
a) financiële instellingen of door financiële instellingen uitgegeven papier met minimaal een A rating,
2° een op grond van de Wet toezicht effectenverkeer
afgegeven door tenminste één erkende rating agen-
1995, of op grond van de Richtlijn 93/22/EEG van de
cy, of met
Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van
b) rechtspersonen voor wier papier een solvabiliteitsra-
diensten op het gebied van beleggingen in effecten
tio van 0% geldt, of met
in een lidstaat van de EU onder toezicht staande
c) financiële instellingen, met een kredietwaardigheid
effecteninstelling,
vergelijkbaar met het gestelde onder a, voorzover
3° een op grond van de Wet toezicht beleggingsinstel-
vastgelegd en onderbouwd door de instelling.
lingen, of op grond van de Richtlijn 85/611/EG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
Artikel 4
betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe’s) in een lidstaat van
Overgangsbepaling
de EU onder toezicht staande beleggingsinstelling,
1.
Voorzover een bestaande belegging en/of belening van
4° een op grond van de Wet toezicht verzekeringsbe-
een instelling niet voldoet aan de eisen van deze rege-
drijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzeke-
ling, draagt deze instelling er zorg voor dat die beleg-
ringsbedrijf, of de Derde richtlijn schadeverzekering
ging of belening zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk
(92/49/EEG) van 18 juni 1992 of op grond van de
met ingang van 1 januari 2003 aan deze regeling voldoet.
Derde levensrichtlijn (92/96/EEG) van 10 november 1992 in een lidstaat van de EU onder toezicht staande verzekeraar, 5° een op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet onder toezicht staand pensioenfonds.
2.
Ten aanzien van beleggingen en/of beleningen die, vanwege een onaanvaardbaar financieel nadeel, niet uiterlijk per 1 januari 2003 met de eisen van deze regeling in overeenstemming kunnen worden gebracht, dienen instellingen in hun jaarverslag dan wel bij hun aanvraag vaststelling rijksvergoeding over 2002 gemo-
Artikel 2 Jaarverslaggeving
tiveerd aan te geven met ingang van welke datum wel aan de eisen van deze regeling zal worden voldaan.
Instellingen doen jaarlijks in het jaarverslag of bij de aanvraag vaststelling rijksvergoeding ten aanzien van de publieke middelen ten minste verslag van:
NUMMER 18a deel 1 •
22 • 25 juli 2001
Algemeen
Artikel 5
nadere uitwerking van de bestaande - uitgangspunten van
Bekendmaking
de - regelgeving met betrekking tot de bekostiging van de
Deze regeling zal met toelichting in Uitleg OCenW-regelin- instellingen, in het bijzonder dat de toegekende middelen gen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling
overeenkomstig hun bestemming (onderwijs en onder-
worden gedaan in de Staatscourant.
zoek) moeten worden besteed.
2.
Karakter van de regeling
Artikel 6
Regeling beleggen en bele-
Inwerkingtreding
Deze regeling heeft het karakter van beleidsregel en alleen
nen door instellingen voor
Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde
voorzover het de jaarverslaglegging door bekostigde instel-
onderwijs en onderzoek
dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW-
lingen in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs
Regelingen waarin deze regeling is geplaatst, met dien ver- en de Wet op het voortgezet onderwijs betreft, het karakstande dat artikel 2 en artikel 3 tweede lid voor het eerst
ter van een ministeriële regeling (zie artikel 2.5.3 en 2.5.10
van toepassing zijn op het verslagjaar 2002.
van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 18 Bekostigingsbesluit WVO). Op grond van de onderwijswetgeving dienen de instellingen zich te verantwoorden door
Artikel 7
middel van hun jaarverslagen. In de sector primair onder-
Citeertitel
wijs doen de instellingen jaarlijks opgave van de door hen
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beleggen en
aangevraagde rijksvergoeding in de formulierenset
belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek.
Aanvraag Vaststelling Rijksvergoeding (AVR). Deze wordt voorzien van een accountantsverklaring. De AVR zal vanaf het vergoedingsjaar 2002 worden aangepast voor de rapportage door het bevoegd gezag over de uitvoering van
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
deze regeling. Uitgangspunt zal zijn om de beheerslast
drs. L.M.L.H.A. Hermans
voor de instellingen zo beperkt mogelijk te houden. Uitgangspunt bij de bekostiging is dat de toegekende middelen overeenkomstig hun bestemming worden besteed.
Toelichting
De onderwijswetten bevatten voorschriften daaromtrent. Wanneer een instelling de publieke middelen niet risico-
1.
Inleiding
mijdend belegt of beleent, komt de bekostigde taak in gevaar. Daarom bevat deze beleidsregel ook voorschriften
Met deze regeling ”Beleggen en belenen door instellingen
over het risicomijdend beleggen en belenen.
voor onderwijs en onderzoek” (verder: de regeling) wordt een kader gesteld, waarbinnen de instellingen voor onder-
Tot slot zij er op gewezen dat de onderwijswetten voor-
wijs en onderzoek hun financierings- en beleggingsbeleid
schriften bevatten op basis waarvan instellingen gehouden
zullen inrichten en organiseren. Tevens wordt met de rege- zijn om de minister in verband met de bekostiging inlichling voldaan aan toezeggingen door de minister van
tingen te geven.
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3.
Uitgangspunten
De regeling heeft betrekking op instellingen die door de
Een belangrijk uitgangspunt van deze regeling is het
minister van OCenW, dan wel door de minister van
bevorderen en transparant maken van een solide beleg-
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) voorzover de
gings- en beleningsbeleid, zonder de beschikkingsmacht
instellingen belast zijn met het landbouwonderwijs en -
van de door OCenW bekostigde instellingen aan te tasten.
onderzoek, voor hun instandhouding bekostigd worden.
Autonomie, continuïteit en transparantie voor en van de
De regeling geeft voorschriften en instrumenten om te
instellingen, die door OCW bekostigd worden, is en blijft
komen tot een gedegen financierings- en beleggingsbeleid,
het leidend beginsel. Er wordt slechts een basis gelegd
zodat de instellingen de verdeling van bevoegdheden en
voor een verantwoorde inbedding van het financieel beleid
verantwoordelijkheden ter zake weergeven, alsmede het
op basis van de beginselen van een verantwoord beheer,
gevoerde beleggings- en beleningsbeleid. Een en ander past zoals controleerbaarheid, functiescheiding, duidelijke toein het voornemen van het kabinet om te komen tot
deling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, als-
beheersing van financiële risico’s bij rechtspersonen met
mede heldere beleidsmatige uitgangspunten en randvoor-
een wettelijke taak en is mede gebaseerd op de Wet finan-
waarden voor het beheer. Zo wordt voorkomen dat risico’s
ciering decentrale overheden (fido). De regeling is een
Algemeen
NUMMER 18a deel 1 •
23 • 25 juli 2001
worden aangegaan, terwijl de infrastructuur niet is inge-
enige tijd onder zich houden, dient conform de bedoeling
richt op de beheersing van dergelijke risico’s.
van de regelgever voorkomen te worden dat deze publieke middelen voor andere doeleinden worden aangewend.
Uitgangspunt is en blijft dat publiek geld wordt verstrekt ten behoeve van het primaire proces van instellingen, te
In beginsel zijn alle middelen die instellingen voor korte
weten het verzorgen van onderwijs en onderzoek. Dit pro-
of lange termijn niet aanwenden voor publieke taken tijde-
ces mag niet in gevaar worden gebracht door het aangaan
lijke overtollige liquiditeiten. Als publieke middelen niet
Regeling beleggen en bele-
van risico’s die daar niet direct betrekking op hebben,
zijn afgescheiden van de overige middelen zijn de bepalin-
nen door instellingen voor
zoals het risicovol beleggen van tijdelijk overtollig publiek
gen van de regeling ook van toepassing op de overige mid-
onderwijs en onderzoek
geld. Het instellingsbestuur of het bevoegd gezag beheert
delen. Van afgescheiden middelen is bijvoorbeeld sprake
de verkregen middelen van de instelling op een zodanige
als uit de administratie het karakter van de middelen
wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan
blijkt. De regeling schrijft voor dat de tijdelijk overtollige
van de instelling op basis van de publieke middelen zijn
liquiditeiten beheerd dienen te worden op een wijze die zo
verzekerd. Een behoorlijke exploitatie wordt onder meer
veel mogelijk garandeert dat de hoofdsom intact blijft, bij-
gewaarborgd door het nemen van administratief-organisa-
voorbeeld door te beleggen in vastrentende waarden voor
torische maatregelen, bijvoorbeeld door het opstellen van
de gehele looptijd van die waarden. De regeling schrijft
een treasurystatuut en door zich te verantwoorden over
daarom voor om risicomijdend te beleggen; directe beleg-
het treasurybeleid in het jaarverslag, alsmede door risico-
gingen in aandelen of daarvan afgeleide producten zijn
mijdend te beleggen.
derhalve niet toegestaan, tenzij de belegging over een hoofdsomgarantie van een financiële instelling beschikt.
4
Relatie met andere regelgeving Het is mogelijk dat een instelling in het kader van de uit-
De regeling komt overeen met regelgeving die voor andere oefening van haar wettelijke taak deelneemt in een vensectoren is ontwikkeld, met name met de Wet fido. Ook
nootschap. In dat geval is geen sprake van beleggen,
biedt de regeling een infrastructuur voor het beleggings-
omdat tussen de instelling en de vennootschap een duur-
en beleningsbeleid. In tegenstelling tot de Wet fido bevat
zame betrekking bestaat die de betekenis van de gehouden
de regeling geen specifieke voorschriften op het gebied
aandelen als waardepapier overschrijdt. Het gaat de instel-
van korte en lange financiering, aangezien die problema-
ling bij deze aandelen dus niet in de eerste plaats om het
tiek niet relevant is voor de door OCenW of LNV bekostig-
behalen van opbrengst en/of koerswinst, maar om aande-
de instellingen.
len die bijdragen aan de uitoefening van de wettelijke taak.
Alle instellingen dienen rekenschap af te leggen, niet alleen aan de minister van OCenW maar ook aan de
Bij beleggingen en belenen van publieke middelen dient
samenleving. Volledige publieke verantwoording is alleen
gebruik te worden gemaakt van gegoede tegenpartijen,
mogelijk als de instellingen ook hun beleggings- en bele-
zodat de financiële risico’s beperkt zijn. Indien met min-
ningsbeleid zichtbaar maken in het jaarverslag of bij de
der kredietwaardige debiteuren in zee wordt gegaan, wor-
aanvraag vaststelling rijksvergoeding. Op deze wijze kan
den hierdoor weliswaar mogelijkerwijs (tijdelijk) hogere
ook het bestuur van de instelling zijn sturende en contro-
winsten behaald, maar lopen de instellingen daarbij (aan-
lerende rol vervullen; een rol die anders, door het snelle
zienlijk) grotere financiële risico’s. Op basis van deze rege-
en ondersteunende karakter van de financieringsfunctie al
ling wordt onder gegoede tegenpartijen verstaan: rechts-
snel het risico loopt onderbelicht te blijven.
personen wiens papier een solvabiliteitsvrije status heeft, financiële instellingen met minimaal een A-rating (of door
De verslaggeving verwoordt hoe de beleggings- en bele-
financiële instellingen uitgegeven papier met minimaal
ningsfunctie van de instelling is ingevuld. In het controle-
een A-rating) en financiële instellingen zonder rating met
protocol dat Cƒi jaarlijks publiceert, zal opgenomen wor-
een minimaal met een A-rating vergelijkbare kredietwaar-
den dat de instellingsaccountants zullen toezien op de uit-
digheid.
voering van deze regeling.
5
Risicomijdend beleggen en belenen en deelnemen
Publieke middelen dienen in overeenstemming met de bedoeling van de desbetreffende regelgeving aan publieke taken te worden besteed. Indien het vanuit de besturingsfilosofie gewenst is dat instellingen de publieke middelen
NUMMER 18a deel 1 •
24 • 25 juli 2001
Algemeen
Artikelsgewijze toelichting
Nederlandsche Bank N.V. (DNB) verantwoordelijk voor het toezicht op (onder meer) kredietinstellingen. De bedrijfseconomische EU-toezichthouder beoogt het risico van fail-
Artikel 1
lissement bij kredietinstellingen te minimaliseren (ter bescherming van de consument), maar kan dit in een markteconomie niet uitsluiten.
Onder g Voor het uitzetten van middelen bij effecteninstellingen
Regeling beleggen en bele-
Een meerperioden overzicht van soorten inkomsten en uit- en beleggingsinstellingen geldt dat dit is toegestaan voor-
nen door instellingen voor
gaven om inzicht te krijgen omtrent het vermoedelijk ver-
zover deze instellingen in Nederland (op grond van de Wet
onderwijs en onderzoek
loop van liquiditeitsoverschotten en -tekorten, de financie-
toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet toezicht beleg-
ringsbehoefte en de liquiditeitsplanning.
gingsinstellingen) of in een lidstaat van de EU onder toezicht staan (op grond van de zogenaamde ISD-richtlijn (Investment Services Directive, 93/22/EEG) voor effectenin-
Onder i
stellingen en de ICBE-richtlijn (Instellingen voor Collectieve Beleggingen in Effecten, 85/611/EEG) voor beleg-
Het jaarverslag bestaat ten minste uit de jaarrekening en
gingsinstellingen). Het toezicht op beleggingsinstellingen
het bestuursverslag opgesteld conform de geldende
wordt in Nederland door DNB uitgevoerd, het toezicht op
OCenW-Richtlijnen Jaarverslaggeving. Voor het begrip
effecteninstellingen door de Stichting Toezicht
bestuursverslag worden ook wel de begrippen directiever-
Effectenverkeer (STE). Het toezicht op effecten- en beleg-
slag of jaarverslag gebruikt.
gingsinstellingen is voornamelijk gericht op het beschermen van de consument tegen ontoelaatbaar gedrag van financiële instellingen (gedragstoezicht).
Onder k Met de term papier worden waardepapieren bedoeld. In dit
Artikel 2
geval betreft het verhandelbaar papier, zoals obligaties, en niet-verhandelbaar papier, zoals onderhandse leningen. In
De instelling doet jaarlijks - in het jaarverslag of bij de aan-
dit geval wordt niet bedoeld aandelen.
vraag vaststelling rijksvergoeding - verslag van haar beleggings- en beleningsbeleid (de aanvraag vaststelling rijksvergoeding zal daartoe worden aangepast). De instelling ver-
Onder l
meldt, mede op basis van OCenW-Richtlijnen Jaarverslaggeving, welke en wat voor beleggingen en/of
Het begrip solvabiliteitsratio moet gelezen worden in
leningen zij in het verslagjaar heeft uitstaan, welke muta-
samenhang met artikel 4, lid 3, sub b. Het betreft in dit
ties hierin gedurende het verslagjaar zijn opgetreden en de
geval overheden waarvoor de bancaire toezichthouders in
looptijden van de beleggingen en beleningen hadden.
de EU-lidstaten een solvabiliteitsratio van 0% hanteren,
Hiermede geven de instellingen inzicht in de hoofdpunten
zodat banken voor een lening aan deze overheden geen
van de uitvoering van de beleggings- en beleningsfunctie.
vermogen ter dekking dienen aan te houden.
In het controleprotocol dat Cƒi jaarlijks publiceert, zal opgenomen worden dat de instellingsaccountants zullen toezien op de uitvoering van deze regeling.
Onder m Centraal uitgangspunt bij het definiëren van een financiële
Artikel 3
instelling is dat deze instelling ofwel in Nederland onder toezicht staat, ofwel elders binnen de EU op basis van geharmoniseerde wet- en regelgeving onder toezicht staat.
lid 1
Onder financiële instellingen volgens de in deze regeling gehanteerde definitie kunnen dus ook zelfstandige doch-
Het voorschrift om risicomijdend te beleggen geldt zowel
ters vallen van financiële instellingen waarvan de moeder-
voor de publieke middelen, als voor eventueel binnen de
maatschappij buiten de EU is gevestigd.
instelling aanwezige overige middelen, voorzover deze niet zijn afgescheiden van de publieke middelen. Om te kun-
Onder financiële instellingen worden ten eerste kredietin-
nen spreken van afgescheiden middelen is het voldoende
stellingen verstaan die in Nederland of in een andere EU-
als uit de administratie het karakter van de middelen
lidstaat onder toezicht staan. In Nederland is De
blijkt. Overigens gelden er thans geen richtlijnen gericht
Algemeen
NUMMER 18a deel 1 •
25 • 25 juli 2001
kasstromen en de tijdelijke kasoverschotten op te
op het gescheiden administreren van publieke en andere
stellen;
vermogensbestanddelen. Deelnemen in vennootschappen
- een prognose op te stellen van de rente- en financie-
in het kader van de uitoefening van de wettelijke taak is wel toegestaan, omdat deze activiteit niet, zoals bij beleg-
ringsrisico’s die binnen de randvoorwaarden van het
gen, gericht is op het verkrijgen van opbrengsten en/of
geautoriseerde overkoepelende financieel beleid aanvaardbaar zijn, welke zullen worden afgedekt;
koerswinst.
- de minimale en maximale kasgeldlimiet aan te geven.
Regeling beleggen en bele-
Onder risicomijdend beleggen wordt verstaan iedere beleg-
nen door instellingen voor
ging waarbij de terugbetaling van de hoofdsom gegaran-
onderwijs en onderzoek
deerd is door een financiële instelling, dan wel een beleg-
publieke functie van de instellingen en de omstandig-
ging in vastrentende waarden uitgegeven door een finan-
heid dat zij als zodanig nagenoeg volledig door
ciële instelling. Vastrentende waarden zijn openbare en
gemeenschapsgelden worden bekostigd, betekent dat
onderhandse leningen uitgegeven door een financiële
niet belegd wordt in aandelen of daar van afgeleide
b)
producten, tenzij sprake is van een hoofdsomgarantie.
instelling. Dit sluit belegging in aandelen uit, tenzij een financiële instelling een hoofdsomgarantie geeft. Tevens
De nader uitgewerkte toegestane beleggingen. De
c)
De wijze waarop in de administratie onderscheid
betekent dit, dat bij het verstrekken van leningen de nako-
wordt gemaakt tussen publieke en overige middelen.
ming van de wederzijdse verplichtingen dient te zijn uitge-
Indien een dergelijk onderscheid niet wordt gemaakt
drukt in de Nederlandse geldeenheid, zodat valutarisico’s
is het gevolg dat deze regeling zowel op de publieke
worden vermeden. Leningen met indexatie van de hoofd-
als op de overige middelen van toepassing is, zie lid 1.
som zijn eveneens niet toegestaan. Ook in het beleggingsen beleningsbeleid van de Staat wordt geen gebruik
In het PO zullen de meeste instellingen alleen een bankre-
gemaakt van indexleningen. Deze bepaling draagt aldus bij kening aanhouden en geen andere belegging/belening aan de uniformiteit van het beleggings- en beleningsbeleid. overwegen. In dat geval dient alleen de verdeling van taken en bevoegdheden/functies inzake de beschikking over het banktegoed duidelijk te zijn (conform de machti-
lid 2
gingen die aan de bank zijn verstrekt).
Een financieel-organisatorische inbedding van het financieel beleid op basis van de beginselen van een verant-
lid 3
woord beheer geschiedt door vooraf een aantal voorwaarden en waarborgen te creëren. Vanzelfsprekend is het niet
Aangezien instellingen gemeenschapsgeld beheren is het
wenselijk dat deze verplichtingen uitsluitend gelden voor
van belang dat hiermee op prudente wijze wordt omge-
de publieke middelen; de verplichtingen in dit lid gelden
sprongen. De keuze van tegenpartijen bij het uitzetten van
voor alle middelen. De verplichtingen worden bij voorkeur middelen dient zich dan ook te beperken tot kredietwaarin de vorm van een treasurystatuut vastgelegd.
dige tegenpartijen. Hieronder worden verstaan:
Onderwerpen die daarin in ieder geval aan de orde komen
a)
instellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pen-
a)
De organisatorische randvoorwaarden; bijvoorbeeld de
sioenfondsen onder Nederlands of anderszins EU-toe-
voorwaarden voor de inrichting van de administratie,
zicht) met minimaal een A-rating van tenminste één
de scheiding van functies, het vastleggen van bevoegd-
erkende rating agency (bijvoorbeeld Moody’s, Standard
heden, de explicitatie van taken en verantwoordelijk-
& Poors en Fitch IBCA). Deze rating geldt als een
heden van bestuur en raad van toezicht en de informa-
ondergrens voor alle beleggingen en beleningen, zowel op korte als op lange(re) termijn.
tievoorziening, waaronder begrepen de verantwoordingsinformatie ten behoeve van bestuur en raad van
b)
instellingen aan wiens papier door een bancaire toe-
toezicht. In de kasstroomprognose wordt zowel op
zichthouder in een EU-lidstaat de solvabiliteitsvrije sta-
beleids- als op uitvoerend niveau helderheid aan de
tus is toegekend. Deze status wordt door een bancaire
organisatie over de financieringsbehoefte en de liquidi-
EU-toezichthouder (op basis van de
teitsplanning op korte en lange termijn gegeven door:
Solvabiliteitsrichtlijn 89/647/EEG) onder meer toege-
- de uitgangspunten voor het financierings- en beleg-
kend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (decentrale, voorzover gelijkgeschakeld met) centrale
gingsbeleid vast te leggen, bijvoorbeeld door bepa-
overheden.
ling van de financieringsbehoefte, een analyse van de beleggings- en leningenportefeuille en de financiële randvoorwaarden; - een vervalkalender van te herfinancieren leningen, de nieuwe financieringsbehoeften, de te verwachten
NUMMER 18a deel 1 •
financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggings-
zijn:
26 • 25 juli 2001
c)
financiële instellingen zonder rating met een minimaal met een A-rating vergelijkbare kredietwaardigheid, indien dit op een transparante wijze geschiedt. Concreet houdt dit in dat uitzettingen bij financiële
Algemeen
instellingen zonder rating zijn toegestaan indien instellingen: 1. aangeven, bij voorkeur in een treasurystatuut, hoe met financiële instellingen zonder rating als tegenpartij voor beleggingen en beleningen wordt omgegaan; 2. in het jaarverslag aangeven bij welke van genoemde (en onderbouwde) tegenpartijen de desbetreffende
Regeling beleggen en bele-
instelling middelen heeft uitgezet. Tevens dient te
nen door instellingen voor
worden aangegeven of zich in het verslagjaar
onderwijs en onderzoek
belangrijke ontwikkelingen in de kredietwaardigheid van de tegenpartijen hebben voorgedaan.
Artikel 4 Dit artikel biedt instellingen een ruime overgangsperiode periode om hun beleggingen en beleningen van publieke middelen aan te passen aan de regeling. Het voldoen aan de regeling kan leiden tot onaanvaardbare financiële gevolgen voor de instelling. Of er sprake is van een onaanvaardbaar financieel gevolg is verschillend per instelling en kan in eerste instantie het best door de instelling zelf beoordeeld worden. Daarom dienen instellingen als zij van mening zijn dat sprake is van een onaanvaardbaar financieel nadeel in hun jaarverslag of bij hun aanvraag vaststelling rijksvergoeding over 2002 gemotiveerd aan te geven met ingang van welke datum wel aan de eisen van deze regeling zal worden voldaan. Op basis van deze informatie zal de minister in daartoe strekkende gevallen met de desbetreffende instelling in overleg treden.
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. L.M.L.H.A. Hermans
Algemeen
NUMMER 18a deel 1 •
27 • 25 juli 2001