Het wetsvoorstel voor de nieuwe Successiewet. Waarom is het zo’n gedrocht? Vijftien voorbeelden / redenen om het voorstel af te wijzen In aansluiting op onderstaande email zend ik u hierbij enkele voorbeelden van navrante onjuistheden binnen het wetsvoorstel nieuwe Successiewet. Inmiddels zijn we ook nog verblijd met de wetsvoorstellen Belastingplan 2010 en Overige Fiscale maatregelen 2010. De combinatie van voorstellen, die onderling onverbrekelijk met elkaar samenhangen, is ingewikkeld, ondoordacht, onvoldragen en onzorgvuldig geschreven. Waarom zijn deze wetsvoorstellen zo slecht? 1. Omdat de wetsvoorstellen er gewoon even doorheen worden gedrukt. Dan krijg je onzorgvuldigheden zoals deze (over het nieuwe art. 15 Successiewet) Nota n.a.v. Verslag, pagina 47 “Omdat artikel 15 een fictiebepaling is, vindt geen beoordeling plaats of is voldaan is aan het civiele giftbegrip.” Dezelfde Nota n.a.v.Verslag, pagina 87, hiermee tegenstrijdig: “In de casus waarnaar wordt verwezen (Het Financieel Dagblad van 20 juni 2009) wordt als uitgangspunt genomen dat de lening direct opeisbaar is en wordt gesuggereerd dat het voorgestelde artikel 15 van de Successiewet 1956 altijd zal leiden tot heffing van schenkbelasting, ongeacht of er sprake is van vrijgevigheid. Dit laatste is niet juist. Ook voor de toepassing van artikel 15 zal eerst beoordeeld moeten worden of sprake is van vrijgevigheid.” Conclusie: er heeft geen afstemming plaatsgevonden tussen de verschillende bij het wetsvoorstel betrokken ‘deskundigen. 2. Als een holding een werkmaatschappij wil schenken aan een kind. Wat zijn dan de IBen dividendbelasting gevolgen? Dit belangrijke onderwerp komt aan bod in het wetsvoorstel OFM 2010. Over deze vraag heb ik zelf in de periode begin 2002 tot en met eind 2005 (bijna 4 jaar lang) metvij (5!) verschillende achtereenvolgende vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën gecorrespondeerd. Na een eerste –fiscaaltheoretische apert onjuiste- afwijzing na drie jaar corresponderen kreeg ik eind 2005 alsnog een goedkeuring. Toen ik die goedkeuring een jaar later wilde gebruiken bij een inspecteur, was deze van mening dat ik effectief niks aan de goedkeuring had, want de dividendbelasting was niet expliciet getackled. Ik had dus wel een toezegging voor 10 jaar renteloos uitstel van te betalen inkomstenbelasting, maar omdat ik eerst ongeveer evenveel dividendbelasting moest afdragen kwam ik aan uitstel van inkomstenbelasting niet meer toe. Toen ik mij daarop totaal onthutst weer tot het Ministerie wendde, dekte men (dat duurde weer een jaar) tot mijn ongeloof de inspecteur, hoewel ik in mijn oorspronkelijke overleg met het Ministerie de vraagstelling over de dividendbelasting juist expliciet aan de orde had gesteld. Vijf jaar overleg voor niks. En wat zie je nu in het wetsvoorstel OFM 2010, waar deze casus zoals gezegd ook eindelijk eens naar voren komt? Weer is de dividendbelasting vergeten. Alleen v oor de IB wordt de Invorderingswet aangepast. 3. Je hebt in Nederland kennelijk twee soorten burgers. De arme burger betaalt al successierecht als ’t ie een klein beetje nalaat, de rijke ondernemer betaalt niks Je hebt in Nederland twee soorten burgers. Ondernemers (goede burgers) en gewone burgers (slechte burgers). De regering is daar heel expliciet in. Dat blijkt namelijk elke dag uit het verschil in hun fiscale behandeling. Eerst naar de inkomstenbelasting. Gewone –slechteburgers betalen over hun arbeidsinkomen max. 52% aan de top. Ondernemers betalen via een in privé gedreven onderneming maximaal 45,76%, maar krijgen daarnaast ook nog allerlei waardevolle belastingaftrekposten, die gewone burgers niet krijgen. Maar zelfs als ze dood gaan zijn ondernemers en hun kinderen ook veel beter dan gewone burgers en hun kinderen. Die conclusie is onontkoombaar. We gaan naar het successierecht.
De kinderen / erfgenamen van hele gewone burgers betalen namelijk al heel snel een hoop successierecht. Maar de kinderen/erfgenamen van rijke ondernemers betalen nu al meestal niks, en na invoering van de nieuwe Successiewet (beoogd is 1-1-2010) helemaal niks meer. U gelooft uw ogen niet als u dit leest? Een cijfervoorbeeld uit de praktijk. Twee gevallen: Geval 1.Vader en moeder zijn in gemeenschap getrouwd, en hebben naast twee kinderen alleen een huis vrij van hypotheek met een waarde van € 700.000. Vermogend, want ze wonen vrij in een leuk huis. Maar pensioenrechten hebben ze helaas niet. Dus het kost al moeite om in het mooie huis te blijven wonen. Eigenlijk kan dat helemaal niet. Ze hebben een testament opgemaakt waarin de beide kinderen tot erfgenaam zijn benoemd. Vader overlijdt. Hoeveel successierecht moet er onder de nieuwe successiewet worden betaald? De beide kinderen betalen elk 10% over (de helft van de helft van 700.000 =) 175.000, met een vrijstelling van € 19.000, dus elk 10% over € 156.000 = € 15.600, samen € 31.200. Waar dat geld vandaan moet komen? Geen idee. Geval 2: Net zo als geval 1, maar nu hebben vader en moeder ook nog € 100 miljoen aandelen in een holding met daaronder een heel goed lopend familiebedrijf, waarin € 20 mio al een paar jaar op deposito staat. Zeer vermogend, zeg maar gewoon: geld als water, en bovendien is er een groot bedrag aan liquide spaargeld. Ze hebben hetzelfde testament als de ouders in geval 1. Vader overlijdt. Henk Hoeve van het Vosmanshuys wordt als estateplanner ingeschakeld die de boedelverdeling begeleidt. Hoeveel successierecht moet er onder de nieuwe successiewet worden betaald? De beide kinderen betalen geen cent. Kortom: kinderen van ondernemers die 100 mio Euro nalaten betalen niks, en kinderen van modale ouders betalen zich scheel en moeten maar zien waar ze de centen vandaan halen. Ziehier het effect van de nieuwe successiewetgeving. Onverdedigbaar in zijn uitkomsten, en gebaseerd op een totaal gebrek aan inzicht in de kern van de werking van de huidige en toekomstige successiewetgeving. 4. Zie attachment: een erfenis van € 750.000 levert de staat € 9 ton op. Zie mijn attachment met cijfervoorbeeld van een nalatenschap van € 750.000 die € 900.000 aan gecombineerde heffing van successierecht, AB-heffing en Vpb oplevert, wederom omdat iemand de pech heeft geen ondernemer te zijn. En dan heb ik de overdrachtsbelasting nog niet meegenomen. Waarom: gewoon onvoldoende nagedacht, te snelle wetgeving, zonder oog voor de schrikbarende gevolgen 5. Wie is hier nou ondernemer die recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten? Voorbeeld A.: Achterneef erft als een van 10 achterneven 0,5% indirect belang in een holding waarin een 100% belang in een werkmij waarin een camping zit. Hij heeft niks met de camping te maken, de achteroom heeft al twintig jaar niks met de camping te maken gehad, maar had wel 5% in de holding. Achterneef krijgt de BOF, want erflater was ondernemer, en de verkrijgende achterneef ook. Gaat het hier om bedrijfsopvolging? Nou, naar maatschappelijke opvattingen zeker niet. Maar onze staatssecretaris vindt van wel. Voorbeeld B. Zoon heeft jaren geleden de exploitatie-BV van een camping overgenomen van Vader, die tientallenjaren geleden oprichter van de camping was. De exploitatie vindt vanaf de start van de camping plaats in een BV om redenen van civielrechtelijke risicobeheersing. De gronden en gebouwen zijn altijd eigendom van Vader gebleven. De gronden en gebouwen zijn ingebracht in een CV tussen Vader en de exploitatie-BV.
6.
7.
8.
9.
Gaat het hier om bedrijfsopvolging? Een beter schoolvoorbeeld is er niet, zou je zeggen. Als Vader overlijdt kwalificeert de verkrijging van de gronden en gebouwen echter niet voor de BOF. Waarom niet: omdat het geen tbs-vermogen is, terwijl de CV geen rechtstreekse voortzetting van een IB-onderneming van Vader is. Nee, maar hier is, naar maatschappelijke opvattingen juist wel sprake van verkrijging door een voortzetter van de oude ondernemer. Hoe komt dit? Men neemt één enkel praktijkgevalletje tot uitgangspunt voor de omschrijving van toegelaten gevallen in de toekomstige wetgeving. Alles wat daar even buiten valt is daarmee per definitie niet toegestaan. Dat is de omgekeerde wereld. Je moet op basis van een conceptuele gedachte omschrijven wat moet worden gefacilieerd en vervolgens antimisbruik bepalingen opnemen. Wie is nu wel of niet kwalificerend ondernemer en kwalificerend voortzetter? Het wetsvoorstel staat, voor wat betreft de toepasbaarheid van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, werkelijk haaks op wat tot nu toe het systeem was. Dat komt doordat in plaats van “alle ondernemingen kwalificeren, tenzij” wordt gekozen voor “ alles wat C.V. en/of preferent aandeel is, kwalificeert juist niet, tenzij men voldoet aan ons simpele historische structuurmodel”. Dat gaat zover dat een nader bezinning absoluut vereist is, alvorens de krankzinnige gevolgen van de verschillen in uitkomst van voorbeeld 5. te aanvaarden. De hogere liquidatiewaarde De Staatssecretaris wil per se dat niet alleen bij overlijden, maar ook bij schenking wordt uitgegaan van de hogere liquidatiewaarde. Hij ‘repareert’ daarmee een uitspraak van de Hoge Raad. Ook hier weer: onvoldoende diepgaand inzicht in de materie. Ik geef een voorbeeld. Vader overlijdt en laat een boerderij na met een hogere liquidatiewaarde van 160 en een voortzettingswaarde van 100. Twee kinderen, een zoon en een dochter. Elk voor 50% erfgenaam, elk recht op 80. Geen testament, maar duidelijk is wel dat zoon in casu de voortzetter zou moeten zijn. Volgens de staatssecretaris geen probleem. Over 60 wordt 100% voorwaardelijke vrijstelling verleend, en over 100 wordt 90% vrijstelling verleend. Zo simpel is het toch? Hij vergeet erbij te vertellen dat als in dit geval de dochter de wensen van haar vader respecteert en meewerkt aan de overdracht van de boerderij tegen de voortzettingswaarde, zij bij de boedelverdeling een schenking doet van 30. Die schenking is belastbaar en nergens vrijgesteld. Let wel: dit is een allersimpelste voorbeeld uit de complexe boedelverdelingspraktijk. En zelfs een dergelijk simpel voorbeeld passeert niet eens de valkuilen van de huidige en nieuwe Successiewet. Waarom niet: gewoon onvoldoende nagedacht, te snelle wetgeving, zonder oog voor de schrikbarende gevolgen. Dit probleem speelt al vele jaren, maar er is niks mee gedaan. Waarom moeten familieleden elkaar verplicht 6% rente betalen om onderlinge schenkingen te voorkomen, terwijl de markrente lager is en normale partijen dat onderling ook niet hoeven? Waarom: regenteske wetgeving. Pure dwingelandij. Onnodig compliceren van de samenleving Waarom moeten mensen verplicht worden om notariele overeenkomsten te sluiten waarin een zorgplicht wordt vastgelegd, als die zorgplicht feitelijk inhoudsloos is? De zorgplicht hoeft nl. niet meer in te houden dan een afspraak over de kosten van de boodschappen (of naar inkomen, of naar vermogen, of een combinatie ervan), en kan dagelijks worden opgezegd. Zinloze, inhoudsloze, regelgeving. Waarom: regenteske wetgeving. Pure dwingelandij. Onnodig compliceren van de samenleving
10. Het rekenmodel ter berekening van de voorzettingswaarde. Het parlement wordt onjuist geïnformeerd. In de nota n.a.v. Verslag en ook de Nota n.a.v. Nader Verslag wordt diverse malen geruststellend gesproken over een rekenmodel dat in overleg tussen de Belastingdienst en het bedrijfsleven voor diverse sectoren is ontwikkeld, en waarmee de waarde going concern, ook wel genoemde de voortzettingswaarde, eenvoudig kan worden bepaald. Dat is gewoon een meerdere malen herhaalde verklaring die in strijd is met de waarheid. Het betreft een gammel, totaal ontoereikend, simplistisch spreadsheetmodelletje dat uitsluitend kan worden gebruikt voor specifieke agrariërs. Verder deugt het model helemaal nergens voor en, belangrijker, het is er ook nooit voor bedoeld geweest. Ik heb met meerdere bij de totstandkoming van dat model betrokken ambtenaren en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven gesproken en zij verschillen over de essentiële uitgangspunten van het model bovendien grondig van mening, en snappen zelf niet wat ze hebben afgesproken. Ik heb het model als attachment bijgevoegd.Inmiddels zijn de eerste rechtsgedingen hierover tussen de boerensector en de Belastingdienst dan ook al gaande. Zie Hof Arnhem 3 juni 2009 07/0309 Het parlement wordt hier dus botweg op het verkeerde been gezet. 11. Artikel 10 SW. Gewoon niks van begrepen. Dwingelandij
Voorbeeld 1. Vader en moeder zijn gehuwd in gemeenschap van goederen, waarde 100, plus een oude vulpen. Twee kinderen. Vader overlijdt. De kinderen zijn enig erfgenaam. Er wordt successierecht geheven over 50. Moeder oefent echter wel een in het testament opgenomen kooprecht uit (keuzelegaat tegen inbreng van de waarde). Stel, dat doet ze direct na het overlijden. Moeder heeft daarna dus 100 aan bezittingen, tegenover 50 schuld aan de kinderen. Haar eigen vermogen is dus 50. Over de schuld aan de kinderen hoeft Moeder volgens het testament gedurende de rest van haar leven weinig of zelfs geen rente te betalen. Moeder mag de hoogte van de rente zelfs helemaal zelf bepalen. Moeder overlijdt onverwacht een maand of een jaar later. Nu moet de tweede 50 belast worden, zou je toch zeggen. Nee, hoor, zegt de wetgever. Er moet nu 100 worden belast, want de schuld mag niet worden afgetrokken. Kortom: er moet dus nu binnen twee maanden 150 worden belast, waar in totaal maar 100 is nagelaten. Waarom? Omdat in dit voorbeeld –haaks op duidelijke rechtspraak van de Hoge Raad (HR BNB 1995/105)- misbruik schuilt, aldus Financiën op misplaatst hoge toon uitgebreid docerend tegen de Tweede Kamer. “Want Moeder heeft geen 6% rente betaald”. Inmiddels is in de 2e Nota van wijziging naar aanleiding van een storm van kritiek bepaald dat deze onzinnige uitkomst bij keuzelegaten niet optreedt, hoewel nog onduidelijk is hoever deze tegemoetkoming strekt. Maar overeind gebleven is dat als Moeder de bezittingen niet krijgt toegedeeld op basis van een keuzelegaat, maar op basis van een quasi-wettelijke verdeling, art 10 SW alleen buiten toepassing blijft onder de absolute voorwaarde dat ALLE bezittingen uit de nalatenschap van Vader aan Moeder worden toegedeeld. De vulpen mag dus niet naar de kinderen. Waarom? Geen idee, geen dragende gedachte. Elke vorm van normale flexibiliteit binnen boedelverdelingen wordt hiermee totaal zinloos onmogelijk gemaakt. Want als moeder minder bezittingen krijgt toegedeeld, krijgt zij ook minder schulden, zodat bij haar het eindresultaat gelijk is. De fiscus wordt daar in de toekomst niet beter of slechter van. Dwingelandij, verder niks. Het komt er dus op neer dat als bij de boedelverdeling in dit voorbeeld de oude vulpen aan een van de kinderen wordt toegedeeld, het gevolg is dat de schuld van moeder aan
de kinderen, inclusief de opgebouwde rente, als straf niet meer aftrekbaar is bij het tweede overlijden. Je moet passen binnen de simpele wereld van diegenen die met stoom en kokend water nieuwe wetteksten hebben moeten concipiëren, anders krijg je gewoon dubbele heffing van successierechten bij het tweede overlijden. Dit is echt ontoelaatbar.
12. Het nieuwe art. 35e, lid 6 In artikel 35e, lid 6, wordt bepaald dat onder onroerende (t.b.s.-)zaken in de zin van lid 1, onderdeel d, mede worden verstaan appartementsrechten, rechten van opstal en erfpacht of vruchtgebruik op onroerende zaken. In feite is dat een vorm van zeer knullig kopiëren van een vrijwel over in recht van toepassing zijnde, en daarom op deze plek misplaatste civielrechtelijke, puur juridische, definitie. Deze bepaling, ingevoegd bij 1e Nota van Wijziging, heeft daarmee iets triests in zich, omdat in fiscalibus onroerende zaken zoals bedoeld in lid 1, onderdeel d, niet alleen uit nog veel meer dingen kunnen bestaan, maar bovendien kunnen t.b.s.-zaken ook bestaan uit pure economische eigendom van onroerende zaken. Lid 6 is dus opgenomen met de bedoeling om het begrip onroerende zaken uit lid 1, onderdeel d, te verruimen, terwijl niet onderkend wordt dat daarmee juist onbedoeld mogelijk een groot deel van de onroerende zaken mogelijk onderwerp van twist wordt. “U staat er niet bij, dus het is niet van toepassing.” Hoe komt dat: het is geschreven door iemand die de link vanuit de Successiewet naar de Wet IB gewoon niet ziet. 13. Huwelijksvermogensrecht en de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten zijn ingevoerd per 1-1-1997. Sindsdien is er aan de invloed van huwelijksvoorwaarden op de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten slechts 1 enkele beleidspublicatie gewijd. Die gaat over het finaal verrekenbeding. Alle andere mogelijke varianten van huwelijksvoorwaarden, dat zijn er vele, zijn nimmer in de beschouwingen betrokken. Dat is een slechte zaak. Dit is het moment waarop daarover duidelijkheid zou moeten komen. 14. De AB-schuld is 25%. Maar je mag ‘m slechts tegen 6,25% aftrekken. Deze al tientallen jaren bestaande systeemfout wordt niet gerepareerd. Een ernstige omissie. Ik verwijs naar mijn eerde e-mailbericht over deze systeemfout. 15. Uitvoeringsmaatregelen onbekend. Op vele punten eigent de wetgever zich de bevoegdheid toe om essentiële onderdelen van de wetgeving in een later bij uitvoeringsregeling of zelfs beleidsbesluit in te vullen. Als dan beseft wordt dat het allereerste beleidsbesluit over de per 1-1-1997 ingevoerde bedrijfsopvolgingsfaciliteiten pas werd uitgebracht in april 2004, dan is duidelijk dat dit wetsvoorstel zonder nadere verdere overpeinzing en invulling niet op 1-1-2010 van kracht mag worden.
Dit stuk is onder tijdsdruk geschreven. Op maandag 12 oktober is er een wetgevend overleg. Ik wilde dit stuk per se voordien onder de aandacht van de financieel specialisten van de Tweede Kamer brengen. Excuses voor een eventuele omisssie. Met vriendelijke groet, Namens het Vosmanshuys Estateplanning B.V. Drs. H. Hoeve