Het recht om af te vragen
Ezra van Helvoirt |
Studentnummer: 4076613 | Berlicum, november 2014 Masterthesis Bestuurskunde |Radboud Universiteit | Management & Organisatie Begeleiding universiteit: Mevr. dr. M. van Genugten | Begeleiding Zuidelijke Rekenkamer: Mevr. drs. A. Mengde 1
Het recht om af te vragen Een onderzoek naar de verhouding tussen de functies van het schriftelijk vragenrecht en de rollen van Provinciale Staten
Ezra van Helvoirt Studentnummer: 4076613 Masterthesis Bestuurskunde | specialisatie Management en Organisatie Faculteit der Managementwetenschappen | Radboud Universiteit Nijmegen Studiejaar: 2013-2014 Verschijning: 12 november 2014
Begeleiding: Radboud Universiteit Nijmegen: Mevr. dr. M. van Genugten Zuidelijke Rekenkamer te Eindhoven: Mevr. drs. A. Mengde Tweede lezer universiteit: Mevr. dr. S. Resodihardjo
Contactgegevens: Tel.: 0611362014 E-mail:
[email protected] 2
Voorwoord “There is no limit to the curiosity of parliament” (Bagehot, 1867: Ch.5) In het jaar 2011 steeg het aantal schriftelijke vragen in de Tweede Kamer tot een record van 3055 (‘Henk Bleker was het vaakst aanwezig in de Kamer’, 2012, 19 januari) en werd daarmee het onderwerp van discussie. Eens te meer omdat de kosten van de schriftelijke vragen in dat jaar stegen naar bijna 12 miljoen euro (‘Een Kamervraag beantwoorden kost 3750 euro’, 2011, 22 december). De zorg om het ‘bot’ worden van dit parlementaire instrument nam toe (Wille, 2005, p. 424). Maar aan de andere kant kan er gezegd worden dat dit misschien wel de prijs is die we betalen voor onze democratie. Volksvertegenwoordigers mogen grenzeloos vragen stellen en dus ongelimiteerd, zoals Bagehot in 1867 al stelde, ‘nieuwsgierig’ zijn. Hoe dan ook, onderzoek doen naar dit instrument (op provinciaal niveau) is een dankbaar onderwerp voor mijn scriptie. Het onderzoek heb ik uitgevoerd in opdracht van de Zuidelijke Rekenkamer te Eindhoven. Van te voren werd mij op het hart gedrukt dat het combineren van de stage-opdracht en de masterthesis een grote uitdaging zou worden. Ik kan inmiddels niet anders dan dit te beamen. De weg naar het voltooien van deze thesis heeft menig hobbel gekend, maar des te blijer ben ik met het eindresultaat. Al met al kijk ik terug op een leerzame tijd in een voor mij tot voor kort vrij onbekende bestuurslaag. Ik kan hier dan ook niet anders dan de Zuidelijke Rekenkamer mijn dank te betuigen. Bovendien de steun, creativiteit en positief kritische noten die ik van hen heb mogen ontvangen, hebben mijn onderzoek op vele fronten naar een hoger niveau getild. Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn begeleider vanuit de universiteit: mevrouw Van Genugten. Haar feedback zorgde vele keren weer voor nieuwe inzichten. Haar kritiek is belangrijk geweest tijdens het schrijven van deze thesis en zorgde ervoor dat deze scriptie uiteindelijk voldeed aan alle (wetenschappelijke) eisen. Tot slot, maar zeker niet minder belangrijk, wil ik de Statenleden, oud-Statenleden, ambtelijke organisatie van GS, de SIS-coördinator in Noord-Brabant en de Statengriffie in beide provincies bedanken voor hun medewerking. Zonder jullie input zou deze scriptie niet tot stand zijn gekomen, bedankt! Veel leesplezier, Ezra van Helvoirt Berlicum, november 2014
3
Samenvatting Op 12 maart 2003 werd er op provinciaal niveau de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol toegekend aan Provinciale Staten (PS) in het kader van de Wet dualisering provinciebestuur. In het hedendaagse duale bestel stellen PS de beleidskaders vast. Gedeputeerde Staten (GS) voeren het beleid uit en PS controleren vervolgens of dit beleid is uitgevoerd binnen de vastgestelde kaders. Om hun rollen goed in te kunnen vullen beschikken PS over een aantal instrumenten die in de Provinciewet zijn vastgelegd. Eén daarvan is het recht om schriftelijke vragen te stellen. Indien PS namelijk niet over de informatie beschikken die zij nodig hebben, kunnen Statenleden niet “de op hen rustende publieke plicht en verantwoordelijkheid waarmaken”. Door de open formulering in de Provinciewet is er een beeld ontstaan dat de invulling van het schriftelijk vragenrecht de afgelopen jaren gekenmerkt wordt door een zogenaamde ‘wildgroei’ aan vragen. In de praktijk leidt dit ertoe dat er geluiden opgaan dat het instrument ook voor andere doeleinden dan informatievoorziening wordt ingezet. Dit vormde de aanleiding om onderzoek te verrichten, waarbij de volgende doelstelling centraal stond: Het analyseren van de inhoudelijke en procedurele aspecten van het schriftelijk vragenrecht en met welk(e) doel(en) dit vragenrecht is ingezet in de provincies Noord-Brabant en Limburg, ten einde inzicht te krijgen in de verhouding tussen de functie(s) van het instrument en de rollen van Provinciale Staten. Om een uitspraak te kunnen doen is het van belang om te onderzoeken welke functies dit instrument in de praktijk binnen provincies (heeft) vervult en hoe deze zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol. De vraagstelling luidt als volgt: Hoe verhouden de functie(s) van het schriftelijk vragenrecht zich in de praktijk tot de drie rollen van Provinciale Staten in Noord-Brabant en Limburg? Om tot een antwoord op de centrale vraag te komen, zijn allereerst de ontwikkelingen in de geschiedenis van het schriftelijk vragenrecht omschreven. Hierbij is aandacht besteed aan de toepassing van het schriftelijk vragenrecht in alle drie de bestuurslagen; Rijk, provincie en gemeente. Een belangrijke bevinding is dat het gebruik van het schriftelijk vragenrecht zowel nationaal als in Europese landen in de loop van de afgelopen decennia behoorlijk is toegenomen. De combinatie van laagdrempeligheid van het instrument, de mogelijkheid van het behalen van media-aandacht en het doorgeven van signalen uit de samenleving leidt blijkbaar tot het veelvuldig inzetten van dit instrument. Om erachter te komen of dit ook voor de provincies Limburg en Noord-Brabant opgaat, is vervolgens in het theoretisch kader – met name gebaseerd op het proefschrift van Enthoven (2011) een eigen categorisatie opgesteld van zes functies die een rol kunnen spelen bij de inzet van het schriftelijk vragenrecht door Statenleden: (1) informatie krijgen, (2) aandacht vestigen op een bepaald thema, (3) beïnvloeden van besluitvorming, (4) het controleren van GS, (5) publiciteit, (6) mening uit de samenleving onder de aandacht brengen. Om te beoordelen in hoeverre deze functies een rol spelen in verhouding tot de rollen van PS is er een ex post evaluatief onderzoek uitgevoerd, waarbij er kwalitatieve en kwantitatieve methoden zijn gehanteerd. Het onderzoeksdesign is een meervoudige casestudy, waarbij twee cases centraal staan. Dit zijn de provincies Noord-Brabant en Limburg. De dataverzameling heeft plaatsgevonden in een drietal stappen waarbij verschillende methoden en technieken zijn gebruikt. Stap één betreft een inventarisatie van de procedure omtrent het schriftelijk vragenrecht. Deze procedure is in kaart gebracht door middel van de methode documentenanalyse en een interview met medewerkers van de griffie in beide provincies. Stap twee betreft een inventarisatie van de toepassing van het schriftelijk vragenrecht. Deze stap is uitgevoerd middels een inhoudelijke analyse in de bestaande documentatie. Voor stap drie, het inventariseren van de ervaringen van betrokkenen, is gebruik gemaakt van de methode (web)enquêtes en interviews. Hiervoor zijn ambtenaren, huidige Statenleden en oud-Statenleden benaderd. 4
De centrale vraag is beantwoord aan de hand van de drie stappen. Alle zes de functies, die in het theoretisch kader zijn geformuleerd, worden in meer of mindere mate (h)erkend als doel om schriftelijke vragen te stellen. Het instrument wordt niet zozeer gebruikt om informatie te krijgen, maar vooral voor andere (politieke) doelen. De meest voorkomende doelen zijn ‘controle op GS’, ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’, en ‘publiciteit’. De functies ‘informatie krijgen’, ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ en de ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’ kenmerken de invulling van het schriftelijk vragenrecht door leden van PS in Noord-Brabant en Limburg in mindere mate. Het antwoord op de vraag hoe de functies cf. doelen zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol van de leden van PS is niet eenvoudig te beantwoorden. Met het stellen van schriftelijke vragen is het namelijk mogelijk dat Statenleden meer dan één doel tegelijkertijd willen bereiken. Ook is uit het onderzoek gebleken dat de functies in verschillende gradaties zijn onder te verdelen. Oftewel de ene functie wordt belangrijker geacht dan de andere functie als het gaat om de invulling van het schriftelijk vragenrecht. Dit betekent dat er meerdere rollen tegelijk kunnen worden gediend en samenhang kan bestaan tussen de drie rollen. De drie functies die in grote(re) mate een doel zijn met betrekking tot het stellen van schriftelijke vragen kunnen gekoppeld worden aan alle drie de rollen. De controlerende rol wordt het meest gediend, aangezien twee veelvoorkomende functies (controle op GS/aandacht vestigen op een bepaald thema) betrekking hebben op deze rol. Middels het vragenrecht controleren PS of GS het vastgestelde beleid goed hebben uitgevoerd. Gebleken is dat de functie ‘informatie krijgen’ hiermee vaak gepaard gaat. ‘Aandacht vestigen op een bepaald thema’ heeft niet alleen betrekking op de controlerende rol, maar ook op de kaderstellende rol. Statenleden proberen soms in de schriftelijke vragen het drama of de urgentie van een probleem te onderstrepen en verzoeken GS om actie te ondernemen. Statenleden gebruiken het schriftelijke vragenrecht dan om (nieuwe) onderwerpen te initiëren of te agenderen. Vervolgens stellen PS weer de hoofdlijnen van het provinciale beleid vast. De functie ‘publiciteit’ is indirect gelinkt aan de volksvertegenwoordigende rol, aangezien schriftelijke vragen in hoge mate een middel zijn om je als Statenlid of als partij te profileren richting de media en de achterban. Het is van belang dat er rekening mee wordt gehouden dat de rollen van PS in de provincies Limburg en Noord-Brabant verschillend tot uitdrukking komen. De politieke cultuur in een provincie, het soort partij en de persoonlijkheid van een politicus kunnen verklaringen zijn voor verschillen tussen de provincies. Zo is er een duidelijk verschil tussen Limburg en Noord-Brabant waar te nemen met betrekking tot de controlerende rol. Aangezien in Limburg de functie ‘controle op GS’ vaker voorkomt dan in Noord-Brabant zou erop kunnen wijzen dat er in Limburg sprake is van een intensere politieke cultuur. Tot slot kan de uitspraak op de centrale vraag enigszins genuanceerd worden. Uit het onderzoek blijkt dat in de praktijk veel vragen gesteld worden over onderwerpen die geen directe relatie hebben met de kerntaken van de provincie. Statenleden hebben de verplichting om de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol in de provincie zo goed mogelijk in te vullen. Er kan worden afgevraagd of Statenleden deze rollen (nog) vervullen wanneer veel schriftelijke vragen over onderwerpen gaan die nauwelijks tot geen betrekking hebben op de provincie.
5
Inhoudsopgave 1 Inleiding..................................................................................................................................................9 1.1 Aanleiding...................................................................................................................................... 9 1.2 Probleemstelling.......................................................................................................................... 11 1.3 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ................................................................... 12 1.4 Leeswijzer .................................................................................................................................... 13 2 Schriftelijk vragenrecht .........................................................................................................................14 2.1 Inleiding ........................................................................................................................................ 14 2.2 Geschiedenis van het vragenrecht ............................................................................................... 14 2.2.1 Vragenrecht Tweede en Eerste kamer ................................................................................. 14 2.2.2 Vragenrecht provinciaal en gemeentelijk niveau .................................................................. 16 2.3 Toepassing schriftelijk vragenrecht op landelijk niveau ............................................................... 18 2.4 Toepassing schriftelijk vragenrecht op provinciaal en gemeentelijk niveau ................................ 20 2.5 Resumé......................................................................................................................................... 21 3 Theoretische verkenning ......................................................................................................................22 3.1 Inleiding ........................................................................................................................................ 22 3.2 Afleiden van functies .................................................................................................................... 22 3.3 Informatie krijgen ......................................................................................................................... 23 3.4 Aandacht vestigen op een bepaald thema ................................................................................... 24 3.5 Beïnvloeden van de besluitvorming ............................................................................................. 25 3.6 Controleren van het college van GS ............................................................................................. 26 3.7 Publiciteit ..................................................................................................................................... 27 3.8 De mening van de samenleving onder de aandacht brengen ...................................................... 29 3.9 Functies in verhouding met de rollen van PS ............................................................................... 30 3.10 Resumé....................................................................................................................................... 33 4 Methodologisch kader ......................................................................................................................... 34 4.1 Type onderzoek ............................................................................................................................ 34 4.2 Onderzoeksdesign ........................................................................................................................ 35 4.3 Methoden van dataverzameling .................................................................................................. 35 4.3.1 Dataverzameling ................................................................................................................... 35 4.4 Fasen in het onderzoeksproces .................................................................................................... 36 4.4.1 Stap een ................................................................................................................................ 37 4.4.2 Stap twee .............................................................................................................................. 38 4.4.2.1 Analyse van het feitelijke gebruik van schriftelijke vragen ......................................... 38 4.4.2.2 Inhoudelijk analyse van de onderwerpen ................................................................... 39 6
4.4.2.3 Vergelijkingen tussen Noord-Brabant en Limburg...................................................... 41 4.4.2.4 Documentenanalyse van de functies .......................................................................... 42 4.4.3 Stap drie................................................................................................................................ 42 4.5 Operationalisatie .......................................................................................................................... 44 4.5.1 Functies ................................................................................................................................ 44 4.5.2 Operationalisatie functies van het vragenrecht .................................................................... 44 4.5.2.1 Informatie krijgen ....................................................................................................... 44 4.5.2.2 Aandacht vestigen op een bepaald thema ................................................................. 45 4.5.2.3 Beïnvloeden van de besluitvorming ........................................................................... 46 4.5.2.4 Controle op GS............................................................................................................ 46 4.5.2.5 Publiciteit .................................................................................................................... 47 4.5.2.6 Mening van de samenleving onder de aandacht brengen ......................................... 48 4.6 Validiteit en betrouwbaarheid ..................................................................................................... 49 4.7 Resumé......................................................................................................................................... 51 5 Analyse ................................................................................................................................................ 52 5.1 Procedurele aspecten .................................................................................................................. 52 5.1.1 Limburg ................................................................................................................................. 52 5.1.2 Noord-Brabant ...................................................................................................................... 52 5.1.3 Verschillen in procedures ..................................................................................................... 53 5.1.4 Totstandkoming en routing van schriftelijke vragen ............................................................. 54 5.2 Inhoudelijke aspecten .................................................................................................................. 54 5.2.1 Aantal Statenvragen ............................................................................................................. 54 5.2.2 Verdeling van Statenvragen over de fracties ........................................................................ 57 5.2.3 Inhoud en onderwerpen van de schriftelijke vragen ............................................................ 60 5.2.4 Beantwoordingstermijnen .................................................................................................... 61 5.2.5 Ervaren (positieve) vervolgacties .......................................................................................... 63 5.2.6 Resumé ................................................................................................................................. 64 5.3 Functies van het schriftelijk vragenrecht...................................................................................... 65 5.3.1 Informatie krijgen ................................................................................................................. 65 5.3.2 Aandacht vestigen op een bepaald thema ........................................................................... 68 5.3.3 Beïnvloeden van de besluitvorming ...................................................................................... 71 5.3.4 Controle op GS ...................................................................................................................... 73 5.3.5 Publiciteit .............................................................................................................................. 75 5.3.6 Mening van de samenleving onder de aandacht brengen .................................................... 79 5.3.7 Samenvatting rangorde functies ........................................................................................... 81 5.4 Resumé alle resultaten ................................................................................................................. 84 6 Conclusie ............................................................................................................................................. 86 6.1 Inleiding ........................................................................................................................................ 86 7
6.2 Beantwoording deelvragen .......................................................................................................... 86 6.3 Beantwoording centrale vraag ..................................................................................................... 89 6.4 Reflectie ....................................................................................................................................... 90 6.4.1 Reflectie op de conclusie ...................................................................................................... 90 6.4.2 Vergelijking met eerder onderzoek ...................................................................................... 90 6.4.3 Reflectie op aanpak van het onderzoek ................................................................................ 91 6.4.4 Duiding resultaat .................................................................................................................. 92 Literatuurlijst Bijlage .................................................................................................................................................... 98 A. Reglement van de Orde Provinciale Staten Noord-Brabant en Limburg ..................................... 99 B. Bespreekpunten interview griffie Noord-Brabant en Limburg .................................................. 101 C. Schriftelijke online (web)enquête Provinciale Statenleden ....................................................... 103 D. Schriftelijke enquête ambtenaren ............................................................................................. 106 E.
Uitsplitsing van het totaal aantal vragen naar bestuursperiode ............................................... 109
F. Steekproef documentanalyse .................................................................................................... 110 G. Codeerconstructie voor de documentenanalyse van de schriftelijke vragen ............................ 115 H. Documentenanalyse toepassing schriftelijk vragenrecht Noord-Brabant en Limburg .............. 117 I.
Resultaten enquête ambtenaren GS ......................................................................................... 130
J.
Resultaten schriftelijke online (web)enquete Provinciale Statenleden ..................................... 138
K. Interviewguide oud-Statenleden ............................................................................................... 142
8
1 Inleiding 1.1 Aanleiding “De lokale Bredase partij Breda'97 heeft tijdens de gemeenteraadsvergadering in een motie haar ongenoegen geuit over de kwaliteit van de vragen die de fracties stellen aan het college van B&W” (Swart, 2013). De vragen zouden overbodig en belastend zijn voor het ambtelijk apparaat en bovendien vermoedt fractievoorzitter Van den Berg dat de partijen die extra vragen stellen uit zijn op gratis advertentieruimte in BNDeStem. Het stellen van schriftelijke vragen is zowel op gemeentelijk, provinciaal als landelijk niveau een recht van leden van vertegenwoordigende organen om informatie te verkrijgen, ten einde hun controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol goed uit te kunnen oefenen (Raad Openbaar Bestuur, 2005). Dit recht is voor de Eerste en Tweede Kamer vastgelegd in de Grondwet (artikel 68), voor gemeenteraden in de Gemeentewet (artikel 169) en voor Provinciale Staten (PS) in de Provinciewet (artikel 151). In geen van deze wetten stelt de wetgever eisen en/of voorwaarden aan de frequentie, het aantal- en de inhoud van de vragen. De wetten laten dus veel ruimte over voor de invulling en werking van het vragenrecht. Hierdoor is de afgelopen jaren een beeld opgeroepen van wat wel genoemd wordt ‘een wildgroei’ aan schriftelijke vragen (Enthoven, 2011; Bovend’Eert & Krummeling, 2010; Wille, 2005: Sweers, 2012). Enthoven (2011) is met betrekking tot Kamervragen van mening dat dit instrument door veelvuldig gebruik aan scherpte verliest. “De uitwisseling van informatie tussen regering en parlement bij het formuleren en beantwoorden van mondelinge of schriftelijke vragen is regelmatig weinig productief. Het is te vaak een schimmig spel met ‘niet ter zake doende vragen’ en ‘nietszeggende antwoorden’”(Enthoven, 2011, p. 43). Bovendien, zoals uit het voorbeeld aan het begin van dit hoofdstuk blijkt, wordt vaak gesuggereerd dat het stellen van schriftelijke vragen niet alleen een instrument is voor het verkrijgen van informatieve inlichtingen, maar met name ook voor andere (politieke) doeleinden (Sweers, 2012; Cointet, 2011; Visscher, 2006). Op landelijk niveau was dit voor toenmalig Kamerlid voor de LPF Joost Eerdmans aanleiding om een campagne te beginnen tegen de, naar zijn mening, vele onnodige Kamervragen die elk jaar gesteld werden. Hij startte een top-10 van onzinnige Kamervragen, die hij jaarlijks, tot zijn vertrek uit de Kamer in 2006, uitbracht (‘De onzin-parade van Eerdmans’, 2006, 8 november). Kortom, naast de stijging van het aantal schriftelijk vragen dat ieder jaar wordt gesteld, worden er ook vraagtekens gezet bij de kwaliteit en de inzet van het vragenrecht.
9
Het stellen van schriftelijke vragen is in beginsel een instrument van leden van de vertegenwoordigende organen op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau om informatie te verkrijgen. Het verkrijgen van informatie is cruciaal voor deze organen om hun controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol goed te kunnen uitoefenen. Maar door de aanzienlijke toename, verlies aan scherpte en soms politieke of andere beweegredenen tot het stellen van schriftelijke vragen, rijst de vraag welke functies het schriftelijk vragenrecht nu daadwerkelijk in de praktijk vervult. Hiernaar en/of naar de toepassing van het schriftelijke vragenrecht is echter nog niet of nauwelijks onderzoek gedaan. Zo duidt Enthoven (2011) aan het opmerkelijk te vinden dat er betrekkelijk weinig (wetenschappelijke) literatuur bestaat over het thema ‘informatie en politiek’ en over het onderwerp vragenrecht. Andere auteurs spreken in dit kader van: “the almost total absence of the political dynamics involved in (the literature on ) questioning… We neither know nor understand the incentive structure relating to the various actors involved in parliamentary interactions’’ (Wiberg, 1995, p. 183, in Vliegenthart & Walgrave, 2011, p.1032). Voor zover er in Nederland al onderzoek naar het (schriftelijke) vragenrecht is verricht, dan betreft dit veelal (kwantitatieve) analyses op landelijk niveau (Enthoven, 2011; Sweers, 2012). In de betreffende onderzoeken wordt in kaart gebracht over welke onderwerpen vragen gesteld worden (wat vindt een politicus belangrijk), op wat voor manier de vragen worden gesteld en waar Kamerleden ze vandaan halen. Zo wordt de connectie tussen de media en Kamervragen veel gemaakt (Blaak, 2009; Pauw, 2004; in Sweers, 2012). Op Europees niveau heeft er onderzoek naar de toepassing van het (schriftelijke) vragenrecht plaatsgevonden in de Noordse landen Denemarken, Zweden, Noorwegen en Finland (Wiberg, 1994). In dit onderzoek wordt er niet uitgebreid op de functies van het vragenrecht ingegaan. Onderzoek op lokaal niveau in Nederland neemt tot op heden vaak het dualisme als uitgangspunt, waarbij het instrument schriftelijk vragenrecht onbelicht blijft of alleen een beperkte rol speelt in het onderzoek (Cointet, 2011). Evenals op rijksniveau richten de schaars uitgevoerde onderzoeken zich op het in kaart brengen van kwantitatieve gegevens over aantallen gestelde vragen en de onderwerpen van de vragen (Rekenkamer Oost, 2013; Cointet, 2011; Castenmiller, van Dam & Peters, 2013). Reden te meer om naar de toepassing van het schriftelijke vragenrecht en de functies hiervan diepgaander onderzoek te verrichten. Dit onderwerp staat dan ook centraal in deze masterscriptie. Omdat het onderzoek is verricht in opdracht van de Zuidelijke Rekenkamer is ervoor gekozen de focus ervan te richten op de provinciale bestuurslaag, in het bijzonder de provincies Limburg en Noord-Brabant.
10
1.2 Probleemstelling Op provinciaal niveau is het vragenrecht bedoeld om PS van adequate informatie te voorzien wanneer zij dat nodig achten. Indien PS niet over de informatie beschikken die zij nodig hebben, kunnen Statenleden niet “de op hen rustende publieke plicht en verantwoordelijkheid waarmaken” (Cammelbeeck et al., 2007, p. 491). Het doel van dit onderzoek is: Het analyseren van de inhoudelijke en procedurele aspecten van het schriftelijk vragenrecht en met welk(e) doel(en) dit vragenrecht is ingezet in de provincies Noord-Brabant en Limburg, ten einde inzicht te krijgen in de verhouding tussen de functie(s) van het instrument en de rollen van Provinciale Staten. De Provinciewet laat veel ruimte open voor de invulling en werking van het vragenrecht. In de praktijk leidt dit ertoe dat er geluiden opgaan dat het instrument ook voor andere doeleinden dan informatievoorziening wordt ingezet. Hierover verschillen de meningen aanzienlijk, maar het ontbreekt vooralsnog aan empirisch onderzoek of literatuur over welke doeleinden dat dan zijn. Het is daarom van belang om te onderzoeken welke functies dit instrument in de praktijk binnen provincies vervult en hoe deze zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol. De vraagstelling luidt aldus: Hoe verhouden de functie(s) van het schriftelijk vragenrecht in de praktijk zich tot de drie rollen van Provinciale Staten in Noord-Brabant en Limburg? De beantwoording van deze centrale vraag wordt gebaseerd op de toepassing van het vragenrecht en de beoordelingen door de betrokken partijen (PS, griffie, en ambtelijke organisatie). Onder functies van het schriftelijk vragenrecht wordt verstaan doeleinden die met de inzet van het instrument bedoeld of onbedoeld bereikt (kunnen) worden.1 De bijbehorende deelvragen luiden als volgt: 1.
Hoe heeft het schriftelijk vragenrecht zich in Nederland ontwikkeld? Het schriftelijk vragenrecht wordt hier in een bredere context geschetst. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de wetsgeschiedenis van het vragenrecht, de rollen en rechten van PS en de toepassing van het vragenrecht op landelijk, gemeentelijk en provinciaal niveau. Deze informatie is afkomstig uit documenten.
2.
Wat kan er in de wetenschappelijke literatuur worden afgeleid over de functie(s) van het vragenrecht? Zoals reeds is opgemerkt, is er niet veel literatuur beschikbaar over (functies van) het schriftelijk vragenrecht. Daarom wordt op basis van een brede literatuurstudie tot een eigen indeling van functies gekomen. Deze functies vormen het fundament waarop het verdere onderzoek wordt voortgebouwd.
1
De functie van het vragenrecht kan ook geïnterpreteerd worden als het doel van het vragenrecht. In de tekst wordt in het verdere verloop van dit onderzoek echter gesproken over de ‘functie van het vragenrecht’. Dit om verwarring te voorkomen met andere termen als ‘doelen’ en ‘subdoelen’.
11
3.
Op welke wijze (procedureel en inhoudelijk) is het schriftelijk vragenrecht in de praktijk in Noord-Brabant en Limburg toegepast? Ten eerste wordt gekeken of en hoe aan het schriftelijk vragenrecht vorm is gegeven in de provincies. Daarna worden meer inhoudelijke aspecten van het gebruik van het vragenrecht besproken. De provincies publiceren de schriftelijke vragen allemaal op hun website. Op deze wijze kan worden achterhaald hoe vaak er jaarlijks vragen worden gesteld, welke partijen de meeste vragen stellen (oppositie of coalitie), of de vragen alleen of met meerdere Statenleden (van één of meerdere fracties) zijn ingediend en wat de aard van de vraag is.
4.
Welke functie(s) dient het instrument schriftelijke vragenrecht in de provincies NoordBrabant en Limburg ? De functies die uit het theoretisch kader zijn opgesteld zijn hierbij leidend. Door de verschillende betrokken partijen (PS, griffie en ambtelijke organisatie ) te benaderen, wordt er een zo compleet mogelijk beeld van het vragenrecht geschapen. Aan leden van PS worden de functies voorgelegd in een webenquête en wordt er gevraagd in hoeverre zij deze herkennen in ingediende schriftelijke vragen. Om ook een diepgaande, gedetailleerde beschrijving van de toepassing van het schriftelijk vragenrecht te kunnen geven, worden er face-to-face interviews gehouden met oudStatenleden. Daarnaast worden de ambtenaren van GS aan de hand van een schriftelijke enquête gevraagd welke functie(s) zij herkennen wanneer zij een schriftelijke vraag beantwoorden. Tot slot wordt als extra methode de documentenanalyse gehanteerd: wellicht zijn er functie(s) die betrokken partijen bewust willen of onbewust niet willen opmerken. Door middel van een steekproef wordt in de schriftelijke vragen nagegaan of de functies te herkennen zijn.
1.3 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie Dit onderzoek is maatschappelijk van waarde voor de (besturen van de) provincies, maar kan ook een verrijking zijn voor andere bestuurslagen, zoals Rijk en gemeenten. Het onderzoek geeft onder andere inzicht in de wijze waarop en de frequentie waarmee het instrument schriftelijke vragen wordt ingezet. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek kan vooral gezocht worden in het verwerven van kennis en inzicht met betrekking tot de functies van het schriftelijk vragenrecht. Er wordt nagegaan met welke functie(s) de leden van PS zeggen het schriftelijk vragenrecht in te zetten en in hoeverre dit dezelfde functie(s) zijn die de ambtenaren in de schriftelijke vragen die zij hebben beantwoord zeggen te herkennen. Statenleden kunnen na het lezen van dit onderzoek zich meer bewust worden voor welk doel zij het schriftelijk vragenrecht gebruiken en of zij met de inzet van het schriftelijk vragenrecht ook daadwerkelijk één van de rollen van PS dienen. Kortom het onderzoek levert inzicht in het gebruik van het instrument schriftelijk vragenrecht op, daar waar dit inzicht tot op heden niet aanwezig is. Bovendien kan de kennis over eventuele tekortkomingen of nieuwe inzichten in 12
de wijze en frequentie van het gebruik van het vragenrecht er aan bijdragen dat waar mogelijk gerichte maatregelen kunnen worden genomen om het instrument effectiever in te zetten. Of, zoals Martin (2011) het formuleert: ‘’an analysis of parliamentary questions also offers the potential to discover new insights into the operating mechanisms and ultimate performances of parliament as a central institution in the political process’’. Naast deze maatschappelijke relevantie, kan dit onderzoek ook als wetenschappelijk relevant worden aangemerkt. In de praktijk wordt regelmatig een beeld opgeroepen dat er sprake zou zijn van een ‘wildgroei’ aan vragen, maar hiernaar en/of naar de toepassing van het schriftelijke vragenrecht is echter nog niet of nauwelijks onderzoek gedaan. Het is interessant om te kijken in hoeverre dit beeld klopt en hoe dit zich verhoudt tot de rollen van PS. Daarnaast zoals in de aanleiding van deze masterscriptie is aangegeven, is het vragenrecht op landelijk niveau alleen onderzocht in de context ‘informatie en politiek’ of ‘informatie en media’ (Enthoven, 2011; Blaak, 2009; Pauw, 2004; in Sweers, 2012). Informatie speelt een belangrijke rol bij besluitvormingsprocessen en bij het maken van politieke keuzes. In deze onderzoeken gaat het vooral over de omstandigheden waarin beslissers informatie gebruiken en benutten en de invloed van de media op de politieke agenda. Dit onderzoek is dus vernieuwend in de zin dat er in Nederland nog geen onderzoek is gedaan naar de functies van het vragenrecht. Ten opzichte van de schaarse literatuur over het schriftelijk vragenrecht op provinciaal niveau (Rekenkamer Oost, 2013; Cointet, 2011) zal dit onderzoek een verrijking en verdieping vormen. Ook op provinciaal niveau is nog geen onderzoek verricht naar de functies van het schriftelijk vragenrecht.
1.4 Leeswijzer Het eerste hoofdstuk betreft de inleiding van het onderzoek. Het tweede hoofdstuk schetst een bredere context van het schriftelijk vragenrecht. Hierin zal het antwoord op de eerste deelvraag gegeven worden. In het derde hoofdstuk, de theoretische verkenning, is de voor dit onderzoek relevante literatuur uiteengezet, waarmee antwoord wordt gegeven op de tweede deelvraag. Het vierde hoofdstuk, het methodologisch kader, geeft een omschrijving van de gehanteerde methoden en technieken. Waarna in hoofdstuk vijf de analyseresultaten worden beschreven: eerst worden de kwantitatieve resultaten weergegeven, daarna worden de meer kwalitatieve resultaten uiteengezet. Daarmee wordt antwoord gegeven op de deelvragen drie en vier. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de conclusies die uit het onderzoek getrokken kunnen worden.
13
2 Schriftelijk vragenrecht 2.1 Inleiding Zowel in Nederland als in andere Europese landen is er een stijgende trend van het gebruik van het schriftelijk vragenrecht waar te nemen (Wiberg, 1995; Vliegenthart & Walgrave; 2011). Wiberg (1995) geeft als verklaring voor de stijging van het aantal vragen de toenemende complexiteit van de West-Europese samenlevingen en de expansie van de publieke sector. Hoe groter de publieke sector in een land, hoe meer het vragenrecht gebruikt wordt. Aangezien dit onderzoek is gericht op de toepassing van het schriftelijk vragenrecht in Nederland, zal dit hoofdstuk voornamelijk gaan over de context van het vragenrecht in Nederland. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de geschiedenis van het vragenrecht, om meer inzicht te verkrijgen in de bedoelingen van de wetgever met het instellen van het vragenrecht op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau. Daarna wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op de wijze waarop het schriftelijk vragenrecht wordt toegepast op landelijk niveau, ergo de Tweede en Eerste Kamer. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 de toepassing van het instrument schriftelijke vragen op provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. In paragraaf 2.5 volgt een samenvatting van het hoofdstuk.
2.2. Geschiedenis van het vragenrecht 2.2.1 Vragenrecht Tweede en Eerste kamer
Het vragenrecht is vandaag de dag een van de fundamentele rechten van de vertegenwoordigende macht om de uitvoerende macht te kunnen controleren. Dit is niet altijd zo geweest. In 1848 bij de grote grondwetswijzing is het inlichtingenrecht in artikel 48 van de Grondwet opgenomen: “Zij (de ministers) geven aan de Kamers, het zij mondeling, het zij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen.’’ In de periode voor 1848 kende het inlichtingenrecht geen wettelijke bepaling (Enthoven, 2011; Postma,1985). Kamerleden hadden voor het stellen van vragen aan een minister, het verlof nodig van de Kamer (ROB, 2005). Bovendien stelde de Koning in 1820 in een Koninkrijk Besluit vast dat het onderwerp van informatie-uitwisseling tussen ministers en parlement alleen maar wetgeving mocht zijn. In de loop van de tijd kregen Kamerleden echter steeds meer behoefte aan invloed, zeggenschap en controle op het landsbestuur (Parlement en Politiek, 2014). Dit leidde er in 1844 toe dat Thorbecke, samen met acht andere leden van de Tweede Kamer, het inlichtingenrecht opnam in het initiatiefvoorstel tot wijziging van de 14
Grondwet. Uiteindelijk heeft de Grondwetswijziging in 1848 plaatsgevonden, inclusief de opname hierin van het inlichtingenrecht. Thans is het inlichtingenrecht als volgt verankerd in artikel 68 van de Grondwet: “De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.”
In de reglementen van orde van de Tweede en Eerste Kamer is het inlichtingenrecht nader uitgewerkt in het recht van interpellatie, het stellen van schriftelijke vragen en, voor de Tweede Kamer ook nog, het stellen van mondelinge vragen. Het schriftelijk vragenrecht houdt in dat Kamerleden behalve tijdens debatten en de schriftelijke behandeling van (wets)voorstellen schriftelijk vragen kunnen stellen aan de regering. Algemeen of individueel recht Het oorspronkelijke artikel uit 1848 kende slechts een algemeen inlichtingenrecht, geen individueel inlichtingenrecht van Kamerleden. In 1906 heeft de Tweede Kamer in haar Reglement van Orde een bepaling opgenomen die het de individuele leden mogelijk maakt vragen te stellen aan een minister. Vanaf toen werd de uitvoerende macht wettelijk verplicht de Tweede Kamer de door een of meer Kamerleden gevraagde inlichtingen te geven (Benschop, 2009; Visscher, 2006). Voor de Eerste Kamer zijn bepalingen over het (individueel) vragenrecht in mei 1918 opgenomen in haar Reglement van Orde met als reden dat snelle inlichtingen niet alleen gewenst zijn voor de spoedige afhandeling van zaken, maar ook helpen om misverstanden te voorkomen (Postma, 1985). Bovendien was het mondelinge vragenrecht ontoereikend, aangezien de Eerste Kamer minder vaak bijeenkomt. Uiteindelijk is het individuele inlichtingenrecht in 1987 opgenomen in de Grondwet. Ook de beantwoording van een (schriftelijke) vraag werd van belang geacht en daarom in 1906 aan een termijn gebonden. Binnen dertig dagen diende te worden beantwoord, zo niet dan werd de vraag (tegenwoordig op het internet) gepubliceerd (Bovend’Eert & Krummeling, 2010). Vanaf 1966 is de antwoordtermijn drie weken geworden. Mondelinge en schriftelijke beantwoording De vragensteller kan om een mondeling antwoord of schriftelijk antwoord verzoeken. Mondelinge beantwoording wordt bij voorkeur gevraagd bij onderwerpen die sterk in de belangstelling staan en zich goed lenen voor mondelinge beantwoording in het zogeheten vragenuur (Bovend’Eert & Krummeling, 2010). Schriftelijke vragen worden vooral ingediend als het gaat om het inwinnen van feitelijke of gedetailleerde gegevens of vragen met een technisch karakter. Vragen kunnen betrekking hebben op vrijwel elk onderwerp, maar ze moeten wel eerst aan de Kamervoorzitter worden voorgelegd, voor ze worden doorgezonden. De Voorzitter zendt de vragen door aan de desbetreffende minister, tenzij de 15
vorm of inhoud van de vragen daartoe bij hem bezwaar oproept. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de Kamerleden en maakt deze openbaar. De ministers mogen bij een schriftelijk verzoek de vragen mondeling beantwoorden. Bij een mondeling verzoek dienen de ministers de vragen op een door de Kamer vastgesteld tijdstip mondeling te beantwoorden. Behalve als een minister daartoe niet in staat is, die dag verhinderd is of nog niet genoeg gegevens heeft verzameld. Meestal verklaart hij zich dan bereid de vraag schriftelijk te beantwoorden (Postma, 1985; Bovend’Eert & Krummeling, 2010). Ook als een minister bij de beantwoording van de vraag niet wil wachten tot het vragenuurtje, kan hij schriftelijk antwoorden. Al dient hij deze werkwijze wel te motiveren aan de Kamervoorzitter. De Eerste Kamer kent geen vragenuur. Afdwingbaarheid van het vragenrecht De regering mag volgens artikel 68 van de Grondwet slechts weigeren om inlichtingen te verstrekken als dat in strijd zou zijn met het belang van de staat. Artikel 68 van de Grondwet luidt namelijk: “de ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat”. Voorbeelden zijn de veiligheid van de staat, maar ook het weigeren van inlichtingen over personen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze weigeringsgrond blijft echter vaag. De regering maakt onderscheid tussen twee soorten weigeringen om inlichtingen te verschaffen: de aanvankelijke en de definitieve (Postma, 1985, p. 87). Elke weigering om inlichtingen te verschaffen behoort te worden gemotiveerd. De aanvankelijke weigering houdt in dat de regering kan weigeren om inlichtingen te verstrekken op basis van opportuniteitsredenen. Zo komt het in de praktijk wel eens voor dat een antwoord wordt geweigerd omdat de betrokken minister de gestelde vraag niet ter zake doende vindt, of omdat het belang dat de kamer bij de inlichting heeft zijns inziens niet opweegt tegen de belangen die bij het geven van het antwoord in geding zijn. Bij een definitieve weigering kan de regering weigeren vanwege strijd met het belang van de staat. Een individueel Kamerlid kan om inlichtingen vragen, maar de Kamer als geheel (dus de meerderheid) beoordeelt of de bewindspersoon aan zijn verplichting heeft voldaan. Die verplichting is niet afdwingbaar zolang een bewindspersoon het vertrouwen van de Kamer heeft. Het niet voldoen aan de informatieplicht kan een reden zijn voor de Kamer het vertrouwen in de bewindspersoon op te zeggen. Het hiermee alleen al dreigen kan een bewindspersoon doen besluiten toch de gewenste informatie te verstrekken om een ministers- of een kabinetscrisis te voorkomen. 2.2.2 Vragenrecht op provinciaal en gemeentelijk niveau
In dit onderzoek staat het schriftelijk vragenrecht in provincies centraal. Met het oog daarop wordt eerst ingegaan op de rollen die PS en GS hebben sinds de invoering van de Wet 16
dualisering provinciebestuur in 2003. Het doel is om op deze manier meer inzicht te krijgen in de relatie tussen de rollen van het Provinciebestuur en het (schriftelijk) vragenrecht. Deze rollen en relaties op provinciaal niveau zijn vergelijkbaar met die op gemeentelijk niveau; PS zijn vergelijkbaar met de gemeenteraad en GS met het college van burgemeester en wethouders. Daarom wordt hier volstaan met een beschrijving van het vragenrecht op provinciaal niveau. Met de invoering van het dualisme werd beoogd heldere verhoudingen te scheppen door ontvlechting van posities en bevoegdheden van PS en GS, om de transparantie, vitaliteit en herkenbaarheid van de provinciale democratie te vergroten (Koppenjan, Kars, Voort, & Heuvelhof, 2006). PS hebben sinds 12 maart 2003 de volgende drie rollen (IPO en BZK, 2006; in Koppenjan et al., 2006, p. 5-6): - Volksvertegenwoordigende rol Deze rol houdt in dat PS proberen zicht te houden op wat er leeft in de provincie. Deze functie laat veel ruimte open om zelf door Statenleden ingevuld te worden. Er zijn nauwelijks kaders of middelen in de Provinciewet opgenomen om inhoud te geven aan deze rol. Om op de hoogte te blijven van wat er speelt in de provincie, onderhouden PS contact met inwoners en maatschappelijke organisaties. PS kunnen ook aan GS een opdracht verstrekken om bij de totstandkoming of uitvoering van het beleid burgers en/of organisaties te betrekken. - Kaderstellende rol Deze rol houdt in dat “de Staten van tevoren vaststellen wat de doelstellingen en de gewenste maatschappelijke effecten moeten zijn van bepaald beleid. GS zorgen voor de uitvoering van het beleid binnen deze kaders” (IPO en BZK, 2006; in Koppenjan et al., 2006, p. 5-6). Door kaders te stellen vervullen PS hun sturende rol. Om deze rol goed te kunnen uitoefenen hebben leden van PS sinds maart 2003 een wettelijk ‘individueel recht van initiatief en amendement’ tot hun beschikking. Naast het wijzigen van voorstellen (recht van amendement), kunnen Statenleden in het dualistisch stelsel ook initiatiefvoorstellen indienen. Dit kan bijvoorbeeld een verordening zijn of een plan. Op deze manier kunnen PS bijvoorbeeld een programmabegroting bijsturen op hoofdlijnen en op maatschappelijke effecten. - Controlerende rol Dit betreft de activiteiten waarmee PS nagaan of GS het vastgestelde beleid goed uitvoeren. Een belangrijk nieuw controle-instrument van PS is het recht van onderzoek (enquêterecht). Elk lid van PS kan een voorstel doen om een onderzoek in te stellen, waarover PS in zijn geheel bij gewone meerderheid van stemmen moeten besluiten. Als de leden twijfelen aan het gevoerde beleid van de GS hebben de leden van PS het recht om ze te ondervragen over het beleid. Dit wordt het recht van interpellatie genoemd en is ook een controle-instrument. Nieuw is dat sinds de Wet dualisering provinciebestuur een actieve informatieplicht geldt. Dit houdt in dat GS en de Commissaris van de Koning (CdK) uit zichzelf alle inlichtingen moeten verstrekken die PS nodig hebben voor de uitoefening van hun taak. PS en GS moeten 17
gezamenlijk besluiten welke concrete invulling ze aan deze actieve informatieplicht willen geven (IPO en BZK, 2006; in Koppenjan et al., 2006). Naast de nieuwe actieve informatieplicht, is de passieve informatieplicht blijven bestaan. Dit is het zogeheten vragenrecht en is “een van de voorzieningen om de positie van minderheden in de Staten te versterken. Het recht dient ertoe om te voorkomen dat met name Statenleden van niet in het college vertegenwoordigde fracties te weinig informatie krijgen” (Cammelbeeck et al., 2007, p. 491). Indien PS niet over de informatie beschikken die zij nodig hebben, kunnen Statenleden niet “de op hen rustende publieke plicht en verantwoordelijkheid waarmaken” (Cammelbeeck et al., 2007, p. 491). GS zijn verplicht op verzoek van een Statenlid informatie te verstrekken. Het vragenrecht is vastgelegd in artikel 151, lid 1 van de Provinciewet. 1. Een lid van Provinciale Staten kan Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koning mondeling of schriftelijk vragen stellen. In de artikelen 167 en 179 van de Provinciewet is de informatieplicht verankerd. Deze artikelen leggen een antwoordplicht op aan de CdK en (leden van) GS. Deze organen zijn dus verplicht ‘’Provinciale Staten mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen te geven, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang’’ (Provinciewet, artikel 167, lid drie; artikel 179, lid drie). De term ‘openbaar belang’ blijft echter vaag, aangezien de uitzondering verder niet wordt toegelicht. Dit is vergelijkbaar met de uitzondering in het ‘belang van de staat’ op landelijk niveau.
2.3 Toepassing schriftelijk vragenrecht op landelijk niveau Het schriftelijk vragenrecht wordt de afgelopen jaren door Kamerleden steeds meer gebruikt. Enkele decennia geleden werden er nog 500 tot 1000 Kamervragen gesteld. Tegenwoordig zijn dit ongeveer 3000 Kamervragen. Een hoogtepunt werd bereikt in 2009 toen er 3029 schriftelijke Kamervragen gesteld werden (Enthoven, 2001). De vragen zijn vooral afkomstig van oppositiefracties Partij Voor de Vrijheid, Partij voor de Dieren en van de Socialistische Partij (Bovend’Eert & Krummeling, 2010). Nederland is hierbij geen uitzondering, want ook in andere landen (bijvoorbeeld Noorwegen, Zweden en Denemarken) zijn schriftelijke vragen vaak afkomstig van oppositiepartijen (Wiberg, 1994). Voor Noorwegen en Denemarken gaat de stelling op: hoe meer een partij de macht heeft (coalitie), hoe minder vragen de partij stelt. Of Kamerleden schriftelijke vragen stellen, hangt ook af in welke periode zij zich bevinden. Zo geldt voor de Scandinavische landen dat er met name vragen worden gesteld wanneer de werkdruk van het parlement laag is (Wiberg, 1994). De toename van de Kamervragen in Nederland leidt volgens Enthoven (2001) tot een verlies aan scherpte. De uitwisseling van informatie tussen regering en parlement bij het formuleren
18
en beantwoorden is regelmatig weinig productief. Het is te vaak een schimmig spel met ‘niet ter zake doende vragen’ en ‘nietszeggende antwoorden’(Enthoven, 2001, p. 43). In figuur 1 wordt aangegeven wat het aantal vragen was dat jaarlijks door Kamerleden in de Tweede Kamer is gesteld in de periode 1960 tot 2011. Figuur 1. Aantal schriftelijke vragen per jaar Tweede Kamer in de periode 1960-2011
Bron: gegevens zijn afkomstig van het Compendium voor Politiek en Samenleving De inflatie aan schriftelijke Kamervragen is volgens Wille (2005:425) niet vreemd. Van alle rechten die de Kamerleden tot hun beschikking hebben om hun medewetgevende en controlerende taken goed uit te voeren, is geen enkel middel zo makkelijk toegankelijk als de Kamervraag. Visscher (2006) stelt dat nagenoeg elk actueel onderwerp van enig gewicht zich er wel voor leent om vragen over te stellen en noemt daarom het vragenrecht op het Binnenhof ‘de spiegel van het dagelijks gebeuren’. Uit onderzoek van de Raad van Openbaar Bestuur (2005) blijkt ook dat Kamerleden veel belang hechten aan publiciteit in de media. Aangezien de Kamervragen openbaar zijn kunnen deze makkelijk worden opgepikt door de media en dat geeft een Kamerlid de kans om extra aandacht voor het onderwerp te vragen. De media kunnen een aandeel hebben in de enorme expansie van Kamervragen. Wille stelt (2005) dat “met het toenemende belang dat de meeste Tweede Kamerleden hechten aan de (verloren) band met de kiezer het niet vreemd is dat het gebruik van juist dit instrument stijgt; een praktisch instrument waarmee de volksvertegenwoordigende rol (het doorgeven van signalen uit de samenleving) kan worden gecombineerd met de controlerende rol (de regering ter verantwoording roepen en inlichtingen vragen)” (Wille, 2005: 425). Wille zegt hier dat het vragenrecht, naast de controlerende rol, ook de vertegenwoordigende rol kan dienen door het delen van inzichten over wat er speelt onder de bevolking aan de uitvoerende instanties. Of het instrument alleen wordt gebruikt voor volksvertegenwoordigende en controlerende taken is door voormalig Kamerlid Eerdmans (LPF) meerdere malen betwist. Hij startte een 19
top-10 van onzinnige Kamervragen jaarlijks tot 2006 uitbracht (AD, 2006). Het betrof onder andere vragen aan de minister van Justitie over een tenenlikker in Rotterdam, vragen aan de minister van Verkeer en Waterstaat over zebrapaden in de gemeente Eemsmond en vragen aan de minister van Economische Zaken over de postcodeproblematiek in Moerdijk. Volgens Enthoven (2011) zou de informatiepositie van de Kamer versterken indien Kamerleden de vragen scherper zouden formuleren. Zo stelt hij: “kamerleden hebben slechts in beperkte mate professionele ondersteuning en het is voor een aantal Kamerleden in de praktijk lastig om precies de goede vragen te stellen” (Enthoven, 2011. p. 42).
2.4 Toepassing schriftelijk vragenrecht op provinciaal en gemeentelijk niveau In deze paragraaf komt aan de orde wat er bekend is over de inzet van het schriftelijk vragenrecht op gemeentelijk- en provinciaal niveau. Op gemeentelijk niveau is voor zover bekend nog geen onderzoek gedaan naar het vragenrecht. Wel is er onderzoek gedaan naar informatievoorziening aan de raad in een zestal gemeenten2 (Castenmiller, van Dam & Peters, 2013). Er wordt geconcludeerd dat de inzet en beheersing van informatie belangrijk is in de politieke verhoudingen. Voor coalitiefracties is meer informatie vragen aan het college vanwege een kennisvoorsprong niet altijd nodig en vanwege de politieke dimensie niet altijd wenselijk. Ook wordt in het onderzoeksrapport gesteld dat de oppositiepartijen wel eens teleurgesteld of gefrustreerd zijn, omdat zij cruciale informatie krijgen op het moment dat de situatie nauwelijks te veranderen is. Daarnaast zijn de onderzoekers van mening dat nieuwe, lokale en meer populistische partijen meestal zijn voortgekomen uit wantrouwen tegen de overheid. Er bestaat een zekere kloof tussen deze partijen en (lang) gevestigde partijen, omdat de meer populistische partijen bepaalde zaken aan het licht willen brengen. Dit leidt tot het verzamelen van steeds meer informatie. Uit onderzoek van de Rekenkamer Oost naar de toepassing van het schriftelijk vragenrecht in de provincies Gelderland en Overijssel is gebleken dat Statenleden bij het indienen van een schriftelijke vraag (alleen dan wel in samenwerking met andere Statenleden) verschillende aspecten meenemen in hun afweging. Soms gaat het alleen om het genereren van meer informatie of tijd, oftewel om meer praktische argumenten. In andere gevallen vormen strategische afwegingen, zoals profilering of publiciteit, de reden voor het indienen van een schriftelijke vraag. Ook komt het voor dat Statenleden schriftelijke vragen gebruiken om een dossier op te bouwen rondom een thema. De meeste schriftelijke vragen worden ingediend door oppositiepartijen. Het vragenrecht is bij uitstek een onderwerp waar de politieke dynamiek tussen leden van PS en GS speelt, maar PS geven aan over het algemeen tevreden te zijn met de antwoorden die GS geven. De antwoorden van GS leiden in beperkte mate tot vervolgstappen (Rekenkamer Oost-Nederland, 2013). 2
Het onderzoek is niet representatief voor alle gemeenten in Nederland.
20
2.5 Resumé Samengevat is in dit hoofdstuk aan de orde gekomen dat het primaire doel van het inlichtingenrecht van de wetgever is om informatie te krijgen. Zonder de mogelijkheid inlichtingen te verkrijgen, kan het vertegenwoordigende orgaan zijn rollen niet naar behoren vervullen. Het inlichtingenrecht is onmisbaar voor de controletaak van het parlement: het kan zijn belangrijke controlerende functie niet uitoefenen indien het niet over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikt. Op dezelfde wijze is dat recht onmisbaar voor een goede vervulling van de medewetgevende en vertegenwoordigende rol. Het inlichtingenrecht valt uiteen in het mondelinge en schriftelijk vragenrecht en is in 1848 in de Grondwet verankerd. Schriftelijke vragen mogen zowel op landelijk als lokaal niveau over allerlei onderwerpen gaan. In tegenstelling tot lokaal niveau, zendt op rijksniveau de Voorzitter de vragen door aan de desbetreffende persoon (in dit geval minister), tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen overwegend bezwaar maakt. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar. Op lokaal niveau is deze procedure op verschillende manieren geregeld. Er is op alle niveaus geen limiet verbonden aan het aantal vragen dat gesteld mag worden. Wel is er een termijn gebonden aan de beantwoording van de vragen. Het gebruik van het schriftelijk vragenrecht is zowel op landelijk niveau als in Europese landen in de loop van de afgelopen decennia behoorlijk toegenomen. De combinatie van laagdrempeligheid van het instrument, de mogelijkheid van het behalen van media-aandacht en het doorgeven van signalen uit de samenleving leidt blijkbaar tot het veelvuldig inzetten van dit instrument. Zowel op provinciaal als gemeentelijk niveau is de politieke dynamiek duidelijk zichtbaar tussen vertegenwoordigende organen en uitvoerende organen met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht. De inzet en beheersing van informatie vormen een belangrijk instrument in de politieke verhoudingen.
21
3 Theoretische verkenning 3.1 Inleiding Zoals uit het voorgaande hoofdstuk naar voren komt is het vragenrecht een middel voor PS om informatie te verkrijgen om hun rollen goed te kunnen invullen. In de praktijk en wetenschap wordt hier echter wisselend over gedacht (Enthoven, 2011; Swart, 2013; Wiberg, 1995; Sweers, 2012; Cointet, 2011; Helsloot, 2007). Het vragenrecht, zo wordt door diverse auteurs in binnen en buitenland gesuggereerd, dient wel eens andere doelen dan oorspronkelijk volgens de wet de bedoeling is. Visscher (2006) stelt in ieder geval voorop dat met het stellen van vragen geheel uiteenlopende doeleinden kunnen worden nagestreefd. De (internationale) literatuur over (de functies van) het vragenrecht is schaars (Vliegenthart & Walgrave, 2011). In dit hoofdstuk wordt daarom op basis van een studie van beschikbare (internationale) literatuur gekomen tot een indeling in functies. Daarbij vormen de empirische gegevens uit het proefschrift van Enthoven (2011) met betrekking tot Kamervragen het uitgangspunt. In paragraaf 3.2 wordt beschreven op welke manier de functies uit het proefschrift van Enthoven zijn afgeleid. Daarna worden de aldus onderscheiden functies van het schriftelijk vragenrecht achtereenvolgens één voor één nader uitgewerkt. Tot slot volgt in paragraaf 3.10 een samenvatting van het hoofdstuk aan bod.
3.2 Afleiden van functies In deze paragraaf wordt getracht tot een indeling van functies te komen aan de hand van de empirische gegevens van Enthoven (2011) met betrekking tot Kamervragen. Kamervragen worden om allerlei redenen gesteld. Het doel kan zijn om informatie te verkrijgen. Een ander doel is het aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het ook op de beleidsagenda komt. Maar een doel kan ook gelegen zijn in het vertragen van de besluitvorming. Een mooi voorbeeld hiervan is de gang van zaken rond de voorgenomen privatisering van Schiphol. Door telkens opnieuw lastige vragen te stellen, was het mogelijk om de plannen te temporiseren en uiteindelijk te frustreren. Van uitstel kwam afstel. (Duivensteijn, PvdA; in Enthoven, 2011, p.40)
Uit dit citaat blijkt, zoals eerder is vermeld, dat het schriftelijk vragenrecht een middel is om informatie te krijgen. Een tweede functie is het aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. Met het stellen van een vraag kan nadruk worden gelegd op de problematiek rondom een onderwerp. Dit kan een aanleiding vormen voor PS om daadwerkelijk iets aan het probleem te doen en het onderwerp op de beleidsagenda te plaatsen. Het voorbeeld over Schiphol geeft aan dat door het stellen van vragen veel kritiek op of tegen een plan kan zijn. Dit kan frustratie opleveren waardoor de besluitvorming 22
rondom deze plannen kan worden vertraagd of in dit geval zelfs wordt afgezien van het plan. Schriftelijke vragen kunnen dus ook de besluitvorming beïnvloeden. Van Kemenade ziet Kamervragen een soort ombudsfunctie vervullen, ‘waardoor de verbinding wordt gelegd tussen concrete problemen van individuele burgers, scholen of instellingen, en het overheidsbeleid (…). In dergelijke gevallen leveren Kamervragen een effectieve bijdrage aan het controleren van de regering. (Enthoven, 2011, p.43)
Een andere functie is de mening van de samenleving onder de aandacht brengen. Hier past ook wel de vertegenwoordigende rol die de provincie heeft. Middels het vragenrecht kunnen PS zich laten inlichten door GS hoe burgers over bepaalde plannen denken. Maar andersom kan ook: door het stellen van vragen kunnen PS belangen, preferenties en gevoelens van de bevolking kenbaar maken aan de GS. ‘’Soms worden gevoelens van maatschappelijk onbehagen verwoord en wordt tegelijkertijd de vinger op de zere plek in de uitvoeringspraktijk gelegd (Enthoven, 2011, p. 43).’’ Deze functie kan samenhangen met een andere functie, namelijk het controleren van de uitvoerende macht. Wat doe je als Kamerlid als je denkt iets te pakken te hebben? Je informeert een bevriende journalist van de Telegraaf over de kwestie en zegt toe dat je een Kamervraag hierover gaat stellen. Vlak na het verschijnen, om 06.00 op zaterdagochtend stel je de vraag met verwijzing naar genoemd artikel. Beide partijen zijn dan gelukkig, de journalist met de scope en het Kamerlid met de mogelijkheid om zich te profileren tijdens het vragenuur. Zo gaat het, het is een gedwongen een-tweetje tussen Kamerleden en journalisten. (Enthoven, 2011, p. 35)
Uit dit citaat blijkt dat het halen van de media een functie is van het schriftelijk vragenrecht. Anders gezegd, met een schriftelijke vraag de publiciteit bereiken is een manier om je als politicus te profileren. Overigens wordt in het onderzoek van Enthoven (2011) genoemd dat het omgekeerde fenomeen, waarbij het initiatief bij de journalisten ligt, ook regelmatig voorkomt. Een journalist schrijft een mediabericht en informeert een Kamerlid hierover. Het betreffende Kamerlid kan vervolgens hierover een vraag stellen. Met de gestelde Kamervraag heeft de journalist dan een actuele kwestie voor het artikel te pakken. In de volgende paragrafen zullen de verschillende functies één voor één nader worden beschreven.
3.3 Informatie krijgen Informatie krijgen is de meest logische functie van het vragenrecht. Niet alleen is deze functie letterlijk in de wet vastgelegd, maar ook in de wetenschap is ‘om informatie te krijgen’ een veel genoemde functie van het vragenrecht (Wiberg en Koura, 1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218; Wiberg, 1995; Vliegenthart & Walgrave; 2011; Martin, 2011; Hazama, Gençkaya & Gençkaya , 2007; Saalfeld, 2000; in Martin, 2011; Enthoven, 2011; Visscher, 2006). 23
Enthoven (2011) gaat in zijn proefschrift specifiek in op de relatie van het parlement jegens de uitvoerende macht. Hij stelt dat politici informatie in belangrijke mate zoeken en waarderen voor zover deze eerder ingenomen politiek normatieve standpunten onderbouwt. Politici zoeken over het algemeen naar informatie om hun verhaal of politieke visie te kunnen ondersteunen met argumenten en feiten. “Deze voorkeur voor bevestigende informatie is in belangrijke mate bepalend voor de wijze van informatievergaring en informatieselectie door politici en politieke partijen” (Enthoven, 2011, p. 62). Een politicus kan bijvoorbeeld in zijn schriftelijke vraag om informatie vragen om te checken of te laten zien dat hij/zij goed op de hoogte is van het onderwerp om vervolgens aandacht te vragen voor dit onderwerp. Bovendien stellen Wiberg en Koura (1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218) dat door het krijgen van informatie er snel en gunstig met grote aantallen verschillende onderwerpen om kan worden gegaan. Kortom met ‘informatie krijgen’ worden er in deze categorie pure feiten bedoeld. Een feit is een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat. Het is een gegeven waarvan het zeker is dat het is gebeurd of dat het waar is. Een feit is onveranderbaar en kan (eigenlijk) niet ontkend of bestreden worden. Het kan wel zo zijn dat nieuwe feiten gecreëerd worden en bestaande feiten worden beïnvloed.
3.4 Aandacht vestigen op een bepaald thema Raunio (1996, in Martin, 2011: 261) kwam tot de conclusie dat schriftelijke vragen kunnen dienen als twee informatiekanalen. Vertegenwoordigende organen gebruiken het instrument niet alleen om informatie in te winnen, maar ook om problemen te benadrukken naar andere organen toe. Ook Visscher (2006) beaamt dat met het stellen van vragen de aandacht van een bewindspersoon op een zaak kan worden gevestigd, dan wel kan worden aandrongen op het nemen van passende of concrete maatregelen. Kortom, leden van PS kunnen GS verzoeken om actie te ondernemen (Wiberg en Koura, 1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218). Het aandacht vestigen op een bepaald thema kunnen Statenleden om verschillende redenen doen. Statenleden kunnen leden binnen een (oppositie)partij werven om een voornemen te ontwikkelen of de kracht te krijgen om veranderingen aan te brengen binnen de overheid. (Wiberg en Koura, 1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218). Meerdere Statenleden vinden dan een onderwerp zodanig belangrijk dat ze besluiten om samen een vraag in te dienen. Onder het mom ‘samen staan we sterk’ hopen ze veranderingen of aandacht voor een thema te kunnen bewerkstelligen. Daarnaast kan, door het telkens indienen van een vraag over een bepaald thema, de kans dat een thema op de beleidsagenda verschijnt, vergroot worden. Het opbouwen van een dossier rondom een beleidsthema kan ervoor zorgen dat thema’s op de beleidsagenda komen. Dit kan een reden zijn om schriftelijke vragen in te dienen (Wiberg en Koura (1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218). Rekenkamer Oost (2013) noemt dit een strategische overweging van Statenleden. Uit onderzoek van Vliegenthart & Walgrave (2011) blijkt dat politici meer 24
vragen stellen over kwesties die betrekking hebben op hun partijprogramma. Politici zullen dus mogelijk meer aandacht willen vestigen op bepaalde thema’s, die te maken hebben met punten uit hun partijprogramma. Een van de manieren waarop Statenleden aandacht kunnen genereren voor een bepaald thema is door overtuigend te zijn. Zonder overtuiging wordt het belang van het thema niet (voldoende) geduid en zal het belang niet (zo snel) op de beleidsagenda verschijnen. Bovendien zal er dan geen (snelle) actie ondernomen worden. En actie ondernemen is één van de functies van het schriftelijk vragenrecht die ook Hazama, Gençkaya & Gençkaya (2007) noemen. Om actie te bereiken moeten volgens Donkers en Willems in een tekst, om te overtuigen, argumenten ondersteund worden door voorbeelden, cijfers, onderzoeksresultaten, meningen van direct betrokkenen, uitspraken van erkende deskundigen en eigen observaties (Donkers & Willems, 2002, p. 317). Ook Stone (1997) noemt getallen als één van de mogelijkheden, die worden gebruikt om beleidsproblemen weer te geven en anderen te overtuigen van het belang en de omvang van het probleem. Verder worden er in de weergave van beleidsproblemen en/of oplossingen vaak ook gebruik gemaakt van symbolen en oorzakelijke verbanden (Stone, 1997, pp. 133-209). Bij symbolen gaat het om de wijze waarop taal wordt gebruikt bij het definiëren van het probleem. Verhalen onderstrepen het drama en de urgentie van problemen. Volgens Stone worden symbolen, in de vorm van verhalen, dan ook gebruikt om draagvlak te creëren. “Symbols are so useful in politics because their drama is emotionally compelling, and sometimes blinding” (Stone, 1997, p. 134). Daarnaast stelt Klink (1998, p.38) dat volksvertegenwoordigers over het algemeen vaak verwijzen naar erkende morele symbolen, zoals ‘de wil van het volk’, of ‘het algemeen belang’ of de ‘meerderheid van de kiezers’. In de politiek blijken symbolen dus als machtsinstrumenten te fungeren (Edelman, 1964; Klink, 1998). In het kort kan met de bovenstaande elementen opwinding en drama gecreëerd worden om het belang van een thema aan de orde te stellen. Het creëren van opwinding en drama is volgens Wiberg en Koura (1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217218) één van de doelen van het vragenrecht.
3.5 Beïnvloeden van besluitvorming Eerder in dit hoofdstuk werd al het voorbeeld over Schiphol aangehaald. De ingediende vragen gaven aan dat er veel kritiek en tegenwerking tegen het plan was, waardoor er in dit geval zelfs is afgezien van de plannen. Het beïnvloeden van besluitvorming kan het best omschreven worden in het kader van het politieke-actorperspectief (Allison & Zelikow, 1999). Besluiten komen tot stand in een machtsspel waarbij ongelijke belangen tot onderhandeling leiden. Een Statenlid kan bijvoorbeeld vinden dat personen en/of organisaties te weinig invloed hebben op de besluitvorming en daarover vragen gaat stellen. “A parliamentary question may force a minister to make a commitment on an issue and thus influence policy-making” (Hazama, Gençkaya & Gençkaya , 2007, p. 540). 25
Kortom, als er veel weerstand is van burgers of (maatschappelijke) organisaties tegen het besluit van GS of deze actoren hebben (te) weinig invloed, kunnen PS door middel van vragen stellen de besluitvorming proberen te beïnvloeden. Maar of deze invloed met het schriftelijk vragenrecht groot is, valt te betwisten. Norton liet zien in zijn onderzoek dat volksvertegenwoordigers niet tevreden waren met de geringe invloed op de besluitvorming na het gebruik van dit instrument (Norton, 1993).
3.6 Controleren van het college van GS Al eerder is genoemd dat het schriftelijk vragenrecht de controlerende rol van PS ondersteunt. GS zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid en moeten daarover verantwoording afleggen aan PS. “In many countries, questioning is a mechanism used to impose parliamentary accountability on the government” (Wiberg, 1994; in Martin, 2011, p.259). Ook wordt door andere auteurs de controlefunctie in relatie tot het schriftelijk vragenrecht genoemd (Hazama, Gençkaya & Gençkaya , 2007; Martin, 2011; Russo & Wiberg, 2010; Visscher, 2006; Wiberg; 1994). Zo toonden Proksch en Slapin (2011, in Martin, 2011: 261) aan dat ook op Europees niveau schriftelijke vragen een belangrijke bron zijn van controle en overzicht voor nationale oppositiepartijen. Kortom, het schriftelijk vragenrecht kan een belangrijk ‘ex-post control mechanism’ zijn voor politici (Saalfeld, 2000, in Martin, 2011). Kwesties die controversieel lijken te zijn en de nodige aandacht verdienen kunnen door middel van dit recht bevraagd worden (Wiberg, 1994). Verantwoordelijkheid, verantwoording en controle zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. ‘Verantwoordelijkheid’ is een gegeven dat voortvloeit uit taken, bevoegdheden en plichten. Verantwoordelijkheid gaat doorgaans vooraf aan verantwoording (Bovens, 2004, p. 2). “In een verantwoordingsrelatie voelt een handelende persoon of instantie (een ‘actor’) zich verplicht om zijn handelen (in de ruimste zin van het woord) toe te lichten en te rechtvaardigen tegenover een beoordelende persoon of instantie” (Schillemans,2007, p. 200). Deze definitie is vergelijkbaar met die van Barendrecht (2009). Deze auteur stelt dat in een relatie tussen actor en een forum een verplichting moet gelden over de wijze waarop de actor heeft gehandeld. Het forum stelt vervolgens vragen en geeft uiteindelijk een oordeel wat gevolgen kan hebben voor de handelende actor. Op basis van de definitie van Schillemans en Barendrecht kan met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht gesteld worden dat er sprake is van een verantwoordingsrelatie. De handelende instantie, in dit geval GS, is verplicht om haar handelen toe te lichten en te rechtvaardigen, in dit geval tegenover PS. GS zijn immers verantwoordelijk voor het uitgevoerde beleid en functioneren van de ambtelijke organisatie. Een verantwoordingsrelatie kan bestaan uit drie fasen: de informatiefase, de debatfase en de beoordelingsfase (Elzinga, 1989). In de komende alinea’s wordt de mogelijke toepassing/functie van het vragenrecht in ieder fase kort beschreven. 26
In de informatiefase moet de actor de behoefte en verplichting voelen om het forum informatie te verstrekken over zijn handelen. Conform de Provinciewet (artikel 167, lid 2; artikel 179, lid 2) zijn GS en CdK verplicht uit eigen beweging ‘’alle inlichtingen aan PS te verstrekken die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taak”. Het kan ook zijn dat PS aan GS vragen uitleg te geven met betrekking tot een handeling of standpunt. Met deze vragen, die ook schriftelijk kunnen worden gesteld, kan er op controversiële delen in het beleid worden gewezen of kunnen fouten van de overheid worden aangetoond. Vervolgens kan de gegeven informatie ertoe leiden dat het forum de actor nadere vragen stelt en met hem debatteert over de aard van de informatie en over de waardering van het optreden. Dit is de debatfase. De actor zal zijn gedrag zo nodig nader toelichten, verklaren, rechtvaardigen en verdedigen. Voorbeelden zijn openbare verhoren tijdens parlementaire enquêtes of bij interpellaties en debatten in de Tweede Kamer. Het schriftelijk vragenrecht kan in deze fase de aanleiding tot het debat zijn. Tot slot is er de fase van beoordeling oftewel de sanctioneringsfase. In deze fase gaat het niet meer om de juridische vraag naar de omvang van de plicht van de bestuurder om te antwoorden (fase 1) of om de omvang van de bevoegdheid van de betrokken bestuurder (fase 2), maar om de politieke vraag voor de volksvertegenwoordiging: 'Kunnen wij aan deze persoon nog de verantwoordelijkheid voor de hem toevertrouwde portefeuille laten?’ Een negatief oordeel leidt daarbij vaak tot sancties. In de Provinciewet ex. Art. 49 staat: “indien een uitspraak van Provinciale Staten inhoudende de opzegging van hun vertrouwen in een gedeputeerde er niet toe leidt dat de betrokken gedeputeerde onmiddellijk ontslag neemt, kunnen Provinciale Staten besluiten tot ontslag”. Als uit de beantwoording van schriftelijke vragen blijkt dat een gedeputeerde niet naar behoren functioneert, zal het vertrouwen in de gedeputeerde afnemen en dat kan leiden tot ontslag. Het schriftelijk vragenrecht is op deze wijze, zij het indirect, ook met de sanctioneringsfase verbonden.
3.7 Publiciteit Zoals reeds is genoemd is met betrekking tot het vragenrecht soms sprake van een ééntweetje tussen Kamerleden en journalisten. De media besteedt relatief gezien meer aandacht aan het schriftelijke en mondelinge vragenrecht dan aan andere activiteiten in het parlement (Salmond, 2010, in Martin, 2011, p. 259). Door vragen te stellen vestigt een Kamerlid voorts de gewenste en soms zelfs broodnodige aandacht van de media op zichzelf en op zijn partij (Pauw, 2004). Dit verschijnsel wordt ook genoemd in andere literatuur: ‘’it is argued that individual legislators raise questions not primarily to control the executive but rather to increase their publicity and self-promotion and improve opportunities for re-election” (Hazama, Gençkaya & Gençkaya , 2007, p. 540). Ook Wiberg en Koura (1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218) noemen dit één van de functies van het vragenrecht. Wiberg (1995: 183) stelt dat volksvertegenwoordigers vragen stellen, omdat ze bang zijn om het vertrouwen van de kiezer te verliezen. Rasch (1994) voegt daaraan toe “control may simply be a by-product of questions that are primarily asked for other reasons, such as 27
personal publicity necessary for reelection” (Rasch, 1994, in Proksch & Jonathan, 2010, p. 59). Wiberg (1994) stelt dat schriftelijke vragen soms ook symbolisch-expressief kunnen zijn. Er worden dan vragen gesteld om de indruk te wekken dat ‘eraan gewerkt wordt’ en dat ‘maatregelen worden genomen’, teneinde burgers en bedrijven het gevoel te geven dat het probleem serieus genomen wordt en de oplossing nabij is. Helsloot sluit zich aan bij deze opvatting en stelt dat “de
Kamervraag een belangrijk symbool is in de dagelijkse politiek bij situaties van onveiligheid: snel gesteld, maar slechts bij uitzondering wordt er kritisch naar het vaak even symbolische antwoord gekeken” (Helsloot, 2007, p. 24). Walgrave, Soroka & Nuytemans (2008) stellen in een artikel over de invloed van de media op de politiek dat media-effecten groter zijn op symbolische agenda’s dan op substantiële beleidsagenda’s. Substantiële agenda’s gaan over concrete zaken zoals wetgeving, budgetten, sanctionering, terwijl symbolische agenda’s geen consequenties voor beleid hebben. Ze worden enkel door politieke actoren gebruikt om te laten zien dat zij zich bekommeren om een issue door bijvoorbeeld vragen te stellen. Noordegraaf zegt hierover het volgende: Wanneer issues technisch en ethisch complex zijn, rest er weinig meer dan symboolpolitiek. Dan wordt de indruk gewekt dat ‘eraan gewerkt wordt’ en dat ‘maatregelen worden genomen’, teneinde burgers en bedrijven het gevoel te geven dat het probleem serieus en de oplossing nabij is. De aanpak van het WAO-vraagstuk in de afgelopen jaren is daar een goed voorbeeld van. Dat betekent niet dat er helemaal niets gebeurt. Door de symbolische aandacht kunnen betrokkenen zich bewust worden van het feit dat ‘het zo niet langer kan’. Naarmate er meer incidenten plaatsvinden, zoals in de landbouw, of er zorgwekkender cijfers, zoals bij de WAO of tijdens Parlementaire Enquêtes, naar buiten komen, is de kans op ‘doorbraken’ groter. Het blijft dan de vraag of de bereikte doorbraak tot daadwerkelijke ‘oplossingen’ leidt, want ‘wicked issues’ laten zich eigenlijk nooit echt oplossen. En als er ‘oplossingen’ zijn, dan zijn ze instabiel en tijdelijk. (Noordegraaf, 2002; in Helsloot, 2007, p.21)
In een artikel van Vliegenthart, Roggeband & Boomgaarden (2008: 35) blijkt dat er tot nog toe geen duidelijke dominantie van de politiek over de media is of andersom. Wel wordt in meer dan tachtig procent van de Kamervragen expliciet naar mediaberichtgeving verwezen, maar deze Kamervragen resulteren dus zelden in concrete wetgeving of beleid. Dus wanneer men de invloed van media op de meer ‘substantiële’ elementen van het politieke proces onderzoekt, blijken deze toch zeer beperkt te zijn. Daarnaast stellen deze auteurs dat mediamacht niet overschat moet worden, omdat leden van coalitiepartijen er vaak bewust voor kiezen om (negatieve) berichtgeving te negeren. Dit in tegenstelling tot oppositiepartijen: zij gaan op zoek naar munitie om de regering aan te vallen en aan de tand te voelen. Effecten van media op politici blijken bovendien sterk context-afhankelijk te zijn. Door het Nederlandse poldermodel weten politici dat zij in de toekomst nog vaker met andere (coalitie)partijen moeten samenwerken. Om een goede relatie te (be)houden zijn politici soms wat terughoudend. 28
Kortom media en politiek brengen beide een eigen interpretatie van het probleem naar voren en laten zich slechts beperkt en gericht door elkaar beïnvloeden.
3.8 De mening van de samenleving onder de aandacht brengen Een andere functie van het schriftelijk vragenrecht is de mening van de samenleving onder de aandacht brengen, of anders gezegd het articuleren van maatschappelijke belangen. Deze functie wordt genoemd door Wiberg en Koura (1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218). Volksvertegenwoordigers worden democratisch gekozen en zijn verantwoordelijk voor de gezaghebbende toedeling van waarden. Zij zijn (mede)verantwoordelijk voor de legitimiteit van het beleid, dus de mate waarin het beleid door betrokkenen als juist, gerechtvaardigd of acceptabel word beschouwd en ook (grotendeels) wordt gesteund. Overheidsbeleid is legitiem “als burgers de besluitvormingsprocedures en de besluitvormers accepteren” (Ostaaijen & Schaap, 2012; in Hendriks & Drosterij, 2012: 93). Vanuit democratisch oogpunt moet beleid aanvaardbaar zijn voor de bevolking als geheel of minimaal voor een meerderheid van de volksvertegenwoordigers. Het draait in dit opzicht dus om draagvlak. Dat betekent dat Statenleden grotendeels de mening van de samenleving moeten vertegenwoordigen, anders zullen ze de steun van de bevolking kwijtraken. In de systeembenadering van politieke besluitvormingsprocessen wordt beleid vrijwel altijd verbonden met verschillende deelprocessen. In de verschillende deelprocessen worden diverse indicatoren geformuleerd om de legitimiteit van beleid te beoordelen (Engelen & Sie Dhian Ho, 2004). Elk van deze fasen moet aan bepaalde eisen voldoen om als democratisch legitiem te worden ervaren. De auteurs komen tot een aantal vormen van legitimiteit: inputlegitimiteit, throughputlegitimiteit, output-/outcomelegitimiteit en feedbacklegitimiteit. De mening van de samenleving onder de aandacht brengen is vergelijkbaar met inputlegitimiteit. Het gaat om de wijze waarop wensen, voorkeuren en belangen vanuit de samenleving (kunnen) worden ingebracht in het politieke systeem. Essentieel voor inputlegitimiteit is de vraag in hoeverre er sprake is van ‘government by the people’. Eén van de manieren waarop wensen, voorkeuren en belangen vanuit de samenleving (kunnen) worden verwoord is in de schriftelijke vragen. Zoals al eerder is genoemd zijn de schriftelijke vragen openbaar en daardoor kunnen Statenleden tonen aan de ‘buitenwereld’ dat ze meeleven met betrokkenen. Ze laten zien dat ze in het politieke systeem daadwerkelijk gehoor geven aan de geluiden uit de samenleving. Het tonen van betrokkenheid van politici is belangrijk, aangezien de aard van de vragen consequenties heeft voor de betrokkenheid van burgers bij het politieke proces (Salmond, 2010, in Martin, 2011, p.259). Verder is de controlefunctie van het schriftelijk vragenrecht vergelijkbaar met feedbacklegitimiteit. De waarde die centraal staat bij deze laatste legitimiteit is namelijk de publieke verantwoording en/of de terugkoppeling van de beleidsprestaties en de effecten daarvan naar de burgers. 29
De mening van de samenleving onder de aandacht brengen valt samen met wat de bevolking over het algemeen als juist, gerechtvaardigd of acceptabel beschouwd. De legitimiteit van het beleid moeten worden gewaarborgd door de politici anders heeft dat mogelijk gevolgen voor hun positie. Het schriftelijk vragenrecht is een middel om te laten zien dat politici gehoor gegeven aan de geluiden uit de samenleving, maar dit kan ook gedaan worden, zoals eerder besproken, omdat de bevolking wenst (bijvoorbeeld in tijden van crisis) dat politici dat doen.
3.9 Functies in verhouding met de rollen van PS Wat in de voorgaande paragrafen uit de literatuur naar voren komt, is dat het schriftelijk vragenrecht niet alleen informatieve inlichtingen of controlerende activiteiten omvat, maar dat het recht ook een middel is om je als politici te profileren. Tevens kan een politicus middels het vragenrecht aandacht vestigen op bepaalde thema’s en/of betrokkenen laten zien dat wensen, voorkeuren en belangen vanuit de samenleving worden ingebracht in het politieke systeem. Daarnaast kunnen schriftelijke vragen de besluitvorming beïnvloeden. In de literatuur maakt Wiberg (1994), naast het benoemen van enkele functies, onderscheid tussen puur informatieve vragen en perlocutionaire vragen. Puur informatieve vragen zijn bedoeld om de vragensteller snel in te lichten, een uitleg te verschaffen, ministers te bevragen op controversiële delen of fouten aan te tonen in hun beleid. De perlocutie betreft het zekere effect dat de spreker met zijn taalhandeling op de toegesprokene hoopt te bereiken. Een voorbeeld van een perlocutie is wanneer een persoon zegt dat het koud is of tocht in de kamer. Hij probeert een bepaald effect te bereiken bij de toegesprokene, namelijk het sluiten van een raam of deur. Andere voorbeelden zijn proberen de toegesprokene te overtuigen, inspireren enz. De overige functies kunnen dus gegroepeerd worden onder perlocutionaire vragen. Het aantal perlocutionaire vragen komt vaker voor dan puur informatieve vragen. De reden is volgens Wiberg (1994) simpel. Wanneer iemand een puur informatieve vraag wil stellen, zal het antwoord hierop waarschijnlijk sneller en beter worden verkregen via informele beantwoording. Maar voegt Wiberg eraan toe: dit levert waarschijnlijk geen publiciteit op. Op basis van de indeling van Wiberg tussen puur informatieve vragen en perlocutionaire vragen worden de functies binnen ‘puur informatieve vragen’ toegeschreven aan de rollen van PS. Dit zijn in de zelf samengestelde indeling de functies ‘informatie krijgen’ en ‘controleren van het college van GS’. Hieronder wordt uitgebreid uitgelegd welke functies worden toegeschreven aan de rollen van PS en waarom. De functie ‘informatie krijgen’ kan PS helpen om de kaderstellende rol goed in te vullen. Alvorens er normen en kaders moeten worden vastgesteld voor het provinciale beleid, en daarmee het speelveld waarbinnen GS hun bestuursbevoegdheden uitoefenen moet worden afgebakend, kan een Statenlid het vragenrecht gebruiken om informatie in te winnen. 30
Volgens Koppenjan et al. (2006, p. 27) dienen PS kaderstellende nota’s vast te stellen naar aanleiding van een op het juiste moment gevoerd publiek debat en op basis van voldoende (deskundige) informatie over de inhoud van het beleid en de betrokken maatschappelijke belangen en standpunten. Ook kan ‘informatie krijgen’ helpen om de juiste feiten op een rij te krijgen om de controlerende rol goed te kunnen invullen. De tweede functie, aandacht vestigen op een bepaald thema, kan PS helpen hun kaderstellende en controlerende rol goed in te vullen. Door aandacht te vestigen op een bepaald thema kan de volksvertegenwoordiger het thema proberen op de beleidsagenda te krijgen. Statenleden kunnen GS op deze manier aanzetten om nieuwe onderwerpen te agenderen/initiëren, waarna PS vervolgens weer de hoofdlijnen vaststellen van het provinciale beleid. Wanneer er aandacht op een bepaald thema wordt gevestigd kan ook de controlerende rol worden gediend. Statenleden proberen wellicht aan te tonen dat een situatie zo niet langer kan en er actie moet worden ondernomen. Deze functie is inherent verbonden met de functie ‘beïnvloeden van de besluitvorming’. Maar aangezien Statenleden met de functie ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ de mogelijkheid hebben de besluitvorming aan de ‘voorkant’ te beïnvloeden, dient deze functie in tegenstelling tot ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ wél twee van de rollen van PS. Beïnvloeden van de besluitvorming middels het vragenrecht dient geen van de rol(len) van PS. In het onderzoek ‘sturen met kaders’ van Koppenjan et al. (2006) komt naar voren dat PS tijdens de behandeling van nota’s moeite hebben om de inhoud van de nota te boordelen en te beïnvloeden. Wanneer een nota naar buiten komt is de nota in feite al gereed en vaak mede op basis van overleg met uitvoerders, doelgroepen en burgers opgesteld. PS voelen zich voor het blok gezet en hebben dan een informatieachterstand. Ze zullen zich middels het vragenrecht eerder beroepen op het vragenrecht om informatie te vergaren dan te beïnvloeden. Vanwege de tijdsdruk dat het besluit vaak met zich meebrengt, is het schriftelijk vragenrecht wellicht ook niet het aangewezen instrument om de besluitvorming te beïnvloeden. Overigens hebben Statenleden ook andere (invloedrijkere) instrumenten (zoals recht op amendement of recht van motie) om de besluitvorming te beïnvloeden. Zoals eerder is beschreven, liet Norton in zijn onderzoek zien dat volksvertegenwoordigers niet tevreden waren met de geringe invloed op de besluitvorming na het gebruik van dit instrument (Norton, 1993; in Hazama, Gençkaya & Gençkaya, 2007). Op basis van deze informatie wordt er in dit onderzoek vanuit gegaan dat ‘beïnvloeden van besluitvorming’ daarom geen van de rollen van PS dient. Een ander argument is dat nota’s vaak onverwacht komen (Koppenjan et al., 2006). PS zijn daardoor onvoorbereid op de kaderstellende nota’s en kunnen daardoor moeilijk ‘nee’ zeggen. Zoals al meerdere keren aan bod is gekomen, is het schriftelijk vragenrecht bij uitstek geschikt om de controlerende rol te dienen. Middels het vragenrecht controleren PS of GS het vastgestelde beleid goed heeft uitgevoerd. Hier gaat hier om de vierde functie: het controleren van het college van GS. 31
De functie ‘publiciteit’ wordt in dit onderzoek niet verbonden aan de rollen van PS. Misschien kun je indirect wel zeggen dat via de publiciteit volksvertegenwoordigers laten weten waar ze mee bezig zijn en om die reden een volksvertegenwoordigende rol vervullen. Maar in dit onderzoek wordt publiciteit vooral gezien als een functie waarmee politici en/of een partij met name zichzelf wil(len) profileren Tot slot vertegenwoordigen leden van PS de inwoners van hun provincie. Om goed op de hoogte te zijn van de zaken die de mensen belangrijk vinden, onderhouden de Statenleden op allerlei manieren contact met de inwoners. Zo brengen de Statenleden regelmatig werkbezoeken, organiseren ze inspreekavonden over belangrijke onderwerpen en vinden er publieksdebatten plaats. De volksvertegenwoordigende rol wordt in dit onderzoek daarom vergelijkbaar geacht met de functie ‘de mening van de samenleving onder de aandacht brengen’. Deze functie behelst namelijk het articuleren van maatschappelijke belangen en het tonen van medeleven aan burgers en betrokkenen. Het tonen van medeleven door Statenleden kan ook in het licht worden gezien van het organiseren van werkbezoeken, inspreekavonden en publieksdebatten. Statenleden geven daarmee het signaal af dat ze willen luisteren naar burgers en willen weten wat burgers belangrijk vinden.
32
3.10 Resumé In dit hoofdstuk is een indeling gemaakt in de functie(s) die het schriftelijk vragenrecht vervult. Deze functies kunnen afzonderlijk, gelijktijdig of aanvullend voorkomen in het schriftelijk vragenrecht. Tabel 1: Functies van het vragenrecht
Functies 1. Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een bepaald thema zodat het op de beleidsagenda komt
3. Beïnvloeden van besluitvorming
4. Controleren van het college van GS 5. Publiciteit
6. De mening van de samenleving onder de aandacht brengen
(sub) functies
Rollen PS
Het verzamelen van feiten Om snel en gunstig met grote aantallen verschillende onderwerpen om te gaan Om te zorgen dat er actie ondernomen wordt Om compromissen met de overheid af te dwingen Om een reputatie op te bouwen rond bepaalde dossiers Om elementen van opwinding en drama te creëren(door o.a. symboliek) Om leden binnen een oppositie te werven om een voornemen te ontwikkelen of de kracht te krijgen om veranderingen aan te brengen binnen de overheid. Om een (koppige) overheid dwars te liggen totdat andere personen en/of organisaties hun invloed hebben laten gelden Om compromissen met de overheid af te dwingen Besluitvorming uitstellen dan wel herzien GS verantwoording laten afleggen Om ministers te bevragen op controversiële delen in hun beleid Om de fouten van de overheid aan te tonen Om (persoonlijke) publiciteit te krijgen Om de kansen te vergroten om ge- of herkozen te worden als politici Om een reputatie op te bouwen rond bepaalde dossiers Om ministers aan te vallen in moeilijke situaties Om elementen van opwinding en drama te creëren symbolisch: de indruk wekken dat er aan een probleem gewerkt wordt Om medeleven te tonen aan betrokkenen Het articuleren van maatschappelijke belangen
Controlerende rol Kaderstellende rol Controlerende rol Kaderstellende rol
x
Controlerende rol
x
Volksvertegenwoordigende rol
33
4 Methodologisch kader In het theoretisch kader zijn verschillende functies beschreven die in de literatuur genoemd worden met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht. Deze functies vormen de basis waarop het vervolg van dit onderzoek voortbouwt. Aangezien de samengestelde theorie leidend is voor de dataverwerking kan dit onderzoek gekenmerkt worden als deductief. In de deductieve aanpak vormt de theorie het startpunt van de analyse. Om er achter te komen welke functie(s) het schriftelijk vragenrecht in de praktijk dient, zal het onderzoek worden uitgevoerd middels ex post evaluatief onderzoek. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de methoden en technieken die zijn gehanteerd om een relatie te leggen tussen de theorie en praktijk van het onderzoek. De opbouw van het hoofdstuk is als volgt. In paragraaf 4.1 wordt het type van onderzoek besproken. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op het onderzoeksdesign en de selectie van de casussen. In paragraaf 4.3 en 4.4 wordt de (wijze van) dataverzameling besproken en in paragraaf 4.5 worden de begrippen geoperationaliseerd, waarna in paragraaf 4.6 de kwaliteit van het onderzoek in termen van betrouwbaarheid en validiteit aan bod komt. Aan het einde van het hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegeven van de inhoud van het hoofdstuk.
4.1 Type onderzoek Het type onderzoek is een ex post evaluatief onderzoek. In een ex post evaluatie wordt nagegaan of het beleid is uitgevoerd zoals was beoogd (Vennix, 2010). Zoals al eerder is genoemd laat de Provinciewet veel ruimte open met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht en wordt er gesuggereerd dat het instrument ook voor andere doeleinden dan alleen informatievoorziening wordt ingezet. Evaluatie is een type onderzoek dat helpt na te gaan of dit klopt. De conclusie zal uitmonden in een normatief oordeel en er worden aanbevelingen gegeven om de toepassing van het instrument binnen de provinciebesturen op dit vlak te optimaliseren. Dit zijn typische kenmerken van een evaluatief onderzoek (Van Thiel, 2010). De kennis en aanbevelingen die uit dit onderzoek voortvloeien, kunnen provinciebesturen benutten om het gebruik van en/of het proces rondom het vragenrecht in de praktijk te beoordelen en eventueel naar aanleiding daarvan bij te sturen, lees te verbeteren. Het verbeteren van een situatie is volgens Swanborn (2007, pp. 12-15) de belangrijkste functie van een evaluatief onderzoek. In dit onderzoek is gekozen voor zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevensverzameling en -analyse vanwege het complementaire karakter van deze methoden (Wouters et. al, 2009; in Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2011). Ten eerste worden kwantitatieve gegevens verzameld over onder meer het aantal vragen dat is gesteld, wie de vragensteller(s) is (zijn), van welke partij zij lid zijn en dergelijke. Kwantitatieve gegevens alleen zijn echter niet voldoende om ook (uitgebreide) verklaringen te vinden voor het (vraag)gedrag van politici (van Thiel, 2010, p. 66-98). Omdat de doelstelling van het onderzoek zich richt op het 34
verkrijgen van inzicht in het gebruik van het instrument én de beoordeling daarvan door betrokken partijen is het onderzoek ook kwalitatief van aard. Kwalitatief onderzoek is namelijk een goede manier om specifieke en gedetailleerde informatie te krijgen over hoe de partijen (de functie van) het schriftelijk vragenrecht beoordelen en waarom (Maso & Smaling, 1998).
4.2 Onderzoeksdesign De keuze voor het onderzoeksdesign is gevallen op de casestudy (Swanborn, 2008, p. 13). Dit design is bij uitstek geschikt om een precieze beschrijving, interpretatie of verklaring te geven van de betrokkenen in het sociale proces. Aangezien in dit onderzoek de interesse uitgaat naar de functies van het schriftelijk vragenrecht, oftewel de doelen waarmee Statenleden een vraag indienen, is met name deze focus op het sociale proces belangrijk. Om deze reden voldoet een experimenteel onderzoekdesign niet (Vennix, 2010, p. 73). Een dergelijk design is juist geschikt om een causaal onderzoek te doen, terwijl in dit onderzoek beoogd wordt inzicht te verschaffen in de interpretaties die sociale actoren aan hun handelen of instrument geven. Kortom ook ten opzichte van een ander onderzoeksdesign is de casestudy het meest geschikt. Er is in dit onderzoek voor twee casussen gekozen, namelijk de provincies Noord-Brabant en Limburg. “Bij een enkelvoudige casestudy beperkt de onderzoeker het onderzoek tot één geval, bij een multipele casestudy worden verscheidene cases in het onderzoek betrokken” (Vennix, 2010, p. 104). Het onderzoek betreft dus een multipele casestudy, oftewel een meervoudige casestudy. Er hebben voornamelijk pragmatische beweegredenen meegespeeld bij de keuze voor deze provincies. Het onderzoek is namelijk gedaan in opdracht van de Zuidelijke Rekenkamer. Dit onafhankelijk orgaan heeft de wettelijke bevoegdheid om de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de rechtmatigheid van het gevoerde bestuur van de provincies Noord-Brabant en Limburg te onderzoeken. Daardoor heeft zij toegang tot informatie in en van deze provincies, wat de dataverzameling ten behoeve van het onderzoek vereenvoudigt. Daarnaast biedt het onderzoeken van twee provincies voldoende diepgang en maakt een vergelijking mogelijk. Aangezien er in dit onderzoek veel belang wordt gehecht aan de diepgang van het onderwerp is ervoor gekozen het schriftelijk vragenrecht alleen in deze twee provincies te onderzoeken. Het beperkte aantal casussen heeft echter wel consequenties voor de externe validiteit. In paragraaf 4.6 worden deze consequenties uitgelegd en wordt besproken op welke manieren er geprobeerd wordt dit risico te beperken.
4.3 Methoden van dataverzameling In deze paragraaf wordt besproken welke methodieken er zijn gebruikt om de data te verzamelen. 4.3.1. Dataverzameling
In een casestudy kan de dataverzameling door middel van verschillende methoden 35
plaatsvinden (Eisenhardt, 1989; Yin, 1994; Vennix, 2010). Zoals is beschreven, geschiedt de dataverzameling op zowel kwalitatieve als kwantitatieve wijze. In het kader van dit onderzoek zijn schriftelijke enquêtes gehouden onder leden van PS en vertegenwoordigers van de ambtelijke organisatie die als behandelend ambtenaar in 2013 betrokken waren bij de beantwoording van schriftelijke vragen. Dit is een inventarisatie; een groot aantal vergelijkbare objecten waarover op een systematische wijze gegevens verzameld zijn (Vennix, 2010). Dit wordt een survey genoemd en wordt in dit onderzoek beschouwd als een eerste indruk van de resultaten. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de beide griffiers en met medewerkers van de griffie. De Statengriffie ondersteunt PS bij hun kaderstellende, controlerende en volksvertegenwoordigende rol en verzorgt alle hiervoor benodigde administratieve, organisatorische, communicatieve en logistieke werkzaamheden. Hierdoor heeft de griffie (ook) een goed inzicht in de processen omtrent het vragenrecht. Maar de (web)enquêtes en interviews met de Statengriffie geven echter geen diepgaande, gedetailleerde beschrijvingen over de functies van het schriftelijk vragenrecht. Om de hoofdvraag adequaat te kunnen beantwoorden, zijn er face-to-face interviews gehouden met oud-Statenleden. Ook is er een documentenanalyse uitgevoerd. Met de documentenanalyse zijn de kwantitatieve gegevens in kaart gebracht. Met deze techniek wordt inzicht gegeven in het feitelijke gebruik: hoeveel vragen worden er gesteld, door wie, welke partijen en met hoeveel indieners en dergelijke. Overigens zijn ook voor het kwalitatieve gedeelte de gepubliceerde schriftelijke vragen (documenten) gebruikt om een meer inhoudelijke analyse te maken. Doordat er in dit onderzoek meer dan één methode voor dataverzameling is gebruikt, is sprake van triangulatie van methoden (Eisenhardt, 1989; Verschuren & Doorewaard, 1998; Yin, 1994). Dit geeft het onderzoek meer diepgang (Verschuren & Doorewaard, 1998) en maakt compensatie van beperkingen in de ene methode door sterktes van andere methoden mogelijk. Hier wordt in paragraaf 4.6 uitgebreid op teruggekomen. De dataverzameling heeft in een aantal stappen plaatsgevonden. In onderstaande sub-paragrafen worden deze stappen één voor één toegelicht.
4.4 Fasen in het onderzoeksproces De keuze om het onderzoeksproces in een aantal stappen onder te verdelen is gebaseerd op een eerder, soortgelijk onderzoek (Mueters, 2013). De dataverzameling heeft plaatsgevonden in een drietal stappen. Stap één betreft het in kaart brengen van de procedure omtrent het schriftelijk vragenrecht. Dit is gedaan aan de hand van de methode documentenanalyse en een interview met de griffie van beide provincies. Stap twee betreft een inventarisatie van de toepassing van het schriftelijk vragenrecht. Deze stap is uitgevoerd door middel van een inhoudelijke analyse in de bestaande documentatie. De documentenanalyses in de stappen één en twee vallen onder de noemer desk research. Stap drie is in kaart gebracht middels de methode web enquêtes en interviews. Dit is gedaan aan de hand van ‘field research’. Hierbij moet de onderzoeker zelf het ‘veld’ in om de gewenste gegevens te verzamelen (Boeije, 2005, p. 33). De informatie is namelijk niet vindbaar in de bestaande documentatie. 36
Bovendien wordt op deze manier mogelijk gemaakt de beoordeling van Statenleden, Statengriffie en de ambtelijke organisatie van GS te achterhalen. In de volgende (sub)paragrafen worden per stap de methoden en keuzes toegelicht. 4.4.1 Stap één
Om een compleet beeld te kunnen scheppen van het schriftelijk vragenrecht, worden eerst procedurele aspecten (vastgelegd in regelgeving) omtrent het schriftelijk vragenrecht in kaart gebracht. De procedurele aspecten zijn in elke provincie vastgelegd in een Reglement van de Orde. Een Reglement van Orde bevat regels over de gang van zaken in (het functioneren van) Provinciale Staten; de instelling, samenstelling en werkwijze (voorafgaand, tijdens en na vergaderingen) van commissies, de taken van de voorzitter van de commissies/PS, stemming in en vastlegging van vergaderingen, maar ook regels over de rechten van Statenleden, waaronder het vragenrecht. Zo staat beschreven op welke wijze een schriftelijke vraag kan worden ingediend, waaraan een schriftelijke vraag moet voldoen, wat de procedure omtrent het stellen van vragen is en hoe de afhandeling van een schriftelijke vraag moet plaatsvinden. Aan de hand van dit Reglement kan er gekeken worden naar de wijze waarop het schriftelijk vragenrecht (procedureel) al dan niet correct is toegepast. De procedurele aspecten van het schriftelijk vragenrecht geven bijvoorbeeld inzicht in de antwoordtermijn van een schriftelijke vraag. Wanneer uit de inhoudelijke analyse blijkt dat de antwoordtermijn vaak wordt overschreven, dan kan deze informatie van toegevoegde waarde zijn bij de analyse van de beoordelingen van de betrokkenen. Het Reglement van de Orde van een provincie is te vinden op het internet en op (provinciale) databases. In stap één is er dus gebruik gemaakt van de databron documenten. Tevens is er in stap één gebruik gemaakt van de databron personen. Naast de documentatie over deze regelgeving hebben er ook interviews plaatsgevonden met de griffie van de provincies Limburg en Noord-Brabant over de procesgang rondom schriftelijke vragen en de wijze waarop de formulering van vragen tot stand komt. De Statengriffie ondersteunt PS bij het vervullen van hun controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende taken. De medewerkers van de griffie verzorgen alle hiervoor benodigde administratieve, organisatorische, communicatieve en logistieke werkzaamheden. Bovendien zijn zij in sommige provincies de personen waarbij de vragen kunnen worden ingediend. Voor deze interviews is een vragenlijst opgesteld: een topiclijst waarin de vragen en antwoorden van te voren niet vastliggen, maar de onderwerpen wel. In Noord-Brabant heeft er een interview plaatsgevonden op 24 juni 2014 met twee medewerkers van de Statengriffie. In Limburg heeft er een interview plaatsgevonden op 10 juli 2014 met één medewerker van de Statengriffie. Conform de werkwijze van de Zuidelijke Rekenkamer is er voor gekozen de anonimiteit van de respondenten te waarborgen. Daarom worden de respondenten niet met hun persoonlijke naam benoemd, maar met de functie die zij bekleden binnen de provincie. Omdat de Statengriffier een unieke en dus tot een persoon herleidbare functie betreft binnen 37
provincies, is ervoor gekozen alle functies binnen de griffie weer te geven onder de noemer ‘medewerker van de Statengriffie’. 4.4.2 Stap twee
Ook in stap twee is gebruik gemaakt van de databron documenten. Er is een inhoudelijke analyse uitgevoerd van de schriftelijke vragen, bestaande uit de volgende elementen: een analyse van het feitelijke gebruik van schriftelijke vragen en antwoorden; een inhoudelijke analyse van de onderwerpen van de schriftelijke vragen; vergelijkingen tussen Limburg en Noord-Brabant en een documentenanalyse van de functies. 4.4.2.1. Analyse van het feitelijke gebruik van schriftelijke vragen
Als eerste is de keuze voor een bepaald jaar om het schriftelijk vragenrecht te onderzoeken aan de orde gesteld. Het schriftelijk vragenrecht wordt veelvuldig ingezet. Een lange, aaneengesloten periode van jaren waarin schriftelijke vragen zijn gesteld, zou daarom, gezien de beperkte periode waarin het onderzoek uitgevoerd diende te worden, een onmogelijke en tijdrovende klus zijn. Er is daarom gekozen om twee jaren in elke provincie te onderzoeken. Deze jaren vallen in verschillende bestuursperiodes, waarin sprake is van verschillend samengestelde coalities. Door het stijgend gebruik van het vragenrecht levert dit wellicht verschillende, relevante resultaten op. Een bestuursperiode duurt doorgaans vier jaren. De vorige bestuursperiode liep van 2007 tot 2011 en de huidige bestuursperiode van de provincies loopt van 2011 tot 2015. Voor 2009 en 2013 is gekozen omdat deze jaren midden in de bestuursperiode vallen en daarom verwacht mogen worden het meest ‘stabiel’ te zijn: minder vertekening als gevolg van de (opmaat naar) verkiezingen, de formatie van een nieuw college van GS en de ‘opstart’ van PS in nieuwe samenstelling. Alle schriftelijke vragen en bijbehorende antwoorden zijn openbaar toegankelijk via de websites van de provincies. Op deze manier zijn het aantal gestelde vragen in de jaren 2009 en 2013 geteld. Het aldus verkregen aantal is vervolgens ter controle voorgelegd aan de Statengriffie. De reactie van de Statengriffie was in beide provincies een bevestiging van het getelde resultaat. Vervolgens is er vastgesteld welke partijen de schriftelijke vragen hebben ingediend. Zoals in hoofdstuk 2 al is aangegeven, worden er op landelijk niveau vaker schriftelijke vragen gesteld door de oppositie dan de coalitie. In dit onderzoek is nagegaan of dit op provinciaal niveau ook het geval is. Ook is gekeken of Statenleden gezamenlijk dan wel alleen een schriftelijke vraag indienden. Tot slot is er in dit deel gekeken naar de beantwoording van de vragen. De antwoorden zijn ook op de sites van de provincies te vinden. Gekeken is of de schriftelijke vragen tijdig, dat wil zeggen binnen de vastgestelde antwoordtermijn, zijn beantwoord.
38
4.4.2.2. Inhoudelijke analyse van de onderwerpen
In dit deel wordt nader ingegaan op de aard van de schriftelijke vragen. Samen met twee experts van de Zuidelijke Rekenkamer zijn de schriftelijke vragen in de jaren 2009 en 2013 van zowel Noord-Brabant als Limburg ingedeeld in één van de 10 categorieën. Er is gekeken op welke beleidsvelden schriftelijke Statenvragen van toepassing zijn. Omdat er voor elke provincie en (veelal) iedere coalitieperiode een andere begrotingsindeling wordt gehanteerd, is er besloten de categorieën te baseren op de kerntaken van de provincie. Op deze manier wordt een eenduidige indeling verkregen op basis waarvan de resultaten vergeleken kunnen worden. De duiding van de kerntaken is afkomstig van het IPO (Interprovinciaal Overleg). Het IPO onderscheidt de volgende kerntaken: 1) Duurzame ruimtelijke ontwikkeling, 2) milieu, energie en klimaat, 3) vitaal platteland, 4) regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer, 5) regionale economie, 6) Culturele infrastructuur en monumentenzorg, 7) kwaliteit openbaar bestuur. Aan deze categorieën zijn voor dit onderzoek nog 3 categorieën toegevoegd. Dit zijn 8) jeugdzorg, 9) bedrijfsvoering en 10) overig. Jeugdzorg is toegevoegd, omdat dit beleidsterrein in 2009 en 2013 nog een provinciale kerntaak vormde. Bedrijfsvoering is opgenomen omdat schriftelijke vragen ook betrekking kunnen hebben op de manier waarop het provinciale ‘bedrijf’ wordt georganiseerd en aangestuurd. Daarnaast blijkt dat veel vragen gesteld worden over onderwerpen die geen directe relatie hebben met de kerntaken van de provincie. Deze vragen zijn ondergebracht in de categorie ‘overig’. Het indelen van de schriftelijke vragen heeft ieder in eerste instantie onafhankelijk van de anderen gedaan. Daarna zijn de scores met elkaar vergeleken. Wanneer de drie scores niet met elkaar overeen kwamen, is nogmaals, maar nu gezamenlijk, naar de betreffende schriftelijke vragen gekeken en is uiteindelijk tot één categorie gekomen. In Noord-Brabant zijn 74 vragen die zijn gesteld in 2009 geanalyseerd en 166 vragen gesteld in 2013. In Limburg zijn 181 vragen gesteld in 2009 en 131 vragen gesteld in 2013 geanalyseerd. De categorieën worden hieronder toegelicht. De toelichting is in zijn, met uitzondering van de categorieën 8, 9 en 10, geheel overgenomen van de website van IPO en is leidend geweest tijdens het scoren van de schriftelijke vragen (IPO, 2014). 1. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling, waaronder waterbeheer “De provincie bepaalt hoe onze omgeving is ingericht. Zijn er voldoende woningen, kan een bedrijventerrein verder uitbreiden en krijgt de natuur wel voldoende ruimte? De provincie weegt deze belangen af en maakt keuzes die in het belang zijn van de regio. Provincies hebben specifieke taken in het waterbeheer. Ze zijn verantwoordelijk voor het beheer van de vaarwegen en het grondwater en zorgen voor voldoende schoon drinkwater en een goede zwemwaterkwaliteit” (IPO, 2014). 2. Milieu, energie en klimaat “Naast de inrichting van de omgeving zorgt de provincie er ook voor dat die omgeving veilig en schoon is. Zo werken zij samen met onder meer gemeenten aan een schone lucht en bodem en 39
wordt toegezien op de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast hebben veel provincies klimaat- en energiebeleid. Ze stimuleren de productie van duurzame energie en beschermen ons landschap tegen de gevolgen van klimaatverandering” (IPO, 2014). 3. Vitaal platteland “Provincies zijn de gebiedsregisseurs van het landelijke gebied. Projecten voor het landelijk gebied richten zich op het versterken van natuur, recreatie, landbouw, milieukwaliteit en sociaaleconomische vitaliteit. Ze geven sturing aan integrale gebiedsgerichte projecten, met draagvlak van betrokkenen in het gebied. Provincies werken samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties (zoals Natuurmonumenten). De provincie maakt het beleid en is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van dat beleid door de verschillende partijen” (IPO, 2014). 4. Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer “Veruit de meeste dagelijkse verplaatsingen vinden plaats binnen de regio. Een goede regionale bereikbaarheid is daarmee een belangrijke taak voor de provincies. Zij zorgen voor goed regionaal vervoer. Provincies zijn verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van verbindingswegen, tunnels en bruggen. Daarnaast bepalen provincies welke bedrijven het regionale bus- en treinvervoer in de provincie verzorgen” (IPO, 2014). 5. Regionale economie “De provincie zet zich in voor een sterke regionale economie. Een goede werkgelegenheid binnen de regio is daarbij het hoofddoel. Om dit te bereiken investeert de provincie in een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven en werknemers. Een sterke regionale economie kan niet zonder kennis en innovatie. De provincie zorgt daarom voor goede randvoorwaarden en samenwerking met universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen” (IPO, 2014). 6. Culturele infrastructuur en monumentenzorg “Kunst, cultuur en geschiedenis vinden we overal om ons heen. Een culturele identiteit en culturele voorzieningen maken een provincie aantrekkelijk om in te wonen, werken en recreëren. De provincie zet zich in voor het behoud en de ontwikkeling van deze culturele identiteit en zorgt ervoor dat culturele voorzieningen goed toegankelijk zijn en blijven. De provincie richt zich onder andere op het behoud, ontwikkeling en herbestemming van het culturele erfgoed. De provincie is daarnaast verantwoordelijk voor monumentenzorg en cultuureducatie voor jongeren en ondersteunt gemeenten bij taken op het terrein van erfgoed en archeologie” (IPO, 2014). 7. Kwaliteit van het openbaar bestuur “De provincie zorgt voor een goed openbaar bestuur op lokaal niveau. Zo heeft de commissaris van de Koningin een rol bij burgemeestersbenoemingen en zijn gedeputeerde staten geschil 40
beslechter bij conflicten tussen gemeenten. Provincies zijn op meerdere terreinen toezichthouder op de gemeenten. Zo wordt bijvoorbeeld toezicht gehouden op de gemeentefinanciën” (IPO, 2014). 8. Jeugdzorg Provincies hebben in 2009 en 2013 (nog) een wettelijke taak op het terrein van Jeugdzorg. Provincies blijven in het kader van de huidige Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk tot 31 december 2014 verantwoordelijk voor de tweedelijns (geïndiceerde) jeugdzorg. Vanaf 1 januari 2015 treedt de nieuwe Jeugdwet in werking waarmee gemeenten verantwoordelijk worden voor de zorg voor de jeugd. In deze categorie draait het om alles wat met jeugdzorg te maken heeft. Vraagstukken over de toegang tot de jeugdzorg tot de inkoop van voldoende zorg tot de afstemming met gemeenten. 9. Bedrijfsvoering Bedrijfsvoering is de manier waarop de bedrijfsprocessen van de provincie worden bestuurd en uitgevoerd met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen. Voorbeelden zijn personeelsbeleid, inkoop, communicatie en dergelijke. 10. Overig Deze categorie is bedoeld voor schriftelijke vragen die geen betrekking hebben op categorie 1 tot en met 9. Het gaat hier meestal om onderwerpen waar de provincie geen bevoegdheid heeft. Een voorbeeld is een vraag over de A2. Dit valt onder het landelijk wegennet en dus onder het landelijke beleid. De provincie heeft hier geen bevoegdheid. 4.4.2.3. Vergelijkingen tussen Noord-Brabant en Limburg
Er worden in de analyse verschillende vergelijkingen tussen Noord-Brabant en Limburg gemaakt. Een eerste vergelijking tussen Limburg en Noord-Brabant laat zien in welke maand de meeste schriftelijke vragen zijn ingediend in het jaar 2009 en 2013. Een tweede vergelijking tussen Noord-Brabant en Limburg betreft het aantal schriftelijke vragen dat gesteld is in de periode 2003-2013. Dit geeft een goed beeld van het verschil in de mate waarin het vragenrecht in de provincies wordt gebruikt. De informatie voor deze vergelijking is verkregen via de griffie in Limburg en via de SIS-coördinator in Noord-Brabant. Een derde vergelijking betreft de verdeling van ingediende vragen over de oppositie en coalitie in de betreffende jaren 2009 en 2013 in beide provincies. Deze vergelijking laat zien hoeveel procent van de Statenleden, die vragen hebben gesteld, tot de coalitie of oppositie behoort. De informatie voor deze vergelijking is afkomstig uit de schriftelijke vragen. Een vierde vergelijking betreft de termijn waarbinnen de schriftelijke vragen zijn beantwoord. Met deze vergelijking wordt antwoord gekregen op de vraag hoe vaak de provincies voldoen aan de termijn van beantwoording. In Noord-Brabant is een overzicht beschikbaar waarin wordt aangegeven wanneer vragen zijn gesteld en wanneer deze zijn beantwoord. Dit document is via de SIS-coördinator verkregen. In Limburg is de informatie over termijnen afgeleid uit de 41
schriftelijke vragen die op de website van de provincie staan. Tot slot is er een vergelijking gemaakt tussen Limburg en Noord-Brabant met betrekking tot de aard van de schriftelijke vragen. Deze vergelijking geeft inzicht in de beleidsgebieden waarover in beide provincies de meeste vragen worden gesteld. Alle vergelijkingen worden gepresenteerd in grafieken. 4.4.2.4 Documentenanalyse van de functies
Naast de web enquête en interviews is er als ‘extra’ methode ook een documentenanalyse verricht naar de functies van het vragenrecht. De mogelijkheid bestaat dat Statenleden en/of ambtenaren sociaal wenselijke antwoorden zullen geven. Door een documentenanalyse te doen van de schriftelijke vragen wordt geprobeerd toch alle functies te (h)erkennen en op deze manier het risico met betrekking tot de validiteit te verkleinen. Aangezien er in totaal in de jaren 2009 en 2013 in Noord-Brabant en Limburg 552 schriftelijke vragen zijn gesteld, neemt het teveel tijd in beslag om alle documenten te analyseren. Daarom wordt een systematische steekproef gehanteerd (Vennix, 2010). De documenten zullen vanaf de eerste schriftelijke vraag om de 10 vragen worden geselecteerd (dus 1, 11, 21, 31 enzovoort). Het startpunt moet op basis van toeval worden bepaald, daarom is er met een dobbelsteen gegooid om het startpunt te bepalen. In totaal zullen 56 schriftelijke vragen nader geanalyseerd worden beginnend vanaf de eerste schriftelijke vraag uit de database. Een overzicht van de steekproef is te vinden in de bijlage. Daar worden alle schriftelijke vragen weergegeven die met behulp van de steekproef zijn geselecteerd. 4.4.3 Stap drie
In stap drie is gebruik gemaakt van de databron personen. De onderzoeksinstrumenten die gehanteerd worden, zijn mondelinge interviews en web enquêtes. Deze methoden zijn van belang in dit onderzoek voor het verschaffen van informatie over ervaringen en interpretaties van de respondenten (Yin, 1994). Om een indruk te krijgen op welke manier Statenleden het instrument schriftelijke vragen beoordelen is er een web enquête opgesteld. Het voordeel hiervan is dat de kosten relatief laag zijn en de enquête eenvoudig is uit te voeren. Met relatief weinig moeite kan er op korte termijn een groot aantal Statenleden bereikt worden. Bovendien wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot wanneer meerdere mensen de enquête invullen (Lange, Schuman, & Montesano Montessori, 2010). Nadelen zijn ook te noemen. De respons op verstuurde vragenlijsten is vaak laag en de vragen zijn meestal niet diepgaand. Dit kan een belemmering zijn voor de validiteit. De web enquête is via de griffie van Noord-Brabant en Limburg onder de aandacht van alle Statenleden gebracht. In totaal hebben 3 Statenleden van de 55 leden in Noord-Brabant op de enquête gereageerd. In Limburg hebben 10 Statenleden van de 47 leden de enquête ingevuld. Aangezien de web enquête niet voldoende inzicht geeft in de beschrijvingen, 42
interpretaties en verklaringen met betrekking tot de functies van het schriftelijk vragenrecht worden er aanvullende, verdiepende interviews gehouden met oud-Statenleden. De keuze voor juist deze groep respondenten heeft een drietal redenen. Ten eerste beschikken deze oud-Statenleden over een jarenlange ervaring. Ten tweede kan het zo zijn dat oudStatenleden openhartiger zullen zijn, omdat ze de functie als Statenlid vandaag de dag niet meer bekleden. Hierdoor zijn ze mogelijk beter in staat te reflecteren, aangezien zij zich niet meer in de dagelijkse praktijk van de politieke arena bevinden. Ten derde krijgt de onderzoeker door het bevragen van de huidige Statenleden vooral informatie over de huidige bestuursperiode (2011-2015) en door het interviewen van oud-Statenleden wordt er ook inzicht verkregen in de bestuursperiode 2007-2011. Er zijn in totaal zes oud-Statenleden geïnterviewd: drie voormalig Statenleden uit Limburg en drie voormalig Statenleden uit Noord-Brabant. Om de twee groepen respondenten zoveel mogelijk identiek te houden, zijn de drie respondenten in beide provincies afkomstig uit dezelfde politieke partijen. Dit zijn zowel coalitie als oppositie partijen. Tijdens de interviews is gebruik gemaakt van een topiclijst met open vragen. Boeije (2005, p. 57) noemt dit een open of kwalitatief interview. Er is ook een web enquête opgesteld voor ambtenaren, om inzicht te krijgen in het oordeel van de ambtelijke organisatie over (het gebruik van) het instrument schriftelijke vragen en de werklast die het beantwoorden van schriftelijke vragen met zich meebrengt. De personen zijn geselecteerd op basis van een documentenanalyse. In het document dat de antwoorden op de schriftelijke vragen bevat staat de behandelde ambtenaar vermeld. Al deze documenten zijn terug te vinden op de sites van de provincies. Er zijn in iedere provincie 50 ambtenaren benaderd voor de enquête. Deze ambtenaren hebben in de periode (september 2013 – mei 2014) één of meerdere schriftelijke vragen beantwoord. Er hebben in totaal 40 ambtenaren van de 100 bevraagde ambtenaren gereageerd. De respons op de enquête (40%) is hoger dan over het algemeen het gemiddelde (30%) is (Vennix, 2010). In Noord-Brabant hebben 20 ambtenaren de enquête ingevuld en in Limburg ook 20 ambtenaren. De resultaten staan beschreven in hoofdstuk 5, maar zijn tevens (uitvoerig) te vinden in de bijlage.
4.5 Operationalisatie In deze paragraaf worden de begrippen geoperationaliseerd. Dit betekent dat voor elke term wordt aangegeven wat hiermee wordt bedoeld. 4.5.1 Functies
Een functie is de taak die iemand uitoefent of de werking van iets. Het gaat hierbij dus zowel om de functie van personen als van gebruiksvoorwerpen. Het schriftelijk vragenrecht is één van de instrumenten (soort van gebruiksvoorwerp) om de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol van PS goed te kunnen invullen. Met functies van het schriftelijk vragenrecht worden doelen bedoeld die met de inzet van het instrument bedoeld of onbedoeld bereikt (kunnen) worden. De vraag is of die functies de rollen van PS dienen of dat er ook functies zijn die het eigenlijke doel van het schriftelijk vragenrecht voorbijschieten.
43
4.5.2 Operationalisatie functies van het vragenrecht
In de komende paragrafen worden alle zes de functies uit het theoretisch kader geoperationaliseerd. 4.5.2.1. Informatie krijgen
Het stellen van vragen om feiten te verzamelen Enquêtes In de enquêtes wordt expliciet gevraagd aan de respondenten of ze deze functie van het schriftelijk vragenrecht herkennen. Het begrip ‘informatie krijgen’ is in de enquête verduidelijkt met de uitleg ‘feiten verzamelen’, zodat er geen verwarring kan ontstaan wat er met dit begrip bedoeld wordt. Documentenanalyse In documentenanalyse is sprake van deze functie als er vragen worden gesteld over feiten. Een feit is een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat. Het is een gegeven waarvan het zeker is dat het is gebeurd of dat het waar is. Een feit is onveranderbaar en kan eigenlijk niet ontkend of bestreden worden. Het kan wel zo zijn dat nieuwe feiten gecreëerd worden die bestaande feiten beïnvloeden. Hieronder een voorbeeld van een schriftelijke vraag met de functie ‘informatie krijgen’. Op basis van voornoemd artikel ga ik er van uit dat dit een landelijk probleem is wat zich vervolgens in iedere provincie manifesteert en aldus ook in de provincie Limburg aan de orde is. Is dit correct? Zo ja, om hoeveel gevallen in de afgelopen twee jaar (2011 en 2012) gaat het dan? Graag een uitgebreide toelichting. (Bosman, 2013)
Een Statenlid vraagt hier nadrukkelijk om het aantal gevallen in de afgelopen twee jaar. Dit zijn feiten waarvan de werkelijkheid vaststaat. Interview In de artikelen 167 en 179 van de Provinciewet is de informatieplicht verankerd. De functie ‘informatie krijgen’ staat dus letterlijk in de Wet vermeld. Daarom wordt er alleen gevraagd of een Statenlid weleens vragen stelt om feiten te verzamelen. 4.5.2.2 Aandacht vestigen op een bepaald thema
Het stellen van vragen om een bepaald thema op de beleidsagenda te krijgen. Enquêtes De bovenstaande uitleg is gebruikt in de web enquêtes. Aan PS is de vraag voorgelegd of ze deze functie herkennen wanneer ze een schriftelijke vraag indienen. Indien ze nooit een schriftelijke vraag hebben ingediend is gevraagd of ze deze functie bij de ingediende vragen van hun collega Statenleden herkennen. Bij de ambtenaren is gevraagd of ze naar aanleiding van de beantwoording van de vragen deze functie herkennen. 44
Documentenanalyse In de documentenanalyse is gekeken of Statenleden vaak samen een vraag indienen. Dit kan duiden op het samen werken van Statenleden om een voornemen te ontwikkelen of de kracht te krijgen om veranderingen aan te brengen binnen de overheid (Wiberg en Koura, 1994; in Russo & Wiberg, 2010, pp. 217-218). Politici willen meer aandacht vestigen op bepaalde thema’s, die te maken hebben met punten uit hun partijprogramma. Deze indicator wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Het kost teveel tijd om dit na te gaan, omdat de indicator van meerdere variabelen afhankelijk is (Vliegenthart & Walgrave, 2011). Twee andere belangrijke elementen van aandacht vestigen op een bepaald thema zijn het creëren van opwinding en drama, zodat er actie ondernomen wordt. In de documentenanalyse van de schriftelijke vragen zijn deze indicatoren van de functie te herkennen aan het taalgebruik. Zo kan in de inleiding van een schriftelijke vraag gebruik worden gemaakt van overtuigingen en argumenten, die ondersteund worden door voorbeelden, cijfers, onderzoeksresultaten, meningen van direct betrokkenen, uitspraken van erkende deskundigen en eigen observaties. Hieronder is een voorbeeld weergegeven wat in dit onderzoek onder ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ beschouwd wordt. In zijn Nieuwsbrief van mei jl. schreef de BMF (Brabantse Milieu Federatie) een artikel over het recent uitgekomen “Feitenrapport Brede screening bestrijdingsmiddelen en nieuwe stoffen 2011-2012” van HaskoningDHV. Daaraan parallel loopt de, eveneens zeer onlangs gepubliceerde, “Bronnenanalyse van stoffen in het oppervlaktewater en grondwater in het stroomgebied Maas” van Alterra en Deltares, waarvoor de Provincie Noord-Brabant opdrachtgever was. De BMF uit zijn bezorgdheid over de stof imidacloprid en eist een daadkrachtig optreden aan de kant van de handhavende organisaties. De SP heeft in april 2012 ook al eens vragen gesteld aan GS over de stof imidacloprid. (Iersel, 2013)
In dit voorbeeld wordt duidelijk verwezen naar andere onderzoeken. Daarbij wordt in deze schriftelijke vraag ook nog eens gewezen op het feit dat de SP al eens eerder vragen heeft gesteld over dit onderwerp. De SP probeert hier het belang van het onderwerp te benadrukken. Interview In de interviews wordt gevraagd of een Statenlid weleens vragen stelt om een onderwerp te benadrukken. Indien dit het geval is, wordt vervolgens gevraagd op welke manier het Statenlid om aandacht vroeg. Ook wordt aan de orde gesteld of het Statenlid van mening is dat als er schriftelijke vragen worden gesteld het onderwerp ook sneller op de beleidsagenda verschijnt. Op basis van de literatuur is hier namelijk van uitgegaan. Het stellen van deze vraag vormt een goede controle of Statenleden dit ook zo ervaren. 45
In de documentenanalyse is gekeken of Statenleden vaak gezamenlijk met andere Statenleden/partijen een vraag indienen. In de interviews wordt gevraagd wat de reden hiervoor is. 4.5.2.3. Beïnvloeden van de besluitvorming
Het stellen van vragen met als doel besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien Vragen stellen kan een manier zijn om bijvoorbeeld een (koppige) overheid dwars te liggen totdat andere organisaties en instanties hun invloed hebben laten gelden. Het uiteindelijke doel is om de besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien. Aangezien middels documentenanalyse het bijna onmogelijk is (gelet op tijd, arbeid) om bij ieder geselecteerd dossier na te gaan of het vragenrecht heeft geleid tot beïnvloeding van de besluitvorming zal deze functie alleen gevraagd worden in de enquêtes en interviews. De bovenstaande definitie wordt gebruikt om het begrip uit te leggen in de enquête. Interview In de interviews wordt allereerst gevraagd of Statenleden vragen hebben gesteld om de besluitvorming uit te stellen. Daarna wordt gevraagd of Statenlid vragen hebben gesteld om de besluitvorming te herzien. Vervolgens wordt er ingegaan op de vraag of Statenleden denken dat schriftelijke vragen effect (kunnen) hebben op de besluitvorming. Aangezien in de theoretische verkenning op basis van literatuur is geconstateerd dat Statenleden vaak geen invloed meer kunnen uitoefenen op kaderstellende nota’s, dient deze functie geen van de rollen van PS. Met deze vraag kan nagegaan worden of dit een juiste veronderstelling is. Tevens kan de onderzoeker vragen wanneer schriftelijke vragen wél effect hebben op de besluitvorming en wanneer niet (gelet op beleidsterreinen, periodes etc.). 4.5.2.4. Controle op GS
Het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen Enquêtes Deze functie gaat over het stellen van vragen om uitleg of toelichting te krijgen. Bijvoorbeeld om het vermoeden van fouten van GS bevestigd te krijgen of GS te bevragen op controversiële delen in hun beleid. In de enquêtes aan Statenleden en ambtenaren is gevraagd of ze deze functie herkennen. Controle op GS wordt in de enquête gedefinieerd als ‘het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen’. Dit voorkomt dat er geen misverstanden ontstaan over dit begrip. Documentenanalyse Ook middels documentenanalyse wordt in dit onderzoek nagegaan of deze functie van het vragenrecht aanwezig is. Daarbij wordt vooral gelet op de aanwezigheid in de formulering van de schriftelijke vragen in termen van ‘uitleggen’, ‘toelichten’, ‘verantwoorden’. Hieronder volgt een voorbeeld van wat onder deze functie verstaan wordt.
46
Na het lezen van de artikelen die in de media zijn verschenen leven er bij ons de onderstaande vragen over de transferiumbussen: kunt u nader toelichten waarom u van plan bent om de transferiumbussen in Den Bosch niet meer op te nemen in de OV-concessie die na 2014 ingaat? (Smeulders, 2013)
In dit voorbeeld komt nadrukkelijk naar voren dat de PS GS vraagt om iets toe te lichten. PS willen in deze vraag GS om verantwoording vragen. Interview Er wordt gevraagd of Statenleden weleens vragen hebben gesteld om controle op GS uit te oefenen. 4.5.2.5. Publiciteit
Het stellen van vragen om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s. Enquêtes Deze functie is vooral gericht op persoonlijke publiciteit voor een politicus of partij. Deze functie valt buiten de rollen van de PS en is puur gericht op het eigen belang van een politicus of partij. Daarom wordt verwacht dat Statenleden in de enquêtes niet zullen aangegeven deze functie te herkennen. Om die reden is ‘publiciteit’ uitgelegd als ‘het stellen van vragen om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s’. In de interviews zal deze functie zorgvuldiger aan bod komen. Documentenanalyse Via de extra methode, de documentenanalyse, wordt geprobeerd deze functie te destilleren uit geselecteerde Statenvragen. Indicatoren die mogelijk wijzen op deze functie zijn taalintensiveerders. Teksten met taalintensiveerders worden vaker door redacties overgenomen in publicaties dan neutraler geformuleerde teksten (Pander Maat, 2004). Een hogere taalintensiviteit trekt de aandacht. Het zijn taalelementen waarmee opwinding en drama wordt gecreëerd. Taalintensiveerders zijn bijvoorbeeld voorvoegsels zoals hypermodern, gloednieuw; bijvoeglijk naamwoorden zoals belangrijke, toonaangevend, miljoenen; bijwoorden zoals aanzienlijk, ruim, uiteraard; verbindingswoorden zoals zowel X als Y; zelfstandig naamwoorden zoals massawerkloosheid; werkwoorden zoals stormt het podium op en beeldspraken, zoals over de streep trekken. Kortom een schriftelijke vraag met een veelvuldig gebruik van taalintensiveerders kan betekenen dat de indiener de tekst aantrekkelijk probeert te maken om de media te halen. In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre schriftelijke vragen waarin taalintensiveerders veelvuldig voorkomen ook daadwerkelijk door de media zijn opgepikt.
Interview In de interviews wordt er aan de Statenleden gevraagd of zij weleens vragen hebben gesteld om publiciteit te krijgen. Dit kan op twee manieren: enerzijds kan het gaan om –net als in de 47
(web)enquête- publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s of anderzijds kan het gaan om publiciteit te krijgen om je te profileren als politicus. Het is de bedoeling dat de onderzoeker op dit punt doorvraagt. Vervolgens moet uit de interviews blijken of het Statenlid het schriftelijke vragenrecht ziet als een communicatiemiddel om zichtbaar te zijn naar buiten toe. Daarnaast wordt er gevraagd of het voormalig Statenlid een verklaring heeft voor het feit dat de ene schriftelijke vraag wel leidt tot media-aandacht en de andere niet. De laatste vraag van deze functie betreft of Statenleden weleens wervelend taalgebruik gebruikte in de formulering van hun schriftelijke vragen, zodat het aantrekkelijk werd voor de media om deze te publiceren. 4.5.2.6. De mening van de samenleving onder de aandacht brengen
Het articuleren van maatschappelijke belangen Deze functie is net als de andere vijf functies ook gevraagd in de enquête. In hoeverre herkennen de Statenleden en ambtenaren het articuleren van maatschappelijke belangen in de (gestelde) schriftelijke vragen? In de enquête aan Statenleden en ambtenaren is deze functie per abuis omschreven als het ‘invullen van de volksvertegenwoordigende rol’ en niet als ‘de mening van de samenleving onder de aandacht brengen’. Omdat de volksvertegenwoordigende rol echter inhoudt dat de mening van de samenleving in de politiek wordt ingebracht en de uitleg hierbij in de enquête luidt ‘het articuleren van maatschappelijke belangen’ is er naar verwachting geen sprake van een wezenlijk verschil. De verwachting is dat de omschrijving niet tot onduidelijkheden of onjuiste interpretatie van de functie heeft geleid, maar uit nazorg zal deze functie in de interviews gevraagd worden. Documentenanalyse Ook in de bestaande documentatie wordt in dit onderzoek gekeken of er sprake is van deze functie. Helaas is het onmogelijk (i.v.m. tijd) te kijken in hoeverre de wensen, verlangens en voorkeuren van de maatschappij tot uitdrukking komen. Maar er kan wel gekeken worden of Statenleden expliciet naar de standpunten, belangen en perspectieven van de maatschappij verwijzen in de schriftelijke vragen. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven wat in dit onderzoek onder deze functie wordt verstaan. De havenstrategie spreekt over ontwikkeling van het Moerdijkse haven- en industriegebied in goede samenspraak met de inwoners van Moerdijk, waarbij op geen enkele wijze amoveren van het dorp aan de orde is, noch dat deze suggestie wordt gewekt. Sterker nog, er wordt juist ingezet op het vergroten van de leefbaarheid van het dorp…Wilt u op heel korte termijn deze vragen beantwoorden, zodat richting gemeentebestuur van Moerdijk, maar belangrijker nog de inwoners van het dorp Moerdijk een helder kader wordt geschapen? (Vugt & Bouman, 2013)
In het voorbeeld wordt expliciet naar de burger verwezen. In de manier waarop de tekst geschreven is, lijken de inwoners van Moerdijk geen helder beeld over de situatie te hebben. 48
Het schriftelijk vragenrecht lijkt hier te worden gebruikt om een helder kader te schetsen voor met name de inwoners van het dorp Moerdijk. Interviews In de interviews wordt vooral ingegaan in hoeverre belangen en wensen van burgers worden meegenomen in de gestelde vragen. Zoals in de theoretische verkenning naar voren kwam, wordt deze volksvertegenwoordigde functie gelinkt met (input)legitimiteit. De inputlegitimiteit hangt af van de participatie van burgers en de representatie van hun belangen en voorkeuren. Er wordt daarom afgevraagd hoe vaak Statenleden om de input van informatie van burgers en bedrijven vragen. Hier kun je denken aan werkbezoeken, organiseren van inspreekavonden over belangrijke onderwerpen en publieksdebatten.
4.6 Validiteit en betrouwbaarheid Kwaliteit van een onderzoek wordt vaak gelinkt aan validiteit en betrouwbaarheid. Deze twee begrippen bepalen in grote mate of een onderzoek bruikbaar is. Betrouwbaarheid heeft te maken met de mate waarin metingen consistent zijn wanneer ze herhaald worden (Vennix, 2010, p. 186). In andere woorden, als hetzelfde verschijnsel meer dan eens met hetzelfde instrument wordt gemeten, moet het tot dezelfde waarneming leiden (Boeije. 2005 p. 145). In dit onderzoek zijn alle gemaakte keuzes en methoden uitvoerig en nauwkeurig beschreven. Dit verhoogt de betrouwbaarheid, omdat het de mogelijkheid biedt om het onderzoek te herhalen. Daarnaast claimt Boeije (2005) dat een gestandaardiseerde enquête bijdraagt aan het vergroten van de betrouwbaarheid. In dit onderzoek zijn de mondelinge interviews semigestructureerd en de web enquête is, op één vraag na, geheel gestructureerd. Hierdoor wordt een vast patroon gevolgd en dat vergroot de repliceerbaarheid van het onderzoek. Tijdens sommige interviews was de directeur van de Zuidelijke Rekenkamer aanwezig. Dit kan zowel voor- als een nadelen met zich meebrengen. Afhankelijk van de relatie kunnen de respondenten juist wel of niet op hun gemak voelen door de aanwezigheid van de directeur. Maar wanneer er een tweede persoon meegaat naar een interview, betekent dat wel dat de resultaten (kunnen) worden gecontroleerd door de tweede persoon. Dit leidt tot een hogere betrouwbaarheid. Onder de validiteit wordt verstaan of het gekozen meetinstrument meet, wat de onderzoeker wil dat het meet (Vennix, 2010, p. 183). Dit begrip heeft betrekking op twee soorten validiteit, namelijk interne validiteit en externe validiteit. De interne validiteit heeft betrekking op het op juiste wijze weergeven van de te onderzoeken situatie. Ten eerste is het onderzoek door zowel de begeleider van de universiteit als door de begeleider van de Zuidelijke Rekenkamer gaandeweg gevolgd. Zij hebben telkens een oordeel gegeven over de (gemaakte) methoden en keuzes in het onderzoek. Wanneer externen het onderzoeksproces volgen, kunnen zij erop 49
toezien dat de validiteit van het onderzoek hoog blijft. Dit is een zogeheten audit trail (Boeije, 2005, p. 151). Dit kan ook bijdragen aan een hogere betrouwbaarheid. In dit onderzoek gaven de begeleiders namelijk iedere keer aan of de tekst helder en begrijpelijk was voor de lezer. Verder is bij de inhoudsanalyse bewust gekozen om de schriftelijke vragen met drie onderzoekers afzonderlijk te scoren op de tien categorieën en daarna te bespreken. De reden hiervoor was om researcher bias te voorkomen (Van Thiel, 2010). De kans op onsystematische en toevallige fouten worden door deze methode verkleind. Het gevolg is een hogere validiteit van de resultaten. Het vergroten van de interne validiteit wordt mede bewerkstelligd door de antwoordtoelichtingen mee te nemen in het interpretatieproces. Naast de gestructureerde enquêtevragen is er daarom ook een toelichtingvraag opgenomen waarin politici en betrokken overheidspartijen kunnen aangeven of zij nog verbetersuggesties hebben ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling van schriftelijke vragen. De externe validiteit of generalisatie heeft maken met de vraag of de onderzoeksconclusies gelden voor andere, niet onderzochte situaties (Boeije, 2005, p. 155). Zoals al eerder is aangegeven worden alleen de provincies Noord-Brabant en Limburg onderzocht en is het aantal cases klein. Dit heeft consequenties voor de generaliseerbaarheid van de resultaten. Maar aangezien de focus ligt op de diepgang van de casussen, wordt er minder belang gehecht aan de generaliseerbaarheid van de resultaten. Tot slot is er in dit onderzoek sprake van een triangulatie van methoden. Dit komt zowel de betrouwbaarheid als de validiteit ten goede (Van Thiel, 2010, p. 105). Een triangulatie betekent “dat er meer metingen worden verricht vanuit verschillende invalshoeken’’ (Boeije, 2005, p. 152). Het combineren van zowel kwalitatieve als kwantitatieve dataverzamelingsmethoden verhoogt de geldigheid (validiteit) van de onderzoeksresultaten. Door vanuit verschillende percepties en invalshoeken naar het verschijnsel te kijken, kan ook de betrouwbaarheid verhoogt worden. De kans op toevallige en onsystematische fouten kan namelijk door herhaling van metingen verkleind worden (Boeije, 2005, p. 145).
50
4.7 Resumé In de voorgaande paragrafen zijn de methoden en technieken beschreven. Het onderzoek betreft een ex post evaluatief onderzoek, waarbij er kwalitatieve en kwantitatieve methoden zijn gehanteerd. Het onderzoeksdesign is een meervoudige casestudy, waarbij twee cases centraal staan. Dit zijn de provincies Noord-Brabant en Limburg. De dataverzameling heeft plaatsgevonden in een drietal stappen. Deze stappen zijn in dit hoofdstuk uitvoerig beschreven. De eerste stap betreft een beschrijving van de procedures omtrent het schriftelijk vragenrecht in beide provincies. Het laat zien op welke wijze Statenleden een schriftelijke vraag in kunnen dienen en het geeft inzicht in de regels waaraan de schriftelijke vraag procedureel moet voldoen. Ten behoeve van stap twee is er een inhoudelijke analyse uitgevoerd van de schriftelijke vragen, bestaande uit de volgende elementen: een analyse van het feitelijk gebruik van schriftelijke vragen en antwoorden; een inhoudelijke analyse van de onderwerpen van de schriftelijke vragen; vergelijkingen tussen Limburg en Noord-Brabant en een documentenanalyse van de functies. De derde stap omvat het in kaart brengen van de ervaringen en beoordelingen van betrokkenen met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht. Ook zijn in dit hoofdstuk de belangrijkste begrippen geoperationaliseerd. Daarnaast is de kwaliteit van het onderzoek, in termen van betrouwbaarheid en validiteit, besproken. De analyse in het volgende hoofdstuk is in volgorde van de drie stappen opgebouwd.
51
5 Analyse In dit hoofdstuk wordt in het eerste deel (paragraaf 5.1) ingegaan op het Reglement van Orde in beide provincies. Dit levert inzicht in de (verschillende) procedurele aspecten van het schriftelijk vragenrecht in beide provincies. In paragraaf 5.2 worden de meer inhoudelijke aspecten besproken. Daarna komt in paragraaf 5.3 een bespreking van de resultaten per functie aan bod. In paragraaf 5.4 wordt er een samenvatting van de resultaten gegeven.
5.1 Procedurele aspecten In de komende twee subparagrafen wordt ingegaan op de procedurele aspecten van het vragenrecht binnen de provincies, zoals opgenomen in het Reglement van Orde van beide provincies. Deze documenten zijn opgenomen in bijlage A. 5.1.1 Limburg
De eerste bepaling in het Reglement van Orde van de provincie Limburg luidt: ‘een Statenlid kan aan Gedeputeerde Staten alsmede de Commissaris van de Koning(in) schriftelijk vragen stellen betreffende het door Gedeputeerde Staten c.q. de Commissaris van de Koning(in) (CdK) gevoerde bestuur’. PS worden geacht de vragen zo kort en duidelijk mogelijk te formuleren en de indiener dient aan te geven of een mondeling of schriftelijk antwoord wordt verlangd. Indien dit niet wordt aangegeven, volgt een schriftelijke beantwoording. De vraag wordt vervolgens bij de griffie ingediend. Zij zijn de aangewezen instantie om de schriftelijke vraag zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van PS en leden van GS te brengen. De schriftelijke vragen moeten zo snel mogelijk worden beantwoord, in ieder geval binnen dertig dagen nadat ze zijn gesteld. Indien niet binnen deze termijn kan worden beantwoord, stelt de verantwoordelijke Gedeputeerde of de Commissaris van de Koning(in) voor het verstrijken van de termijn de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis. Daarbij dient te worden aangegeven binnen welke termijn beantwoording alsnog zal plaatsvinden. Schriftelijke beantwoording van de vragen wordt door Gedeputeerde Staten c.q. de Commissaris van de Koning(in) aan de leden van Provinciale Staten toegezonden. Indien mondelinge beantwoording gewenst is, zal deze plaatsvinden in de eerstvolgende Statenvergadering. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende Statenvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde Statenvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen over het door de Commissaris van de Koning(in) of Gedeputeerde Staten gegeven antwoord, tenzij Provinciale Staten anders beslissen. 5.1.2 Noord-Brabant
De eerste bepaling in het Reglement van Orde van de provincie Noord-Brabant luidt: ‘ieder lid kan, ook wanneer geen vergadering wordt gehouden, aan Gedeputeerde Staten vragen stellen over het door hen gevoerde bestuur’. PS worden geacht de vragen zo nauwkeurig en zakelijk mogelijk te formuleren. Vervolgens kan de vraag worden ingediend bij GS, die deze 52
vragen zo spoedig mogelijk moeten beantwoorden. De maximale tijd hiervoor bedraagt vier weken. Het termijn bedraagt zes weken indien het beantwoordingstermijn afloopt binnen de voor de regio Zuid officieel vastgestelde zomervakantie voor het voortgezet onderwijs. Wanneer een vraag beantwoord is, stuurt de voorzitter de tekst van de vragen en van het schriftelijk antwoord door aan de leden van PS. Wanneer een schriftelijke beantwoording niet mogelijk is binnen vier weken, mogen GS de voorzitter van de desbetreffende Statencommissie verzoeken de vragen mondeling te beantwoorden. Indien GS tot dit verzoek besluit en PS hiermee akkoord gaat, wordt door de voorzitter van de desbetreffende Statencommissie besloten of de mondelinge beantwoording wordt opgenomen in de concept-agenda van de eerstvolgende vergadering van de desbetreffende Statencommissie. Ook kan PS verzoeken om de vragen niet schriftelijk, maar mondeling te beantwoorden indien de eerstvolgende vergadering van de desbetreffende Statencommissie binnen de vier weken (beantwoordingstermijn) plaatsvindt. Indien GS hiermee instemmen, besluit de voorzitter van de desbetreffende Statencommissie of de mondelinge beantwoording wordt opgenomen in de concept-agenda van de eerstvolgende vergadering van de desbetreffende Statencommissie. 5.1.3 Verschillen in procedures
Het valt op dat het huidige Reglementen van Orde van de provincies Limburg en NoordBrabant op een aantal punten van elkaar verschillen. Dat geldt onder andere voor: het al dan niet expliciet vermelden van de mogelijkheid om aan de Commissaris van de Koning schriftelijke vragen te stellen; de eisen die aan vragen gesteld worden; het proces van indiening van vragen; de vermelding van de mogelijkheid om een mondeling antwoord op een vraag te krijgen; de rol van de griffie; de rol van een commissievoorzitter. In de provincie Limburg worden de schriftelijke vragen, zoals in het Reglement van Orde staat beschreven, bij de griffie (per mail) ingediend. De griffie stuurt de vragen door naar registratuur. Deze organisatie verbindt de vraag aan een registratienummer en zoeken de juiste afdeling die de beantwoording gaat verzorgen. De griffie voert de vragen ondertussen in het systeem BABS. Via dit systeem worden de vragen openbaar en wordt uitgerekend op welke datum (de beantwoordingstermijn is maximaal 30 dagen) de schriftelijke vraag uiterlijk beantwoord moet worden. Ook stelt de griffie de (andere) Statenleden op de hoogte van de gestelde vragen (medewerker Statengriffie, persoonlijke communicatie, 10 juli 2014). Uit het interview met de medewerker van de Statengriffie van Noord-Brabant komt naar voren dat de vragen ingediend worden bij de SIS-coördinator. Deze persoon is in dienst van de organisatie en zorgt ervoor dat de vragen terecht komen bij de desbetreffende manager(s), die binnen hun portefeuille de vraag gedegen kunnen beantwoorden (SIScoördinator, persoonlijke communicatie, 1 juli 2014). Dit is een tweeledig proces. De vragen worden enerzijds uitgezet via een geautomatiseerd systeem, en anderzijds persoonlijk via de mail gericht aan de desbetreffende personen. De SIS-coördinator maakt op basis van 53
(jarenlange) ervaring de afweging naar welke manager hij de vragen voor beantwoording verstuurt. Het onderwerp van de gestelde vragen is daarbij leidend. De SIS-coördinator houdt tevens nauwlettend de antwoordtermijn in de gaten en stuurt de manager(s) geregeld herinneringen. De Statengriffie in Noord-Brabant heeft dus weinig tot geen bemoeienis met betrekking tot de Statenvragen. De Griffie wordt alleen op de hoogte gesteld via een mail van de SIS-coördinator. Vanuit de Statengriffie is aangegeven dat het sporadisch voorkomt dat Statenleden de griffie erbij betrekken als ze vragen hebben over het gebruik van het instrument schriftelijke vragen. Betrokkenheid van de Griffie in Noord-Brabant met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht is doorgaans door de Statenleden niet gewenst (medewerker Statengriffie, persoonlijke communicatie, 24 juni 2014). 5.1.4 Totstandkoming en routing van schriftelijke vragen
In de voorgaande paragrafen is uitgelegd op welke wijze de vragen uitgezet worden naar de manager oftewel de desbetreffende verantwoordelijke van de portefeuille van de ambtelijke organisatie. Deze persoon delegeert de beantwoording van de schriftelijke vragen (verder) naar ambtelijke medewerkers die daartoe over de benodigde kennis beschikken. Eén van de respondenten uit de ambtelijke organisatie gaf in de enquête aan dat hij/zij de procedurele inspanning vaak niet in verhouding vindt tot de vragen (zie bijlage I). Daarbij gaf deze persoon het proces in hoofdlijnen aan: stukkenloop starten in DMS (dit is een documentmanagementsysteem of documentbeheersysteem), GS-dossier maken en doorlopen controlestappen, daaropvolgende bijstellingen verwerken, voorleggen aan/bespreken in beleidsoverleg met gedeputeerde, na behandeling in GS de brieven voor natte handtekeningen aanbieden aan voorzitter en secretaris, want dat is niet gedigitaliseerd, brieven verzenden naar vragensteller(s).
5.2 Inhoudelijke aspecten De inhoudelijke analyse bestaat uit de volgende elementen: een analyse van het feitelijke gebruik van schriftelijke vragen en antwoorden; een inhoudelijke analyse van de onderwerpen van de schriftelijke vragen; een vergelijking tussen het gebruik van schriftelijke vragen in Limburg en Noord-Brabant en een documentenanalyse van de functies. 5.2.1 Aantal Statenvragen
Voor beide provincies zijn in het kader van dit onderzoek alle schriftelijke vragen die door Statenleden zijn ingediend in 2009 en 2013 geanalyseerd. In totaal zijn er in Limburg in deze twee jaren 312 Statenvragen ingediend. In 2009 bedroeg het aantal schriftelijke vragen 181, in 2013 ging het om 131 vragen. In dezelfde periode dienden Brabantse Statenleden in totaal 240 Statenvragen in, waarvan 74 in 2009 en 166 in 2013. Limburg
De mate waarin leden van PS in Limburg gebruikmaken van het schriftelijke vragenrecht wisselt door de jaren heen. Uit figuur 1 blijkt dat er in Limburg geen sprake is van een duidelijke toe- of afnemende tendens in de jaren 2003-2013. In Limburg is in het jaar 2008 54
het schriftelijk vragenrecht het meest toegepast, namelijk 186 keer. In 2012 is er een lichte stijging te zien ten opzichte van 2011. Een verklaring zou kunnen zijn dat de coalitie CDA, VVD en PVV is gevallen op 20 april 2012 na een relatief korte bestuursperiode (april 2011 tot 20 april 2012). Vanaf 4 juni 2012 werd er een nieuwe coalitie gevormd, namelijk CDA, VVD en PvdA. Wellicht is toen de rust teruggekeerd en is dat de reden van de lichte daling van het aantal vragen in 2013 geweest. Figuur 1: Toepassing schriftelijk vragenrecht Limburg Aantal schriftelijke vragen Provincie Limburg 2003-2013 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Jaar
Aantal schriftelijke vragen 123
108
84
70
117
186
181
152
151
163
131
Uitgesplitst naar de verschillende bestuursperiodes, ontstaat het volgende beeld voor Limburg van het gemiddelde aantal vragen per maand. Tabel 2: Gemiddeld aantal vragen per maand Limburg Bestuursperiode3 01/04/2007 – 01/04/2011
Aantal vragen 643
Gemiddeld per maand 13,4
01/04/2011 – 01/05/2012
184
14,2
01/06/2012 - 01/01/2014
217
11,4
Noord-Brabant
Zoals uit figuur 2 naar voren komt is er in Noord-Brabant in de loop der jaren een duidelijke stijging te zien, met een zeer forse toename vanaf 2011. Wanneer de grafiek in figuur 2 wordt uitgesplitst naar bestuursperiode, dus naar een periode van 4 jaar, is er een bijna evenredige stijging te zien. Het gemiddelde is berekend op basis van het totaal aantal vragen gedeeld door het aantal maanden (48). Opgemerkt dient te worden dat de derde bestuursperiode nog tot maart 2015 duurt. Dan vinden Statenverkiezingen plaats. Daarom zijn in deze periode de
3
Geen gegevens beschikbaar per maand voor de periode 2003 - 2006
55
schriftelijke vragen tot en met 1 januari 2014 geteld en gedeeld door 33 maanden.4 Figuur 2: Toepassing schriftelijk vragenrecht Noord-Brabant Aantal schriftelijke vragen Noord-Brabant 2003-2013 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 jaar
Aantal schriftelijke vragen
39
52
42
44
61
79
74
89
180
184
166
Uitgesplitst naar de verschillende bestuursperiodes, is er voor Noord-Brabant sprake van een bijna evenredige stijging van het aantal vragen. Tabel 3: Gemiddeld aantal vragen per maand Noord-Brabant Bestuursperiode 01/04/2003 – 01/04/2007
Aantal vragen 183
Gemiddeld per maand 3,8
01/04/2007 – 01/04/2011
320
6,7
01/04/2011 - 01/01/2014
504
15,3
In figuur 2 is het aantal Statenvragen uitgesplitst naar maand. Dit geeft inzicht in welke maanden de meeste Statenvragen worden ingediend. De periode waarin vragen worden gesteld, vertoont een duidelijke spreiding door het jaar heen.
4
De uitsplitsing van het totaal aantal vragen over de bestuursperiodes van beide provincies is te vinden in de bijlage E.
56
Figuur 3: Aantal schriftelijke vragen per maand 30
20
10
0
janua febru maart april ri ari Limburg 2009 19 19 14 14
mei
juni
juli
augus septe oktob nove dece tus mber er mber mber 18 20 15 16 9
7
15
15
Limburg 2013
12
6
10
5
18
8
16
15
15
5
12
9
Brabant 2009
6
8
7
4
1
5
4
7
14
9
2
7
Brabant 2013
12
4
8
15
13
15
20
11
16
21
18
13
5.2.2 Verdeling van Statenvragen over de fracties
Onderzoek naar het gebruik van schriftelijke vragen door leden van de Tweede Kamer laat zien dat de meeste vragen door de oppositie worden gesteld (Bovend’Eert & Krummeling, 2010). Dat geldt ook voor de onderzochte jaren in de provincies Limburg en Noord-Brabant. In figuur 4 is te zien hoe het totaal aantal Statenvragen is verdeeld over oppositie en coalitie. Figuur 4: Coalitie – Oppositie verdeling in Noord-Brabant en Limburg Coalitie - Oppositie verdeling
Brabant 2009 Brabant 2013 Limburg 2009 Limburg 2013 0
50
100
150
200
Limburg 2013 88
Limburg 2009 141
Brabant 2013 141
Brabant 2009 50
coalitie
42
38
24
22
samen
1
2
1
2
oppositie
57
Limburg
De provincie Limburg kende in 2009 een coalitie van CDA en PvdA. Deze twee partijen dienden gezamenlijk of afzonderlijk in totaal 38 vragen in, terwijl de oppositie in dat jaar 141 vragen (78%) voor haar rekening nam. Twee vragen werden gezamenlijk door een partij van coalitie en oppositie ingediend. In 2013 vormden CDA, VVD en PvdA het college van GS in Limburg. Dit college trad in juni 2012 aan, nadat de eerdere coalitie van VVD, CDA en PVV in april 2012 was gevallen. De coalitie stelde 42 vragen in 2013, terwijl de oppositie tekende voor 88 vragen. Er werd één vraag door coalitie en oppositie gezamenlijk ingediend. Wat opvalt is dat in 2009 10 vragen door twee of meerdere fracties gezamenlijk werden ingediend, terwijl deze vorm van samenwerking in 2013 slechts tot één gezamenlijk ingediende vraag leidde. De verdeling van het aantal gestelde vragen per fractie in Limburg is te zien in figuur 5. Figuur 5: Aantal schriftelijke vragen per Statenfractie Limburg Aantal vragen Limburg 2009 30 34
CDA VVD
GroenLinks
17
GroenLinks
3 9
PNL
6
PvdA
SP+VVD PvdA+PNL PvdA+CDA PvdD+D66+SPD+GL PvdD+D66+SPD+SP+GL PvdA+D66+SPD+PvdD+GL+SP
5 10
52
SP
SP+SPD+PvdD
18
D66
7
PvdD
GL+CDA+PvdA
CDA
13
SPD
D66
Aantal vragen Limburg 2013
1 1 1 1 2 1 2 1
PVV
18
PvdA
12
SP
39
VVD
12
OSL
8
PLD
7
50PLUS
1
VVD+CDA+50PLUS+PvdA
1
Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant had in 2009 een coalitie van CDA, VVD en PvdA. Deze partijen dienden gezamenlijk of afzonderlijk 22 schriftelijke vragen in, de oppositie 50. Samenwerking tussen coalitie en oppositie leverde twee schriftelijke vragen op. In 2013 was er in Noord-Brabant een coalitie van VVD, CDA en SP. De oppositie diende in dat jaar 141 schriftelijke vragen in. Dit is 85% van het totaal aantal door PS gestelde vragen. De coalitie stelde 24 schriftelijke vragen. Eén vraag werd gezamenlijk ingediend door de coalitie en oppositie. 58
De verdeling van het aantal gestelde vragen per fractie is in Noord-Brabant als volgt: Figuur 6: Aantal schriftelijke vragen per Statenfractie Noord-Brabant Aantal vragen Noord-Brabant 2013
Aantal vragen Noord-Brabant 2009
CDA
8
D66
D66
3
GroenLinks
GroenLinks
8
PvdD
31 20 59
PVV
9 6 12
SP
2
ChristenUnie-SGP
4
VVD
4
VVD OSN OSN+PvdD
D66 + SP
1
CDA+PvdA
PvdA + CDA
1
PvdA+D66
SP + VVD + PvdA
9 7 4
PvdA
24
SP
1
PvdD
6
PvdA
Brabantse Partij
50PLUS
11
CDA
PvdA+D66+GL
2
1 1 1 5
Zoals te zien is in figuur 5 en 6, zijn er een aantal partijen verantwoordelijk voor het merendeel van de schriftelijke vragen die gesteld zijn. Binnen die partijen stellen sommige Statenleden significant meer schriftelijke vragen dan hun collega’s. In drie van de vier onderzochte jaren namen drie PS-leden samen een derde van het totaal aantal vragen voor hun rekening. Voor het vierde jaar geldt dat de top-drie vragenstellers samen tekenden voor een vijfde van het aantal vragen. In tabel 4 en 5 wordt een overzicht gegeven van de fracties waaruit de top-drie vragenstellers afkomstig zijn. Tussen haakjes het aantal door het betreffende Statenlid gestelde vragen. Tabel 4: Overzicht top-drie vragenstellers Limburg Limburg 2009 (181) SPD (13) SP (11) GroenLinks (10)
Limburg 2013 (131) SP (25) PVV (14) GroenLinks (9)
Tabel 5: Overzicht top-drie vragenstellers Noord-Brabant Noord-Brabant 2009 (74) D66 (8) Partij voor de Dieren (8) SP (8)
Noord-Brabant 2013 (166) Partij voor de Dieren (31) Onafhankelijke Statenfractie Noord-Brabant (12) PVV (11)
In Limburg en Noord-Brabant namen in 2013 één lid van de SP en één van de Partij voor de Dieren ieder 19 % van het aantal gestelde vragen voor hun rekening. 59
5.2.3 Inhoud en onderwerpen van de schriftelijke vragen
In het interview met de Griffie komt naar voren dat Statenleden zelf de beslissing nemen om schriftelijke vragen te stellen en ook zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud en formulering ervan (medewerker van de Statengriffie, persoonlijke communicatie, 24-06-2014; 01-072014). Uiteraard kan/zal een Statenlid hierover eerst overleggen binnen zijn of haar fractie en in voorkomende gevallen met andere fracties, maar er is buiten de vragensteller om geen check op de inhoud (in Limburg soms een marginale toets bij de griffie op vorm en spelling). In het onderzoek is gekeken op welke beleidsvelden de schriftelijke vragen betrekking hebben. Zoals al in het methodologisch kader is beschreven, is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de indeling in provinciale kerntaken zoals door het IPO gehanteerd wordt. Voor Limburg zijn in totaal 312 vragen op deze manier gerubriceerd: 181 uit 2009 en 131 uit 2013. Voor Noord-Brabant zijn in totaal 240 vragen gerubriceerd: 74 uit 2009 en 166 vragen uit 2013. Opvallend is dat in beide provincies zowel in 2009 als in 2013 de meeste vragen kunnen worden geschaard onder de categorie ‘overig’. In veel gevallen zijn het vragen die geen relatie hebben met provinciale bevoegdheden of taken. Een voorbeeld is een vraag over de ‘veiligheidsmonitor 2009’ van de fracties van SP, VVD en PvdA in Noord-Brabant (Zeeland, Harmsen van der Beek & Breda, 2009). Het voorbeeld hieronder is een citaat van de beantwoording van de schriftelijke vragen over de veiligheidsmonitor: De vragenlijst van de Veiligheidsmonitor kan, gelet op het antwoord op vraag 1, niet worden aangepast om oordelen van specifieke doelgroepen te genereren. Hiervoor is ander onderzoek vereist. Daarnaast is de provincie niet de aangewezen partij om vragen uit de Veiligheidsmonitor aan te passen. De provincie stimuleert in nauwe samenwerking met rijk, gemeenten en politie slechts het gebruik van de Veiligheidsmonitor in Brabant.
In Noord-Brabant gaan veel van de gestelde vragen over ‘vitaal platteland’. Het betreft vooral vragen over natuur, recreatie, landbouw, milieukwaliteit en sociaaleconomische vitaliteit. De in Limburg gestelde vragen hebben vooral betrekking op de regionale economie en het regionale vervoer en bereikbaarheid. Opmerkelijk is dat er weinig vragen zijn gesteld over jeugdzorg, terwijl dit in deze jaren nog een kerntaak van de provincie was. Ook in 2013, in de aanloop naar de transitie van de jeugdzorg, zijn er over dit onderwerp niet veel vragen gesteld. In de tabellen 6 en 7 wordt, respectievelijke in absolute en relatieve zin, per beleidsveld aangegeven hoeveel schriftelijke vragen hierover zijn ingediend.
60
Tabel 6: schriftelijke vragen naar beleidsveld absoluut Schriftelijke vragen naar beleidsveld Absoluut 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Totaal
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer Milieu, energie en klimaat Vitaal platteland Regionale bereikbaarheid Regionale economie Culturele infrastructuur en monumentenzorg Kwaliteit openbaar bestuur Jeugdzorg Bedrijfsvoering Overig
Limburg
Limburg
NoordBrabant
NoordBrabant
2009 18
2013 5
2009 6
2013 19
16 15 27 25 22 12 4 10 32 181
14 5 19 23 16 10 3 10 26 131
9 16 9 5 3 1 4 5 16 74
21 24 15 8 17 10 4 18 30 166
Limburg
Limburg
NoordBrabant
NoordBrabant
2009 10 %
2013 4%
2009 8%
2013 11 %
9% 8% 15 % 14 % 12 % 7% 2% 6% 18 %
11 % 4% 15 % 18 % 12 % 8% 2% 8% 20 %
12 % 22 % 12 % 7% 4% 1% 5% 7% 22 %
13 % 14 % 9% 5% 10 % 6% 2% 11 % 18 %
Tabel 7: Schriftelijke vragen naar beleidsveld relatief Schriftelijke vragen naar beleidsveld Relatief 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer Milieu, energie en klimaat Vitaal platteland Regionale bereikbaarheid Regionale economie Culturele infrastructuur en monumentenzorg Kwaliteit openbaar bestuur Jeugdzorg Bedrijfsvoering Overig
Voor beide provincies geldt dat zowel in 2009 als 2013 ongeveer één op de vijf vragen in de categorie ‘overig’ valt. Beleidsvelden die in beide provincies in 2013 relatief meer aandacht kregen dan in 2009, zijn: milieu, energie en klimaat; kwaliteit openbaar bestuur; bedrijfsvoering. Het aandeel schriftelijke vragen over vitaal platteland nam in beide provincies in 2013 ten opzichte van 2009 af (zei het dat in Noord-Brabant in absolute zin nog steeds een aanzienlijk aantal vragen over dit beleidsveld werd gesteld). 5.2.4 Beantwoordingstermijnen
Om een vergelijking te kunnen maken tussen Limburg en Noord-Brabant van de beantwoordingstermijnen, is voor beide provincies de volgende indeling in categorieën gehanteerd: minder dan 10 dagen, 10 tot 20 dagen, 20 tot 30 dagen, 30 tot 60 dagen en meer dan 60 dagen.5 Wanneer de beantwoording van een schriftelijke vraag langer dan 30 dagen 5
Voor het bepalen van de termijnen is er uitgegaan van de datum die is te vinden op de antwoordbrief en dus niet de datum waarop de schriftelijke beantwoording is binnengekomen bij de griffie.
61
op zich laat wachten, geldt over het algemeen dat dit als te laat wordt beschouwd. Dit geldt niet wanneer schriftelijke vragen in het zomerreces worden beantwoord of er in de periode van beantwoording een uitstelbericht is verstuurd aan de vragensteller. Limburg
Artikel 38 lid 4 van het Reglement van Orde van PS van Limburg stelt dat beantwoording van schriftelijke Statenvragen zo spoedig mogelijk plaatsvindt, maar in ieder geval binnen 30 dagen. In 2009 heeft de beantwoording van 40 schriftelijke vragen (22%) langer geduurd dan deze 30 dagen. Er zijn in totaal 32 uitstelberichten verstuurd. Dit zijn berichten van GS aan de vragensteller dat de beantwoording zal geschieden op een later tijdstip. In 4 gevallen werd overigens een uitstelbericht verstuurd, terwijl de vragen uiteindelijk wel binnen de 30 dagen zijn beantwoord. Voor 12 Statenvragen geldt dat deze buiten de termijn zijn beantwoord, zonder dat een uitstelbrief naar de vragensteller werd verstuurd. Dit komt neer op ongeveer 7% van alle beantwoordingen. In 2013 is 66% van de vragen binnen 30 dagen beantwoord. De snelste beantwoording geschiedde binnen één dag; voor de langste beantwoording waren 110 dagen nodig. In 2013 werden 44 (34%) van de schriftelijke vragen na 30 dagen beantwoord. Er zijn in totaal 39 uitstelberichten verstuurd. In 4 van deze gevallen werd een uitstelbericht verstuurd, terwijl de vragen wel binnen de 30 dagen zijn beantwoord. Voor 9 Statenvragen geldt dat deze buiten de termijn zijn beantwoord, zonder dat er een uitstelbrief naar de vragensteller is verstuurd. Dit komt neer op ongeveer 7% van de ingediende Statenvragen. Het aandeel Statenvragen dat binnen 30 dagen werd beantwoord, nam in Limburg af van 78% in 2009 tot 66% in 2013. In figuur 7 is per categorie antwoordtermijn het aantal (percentage) vragen weergegeven dat binnen de betreffende termijn valt. Figuur 7: Beantwoording schriftelijke vragen Limburg 6 Termijn van beantwoording Limburg 2009 0 Minder dan 10 dagen
20 9,50%
40
60
Termijn van beantwoording Limburg 2013 80
0
100 Minder dan 10 dagen
20
21,79%
20%
20 tot 30 dagen
46,37%
20 tot 30 dagen
40%
30 tot 60 dagen
20,11%
30 tot 60 dagen
30%
60+ dagen
2,23%
60+ dagen
60
6%
10 tot 20 dagen
10 tot 20 dagen
40
3%
6
De cijfers van 2009 zijn gebaseerd op 129 beantwoordingen en in 2013 op 179 beantwoordingen. Deze aantallen verschillen met het totaal aantal gestelde vragen in dat jaar.
62
Noord-Brabant
In artikel 43 lid 3 van het Reglement van Orde van PS Noord-Brabant staat dat beantwoording van de Statenvragen zo spoedig mogelijk plaatsvindt, maar in ieder geval binnen 4 weken nadat de vragen zijn binnengekomen. Uit een analyse van de data van de ingediende Statenvragen en gegeven antwoorden in 2009 blijkt dat in Noord-Brabant 89% binnen de gestelde termijn beantwoord is. In 2013 was dit percentage opgelopen tot 100%. De datum van beantwoording van de schriftelijke vragen worden vastgelegd in SIS door de SIS-coördinator van Noord-Brabant, en zijn tevens te vinden op de website van de provincie Noord-Brabant. In 2009 zijn 8 (11%) van de totaal ingediende vragen na 30 dagen beantwoord. In één geval werd een uitstelbericht verstuurd. In 2013 was dit percentage teruggebracht tot 0%. In een geval werd er een uitstelbericht verzonden binnen 4 weken en dan geldt dat de beantwoording binnen de termijn plaats heeft gevonden. Deze verbetering ten opzichte van 2009 is goed zichtbaar in figuur 8. Figuur 8: Beantwoording schriftelijke vragen Noord-Brabant Termijn van beantwoording Brabant 2013
Termijn van beantwoording Brabant 2009 0 Minder dan 10 dagen 10 tot 20 dagen 20 tot 30 dagen 30 tot 60 dagen 60+ dagen
10
20
30
28% 41% 20% 8% 3%
40
0 20 40 60 80 100 120 Minder dan 10 dagen 10 tot 20 dagen 20 tot 30 dagen 30 tot 60 dagen 60+ dagen
72% 24% 4% 0% 0%
Uit de enquête, ingevuld door de ambtelijke organisatie, blijkt dat de meeste ambtenaren de antwoordtermijn vaak of altijd toereikend vinden. Ambtenaren uit de provincie NoordBrabant zijn daarover iets positiever dan ambtenaren uit de provincie Limburg, maar het verschil is te verwaarlozen. Dit is opmerkelijk, omdat de antwoordtermijn in Limburg aanzienlijk vaker wordt overschreden dan in Noord-Brabant. Daarnaast heeft geen enkel Statenlid (noch in Limburg, noch in Noord-Brabant) in de enquête aangegeven ontevreden te zijn over de tijdigheid van de beantwoording. 5.2.5 Ervaren (positieve) vervolgacties
Tegenwoordig wordt vaak gesproken over een ‘wildgroei’ aan schriftelijke vragen. Uit de (web)enquêtes blijkt dat dit niet negatief geïnterpreteerd hoeft te worden. Statenleden geven aan dat er vaak aan de schriftelijke vragen gerefereerd wordt in debatten, hetzij in commissieverband of in een Statenvergadering. Al heeft de voormalig voorzitter van PS hier wel zijn twijfels over: ‘’agendaonderwerpen op verzoek van Statenleden zijn er maar zelden
63
geweest. Dus ik zet mijn vraagtekens bij de sociaal gewenste antwoorden die jij opgetekend hebt’’ (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Statenleden geven aan dat er vaak aan de schriftelijke vragen gerefereerd wordt in debatten, hetzij in commissieverband of in een Statenvergadering. Al heeft de voormalig voorzitter van PS hier wel zijn twijfels over: ‘’agendaonderwerpen op verzoek van Statenleden zijn er maar zelden geweest. Dus ik zet mijn vraagtekens bij de sociaal gewenste antwoorden die jij opgetekend hebt’’ (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Op de vraag of er in de ambtelijke organisatie naar aanleiding van schriftelijke vragen vervolgacties worden ondernomen, wordt aangegeven dat dat soms het geval is. In dat verband wordt gemeld dat bepaalde thema’s meegenomen worden in het verdere beleidsvormingsproces. Ook is er soms, als gevolg van een schriftelijke vraag, extra aandacht voor de wijze van communiceren richting burgers. Een beantwoording van een schriftelijke vraag is doorgaans een opmaat naar agendering in Statencommissie en/of PS, waarin wordt ‘doorgevraagd’ over het onderwerp. Dit vergt dikwijls aanvullende ambtelijke bemoeienis. In een enkel geval leidden vragen tot aanpassing of verduidelijking beleid/werkwijze en aanvullende onderzoeken. Ambtenaren geven aan dat de gestelde vragen de organisatie ‘scherp’ houden. “Het beantwoorden van schriftelijke vragen is tegelijkertijd een goede graadmeter of het dossier van het betreffende antwoord op orde is”, aldus een reactie van de ambtelijke organisatie. In sommige gevallen vragen Statenleden in een schriftelijke vraag aan GS actie te ondernemen. De vragen maken dan duidelijk dat ambtelijk reeds in gang gezette acties ondersteund worden door PS. Wanneer vragen onduidelijk zijn, wordt er soms contact met de vragensteller(s) opgenomen over de achtergrond van de vraag, zodat daar een meer gericht antwoord op gegeven kan worden. 5.2.6 Resumé
Met het oog op de hoofdvraag die centraal staat in dit onderzoek zijn de volgende bevindingen uit de kwantitatieve analyse met name van belang. Wanneer er wordt gekeken naar de toepassing van het vragenrecht kan worden geconstateerd dat in Limburg het schriftelijk vragenrecht vaker werd toegepast dan in NoordBrabant, maar de mate waarin het vragenrecht werd toegepast door de jaren heen wisselt. In Noord-Brabant is er in de loop van de jaren een duidelijke stijging te zien, met een zeer forse toename vanaf 2011. De periode waarin schriftelijke vragen zijn gesteld, vertoont een duidelijke spreiding door het jaar heen. Verder valt het op dat er bepaalde partijen (en personen binnen die partijen) zijn die verantwoordelijk zijn voor een groot gedeelte van de gestelde vragen. Tot slot is het opmerkelijk te noemen dat in beide provincies in zowel 2009 als 2013 de meeste vragen behoren tot de categorie ‘overig’. In veel gevallen zijn het vragen die geen relatie hebben met provinciale bevoegdheden of taken. De vraag kan worden gesteld hoe dit zich verhoudt tot de functies en rollen van PS.
64
5.3 Functies van het schriftelijk vragenrecht In het laatste onderdeel van de analyse wordt de toepassing van de functies van het schriftelijk vragenrecht in de provincie Noord-Brabant en Limburg besproken. De functies van het vragenrecht wordt in dit onderzoek als volgt omschreven: doelen die met de inzet van het instrument bedoeld of onbedoeld bereikt (kunnen) worden. Op basis van de resultaten kunnen uitspraken worden gedaan over welke functies zich ten aanzien van het schriftelijk vragenrecht in de praktijk voordoen. Conform de volgorde van afgeleide functies uit de theoretische verkenning, worden de resultaten uit de documentenanalyse, (web)enquêtes en interviews in de komende paragrafen beschreven. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt naar de provincie Limburg en Noord-Brabant. Bij de provincie Limburg wordt er telkens een voorbeeld uit de documentenanalyse gegeven. Dit voorbeeld geeft inzicht in de reden waarom de onderzoeker een bepaalde functie in een schriftelijke vraag herkent. In bijlage H is exact te zien op welke wijze de functies in de rest van de geselecteerde schriftelijke vragen worden herkend door de onderzoeker. Vandaar dat er geen voorbeeld meer wordt getoond bij de provincie NoordBrabant. Ook is in bijlage H te zien dat bij sommige schriftelijke vragen meer dan een functie is herkend door de onderzoeker. Er zal daarom zowel worden gesproken over absolute getallen als over percentages, omdat de absolute getallen namelijk een vertekend beeld kunnen geven. Aan het eind van iedere paragraaf wordt afgesloten met een resumé. Dit is een overzicht met de belangrijkste resultaten en heeft betrekking op beide provincies. In het methodologisch kader is aangegeven dat, om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, geen namen in deze scriptie zijn opgenomen. Tevens zijn vanwege de anonimiteit een aantal personen onder dezelfde noemer verwerkt, bijvoorbeeld oudStatenleden. Aan de datum die in de volgende paragrafen wordt weergegeven bij citaten van oud-Statenleden is te zien dat het om verschillende personen gaat. 5.3.1 Informatie krijgen
In het theoretisch kader is aan bod gekomen dat het bij ‘informatie krijgen’ gaat om het (willen) verzamelen van feiten. Hierbij kan gedacht worden aan vragen over exacte aantallen, hoeveelheden, (begrootte) kosten, instrumenten, bevoegdheden, regels enzovoort. Met andere woorden: schriftelijke vragen die gaan over feiten waarvan de werkelijkheid vaststaat. Limburg
In Limburg komt in 16 gevallen van de 32 geselecteerde vragen de functie ‘informatie krijgen’ naar voren7. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 28%. In 5 gevallen betreft het schriftelijke vragen die alleen (lijken te) gaan over feiten. Een voorbeeld is de schriftelijke vraag over Veolia Transport (Vries-Becker & Bus, 2009):
7
Dit is een interpretatie van de onderzoeker
65
1. Is het juist dat er wijzigingen gaan plaatsvinden in de dienstregeling van Veolia Transport? 2. Welke wijzigingen gaan er precies plaatsvinden in de dienstregeling van Veolia Transport? 3. Op welke termijn gaan deze wijzigingen plaatsvinden? 4. Is het juist dat er ook ontslagen gaan plaatsvinden bij Veolia Transport? 5. Zo ja, hoeveel ontslagen betreft dit? Ook in mijn vorige vragen ging ik reeds in op de aanstelling van stewards bij Veolia Trasport. Daarover bij deze nog de volgende aanvullende vragen. 6. Bestaat er bij Veolia Transport een geaccordeerde functieomschrijving van steward? 7. Wat houdt deze functieomschrijving in? 8. Wat zijn de arbeidsvoorwaarden voor stewards? 9. Wat is de salarisschaal voor stewards? 10. Waarin verschillen deze functieomschrijving, arbeidsvoorwaarden en salarisschaal van die van chauffeurs?
Uit de documentanalyse blijkt dat ‘informatie krijgen’ vaak samengaat met de functie ‘controle op GS’. Dit betekent dat er eerst informatieve vragen worden gesteld en daarna controlerende vragen. Dit was in 9 van de 16 keer het geval. Naast de documentenanalyse is aan de Statenleden in Limburg gevraagd in welke mate zij het schriftelijke vragenrecht gebruiken om informatie te krijgen. De reacties op deze vraag lopen uiteen. Zo geeft een Statenlid aan nooit schriftelijke vragen te stellen om informatie te krijgen, terwijl een ander Statenlid aangeeft dit altijd te doen. Het merendeel van de Statenleden geeft echter aan dat zij soms of vaak schriftelijke vragen stellen met als doel informatie te krijgen. Hetzelfde beeld lijkt te heersen onder de ambtenaren. Er is sprake is van de functie ‘informatie krijgen’, maar dit is niet de minst of de meest voorkomende functie. In de afgenomen diepte-interviews is aangegeven dat ‘informatie krijgen’ inderdaad een doel is van het stellen van schriftelijke vragen. Zo geeft een voormalig Statenlid aan: ‘’Ik vind dat het vragenrecht daarvoor dient. Het woord zegt het al: je wilt iets weten’’ (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Een ander oud-Statenlid uit Limburg geeft aan dat zij er in de commissie niet achter kon komen hoe iets werkte en toen vragen is gaan stellen om dat boven water te krijgen. Ook wordt er aangegeven dat er feiten worden verzameld om een dossier op te bouwen. ‘’Je wilt je initiatieven nog niet bekend maken, dus je wilt niet met ambtenaren gaan praten. Maar ik heb wel vragen gesteld om informatie te verzamelen’’ (oudStatenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). Noord-Brabant
In Brabant lijkt er bij de 24 geselecteerde vragen 14 keer sprake te zijn van de functie ‘informatie krijgen’. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 27%. In één geval ging het om een schriftelijke vraag die alleen over feiten ging. In 12 gevallen is er sprake van schriftelijke vragen waarin de functies ‘informatie krijgen’ en ‘controle op GS’ gecombineerd zijn.
66
De huidige Statenleden in Noord-Brabant geven aan soms of vaak schriftelijke vragen te stellen met als doel informatie te krijgen. De ambtenaren uit Noord-Brabant geven aan de functie ‘informatie krijgen’ in de schriftelijke vragen te herkennen. Zo geeft een ambtenaar aan dat Statenleden puur informatieve vragen stellen, omdat zij vaak niet de inhoud beheersen en/of de achtergrond kennen. Dit in tegenstelling tot een andere ambtenaar die aangeeft dat informatie krijgen middels dit instrument niet aan de orde is. Deze persoon geeft aan dat de informatie waar in die gevallen om wordt gevraagd, anders en sneller kan worden vergaard. Bijvoorbeeld als een Statenlid rechtstreeks contact zou opneemt met de betreffende ambtenaar. Al met al is 67.5% van de ambtenaren van mening (in zowel Limburg als Brabant) dat één van de functies van het schriftelijk vragenrecht het verkrijgen van informatie is. In Brabant wordt de functie ‘informatie krijgen’ middels het vragenrecht door een Statenlid gezien als een opmaat tot meer. Voordat je weet of je daadwerkelijk (verdere) actie wilt ondernemen, wil je eerst de feiten kennen (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 2808-2014). Het komt ook voor dat een Statenlid nooit vragen stelde om informatie in te winnen, maar hierover altijd telefonisch contact opnam met de desbetreffende ambtenaar. Deze vragen heten ook wel technische vragen: het zijn vragen waarin puur om feitelijke informatie wordt gevraagd. Of Statenleden dit op deze manier doen hangt onder andere af van de relatie met de ambtelijke organisatie. Soms, zo geeft het oud-Statenlid aan, vindt de ambtelijke organisatie het ook ‘eng’ om informatie te verschaffen via de telefoon en zijn ze opgelucht als je het via de formele route doet (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-08-2014). Daarnaast wordt er door een oud-Statenlid aangegeven dat “informatie natuurlijk iets is dat altijd meespeelt, maar het hoeft niet het hoofdmotief te zijn” (6, persoonlijke informatie, 05-09-2014). De respondent legt uit dat een commissie eens in de vier tot zes weken in een vergadering bij elkaar komt en je toch (eerder) wil weten hoe iets zit of dat je ter voorbereiding een antwoord wilt krijgen. Dus dan vraag je via het instrument schriftelijke vragen om informatie, omdat je “op dat moment geen andere instrumenten ter beschikking hebt”. (oud-Statenlid 6, persoonlijke communicatie, 05-09-2014) Resumé
De functie ‘informatie krijgen’ is een doel van het stellen van schriftelijke vragen, maar wordt niet gezien als hoofddoel. Deze functie gaat namelijk vaak samen met de functie ‘controle op GS’. Dit betekent dat er vaak eerst informatieve vragen worden gesteld en daarna controlerende vragen. Een belangrijke conclusie ten aanzien van de functie ‘informatie krijgen’ is dat het niet als de minst of de meest voorkomende functie wordt beschouwd. Een verklaring hiervoor kan te maken hebben met de persoonlijke voorkeuren van een Statenlid. Sommige Statenleden hebben goede contacten met de ambtelijke organisatie en verzamelen via die weg hun informatie. Een andere reden is dat Statenleden soms initiatieven (nog) niet willen prijsgeven aan de ambtelijke organisatie of ze willen eerst de feiten kennen voordat ze verder actie ondernemen.
67
Daarnaast is er met betrekking tot deze functie in de diepte-interviews nog een aspect naar voren gekomen, dat niet in het theoretisch kader is opgenomen. Dit aspect heeft te maken met de (lange) periode tussen de commissievergaderingen. Het instrument schriftelijke vragen wordt dan ingezet, omdat er op dat moment geen ander instrument ter beschikking is waarmee de informatie kan worden verzameld. 5.3.2 Aandacht vestigen op een bepaald thema
In de documentenanalyse is van ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ sprake als een Statenlid middels het schriftelijk vragenrecht aan het College vraagt actie te ondernemen. Statenleden kunnen dit ook indirect(er) doen door veelvuldig cijfers, artikelen uit de media, onderzoeksresultaten of uitspraken van erkende deskundigen aan te halen om de ernst van de situatie aan te duiden. Limburg
In 10 van de 32 geselecteerde vragen kwam ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ voor. Dit komt neer op 6%. Dit betekent dat ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ niet tot de meest voorkomende of minst voorkomende functie behoort. Dezelfde conclusie kan worden getrokken uit de enquête van de ambtenaren. De ambtenaren herkennen het doel om aandacht te vestigen op een bepaald thema, maar andere functies (cf. doelen) worden in meer of in mindere mate herkend. De resultaten van de documentanalyse en de enquête onder ambtenaren laten een ander beeld zien dan de resultaten van de enquête onder huidige Statenleden. Die hebben namelijk in de enquête aangegeven dat ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ één van de belangrijkste doelen is. Zo geven de meeste Statenleden uit Limburg aan vaak vragen te stellen in het kader van deze functie. Eén huidig Statenlid uit de provincie Limburg geeft aan altijd vragen te stellen om aandacht te vestigen op een bepaald thema. Het aandacht bevestigen op een bepaald thema gebeurt over het algemeen niet aan de hand van voorbeelden, cijfers en getallen (Donkers & Willems, 2002; Stone, 1997). Zo geeft een oud-Statenlid (3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014) aan: “Ik vind schriftelijke vragen in Limburg daar te vluchtig voor. Als ik echt aan de hand van cijfers iets wil presenteren dan vind ik daar een debat in een commissievergadering een stuk betervoor. Want een schriftelijke vraag is eigenlijk eenrichtingsverkeer”. De resultaten uit de documentenanalyse ondersteunen dit argument. Slechts in één geval lijkt door middel van cijfers en getallen aandacht op een bepaald thema te zijn gevestigd (Smolders, 2009): Momenteel rijden dagelijks 90.000 voertuigen op de A27 over de brug bij Gorinchem en de verwachting is dat in 2010 dit er 101.000 per dag zullen zijn. De economische schade door de files wordt geschat op € 21 miljoen per jaar voor het vrachtverkeer en 60 tot 80 miljoen voor het totale verkeer. Dagelijks staan nu vrijwel elke dag lange files bij het knelpunt Merwedebrug A27 en het aantal auto’s neemt nog steeds toe. In januari van dit jaar is de wet Besluitvorming Versnelling Wegprojecten 68
aangenomen. Met deze wet kunnen infrastructurele projecten in Nederland sneller van de grond komen. Daarnaast is dit jaar de zogenaamde crisis en herstelwet aangenomen. Met deze wet worden procedures om bouwprojecten te toetsen simpeler gemaakt, inspraak gaat korter duren en allerlei vergunningen worden in elkaar geschoven. In het Brabants Dagblad van 23 september gaf minister Eurlings het startsein voor de spoedaanpak van 30 beruchte filelocaties. Het knelpunt A27/ brug Gorinchem wordt bij deze 30 spoed locaties niet genoemd. Het CDA ziet graag de navolgende vragen schriftelijk beantwoord. (Smolders, 2009)
Het in beeld brengen van een thema vraagt continu om actie, volgens een oud-Statenlid uit Limburg (1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Het krijgen van aandacht voor een schriftelijke vraag hangt met name af van 1) de actualiteit van een thema (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014; oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-092014) en 2) de manier waarop men de vragen stelt: Wanneer het College al met iets bezig is, dan hoef je er in principe geen vragen over te stellen, behalve als je vindt dat het een hele andere kant uit moet, dan breng je redenen in beeld waarom ze op het verkeerde spoor zijn. Als het niet meer is dan dat je alleen een vraag stelt waar je vervolgens een antwoord op krijgt, dan schiet je er niets mee op. Maar wanneer je de vragen op een zodanige manier weet te stellen dat het College zijn strategie aanpast of dat er een discussie over komt in de Staten of dat het aandacht in de publiciteit krijgt dan heeft het effect op de stakeholders in de provincie en dus ook weer op het provinciebestuur zelf. Dus als je dat slim doet en dat vind ik het politieke handwerk, dan heeft dat ook effect. (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014)
Het hoeft niet zo te zijn dat een onderwerp (wanneer er aandacht gevestigd wordt op een bepaald thema) sneller op de beleidsagenda komt (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Terwijl een ander oud-Statenlid juist antwoord dat het er maar net aan ligt welke partij de schriftelijke vragen stelt en hoe serieus GS er mee omgaat (2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Een ander oud-Statenlid stelt dat het uitmaakt wat de mening van het provinciebestuur is en of zij vinden of er actie ondernomen moet worden. Het hangt dus van het onderwerp af en het gaat erom hoe “groot” een onderwerp geworden is (oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). In het theoretisch kader is genoemd dat er weleens vragen worden gesteld om leden van (verschillende) partijen te werven om een voornemen te ontwikkelen of de kracht te krijgen om veranderingen aan te brengen binnen de overheid. Dit wordt ook beaamd door de drie oud-Statenleden uit Limburg. Deze geven aan dat het gezamenlijk indienen van schriftelijke vragen met andere leden van coalitie of oppositiepartijen te maken heeft met het creëren van draagvlak. Op deze manier kunnen Statenleden aan anderen tonen dat ze het over een onderwerp met elkaar eens zijn. Maar ook collegialiteit speelt een rol in de Staten: Je moet daar een beetje voorzichtig mee zijn, anders krijg je gedoe. We hebben de onderwerpen op de verschillende terreinen verdeeld en het wordt niet aardig gevonden als er op enig moment een onderwerp ‘sexy’ wordt en je collega gaat ermee lopen. Het draait om 69
collegialiteit en ik heb me daar ook altijd aan gehouden. (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014) Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant geeft de documentenanalyse hetzelfde resultaat weer als in de provincie Limburg, namelijk dat ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ niet tot de meest voorkomende of minst voorkomende functie behoort. In 12 van de 24 geselecteerde vragen kwam ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ voor. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 23%. Ook uit de enquête onder de ambtenaren komt naar voren dat deze functie niet het minst of het meest vaak herkend wordt. Tussen de antwoorden die de huidige Statenleden in de enquête hebben gegeven zitten aanzienlijke verschillen. Zo geeft het ene Statenlid aan soms dit doel te willen bereiken, terwijl de twee andere Statenleden aangeven vaak of altijd aandacht te willen vestigen op een bepaald thema. In verhouding tot de andere functies heeft ‘aandacht vestigen op een bepaald’ al met al toch een hoge score. De drie geïnterviewde Statenleden hebben alle drie opgemerkt weleens door middel van schriftelijke vragen te hebben geprobeerd aandacht te vestigen op een bepaald thema. Daarmee laat een Statenlid zien wat hij of zij als politicus of partij belangrijk vindt en daarmee “kaap je een onderwerp” (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28 augustus). Aandacht vestigen op een bepaald thema gebeurt ook om strategische redenen: In oktober komt de begroting en je wilt eigenlijk voordat de begroting begint laten zien niet alleen aan de buitenwereld maar ook aan de andere partijen, kijk dit is ons onderwerp zeg maar hé? Als een ander bij de begroting dan een motie indient over het onderwerp, dan kan je zeggen van, ja jullie komen er nou mee, maar wij waren hier al eerder mee. Dan speelt vaak wel mee wie als eerste een onderwerp claimt. (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie 28-08-2014)
“Soms wil je (om uiteindelijk aandacht te vestigen op een bepaald thema) het oordeel van het College weten. Wanneer zij een positie innemen, kan dat bijdragen aan de sterkte van jouw argument(en)” (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-08-2014). Daarnaast wordt aangegeven dat de formulering van de schriftelijke vragen heel belangrijk is. “Als je vaak kijkt naar de formulering dan zie je vaak … bent u bereid om? Daarmee wek je al een soort van aandacht dat iets op de beleidsagenda moet komen’’ (oud-statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-08-2014). Wanneer je aandacht voor een bepaald thema wil, wordt ook dossiervorming rond een bepaald thema erg belangrijk geacht. Twee voormalige Statenleden uit Noord-Brabant stellen dat je je als politicus het beste kan concentreren op een paar onderwerpen en je daaraan kan vasthouden. Het gezamenlijk indienen van een schriftelijke vraag is vooral een manier om een thema kracht bij te zetten. “Wanneer er meer draagvlak is voor een bepaald thema, kijkt het college 70
er serieuzer naar” (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-08-2014). Het feit dat Statenleden soms gezamenlijk een schriftelijke vraag indienen heeft te maken met politieke en (de al genoemde) collegiale overwegingen. Als bijvoorbeeld twee van de drie coalitiepartners ondertekenen, dan weet je zeker dat daarin een boodschap richting de derde coalitiepartner zit dat men op dat onderwerp een afwijkende mening heeft. “Dat zijn dan duidelijk partijpolitieke afwegingen” (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-082014). Resumé
Afgaand op de reacties uit de enquête van de huidige Statenleden komt deze functie uit de bus als één van de belangrijkste doelen om schriftelijke vragen te stellen. Ook is deze conclusie af te leiden uit de interviews met de oud-Statenleden. Door aandacht te vestigen op een bepaald thema kan een Statenlid ervoor zorgen dat er actie ondernomen wordt en een dossier opgebouwd rondom bepaalde thema’s. Ook zijn in het kader van deze functie partijpolitieke en collegiale afwegingen genoemd. Statenleden kunnen door middel van aandacht te vestigen op een bepaald thema aan anderen tonen dat ze het over een onderwerp wel of niet met elkaar eens zijn. Wanneer partijen gezamenlijk ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ en dus meer draagvlak creëren, kijken GS er vaak serieuzer naar. Dit laatste is niet aan bod gekomen in de theoretische verkenning. Een aspect dat in het kader van ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ een rol speelt binnen de provincie Noord-Brabant, en tevens niet in het theoretisch kader tot uitdrukking komt, betreft het duidelijk maken naar anderen dat een politieke partij op een onderwerp actief is. Oftewel het ‘claimen’ van een onderwerp door een bepaalde politieke partij. 5.3.3 Beinvloeden van de besluitvorming
Vanwege het te korte tijdsbestek waarin deze scriptie tot stand diende te komen is de functie ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ niet onderzocht in de documentenanalyse. Andere methoden, zoals de (web)enquêtes en interviews, fungeerden beter om in geringe tijd de toepassing van deze functie te onderzoeken. In het kort gaat deze functie over het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen. Limburg
Uit de enquête van de huidige Statenleden blijkt dat het minst vaak vragen worden gesteld om de besluitvorming te beïnvloeden. Ook geven weinig ambtenaren aan deze functie te herkennen in de gestelde schriftelijke vragen. Daarnaast geven eveneens de oud-Statenleden aan dat beïnvloeden van de besluitvorming het minst een doel is om te bereiken middels het schriftelijke vragenrecht. Het beïnvloeden van de besluitvorming wordt door een oud-Statenlid bijvoorbeeld wel heel belangrijk geacht, maar dit gebeurt meestal door een scala aan instrumenten en dus niet door 71
alleen het schriftelijk vragenrecht (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Een ander oud-Statenlid geeft aan dat “het presidium meer de aangewezen weg is voor het beïnvloeden van de besluitvorming, zei het wanneer je in het presidium geen gewogen stemming hebt’’ (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Ook blijkt uit een ander interview dat via het presidium of via de voorzitter van een commissie de besluitvorming beter kan worden beïnvloed (oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 809-2014). Noord-Brabant
Het beïnvloeden van de besluitvorming wordt door de huidige Statenleden van NoordBrabant in relatie tot de andere functies het minst gezien als een doel van het stellen van schriftelijke vragen. De Statenleden geven aan soms schriftelijke vragen te stellen met als doelen de besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien. Dit geldt ook voor de ambtenaren. Zij geven aan de functie ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ het minst te herkennen in de gestelde schriftelijke vragen. Eveneens wordt door de oud-Statenleden ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ in mindere mate als functie van het stellen van schriftelijke vragen ervaren. De respondenten uit NoordBrabant hebben aangegeven deze functie in beperkte mate te herkennen als doel om vragen te stellen. Het instrument wordt door de diverse respondenten voor het beïnvloeden van de besluitvorming als “te licht” ervaren. Ik geloof niet dat ik het instrument schriftelijke vragen daarvoor heb gebruikt [...] ik heb die schriftelijke vragen zelf altijd gezien tot een opmaat tot meer. Afhankelijk van de reactie op de schriftelijke vragen, kun je er wel meer mee doen en dan kan het ook wel gevolgen hebben. Maar alleen met schriftelijke vragen niet hoor. (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-08-2014) Een andere reden die wordt genoemd is dat men op het moment van een beslissing vaak snel duidelijkheid wilt en een antwoord op een schriftelijke vraag vaak op zich laat wachten, daarom is “dit is dan niet het meest geëigende middel om in te zetten ” (oud-Statenlid 6, persoonlijke communicatie, 05-09-2014). Verder worden een commissievergadering, Statenvergadering, de behandeling van de begroting of de behandeling van de voorjaarsnota, als ‘betere momenten’ beschouwd om de besluitvorming te beïnvloeden (oud-Statenlid 6, persoonlijk communicatie, 05-09-2014; oudStatenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-08-2014). Resumé
In verhouding tot de andere functies vormt het beïnvloeden van de besluitvorming het minst een doel van het stellen van schriftelijke vragen. De meest genoemde reden hiervoor is dat andere instrumenten die PS tot hun beschikking hebben, beter functioneren om de besluitvorming te beïnvloeden 72
5.4.4 Controle op GS
In de documentenanalyse zijn vragen geschaard onder de functie ‘controle op GS’ wanneer Statenleden deze hebben gesteld met als doel GS verantwoording te laten afleggen ( het College vragen bepaalde kwesties te verantwoorden, uit te leggen of toe te lichten). Limburg
In de documentenanalyse komt ‘controle op GS’ in vergelijking met de andere functies het vaakst voor, namelijk 17 keer. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 30%. Zoals al eerder is genoemd, komt deze functie het vaakst voor in combinatie met informatieve vragen. Een voorbeeld hiervan is de schriftelijke vraag van de fractie PVV gesteld door Van den Berg (2013): De PVV-fractie heeft met de nodige verbazing kennis genomen van de (voorgenomen) subsidieverstrekking van € 215.000 voor het 2 miljoen euro kostende “Lichtplan Piushaven”. De PVV-fractie heeft hierover de volgende vragen: 1 Klopt het bericht (1) dat de Provincie € 215.000 bij zal dragen aan het “Lichtplan Piushaven”? 2 Kan het College van Gedeputeerde Staten (GS) aangeven op welke basis, begroting of werkplan deze subsidie verstrekt is en deze bij de beantwoording in een bijlage(n) meesturen? Zo nee, waarom niet? 3 Onderschrijft GS de toelichting (2) op dit project (3) van de heer Beckers, programmamanager van Midpoint Leisure Brabant, zijnde: “Het is een schoolvoorbeeld van social innovation waar wij voor staan” en ““Innovatief verbinden” zijn de sleutelwoorden. De verbinding van water en land, van stad en buitengebied, van stadshart en stadswijken en uiteindelijk de verbinding tussen bewoners en bezoekers”? Zo ja, kunt u dan uitleggen wat hiermee bedoeld wordt? Zo nee, waarom niet? 4 Acht u het aan de belastingbetaler uit te leggen dat hier 2 miljoen euro aan gespendeerd wordt op het moment dat deze met flinke lastenverzwaringen geconfronteerd wordt? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom wordt de subsidie dan toch verstrekt? (Van den Berg, 2013)
Ook in de enquête heeft het merendeel van de ambtenaren aangegeven deze functie te herkennen. Eveneens beschouwen de huidige Statenleden deze functie het vaakst als het belangrijkste doel om schriftelijke vragen te stellen. Drie zittende Statenleden zeggen áltijd vragen te stellen met als doel GS verantwoording te laten afleggen. Een van deze Statenleden geeft als toelichting: Rondom het stellen van vragen heerst een sfeer van alsof het als ‘lastig, ‘tijdrovend’ of zelfs ‘kostbaar’ is, terwijl het een belangrijk controlerend instrument is. Transparant bestuur is essentieel, vanuit die gedachte moet zorgvuldig, volledig en plichtsgetrouw openheid van zaken worden gegeven.
Uit de reacties van oud-Statenleden blijkt dat zij ook weleens schriftelijke vragen hebben gesteld met als doel GS verantwoording te laten afleggen. In tegenstelling tot de ambtenaren en huidige Statenleden geven de oud-Statenleden aan dat zij deze functie niet zien als de minst of de meest voorkomende functie. Volgens een oud-Statenlid van PS, vindt controle op GS door het inzetten van het instrument schriftelijke vragen te weinig plaats. Het is volgens 73
hem moeilijk om de goede vragen te stellen en “ergens door heen te prikken” (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Een ander voormalig Statenlid geeft aan wel eens controle uit te oefenen, maar niet via het instrument schriftelijke vragen. Dit gebeurt meer door mondelinge vragen (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Een ander oud-Statenlid heeft daarentegen aangegeven juist wel het instrument schriftelijke vragen te hebben gebruikt om GS verantwoording te laten afleggen. Volgens dit oud-Statenlid (3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014) is het “een goed middel om feitelijke informatie te verzamelen en niet zozeer over procedures, dus niet zozeer technisch maar wel informatie om vervolgens te vragen naar de doelmatigheid of rechtmatigheid”. Noord-Brabant
De resultaten uit de documentenanalyse van de schriftelijke vragen van Noord-Brabant wijzen er eveneens op dat ‘controle op GS’ het meest voorkomende doel is van het stellen van vragen. In de documentenanalyse komt ‘controle op GS’ in vergelijking met de andere functies het vaakst voor, namelijk 18 keer. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 35%. Uit de enquête van de ambtenaren blijkt dat zij er net zo over denken. Het merendeel van de ambtenaren zegt namelijk in de schriftelijke vragen de functie ‘controle op GS’ te herkennen. Ook de huidige Statenleden geven aan de functie ‘controle op GS’ (samen met de functie ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’) te beschouwen als het meest voorkomende doel om schriftelijke vragen te stellen. In tegenstelling tot de huidige Statenleden en de ambtenaren geven de oud-Statenleden aan niet of nauwelijks vragen te hebben gesteld met het doel GS verantwoording te laten afleggen. In Brabant is opgemerkt dat het niet mogelijk is (direct) controle te kunnen uitoefenen met het instrument schriftelijke vragen. Een oud-Statenlid geeft aan dat er dan eerst een paar rondes schriftelijke vragen aan vooraf zouden moeten gaan of er een ambtelijke organisatie beschikbaar moet zijn om Statenleden direct van volledige informatie te voorzien. Dan pas kun je volledige controle uitoefenen (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25 augustus 2014). Een commissievergadering is in de ogen van een ander oud-Statenlid een beter middel om de controlerende rol van Statenleden uit te oefenen, omdat je dan direct een debat aan kan gaan. Als een Statenlid namelijk vervolgvragen moet gaan stellen, ben je al weer een hele tijd verder. Ook omdat je “met een niet helemaal waterdichte vraag je met een kluitje in het riet wordt weggestuurd door GS […] En wat heb je dan voor controle uitgeoefend?”, aldus een oud-Statenlid (6, persoonlijke communicatie, 05-09-2014). Dit wordt overigens ook herkend en aangegeven door een huidig Statenlid in de enquête: ‘’de beantwoording wordt gekenmerkt door ‘wollig taalgebruik’ zonder de kern van de vraag te beantwoorden. Te vaak wordt er verwezen naar eerder gegeven antwoorden waardoor vragen in algemeenheden worden beantwoord’’.
74
Een ander argument om het instrument schriftelijke vragen al dan niet ter controle op GS in te zetten is dat dit ook afhangt van de persoonlijkheid van een Statenlid. “Of ik zette dat8 in om te controleren om vervolgens weer een kader mee te stellen. Mijn doel was vooruitkijken en op basis van antwoorden en controle proberen bij te sturen, maar met meer oog voor de kaderstelling”. Het feit dat dit voormalig Statenlid het instrument schriftelijke vragen niet puur en alleen gebruikte voor de functie ‘controle op GS’, “dat zit gewoon in het aard van het beestje” (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28 augustus 2014). Resumé
Over het algemeen wordt de functie ‘controle op GS’ gezien als een van de meest voorkomende doelen met betrekking tot het inzetten van het instrument schriftelijk vragenrecht. Een duidelijk verschil dat uit de diepte-interviews naar voren is gekomen, is dat oud-Statenleden in de provincie Limburg het vragenrecht in grotere mate zien als een effectief instrument om controle op GS uit te oefenen dan in Noord-Brabant. 5.3.5 Publiciteit
Van publiciteit is sprake wanneer de schriftelijke vraag de media haalt. Indicatoren die mogelijk wijzen op het bereiken van dit doel zijn taalintensiveerders. Teksten met taalintensiveerders worden vaker door redacties overgenomen in publicaties dan neutraler geformuleerde teksten. Uit de documentanalyse is naar voren gekomen dat in twee gevallen gebruik is gemaakt van meerdere taalintensiveerders bij het formuleren van de vragen. Het betreft zowel in Limburg als Noord-Brabant (bijna) dezelfde vragen over het cameratoezicht in bussen naar aanleiding van een artikel en een uitzending van Bureau Brabant door Omroep Brabant. De Partij Voor de Vrijheid gebruikt bij het formuleren van de vragen taalintensiveerders, zoals bedroevend slecht, zeer betreurenswaardig, schrikbarend lang en laffe daden. ‘Bedroevend slecht’ is direct overgenomen uit het mediabericht. Hieronder volgt de schriftelijke vraag (van den Berg, 2013). Geacht college, In het artikel (1) en de uitzending van Bureau Brabant op Omroep Brabant op 13 mei waren vage beelden te zien van de daders van een tweetal overvallen op buschauffeurs in Tilburg. Naast het feit dat de PVV-fractie in Noord Brabant het zeer betreurenswaardig vindt dat deze overvallen hebben plaatsgevonden, vinden wij de tijd die tussen de overval en de uitzending zit schrikbarend lang en de kwaliteit van de beelden ronduit bedroevend. Dit leidt tot de volgende vragen: 1. Heeft het college kennis genomen van de uitzending van Bureau Brabant (1) en daarin de beelden vanuit de bussen gezien? 2. Is het college het met de PVV eens dat de kwaliteit van deze beelden bedroevend zijn? Zo nee, waarom niet? 3. Zijn er in de vorige OV-Visie / Aanbesteding en in de komende OV-Visie / Aanbesteding kwaliteitscriteria opgenomen voor de camera’s? Zo nee waarom niet? 8
De respondent bedoelt hier het schriftelijk vragenrecht
75
4. Bent u bereid de kwaliteitscriteria voor de camera’s en de beelden – met spoed en in overleg met de vervoerders - alsnog en op een aanzienlijk hoger niveau te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? 5. De PVV hecht er aan dat dergelijk laffe daden, die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de buschauffeurs, snel opgelost kunnen worden. De overvallen zijn gepleegd op 22 en 27 januari en pas op 13 mei - tot wel 111 dagen na de laffe daden -uitgezonden. Is het college het met de PVV eens dat dit soort beelden veel sneller uitgezonden moeten worden om de daders eerder op te kunnen sporen en daarmee mogelijk nieuwe lafhartige overvallen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het college bereid met justitie, de vervoerder en de programmamakers in gesprek te gaan om dit soort beelden zo snel als mogelijk te verspreiden? (van den Berg, 2013)
In de overige schriftelijke vragen die zijn onderzocht valt de functie ‘publiciteit’ niet te traceren aan de hand van taalintensiveerders. Om toch een helder beeld te schetsen van welke schriftelijke vragen de media hebben gehaald, zijn de titels/onderwerpen van de schriftelijke vragen ingevoerd in de zoekmachine van Google. Wanneer er nieuwsberichten op de eerste pagina verschenen, waarin expliciet naar de partij of de vragensteller wordt verwezen, is deze schriftelijke vraag gekenmerkt met de functie ‘publiciteit’. In totaal zijn 15 schriftelijke vragen in de media gekomen. Zes keer daarvan werd de publiciteit gehaald met een schriftelijke vraag in de categorie ‘overig’. Opmerkelijk, want van de 56 geselecteerde schriftelijke vragen vielen er negen van de geselecteerde schriftelijke vragen in de categorie ‘overig’. In verhouding kwamen er veel vragen in de publiciteit, die geen relatie hebben met provinciale bevoegdheden of taken. Dit merkte ook een oud-Statenlid op: ‘’ik heb het schriftelijk vragenrecht ook weleens gebruikt om een onderwerp aan de orde te stellen dat niet zo direct een provincie-onderwerp was, maar om publiciteit voor een bepaald vraagstuk te krijgen’’ (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29 augustus 2014). Limburg
In Limburg is 12 keer de media gehaald met een schriftelijke vraag. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 22%. De onderwerpen van de vragen die door de media opgepikt zijn, lopen uiteen. Er is geen duidelijk patroon in te herkennen. De ambtenaren herkennen de functie ‘publiciteit’ in de gestelde schriftelijke vragen. Ook de huidige Statenleden erkennen dat vragen wel eens worden gesteld om publiekelijk aandacht te krijgen. Het instrument schriftelijke vragen wordt in de provincie Limburg gezien als een instrument om je als politicus te profileren: Je zit daar als volksvertegenwoordiger. En je representeert een politieke groepering. En die onderscheidt jou van anderen qua opvattingen en van andere partijen. En je wilt natuurlijk af en toe wel laten zien dat je hard aan het werk bent en dat is waarom ze jou of die partij gekozen hebben. Nou dat is heel erg moeilijk om altijd te laten zien en dan helpt het wel dat de televisie of de krant er aandacht aan besteden. Het is ook een manier om te communiceren met je achterban. (oud-Statenlid, persoonlijke communicatie, 29-08-2014)
76
Uit de diepte-interviews komt naar voren dat schriftelijke vragen soms bewust of onbewust de publiciteit bereiken. De drie oud-Statenleden uit Limburg geven aan dat je het een en het ander kunt doen om te zorgen dat schriftelijke vragen opgepikt worden door de media. De schriftelijke vragen worden in de meeste gevallen met een toelichting naar de pers gestuurd. Verder draagt het feit dat de schriftelijke vragen openbaar worden gepubliceerd eraan bij dat de media zelf gemakkelijk(er) toegang tot de informatie hebben. Met onbedoelde effecten wordt bedoeld dat het zo kan zijn dat er ineens een enorme explosie van aandacht of een hype rondom de schriftelijke vraag ontstaat en dit gebeurt dan met name in de ‘’komkommertijd” (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). De grote hamvraag onder de Statenleden lijkt te zijn wanneer schriftelijke vragen nu wel en niet worden opgepikt door de media. Zo geeft een Statenlid aan dat media meer geïnteresseerd zouden zijn in grote strategische onderwerpen dan kleine onderwerpen op operationeel niveau (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Daarnaast geven de twee andere oud-Statenleden aan dat de persoonlijke voorkeuren van de redactie een omroep of krant vaak meespelen (oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014; oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). Zo stelt een oudStatenlid dat hij soms zag dat regionale kranten en omroepen ‘’hun eigen thema’s verder uitdiepen’’ (oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). Noord-Brabant
De publiciteitsfunctie komt in Noord-Brabant uit de documentenanalyse slechts drie keer naar voren. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 6%. Maar de functie is wel een veelgenoemde functie in de diepte-interviews. De functie wordt vaak in verband gebracht met ‘aandacht voor een bepaald thema’. Ook de ambtenaren herkennen dat er regelmatig schriftelijke vragen worden gesteld om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s, maar de mening van de huidige Statenleden is meer verdeeld. Zo geeft het ene Statenlid aan altijd vragen te stellen om publiekelijk aandacht te krijgen, terwijl een ander Statenlid juist aangeeft dit soms te doen. Het schriftelijk vragenrecht wordt door de oud-Statenleden genoemd als een instrument dat bij uitstek geschikt is om je als politicus te profileren. De publiciteit die wordt genereert, kan ertoe leiden dat een onderwerp aandacht van GS afdwingt. Het komt volgens de oudStatenleden, net als in de provincie Limburg, vaak voor dat vragen meteen richting pers worden uitgezet. Er zijn ook partijen (met name in de oppositie) die de schriftelijke vragen inzetten om te blijven “tamboereren op hun favoriete onderwerpen” (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-08-2014). Als voorbeeld noemt dit Statenlid de oppositiepartijen SP en PvdD die systematisch aandacht vroegen voor gezondheidsrisico’s in en rondom bedrijven. Volgens een ander Statenlid (4 persoonlijke communicatie 28-08-2014) heeft dit ook te maken met een soort van “gezag” dat je wilt opbouwen. Wanneer de pers aandacht aan een thema besteedt dan kloppen ze vaak bij de desbetreffende persoon aan die 77
het meest actief is op dit onderwerp. Zowel in een politieke partij zelf als richting de burgers heerst een sfeer van scoringsdrang wanneer een Statenlid gebruik maakt van het instrument schriftelijke vragen (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-08-2014). Uit de enquête blijkt dat dit nu precies het punt is waar sommige ambtenaren moeite mee hebben: “schriftelijke vragen zijn een goed medium om aandacht te vestigen op een bepaald thema, maar mogen niet misbruikt worden als middel om te laten zien hoe actief een politieke partij is. Het moet geen systeem worden, waarbij een individueel lid van een politieke partij de scoringsdrang wil etaleren’’. Opgemerkt moet worden dat er ook ambtenaren zijn die juist aangeven: ‘’Het stellen van vragen en het formuleren van passende antwoorden is meer te kwalificeren als een ‘spel’ dan het ten doel heeft bij ter dragen aan de verdere optimalisering van besluitvorming(sprocessen). Dit moet vooral zo blijven’’. Op de vraag of schriftelijke vragen door de media worden opgepikt omdat ze op krachtige wijze verwoord zijn, zijn verschillende antwoorden gegeven. Als je dat doet, val je al gauw ‘’door de mand’’ als politicus, aldus het antwoord van twee oud-Statenleden (persoonlijke communicatie, 28-08-2014; persoonlijke communicatie 25-08-2014). Persoonlijke voorkeuren van de redactie van een omroep of krant spelen ook in Noord-Brabant vaak mee. Maar verder laten media zich niet vaak sturen, aldus twee oud-Statenleden (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-08-2014; oud-Statenlid 6, persoonlijke communicatie, 05-09-2014). Een provinciaal redacteur als Ron Lodewijks van het Brabants Dagblad is iemand met een grote belangstelling voor ruimtelijke aangelegenheden. Als er dan vragen op dat terrein worden gesteld, zullen die ook eerder in de krant komen. Verder laten media zich niet sturen. Je bent ook afhankelijk van toevallige omstandigheden. (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-08-2014)
Soms is het voor de media interessant om over controversiële vragen te schrijven. Dit merkt ook een ambtenaar in de enquête op: “het gaat soms niet om het te krijgen/verkregen antwoord. Uit latere vragen blijkt soms dat daar helemaal niets mee gedaan is. Het gaat om de framende redactie van de vraag. Deze tekst wordt dan meteen als persbericht rondgestuurd en in zulke gevallen ook graag door pers opgepakt. Ook de pers is dan meer geïnteresseerd in het controversiële statement van de vraag, dan in de beantwoording”. In reactie op symbolisch-expressief
Het stellen van een schriftelijke vraag wordt door oud-Statenleden ook als belangrijker gezien dan het antwoord (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-08-2014; oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Een oud-Statenlid uit Limburg geeft aan dat er daardoor te weinig vervolgacties uit de schriftelijke vragen voortvloeien. “Wat is er nu van terecht gekomen? Dat mis ik dus, dat zou erop kunnen wijzen dat het9 vooral symbolisch is’’ 9
De respondent bedoelt hier het schriftelijke vragenrecht
78
(oud-Statenlid 2, persoonlijke communicatie, 01-09-2014). Maar over het algemeen wordt door de oud-Statenleden aangegeven dat er altijd wel schriftelijke vragen worden gesteld om daar uiteindelijk iets mee te doen of om opheldering te krijgen over een thema. Resumé
Opmerkelijk is dat er in de provincie Limburg meer schriftelijke vragen door de media worden opgepikt dan in de provincie Noord-Brabant het geval is. Daarnaast valt het op dat de oudStatenleden ‘publiciteit’ vaker als een veel voorkomend doel beschouwen om schriftelijke vragen te stellen dan de huidige Statenleden en ambtenaren. Het schriftelijk vragenrecht wordt gezien als een communicatiemiddel. Publiciteit vereenvoudigt namelijk de weg om de boodschap naar de achterban over te laten komen. Ook is het een middel om een reputatie op te bouwen rond bepaalde dossiers, vanwege het feit dat bepaalde partijen blijven tamboereren op hun favoriete onderwerpen. Wanneer de pers aandacht besteedt aan deze onderwerpen, willen de Statenleden benaderd worden om te reageren. Uiteraard wordt vooral een reactie gevraagd van politici die het meest actief zijn op het betreffende onderwerp. 5.3.6 Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
Als een Statenlid in een schriftelijke vraag het belang of de mening van de samenleving aanhaalt, wordt deze vraag geschaard onder de functie ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’. Een Statenlid verwijst dan expliciet naar de opinie van ‘de burger’ of de ‘samenleving’. Limburg
Uit de documentenanalyse is naar voren gekomen dat deze functie in Limburg slechts twee keer is voorgekomen. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 4%. De onderzoeker heeft de functie ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’ het minst herkend in de schriftelijke vragen. De ambtenaren herkennen de functie in de gestelde schriftelijke vragen, maar geven aan dit niet het meest of het minst vaak te herkennen. Ook uit de enquête onder de huidige Statenleden blijkt dat het stellen van vragen om maatschappelijke belangen te articuleren niet de hoogste of laagste prioriteit heeft. Kortom, door deze betrokken partijen wordt de functie ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’, dus niet gezien als de minst of de meest voorkomende functie. In het theoretisch kader is aan bod gekomen dat de mening van de samenleving onder de aandacht brengen bestaat uit medeleven tonen aan betrokkenen en articuleren van maatschappelijke belangen. Onder de respondenten heerst de indruk dat Statenleden altijd de mening van de samenleving willen verwoorden, maar hierbij zijn wel een aantal 79
kanttekeningen bij te plaatsen. Zo stelt een Statenlid dat je altijd een goede bron moet hebben voor je activiteiten. Een van de instrumenten om de mening van de samenleving onder de aandacht te brengen is het schriftelijk vragenrecht, maar ‘’er zijn natuurlijk veel meer instrumenten die wellicht veel beter geschikt zijn om die gevoelens en wensen van de samenleving onder de aandacht te brengen van het provinciebestuur’’ (oud-Statenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Daarnaast geeft een oud-Statenlid aan ‘’wel altijd in mijn achterhoofd houden van had ik daar zelf ook vragen over gesteld’’ (oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). Het onderwerp moet dus ook in lijn liggen met de politieke visie van een partij. Noord-Brabant
Uit de documentenanalyse is gebleken dat de functie ‘mening uit de samenleving onder de aandacht brengen’ in Noord-Brabant 5 keer voorkomt. In verhouding tot de andere functies komt dit neer op 10%. Dit betekent dat deze functie één van de functies is die door de onderzoeker het minst herkend is in Noord-Brabant. De ambtenaren in Noord-Brabant stellen dat zij deze functie het minste herkennen. Maar twee van de drie Statenleden geven daarentegen aan altijd schriftelijke vragen te stellen met als doel hierin de maatschappelijke belangen te articuleren. Niet alleen in de (web)enquête en documentenanalyse zijn de resultaten divers, maar deze functie wordt ook door de oud-Statenleden van de provincie Brabant verschillend ervaren. Zo wordt aangegeven dat het instrument schriftelijke vragen niet persé het middel is om de mening van de samenleving te vertolken. De PS-vergaderingen of het mondelinge vragenuurtje zijn daarvoor meer geschikt (oud-Statenlid 5, persoonlijke communicatie, 25-082014). Ook de commissievergaderingen worden hiervoor geschikter geacht (oud-Statenlid 6, persoonlijke communicatie, 05-09-2014). Terwijl een ander Statenlid juist stelt dat “eigenlijk het netwerk of de achterban jou de input levert voor de vraag. Hoe je hem formuleert, wat je er mee doet en of je er iets mee doet t moet je als Statenlid zelf bepalen. Maar het is niet zo dat je zelf gaat zitten bedenken wat zou nou eigenlijk een goede vraag zijn” (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-08-2014). Resumé
Het schriftelijk vragenrecht wordt niet het meest toepast met het doel ‘de mening van de samenleving onder de aandacht brengen’. Het instrument schriftelijke vragen is niet persé het middel om de mening van de samenleving te vertolken. De PS-vergaderingen of het mondelinge vragenuurtje worden vaak geschikter gevonden om de mening van de samenleving onder de aandacht te brengen. Het komt ook voor dat het maatschappelijk belang niet in lijn ligt met de visie van de partij en dit doel daarom niet wordt nagestreefd bij het stellen van schriftelijke vragen.
80
5.3.7 Samenvatting rangorde functies
In de voorgaande paragrafen is gebleken dat alle functies door de onderzoeker en de betrokken partijen zijn (h)erkend. Ook is er beknopt aangegeven welke functies de huidige Statenleden (in meer en mindere mate) willen bereiken met hun schriftelijke vragen. Tevens is aan de oud-Statenleden gevraagd of zij een rangorde wilden scheppen in de zes functies. In tabel 7 en 8 wordt daarom weergegeven in welke mate de verschillende functies in de ogen van de oud-Statenleden en huidige Statenleden het meest een doel waren, dan wel zijn, met betrekking tot het stellen van schriftelijke vragen. Dit geeft inzicht in welke functie(s) in zowel Limburg als Noord-Brabant het meest een rol spelen/speelden met betrekking tot het schriftelijk vragenrecht. De legende onderaan de tabel geeft informatie over de wijze waarop de tabel tot stand is gekomen en hoe deze moet worden geïnterpreteerd. Tabel 7: Rangorde functies provincie Limburg
Limburg
Provincie Respondent
10
Oud-Statenleden
1
2
Informatie krijgen
-
Aandacht vestigen op een bepaald thema Beinvloeden van besluitvorming Controle op GS
-
11
Huidige Statenleden
3
1
--
-
-
++
+
-
--
-
++
+
+
-
++
-
--
+
++
+
+
+
+
+
++
Publiciteit
+
++
+
-
Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
--
+
-
+
++
12
2
3
4
8
9
Totaal
10
11
12
13
+
-
+
-
+
-4
+
+
+
-
-
+
+5
-
+
-
-
--
-
+
-1
+
-
-
++
+
-
-
+
+7
-
-
++
+
+
-
+
-
+
+5
+
-
++
-
+
-
+
-
+
+1
Legende: ++ = oud-Statenlid vindt deze functie de belangrijkste (rangorde 1) Het huidig Statenlid stelt altijd vragen om deze functie te bereiken +
= oud-Statenlid vindt deze functie belangrijk, maar niet de belangrijkste (rangorde 2 en 3) Het huidig Statenlid stelt vaak vragen om deze functie te bereiken
-
= oud-Statenlid vindt deze functie minder belangrijk, maar niet het minst belangrijk (rangorde 4 en 5) Het huidig Statenlid stelt soms vragen om deze functie te bereiken
--
= oud-Statenlid vindt deze functie het minst belangrijk (rangorde 6) Het huidige Statenlid stelt nooit vragen om deze functie te bereiken
Totaal= aantal plussen – aantal minnen
10
De huidige Statenleden zijn genummerd zoals in bijlage J Deze respondent heeft de rangorde ingevuld aan de hand van wat deze persoon in de praktijk zag gebeuren. Als vicevoorzitter van PS heeft dit voormalig Statenlid veel schriftelijke vragen langs zien komen. 12 Deze respondent geeft aan ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ toentertijd gezien te hebben als haar taak als politicus. Het beïnvloeden van de besluitvorming heeft deze respondent proberen te bereiken door het inzetten van een scala aan instrumenten. Één van die instrumenten was het schriftelijk vragenrecht. 11
81
Tabel 8: Rangorde functies Noord-Brabant
Noord-Brabant
Provincie Respondent
13
Oud- Statenleden
Huidige Statenleden
Totaal
4
5
6
5
6
7
Informatie krijgen
-
-
-
+
-
+
-2
Aandacht vestigen op een bepaald thema Beinvloeden van besluitvorming Controle op GS
++
+
++
+
-
++
+7
-
+
+
-
-
-
-2
--
--
--
++
-
++
-3
Publiciteit
+
++
-
+
-
++
+4
Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
+
-
-
++
-
++
+2
Legende: ++ = oud-Statenlid vindt deze functie de belangrijkste (rangorde 1) Het huidig Statenlid stelt altijd vragen om deze functie te bereiken +
= oud-Statenlid vindt deze functie belangrijk, maar niet de belangrijkste (rangorde 2 en 3) Het huidig Statenlid stelt vaak vragen om deze functie te bereiken
-
= oud-Statenlid vindt deze functie minder belangrijk, maar niet het minst belangrijk (rangorde 4 en 5) Het huidig Statenlid stelt soms vragen om deze functie te bereiken
--
= oud-Statenlid vindt deze functie het minst belangrijk (rangorde 6) Het huidige Statenlid stelt nooit vragen om deze functie te bereiken
Totaal= aantal plussen – aantal minnen
Er zit veel spreiding tussen de resultaten. Enerzijds in beoordelingen van oud-Statenleden en huidige Statenleden. Anderzijds hebben in Limburg tien Statenleden de enquête ingevuld en in Noord-Brabant drie Statenleden. Hierdoor is het resultaat scheef verdeeld. Maar wanneer de plussen en de minnen tegen elkaar worden afgewogen, kunnen er wel een aantal duidelijke verschillen/bevindingen worden afgeleid. Ten eerste kan er uit de tabel afgeleid worden dat in de provincie Limburg ‘controle op GS’ een veel grotere rol speelt dan in Noord-Brabant. Met name de oud-Statenleden in de provincie Limburg zijn op dat punt veel positiever dan de oud-Statenleden in de provincie Noord-Brabant. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat PS in Limburg erg politiek zijn. Zo stelt een oud-Statenlid: ‘’in 2007 trad er een college aan van de VVD. De SP was tweede geworden tijdens de verkiezingen en alle verhoudingen werden nog meer op scherp gezet. Vanaf die tijd werden er gewoon heel veel schriftelijke vragen gesteld en vooral als politiek instrument om wat antwoorden te krijgen, om te controleren en om misschien de verhoudingen ook wat
13
De huidige Statenleden zijn genummerd zoals in bijlage J
82
scherper te maken’’ (3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). In Limburg is ‘controle op GS’ de meest benoemde functie met betrekking tot het stellen van schriftelijke vragen. De functie die het meest voorkomt in Noord-Brabant, en over het algemeen in de tabellen de meeste “plusjes” heeft, is ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’. In veel gevallen leidt ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’ tot een verzoek om actie te ondernemen. Door het opbouwen van een dossier wordt het drama en de urgentie van een politiek probleem onderstreept. In het theoretisch kader zijn twee aspecten niet aan bod gekomen die wel uit de interviews naar voren zijn gekomen. Dat zijn het claimen van een bepaald onderwerp en het creëren van draagvlak zodat het thema serieuzer wordt genomen door GS. Publiciteit blijkt ook een van de belangrijkste doelen te zijn die worden nagestreefd met de inzet van het instrument schriftelijk vragenrecht. Het doel dat Statenleden met de inzet van het schriftelijk vragenrecht willen bereiken, lijkt af te hangen van de partij die de politicus vertegenwoordigt. Zo stellen vier van de zes oud-Statenleden dat de stijging van het aantal vragen in Noord-Brabant te maken lijkt te hebben met de komst van de PVV. Dit is “de manier van de PVV om zich te profileren” (oud-Statenlid 4, persoonlijke communicatie, 28-28-2014). Over het algemeen geldt dat oppositiepartijen zichzelf graag ‘’in de kijker spelen” (oudStatenlid 1, persoonlijke communicatie, 29-08-2014). Ook is genoemd dat het schriftelijke vragenrecht bij uitstek een middel is om te communiceren naar de media, de achterban en naar andere partijen toe. De drie functies die in mindere mate een doel zijn om schriftelijke vragen te stellen: ‘informatie krijgen’, ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ en ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’. ‘Informatie krijgen’ wordt namelijk door de ambtenaren en Statenleden in beide provincies gezien als één van de minst voorkomende functie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een Statenlid de mogelijkheid heeft om rechtstreeks contact op te nemen met de betreffende ambtenaar. Ook is genoemd dat Statenleden dit doel niet zien als het ‘hoofddoel’ met betrekking tot het stellen van schriftelijke vragen. Dat verklaart mogelijk waarom de functie ‘informatie krijgen’ in de documentenanalyse wél in grote mate is herkend. De functie ‘informatie krijgen’ is vooral herkend in combinatie met ‘controle op GS’. Het beïnvloeden van de besluitvorming geeft een wisselend beeld. Een veelvoorkomend argument is dat andere instrumenten beter functioneren om dit doel te bereiken. Daarbij kan worden gedacht aan het stellen van mondelinge vragen, het aangaan van een debat, een commissie- of PS-vergadering. Het kan ook liggen aan het soort partij en in welke positie de partij zich bevindt. Zo geeft een oud-Statenlid aan: ‘’nummer 6 is beïnvloeden van besluitvorming en dat heeft alles te maken met oppositie. Als ik in de coalitie had gezeten was dat misschien wel nummer twee of drie geweest’’ (oud-Statenlid 3, persoonlijke communicatie, 08-09-2014). Daarnaast wordt het schriftelijk vragenrecht niet het meest toegepast met het doel om ‘de mening van de samenleving onder de aandacht brengen’. De 83
PS-vergaderingen of het mondelinge vragenuurtje worden vaak geschikter gevonden om de mening van de samenleving onder de aandacht te brengen.
5.4 Resumé alle resultaten In tabel 9 zijn alle resultaten samengevat weergegeven. Het betreft de resultaten van zowel de documentenanalyse, de enquête en van de diepte-interviews. Tabel 9: Vereenvoudigde weergave van alle resultaten Limburg Functies van het schriftelijk vragenrecht
Documentanalyse
Enquête
Interview
PS
GS
Noord-Brabant Documentanalyse
Enquête PS
Interview GS
Informatie krijgen
+
-
0
-
+
0
0
0
Aandacht vestigen op een bepaald thema
0
+
0
0
0
+
0
++
-
-
0
-
0
0
++
+
+
-
Beïnvloeden van besluitvorming Controle op GS
++
+
+
+
Publiciteit
+
0
0
++
-
0
0
0
Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
0
0
0
0
0
+
-
0
legende ++ + 0 leeg vak
= functie in grote mate aanwezig = functie in redelijk grote mate aanwezig = functie niet in grote of kleine mate aanwezig = functie in mindere mate aanwezig functie is niet onderzocht in deze methode
Een belangrijke bevinding is dat in zowel in de provincie Noord-Brabant als in Limburg alle zes de functies in meer of mindere mate worden (h)erkend als een doel om schriftelijke vragen te stellen. Dit betekent dat inherent alle rollen van PS gediend worden. In paragraaf 3.9 is namelijk aan de orde gekomen dat de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol gezamenlijk of afzonderlijk tot uitdrukking komen in de (meeste) doelen die politici willen bereiken met hun schriftelijke vragen. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de functies in verschillende gradaties zijn onder te verdelen. Oftewel de ene functie wordt belangrijker geacht dan de andere functie als het gaat om de invulling van het schriftelijk vragenrecht. In die zin kan gesteld worden dat niet elke rol evenveel gediend wordt. Vooral de controlerende rol komt tot uitdrukking, aangezien ‘controle op GS’ wordt gezien als (één van) de meest voorkomende functie. Middels het vragenrecht controleren PS of GS het vastgestelde beleid goed heeft uitgevoerd. De controlerende rol wordt ook gediend met een 84
andere veelvoorkomende functie, namelijk ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’. Zoals in de documentenanalyse een aantal keren is aangetoond, proberen Statenleden in hun schriftelijke vragen de ernst van een situatie te verwoorden en verzoeken GS om actie te ondernemen. Niet alleen de controlerende rol wordt met deze functie gediend, maar ook de kaderstellende rol. Statenleden gebruiken het schriftelijke vragenrecht om (nieuwe) onderwerpen te initiëren of te agenderen. Waarna PS vervolgens weer de hoofdlijnen van het provinciale beleid vaststellen. Echter zijn er ook punten aan bod gekomen die de twee rollen in mindere mate of niet vervullen, zoals het claimen van een onderwerp of vragen stellen om strategische redenen. Partijpolitieke of collegiale afwegingen zijn hier voorbeelden van. Daarnaast zijn schriftelijke vragen in hoge mate een middel om je als Statenlid of als partij te profileren richting de media en de achterban. Het schriftelijk vragenrecht wordt gezien als een communicatiemiddel. Publiciteit vereenvoudigt de weg om de boodschap naar de achterban over te laten komen. Hierdoor is de functie ‘publiciteit’ indirect te linken aan de volksvertegenwoordigende rol. Dit werd nog niet in het theoretisch kader verondersteld. Er zijn enkele factoren genoemd die van invloed kunnen zijn op de doelen waarmee leden van PS schriftelijke vragen stellen. Deze factoren hebben uiteindelijk ook weer betrekking op de invulling van de rollen van PS. Een eerste factor is dat de politieke cultuur in een provincie mee lijkt te spelen. De politiekere cultuur in Limburg lijkt de verklaring te zijn voor het feit dat de functie ‘controle op GS’ in Limburg meer voorkomt dan in Noord-Brabant. Een tweede factor die mogelijk invloed heeft is de partijpositie van een politicus. Oppositiepartijen stellen meer schriftelijke vragen om zichzelf onder andere te profileren naar de buitenwereld. Zij willen over het algemeen andere doelen bereiken dan coalitiepartijen. De derde factor wijst op de persoonlijkheid van een Statenlid. De eigenschappen van een Statenlid bepalen de manier waarop een persoon in verschillende situaties zal reageren, de manier waarop hij denkt en waardoor hij of zij gemotiveerd wordt. Deze factoren kunnen verklarend zijn voor de mate waarin een rol tot uitdrukking komt in Noord-Brabant en Limburg. Tot slot blijkt uit de enquête dat negen van de dertien Statenleden het schriftelijk vragenrecht beschouwen als één van de drie belangrijkste instrumenten om hun rol(len) in te vullen (bijlage J). Een opvallende bevinding is dan ook dat in veel gevallen de schriftelijke vragen geen relatie hebben met provinciale bevoegdheden of taken. Ondanks dat Statenleden volksvertegenwoordigers van de provincie zijn, stellen zij veel vragen over onderwerpen die nauwelijks tot geen betrekking hebben op de provincie. Hierdoor kan de vraag gesteld worden in hoeverre met het stellen van schriftelijke vragen de rollen/taken van PS nog gediend worden.
85
6 Conclusie Op basis van de voorgaande hoofdstukken wordt er in dit hoofdstuk vanuit de theorie en empirie een antwoord gegeven op de centrale vraag. De centrale vraag van dit onderzoek is gestructureerd aan de hand van vier deelvragen. De belangrijkste conclusies zullen per deelvraag, na een korte inleiding, behandeld worden. Daarna volgt het antwoord op de centrale vraag. Aan het einde van het hoofdstuk komt de reflectie aan bod en zullen er aanbevelingen worden gegeven.
6.1 Inleiding Op 12 maart 2003 werd aan Provinciale Staten de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol toegekend in het kader van de Wet dualisering provinciebestuur. In het hedendaagse duale bestel stellen Provinciale Staten (PS) de beleidskaders vast. Gedeputeerde Staten (GS) voeren het beleid uit en PS controleren vervolgens of dit beleid is uitgevoerd binnen de vastgestelde kaders. Om hun rollen goed in te kunnen vullen beschikken PS over een aantal instrumenten dat in de Provinciewet is vastgelegd. Eén daarvan is het recht om schriftelijke vragen te stellen. Indien PS namelijk niet over de informatie beschikken die zij nodig hebben, kunnen Statenleden niet “de op hen rustende publieke plicht en verantwoordelijkheid waarmaken” (Cammelbeeck et al., 2007, p. 491). Door de open formulering in de Provinciewet wordt wel gesteld dat de invulling van het schriftelijk vragenrecht de afgelopen jaren gekenmerkt wordt door een ‘wildgroei’ aan vragen. In de praktijk leidt dit ertoe dat er geluiden opgaan dat het instrument ook voor andere doeleinden dan informatievoorziening wordt ingezet. Dit vormde de aanleiding om te onderzoeken welke functies dit instrument in de praktijk binnen provincies (heeft) vervult en hoe deze zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol. De vraagstelling luidt als volgt: Hoe verhouden de functie(s) van het schriftelijk vragenrecht in de praktijk zich tot de drie rollen van Provinciale Staten in Noord-Brabant en Limburg?
6.2 Beantwoording deelvragen In deze paragraaf worden de vier deelvragen beantwoord. 1. Hoe heeft het schriftelijk vragenrecht zich (in Nederland) ontwikkeld? In 1844 nam Thorbecke samen met acht andere leden van de Tweede Kamer het inlichtingenrecht op in het initiatiefvoorstel tot wijziging van de Grondwet. De grondwetswijziging heeft in 1848 plaatsgevonden inclusief de opname van het inlichtingenrecht hierin. Het oorspronkelijke artikel uit 1848 kende slechts een algemeen inlichtingenrecht, geen individueel inlichtingenrecht van Kamerleden. In 1906 heeft de Tweede Kamer in haar Reglement van Orde een bepaling opgenomen die het de individuele 86
leden mogelijk maakt vragen te stellen aan een minister. Ook de termijn van beantwoording werd hierin opgenomen. De regering mag volgens artikel 68 van de Grondwet slechts weigeren om inlichtingen te verstrekken als dat in strijd zou zijn met het belang van de staat. Voorbeelden zijn veiligheid van de staat, maar ook het weigeren van inlichtingen over personen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Voor de Eerste Kamer zijn bepalingen over het (individueel) vragenrecht in mei 1918 opgenomen in haar Reglement van Orde. Uiteindelijk is het individuele inlichtingenrecht in 1987 opgenomen in de Grondwet. Het gebruik van het schriftelijk vragenrecht is zowel op landelijk niveau als in Europese landen in de loop van de afgelopen decennia behoorlijk toegenomen. De wetgever stelt geen eisen en/of voorwaarden aan de frequentie, het aantal- en de inhoud van de vragen. De combinatie van laagdrempeligheid van het instrument, de mogelijkheid van het behalen van mediaaandacht en het doorgeven van signalen uit de samenleving leidt blijkbaar tot het veelvuldig inzetten van dit instrument. 2. Wat kan er in de wetenschappelijke literatuur worden afgeleid over de functie(s) van het vragenrecht? Aan de hand van het empirische werk van Enthoven (2011) is een eigen categorisatie opgesteld van zes functies die een rol kunnen spelen bij de inzet van het schriftelijke vragenrecht door Statenleden: (1) informatie krijgen, (2) aandacht vestigen op een bepaald thema, (3) beïnvloeden van besluitvorming, (4) het controleren van GS, (5) publiciteit, (6) meningen uit de samenleving vertegenwoordigen. 3. Op welke wijze (procedureel en inhoudelijk) is het schriftelijk vragenrecht in de praktijk in Noord-Brabant en Limburg toegepast? Statenleden nemen zelf de beslissing om schriftelijke vragen te stellen en zijn ook zelf verantwoordelijk voor de inhoud en formulering ervan. Uiteraard kan/zal een Statenlid hierover eerst overleggen binnen zijn of haar fractie en in voorkomende gevallen met andere fracties, maar er is buiten de vragensteller om geen controle op de inhoud (in Limburg soms een marginale toets bij de griffie op vorm en spelling). De huidige Reglementen van Orde in Limburg en Noord-Brabant verschillen op een aantal punten rondom het schriftelijke vragenrecht van elkaar. Voor beide provincies zijn in het kader van dit onderzoek alle door PS ingediende schriftelijke vragen in 2009 en 2013 geanalyseerd. Daarmee is informatie verkregen uit twee bestuursperiodes (2007-2011 en 2011-2015). Voor 2009 en 2013 is gekozen, omdat deze jaren midden in de bestuursperiode vallen en daarom verwacht mogen worden het meest ‘stabiel’ te zijn: minder vertekening als gevolg van de (opmaat naar) verkiezingen, de formatie van een nieuw college van GS en de ‘opstart’ van PS in een nieuwe samenstelling. In totaal zijn er in Limburg in deze twee jaren 312 Statenvragen ingediend. In 2009 bedroeg het aantal schriftelijke vragen 181, in 2013 ging het om 131 vragen. In dezelfde periode dienden de Brabantse Statenleden in totaal 240 Statenvragen in, waarvan 74 in 2009 en 166 in 2013. 87
Op basis van de gegevens kan geconcludeerd worden dat in de provincie Limburg het schriftelijke vragenrecht vaker werd toegepast dan in Noord-Brabant, maar de mate van toepassing van het vragenrecht door de jaren heen wisselt. In Noord-Brabant is er sprake van een bijna evenredige stijging van het aantal vragen. De periode waarin vragen worden gesteld, vertoont een duidelijke spreiding door het jaar heen. Onderzoek naar het gebruik van schriftelijke vragen door leden van de Tweede Kamer laat zien dat de meeste vragen door de oppositie worden gesteld. Dat geldt ook voor de onderzochte jaren in de provincies Limburg en Noord-Brabant. Net als op landelijk niveau zijn veel vragen afkomstig van de fracties van de PVV en de SP. Wanneer gekeken wordt naar de tijdigheid van de beantwoording van de schriftelijke vragen, dan blijkt dat de ambtenaren van de provincie Noord-Brabant de vragen vaker binnen de in het Reglement van Orde vastgelegde termijn beantwoorden, dan de ambtenaren van de provincie Limburg. Hoewel de voorgeschreven antwoordtermijn (binnen dertig dagen nadat de vragen zijn binnengekomen) door de meeste ambtenaren in Limburg als toereikend wordt beoordeeld, zijn meerdere schriftelijke vragen later beantwoord. Tot slot is het opmerkelijk te noemen, dat in de praktijk veel vragen gesteld worden over onderwerpen die geen directe relatie hebben met de kerntaken van de provincie. Ondanks dat Statenleden volksvertegenwoordigers van de provincie zijn, stellen zij veel vragen over onderwerpen die nauwelijks tot geen betrekking hebben op de provincie. 4. Met welke functie(s) wordt het schriftelijk vragenrecht ingezet door leden van PS in NoordBrabant en Limburg? Alle zes de functies, die in het theoretisch kader zijn geformuleerd, worden in meer of mindere mate herkend als doel om schriftelijke vragen te stellen. Het instrument wordt niet zozeer gebruikt om informatie te krijgen, maar vooral voor andere (politieke) doelen. De meest voorkomende doelen zijn ‘aandacht vestigen op een bepaald thema’, ‘publiciteit’ krijgen of ‘controle op GS’. De functies ‘informatie krijgen’, ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ en de ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’ kenmerken de invulling van het schriftelijk vragenrecht door leden van PS in Noord-Brabant en Limburg in mindere mate.
88
6.3 Beantwoording centrale vraag Op basis van de resultaten van een documentanalyse, een (web)enquête onder huidige Statenleden en ambtenaren van de provincies Limburg en Noord-Brabant en interviews met oud-Statenleden is er een antwoord op de centrale vraag geformuleerd. Deze centrale vraag luidt als volgt: hoe verhouden de functie(s) van het schriftelijk vragenrecht in de praktijk zich tot de drie rollen van Provinciale Staten in Noord-Brabant en Limburg? Alle zes de functies, die in het theoretisch kader zijn geformuleerd, worden door alle partijen in meer of mindere mate herkend als doel om schriftelijke vragen te stellen. In die zin kan gesteld worden dat hiermee inherent ook alle rollen van PS worden gediend. Het antwoord op de vraag hoe de functies cf. doelen zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol van de leden van PS is niet eenvoudig te beantwoorden. Met het stellen van schriftelijke vragen is het namelijk mogelijk dat Statenleden meer dan één doel tegelijkertijd willen bereiken. Ook is uit het onderzoek gebleken dat de functies in verschillende gradaties zijn onder te verdelen. Oftewel de ene functie wordt belangrijker geacht dan de andere functie als het gaat om de invulling van het schriftelijk vragenrecht. Dit betekent dat er meerdere rollen tegelijk kunnen worden gediend en samenhang kan bestaan tussen de drie rollen. Uit het onderzoek blijken drie functies in grote(re) mate een doel te zijn met betrekking tot het stellen van schriftelijke vragen. Deze drie functies kunnen gekoppeld worden aan alle drie de rollen van PS. De controlerende rol wordt het meest gediend, aangezien twee veelvoorkomende functies (controle op GS/aandacht vestigen op een bepaald thema) betrekking hebben op deze rol. Middels het vragenrecht controleren PS of GS het vastgestelde beleid goed hebben uitgevoerd. Gebleken is dat de functie ‘informatie krijgen’ hiermee vaak gepaard gaat. ‘Aandacht vestigen op een bepaald thema’ heeft niet alleen betrekking op de controlerende rol, maar ook op de kaderstellende rol. Statenleden proberen soms in de schriftelijke vragen het drama of de urgentie van een probleem te onderstrepen en verzoeken GS om actie te ondernemen. Statenleden gebruiken het schriftelijke vragenrecht dan om (nieuwe) onderwerpen te initiëren of te agenderen. Vervolgens stellen PS weer de hoofdlijnen van het provinciale beleid vast. De functie ‘publiciteit’ is indirect gelinkt aan de volksvertegenwoordigende rol, aangezien schriftelijke vragen in hoge mate een middel zijn om je als Statenlid of als partij te profileren richting de media en de achterban. Het is van belang dat er rekening mee wordt gehouden dat de rollen van PS in de provincies Limburg en Noord-Brabant verschillend tot uitdrukking komen. De politieke cultuur in een provincie, het soort partij en de persoonlijkheid van een politicus kunnen verklaringen zijn voor verschillen tussen de provincies als het om de invulling van de rollen van PS gaat. Zo is er een duidelijk verschil tussen Limburg en Noord-Brabant waar te nemen met betrekking tot de controlerende rol. Aangezien in Limburg de functie ‘controle op GS’ vaker voorkomt dan in
89
Noord-Brabant zou erop kunnen wijzen dat er in Limburg sprake is van een intensere politieke cultuur.
6.4 Reflectie In deze paragraaf wordt gereflecteerd op het onderzoek. 6.4.1 Reflectie op conclusie
In de vorige paragraaf is er een uitspraak gedaan over hoe de functies cf. doelen zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol van de leden van PS. Vooral de controlerende rol wordt het meest gediend met de invulling van het schriftelijk vragenrecht. Deze uitspraak kan echter genuanceerd worden. Uit het onderzoek blijkt dat in de praktijk veel vragen gesteld worden over onderwerpen die geen directe relatie hebben met de kerntaken van de provincie. Statenleden hebben de verplichting om de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol in de provincie zo goed mogelijk in te vullen. Het kan worden betwijfeld of Statenleden deze rollen (nog) vervullen wanneer veel schriftelijke vragen over onderwerpen gaan die nauwelijks tot geen betrekking hebben op de provincie. 6.4.2 Vergelijking met eerder onderzoek
Alle functies die uit het proefschrift van Enthoven (2011) zijn afgeleid, zijn op provinciaal niveau in meer of mindere mate van toepassing met betrekking tot de invulling van het schriftelijk vragenrecht. De indeling van functies die aan de hand van het empirische werk van Enthoven (2011) is opgesteld, heeft zodoende als een bruikbare leidraad voor het onderzoek gefungeerd. De zes functies waren toepasbaar in de (web)enquêtes, documentenanalyse en in de diepte-interviews. Alleen in de documentenanalyse was de functie ‘beïnvloeden van besluitvorming’ niet toepasbaar, vanwege het te korte tijdsbestek waarin deze scriptie tot stand diende te komen. Het onderzoek laat zien dat de functie ‘beïnvloeden van de besluitvorming’ in mindere mate een doel is voor het stellen van schriftelijke vragen. Als reden wordt aangegeven dat andere instrumenten geschikter zijn voor het bereiken van dit doel. Het instrument schriftelijke vragen wordt hiervoor ervaren als een (te) ‘licht’ instrument. Eerder liet Norton (1993; in Hazama, Gençkaya & Gençkaya , 2007, p. 540) ook al zien dat volksvertegenwoordigers niet tevreden waren met de geringe invloed op de besluitvorming na het gebruik van het instrument schriftelijke vragen. Daarnaast zijn er enkele vergelijkingen mogelijk met de eerdere bevindingen van Wiberg (1994). Zo is er op provinciaal niveau in Noord-Brabant eveneens sprake van een toenemende tendens in het schriftelijk vragenrecht net als in de Noordse landen. In de provincie Limburg geldt dit overigens niet. De mate van toepassing van het schriftelijk vragenrecht verschilt in de provincie Limburg door de jaren heen. Een andere overeenkomst is dat de schriftelijke vragen (ook op provinciaal niveau) met name door leden/partijen van de oppositie worden gesteld. 90
(Wiberg, 1994; Rekenkamer Oost-Nederland, 2013; Bovend’Eert & Krummeling, 2010) Aangezien de theorie een zelf opgestelde categorisatie is en er naar dit instrument tamelijk weinig onderzoek is gedaan, kunnen er geen verdere verschillen dan wel overeenkomsten met eerder onderzoek worden aangetoond. 6.4.3 Reflectie op aanpak van het onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd in een periode waarin Statenleden zich in een relatief drukke periode bevinden. Dit is zowel door een medewerker van de Statengriffie in Noord-Brabant als Limburg genoemd. Dit heeft vermoedelijk het resultaat van de webenquête beïnvloed: zeer weinig Statenleden hebben de enquête ingevuld. Ten tweede bestaat het risico dat door het gebruiksgemak van de webenquête sociaalwenselijke antwoorden zijn gegeven. Statenleden proberen dan antwoorden te geven waarvan ze denken dat de onderzoeker die graag wil horen, of die sociaal gezien meer aanvaardbaar zijn dan wat ze werkelijk vinden. Met aanvullende interviews met oudStatenleden is geprobeerd deze twee barrières weg te nemen. De voormalige Statenleden zitten niet meer in PS en kunnen nu met een afstand van de (provinciale) politiek reflecteren. Het valt op dat zij soms hele andere antwoorden geven dan de huidige Statenleden. Aangezien oud-Statenleden geen intensieve relatie meer hebben binnen PS, zijn zij minder snel geneigd te voldoen aan bepaalde ‘sociaal wenselijke’ normen. Door de interviews met oud-Statenleden kon tevens een fout worden hersteld. In de enquête aan Statenleden en ambtenaren staat namelijk de functie ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’ per abuis beschreven als het ‘invullen van de volksvertegenwoordigende rol’. Dit is verkeerd, omdat het juist aan de onderzoeker is om te kijken hoe de functies zich verhouden tot de controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigende rol. Hoewel de functie ‘mening van de samenleving onder de aandacht brengen’ in de (web)enquêtes op foutieve wijze is geformuleerd, is de verwachting dat de bewoording niet tot onduidelijkheden of onjuiste interpretatie van de functie heeft geleid. Maar uit nazorg is deze functie in de interviews met de oud-Statenleden aan bod gekomen. De interviews met oud-Statenleden hebben echter wel geleid tot aanzienlijke verschillen in vergelijking met de antwoorden van de huidige Statenleden en de ambtenaren. In vervolgonderzoek zouden meer Statenleden en/of oud-Statenleden betrokken moeten worden om hierover een duidelijker beeld te krijgen. Ook zijn om pragmatische redenen niet alle twaalf provincies in dit onderzoek betrokken. Als dat wel het geval was geweest, had dat de kwaliteit van het onderzoek ten goede kunnen komen. In vervolgonderzoek zou bijvoorbeeld ook gekeken kunnen worden of de uitkomsten van dit onderzoek ook gelden voor (alle) andere provincies. Daarnaast sluiten de resultaten uit de documentenanalyse niet naadloos aan op de rest van de resultaten. Zoals al eerder is aangegeven, zijn deze resultaten een interpretatie van de onderzoeker en daarom niet beschouwd als leidend in het onderzoek. De antwoorden van de huidige en oud-Statenleden zijn doorslaggevend geweest. Zij weten immers echt wat ze met de inzet van het schriftelijk vragenrecht willen/wilden bereiken. 91
6.4.4 Duiding resultaat
Tot slot wordt er in dit onderzoek een beschouwing gegeven van wat de resultaten in dit onderzoek betekenen voor de praktijk en wat de praktijk hiervan kan leren. Belangrijke bevindingen uit dit onderzoek zijn dat het vragenrecht voor meerdere doelen wordt ingezet en niet zozeer om invulling te geven aan het recht op het verkrijgen van inlichtingen. Daarbij worden er veel schriftelijke vragen gesteld over onderwerpen die nauwelijks tot geen betrekking hebben op de provincie. In dit kader zou het, wat het vragenrecht betreft, nastrevenswaardig zijn om een situatie te voorkomen die volgens Enthoven (2011, p. 43) voor de Tweede Kamer geldt: “de uitwisseling van informatie tussen regering en parlement bij het formuleren en beantwoorden van mondelinge of schriftelijke vragen is regelmatig weinig productief. Het is te vaak een schimmig spel met ‘niet ter zake doende vragen’ en ‘nietszeggende antwoorden’”. Wanneer deze situatie voorkomen wordt, zou de inzet van het instrument schriftelijk vragenrecht (meer) ten goede komen aan de invulling van de rollen van PS. Voor een ‘betere’ inzet van het schriftelijke vragenrecht is het goed om periodiek, bijvoorbeeld aan het begin van een nieuwe bestuursperiode, afspraken te maken tussen PS en GS over de toepassing van de verschillende instrumenten waarover PS beschikken. Enkele aandachtspunten kunnen betrokken worden bij deze afspraken. -
-
-
Een expliciete afweging over het al dan niet inzetten van het instrument schriftelijke vragen, met een weloverwogen keuze voor mondelinge, dan wel schriftelijke vragen. Een duidelijker onderscheid tussen technische (op feiten gerichte) en schriftelijke vragen. Periodiek tegen het licht houden van regelgeving. In dat verband valt het op dat het huidige Reglement van Orde in Limburg en Noord-Brabant op een aantal punten van elkaar verschilt. Nagegaan kan worden welke ondersteunende rol de griffie kan spelen met het oog op het zo ‘scherp’ mogelijk inzetten van het instrument. Afspraken over beantwoordingstermijnen en over de mate waarin en de omstandigheden waaronder gebruik gemaakt kan worden van het uitstellen van beantwoording. Afspraken over contact tussen vragensteller en ambtelijke organisatie over de achtergrond en duiding van vragen. Het monitoren van de impact (en kosten) die het instrument heeft op de ambtelijke organisatie.
92
Literatuurlijst Barendrecht, J.M. (2009). Verantwoording van rechtspraak richting burger. Justitiële verkenningen: Documentatieblad van het Ministerie van Justitie, 35(4), 15-30. Benschop, P. (2009). Politieke druk: een onbeheersbare factor? Een analyse van Kamerinterventies in de periode 1981-2008. (Masterthesis). Utrecht: Universiteit Utrecht. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom onderwijs. Bosman, C. (2013). Schriftelijke vragen ex art. 38 RvO inzake onzorgvuldige rapportage bij Jeugdzorg. Vinddatum 27 juni 2014 op http://www.mijnbabs.nl/babsonlinelimburg/Actielist.aspx?cmd=SelAgendaType&id=105 Bovens, M. (2005). Public accountability. In E. Ferlie, L. Lynne & C. Pollitt (eds.). The Oxford Handbook of Public Management (pp. 182-208). Oxford: Oxford University Press 2005. Bekkers, V., Edwards, A. (2007). Legitimacy and democracy: a conceptual framework for assessing governance practices. In: Bekkers, V., Dijkstra, G., Edwards, A. & Fenger, M. Governance and the Democratic Deficit. Assessing the Democratic Legitimacy of Governance Practices (pp. 35-59). Aldershot, Ashgate. Bekkers, V.J.J.M. (2007). Beleid in Beweging: achtergronden, benaderingen, fasen en aspecten van beleid in de publieke sector. Den Haag: Lemma. Cammelbeeck, T.D., Kummeling, H.R.B.M., & Modderkolk, A.J., (2007). Gemeentewet, Provinciewet - tekst en commentaar. Deventer: Kluwer BV. Castenmiller, P., van Dam, M. & Peters, K. (2013). Geven de raad alle inlichtingen… Een onderzoek naar de informatievoorziening aan de gemeenteraad. Stichting DecentraalBestuur.nl, in opdracht van het ministerie van BZK. Cointet, S.E. (2011). Dualisme: Panacee voor provinciale problemen? (Masterthesis). Utrecht: Universiteit Utrecht. De onzin-parade van Eerdmans. (2006, 8 november). AD. Vinddatum op 25 maart 2014 op: http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/2333732/2006/11/08/De-onzinparade-van-Eerdmans.dhtml
93
Edelman, M.J. (1964). The symbolic uses of politics. Urbana: Illinois University Press. Een Kamervraag beantwoorden kost 3750 euro. (2011, 22 december). Volkskrant. Vinddatum 22 mei 2014 op: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2824/Politiek/article/detail/3091700/2011/12/22/EenKamervraag-beantwoorden-kost-3750-euro.dhtml Eisenhardt, K.M. (1989). Building theories form case study research. Academy of Management Review, 14(4), 532-550. Elzinga, D. J. (1989). Politieke verantwoordelijkheid: Over verval en vooruitgang in de politieke democratie. In M.A.P. Bovens, C.J.M. Schuyt en W.J. Witteveen (red.), Verantwoordelijkheid: Retoriek en realiteit (pp. 63-79.). Zwolle: Tjeenk Willink. Engelen, W. R. & Sie Dhian Ho, M. (2004). De staat van de democratie: Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid. Enthoven, G.M.W. (2011). Hoe vertellen we het de kamer? Een empirisch onderzoek naar de informatierelatie tussen regering en parlement. Delft: Eburon. Hazama, Y., Gençkaya, O.F., Gençkaya, S. (2007). Parliamentary Questions in Turkey. Journal of Legislative Studies, 13(4), 539-557. Helsloot, I. (2007). Voorbij de symboliek. Oratie. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. Hendriks, F. & G. Drosterij (2012). De zucht naar goed bestuur in de stad: lessen uit een weerbarstige werkelijkheid. Den Haag: Boom Lemma. Henk Bleker was het vaakst aanwezig in de Kamer. (2012, 19 januari). Volkskrant. Vinddatum 9 november 2014 op: http://www.volkskrant.nl/binnenland/henk-bleker-was-het-vaakstaanwezig-in-de-kamer~a3129640/ Hoeken, H. (1998). Het ontwerp van overtuigende teksten: wat onderzoek leert over de opzet van effectieve reclame en voorlichting. Bussum: Coutinho. Hoogerwerf, A. & Herweijer, M. (2008). Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Iersel, F. (2013). Schriftelijke vragen artikel 3.2 Reglement van Orde over gif in grond- en oppervlaktewater. Vinddatum 27 juni 2014: op www.brabant.nl/Politiek-en94
Bestuur/Provinciale-Staten/Vergaderstukken-en-besluiten-PS-en-commissies/Statenvragenen-antwoorden.aspx. IPO. (2014). De provinciale kerntaken in beeld. Vinddatum 2 mei 2014 op: http://www.ipo.nl/publicaties/de-provinciale-kerntaken-beeld Lange, R. d., Schuman, H., & Montesano Montessori, N. (2010). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Martin, S. (2011). Parliamentary Questions, the behaviour of legislators, and the Function of Legislatures: an introduction. The journal of Legislative Studies, 17(3), 259-270. Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek. Praktijk en theorie. Amsterdam: Boom Mueters, D. (2013). Zij die niet vragen worden overgeslagen? Een onderzoek naar de inkleuring van de actieve informatieplicht aan Provinciale Staten. (Masterthesis). Nijmegen: Radboud Universiteit. Ministerie van Rijkswaterstaat en Milieu. (2011). Ex post evaluatie Verkeersveiligheidsmaatregelen. Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart Delft. Norton, P. (1993). Introduction: Parliament since 1960. In: Franklin, M., and Norton, P. (Eds), Parliamentary Questions (pp. 1-22). Oxford: Clarendon Press. Noordegraaf, M. (2002). Passende politiek? Een kritische analyse van moderne sturingsvisies, in: Bestuurswetenschappen, 56 (4), 281-297. Visscher, G. (2006).De spiegel van het dagelijks gebeuren: Een eeuw vragenrecht in de TweedeKamer, in C.C. van Baalen e.a. (red.), Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2006: De waan van de dag (pp. 87-98.). Amsterdam: Boom, Wille, A. (2005). Kamervragen en de dagelijkse drang van politieke controle. Bestuurswetenschappen, 59(5), 406-430. Rijksoverheid. (2014). Provinciale Staten. Vinddatum 27 maart 2014. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/provincies/provinciale-staten. Klink, B. (1998). De wet als symbool. Over wettelijke communicatie en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. (Proefschrift, Universiteit van Tilburg). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink. 95
Koppenjan, J.F.M., Kars, M., Voort, H.G. van der & Heuvelhof, E.F. ten (2006). Sturen met Kaders. Delft: Faculteit TBM, sectie BKOM. Pander Maat, H. (2004). Wervend taalgebruik in persberichten: werkt het? Hoe journalisten omgaan met persberichten in de luchtvaartsector. Taalbeheersing, 26(3), 209-225. Raad Openbaar Bestuur. (2005). Niet teveel gevraagd! Een analyse van Kamervragen. Den Haag. Postma, A. (1985). Het interpellatie- en vragenrecht van de Eerste en Tweede Kamer. Nederlands parlementsrecht. Groningen. Smeulders, S. (2013). Schriftelijke vragen artikel 3.2 Reglement van Orde inzake schrappen transferiumbus Den Bosch. Vinddatum 27 juni 2014 op www.brabant.nl/Politiek-enBestuur/Provinciale-Staten/Vergaderstukken-en-besluiten-PS-en-commissies/Statenvragenen-antwoorden.aspx Stone, D. (1997). Policy Paradox. The Art of Political Decision Making. W.W. Norton & Company, New York, 1997. Swanborn, P.G. (2007). Evalueren. Amsterdam: Boom Onderwijs. Swanborn, P.G. (2008). Case-study´s, wat, wanneer en hoe? (4e druk). Amsterdam: Boom onderwijs. Swart, F. (2013, 27 juni). Breda'97: Bredase politiek stelt domme vragen. Vinddatum 25 maart 2014 op: http://www.bredavandaag.nl/nieuws/politiek/2013-06-27/breda97-bredasepolitiek-stelt-domme-vragen Sweers, M. (2012). Het stemmen van een vals instrument. De praktijk en toekomst van het schriftelijke vragenrecht (bachelorthesis). Vinddatum 23 mei op https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/19394/scriptie%20schriftelijke%20v ragen%20repositorium.pdf?sequence=1. Van Kemenade en Versteden (1999). Nota Herkenbaar Bestuur. Haarlem. Kemenade, J.A. van, Versteden, C.J.N. (1999). Herkenbaar Bestuur. Over dualisme in de provincies. Haarlem Thiel, S. (2010). Bestuurskundig Onderzoek: een methodologische inleiding. Bussum, Countinho.
96
Vennix, J.A.M. (2010). Theorie en praktijk van empirisch onderzoek. Pearson, Harlow. Verschuren, P. & Doorewaard, H. (1998). Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: Lemma. Vliegenthart, R., Roggeband, C.M. & Boomgaarden, H.G. (2008). Wie Leidt en Wie Volgt? Invloedrelaties Tussen Parlement en Media in het Nederlandse Integratiedebat. Migrantenstudies, 24(1), 23-39. Vliegenthart, R. & Walgrave, S. (2011). Content Matters. The Dynamic of Parliamentary Questioning in Belgium and Denmark. Comparative Political Studies, 44(8), 1031-1059. Vugt, R. & Bouman, B. (2013, 7 november). Schriftelijke vragen op grond van artikel 3.2 van het Reglement van Orde over Moerdijk. Vinddatum 27 juni op www.brabant.nl/Politiek-enBestuur/Provinciale-Staten/Vergaderstukken-en-besluiten-PS-en-commissies/Statenvragenen-antwoorden.aspx. Walgrave, S., Soroka, S., & Nuytemans, M. (2008). The mass media’s political agenda-setting power. A longitudinal analysis of media, parliament and government in Belgium (1993-2000). Comparative Political Studies, 41, 814-836. Wiberg, M., ed., (1994). Parliamentary Control in the Nordic Countries: Forms of Questioning and Behavioural Trends. Jyväskylä: The Finnish Political Science Association. Wiberg, M. (1995). Parliamentary Questioning: Control by Communication? In: Herbert Döring (Ed.). Parliaments and Majority Rule in Western Europe (pp. 179-222.). Frankfurt/New York: Campus. Verlag. Wille, A.C. (2005). Kamervragen en de dagelijkse drang van politieke controle. Bestuurswetenschappen, 59(5), 406-430. Yin, R.K. (1994). Case study research: Design and methods. Thousand Oaks: Sage Publications. Zeeland, R., Harmsen van der Beek, M., Breda, I. (2009, 2 oktober). Schriftelijke vragen artikel 3.2 Reglement van Orde inzake Veiligheidsmonitor 2009. Vinddatum 27 juni 2014 op www.brabant.nl/Politiek-en-Bestuur/Provinciale-Staten/Vergaderstukken-en-besluiten-PS-encommissies/Statenvragen-en-antwoorden.aspx. Zouridis, S. (2009). De dynamiek van bestuur en recht: Over de rechtsstaat als bestuurswetenschappelijk fenomeen. Den Haag: Lemma.
97
Bijlage A. Reglement van de Orde Provinciale Staten Noord-Brabant en Limburg B. Bespreekpunten interview met Griffie provincie Noord-Brabant en Limburg C. Schriftelijke online (web)enquête Provinciale Statenleden D. Schriftelijke enquête Ambtenaren E. Uitsplitsing van het totaal aantal vragen naar bestuursperiode F. Steekproef documentenanalyse G. Codeerconstructie voor de documentenanalyse van de schriftelijke vragen H. Documentenanalyse toepassing schriftelijk vragenrecht Noord-Brabant en Limburg I. Resultaten enquête ambtenaren J. Resultaten enquête Statenleden K. Interviewguide oud-Statenleden
98
A. Reglement van de Orde Provinciale Staten Noord-Brabant en Limburg
Reglement van orde Provinciale Staten Noord-Brabant 2012 Artikel 43. Schriftelijke vragen 1. Ieder lid kan, ook wanneer geen vergadering wordt gehouden, aan Gedeputeerde Staten vragen stellen over het door hen gevoerde bestuur. 2. De vragen, bedoeld in het eerste lid, worden nauwkeurig en zo zakelijk mogelijk omschreven, bij Gedeputeerde Staten ingediend. 3. Gedeputeerde Staten antwoorden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de vragen. 4. De termijn, bedoeld in het vorige lid, wordt gesteld op zes weken indien de termijn van vier weken afloopt binnen de voor de regio Zuid officieel vastgestelde zomervakantie voor het voortgezet onderwijs. 5. De voorzitter zendt de tekst van de vragen en van het schriftelijke antwoord daarop onverwijld door aan de leden van Provinciale Staten. 6. Gedeputeerde Staten kunnen de voorzitter van de desbetreffende statencommissie verzoeken de vragen niet schriftelijk, maar mondeling te mogen beantwoorden, wanneer mondelinge beantwoording binnen vier weken na ontvangst van de vragen mogelijk is. 7. Indien Gedeputeerde Staten een verzoek als bedoeld in het vorige lid indienen, besluit de voorzitter van de desbetreffende statencommissie of de mondelinge beantwoording wordt opgenomen in de concept-agenda van de eerstvolgende vergadering van de desbetreffende statencommissie. 8. De commissievoorzitter wijst het verzoek als bedoeld in het zesde lid in ieder geval af, indien de vragensteller als bedoeld in het eerste lid bezwaar heeft tegen mondelinge beantwoording. 9. Indien binnen vier weken na het indienen van de vragen, bedoeld in het tweede lid, een vergadering van de desbetreffende statencommissie zal plaatsvinden, kan de vragensteller Gedeputeerde Staten verzoeken de vragen niet schriftelijk maar mondeling te beantwoorden. 10.Indien Gedeputeerde Staten bereid zijn een verzoek als bedoeld in het vorige lid in te willigen, zijn het zevende en achtste lid van overeenkomstige toepassing.
99
Reglement van orde Provinciale Staten Limburg 2012 Artikel 38. Schriftelijke vragen 1. Een Statenlid kan aan Gedeputeerde Staten alsmede de Commissaris van de Koning(in) schriftelijk vragen stellen betreffende het door Gedeputeerde Staten c.q. de Commissaris van de Koning(in) gevoerde bestuur. 2. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. Is de gewenste wijze van beantwoording niet vermeld, dan volgt schriftelijke beantwoording. 3. De vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige Statenleden en leden van Gedeputeerde Staten worden gebracht. 4. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende Statenvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt de verantwoordelijke gedeputeerde of de Commissaris van de Koning(in) voor het verstrijken van de termijn de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn beantwoording alsnog zal plaatsvinden. 5. De antwoorden worden door Gedeputeerde Staten c.q. de Commissaris van de Koning(in) aan de leden van Provinciale Staten toegezonden. 6. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende Statenvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde Statenvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen over het door de Commissaris van de Koning(in) of Gedeputeerde Staten gegeven antwoord, tenzij Provinciale Staten anders beslissen.
100
B. Bespreekpunten interview Griffie Noord-Brabant en Limburg
Stage-opdracht Schriftelijke vragenrecht Provinciale Staten
Bespreekpunten voor het gesprek met de griffiers van Limburg en Noord-Brabant In het kader van haar universitaire master studie Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit te Nijmegen voert Ezra van Helvoirt momenteel een stage-opdracht voor de Zuidelijke Rekenkamer uit naar het schriftelijk vragenrecht van Provinciale Staten binnen de provincies Limburg en NoordBrabant. Het schriftelijk vragenrecht is één van de instrumenten waarover Statenleden beschikken om invulling te geven aan hun kaderstellende en controlerende rol. Om meer zicht te krijgen op de toepassing van dit instrument heeft de Zuidelijke Rekenkamer een stage-opdracht geformuleerd. Doel van het onderzoek is om na te gaan op welke wijze er in de afgelopen bestuursperiodes is omgegaan met schriftelijke vragen vanuit Provinciale Staten in de provincies Limburg en Noord-Brabant. De opdracht bestaat uit verschillende elementen: een analyse van het feitelijke gebruik van schriftelijke vragen en antwoorden; een vergelijking tussen het gebruik van schriftelijke vragen in Limburg en Noord-Brabant; een inhoudelijke analyse; een onderzoek naar de ervaringen van betrokken partijen: Provinciale Staten en ambtelijke organisatie. Het onderzoek mondt uit in een master thesis van de stagiaire en een daarop gebaseerd informatief achtergronddocument van de Zuidelijke Rekenkamer voor de leden van Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en ambtelijke organisatie van de beide provincies. Dit achtergronddocument wordt als aparte publicatie gepresenteerd, net zoals dat het geval was voor een eerdere publicatie over de invulling van de actieve informatieplicht. In het kader van het onderzoek willen we ook met de beide griffiers spreken over hun betrokkenheid bij en ervaring met het fenomeen Schriftelijke vragen.
Bij dit gesprek willen we in ieder geval stilstaan bij de volgende onderwerpen: 1.
Procesgang schriftelijke vragen: routing, rol griffie, verantwoordelijkheden.
2.
Contact met ambtelijke organisatie: formeel, materieel.
3.
Betrokkenheid bij afweging of voor een onderwerp al dan niet gebruik gemaakt wordt van schriftelijke vragen of dat een ander instrument moet worden ingezet.
4.
Betrokkenheid bij afstemming over redactie en tijdstip indienen schriftelijke vragen.
5.
Bewaken beantwoordingstermijnen.
6.
Vervolgacties naar aanleiding van schriftelijke vragen en inpassing in het reguliere werk van PS.
101
7.
Verbetering mogelijk/wenselijk voor de inzet van het instrument Schriftelijke vragenrecht:
procesgang (aan de voorkant, bij de beantwoording, bij de afhandeling); inhoudelijk; doorwerking; in relatie tot andere instrumenten waarover PS beschikken.
102
C. Schriftelijke online (web)enquête provinciale Statenleden
1. Personalia Naam: Partij: Provincie: Lid PS sinds: 2. PS beschikken over verschillende instrumenten om hun kaderstellende en controlerende rol in te vullen. Wat zijn naar uw oordeel de drie belangrijkste instrumenten? Instrumenten van PS Enquêterecht Recht van initiatief Recht van amendement Recht van interpellatie Mondelinge vragenrecht Schriftelijk vragenrecht Recht op ambtelijke bijstand en fractieondersteuning
Kruis aan
2. Kunt u aangeven of u als Statenlid wel eens gebruik hebt gemaakt van het instrument ‘schriftelijke vragen’? JA NEE *Bij nee: naar (2de formulering)
3. In de literatuur worden doorgaans zes functies van ‘schriftelijke vragen’ omschreven. Hoe vaak zijn deze functies op de door u gestelde vragen van toepassing geweest? (2de formulering) Hoe vaak zijn naar uw mening onderstaande functies van toepassing geweest op de door u collega Statenleden gestelde vragen? Functies
nooit
som s
vaak
altijd
Weet ik niet
1.Informatie krijgen het verzamelen van feiten 2.Aandacht vestigen op een thema Het stellen van vragen om een bepaald thema op de beleidsagenda te krijgen 3.Beinvloeden van de besluitvorming Het stellen van vragen met als doel 103
besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien 4. Controle op GS Het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen 5. Publiciteit Het stellen van vragen om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s 6. Invullen volksvertegenwoordigende rol Het articuleren van maatschappelijke belangen 4. Kunt u aangeven hoe vaak de volgende ‘bronnen’ aanleiding vormden voor het stellen van een schriftelijke vraag? (2de formulering) Hoe vaak vormen naar uw oordeel de volgende ‘bronnen’ aanleiding voor het stellen van een schriftelijke vraag door uw collega Statenleden?
Bronnen
nooit
soms
vaak
altijd
weet ik niet
Informatie afkomstig van GS beleidsnota’s, voortgangsrapportages, evaluaties, etc. Informatie uit media Informatie via burgercontacten Informatie afkomstig van maatschappelijke organisaties Besluitvorming op rijks-of gemeentelijk niveau
5. Hoe tevreden bent U over de volgende aspecten van de beantwoording van de schriftelijke vragen? Aspecten
Zeer ontevreden
Ontevreden
Neutraal
Tevreden
Zeer tevreden
Tijdigheid Volledigheid Juistheid
104
6. Kunt U aangeven hoe vaak U n.a.v. de beantwoording door GS van de door U gestelde vragen eén of meer van de volgende vervolgacties heeft ondernomen?
Nooit Aanvullende mondelinge vragen Aanvullende schriftelijke vragen Discussie in commissie en/of PS Andere vervolgacties, namelijk ……………………………………………..
Soms
Vaak
Altijd
7. Heeft U suggesties ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling Statenvragen? (2de formulering) Heeft U suggesties ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling Statenvragen?
105
D. Schriftelijke enquête Ambtenaren Referentie
: 14.037.Pdk/PvG
Onderwerp
: Schriftelijke vragen
datum
: 17 juni 2014
Geachte heer, mevrouw, In het kader van haar universitaire master studie Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit te Nijmegen voert Ezra van Helvoirt momenteel een stage-opdracht voor de Zuidelijke Rekenkamer uit naar het schriftelijk vragenrecht van Provinciale Staten binnen de provincies Limburg en Noord-Brabant. Het schriftelijk vragenrecht is één van de instrumenten waarover Statenleden beschikken om invulling te geven aan hun kaderstellende en controlerende rol. Om meer zicht te krijgen op de toepassing van dit instrument heeft de Zuidelijke Rekenkamer een stage-opdracht geformuleerd. Doel van het onderzoek is om na te gaan op welke wijze er in de afgelopen bestuursperiodes is omgegaan met schriftelijke vragen vanuit Provinciale Staten in de provincies Limburg en Noord-Brabant. De opdracht bestaat uit de volgende elementen: een analyse van het feitelijke gebruik van schriftelijke vragen en antwoorden; een inhoudelijke analyse; een onderzoek naar de ervaringen van betrokken partijen; een vergelijking tussen het gebruik van schriftelijke vragen in Limburg en Noord-Brabant. Het onderzoek mondt uit in een master thesis van de stagiaire en een daarop gebaseerd informatief achtergronddocument van de Zuidelijke Rekenkamer voor de leden van Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en ambtelijke organisatie van de beide provincies. Dit achtergronddocument wordt als aparte publicatie gepresenteerd, net zoals dat het geval was voor een eerdere publicatie over de invulling van de actieve informatieplicht. Als behandelend ambtenaar bent u één of meerdere keren betrokken geweest bij de beantwoording van schriftelijke vragen. Graag willen we u verzoeken om enkele vragen hierover te beantwoorden en het document terug te sturen naar
[email protected]. Dit kost ongeveer 5 minuten tijd. De resultaten worden anoniem verwerkt. Met vriendelijke groet, Zuidelijke Rekenkamer
drs. P.W.M. de Kroon directeur-secretaris
106
1.Hoe vaak heeft u als provinciaal ambtenaar schriftelijke vragen beantwoord?
Aantal keren beantwoord 1 keer 2 tot 4 keer 5 tot 10 keer Meer dan 10 keer
Kruis aan
2.Zijn er naast u nog andere ambtenaren en/of externen betrokken geweest bij de beantwoording van de schriftelijke vragen? Kruis aan wat van toepassing is. (Meerdere antwoorden mogelijk)
Betrokkenen Nee, alleen ik Ja, collega’s van mijn eigen afdeling/cluster Ja, collega’s van andere afdelingen/clusters Ja, externen
Kruis aan
3.Hoeveel tijd heeft de beantwoording van de schriftelijke vragen gekost? Kruis aan wat van toepassing is. (Indien u meerdere malen vragen heeft beantwoord, graag het gemiddelde aangeven)
Benodigde tijd Minder dan 4 uur 4 tot 8 uur 1 tot 3 dagen Meer dan 3 dagen, namelijk…………………
Kruis aan
4.Kunt u ten aanzien van onderstaande stellingen aangeven in hoeverre die van toepassing zijn op de door u beantwoorde vragen? (Graag uw algemene oordeel)
Stellingen 1. De reden/aanleiding voor het stellen van vragen is helder 2. De vragen zijn duidelijk
Nooit
Soms
Vaak
Altijd
3. De vragen zijn kort en bondig 4. De termijn, waarbinnen de schriftelijke vragen moeten worden beantwoord, is toereikend
107
5.Aan het stellen van schriftelijke vragen worden in de literatuur verschillende functies toegekend. Functies 1.Informatie krijgen Het verzamelen van feiten 2.Aandacht vestigen op een thema Het stellen van vragen om een bepaald thema op de beleidsagenda te krijgen 3.Beïnvloeden van de besluitvorming Het stellen van vragen met als doel besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien 4. Controle op GS Het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen 5. Publiciteit Het stellen van vragen om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s 6. Invullen volksvertegenwoordigende rol Het articuleren van maatschappelijke belangen
Welke functie of functies herkent u in de door u beantwoorde schriftelijke vragen? Indien u andere, niet genoemde functie(s), herkent in de schriftelijke vragen, wilt u deze dan vermelden. Antwoord:
6.Zijn er binnen de ambtelijke organisatie naar aanleiding van de schriftelijke vragen vervolgacties ondernomen? Kruis aan wat van toepassing is of licht uw antwoord toe.
Kruis aan Nee Weet ik niet Ja, namelijk …………
7.Heeft u suggesties ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling van de schriftelijke vragen? Zo ja, zou u deze willen toelichten?
Antwoord:
108
E. Uitsplitsing van het totaal aantal vragen naar bestuursperiode Schriftelijke vragen Noord-Brabant per maand 2003-2013 januari
februari 0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
2 2 5 5 6 8 12 20 12 74
Totaal
maart 3 5 2 2 1 10 7 8 6 28 8 80
0 2 6 6 4 3 8 8 10 8 21 4 78
april 4 8 4 6 1 7 4 6 12 12 15 79
mei 2 3 4 7 7 4 1 10 21 14 13 86
juni 4 4 5 4 10 5 5 9 16 12 15 89
juli 6 2 1 2 4 5 4 10 12 12 20 78
Bestuursperiode 1 april 2003 tot 1 april 2007 = 183 schriftelijke vragen Bestuursperiode 1 april 2007 tot 1 april 2011 = 320 schriftelijke vragen Bestuursperiode 1 april 2011 tot 1 januari 2014 = reeds 504 schriftelijke vragen
augustus
september
3 2 4 3 5 6 7 6 19 15 11 81
oktober
3 7 6 3 7 3 14 7 36 14 16 116
november
3 4 4 2 9 17 9 6 17 20 21 112
december
5 6 3 5 4 4 2 5 11 14 18 77
6 3 1 4 5 5 7 4 10 2 13 60
Totaal 39 52 42 44 61 79 74 89 180 184 166 1010
gemiddeld 3,8125 gemiddeld 6,6666 gemiddeld 15,272
Schriftelijke vragen Limburg per maand 2007-2013 Januari
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
September
Oktober
November
December
11
17
5
5
7
11
12
14
14
16
4
2
9
13
9
26
12
15
26
15
26
17
14
7
19
19
14
14
7
15
15
18
20
15
16
9
13
16
16
12
9
10
14
10
18
12
11
11
17
12
7
11
11
15
11
17
16
9
16
9
14
19
20
16
8
1
14
14
12
11
21
13
12
6
10
5
18
8
16
15
15
5
12
9
95
102
81
89
72
75
108
103
121
85
94
60
Bestuursperiode 1 april 2007 tot en met 1 april 2011 = gemiddeld 13,396 vragen per maand Bestuursperiode 1 april 2011 tot en met 1 mei 2012 = gemiddeld 14,154 (Coalitie CDA-VVD-PVV gevallen op 20 april 2012) Bestuursperiode 1 juni 2012 tot en met 1 januari 2014 = gemiddeld 11,421 (Coalitie CDA-VVD-PvdA 4 juni 2012)
N.B. Vanwege de digitalisering in het jaar 2007 zijn er in de provincie Limburg geen gegevens per maand beschikbaar van de periode 2003-2006.
109
Totaal 118 189 181 152 151 163 131 1085
F. Steekproef documentenanalyse Vanaf de eerste schriftelijke vraag in de database van Limburg 2013 wordt er om de 10 vragen geselecteerd. De vier databases zijn allemaal achter elkaar gelegd en de structurele werkwijze loopt door. In totaal zijn er 56 vragen geselecteerd. Steekproef Limburg 2013
Nr.
Oorspronkelijk nr. database
Partij
Vragensteller(s)
Datum
1
1
CDA
Titulaer J.
7-1-2013
Afslag Nuth A76
2
11
GroenLinks
Brugman C.
23-1-2013
Vervolgvragen Buitenring Parkstad Limburg
3
21
SP
Prevoo D.
6-3-2013
Bemoeienis Provincie met gemeentelijke OZB belasting bedrijven
4
31
VVD+CDA+50PLUS+PVDA
Akker,van den J. (VVD) + Helvert,van M. (CDA) + Leppers A. (50PLUS) + Medendorp W. (PvdA)
19-4-2013
Duits-Nederlandse Ministerraad
5
41
PVV
Heemels M
15-5-2013
6
51
SP
Prevoo D.
21-6-2013
7
61
GroenLinks
Brugman C
26-6-2013
8
71
PvdA
Roefs L.
2-7-2013
9
81
SP
Prevoo D.
28-8-2013
10
91
D66
Wageningen,van H
23-8-2013
Veerverbindingen langzaam verkeer Grensmaas
11
101
PVV
Heemels, M
16-9-2013
12
111
D66
Zijp M.
1-11-2013
Snoepreis directie MCH2018 Bescherming van digitale klokkenluiders
13
121
SP
Bus E.
19-11-2013
14
131
VVD
Akker,van den J.
18-12-2013
Onderwerp
Beveiligingsbeelden bussen Kosten ontslagen Limburg Symfonie Orkest Schaliegas geheimhoudingsplicht Permanente bewoning Diekendaal Aangekondigde vertrek Gedeputeerde Lebens
Ruimte voor ruimte project Programmapla Railinfrastructuur, spoor- en busvervoer
110
Steekproef Limburg 2009 Nr. OorPartij spronkelijk nr. database
Vragensteller(s)
Datum
Onderwerp
15
10
SP
Coppus T. + Eijssen
21-1-2009
Essent, RWE en boeteclausule
16
20
SP
Coppus T. + Bus E.
9-2-2009
17 18
30 40
SP VVD
Coppus T Koppe E.
17-2-2009 26-2-2009
19
50
SP
Visser
31-3-2009
20
60
SP
Bus E.
23-3-2009
21
70
CDA
Voncken
22-4-2009
22 23 24
80 90 100
PNL CDA PVDA+PNL
Franssen Titulaer J. Heijmans + Franssen
16-6-2009 18-8-2009 30-7-2009
Subsidie-affaire EchtSusteren Voortgang Floriade Vragen inzake voorbereiding debat Musea Nieuwe ontwikkelingen De Meer; nieuwe bedrijven in plaats van EDCO Geheimhouding aanbestedingen Vragen inzake de natuurbeschermingswet Natura 2000 Essentgelden Bouwput Venlo-Floriade Vestiging Edco
25
110
CDA
Heinrichs
30-7-2009
26
120
PvdD
Wassenberg
26-8-2009
170 jaar beide Limburgen Aanvulling vragen over het ontbreken van een vergunning van ENCI
27
130
SP
Bus E. + Vries- Becker,de
9-9-2009
Veolia Transport 2
28
140
SP
Bus E. + Visser
8-10-2009
Beleidswijziging grootschalige grindwinning
29
150
CDA
Gommans
8-10-2009
30
160
CDA
Gommans
18-11- 2009
Uitvoering Amendement nr. 3 van de behandeling beleidskader cultuur op 24 oktober 2008 Limburgse revue
31
170
VVD
Litjens
24-11-2009
32
180
GroenLinks
Schröer
19-1-2010
Verplichtingen voortvloeiend uit de regeling "Ruimte voor Ruimte, Inspectie en onderhoud bruggen en viaducten
111
Steekproef Brabant 2009 Nr.
Oorspronkelijk nr. database
Partij
Vragensteller(s)
Datum
Onderwerp
33 34
9 19
PvdA SP
E Gounou R. van Zeeland
5-2-2009 19-3-2009
35
29
SP
R.J.C. van Zeeland
18-6-2009
36
39
SP
V.T.C. Slegers
17-8-2009
37
49
SP
R. van Zeeland
15-9-2009
38
59
CDA
A.P.H. Smolders
6-10-2009
Veiligheid in het openbaar vervoer Gezondheidsonderzoek intensieve veehouderij Herschikking van de activiteiten van veevoederbedrijf De Heus in NoordBrabant en de beïndiging van de activiteiten in de Kop van `t Zand in `sHertogenbosch Uitbreiding van veehouderijen in verwevingsgebieden in de provincie Noord-Brabant o.a. in de gemeente Landerd. Grondwaterverontreiniging voormalige vatenhandel ter hoogte van de Heescheweg 22 te Nistelrode. Ontbreken van knelpunt Merwedebrug A27 bij de spoed aanpak van beruchte filelocaties door minister van Verkeer en Waterstaat i.h.k.v. de Wet besluitvorming versnelling wegprojecten
39
69
SP
R.J.C. van Zeeland
8-12-2009
Overlast voor omwonende van het bedrijf Reiling BV te Sterksel
112
Steekproef Noord-Brabant 2013 Nr.
Oorspronkelijk nr. database
Partij
Vragensteller(s)
Datum
Onderwerp
40
5
PVV
H.F. van den Berg
9-1-2013
41
15
PVV
P. van der Kammen
26-2-2013
42
25
50PLUS
H Mondriaan
2-4-2013
43
35
SP
19-4-2013
44
45
PVV
W.R. van der Staak H.F. van den Berg
45
55
PvdA
H.J.M. Leenders
5-6-2013
46
65
D66
25-6-2013
47
75
PvdD
48
85
PVV
49
95
PVV
50
105
PvdA
M.J.G. Spierings + mw. M.C. LestradeBrouwer M.C. van der Wel P van der Kammen + dhr. R Dol H.F. van den Berg S.J.A.H. Smeulders
hoge kosten voor de realisatie van een nieuwe fietsenstalling aan de zuidzijde van het Station TilburgCentraal met behulp van een provinciale bijdrage van 1,9 miljoen. n.a.v. de beantwoording op eerdere vragen over het toekennen van subsidie aan de Stichting Muziekwerkplaats Brabant, Muzieklab Brabant (MLB). openbaar vervoer zonder OVchipkaart, met name in de buurtbussen. nalatige zorg aan jongeren door de financiële nood van zorgaanbieders. camaratoezicht in bussen n.a.v. artikel uitzending Bureau Brabant door Omroep Brabant op d.d. 13 mei 2013. zorgelijke situatie bij de samenwerking van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem in het Land van Altena. opzeggen deelname landelijke klankbordgroep schalie- en steenkoolgasonderzoek.
51
115
PvdD
10-10-2013
52
125
PVV
M.C. van der Wel M.A.J.L. FrijtersKlijnen + mw. P van der Kammen
53
135
PvdD
M.C. van der Wel
1-11-2013
54
145
PVV
A.W.J.A. van
8-11-2013
14-5-2013
9-7-2013 23-7-2013
26-8-2013 11-9-2013
19-10-2013
afzet van gedode ganzen in de markt. kredietstatus van Frankrijk in relatie tot Brabants geld dat is uitgezet in Frankrijk voorgenomen subsidie voor het lichtplan Piushaven te Tilburg onderzoek van de ANWB naar de veiligheid van provinciale wegen. omzeilen van de bouwstop in de veehouderij. n.a.v. de beantwoording van de schriftelijke vragen over de stand van zaken m.b.t. de vacaturestelling Artistiek Directeur en 3 programmamanagers Culturele Hoofdstad komst van een nieuwe nertsenfarm in de gemeente Gemert-Bakel. samenwerkingsovereenkomst voor
113
Hattem
55
155
PvdA
S.J.A.H. Smeulders
10-12-2013
56
165
GroenLinks
T.J.J. Bouwman
24-9-2013
natuurgebied de Maashorst in relatie tot de introductie van de wisent in de Maashorst dit in strijd met de door PS aangenomen motie M11 op 21 september 2012 om af te zien van de introductie van de `Big Five situatie bij Veolia Transport Nederland. ontstane situatie in het dorp Moerdijk n.a.v. berichtgeving in de media over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk.
.
114
G. Codeerconstructie voor de documentenanalyse van de schriftelijke vragen Deze codeerinstructie voor de inhoudsanalyse bestaat uit vier onderdelen: een inleiding, algemene aspecten, bijzondere aspecten, de operationalisatie. Deze indeling is gebaseerd op het onderzoek van Mueters (2013). Inleiding Deze codeerinstructie is opgesteld ten behoeve van het onderzoek van Ezra van Helvoirt (2014) omtrent het onderzoek naar de functies van het schriftelijk vragenrecht. Meer specifiek gaat het onderzoek over de verhouding tussen de functie(s) van het vragenrecht en de rollen van PS. Er gaan veel geluiden op dat het schriftelijk vragenrecht niet alleen wordt gebruikt voor informatieve inlichtingen, maar ook voor andere doeleinden. Welke doeleinden dit zijn en hoe deze zich verhouden tot de rollen van PS zal in dit onderzoek duidelijk worden. Ten behoeve van de documentenanalyse zijn middels deze codeerinstructie schriftelijke vragen van Noord-Brabant en Limburg geanalyseerd. Dit zijn 56 vragen welke op basis van een systematische steekproef zijn geselecteerd. Er zijn in totaal 32 schriftelijke vragen afkomstig van de provincie Limburg uit de jaren 2009 en 2013. In Noord-Brabant zijn in dezelfde jaren in totaal 24 schriftelijke vragen geselecteerd. Door gebruik van deze codeerinstructie wordt de documentatie op eenzelfde systematische wijze geanalyseerd. Deze instructie geeft informatie over de aspecten die gecodeerd dienen te worden. Tevens verschaft de codeerinstructie helderheid over de inhoud van deze aspecten en de wijze waarop de functie(s) uit de documentatie kan worden afgeleid. Er is een onderscheid gemaakt tussen algemene en bijzondere aspecten. In de komende paragrafen worden deze aspecten uitgelegd. B. Algemene aspecten Bij de geselecteerde documenten zijn allereerst een aantal algemene gegevens gecodeerd: nr. steekproeftrekking, oppositie of coalitie (afgekort OPP en CO), welke partij, naam indiener, onderwerp van de schriftelijke vraag, en tot slot in welke categorie (zie inhoudsanalyse) de vraag valt. C. Bijzondere aspecten Alvorens de dataverzameling voor het onderzoek heeft plaatsgevonden is er een theoretisch kader opgesteld. De praktijkervaringen van Enthoven (2011) met Kamervragen zijn hierbij leidend geweest. Er zijn een zestal functies afgeleid. Dit zijn 1) informatie krijgen, 2) aandacht vestigen op een bepaald thema, 3) beïnvloeden van besluitvorming, 4) controleren van GS, 5) publiciteit, 6) mening van de samenleving onder de aandacht brengen. Deze categorieën worden voor de documentenanalyse gehanteerd als codes. Aan elke (geselecteerde) schriftelijke vraag zijn vervolgens de in dit onderzoek relevante codes gekoppeld. Oftewel voor elke schriftelijke vraag is bepaald welke uit de theorie afgeleide functie erop van toepassing is. Hierbij is soms meer dan één functie toegekend. De desbetreffende vraag of tekstfragment waaruit blijkt dat de code toegekend kan worden zal geworden geciteerd in een overzicht onder ‘documentenanalyse toepassing schriftelijk 115
vragenrecht Noord-Brabant en Limburg’. Belangrijk om op te merken is dat de codes die aan de tekst worden gekoppeld slechts een indicatie zijn van de mogelijke functies van de schriftelijke vragen. Hieronder treft u de operationalisatie van de documentenanalyse aan. Operationalisatie documentenanalyse Indicatoren
Voorbeelden
1.Informatie krijgen
Functie
- Het verzamelen van feiten -Om snel en gunstig met grote aantallen verschillende onderwerpen om te gaan
2.Aandacht vestigen op een bepaald thema zodat het op de beleidsagenda komt
-Om te zorgen dat er actie ondernomen wordt -Om een reputatie op te bouwen rond bepaalde dossiers - Om elementen van opwinding en drama te creëren - Om leden binnen een oppositie te werven om een voornemen te ontwikkelen of de kracht te krijgen om veranderingen aan te brengen binnen de overheid. - Om een (koppige) overheid dwars te liggen totdat andere personen en/of organisaties hun invloed hebben laten gelden -Besluitvorming uitstellen dan wel herzien - GS verantwoording laten afleggen -Om Gedeputeerde te bevragen op controversiële delen in hun beleid - Om de fouten van de overheid aan te tonen
Een Statenlid vraagt om een aantal, hoeveelheid, de (begrootte) kosten, instrumenten, bevoegdheden, regels etc. Feiten waarvan de werkelijkheid vaststaat. Een Statenlid vraagt om actie van de provincie: -Bent u bereid om……
3.Beïnvloeden van besluitvorming
4.Controleren van het college van GS
5.Publiciteit
-Om (Persoonlijke) publiciteit te krijgen -Om de kansen te vergroten om ge- of herkozen te worden als politici -Om een reputatie op te bouwen rond bepaalde dossiers -Ministers aan te vallen in moeilijke situaties -Om elementen van opwinding en drama te creëren
6.De mening van de samenleving onder de aandacht brengen
-Om medeleven te tonen aan betrokkenen -Het articuleren van maatschappelijke belangen
-Een Statenlid haalt veelvuldig cijfers, artikelen uit de media, onderzoeksresultaten of uitspraken van erkende deskundigen aan om de ernst van de situatie aan te duiden.
x
Een Statenlid vraagt: -Kunt u uitleggen/verantwoorden /toelichten dat… -Bent u het met ons eens dat GS niet correct heeft gehandeld? Een Statenlid haalt de krant met zijn vraag of gebruikt meerdere taalintensiveerders in zijn vraag: voorvoegsels (hypermodern, gloednieuw); bijvoeglijk naamwoorden (belangrijke, toonaangevend, miljoenen); bijwoorden (aanzienlijk, ruim, uiteraard); verbindingswoorden (zowel X als Y); zelfstandig naamwoorden (massawerkloosheid); werkwoorden (stormt het podium op); beeldspraak (over de streep trekken) Statenlid geeft het belang of de mening van de samenleving aan. -Meerdere burgers hebben aangegeven dat….. -Op welke wijze worden burgers geconsulteerd over….
116
H. Documentenanalyse toepassing schriftelijk vragenrecht Noord-Brabant en Limburg Nr.
Partij
Vragenst eller(s)
Onderwerp
Citaat/parafrase uit schriftelijke vraag
Functie(s)
1
CDA (CO)
Titulaer J.
Afslag Nuth A76 (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
1. Informatie krijgen
2
Groen Links (OPP)
Brugman C.
Vervolgvragen Buitenring Parkstad Limburg (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
3
SP (OPP)
Prevoo D.
Bemoeienis Provincie met gemeentelijke OZB belasting bedrijven (Overig)
4
VVD+ CDA+5 0PLUS+ PVDA
Akker,va n den J. (VVD) + Helvert,v an M. (CDA) + Leppers A. (50PLUS) +Meden dorp W. (PvdA)
Duits-Nederlandse Ministerraad (Overig)
1.Wat is op heden het antwoord van Rijkswaterstaat…? Wat heeft U college tot op heden gedaan…? Welke mogelijkheden heeft GS samen met de gemeente Nuth nog….? Welke middelen bent u bereid in te zetten? 4.-Ons is nog niet duidelijke hoe verbreding van het eco-duct in de Brunssummerheide ter plekke leidt tot een vermindering van de stikstofdepositie. De uitleg zou verder moeten gaan dan ‘’dat leidt tot robuustere Natura 2000 gebieden.’’ -Wij begrijpen niet, hoe aanpassing van de hydrologie in het Geleenbeekdal bijdraag tot oplossing van stikstofdepositie of de fijnstofdepositie. Graag uitleg. -Media gehaald: L1nws, 7 maart 2013 SP: geen bemoeienis met OZB gemeenten. De provincie moet zich niet bemoeien met OZB-heffingen door gemeenten NB: geen taalintensiveerders. -Media gehaald: L1nws, 9 april 2013 Limburg moet zich melden voor bilaterale ministerraad. De coalitie in het Limburgs Parlement wil dat het college van gedeputeerde staten Limburgse onderwerpen aandraagt voor de Duits-Nederlandse ministerraad.
Heemels M
Beveiligingsbeelden bussen (Overig)
(CO+ OPP)
5
PVV (OPP)
4.Controle op GS
5. Publiciteit
5. Publiciteit
NB: Geen taalintensiveerders
1+2. De PVV-fractie in Limburg heeft in vragen aan het Provinciebestuur opheldering gevraagd over de kwaliteit van camerabeelden uit Veolia bussen. Daarna verzoekt PVV het Provinciebestuur om in overleg met justitie en de vervoerders te bekijken wat de mogelijkheden zijn. 5. Media gehaald, 15 mei 2013 (Dichtbij)
1.Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een bepaald thema 5. Publiciteit
117
6
SP (OPP)
Prevoo D.
Kosten ontslagen Limburg Symfonie Orkest (Overig)
7
Groen Links (OPP)
Brugman C
Schaliegas geheimhoudingsplicht (Milieu, energie en klimaat)
8
9
PvdA (CO)
SP (OPP)
Roefs L.
Prevoo D.
Permanente bewoning Diekendaal (Duurzame ruimtelijke ontwikkeling)
Aangekondigde vertrek Gedeputeerde Lebens (Kwaliteit openbaar bestuur)
PVV wil snel betere camera’s in Veolia bussen (PVV gebruikt in tekst meerdere taalintensiveerders: bedroevend slecht, lafhartige overvallen ‘Bedroevend slecht’ is overgenomen in mediabericht 1. Wie draagt de kosten voor ontslag? Worden deze gefinancierd uit het rijksbudget ‘frictiekosten’? Om hoeveel ‘Limburgse’ musici gaat het? Hoe hoog zijn de transitiekosten en waarvoor zijn deze bestemd? 1.Wilt u aangeven wanneer het onderzoek is begonnen en op wiens initiatief dit is gebeurd? 2.Kunt u de Staten in kennis stellen van het conceptrapport? Zo neen, wilt u zich dan inspannen om –al dan niet in samenwerking met andere ex-leden van de klankbordgroep- het rapport openbaar te (doen) maken? 4. Is het juist dat de opdracht door de klankbord groep zo laat werd geformuleerd dat de onderzoekers al bezig waren met de rapportage? Is het onderzoek naar de mogelijke winning van schaliegas niet een taak van de Staten en, zo ja: welke is uw afweging geweest deze klankbordgroep ‘uit te besteden’?
Media gehaald: 26 juni, 2013 in PZC GroenLinks wil opheldering over rol provincie in klankbordgroep schaliegas NB: Geen taalintensiveerders 1+4. Technische en procedurele vragen rondom de situatie en beantwoording door GS op de brief van B&W over Diekendaal Media gehaald: L1nws, 3 juli 2013 Ook PvdA wil bewoning vakantiepark Heijen NB: Geen taalintensiveerders 4.Vragen betreffende of bij Lebens de positie als gedeputeerde in het gedrang komt nu hij zijn lokale lijsttrekkerschap en mogelijk vertrek als gedeputeerde heeft aangekondigd Media gehaald: Dichtbij, 29 augustus 2013 Député Lebens moet aftaaien, vinden SP en PVV NB: Geen taalintensiveerders
1.Informatie krijgen
1.Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. 4. Controle op GS 5. Publiciteit
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS 5. Publiciteit
4. Controle op GS (GS te bevragen op controversiële delen in hun beleid) 5. publiciteit
118
10
D66 (OPP)
Wagenin gen,van H
Veerverbindingen langzaam verkeer Grensmaas (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
11
PVV (OPP)
Heemels, M
Snoepreis directie MCH2018 (Overig)
12
D66 (OPP)
Zijp M.
Bescherming van digitale klokkenluiders (Bedrijfsvoering)
13
SP (OPP)
Bus E.
Ruimte voor ruimte project (Vitaal platteland)
14
VVD (CO)
Akker,va n den J.
Programmaplan Railinfrastructuur, spoor- en busvervoer (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
Nr.
Partij
Vragenst eller(s)
Onderwerp
1.Kunt u aangeven hoeveel mensen per jaar van deze veerverbindingen gebruik maken? 2.Onderkent u het recreatieve, verkeerskundige en grensoverschrijdende belang van de veerverbindingen zoals hierboven aangegeven? Ziet u hierin aanleiding om het afbouwscenario te vervangen door een scenario waarbij behoud en verbetering van de veerverbindingen en goede grensoverschrijdende samenwerking centraal staan? 1.Welke personen van de organisatie MCH2018 zijn meegereisd? Wat zijn de totale kosten van de China-reis die de organisatie MCH2018 heeft gemaakt? 4. Waarom heeft u dit niet vermeld in uw persbericht? Media gehaald: Dichtbij,27 augustus 2013 MCH2018 verontwaardigd over aantijgingen PVV NB: Geen taalintensiveerders 2.Bent u bereid de regeling voor digitale klokkenluiders ook van toepassing te verklaring op www.limburg.nl en andere IT-systemen van de provincie Limburg? Zo nee, waarom niet? 1. Wat is inmiddels van bovengenoemde onderdelen van het actieplan gerealiseerd? Tot welke concrete resultaten heeft dit geleid? 4. Hoe verhoudt zich het om niet weggeven van percelen zich tot de doelstelling het Ruimte voor Ruimteproject uiteindelijk zonder verlies voor de provincie af te sluiten? 4.Schriftelijke vragen omtrent onduidelijkheid en haalbaarheid van het programmaplan. (Wat verstaat u, wat bedoel u met … ) en of het voorgenomen onderzoek op dit moment niet in strijd is met door PS vastgestelde kaders.
Citaat/parafrase uit schriftelijke vraag
1.Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt.
1.Informatie krijgen 4. Controle op GS 5. Publiciteit
2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt 1.Informatie krijgen 4. Controle op GS
4. Controle op GS
Functie(s)
119
15
SP (OPP)
Coppus T. + Eijssen
Essent, RWE en boeteclausule (Regionale economie)
16
SP (OPP)
Coppus T. + Bus E.
Subsidie-affaire EchtSusteren (Kwaliteit openbaar bestuur)
Informerende en controlerende vragen over de geheime kleine lettertjes afgesproken in de voorlopige overeenkomst over de verkoop van Essent aan RWE. 4.Welke acties heeft u, sinds u kennis heeft genomen vandeze affaire, ondernomen a) als behoeder van de politieke integriteit, b) in uw rol als toezichthouder op de gemeentefinanciën en c) in uw rol ten opzichte van burgemeesters? 5. Media gehaald, L1nws, 19 februari 2009 Verenigingen Echt-Susteren mogen subsidies houden NB: Geen taalintensiveerders 2.Bent u bereid om….(3x)? 4. Bent u het met de SP eens dat de Floriade geen doel is, maar een instrument om de regio Venlo op economisch, sociaal en cultureel terrein vooruit te brengen? Graag een toelichting.
17
SP (OPP)
Coppus T
Voortgang Floriade (Regionale economie)
18
VVD (OPP)
Koppe E.
Vragen inzake voorbereiding debat Musea (Culturele infrastructuur & monumentenzorg)
De eerste negen vragen zijn puur informatief (Hoeveel, kunt u per museum aangeven, wat is de laatste stand van zaken). Vraag 10 tot en met 13 zijn ter controle op de goedkeuring van de aan-/verbouw van het Bonnefantenmuseum.
19
SP (OPP)
Visser
Nieuwe ontwikkelingen De Meer; nieuwe bedrijven in plaats van EDCO (Duurzame ruimtelijke ontwikkeling)
20
SP (OPP)
Bus E.
Geheimhouding aanbestedingen (Bedrijfsvoering)
2.Bent u bereid om het bestuur van de gemeente Roermond duidelijke te maken dat u geenszins van plan bent om in de Meer andere industriële activiteiten toe te laten en dat oude rechten, waarop Roermond denkt zich te kunnen beroepen, volledig uit de lucht gegrepen zijn? 6. Bent u bereid om het bezorgde inwonerscomité van omringende dorpen in een brief te laten weten dat u allen EDCO wil toe staan om er te bouwen en geen enkel andere bedrijf omdat u hiertoe ook geen noodzaak meer ziet, zodat de bewoners weten dat er geen andere bedreigingen zijn? De schriftelijke vragen gaan over welke vertrouwelijke nota’s er zijn, welke bedragen hiermee gemoeid zijn, wanneer de geheimhouding wordt opgeheven, wanneer er gebruik werd gemaakt van de aanbestedingsregels
1.Informatie krijgen 4. Controle op GS 4.Controle op GS 5. Publiciteit
2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. 4. Controle op GS 1.Informatie krijgen 4.Controle op GS
2.Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. 6. Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
1.Informatie krijgen
120
21
CDA (CO)
Voncken
Vragen inzake de natuurbeschermingswet Natura 2000 (Vitaal platteland)
22
PNL (OPP)
Franssen
Essentgelden (Regionale economie)
23
CDA (CO)
Titulaer J.
Bouwput Venlo-Floriade (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
24
PVDA +PNL (CO+ OPP)
Heijmans + Franssen
Vestiging Edco (Duurzame ruimtelijke ontwikkeling)
25
26
CDA (CO)
PvdD
Heinrichs
Wassenb
170 jaar beide Limburgen (Culturele infrastructuur en monumentenzorg)
Aanvulling vragen over het
en wanneer er werd afgeweken van de beleidsregels aanbesteding. 1.Om hoeveel bedrijven gaat het in Limburg? 4.Is het waar dat ten gevolg van betreffende uitspraak van de Raad van State honderden bedrijven met sluiting bedreigd worden? 2. Ondersteunt het College daarom de oproep van PNL om nog voor het zomerreces een extra vergadering van het Limburgs parlement te beleggen met als centraal onderwerp: de besteding van de 300 miljoen van Essent? 4.Oordeelt het College met PNL, dat gedeputeerde Hessels voor zijn beurt heeft gepraat door 100 miljoen te claimen voor aanleg van een glasvezelnet? 5. Media gehaald, l1nws, 13 juni 2009 PNL wil extra vergadering over Essentgelden NB: Geen taalintensiveerders Schriftelijke vragen ter voorzorg dat Venlo compleet komt vast te zitten. Het betreft zowel informatieve vragen (wie voert coördinatie uit) als controlerende vragen (hoe wordt de bereikbaarheid en mobiliteit gegarandeerd). 4. Voor zover u daartoe niet wenst over te gaan, wat wij ons gezien alle eerder door GS ingenomen stadpunten niet kunnen voorstellen, welke redenen liggen hieraan ten grondslag? 5. Media gehaald, Dagblad de Limburger, 19 juli 2009 Statenvragen over afzegging Edco NB: Geen taalintensiveerders 2. Is uw college bereid om in het kader van de herdenking van de scheiding en ter versteviging van de Limburgse identiteit een plan op te stellen om in de komende herfst (het plantseizoen) in elke Limburgse gemeente 170 eiken te laten aanplanten en daarbij een informatiebord of ander middel te laten plaatsen waarop kort de geschiedenis van Limburg en de Limburgers wordt vermeld? 5.Media gehaald, L1nws, 24 juli 2009 170 eiken in elke Limburgse gemeente 4.Waarom heeft het college van GS nu
1.Informatie krijgen 4. Controle op GS
2.Aandacht op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt 4. Controle op GS (fouten van GS aantonen) 5. Publiciteit
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS
4 Controle op GS 5.Publiciteit
2.Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. 5. Publiciteit
4.Controle op
121
(OPP)
erg
ontbreken van een vergunning van ENCI (Milieu, energie en klimaat)
27
SP (OPP)
28
SP (OPP)
Bus E. + VriesBecker,d e Bus E. + Visser
Veolia Transport 2 (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer) Beleidswijziging grootschalige grindwinning (Duurzame ruimtelijke ontwikkeling)
29
CDA (CO)
Gomman s
Uitvoering Amendement nr. 3 van de behandeling beleidskader cultuur op 24 oktober 2008 (Culturele infrastructuur & monumentenzorg)
30
CDA (CO)
Gomman s
Limburgse revue (Culturele infrastructuur en monumentenzorg)
31
VVD (OPP)
Litjens
Verplichtingen voortvloeiend uit de regeling "Ruimte voor Ruimte, (Vitaal platteland)
pas, ruim 15 maanden na het verlopen van de milieu vergunning en bijna 7 maanden na het verlenen van een gedoogbeschikking, het ontwerpbesluit genomen om ENCI een milieuvergunning te verstrekken. Wat is de precieze reden voor dit zeer lange tijdsinterval tussen het verlopen van de ‘’oude’’ vergunning en het nemen van een ontwerpbesluit tot het verlenen van een nieuwe milieuvergunning? Informatieve vragen over welke wijzigingen er gaan plaatsvinden, op welke termijn, hoeveel mensen er ontslagen gaan worden etc. 1.Wanneer wordt deze beleidswijziging gecommuniceerd met PS? 4. Wordt deze beleidswijziging unaniem gedeeld door het hele college, of is dit enkel en alleen de mening van gedeputeerde Driessen? 6.Hoe is/wordt de bevolking, met name de bevolking in en in de nabijheid van de plangebieden, geconsulteerd over de beleidswijziging en de plannen en op welke wijze krijgen ze gelegenheid hun invloed te laten gelden? 1.Hoe groot is het bedrag dat de afgelopen jaar, naar aanleiding van dit amendement, verstrekt is? Kunnen zulke organisaties op basis van het aangenomen amendement aanspraak maken op een soort van startsubsidie voor een culturele activiteit? 2.Zou het College van GS het initiatief kunnen/willen nemen …? Is het college van GS bereid om ….(5x)? ‘’Wij hopen dat het College van GS binnen de daarvoor gestelde termijn en positief op dit initiatief zal reageren, zodat ook spoedig spijkers met koppen rondom dit initiatief geslagen kunnen worden.’’ Media gehaald, l1nws, 18 november 2009 CDA: Limburgen moeten scheiding vieren met revue NB: Geen taalintensiveerders 2.Is GS bereid om op korte termijn met de commissie FD te overleggen welke conclusies uit de uitspraak kunnen worden getrokken? 4. Ziet GS op grond van de uitspraak complicaties voor de bestaande
GS
1.Informatie krijgen
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS 6.Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
1.Informatie krijgen
2.Aandacht vestigen op een bepaald thema zodat het op de beleidsagenda komt 5.Publiciteit
2. Aandacht vestigen op een bepaald thema zodat het op de beleidsagenda komt
122
Nr.
32
Partij
Groen Links (OPP)
Vragensteller(s)
Schröer
Onderwerp
Inspectie en onderhoud bruggen en viaducten (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
Citaat uit schriftelijke vraag
regeling en dan met name voor de financieringsgrondslag? Zo ja, wat te doen? Zo nee, waarom loopt de provincie dan geen gevaar? 1.Welke bruggen en viaducten zijn in beheer bij de provincie Limburg? 4.Heeft de provincie Limburg een volledig ingevulde enquête teruggezonden naar VI? Zo nee, waarom niet?
Functie(s)
4. Controle op GS
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS
123
33
PvdA (CO)
E Gounou
Veiligheid in het openbaar vervoer (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
34
SP (OPP)
R. van Zeeland
Gezondheidsonderzoek intensieve veehouderij (Vitaal platteland)
35
SP (OPP)
R.J.C. van Zeeland
36
SP (OPP)
V.T.C. Slegers
Herschikking van de activiteiten van veevoederbedrijf De Heus in Noord-Brabant en de beïndiging van de activiteiten in de Kop van `t Zand in `sHertogenbosch (Milieu, energie en klimaat) Uitbreiding van veehouderijen in verwevingsgebieden in de provincie Noord-Brabant o.a. in de gemeente Landerd. (Milieu, energie en klimaat)
37
SP (OPP)
R. van Zeeland
Grondwaterverontreiniging voormalige vatenhandel ter hoogte van de Heescheweg 22 te Nistelrode. (Milieu, energie en klimaat)
1.Wat zijn behalve camera’s op de bussen instrumenten die de provincie gebruikt om de veiligheid in het OV te garanderen? 2. Bent u bereid om contact met de vervoerders, gemeenten en politie te leggen voor een gezamenlijk aanpak ter bevordering van de veiligheid in het OV? 1.Is uw College al in gesprek met de overige reconstructieprovincies over een gezamenlijke opdracht tot een gezondheidsonderzoek? 2. Bent u in staat om op korte termijn kordaat te reageren op een negatief besluit van de minister van LNV door (al dan niet met de overige reconstructieprovincies) zelf het initiatief tot een onderzoek te nemen? 4.Deelt u onze zorg dat de streefdatum om tot een beslissing te komen (begin april) het gezondheidsonderzoek al dan niet te starten, niet gehaald zal worden? 2. Bent u bereid n.a.v. deze herbezinning op de Brabantse activiteiten van De Heus om met het bedrijf in gesprek te gaan, en actief mee te denken over een herbezinning op de overlastgevende bedrijfslocaties?
1. Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een bepaald thema (zodat het op de beleidsagenda komt) 1.Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt 4.Controle op GS
4. Bent u van plan om met de gemeente Landerd in gesprek te gaan over hun en uw verantwoordelijkheid om de uitbereiding van de varkenshouderij in dit of welk andere verwevingsgebied dan ook tegen te gaan… 6. Ook hebben erg veel Brabanders in de recente provinciale consultatierondes over ruimtelijke ordening aangegeven van het provinciebestuur een regisserende rol te verwachten. 1.-Welke stoffen zijn aangetroffen in grond en grondwater en in welke hoeveelheden? -Wat zijn de begrootte kosten voor het saneren van bodem en grondwater? 4.-Welke acties zijn in het verleden ondernomen om verontreiniging te voorkomen dan wel op te sporen? Zijn er controles uitgevoerd? Zo ja, wanneer en hoeveel, zo nee waarom niet?
4 Controle op GS 6 Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
2. Aandacht vestigen op een bepaald thema (zodat het op de beleidsagenda komt)
1. Informatie krijgen 4. Controle GS
124
38
CDA (CO)
A.P.H. Smolders
39
SP (OPP)
R.J.C. van Zeeland
Ontbreken van knelpunt Merwedebrug A27 bij de spoed aanpak van beruchte filelocaties door minister van Verkeer en Waterstaat i.h.k.v. de Wet besluitvorming versnelling wegprojecten (Overig) Overlast voor omwonende van het bedrijf Reiling BV te Sterksel (Milieu, energie en klimaat)
2. -Momenteel rijden dagelijks 90.000 voertuigen op de A27 over de brug bij Gorinchem en de verwachting is dat in 2010 dit er 101.000 per dag zullen zijn. De economische schade door de files wordt geschat op €21 miljoen per jaar voor het vrachtverkeer en 60 tot 80 miljoen voor het totale verkeer.
2. Aandacht vragen voor een bepaald beleidsthema
1.Welke afgeleide kosten zijn door de provincie gemaakt m.b.t het bedrijf Reiling? 2.Bent u bereid deze kennis te (doen) vergaren en te (laten) onderzoeken of de resultaten één op één van toepassing zjin op bedrijven in NoordBrabant, dan wel zelf opdracht te geven tot een onderzoek naar de gevolgen van het wonen nabij composteerinrichtingen? 4. Vindt u de bestemming van het LOG Chijnsgoed nog verantwoord? 6. Naar aanleiding van gesprekken met bewoners, ambtenaren en de informatieavond in Maarheeze (25 november jl.) heeft de SP-fractie de volgende vragen.
1.Informatie krijgen 2. Aandacht vragen voor een bepaald beleidsthema 4. Controle op GS 5. Publiciteit 6. Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
Media gehaald: Omroep Brabant, 21 maart, 2010 Van Zeeland: "Reiling moet uit Sterksel weg’’. NB: Geen taalintensiveerders
Nr.
Partij
Vragenstell er(s)
Onderwerp
Citaat/parafrase uit schriftelijke vraag
Functie(s)
40
PVV (OPP)
H.F. van den Berg
4.Schriftelijke vragen gaan over de niet geringe provinciale bijdrage aan het fietsenhok in Tilburg. Met name over het (beleids)proces van het fietsenhok en of GS de verhouding tussen kosten en opbrengsten verantwoord vindt in tijden van recessie.
4. Controle op GS
41
PVV (OPP)
P. van der Kammen
2.Is het College alsnog bereid, gezien al het bovenstaand, om de subsidie van Muzieklab onmiddellijk stop te zetten? 4. Kan het College aangeven waarom een organisatie een vooruitbetaling van maar liefst vier jaar subsidie ontvangt?
42
50
H
Hoge kosten voor de realisatie van een nieuwe fietsenstalling aan de zuidzijde van het Station Tilburg-Centraal met behulp van een provinciale bijdrage van 1,9 miljoen. (Overig) N.a.v. de beantwoording op eerdere vragen over het toekennen van subsidie aan de Stichting Muziekwerkplaats Brabant, Muzieklab Brabant (MLB). (Culturele infrastructuur en monumentenzorg) Openbaar vervoer zonder
2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. 4. Controle op GS 2.Aandacht
2.In aanvulling op de vragen van de
125
PLUS (OPP)
Mondriaan
OV-chipkaart, met name in de buurtbussen. (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
43
SP (CO)
W.R. van der Staak
Nalatige zorg aan jongeren door de financiële nood van zorgaanbieders. (Jeugdzorg)
44
PVV (OPP)
H.F. van den Berg
Camaratoezicht in bussen n.a.v. artikel uitzending Bureau Brabant door Omroep Brabant op d.d. 13 mei 2013. (Overig)
45
PvdA (OPP)
H.J.M. Leenders
46
D66 (OPP)
M.J.G. Spierings + mw. M.C. LestradeBrouwer
47
PvdD (OPP)
M.C. van der Wel
zorgelijke situatie bij de samenwerking van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem in het Land van Altena. (Kwaliteit openbaar bestuur) opzeggen deelname landelijke klankbordgroep schalie- en steenkoolgasonderzoek. (Kwaliteit openbaar bestuur) Afzet van gedode ganzen in de markt. (Vitaal platteland)
PvdA-statenfractie m.b.t. het openbaar vervoer zonder OV-chipkaart, zoals de transferia in Den Bosch, wil mijn fractie aandacht vragen voor de buurtbussen gereden door vrijwilligers. Bent u bereid … 6. Door deze buurtbussen onder te brengen bij het OV-chipkaartsysteem wordt het voor de vrijwilligers moeilijk om motivatie te behouden voor het rijden van deze bussen. Het is zeer belangrijk dat men de voordelen ziet van hun inbreng. Deze belangeloze inbreng is niet in overeenstemming met de hoge tarieven, waarover hun klanten steeds weer vragen stellen. Controlerende vragen naar aanleiding van het krantenartikel ‘zorgjongeren aan hun lot overgelaten in Alverna’. Vragen gaan over of deze situatie ook in Noord-Brabant zich voordoet. En welke acties GS dan gaat ondernemen. 2. Bent u bereid de kwaliteitscriteria voor de camera’s en de beelden – met spoed en in overleg met de vervoerders – alsnog en op een aanzienlijk hoger niveau te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? 5. Media gehaald, 15 mei 2013 (Dichtbij) PVV wil snel betere camera’s in Veolia bussen (PVV gebruikt in tekst meerdere taalintensiveerders: bedroevend slecht, zeer betreurenswaardig, schikbarend lang, laffe daden). ‘Bedroevend slecht’ is overgenomen in mediabericht 2. Is dit een reden voor GS om de reactie op het rapport ‘’veerkrachtig bestuur in West-Brabant’’ aan te passen? Wat zijn de acties die u in de richting van de betreffende gemeenten gaat uitzetten en wanneer gaat u die acties inzetten? Wie had de leiding? Wie heeft de klankbordgroep ingesteld en de spelregels bepaald? Heeft u steun gekregen van andere partijen? Was al eerder duidelijk dat e.e.a. onder geheimhouding zou worden geopenbaard? 2.Bent u bereid om, al dan niet door de HAS, ook alternatieven voor het doden van de dieren te (laten) onderzoeken?
vragen voor een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt. 6. Mening van de samenleving onder de aandacht brengen.
4. Controle op GS
2 Aandacht vestigen op bepaald thema 5. Publiciteit
2.Aandacht vragen voor een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt.
1.Informatie krijgen
2. Aandacht vragen voor bepaald thema,
126
Zo nee, waarom niet?
48
PVV (OPP)
P van der Kammen + dhr. R Dol
Kredietstatus van Frankrijk in relatie tot Brabants geld dat is uitgezet in Frankrijk (Bedrijfsvoering)
49
PVV (OPP)
H.F. van den Berg
Voorgenomen subsidie voor het lichtplan Piushaven te Tilburg (Duurzame ruimtelijke ontwikkeling)
50
PvdA (OPP)
S.J.A.H. Smeulders
Onderzoek van de ANWB naar de veiligheid van provinciale wegen. (Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
51
PvdD
M.C. van der Wel
Omzeilen van de bouwstop in de veehouderij. (Vitaal platteland)
52
PVV
M.A.J.L. FrijtersKlijnen + mw. P van
n.a.v. de beantwoording van de schriftelijke vragen over de stand van zaken m.b.t. de vacaturestelling
1.Klopt het dat er ruim 522 miljoen euro publiek Brabants geld in Frankrijk is geparkeerd, bijna een kwart van het uitgezette Brabantse Essentkapitaal? Zo nee, wat is dan het juiste bedrag? 4. Wat moet er gebeuren voordat het college beseft dat het Brabantse geld niet veilig is in Frankrijk? 1.Klopt het bericht (1) dat de Provincie €215.000 bij zal dragen aan het ‘’lichtplan Piushaven’’? 4. Acht u het aan de belastingbetaler uit te leggen dat hier 2 miljoen euro aan gespendeerd wordt op het moment dat deze met flinke lastenverzwaringen geconfronteerd wordt? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom wordt de subsidie dan toch verstrekt? 2.Bent u bereid om, als de ANWB een kwalificatie aan de individuele Brabantse wegen verstrekt, een integraal actieplan te maken waarin wordt vastgelegd welke provinciale wegen op welk moment worden aangepast tot een minimaal veiligheidsniveau van 3 sterren? Zo nee, waarom niet? 4. Wat is uw reactie op de bevinding van de ANWB dat slechts ongeveer 35% van de Brabantse provinciale wegen voldoet aan het minimum niveau van 3 sterren voor verkeersveiligheid in de EuroRAP-systematiek? 1+4+6 Omwonenden hebben de vrees uitgesproken dat de veehouder voornemens is het gehele bedrijf na een tijd om te vormen naar een varkenshouderij en op die manier de regels aangaande de bouwstop te omzeilen. -Is het juridisch gezien mogelijk om via hierboven beschreven route in toekomst toch een uitbreiding van een veehouderijbedrijf te verwerkelijken? Zo ja, gaat u maatregelen nemen om dit te ondervangen zoals een slot op alle bouwblokken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? 1. Hoeveel uur heeft de beoogd artistiek directeur gedeclareerd en welke daadwerkelijke werkzaamheden heeft hij verricht? Graag een met feiten
zodat het op de beleidsagenda komt 1.Informatie krijgen 4.Controle op GS
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS
2. Aandacht vestigen op een bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt 4. Controle op GS
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS 6. Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
1.Informatie krijgen 2. Aandacht vestigen op een
127
53
PvdD
der Kammen
Artistiek Directeur en 3 programmamanagers Culturele Hoofdstad (Culturele infrastructuur en monumentenzorg)
gestaafde reactie. 2. Bent u bereid om volledige openheid van zaken te geven en daarom ook de originele rekeningen en bewijzen van betaling aan Marina Wijn Consultants en de beoogde artistiek directeur ter beschikking te stellen aan PS? Zo nee, waarom niet? 4. Wat is de reden dat er maar liefst zes dagen zitten tussen de dagtekening en de daadwerkelijke beantwoording aan de vragenstellers?
bepaald thema, zodat het op de beleidsagenda komt 4. Controle op GS
M.C. van der Wel
komst van een nieuwe nertsenfarm in de gemeente Gemert-Bakel. (Overig)
1+4+6 De afgelopen weken is er in de omgeving van een nieuw te realiseren (derde!) nertsenfarm in de gemeente Gemert-Bakel een handtekeningenactie gestart door bezorgde omwonenden. Zij zijn bang voor nog meer overlast veroorzaakt door stank, stof en talloze vliegen waardoor zij nu al worden geteisterd. -Bent u bekend met het feit dat er in de omgeving van de Rips in de gemeente Gemert-Bakel ruim 500 handtekeningen zijn verzameld tegen de komst van de nieuwe nertsenfarm? In het licht hiervan, klopt het dat een nertsenhouderij maar maximaal 50 meter van een woning dient te worden geplaatst? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk kleine afstand onwenselijk is? Vind u dit redelijk, aangezien de reeds bestaande en te verwachten klachten van omwonenden?
1.Informatie krijgen 4. Controle op GS 5. Publiciteit 6. Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
54
PVV
A.W.J.A. van Hattem
samenwerkingsovereenko mst voor natuurgebied de Maashorst in relatie tot de introductie van de wisent in de Maashorst dit in strijd met de door PS aangenomen motie M11 op 21 september 2012 om af te zien van de introductie van de `Big Five (Vitaal platteland)
55
PvdA
S.J.A.H. Smeulders
Situatie bij Veolia Transport Nederland.
Media gehaald: Dichtbij, 1 november 2013 Partij voor de Dieren is tegen nog een nertsenfarm in Gemert-Bakel NB: Geen taalintensiveerders 1.Klopt het bericht dat de provincie een subsidie van 11 miljoen euro plus aanvullende bijdragen verleent aan het project de Maashorst? Zo ja, voor welk bedrag in totaal en voor welke specifieke doelen? 4.Is de provinciale bijdrage aan dit project niet in strijd met de motie ‘geen big five’?
1.Informatie krijgen 4. Controle op GS
1.Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verkoop van Veolia
1.Informatie krijgen
128
(Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer)
56
Groen Links
T.J.J. Bouwman
Ontstane situatie in het dorp Moerdijk n.a.v. berichtgeving in de media over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. (Regionale economie)
transport Nederland? 4. Is Veolia Transport Nederland in staat om tot en met 2015 de busconcessie in Midden- en WestBrabant te blijven uitvoeren? Wat is uw visie op de activiteiten die Veolia Environnement verricht in de bezette gebieden in Palestina en bent u van plan om deze activiteiten mee te wegen bij de concessieverlening van de Brabantse busconcessies? Schriftelijke vragen over de plannen van de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Hier gaat het over of de kosten reëel zijn, wie het bedrag financiert en wie eventuele schade moet compenseren. Zowel informatieve vragen als controlerende vragen
4. Controle op GS
1.Informatie krijgen 4.Controle op GS
129
I. Resultaten enquête Ambtenaren GS In totaal hebben 40 ambtenaren van GS de enquête ingevuld. Zie hieronder de resultaten. De respondenten zijn genummerd van nummer 1 tot en met 40, vanwege de anonimiteit van de enquête. De gemarkeerde nummers zijn respondenten uit de provincie Limburg. Hoe vaak heeft u als provinciaal ambtenaar schriftelijke vragen beantwoord? Aantal keren beantwoord 1 keer
Kruis aan 4, 25, 30, 33
2 tot 4 keer
1, 2, 7, 11, 17, 20, 21, 22, 23, 24, 27, 29, 31, 36, 37 9, 10, 13, 14, 15, 16, 18, 26, 32, 34, 35, 38 3, 5, 6, 8, 12, 19, 28, 39, 40
5 tot 10 keer
Meer dan 10 keer
2.Zijn er naast u nog andere ambtenaren en/of externen betrokken geweest bij de beantwoording van de schriftelijke vragen? Kruis aan wat van toepassing is. (Meerdere antwoorden mogelijk) Betrokkenen Nee, alleen ik Ja, collega’s van mijn eigen afdeling/cluster
Ja, collega’s van andere afdelingen/clusters
Kruis aan 12, 26, 36 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 39 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 32,
130
34, 35, 36, 37, 38, 39, 40 3, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 18, 19, 22, 23, 28, 29, 34, 38, 39, 40
Ja, externen
3.Hoeveel tijd heeft de beantwoording van de schriftelijke vragen gekost? Kruis aan wat van toepassing is. (Indien u meerdere malen vragen heeft beantwoord, graag het gemiddelde aangeven) Benodigde tijd Minder dan 4 uur
Kruis aan 11, 14, 31, 39
4 tot 8 uur
2, 4, 5, 6, 8, 12, 15, 17, 18, 21, 22, 25, 26, 27, 30, 35, 37, 38, 40 1, 3, 7, 13, 16, 19, 20, 23, 24, 28, 29, 33, 34, 36
1 tot 3 dagen
Meer dan 3 dagen, namelijk………………… Respondent 9 = Meer dan 3 dagen, namelijk is afhankelijk van het advies van collega’s en externen. Dit is voor elke beantwoording anders; om die reden heb ik ook op de bovenstaande vragen meerdere antwoorden gegeven. Bovendien laat ik dit ook altijd via de verantwoordelijke bestuurder lopen. De feitelijke beantwoording duurt meestal korter. Respondent 32 = Dat varieert sterk van 2 uur tot wellicht wel 2 dagen als hier afstemming voor nodig is.
4.Kunt u ten aanzien van onderstaande stellingen aangeven in hoeverre die van toepassing zijn op de door u beantwoorde vragen? (Graag uw algemene oordeel) Stellingen 1. De reden/aanleiding voor het stellen van vragen is helder
2. De vragen zijn duidelijk
Nooit
Soms 1, 13, 16, 23, 25
13, 16, 22, 24, 27, 34, 35
Vaak 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 14, 15, 17, 19, 20, 22, 24, 27, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 36, 38, 39, 40 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 14, 15, 17, 18, 19, 20,
Altijd 2, 7, 11, 12, 18, 21, 26, 28, 33, 37
9, 11, 12, 25, 37
131
3. De vragen zijn kort en bondig
21
4. De termijn, waarbinnen de schriftelijke vragen moeten worden beantwoord, is toereikend*
21
3, 10, 11, 13, 15, 17, 20, 22, 23, 24, 26, 28, 29, 31, 34, 39 1, 10, 15, 19, 22, 26, 27, 30, 33, 34, 35
21, 23, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 36, 38, 39, 40 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 16, 18, 19, 27, 30, 32, 33, 35, 36, 40 2, 4, 5, 6, 7, 8, 11, 14, 16, 17, 18, 20, 23, 24, 28, 29, 31, 32, 36, 38, 39
12, 25, 37, 38
3, 9(ten zij afhankelijk van advies derden, in overleg griffie meer tijd gevraagd) 12, 13, 25, 37, 40 * Wanneer er punten worden gegeven (nooit=4, soms=3, vaak=2, altijd=1) blijkt dat in Limburg 44 punten gehaald zijn en in Noord-Brabant 42. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er een minimaal verschil in de beoordeling ten opzichte van de toereikendheid van het termijn. 5.Aan het stellen van schriftelijke vragen worden in de literatuur verschillende functies toegekend. Functies 1.Informatie krijgen Het verzamelen van feiten 2.Aandacht vestigen op een thema Het stellen van vragen om een bepaald thema op de beleidsagenda te krijgen 3.Beïnvloeden van de besluitvorming Het stellen van vragen met als doel besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien 4. Controle op GS Het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen 5. Publiciteit Het stellen van vragen om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s 6. Invullen volksvertegenwoordigende rol Het articuleren van maatschappelijke belangen
Welke functie of functies herkent u in de door u beantwoorde schriftelijke vragen? Indien u andere, niet genoemde functie(s), herkent in de schriftelijke vragen, wilt u deze dan vermelden. Antwoord: Respondent 1 = 1, 2, 4, 5
132
Respondent 2 = 1, 3, 4, 5, 6 Respondent 3 = Functie 1 herken ik niet in de schriftelijke vragen; daarvoor bestaat de mogelijkheid om technische vragen te stellen, hetgeen ook vaak sneller werkt. Functie 2 t/m 6 kunnen aan de orde zijn, maar het meest prominent zijn de functies 2, 4, 6 Respondent 4 = Ik herken de functies genoemd onder 1, 2 , 4 en 6 Respondent 5 = Alle functies zijn herkenbaar. Politiek/electoraal gewin of steun aan de ‘eigen’ gedeputeerde speelt ook vaak aan rol. Respondent 6 = Ik herken alle genoemde 6 functies. Respondent 7 = 1 en 5 Respondent 8 = 1 t/m 6 Respondent 9 = Ik herken alle functies; voor mij als beantwoorder is dat echter niet relevant. De vragen moet beantwoord worden. Respondent 10: Ik herken alle functies. Respondent 11= Vooral functie 4 Respondent 12= allen Respondent 13 = 2, 3, 4, 5 Respondent 14 = 1, 2, 4, 5, 6 Respondent 15 = De functies 2 t/m 6 zijn herkenbaar. Functie 1 is meestal niet echt aan de orde, omdat door gesprekken aan te gaan met betrokkenen eigenlijk alle informatie ook op een andere manier verworven kan worden. Respondent 16 = Alle hierboven genoemde functies Respondent 17 = 2, 5, 6 Respondent 18 = Ik herken alle bovengenoemde functies in de schriftelijke vragen die ik heb beantwoord. In de meeste gevallen gaat het om een mix van bovengenoemde functies, maar het komt ook voor dat de nadruk duidelijk ligt op bijv. het articuleren van maatschappelijke belangen. Respondent 19 = 1, 2, 3 , 4 en 5 Respondent 20 = Ik herken 3, 4, 5 Respondent 21 = Het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen. Respondent 22 = 4 en 6 Respondent 23 = Nadruk op functies 3, 4 en 5 Respondent 24 = 1, 2, 3, 5 Respondent 25 = 4+5+6 Respondent 26 = Met name het aandacht vestigen op een thema voor publieke aandacht of om een bepaald thema op de beleidsagenda te krijgen is herken ik. Daarnaast wordt meestal ook om informatie gevraagd. Respondent 27 = 1. Informatie krijgen, aan de vragen is heel vaak te merken dat de vragensteller de inhoud niet beheerst of de achtergrond niet kent. Respondent 28 = Alle genoemde functies zijn herkenbaar. Een niet genoemde die wel voorkomt is: het beïnvloeden van de publieke opinie. Het gaat soms niet om het te krijgen/verkregen antwoord. Uit latere vragen blijkt soms dat daar helemaal niets mee is gedaan. Het gaat dan om de framende redactie van de vraag. Deze tekst wordt dan meteen als persbericht rondgestuurd, en in zulke gevallen ook graag door pers opgepakt. Ook de pers is dan meer geïnteresseerd in het controversiële statement van de vraag, dan in de beantwoording. Zeker als die niet meteen, dezelfde dag, kan worden gegeven. Om het antwoord – anders dan wel eens met de vraag het geval is- zorgvuldig moet worden geformuleerd en onderbouwd en intern ambtelijk (vaak ook financieel en juridisch bij andere afdelingen) en met achtereenvolgens de individuele gedeputeerde en GS moet worden afgestemd met toepassing van formele indienstermijnen, komt dit ook pas weken later naar buiten. Media laten expliciet weten dat ze om die reden in hun berichtgeving aan weerwoord van het bestuur voorbij gaan. Respondent 29 = 1, 2, 3, 4, 5, 6 en het bedrijven van het politieke spel. Respondent 30 = Met name functie 3 en 6 zijn van toepassing op vragen die beantwoord moeten
133
worden. Respondent 31= 1, 2, 4 en 6 Respondent 32 = Ik herken in volgorde van belangrijkheid: 1, 4, 5, 6, 2, 3 Respondent 33 = 1, 4 en 6 Respondent 34 = 1, 2, 3, 4, 5, 6. Respondent 35 = 2, 3, 5, 6 Respondent 36 = 2, 4, 5 en 6 Respondent 37 = 1, 2 en 3 Respondent 38 = 1, 3, 4 Respondent 39 = 1, 2, 3, 4, 5, en 6 (verschilt van vraag tot vraag) Respondent 40= Alle functies 6.Zijn er binnen de ambtelijke organisatie naar aanleiding van de schriftelijke vragen vervolgacties ondernomen? Kruis aan wat van toepassing is of licht uw antwoord toe.
Nee
Kruis aan 2, 4, 7, 9, 10,16, 17, 18, 22, 24, 25 (gevraagde actie was al in gang), 27, 30, 33, 34, 37, 38, 39 5,11, 35
Weet ik niet Ja, namelijk Respondent 1 = Aanpassing proces waar vragen over gesteld worden, uitvoering van onderzoek om in tweede instantie vragen nog beter te kunnen beantwoorden. Respondent 3 = als uitvoering van een toezegging Respondent 6 = extra aandacht voor wijze van communiceren richting burgers Respondent 8 = in enkele gevallen leiden dat tot aanpassing of verduidelijking beleid/werkwijze. Echter 90% niet ……… Respondent 12 = Doorgaans is de beantwoording een opmaat naar plenaire agendering. Daarin wordt veelal doorgevraagd. Dit vraagt doorgaans aanvullende attentie en ondersteunende acties naar de portefeuillehouder. Respondent 13 = aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd Respondent 14 = als dat een onderdeel van het antwoord was. Vaak niet, omdat het informerende vragen zijn. Respondent 15 = alertheid op aandachtpunten die uit de gestelde vragen naar voren komen, extra aandacht veroorzaakt ook weer ‘ambtelijke drukte’ omdat dan opeens meerder mensen/afdelingen zich met het onderwerp gaan bemoeien. Respondent 19 = meer inzicht gekregen inde vragen die leven en waarover onduidelijkheid bestaat. Daaraan vervolgens extra aandacht besteed. Respondent 20 = in een enkel geval in de toekomst helderder motivering van reden van subsidie en helderder formuleren van verplichting Respondent 21 = Dat zat al in de pijplijn en waren we al mee bezig. Hadden we ook gedaan als er geen Statenvragen gesteld zouden zijn Respondent 23 = Hangt af van dossier, soms hebben de vragen een controlerend/informerend karakter en zijn vervolgacties niet nodig. Bij andere dossiers kan het zijn dat vragen mee worden genomen in de verder uitwerking/uitvoering van een dossier. Respondent 26 = bepaalde thema’s zijn meegenomen in het beleidsvormingsproces…. Respondent 28 = bij onduidelijkheid contact met de vragensteller(s) over de achtergrond van de vraag, zodat daar een meer gericht antwoord op te geven is. Soms wordt ongericht om hele bulk informatie gevraagd of een hele serie detailvragen gesteld, uit onvoldoende bekendheid met een dossier, tijdgebrek, argwaan of gemakzucht. Dan blijkt de vraag na persoonlijk contact vaak veel
134
beter toe te spitsen en ook bevredigender te beantwoorden. Soms zelfs overbodig, maar ja, dan is zij al gesteld en openbaar geworden…. Ik ken één geval van een fractie waarbij de griffie en de secretaris van GS actie hebben ondernomen om zelfbeperking te vragen n.a.v. een ongericht spervuur van vragen. Respondent 29 = Vervolgacties is misschien een groot woord, maar de vragen hebben er wel toe geleid dat het dossier nog eens goed tegen het licht is gehouden en formuleren in de P&C aangescherpt/verduidelijkt. Respondent 31 = borging in het proces Respondent 32 = Kun je niet met ja of nee beantwoorden. Deze vragen houden de ambtelijke organisatie natuurlijk wel ‘scherp’ en waar nodig hou je hier vervolgens dan ook rekening mee. Respondent 36 = Ja namelijk het verder opnemen van acties die door GS al in gang waren gezet en waarover de Statenleden informatie wilden hebben. Met het stellen van de Statenvragen over de stad van zaken konden GS concluderen dat de reeds in gang gezette act ies ondersteund werd door PS. Respondent 40= Ja, namelijk uiteenlopend. In een aantal gevallen is dossiervorming extra op orde gebracht In aantal gevallen zijn in voorbereiding zijnde voorstellen aangepast cq. nader genuanceerd
7.Heeft u suggesties ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling van de schriftelijke vragen? Zo ja, zou u deze willen toelichten? Antwoord: Respondent 1 = Meer tijd voor gedegen onderzoek om vraag goed te beantwoorden. Respondent 2 = Gezien de termijnen is het goed de vragen z.s.m. bij de behandelend ambtenaar te krijgen. Respondent 3 = Nee Respondent 4 = Respondent 5 = Het stellen van vragen en het formuleren van passende antwoorden is meer te kwalificeren als een ‘spel’ dan het ten doel heeft bij te dragen aan de verdere optimalisering van besluitvorming(sprocessen). Dit moet vooral zo blijven. Respondent 6 = Intern besluitvormingsproces vergt veel tijd, waardoor je alle andere werkzaamheden uit je handen moet laten vallen om de vragensteller tijdig (=binnen vier weken na ontvangst) van een antwoord te kunnen voorzien Respondent 7 = Nee Respondent 8 = Respondent 9 = Nee; al moet je je ook afvragen of de vragenstellers zich ook bewust zijn van de impact die de vragen hebben op de ambtelijke organisatie. Er zijn politieke partijen die vragen stellen onder vraag 5: functie 5 Respondent 10 = Respondent 11 = Neen Respondent 12 = N.v.t. Respondent 13 = Het proces van beantwoorden en afhandeling is beter. Het onderscheid tussen technische vragen en schriftelijke vragen kan scherper. Soms worden politiek/bestuurlijke vragen als technische vragen ingediend. Soms juist informatieve vragen als schriftelijke vragen. Meer onafhankelijke sturing vooraf kan daarin helpen. Respondent 14 = Respondent 15 = Nee, ik denk dat het een goed medium is om aandacht te vestigen op een bepaald issue. Punt is wel dat artikel 38 vragen niet misbruikt mogen worden als middel om te laten zien hoe actief een politieke partij is. Het moet geen systeem worden, waarbij een individueel lid van een
135
politieke partij de scoringsdrang wil etaleren. Respondent 16 = Nee, het proces is de afgelopen jaren flink verbeterd, is nu goed werkbaar. De termijn was soms krap rond vakantieperiodes. Respondent 17 = Respondent 18 = Nee. Respondent 19 = Schriftelijke vragen horen natuurlijk bij het proces en zijn een belangrijk instrument. De beantwoording kost echter ook (veel) tijd en geld. Met dit instrument zou dan ook zorgvuldig omgegaan moeten worden. Dit is zeker niet altijd het geval en het komt meermaals voor dat vragen een herhaling van zetten zijn. Respondent 20 = Er is al veel verbeterd, procedure ‘nat’ ondertekenen is lastig. Respondent 21 = Ik snap de termijn van 4 weken wel voor de vragensteller, maar de stukkenloop is zodanig dat we al ambtenaar 1 week hebben voor de beantwoording en dan moet het dossier de stukkenloop in. Dus of de termijn rekken of iets aan de procedure veranderen… Respondent 22 = Respondent 23 = Respondent 24 = Maximum vaststellen aan aantal vragen (19 vragen in 1x is erg veel) En geen dubbele vragen, bijvoorbeeld bent u met ons van mening dat de provincie moet ingrijpen en dat al te lang achterwege is gelaten. Het is vaak niet zozeer een vraag, maar een bewering. Respondent 25 = Ja, het zou fijn zijn om terug te horen hoe de beantwoording ontvangen is door de vragensteller(s) Respondent 26 = Respondent 27 = Vragensteller dient de mogelijkheid te krijgen om in een gesprek met inhoudsdeskundige toelichting en antwoorden op zijn vragen te krijgen. Het aantal schriftelijke vragen kan hierdoor worden verminderd. Proces voor beantwoording leaner maken. Door de manier waarop processen nu zijn georganiseerd staat de procedurele inspanning vaak niet in verhouding tot de vragen. Proces op hoofdlijnen = stukkenloop starten in DMS, GS-dossier maken en doorlopen controlestappen, daaropvolgende bijstellingen verwerken, voorleggen aan/bespreken in beleidsoverleg met gedeputeerde, na behandeling in GS de brieven voor natte handtekeningen aanbieden aan voorzitter en secretaris, want dat is niet gedigitaliseerd, brieven verzenden naar vragensteller(s) Respondent 28 = Moeilijk. Je zou kunnen denken aan een algemeen verplicht ‘intakegesprekje’ met de betrokken ambtelijke afdeling, waarna de vragensteller alsnog zelf kan besluiten hoe die met de vraag wil omgaan, maar dat doet wellicht onrecht aan het vragen stellen als onderdeel van het politieke spel. Respondent 29 = Het kunnen/ mogen en durven bespreken met de vragensteller wat de achtergrond is van zijn of haar vragen kan helpen om tot een juiste beantwoording te komen. Anders gaat de ambtelijke organisatie gissen wat de achtergrond is en dan kan tot een eenzijdige visie leiden die strategische ingestoken kan zijn. Het kan ook zijn dat een bestuurder/GS de beantwoording gebruikt om het eigen spel te spelen, waardoor de vragensteller zich niet serieus genomen voelt en er vervolg vragen komen. De hoeveelheid politiek spel is toch vele malen groter dan alleen het vragen om feitelijke informatie. Respondent 30 = Het proces is veel te formeel en aan regeltjes gebonden. Beantwoording zou vaak kort en bondig via email of telefoon kunnen. Respondent 31 = Vragen hebben nog wel eens betrekking op mogelijk verspilling van overheidsgeld, waarbij ik me weleens afvraag of de Staten zich bij het stellen van hun vragen bewust zijn van de met de beantwoording gemoeide tijd en dus kosten. Respondent 32 = Ik vind dat het nu goed functioneert. Respondent 33 = N.v.t. Respondent 34 = Soms lijkt het handiger om vooraf een technische ambtelijke toelichting te vragen.
136
Soms zijn de vragen dan niet meer nodig en/of zijn de vragen beter ‘to the point’. Respondent 35 = Neen Respondent 36 = Er worden regelmatig vragen gesteld die teveel op de details willen ingaan, terwijl PS op hoofdlijnen geïnformeerd zou moeten willen worden. Verder worden ook wel informatieve vragen gesteld, zogeheten technische vragen, waarop antwoorden ook zelf door fracties op gemakkelijke wijze te achterhalen zijn. Op die wijze wordt het ambtelijk apparaat onnodig en te veel belast met het beantwoorden van technische aspecten. Dit zouden de fractie niet moeten willen. Respondent 37 = Respondent 38 = Omdat er soms een hele tijd zit tussen het beantwoorden van vragen is het van belang dat het afwikkelingsproces duidelijk is (welke formulieren moeten worden gebruikt, welke handtekeningen, binnen welke periode, etc.) Respondent 39 = Neen. Respondent 40 = de termijn waarbinnen beantwoord moet zijn wordt regelmatig intern bezien als bezwaarlijk, terwijl het juist een goed uitgangspunt is. De actualiteit is er en een strakke tijdshorizon dwingt om to the point te formuleren. Het is ook gelijk een goede graadmeter of het dossier van het betreffende antwoord op orde is.
137
J. Resultaten schriftelijke online (web)enquête Provinciale Statenleden In totaal hebben 13 leden van PS de web enquête ingevuld. Zie hieronder de resultaten. De respondenten zijn genummerd van nummer 1 tot en met 13, vanwege de anonimiteit van de enquête. De gemarkeerde nummers zijn respondenten uit de provincie Noord-Brabant. 1. Personalia Naam: Respondent 1) PvdA. Limburg, sinds 29 juni 2012 Respondent 2) CDA. Limburg, sinds 25 april 2014) Respondent 3) Onafhankelijke Statenfractie Limburg (OSL). Limburg. Sinds maart 2011 Respondent 4) VVD. Limburg, van 1999-2003 en vanaf 2010 tot heden. Respondent 5) PVV. Noord-Brabant, sinds 11 maart 2011 Respondent 6) GroenLinks. Noord-Brabant, sinds 16 mei 2014 Respondent 7) PvdA. Noord-Brabant, sinds 2011 Respondent 8) D66. Limburg, sinds maart 2011 Respondent 9) SP. Provincie Limburg, sinds 2007 Respondent 10) PVV, Limburg, sinds 2010 Respondent 11) GroenLinks, Limburg, sinds 2011 Respondent 12) GroenLinks, Limburg, sinds december 2013 Respondent 13) SP, Limburg, sinds maart 2011
2. PS beschikken over verschillende instrumenten om hun kaderstellende en controlerende rol in te vullen. Wat zijn naar uw oordeel de drie belangrijkste instrumenten? Instrumenten van PS Enquêterecht Recht van initiatief Recht van amendement Recht van interpellatie Mondelinge vragenrecht Schriftelijk vragenrecht Recht op ambtelijke bijstand en fractieondersteuning
Kruis aan 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 11, 12, 1, 3, 4, 5, 6, 11, 13 9, 10, 3, 6, 7, 11, 13 1, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 4, 7, 8, 10,11, 12
2. Kunt u aangeven of u als Statenlid wel eens gebruik hebt gemaakt van het instrument ‘schriftelijke vragen’? JA = 1, 3,4,5,6,7,8,9,10,11,13 NEE= 2 en 12
*Bij nee: naar (2
de
formulering)
3. In de literatuur worden doorgaans zes functies van ‘schriftelijke vragen’ omschreven. Hoe vaak zijn deze functies op de door u gestelde vragen van toepassing geweest?
138
de
(2 formulering) Hoe vaak zijn naar uw mening onderstaande functies van toepassing geweest op de door u collega Statenleden gestelde vragen? Functies
1.Informatie krijgen het verzamelen van feiten 2.Aandacht vestigen op een thema Het stellen van vragen om een bepaald thema op de beleidsagenda te krijgen 3.Beinvloeden van de besluitvorming Het stellen van vragen met als doel besluitvorming uit te stellen dan wel te herzien 4. Controle op GS Het stellen van vragen met als doel GS verantwoording te laten afleggen 5. Publiciteit Het stellen van vragen om publiekelijk aandacht te vestigen op bepaalde thema’s 6. Invullen volksvertegenwoordigende rol Het articuleren van maatschappelijke belangen
Nooit *1 punt
8
soms *2 punten
Altijd *4 punten
Weet ik niet
2,
4, 7
37*
4, 5,6, 7, 9, 10, 12
3, 5, 7, 9, 11, 13 1, 2, 5, 8, 9, 10, 13 1, 3, 8, 13
*Aantal punten 33*
2,
31*
4,6, 8, 11, 12
1, 3, 10, 13
2, 5, 7, 9
38*
1, 2, 3,6, 10, 12
5, 8, 9, 11, 13
4, 7
35*
3,6, 8, 10, 12
1, 2, 9, 11, 13
4, 5, 7
37*
1, 4, 6, 10, 12 3,6, 11, 12
11
Vaak *3 punten
*aantal punten is toegekend voor de analyse 4. Kunt u aangeven hoe vaak de volgende ‘bronnen’ aanleiding vormden voor het stellen van een schriftelijke vraag? de
(2 formulering) Hoe vaak vormen naar uw oordeel de volgende ‘bronnen’ aanleiding voor het stellen van een schriftelijke vraag door uw collega Statenleden? Bronnen
nooit
soms
vaak
altijd
Informatie afkomstig van GS beleidsnota’s, voortgangsrapportages, evaluaties, etc. Informatie uit media
8, 10
1, 3, 5, 6, 7,11, 12, 13 6, 8
4
2, 9
1, 2, 3, 4, 5, 7, 9, 10,11, 12, 13 2, 5, 8, 10,11, 13 9, 13
2,
Informatie via burgercontacten
Informatie afkomstig van maatschappelijke organisaties
5, 8
Besluitvorming op rijks-of gemeentelijk niveau
8
1, 2, 3, 4, 6, 7, 9, 12 1, 2, 3, 4, 6, 7, 10,11, 12 1, 2, 3, 4, 6, 7, 9,10,11, 12, 13
weet ik niet
5
139
5. Hoe tevreden bent U over de volgende aspecten van de beantwoording van de schriftelijke vragen? Aspecten
Zeer ontevreden
Ontevreden
Tijdigheid
Neutraal
Tevreden
3, 13
1, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12 4, 7, 12
Volledigheid
3, 5, 6, 9, 11, 13
1, 8
Juistheid
3, 5
6, 7, 9, 13
Zeer tevreden
1, 4, 8,11, 12
6. Kunt U aangeven hoe vaak U n.a.v. de beantwoording door GS van de door U gestelde vragen eén of meer van de volgende vervolgacties heeft ondernomen?
Nooit
Soms
Vaak
Aanvullende mondelinge vragen
1, 3, 4, 8
5, 6, 7, 9, 10, 11, 13
Aanvullende schriftelijke vragen
1, 6, 8
3, 4, 5, 7, 9, 10, 11, 13
Discussie in commissie en/of PS
7, 10
9, 11
Andere vervolgacties, namelijk ……………………………………
7, 10
3, 4, 5, 6, 1, 8, 9, 11, 13
Altijd
1, 3, 4, 5, 6, 8, 13
7. Heeft U suggesties ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling Statenvragen? de
(2 formulering) Heeft U suggesties ter verbetering van het proces rondom het stellen, beantwoorden en/of de verdere behandeling Statenvragen? Respondent 1: Respondent 2: nee Respondent 3: De beantwoording van schriftelijke vragen wordt gekenmerkt door defensief gedrag en door de angst om fouten te maken c.q. toe te geven. Verbetering is m.i. te realiseren door een cultuuromslag, maar zo lang politiek een bedrijf is van…. Respondent 4: nee Respondent 5: Meteen fatsoenlijk antwoord krijgen! Respondent 6: Ben nog te nieuw als Statenlid om dit goed te kunnen wegen/aangeven. Respondent 7: Respondent 8:
140
Respondent 9: Beantwoording is vaak onvolledig. Veel wollig taalgebruik zonder kern van de vraag te beantwoorden. Te veel verwijzingen naar eerder gegeven antwoorden waardoor vragen in algemeenheden worden beantwoord. Het is gebruikelijk dat indien er schriftelijke vragen zijn gesteld, mondelinge vragen niet meer worden toegestaan. In het politieke debat wordt vaak geen antwoord gegeven en maakt GS te vaak gebruik van de mogelijkheid om achteraf vragen schriftelijk te beantwoorden i.p.v. In het debat. Bij politiek gevoelige onderwerpen wordt vaak de volledige beantwoordingstermijn gebruikt of zelfs verdaagd. GS moet te allen tijde snel en volledig antwoorden. Rondom het stellen van vragen heerst een sfeer van alsof het als 'lastig' , 'tijdrovend' of zelfs ' kostbaar' is, terwijl het een belangrijk controlerend instrument is. Transparant bestuur is essentieel, vanuit die gedachte moet zorgvuldig, volledig en plichtsgetrouw openheid van zaken worden gegeven. Politiek en partijpolitiek belang voert vaak de boventoon. Ook ambtelijke behandeling mag niet belemmerd worden of vertraagd worden vanuit strategische of politieke belangen. Het kan niet zo zijn dat bij de beantwoording van vragen communicatieadviseurs of leden van GS sturend zijn. Respondent 10: Ja, maar hier geldt dat andere willen luisteren en dat gaat op korte termijn niet gebeuren. Ja, maar dan zal eerst de grotere partijen ook willen luisteren en dat gaat niet gebeuren. Respondent 11: Respondent 12: Respondent 13:
141
K. Interviewguide oud-Statenleden Ik stel het zeer op prijs dat u wilt meewerken. Dit interview wordt afgenomen in het kader van mijn onderzoek naar het schriftelijk vragenrecht. Onderzoek i.o.v. de Zuidelijke Rekenkamer, vormt tevens mijn afstudeeronderzoek. Er hebben ook gesprekken plaatsgevonden met leden van de griffie van de provincies NoordBrabant en Limburg. Tevens is er een enquête uitgestuurd naar de ambtelijke organisatie van GS en ook naar Statenleden. Dit interview wordt gehouden om een compleet beeld te scheppen van het schriftelijk vragenrecht in de afgelopen twee bestuursperiodes. Doel interview: beeld schetsen van de functies van het schriftelijk vragenrecht. Welke doelen willen Statenleden bereiken met hun schriftelijke vragen. Interview is anoniem. Er worden wel een aantal algemene gegevens opgenomen in het rapport (zoals provincie). Er worden geen tot personen herleidbare uitspraken gedaan. Het interview wordt opgenomen. Geeft u daarvoor toestemming? Achteraf bestaat de mogelijkheid tot het inzien van de uitwerking. Achteraf krijgt u de gelegenheid om op het interview te reageren. Duur: ongeveer 40 minuten. Het zijn ongeveer 20 vragen. Om alle onderwerpen te behandelen kan het zijn dat ik door ga naar een volgend onderwerp, ook al is wellicht niet alles besproken. Mocht er iets belangrijks zijn, dan kunt u dat uiteraard aangeven. Mocht iets onduidelijk zijn dan kunt u dat aangeven. Heeft u vooraf nog vragen?
Algemeen [Inleiden] 1. -In Brabant zien we dat het gebruik van het schriftelijk vragenrecht door de jaren heen is genomen. -In Limburg zien we dat het gebruik van het schriftelijk vragenrecht het ene jaar weer meer wordt toe gepast dan het andere jaar. Wat is volgens u de reden hiervoor? 2. In de maand september worden in de jaren 2009 en 2013 de meeste vragen ingediend. Kunt u hiervoor een verklaring bedenken? [Inleiden] Informatie krijgen 3. Heeft u wel eens vragen gesteld met als doel om puur feiten te verzamelen? Aandacht vestigen op een bepaald thema 4. Heeft u wel eens vragen gesteld met als doel om een thema of onderwerp te benadrukken? 5. Op welke manier heeft u dit toen gedaan? [Doorvragen! Kan op twee manieren- formulering schriftelijke vraag of voorbeeld thema] 6. Hebt u de indruk dat wanneer een belang wordt benadrukt in een schriftelijke vraag het onderwerp of thema sneller op de beleidsagenda komt? 142
7. In de data hebben we gezien dat het soms ook voorkomt dat schriftelijke vragen gezamenlijk met andere Statenleden worden ingediend. Wat is daarvoor volgens u de reden? Beïnvloeden van de besluitvorming 8. Heeft u weleens vragen gesteld met als doel de besluitvorming uit te stellen 9. Heeft u weleens vragen gesteld met als doel de besluitvorming te herzien? [Inleiden] 10. In hoeverre heeft u dit ooit meegemaakt? Kunt u hiervan een voorbeeld geven? (ligt dat dan aan periode/beleidsterreinen) Controle op GS In de literatuur wordt vaak genoemd dat het schriftelijk vragenrecht bij uitstek een middel is om de controlerende taak van PS goed te kunnen invullen. 11. Maar heeft U(!) weleens vragen gesteld om controle op GS uit te oefenen? Publiciteit Uit onze data is gebleken dat een aantal keer de media is betrokken wanneer er schriftelijke vragen worden gesteld. 12. Heeft u weleens vragen gesteld met als doel publiciteit te krijgen? [Doorvragen! Kan op twee manieren – aandacht vestigen op een bepaald thema/ maar kan me ook voorstellen dat u als volksvertegenwoordiger zichtbaar voor de burger wilde zijn. Indien nee: zag u dit bij collega Statenleden?] 13. Heeft u de indruk dat schriftelijke vragen een soort van communicatiemiddel om zichtbaar te zijn naar buiten toe? Uit de data kunnen we geen patroon trekken wanneer vragen nu wel door de media worden opgepikt en wanneer niet. 14. Kunt u dit verklaren? Er zijn ook schriftelijke vragen waarin politici proberen door zoveel mogelijk grofgebouwd (overdreven) taalgebruik de media te halen. 15. In hoeverre gebruikt u de formulering van een schriftelijke vraag zodat het voor de media aantrekkelijk wordt om deze te publiceren? Mening van de samenleving onder de aandacht brengen 16. Heeft u weleens vragen gesteld met als doel de wensen en belangen van de bevolking te verwoorden? 17. Op welke manier verzamelde u deze input? [doorvragen: hoe vaak?]
143
Symbolisch In de literatuur staat dat het schriftelijk vragenrecht soms symbolisch kan zijn. Bijvoorbeeld in tijdens van crisis om de gemoederen van burgers te bedaren. 18.Hoe kijkt u hier tegenaan? Deelt u deze mening? [Indien nodig -> Doorvragen] 19. In hoeverre wordt het instrument gebruikt om bij burgers en bedrijven de indruk te wekken dat ‘eraan gewerkt wordt’ en dat ‘maatregelen worden genomen’? Kunt u een voorbeeld geven? * Zou u deze 6 doelen welke we net besproken hebben in een rangorde willen zetten? [toelichting] [Inleiden] 20. Wat is u mening over de gang van zaken (oftewel proces) met betrekking tot schriftelijk vragenrecht? 21. Heeft u suggesties ter verbetering van het instrument? Afsluiting [Inleiden] 22. Heeft u hier nog aanvullingen of opmerkingen over die van belang zijn ten aanzien van het schriftelijk vragenrecht? Wenst u een exemplaar te ontvangen? Bedankt!
Het doel om schriftelijke vragen te stellen Informatie krijgen
Rangorde (nummer 1 tot en met 6)
Aandacht vestigen op een bepaald thema Beïnvloeden van de besluitvorming Controle op GS Publiciteit Mening van de samenleving onder de aandacht brengen
144