Reclamebiljet voor de internationale visserijtentoonstelling in 1902 door S.M. Munthe. Gemeentearchief Leiden.
196
DE KATWIJKSE JAREN VAN JAN TOOROP door Ingrid W.L. Moerman
Dit jaar werd in Stedelijk Museum De Lakenhal van 2 april tot en met 29 augustus een grote overzichtstentoonstelling georganiseerd onder de titel “Dageraad van de Moderne Kunst. Leiden en omgeving 1890-1940”. Een van de belangrijke schilders in Leiden en omgeving aan het eind van de 19de eeuw was Jan Toorop, aan wie in 1894 een tentoonstelling in De Lakenhal gewijd werd. Deze werd voorbereid door de jongere broer van Floris Verster, Cees, die in 1893 als (onbezoldigd) conservator bij De Lakenhal werd aangesteld. Hij was, in tegenstelling tot zijn broer, een dynamische persoonlijkheid met vele contacten in de kunstwereld en een onuitputtelijke energie. Cees Verster was een idealist, overtuigd dat het Leidse publiek alleen door onwetendheid niet enthousiast was over nieuwe kunstuitingen. Door confrontatie en discussie wilde hij de Leidse kunstwereld tot leven wekken. Tussen 1893 en 1898 was hij de eerste museummedewerker, die een stroom van exposities van eigentijdse kunst en kunstnijverheid realiseerde. Vanaf het begin durfde Verster tentoonstellingen te maken van nog omstreden kunst, met vele primeurs, zoals de tekeningen van Vincent van Gogh in 1893 en het eerste museale overzicht van Jan Toorop in 1894, dat meer dan vijfduizend bezoekers trok. Jan Theodoor Toorop werd op 20 december 1858 geboren in Poerworedjo op Java als zoon van een Nederlandse griffier bij de Landraad. Zijn moeder was verwant aan de oorspronkelijke bevolking van de eilanden en zelf half Chinese. Op elfjarige leeftijd werd Jan naar Nederland gestuurd om er de middelbare school te volgen en zich voor te bereiden op een loopbaan als ambtenaar. Aanvankelijk woonde hij in Den Haag, volgde de H.B.S. in Leiden, later (1874) in Winterswijk. In 1875 keerde hij terug naar Den Haag, waar hij tekenlessen kreeg van H.J. van der Weele. Van 1876-1878 volgde hij onderwijs aan de Polytechnische School in Delft. In 1880 kreeg hij eindelijk toestemming een opleiding tot kunstenaar te volgen en werd ingeschreven aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten 197
in Amsterdam, waar August Allebé directeur was. Met Antoon Derkinderen, met wie hij bevriend raakte in de Vereniging St. Lukas, vertrok hij in 1882 naar Brussel om er lessen te volgen aan de Academie. Twee jaar later werd hij lid van “Les Vingt”, een groep vooruitstrevende Belgische kunstenaars als James Ensor, Guillaume Vogels en Félicien Rops. Ook Rodin, Seurat en Signac behoorden tot deze kring. In 1890 – hij was intussen getrouwd met de Engelse Annie Hall, die hij in Brussel had leren kennen – vertrok Toorop vanuit Brussel naar Katwijk, een vissersdorpje met zo’n zesduizend inwoners, dat met moeite per stoomtram of per bootje te bereiken was. Kort tevoren had de gemeenteraad een strook van honderd meter strand laten vrijmaken van bomschuiten en schelpenvissers. Het toerisme kwam aarzelend op gang. In deze (eerste) Katwijkse periode, die tot 1892 zou duren, hield Toorop zich vooral bezig met tekenen. Een heer met baard en snor, in stadse kleding met wandelstok temidden van vissers in werkkleding en vrouwen in klederdracht. Altijd was hij in contact met eenvoudige mensen. Hij hield ervan met hen te praten en hij interesseerde zich voor hun werk. Met potlood en penseel was hij een chroniqueur van het dagelijkse leven. In 1892 verhuisde Jan Toorop naar Den Haag, waar hij met Théophile de Bock in 1889 de Haagse Kunstkring had opgericht, waarvan hij voorzitter werd. Het heen en weer reizen kostte te veel tijd, vandaar dat hij besloot zich in Den Haag te vestigen. Toch bleef Katwijk hem trekken en in mei 1899 keerde hij terug naar de badplaats, die onder de energieke leiding van burgemeester T.A.O. de Ridder tot bloei was gekomen. Toen De Ridder in 1873 aantrad, was Katwijk een dorp met een schilderachtige omgeving en een mooi strand. De visserij was nog van weinig betekenis en er waren nauwelijks verkeersmiddelen. Nu werden tal van straten aangelegd, er kwamen riolering en waterleiding en de stoomtram deed zijn intrede. Aan de boulevard verrezen talrijke villa’s, hotels en pensions. Ook Jan Toorop wenste daar een huis en hij gaf de Amsterdamse architect H.P. Berlage opdracht een huis met atelier te ontwerpen. Villa De Schuur verrees, een vrijstaand wit huis met plat dak en twee verdiepingen, aan de achterzijde schuin aflopend. Dit huis aan de Van der Plaskade (Noord-Boulevard) werd in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Katwijk werd een trekpleister voor kunstenaars. Andere beroemde inwoners waren Willy Sluiter, die zijn atelier in de Van Wassenaerstraat had, en Morgenstjerne Munthe, die op de hoek van de Van der Plaskade woonde en werkte. Met deze twee bevriende kunstenaars organiseerde Toorop een onderdeel van de grote visserijtentoonstelling in 1902. 198
Villa De Schuur, woning en atelier van Jan Toorop in Katwijk aan Zee. Foto door Ch. van Spall, 1901. Gemeentearchief Leiden.
Nationale Visserijtentoonstelling De afdeling Katwijk van de Vereeniging tot Bevordering van de Nederlandsche Visscherij organiseerde een grote tentoonstelling in de zomer van 1902. Niet alleen zou er aandacht besteed worden aan producten met betrekking tot de visserij, maar er kwam ook een expositie bij van schilderijen, gewijd aan de zee en haar visserijen. Op het tentoonstellingsterrein aan de Van Wassenaerstraat bij het Noordzeestrand werd een gebouw neergezet, ontworpen door de Leidse architect H.J. Jesse (1860-1943), die met de dochter van de Katwijkse reder Dirk Meerburg getrouwd was. Half Katwijker geworden, kreeg hij talrijke opdrachten om villa’s aan de strandboulevard te bouwen. Zo gaf ook de kunstenaar B.J. Blommers, die het mondainer wordende Scheveningen ontvlucht was, hem de opdracht om een atelierwoning te ontwerpen. Dit werd villa Thérèse aan de Boulevard. De villa “Ons Prinsesje” was eveneens een ontwerp van 199
Jesse. Het poortgebouw van de Nationale Visserijtentoonstelling werd bekroond door een decoratie van Jan Toorop, een allegorische voorstelling van visserij, handel en kunst, die alle aandacht trok. Op donderdag 3 juli vond om half twee de opening plaats in Hotel du Rhin, terwijl overal in het dorp de vlaggen wapperden. Vissers hadden hun bedrijf voor een dagje opgegeven en de aanwezige badgasten verheugden zich “in het vooruitzicht van een niet alledaagse emotie”. Een tentoonstelling georganiseerd aan het ruime strand of elders in de vrije natuur was zeer uitnodigend. De zee ruiste geheimzinnig temidden van het gewoel, toen de genodigden zich naar Hotel du Rhin begaven. Veel hoogwaardigheidsbekleders woonden de opening in de grote zaal bij. Voorzitter A.J. van Maasdijk sprak de openingsrede uit, waarbij hij opmerkte dat Katwijks ingezetenen “het hebben aangedurfd, na ernstig onderzoek, na ernstige overwegingen, een visserijtentoonstelling te organiseren, opgeluisterd door een van schilderijen, gewijd aan de zee en haar visserijen”. Uitgangspunt, het feu sacré, was de eerbied, hulde en dankbaarheid aan de machten, die zozeer de Nederlandse visserij beheersen. Hij memoreerde dat ook voor kunstenaars de zee een bijzondere aantrekking had. Aan de zee dankte Katwijk dan ook het talrijk bezoek van kunstenaars, waarvan enkelen zelfs onder de vaste inwoners gerekend mochten worden. Vervolgens kreeg de erevoorzitter, burgemeester De Ridder het woord. Toorop hield een dichterlijke speech over de zee, die ons allen voedt, en de Commissaris van de Koningin bracht tenslotte een dronk uit op het welslagen van de tentoonstelling. De afdeling visserij omvatte 105 nummers, waartoe onder meer behoorden een zee- en zoetwateraquarium van het koninklijk zoölogisch gezelschap Natura Artis Magistra te Amsterdam, scheepsbrood en hondencakes van een Haagse firma, verband- en medicijnkisten voor de vissersvloot, scheepsmodellen, visserij-attributen, oliejassen en zuidwesters, vlaggendoek van de firma Clos en Leembruggen, haringnetten van de Leidsche Katoenvlechterij en Nettenfabriek (v/h Jaeger en Co), zee-instrumenten uit ’s Rijks Verificatie te Leiden en de Leidse peueraar, die in optima forma geduldig voor het oog van de nieuwsgierige toeschouwers peuerde in een grote kuip. De Noorden Zuidhollandsche Reddingmaatschappij toonde een nouveauté in Nederland: een 400 kilo zware zich zelf oprichtende boot. Achter in het gebouw was de tentoonstelling van schilderijen, waar 42 schilders met ruim 70 kunstwerken vertegenwoordigd waren. Natuurlijk hing er werk van de organisatoren Toorop, Munthe en Sluiter, maar ook de gebroeders Israëls, Arntzenius, Mesdag en Verster hadden werk ingezonden. De tentoonstelling was zeer geslaagd, eind september waren 16.000 gewone 200
Ingang van de internationale visserijtentoonstelling met de geveldecoratie van Jan Toorop, 1902. Gemeentearchief Leiden.
201
toegangskaarten verkocht, 200 couponboekjes met twaalf toegangsbewijzen, terwijl voor 400 gulden aan doorlopende abonnementen was omgezet. Meer dan vijftig schilderijen waren verkocht, waarvan de prijzen varieerden van honderd tot zevenhonderd gulden. Koninklijk bezoek Lest best zal de tentoonstellingscommissie gedacht hebben, toen het bericht kwam dat de Koningin-Moeder de expositie nog met een bezoek wilde vereren. Dat bezoek zou plaatsvinden op 1 oktober 1902, om 14.15 uur. Die dag zou de tentoonstelling voor het publiek gesloten zijn, terwijl om 16.00 uur de tentoonstelling officieel beëindigd zou worden. De lucht was grauw, de najaarswind gierde wild over zee en joeg de golven hoog over het strand. Toch hadden duizenden mensen zich op de boulevard verzameld. De regelingscommissie, de bestuursleden met hun dames en enige genodigden bevonden zich op het terrein zelf. De muziektent was door het Katwijkse fanfarekorps afgestaan aan de muziek der jagers uit Den Haag. Even over tweeën klonk het van mond tot mond: “Daar komt ze, daar komt ze!” Eerbiedig weken de toeschouwers toen het rijtuig voor de ingang stilhield. De muziek hief krachtig het Wilhelmus aan en Nelly Meerburg, een lief blozend meisje, bood de vorstin een prachtig boeket aan. Nadat de heren De Ridder en Van Maasdijk de Koningin-Moeder hadden toegesproken, waarop door Hare Majesteit minzaam werd geantwoord en zij de regelingscommissie mede vriendelijk groette, strooiden een paar aardige meisjes, Anna Ouwehand en Margaretha Parlevliet, bloemen waarvoor ze een vriendelijk knikje ontvingen. Begeleid door de regelingscommissie maakte de hoge gast een rondgang, waarbij zij zich zeer geïnteresseerd toonde. De thee werd in de schilderijenzaal geserveerd door de dames Munthe en Sluiter, waarna het koninklijk gezelschap om ongeveer half vier onder de tonen van ons volkslied en luid gejuich vertrok, langzaam rijdend langs het strand en de geestdriftige menigte vriendelijk groetend. Langzamerhand zakten de toeschouwers af, terwijl het bestuur, de regelingscommissie, het dagelijks bestuur der gemeente en vele genodigden zich om vier uur naar de schilderijenzaal begaven, waar de voorzitter een sluitingsrede hield. Hij ontveinsde het niet dat er ook voor hem iets weemoedigs lag in de gedachte dat de tentoonstelling weer tot het verleden behoorde, maar het was hem aangenaam te kunnen constateren dat zij geslaagd was. Hij dankte allen die tot het welslagen hadden meegewerkt, in het bijzonder de pers, die zich steeds gunstig had uitgelaten over deze tentoonstelling. De erevoorzitter, burgemeester De Ridder sprak een geestig slotwoord, waarin 202
Affiche voor de schilderijententoonstelling, onderdeel van de visserijtentoonstelling, door Jan Toorop, 1902. Gemeentearchief Leiden.
hij liet uitkomen dat zij, die een zwaar hoofd hebben gehad in deze tentoonstelling door de uitkomst in het ongelijk gesteld zijn. Iedereen heeft zich voor de zaak ingespannen en het einde heeft dan ook het werk gekroond. Na dankwoorden, ook aan de inzenders, die “zo goed de haas de hazenpeper mogelijk maakt”, een tentoonstelling alleen kunnen doen slagen, verklaarde hij deze nationale expositie voor gesloten. GERAADPLEEGDE LITERATUUR Leidsch Dagblad, 1902. Vissen voor de kerk. Katwijk vroeger en nu (Katwijk 1969). Katwijkse Knip-sels. Grepen uit de geschiedenis en volksleven van de beide Katwijken, (Katwijk 1974). Dageraad van de Moderne Kunst. Leiden en omgeving 1890-1940, onder redactie van Doris Wintgens Hötte en Ankie Jongh-Vermeulen (Zwolle/Leiden 1999).
203