Driemaandelijks tijdschrift van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
www.iec-iab.be | Nr. 3 / 2011
Deontologie Reclame, actieve werving, afwerving en marktpraktijken Deontologie De dienstenwet legt de beroepsbeoefenaar nieuwe informatieverplichtingen op Deontologie Bestuursmandaten en de functie van vaste vertegenwoordiger in commerciële vennootschappen: standpunt van het IAB Deontologie De strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme Een nieuwe dynamiek …
AFGIFTEKANTOOR: 3000 LEUVEN I P608443 – IEC-IAB E . J A C Q M A I N L A A N 1 3 5 / 2 – B E - 1 0 0 0 B R U S S E L
Trends De Amerikaanse schuldencrisis
Reclame, actieve werving, afwerving en marktpraktijken
Inhoud Accountancy&Tax
3
Editoriaal Splitsing van de beroepsordes? Standpunt van de instituten van de economische beroepen
5
Deontologie Reclame, actieve werving, afwerving en marktpraktijken Sandrine Ghilain
Driemaandelijks tijdschrift van het IAB nr. 3 / 2011 ADMINISTRATIE EN REDACTIE
IAB, Emile Jacqmainlaan 135/2, 1000 Brussel Tel.: +32 2 543 74 90 – Fax: +32 2 543 74 91 E-mail:
[email protected] REDACTIECOÖRDINATOR
M. Tilmant E-mail:
[email protected]
18
Deontologie De dienstenwet legt de beroepsbeoefenaar nieuwe informatieverplichtingen op Toon Van Wint
21
Deontologie Bestuursmandaten en de functie van vaste vertegenwoordiger in commerciële vennootschappen: standpunt van het IAB Sandrine Ghilain en Kikki Vandriessche
27
Deontologie De strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Een nieuwe dynamiek … Jos De Blay en Roger Lassaux
De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en mening van auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.
51
Trends De Amerikaanse schuldencrisis Amid Faljaoui
54
IAB in ’t kort
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB) Opgericht bij Wetten van 21 februari 1985 en 22 april 1999
55
Wetgeving
56
IAB-info flashback
UITVOEREND COMITÉ
58
Vakliteratuur
REDACTIECOMITÉ
E. Basso, A. Bert, J. Colson, J. De Blay, A. Faljaoui, S. Ghilain, N. Hormans, C. Janssens, J.-L. Kilesse, R. Lassaux, E. Steghers, M. Tilmant, B. Vanderstichelen, K. Vandriessche UITGEVERS
Intersentia, Groenstraat 31, 2640 Mortsel www.intersentia.be Anthemis, Chemin du Cyclotron 6, 1348 Louvain-la-Neuve www.anthemis.be ILLUSTRATOR COVER
Rosemarie De Vos VERANTWOORDELIJKE UITGEVER
A. Bert, Emile Jacqmainlaan 135/2, 1000 Brussel ISSN 1375-9876 MEDEDELING VOOR DE LEZERS
Voorzitter: A. Bert Ondervoorzitter: B. Vanderstichelen Secretaris-penningmeester: J. De Blay Secretaris: J.-L. Kilesse Leden: E. Degrève, B. Van Coile RAAD
Voorzitter: A. Bert Ondervoorzitter: B. Vanderstichelen Leden: J. Baeten, L. Ceulemans, M. Claes, C. Cloquet, J. De Blay, E. Degrève, J.-G. Didier, J. Hellin, J.-L. Kilesse, F. Schelfhaut, S. Troonbeeckx, B. Van Coile ALGEMEEN DIRECTEUR
E. Steghers
EDITORIAAL
Splitsing van de beroepsordes? Standpunt van de instituten van de economische beroepen
D
e drie instituten van de economische beroepen (het IBR, het IAB en het BIBF) vertegenwoordigen ongeveer 15 000 leden, waarbij dan nog eens hun bedienden, stagiairs en medewerkers geteld dienen te worden. De instituten hebben zich steeds uitgesproken voor hun huidige structuur en zijn geen voorstander van een eventuele splitsing van de instituten op grond van taal of andere criteria. De deontologische regels en de regels in verband met de toegang tot het beroep worden op Europees (Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen; richtlijn met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties; enz.) en op mondiaal niveau geregeld (bijv. Ethische Code IFAC). Een splitsing van deze materies zou ingaan tegen de internationale tendens naar meer harmonisatie, met de bedoeling een grotere vergelijkbaarheid tussen de financiële overzichten en een administratieve vereenvoudiging te verkrijgen. Bovendien kent België een open economie, die grotendeels bestaat uit kmo’s en dochterondernemingen van buitenlandse groepen. Deze situatie maakt de doelstelling van Europese en internationale harmonisatie nog meer noodzakelijk. Ook op het vlak van het publieke toezicht met een onafhankelijk orgaan zoals de Hoge Raad voor de Economische Beroepen wordt gestreefd naar harmonisatie tussen de drie instituten. Een splitsing zou leiden tot een minder doeltreffend publiek toezicht.
Een splitsing houdt niet de minste toegevoegde waarde in. Bovendien mag men aannemen dat de kosten gevoelig zullen verhogen, en dit niet alleen voor de 15 000 beroepsbeoefenaars van de drie instituten maar ook voor de 340 000 ondernemingen en verenigingen die een beroep doen op de diensten van deze beroepsbeoefenaars. De grote en minder grote multidisciplinaire kantoren die in België actief zijn, zouden in geval van splitsing hun aansluitingen en administratieve verplichtingen bij diverse instanties moeten verdubbelen. Het vennootschaps- en verenigingsrecht met daarin begrepen het boekhoudrecht, dat het essentiële kader vormt voor de economische beroepen, behoort tot de federale bevoegdheid. Het IAB en het IBR betrekken sinds 2010 trouwens een gemeenschappelijk gebouw en hebben een gemeenschappelijke structuur in het leven geroepen om bepaalde kosten te delen en synergieën te ontwikkelen. De contacten tussen de instituten en hun leden vinden plaats in de taal van het lid. Bovendien zijn er per taalrol onderscheiden vormingssessies, examenjury’s en tuchtcommissies. Dit beantwoordt voldoende aan de behoeften van de leden en maakt de overgang naar een taalkundige splitsing overbodig.
•
Michel De Wolf, Voorzitter IBR Jean-Marie Conter, Voorzitter BIBF André Bert, Voorzitter IAB
2 0 11 / 3
3
DEONTOLOGIE
Reclame, actieve werving, afwerving en marktpraktijken Sandrine Ghilain Juridische dienst IAB
Het arrest van 5 april 2011 van het Europees Hof van Justitie dwingt de vrije beroepen om hun reglementering inzake publiciteit en afwerving te doen evolueren. De referentiepunten zijn de principes van deontologie en van het gemene recht.
De uiteenzetting van de “feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil”, die de context samenvat waarin de rechtbank van koophandel van Gent aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag onderwierp, toont aan dat deze zaken eigenlijk nauw verwant zijn.3
De bondige conclusie van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april laatstleden1 vestigde de aandacht van de pers op een traditioneel aspect van de deontologie van de accountant en talrijke vrije beroepen: de restricties op het gebruik van methoden voor het actief werven van cliënten.
Vooraleer de juridische aspecten te onderzoeken, proberen we eerst te bepalen waarover het precies gaat.
Daags nadien was het de beurt aan ons Grondwettelijk Hof om nog een knuppel in het hoenderhok te gooien door te verklaren dat de uitsluiting van de beoefenaars van een vrij beroep, de tandartsen en de kinesisten, uit het toepassingsgebied van de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming strijdig is met de Grondwet.2
1
Arrest van 5 april 2011, zaak C-119/09, http://curia.europa.eu.
2
Arrest nr. 55/2011 van 6 april 2011, www.const-court.be.
3
In het geschil dat aanleiding gaf tot het arrest van 5 april laatstleden van het Hof van Justitie van de Europese Unie staat het Franse begrip “démarchage” centraal. Dit woord krijgt in de omgangstaal een zeer specifieke betekenis.4 Het is opgenomen in artikel 30 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer. In de Nederlandstalige versie wordt het woord
“Logopediste Liesbeth D. verliet de associatie van kinesisten,
consumentenbescherming (hierna: WMPC). Tevens vorderde Lieve R.
psychologen en logopedisten waar zij werkte en stuurde vervolgens op
een verbod om gedurende zes maanden in de omliggende gemeenten
30 mei 2010 een e-mail naar de ouders van patiënten van die praktijk
het beroep uit te oefenen waarvoor Liesbeth D. de patiënten had
met de kennisgeving dat zij zich elders zou vestigen en dat het hun
geronseld, een verbod om nog patiënten van de groepspraktijk te
vrijstond haar te volgen naar haar nieuwe adres. De beheerster van de
prospecteren en een teruggave van de patiënteninformatie, dit alles op
groepspraktijk, kinesiste Lieve R., dagvaardde Liesbeth D. daarop voor
straffe van een dwangsom van 5 000 euro.”
de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, zitting
4
houdende zoals in kort geding, teneinde te doen oordelen dat zij zich
domicile (porte-à-porte) ou par téléphone” (Larousse, 2008). “Activité
schuldig had gemaakt aan een oneerlijke marktpraktijk in de zin van
commerciale qui consiste à solliciter la clientèle à son domicile” (Le
art. 95 van de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en
Nouveau Petit Robert, 2008).
Démarchage: “Mode de vente consistant à aller solliciter la clientèle à
2 0 11 / 3
5
DEONTOLOGIE
“ronseling”5 gebruikt dat, vanuit strikt semantisch oogpunt, veeleer de vertaling is van het Franse woord “racolage”.6 In de Nederlandse vertaling van het arrest van het Hof van Justitie, wordt het woord “démarchage” vertaald door de uitdrukking “actief werven”, wat in het Frans letterlijk kan worden vertaald als “recrutement actif”. Laat dat nu net de termen zijn die we gebruikten in de aanhef van dit artikel en die een ruimere betekenis hebben.7
tants en tot reglementering van de titel en het beroep van accountant. Ter uitvoering van deze ordonnantie, die trouwens recentelijk werd gewijzigd, stelt het decreet nr. 20071387 van 27 september 20079 de Gedragscode voor de accountants vast. Artikel 12. I. van deze code bepaalt:
“Het is de in artikel 1 genoemde personen verboden om op welke manier dan ook zonder daartoe strekkend verzoek derden te benaderen met het oog op het aanbieden van diensten.
Wanneer de wervingspraktijken het werk zijn van een vennoot of een medewerker, worden ze (in het Frans) doorgaans als “détournement” of “débauchage”8 bestempeld, zoals in het arrest van 6 april 2011. In het Nederlands wordt deze nuance zeer efficiënt aangegeven door het voorvoegsel “af” voor het werkwoord “werven” te plaatsen. De Franse woorden détournement, racolage en débauchage en de Nederlandse woorden werven, ronselen en afwerven geven dus meer informatie over degene die ze gebruikt dan over de feiten die ze geacht worden te beschrijven!
Het arrest van 5 april 2011 van het Hof van Justitie van de Europese Unie In Frankrijk wordt het beroep van accountant gereglementeerd door ordonnantie (gewijzigd) nr. 45-2138 van 19 september 1945 tot instelling van de orde der accoun-
5
Ronselen: 1. werven, met name met de gedachte dat dit met list of
geweld, of voor de vijand geschiedt; 2. werven in het algemeen (Groot woordenboek van de Nederlandse taal Van Dale, 2005). 6
Racoler: 1. enrôler par force ou par ruse, en violation déguisée
du principe de l’engagement volontaire ; 2. attirer par des moyens publicitaires ou autres ; 3. chercher à attirer (un client), en parlant d’une personne qui se prostitue (Le Nouveau Petit Robert, 2008). 7
Werven: 1. (verouderd) publiekelijk in dienst nemen, te weten
Het is hun toegestaan om deel te nemen aan symposia, studiedagen of andere universitaire of wetenschappelijke bijeenkomsten voor zover zij daarbij geen met het actief werven van cliënten vergelijkbare handelingen verrichten.” (vrije vertaling) Een accountantsvennootschap met liberale denkbeelden had bij de Franse Raad van State een beroep tot vernietiging van deze Code ingesteld. Daarop stelde de Raad een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om te vernemen of de bestreden bepaling wel in overeenstemming is met Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Het doel van deze richtlijn, ook bekend als de “Dienstenrichtlijn”, is de belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten tussen lidstaten te verwijderen, inzonderheid door de vestiging van de werknemers in de lidstaten en hun vrijheid van uitoefening te vergemakkelijken door de ver eenvoudiging of de afschaffing van administratieve toelatingsformaliteiten en, in het algemeen, van andere belemmeringen op het vrij verkeer van diensten.
door middel van tussenpersonen die de voorwaarden bekendmaken (en zo aantrekkelijk mogelijk voorstellen), waarbij vaak een handgeld gegeven wordt, syn. ronselen; 2. aantrekken, rekruteren; 3. overhalen of trachten over te halen zich aan te sluiten bij een vereniging, een partij enz. Syn. aanwerven, colporteren, canvassen (Groot woordenboek van de Nederlandse taal Van Dale, 2005). 8
Débauchage: fait de débaucher des employés, des ouvriers (Petit
Robert, 2008).
6
9
2 0 11 / 3
Journal Officiel de la République Française, 28 september 2007.
DEONTOLOGIE
De gereglementeerde beroepen zijn niet uit het toepassingsgebied gesloten. De richtlijn wijdt er integendeel bijzondere aandacht en specifieke bepalingen aan. Over één daarvan, artikel 24, handelt de prejudiciële vraag van de Franse Raad van State: “1. De lidstaten trekken elk algeheel verbod op commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen in. 2. De lidstaten zien erop toe dat de commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen in overeenstemming is met de beroepsregels, overeenkomstig het gemeenschapsrecht, welke in het bijzonder betreffen de onafhankelijkheid, waardigheid en integriteit van het beroep evenals het beroepsgeheim, op een wijze die strookt met de specifieke aard van elk beroep. Beroepsregels inzake commerciële communicatie zijn niet-discriminatoir, om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd en evenredig.” Wilde de “Dienstenrichtlijn” met deze bepaling, voor de vrije beroepen die zij beoogt, elk algeheel verbod intrekken, ongeacht de vorm van de betrokken handelspraktijk, of laat ze de lidstaten de vrijheid om voor bepaalde handelspraktijken, zoals “het actief werven van cliënten”, algemene verbodsbepalingen te handhaven? Aldus luidt de vraag die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie werd gesteld. Om deze vraag te beantwoorden, gaat het Hof eerst na of “actief werven” een “commerciële communicatie” is, zoals bedoeld door artikel 4, punt 12 van de richtlijn, waar dit begrip wordt gedefinieerd als: “elke vorm van communicatie die is bestemd voor het direct of indirect promoten van de goederen, de diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent. Vallen echter niet onder dat begrip, in de eerste plaats informatie die rechtstreeks toegang biedt tot de activiteit van een onderneming, organisatie of persoon, waaronder in het bijzonder een domeinnaam of een e-mailadres, en in de tweede plaats mededelingen over de goederen, de diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon die onafhankelijk van deze zijn
samengesteld, in het bijzonder wanneer ze zonder financiële tegenprestatie worden verstrekt.” Deze definitie omvat niet alleen de klassieke reclame, maar ook andere vormen van bekendmaking en informatieverstrekking bedoeld om nieuwe cliënten te werven, aldus het Hof.
Vrije beroepen moeten hun reglementering inzake publiciteit en afwerving doen evolueren op basis van de principes van deontologie en gemeen recht Om het begrip “démarchage” te omschrijven, hanteert het Hof vier criteria: Volgens het Hof betreft het: • een vorm van informatieverstrekking, • bedoeld om nieuwe cliënten te zoeken, • die echter een gepersonaliseerd contact impliceert tussen de dienstverrichter en de potentiële klant, • om deze laatste een aanbod van diensten te doen. Het kan dus als direct marketing worden aangemerkt. Eenmaal de premissen gesteld zijn, concludeert het Hof dat “actief werven” wel degelijk onder het begrip “commerciële communicatie” valt, zoals bedoeld door Richtlijn 2006/123. Een nationale regeling die de beoefenaars van een gereglementeerd beroep, zoals het beroep van accountant, volledig verbiedt actief cliënten te werven, is strijdig met de richtlijn. Het Hof neemt afstand van de conclusie van zijn advocaat-generaal die, net als de Franse regering, meent dat actieve cliëntenwerving geen “commerciële communicatie” is, maar “een specifieke manier om reclame te maken, wat
2 0 11 / 3
7
DEONTOLOGIE
op zijn beurt wel een aparte vorm van commerciële communicatie is”, en dat een verbod op deze praktijk niet strijdig is met de richtlijn, mits dit verbod niet-discriminatoir is, gerechtvaardigd is op grond van dwingende redenen van algemeen belang – in het bijzonder, volgens de advocaatgeneraal, de noodzaak om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen –, en evenredig is met de doelstelling ervan. Wat we van deze conclusies10 evenwel onthouden is dat de “dwingende redenen van algemeen belang”, de enige rechtvaardigheidsgronden voor beroepsregels op het stuk van de commerciële communicatie van de gereglementeerde beroepen volgens artikel 24, 2, tweede zin, van de richtlijn, niets anders zijn dan “de bescherming van de onafhankelijkheid, waardigheid en integriteit van het gereglementeerd beroep, evenals het beroepsgeheim”, waarover, volgens artikel 24, 2, eerste zin, de beroepsregels moeten gaan. Considerans 100 van de richtlijn preciseert trouwens dat het niet gaat om verboden – die, enerzijds dus niet (meer) volledig mogen zijn en, anderzijds, zoals hiervoor gezegd, gerechtvaardigd moeten zijn – betreffende de inhoud van commerciële communicatie, maar wel om bepalingen die één of meer vormen van commerciële communicatie verbieden.11
Weerslag op de beroepsreglementering van de accountants en belastingconsulenten in België De grondslag van deze reglementering wordt gevormd door de artikelen 30 en 31 van het koninklijk besluit van
1 maart 1998 dat steeds in voege is. Artikel 3012 verbiedt elke vorm van ronseling en dienstaanbod, terwijl artikel 3113 de mogelijkheden van de beroepsbeoefenaar om informatie mede te delen over zijn beroepsactiviteit sterk beperkt. Dat was de geest van een tijd waarin het internet begon door te breken, maar de bekendmaking van het vrij beroep nog beperkt was tot een briefhoofd, naamkaartjes en een deurplaat die getuigden van ernst en soberheid… De eerste ommekeer vond plaats in 2002, met de afkondiging van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen.14 Deze wet was het gevolg van de omzetting ten behoeve van de gereglementeerde beroepen van verscheidene Europese richtlijnen inzake misleidende reclame, betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten en betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen. Voor de andere deelnemers aan het economisch leven werd de omzetting van deze richtlijnen bewerkstelligd door de invoering van de Wet van 14 juli
12
Art. 30. Ronseling en dienstaanbod zijn verboden.
Het is de accountant verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks
meerdere al dan niet verbonden diensten, waaronder een monopolieopdracht, aan te bieden. De vergoeding voor een monopolieopdracht mag in geen enkel opzicht afhankelijk zijn van andere diensten die door de accountant, of door een persoon met wie een beroepsmatig samenwerkingsverband bestaat,worden verstrekt in dezelfde onderneming of in een verbonden onderneming.” 13
Art. 31. De accountant mag in het openbaar objectieve informatie
over zijn kantoor mededelen, voor zover hij de voor de leden van het 10
Considerans 63.
beroep gepaste discretie niet in het gedrang brengt. In geen geval
11
“Het is noodzakelijk om het algehele verbod op commerciële
mag verwezen worden naar al dan niet vergelijkende gegevens inzake
communicatie van gereglementeerde beroepen te laten vervallen;
tarieven of kwaliteit. Welke media er ook gebruikt worden, zijn de
daarbij gaat het niet om verboden betreffende de inhoud van
reclametechnieken, die niet tot doel hebben objectieve informatie te
commerciële communicatie, maar wel om bepalingen die algemeen
verschaffen, niet in overeenstemming met de plichtenleer. Onafgezien
en voor een bepaald beroep een of meer vormen van commerciële
van de verslagen die moeten bekendgemaakt worden met toepassing
communicatie verbieden, bijvoorbeeld een verbod op alle reclame in een
van de wet, mag de accountant in het openbaar of in brochures geen
of meer media. Wat de inhoud en wijze van commerciële communicatie
gewag maken van de naam van één van zijn cliënten. In uitzonderlijke
betreft, moeten beroepsbeoefenaren worden aangespoord om, met
gevallen kan van deze regel worden afgeweken met toestemming van
inachtneming van het Gemeenschapsrecht, op communautair niveau
de cliënt, alsmede van de voorzitter van het Instituut.
gedragscodes op te stellen.”
14
8
2 0 11 / 3
BS 20 november 2002.
DEONTOLOGIE
1991 op de handelspraktijken (thans Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming). Door “misleidende reclame voor vrije beroepen” te verbieden en door de beroepsinstituten de mogelijkheid te verlenen om vergelijkende reclame te verbieden of te beperken in de mate dat dit noodzakelijk is om de waardigheid en de deontologie van het betrokken vrij beroep te beschermen,
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat enig verbod op commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen niet langer in overeenstemming is met de Dienstenrichtlijn bevestigt deze wet, stilzwijgend maar stellig, het recht van de beoefenaars van een vrij beroep om in alle andere gevallen een beroep te doen op reclame.15
Om deze evolutie te begeleiden, hebben het IBR, het IAB en het BIBF in februari 2003 de “Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars” aangenomen.16 Behalve een herhaling van de algemene beginselen, verklaarden deze gedragsregels de begrippen “objectief”, “discretie”, “bedrieglijke en vergelijkende reclame”. Ze preciseren ook dat de publieke mededeling van erelonen niet verboden is, mits rekening wordt gehouden met het volgende: 1) de reclame betreffende de erelonen en de voorwaarden van een beroepsbeoefenaar moet ondubbelzinnig en duidelijk zijn. De vermelding van erelonen in een reclame moet in ieder geval duidelijk de diensten vermelden waarop deze erelonen betrekking hebben; 2) het is niet toegelaten om louter te verwijzen naar basisprijzen of minimumprijzen; 3) de beroepsbeoefenaar is gebonden door de erelonen en de voorwaarden die hij bekendmaakt. Ten slotte bevestigden ze, voor zover nodig, dat de beroepsbeoefenaars hun eigen website mogen ontwikkelen.
Reclame versus ronseling De toepassing van deze reglementering verliep niet zonder moeilijkheden. Het Europees Hof van Justitie bevestigde zopas dat “actieve cliëntenwerving” een vorm van “commerciële communicatie” is. Kon de vraag dan niet worden gesteld of “actieve cliëntenwerving”, op zijn minst in bepaalde gevallen, een vorm van reclame is? Telefonische cliëntenwerving is duidelijk identificeerbaar, maar voor schriftelijke cliëntenwerving is dat niet altijd het geval: Is de verzending van een ongeadresseerde brochure reclame of cliëntenwerving? Wordt de aard ervan veranderd wanneer de brochure onder gesloten omslag verzonden wordt aan een lijst van geselecteerde, op basis van vooraf vastgestelde criteria bepaalde bestemmelingen?
15
P. VANLERSBERGHE, “Vrije beroepen en consumentenrecht. De wet
van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen” in K. BYTTEBIER E. DE BATSELIER E. en R. FELTKAMP (eds.), “Tendensen in het Economisch recht”, Maklu 2006, 169.
16
Vademecum 2004, p. 708.
2 0 11 / 3
9
DEONTOLOGIE
Heeft de boodschap van de beroepsbeoefenaar, in dat tweede geval, niet de meeste kans om gehoord te worden? Was het uiteindelijke gevolg van die regel dan ook niet de onderdrukking van efficiënte communicatie? Een beschikking van de Europese Commissie van 7 april 1999 inzake de Gedragscode van het Instituut van erkende gemachtigden bij het Europees Octrooibureau17 stelde een onderscheid voor tussen actieve cliëntenwerving, begrepen als een legitiem en dus geoorloofd “algemeen aanbod nietgeïndividualiseerde diensten” en het “aanbod geïndividualiseerde diensten”. Het verbod daarop vormt geen beperking van de mededinging wanneer de beroepsbeoefenaar weet dat de potentiële cliënt zich voor dezelfde dienst reeds tot een andere beroepsbeoefenaar richt.18 De praktische toepassing van dit onderscheid was al niet veel gemakkelijker, in het bijzonder aangaande het begrip “algemeen aanbod niet-geïnvidualiseerde diensten”. De limieten van de juridische analyse bleken dus bereikt. In deze context kondigt het arrest van 5 april laatstleden het einde aan van een reglementering die ernaar streefde categorieën van gedragingen abstract te definiëren als al dan niet geoorloofd, en ons aanzet tot een pragmatische beoordeling op basis van een reëel effect dat alleen nog moet worden vermeden: de aantasting van de onafhankelijkheid, waardigheid en integriteit van het beroep evenals het beroepsgeheim.
Deontologie en concurrentie Om de inhoud van de begrippen van onafhankelijkheid, waardigheid en integriteit van het beroep, (opnieuw) proberen te bepalen, is de “Code of Ethics”19 van de International Federation of Accountants, die 164 beroepsorganisaties uit 125 landen en in totaal 2,5 miljoen beroepsbeoefenaars verenigt, een onmisbaar vertrekpunt. In overeenstemming met de specifieke structuur van deze Code wordt het onderwerp “marketing en promotie” tot tweemaal toe behandeld. Een eerste maal in de algemene afdeling die voor alle beroepsbeoefenaars geldt (afdeling 150.1) en vervolgens in de afdeling gewijd aan de “openbare” beroepsbeoefenaars (namelijk de accountants en belastingconsulenten die in accountants- en belastingconsulentenkantoren werken) (afdeling 250.1). Het algemeen beginsel “professioneel gedrag” stemt gedeeltelijk overeen met onze beginselen van “waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid”. Dit beginsel “verplicht iedere economische beroepsbeoefenaar om zich te houden aan de voor hem relevante weten regelgeving en zich te onthouden van elke handeling waarvan de economische beroepsbeoefenaar weet of moest weten dat deze het accountantsberoep in diskrediet brengt. Dergelijke handelingen zijn deze die door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep”. Toegepast op de methoden voor de werving van cliënteel, volgt daaruit:
17
Beschikking van de Europese Commissie van 7 april 1999 inzake een
procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag [Gedragscode
“150.2 De economische beroepsbeoefenaars mogen bij het voeren van hun marketingactiviteiten met betrekking tot zichzelf en hun activiteiten geen schade toebrengen aan de reputatie van hun beroep. De economische beroeps
van de EPI-Gedragscode] (PB L.106/14 van 23 april 1999). 18
Het verbod op een geïndividualiseerd dienstenaanbod wanneer de
“prospect” zich reeds tot een andere beroepsbeoefenaar richt, heeft niet tot doel de mededinging te beperken. “Deze beperking draagt bij tot een goede behandeling van zaken, temeer daar de cliënt de mogelijkheid heeft desgewenst van gemachtigde te veranderen
19
en andere bepalingen van de code de overdracht van zaken
Verordening gedragscode van de NIVRA (www.nivra.nl/index.aspx?Ch
vergemakkelijken wanneer de cliënt daarvoor kiest.”
apterID=12306&ContentID=40952).
10
2 0 11 / 3
Http://web.ifac.org/publications;
de
vertaling
is
die
van
de
DEONTOLOGIE
beoefenaar moet hierbij eerlijk en oprecht zijn en zich onthouden van: a. het wekken van overdreven verwachtingen met betrekking tot de diensten die hij kan verlenen, de kwaliteiten die hij bezit en de ervaring waarover hij beschikt; b. het maken van kwetsende verwijzingen naar of niet onderbouwde vergelijkingen met het werk van een derde.” Verder, in afdeling 250.1, gewijd aan de beroepsbeoefenaars die hun praktijk in een kantoor uitoefenen, worden de praktijken inzake “marketing van professionele diensten” geacht een bedreiging van de onafhankelijkheid in te houden: “250.1 Wanneer de zelfstandige economische beroepsbeoefenaar nieuwe opdrachten tracht te verwerven door het maken van reclame of met behulp van andere vormen van marketing, kan dat leiden tot een bedreiging van de fundamentele principes. Bijvoorbeeld, een bedreiging met betrekking tot een persoonlijk belang dat het respecteren van het principe van het professioneel gedrag in het gedrang kan brengen onstaat wanneer de diensten, de verwezenlijkingen of de producten gecommercialiseerd worden op een manier die niet strookt met dit principe.” De bedreigingen met betrekking tot het persoonlijke belang worden omschreven als “de bedreiging dat financiële belangen of andere belangen het oordeel of de houding van de economische beroepsbeoefenaar op ongepaste wijze kunnen beïnvloeden.” Ook de bescherming van de geloofwaardigheid van het beroep komt aan bod, met de eisen ervan met betrekking tot het gedrag van de beroepsbeoefenaar in zijn communicatie over zijn eigen bekwaamheden, maar ook ten aanzien van die van derden: “250.2 Een zelfstandige economische beroepsbeoefenaar mag bij de aanbeveling van zijn professionele diensten het beroep niet in diskrediet brengen. De economische beroepsbeoefenaar die op zelfstandige basis werkt moet eerlijk en loyaal zijn en mag geen:
a. overtrokken verwachtingen wekken met betrekking tot door hem aangeboden diensten, zijn kwaliteit en ervaring; b. kwetsende verwijzingen maken naar of niet onderbouwde vergelijkingen maken met de werkzaamheden van een derde. De zelfstandige economische beroepsbeoefenaar die twijfelt of een voorgenomen vorm van reclame of marketing is toegestaan, moet de mogelijkheid onderzoeken om raad te vragen aan de bevoegde beroepsorganisatie.” Samengevat zal de beroepsbeoefenaar: • zich in het gebruik van marketingtechnieken voor professionele diensten: – onthouden van elke handeling die de goede naam van het beroep in het gedrang kan brengen, – onthouden van overdreven beweringen, – geen andere beroepsbeoefenaars zwartmaken. • aandachtig blijven voor het gevaar van bedreiging ten aanzien van de fundamentele beginselen, inzonderheid aan het risico van ongepaste beïnvloeding van zijn oordeel of van zijn professioneel gedrag.
Commerciële communicatie: de vorm en de inhoud De hiervoor geciteerde considerans 100 van de “Dienstenrichtlijn”, en het onderscheid dat in de bepalingen van de Code of Ethics wordt gemaakt tussen de inhoud van de communicatie van de beroepsbeoefenaar en de wijze waarop zijn diensten, verwezenlijkingen of producten worden gecommercialiseerd, lijken de logische oefening van het afzonderlijk onderzoeken van de “actieve methodes van cliëntenwerving” vanuit hun vorm en hun inhoud toe te laten.
De inhoud van de commerciële communicatie De Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen biedt nu al een zeer volledig antwoord op de problematiek van de commerciële communicatie van de vrije beroepen, die door het arrest van 5 april niet in twijfel wordt getrokken.
2 0 11 / 3
11
DEONTOLOGIE
De wettelijke definitie van “reclame” is ruim.20 De rechtspraak eist zelfs niet altijd dat de informatie ruim verspreid wordt om het bestaan van “reclame” in de zin van de wet aan te nemen.21 De definitie van het “misleidend” karakter van reclame maakt een feitelijke en concrete beoordeling mogelijk: “Misleidende reclame is elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen de opmaak ervan, de personen tot wie ze zich richt of die ze aanbelangt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidend karakter hun economisch gedrag kan beïnvloeden, of die daardoor aan een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen.” (art. 4 lid 2 van de Wet van 2 augustus 2002).
De EU wil meer mededinging tussen dienstverleners en wil de vrijheid van dienstverlening bevorderen “Om uit te maken of een reclameboodschap misleidend is zal de boodschap bijgevolg in haar geheel moeten worden
20
onderzocht. Er moet worden nagegaan of zij in haar geheel genomen de doorsnee-persoon met een gemiddeld onderscheidingsvermogen, die deel uitmaakt van de doelgroep waartoe zij is gericht, kan misleiden. Daarenboven moet er rekening worden gehouden met het weglaten van essentiële inlichtingen over voornoemde gegevens. Met andere woorden de weglating van bepaalde gegevens kan tot gevolg hebben aan een reclame een misleidend karakter te verlenen”.22 De mogelijkheid suggereren dat diensten geleverd worden waartoe de adverteerder geen toegang heeft of het bestaan van samenwerking met een ander beroep, kan bijvoorbeeld als misleidende reclame worden beschouwd.23 In toepassing van dit beginsel zal reclame, gemaakt door beroepsbeoefenaars die lid zijn van het IAB voor niet toegelaten activiteiten (bijvoorbeeld activiteiten als tussenpersoon in verzekeringen) als “misleidend” worden beschouwd. Reclame die beweert invloed te kunnen uitoefenen op rechtbanken, bestuursrechtelijke organismen of officiële voogdijinstanties was al uitdrukkelijk verboden in de “Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars” van 2003 die dienaangaande blijven gelden. De subtiliteit van de boodschap belet niet dat ze desgevallend als misleidend zal worden aangemerkt.24 Bij een overtreding van de wet kan een vordering worden ingesteld, met name een vordering tot staking, die moet worden ingesteld bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Die rechtbank kan eisen dat de adverteerder het bewijs levert van de juistheid van de in de reclame ver-
Art. 2, 4° van de wet: reclame: iedere vorm van mededeling bij
de uitoefening van een vrij beroep die rechtstreeks of onrechtstreeks tot doel heeft de afzet van goederen of diensten te bevorderen, met inbegrip van onroerende goederen, van rechten en plichten en met uitsluiting van de door de wet voorgeschreven mededelingen.
22
P. VANLERSBERGHE, “Vrije beroepen en consumentenrecht. De wet
Voorbeelden: een bericht gericht tot één enkel individu (Bergen
van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende
15 maart 2004, JLMB 2006, 502); een mededeling individueel gedaan
reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten
aan de cliënten (Voorz. Kooph. Brussel 14 april 1997, Ann. Prat. Comm.
overeenkomsten inzake de vrije beroepen” in K. BYTTEBIER, E. DE
& Conc. 1997, 185); een mededeling vanwege een verkoper (Vz.
BATSELIER en R. FELTKAMP (eds.), “Tendensen in het Economisch
Kh. Brugge 2 oktober 2003, Ann. Prat. Comm. & Conc. 2003, 232);
recht”, Maklu 2006, 173.
denigrerende uitlatingen van een verkoper tegen een andere verkoper
23
P. VANLERSBERGHE, o.c., l.c., p. 174.
tijdens een commerciële onderhandeling (Luik 11 februari 1999, JT
24
G. STRAETMANS, “Uw apotheker – uw raadgever” mag, “uw advies-
1999, 370); contra: Vz. Kh. Brussel 26 oktober 1992, Ann. Prat. Comm.
apotheek” mag niet. Over misleidende juiste reclame”, Jaarboek
1992, 16.
Handelspraktijken 2007, 111-117.
21
12
2 0 11 / 3
DEONTOLOGIE
melde gegevens en aannemen dat deze feitelijke gegevens onjuist zijn indien het geëiste bewijs niet wordt geleverd of ontoereikend is. Het toepassingsgebied van deze bepalingen van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame (art. 4 tot 6) blijkt niet beperkt te zijn tot de betrekkingen van de beoefenaars van vrije beroepen met natuurlijke of rechtspersonen die niet handelen voor doeleinden die in het kader van hun beroepswerkzaamheid vallen, zoals dat het geval is voor de bepalingen betreffende de onrechtmatige bedingen (art. 7 tot 10) en betreffende de op afstand gesloten overeenkomsten (alleszins de art. 11 tot 16 en art. 17, § 2).
twijfel over bestond dat het misleidende karakter zijn economische gedrag kon beïnvloeden en de betrokken accountant schade kon toebrengen. Derhalve verbood het Hof het accountantskantoor, op straffe van een dwangsom van 25 000 BEF per overtreding, de in het betwiste faxbericht vervatte informatie nog langer te verspreiden. Uit het voorafgaande kan worden besloten dat de regels van de Wet van 2 augustus 2002, tenzij anders is bepaald, van toepassing zijn op de inhoud van de boodschap die door de beroepsbeoefenaar wordt verspreid bij de uitvoering van methoden voor actieve cliëntenwerving en dat ze nu al precieze gedragsregels en efficiënte actiemiddelen bieden.
De vormen van de commerciële communicatie In dat opzicht biedt de Wet van 2 augustus 2002 miskende mogelijkheden. Het hof van beroep van Brussel25 moest uitspraak doen over een geschil tussen een accountantskantoor en een voormalige accountant-medewerkster. Om een door een cliënt betwiste factuur te rechtvaardigen, had het kantoor hem een fax gestuurd, met het opschrift “persoonlijk en vertrouwelijk”, waarin de mislukte samenwerking met de accountant in kwestie werd uiteengezet. Het Hof besliste dat het faxbericht reclame was in de zin van de oude wet van 21 oktober 1992 betreffende de misleidende reclame inzake de vrije beroepen, aangezien dit begrip “in wezen gaat om welkdanige mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks als doel heeft om de afzet van goederen of diensten te bevorderen. In de algemeenheid van deze formulering is dus niet relevant tot wie een mededeling is gericht en evenmin dat er geen algemene bekendheid wordt aan gegeven.” Het Hof oordeelde dat de in het faxbericht vervatte gegevens omtrent het professioneel functioneren van de voormalige accountant-medewerkster als ”kennelijk onjuist” moesten worden aangemerkt en dat ze derhalve misleidend waren voor de bestemmeling ervan, wetende dat er geen
25
Uitgaande van het beginsel dat het bestaande wettelijke kader een eerste garantie biedt dat de door de beroepsbeoefenaar verspreide informatie aan het beginsel van “professioneel gedrag” voldoet, zoals beschreven in de Code of Ethics van de IFAC, zullen de beroepsautoriteiten moeten vaststellen wat, in de vorm van de methoden voor “actieve cliëntenwerving”, een aantasting kan vormen op de beginselen van onafhankelijkheid en waardigheid van het beroep, van integriteit en beroepsgeheim. Het is binnen deze beperkte omtrek dat het specifiek karakter van elk beroep zal kunnen worden uitgedrukt. Zoals we hiervoor gezien hebben, lijkt de uitwerking van een abstracte reglementering noch nuttig, noch wenselijk, aangezien de materie efficiënter kan worden gekaderd door de herbevestiging van een reeks algemene beginselen die een soepele en efficiënte toepassing mogelijk maken. Hierna volgen een aantal denkpistes dienaangaande.
Brussel 7 november 2000, A.J.T. 2000-01, p. 420, noot BALLON;
D.C.C.R. 2003, b. 58, 76-77 en noot DE VROEDE, Ook een faxbericht kan als reclame worden aangemerkt.
2 0 11 / 3
13
DEONTOLOGIE
De naleving van enige gedragslijn of beginsel eisen, zou niet realistisch zijn zonder eerst een verplichting tot transparantie in de methoden voor “actieve cliëntenwerving” in te stellen: de bestemmeling van deze methoden moet meteen kunnen uitmaken of het om een “commerciële communicatie” gaat en – net als de concurrent – gemakkelijk de auteur ervan kunnen achterhalen. In dat opzicht, behoort het aan de Raad van het IAB toe om zich uit te spreken over het gebruik van de telefoon en van eventuele andere commerciële communicatiemiddelen die geen enkele controle op de naleving van dit principe toelaten. Gelet op de restricties waartoe de beroepsbeoefenaars die lid zijn van het IAB gehouden zijn in de uitoefening van hun activiteit, moet die methode legitiem zijn, met name kaderen in de normale en geoorloofde interventiesfeer: een actie om diensten inzake accountancy en belastingconsultancy te promoten, gevoerd vanuit de levering van commerciële diensten, voldoet niet aan deze voorwaarde. Over het algemeen moeten de methoden voor de actieve werving van cliënten rekening houden met de eigenheid van het “product”, met name een intellectuele dienst die op zijn minst ten dele berust op een persoonlijke vertrouwensrelatie die vaak bestendig is. De zorg om efficiëntie van de adverteerder zou hem moeten weerhouden van methoden die hem kunnen worden aangerekend, zoals opdringerige, agressieve, ongelegen, onbetrouwbare of oneerlijke benaderingen. Maar, als dat al nodig mocht zijn, zullen de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en onafhankelijkheid het mogelijk maken om misbruiken te bestraffen die op het geheel van het beroep dreigen te wegen, mede in de wetenschap dat er voor de verzending van e-mails een bijzondere regelgeving geldt.26
26
KB van 4 april 2003 tot reglementering van het verzenden van
reclame per elektronische post.
14
2 0 11 / 3
Trouwens, niets lijkt de tuchtautoriteit ervan te weerhouden blijk te geven van min of meer gestrengheid in haar beoordeling, naargelang de doelcategorie waartoe een commerciële communicatie zich richt min of meer blootgesteld is aan bepaalde soorten benaderingen. Het beroepsgeheim net als het wettelijke kader tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens, moeten uiteraard nauwgezet worden nageleefd. Ten slotte blijkt, op grond van de beschikking van de Europese Commissie van 7 april 1999 hiervoor, dat de vertrouwensrelatie tussen de “doel”cliënt en de beroepsbeoefenaar waarop die cliënt al een beroep doet, de inachtneming vergt, van de “goede behandeling van zaken”, de waardigheid en de integriteit van het beroep. Daaruit volgt dat de aangewende middelen noch voor doel noch tot gevolg mogen hebben dat de arbeid of de bekwaamheden van de “externe” beroepsbeoefenaar(s) waarop de potentiële cliënt reeds een beroep doet, in diskrediet worden gebracht. En zoals in de Wet van 2 augustus 2002, moet de kwestie van de “goede trouw” van de adverteerder irrelevant blijven, aangezien alleen het werkelijke effect van de communicatie telt. Methoden die ertoe strekken informatie te verzamelen over deze samenwerking vóór enig geïndividualiseerd contact – zoals bijvoorbeeld een “tevredenheidsenquête” die via het internet moet worden ingevuld in ruil voor de deelname aan een tombola of een ander voordeel – blijken evenmin verenigbaar met deze beginselen, die de beroepsbeoefenaars evenwel niet mogen beletten een concurrentievoordeel ten aanzien van de markt voorop te stellen.
Vrije mededinging en bescherming van de cliënteel “Bij de meeste economische modellen staat immers de gedachte centraal dat de meer efficiënte (potentiële) producent niet mag worden verhinderd om klanten van een minder efficiënte concurrent af te werven. Het doel van iedere
DEONTOLOGIE
mededinging is zichzelf immers een voorsprong verschaffen op de mededingers”.27 “Vrijheid van mededinging impliceert dan niet het recht om te schaden, maar (slechts) het recht om in het kader van de gekozen economische activiteit alles te doen wat de – rechtmatige – belangen van anderen niet schaadt. Hieruit volgt even vanzelfsprekend een afweerrecht met betrekking tot de middels uitoefening van dit grondrecht verworven (en daarom uiteraard rechtmatige) belangen. Economische vrijheid is dan niet onverzoenbaar met cliënteelbescherming, wel integendeel, maar wel met willekeurige bescherming die men niet in de mededingingsstrijd heeft ‘verdiend’”.28 Deze beginselen worden niet beïnvloed door het arrest van 5 april laatstleden maar, binnen het bestek van dit artikel, lijkt het toch gepast om een reeks juridische maatregelen te formuleren die in het kader van dergelijke “afweerstrategie” kunnen worden ingevoerd.
Ten aanzien van de cliënten Het sluiten van een schriftelijke overeenkomst die in redelijke opzeggingstermijnen voorziet, is een simpele maatregel om het enthousiasme van een cliënt voor een concurrerend aanbod te temperen. Het mag nooit de bedoeling zijn om zijn vrijheid te belemmeren, maar het kan niet worden ontkend dat bij de beoordeling van het aanbod dat hem wordt gedaan, rekening moet worden gehouden met de vergoeding tot compensatie van de opzeggingstermijn die hij, in voorkomend geval, niet wenst na te leven.
“type”voorwaarden die door het IAB worden voorgesteld.29 In de pijnlijke situatie waarin het kantoor tegelijkertijd een medewerker en een cliënt dreigt te verliezen, moet een dergelijke bepaling er op zijn minst voor kunnen zorgen dat alle partijen tot discussie bereid zijn.
Ten aanzien van medewerkers met een arbeidsovereenkomst Behalve het hiervoor besproken beding, is een geldig concurrentiebeding zoals bedoeld door de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (m.a.w. rechtsgeldig opgesteld, beperkt in de tijd en gepaard gaande met de uitbetaling van een vergoeding), het enige juridisch instrument dat bij machte is het risico op het “afwerven” van de cliënten van het kantoor door een (ex-)werknemer ervan, na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, te voorkomen. Het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de arbeidsovereenkomst en van eerlijkheid ten aanzien van de werkgever verbiedt de werknemer om, tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, maar ook na de beëindiging ervan, daden van oneerlijke of ongeoorloofde concurrentie te verrichten, zoals gebruikmaking van gegevens die onder het beroepsgeheim vallen (zoals bijvoorbeeld “klantenfiches” als die niet gemakkelijk toegankelijk zijn), verwarring in het leven roepen met de voormalige werkgever, de voormalige werkgever zwartmaken, de klant misleiden omtrent zijn hoedanigheid30, het bekomen van onevenredige voor-
29
Het is evenmin verboden om met de cliënt overeen te komen dat het hem, gedurende een bepaalde termijn, niet toegestaan is om een beroep te doen op een voormalige medewerker van het kantoor, zoals bepaald in de algemene
“De cliënt en de beroepsbeoefenaar verbinden er zich uitdrukkelijk
toe om, tijdens de hele duur van de overeenkomst en tijdens een periode van 12 maanden na de beëindiging ervan, ongeacht de reden van beëindiging, geen personeelslid of zelfstandige medewerker van de andere partij, betrokken bij de uitvoering van de overeenkomst, rechtstreeks of onrechtstreeks in dienst te nemen of hem/haar rechtstreeks of onrechtstreeks (bijvoorbeeld via een rechtspersoon) werkzaamheden te laten uitvoeren buiten het kader van een overeenkomst tussen de cliënt en de beroepsbeoefenaar, behoudens voorafgaandelijk schriftelijk akkoord van de andere partij.
27
D. MERTENS, “Bescherming van cliënteel”, Antwerpen, Intersentia,
2011, p. 47. 28
D. MERTENS, o.c., l.c., p. 57.
Elke overtreding van dit verbod zal aanleiding geven tot een eenmalige
forfaitaire schadevergoeding ten bedrage van 15 000,00 EUR.” 30
O. RIJCKAERT, “La concurrence déloyale de l’ancien employé et la
protection des bases de données produites par l’employeur” in X,
2 0 11 / 3
15
DEONTOLOGIE
delen, parasiteren, rechtsmisbruik en derde-medeplichtigheid aan contractbreuk, enz.31 In afwezigheid van dergelijke omstandigheden is wat als het “afwerven van cliënteel” wordt bestempeld, geoorloofd.
Ten aanzien van zelfstandige medewerkers Bij gebrek aan een dwingende wettelijke regeling herneemt de contractuele vrijheid haar rechten wanneer de samenwerking verloopt in het kader van een dienstverhuringscontract met een zelfstandige contractant. Maar er kunnen bijzondere bepalingen betreffende de betrekkingen van de medewerker met de cliënteel worden bedongen.
Ten aanzien van zelfstandige en loontrekkende stagiairs Ter compensatie van de bijzondere aard van de betrekking tussen een stagiair en een stagemeester, waarbij de stagemeester aanvaardt de stagiair bij zijn beroepsopleiding te begeleiden door hem toegang te verlenen tot zijn knowhow, de organisatie van zijn kantoor en zijn cliënteel, legt artikel 22, 3° van het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent de stagiair de verplichting op om zich met loyaliteit aan de stage te wijden, het beroepsgeheim te eerbiedigen, en de beroepsbelangen van de stagemeester tijdens de stage niet te schaden. De stagiair gaat tevens de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst geen rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagemeester zonder diens schriftelijke toestemming.
Ten aanzien van de zaakvoerders, bestuurders en aandeelhouders van een professionele vennootschap en de overdrager van een “handelsfonds” In bepaalde gevallen geldt een verplichting tot non-concurrentie, afgezien van enige contractuele bepaling. Zoals vaak verdient het aanbeveling de draagwijdte ervan schriftelijk vast te stellen.32
Conclusie Het arrest van 5 april 2011 verschijnt in een Europese context waarin de methoden voor de actieve werving van cliënteel van de vrije beroepen, en vooral van de economische beroepen, niet altijd aan beperkingen worden onderworpen, en in een juridische context die nogal vaag te noemen is – zonder de technologische ontwikkelingen te vermelden noch de evolutie in de leefwijze van onze medeburgers, via Facebook, Linkedin, Twitter & co. Het past in een doelbewust beleid van de Europese Unie om de mededinging tussen dienstverleners te laten toenemen, en om de vrijheid van dienstverlening te bevorderen tussen verschillende lidstaten, onder andere voor de gereglementeerde beroepen. Het verbod van ronseling, dat niet altijd eenvoudig af te lijnen was, wordt niet volledig in twijfel getrokken. Het in stand houden van bepaalde verbodsbepalingen op bepaalde methodes om actief cliënten te werven zal evenwel enkel mogelijk zijn, indien ze geval per geval kunnen worden verantwoord door de bescherming van de onafhankelijkheid, de waardigheid en de integriteit van het beroep, of van het beroepsgeheim. Deze verbodsbepalingen mogen niet discriminerend zijn en moeten evenredig zijn ten aanzien van de doelstellingen die als verantwoording worden ingeroepen (dit betekent dat deze doelstelling niet door een andere minder strenge maatregel kan worden bereikt).
Intellectuele eigendom alomtegenwoordig in de onderneming, Bruylant, Brussel, 2008 p. 20-21. 31
32
A. VAN BEVER, “Concurrentie, afwerving en confidentialiteit. Kroniek
2010”, NjW 2011, p. 124.
16
R. VAN BOVEN, “Niet-concurrentie als bestuurder of aandeelhouder”,
A&T 2002, nr. 3, p. 23, www.iec-iab.be/nl/leden/Publicaties/accountancy -tax/Documents/2002-3-Ondernemingsrecht-Niet-concurrentie.pdf.
2 0 11 / 3
DEONTOLOGIE
Naast dergelijke verbodsbepalingen blijven twee filters bestaan: • het verbod op misleidende reclame en de wettelijke beperkingen in het voeren van vergelijkende reclame (Wet van 2 augustus 2002 – die mogelijk binnenkort wordt aangevuld met het wetgevingsapparaat inzake “markt praktijken”)33, • de basisbeginselen van de deontologie van een vrij beroep.
De – moeilijke – taak om de praktijken die onverzoenbaar zouden zijn met de hierboven aangehaalde principes te bepalen, zal moeten plaatsvinden in het kader van de modernisering van de “Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars” om er “Gedragsregels inzake de commerciële communicatie van de economische beroepsbeoefenaars” van te maken, samen met de herziening van de artikels 30 en 31 van het Reglement plichtenleer.
•
Deze filters zien er doeltreffend genoeg uit om een kwaliteitsvolle “commerciële communicatie” toe te laten die het imago van het beroep in zijn geheel ten goede kan komen.
33
Een wetsvoorstel “tot uitbreiding van het toepassingsgebied
van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en
tandartsen en kinesisten” werd op 30 juni 2011 ingediend (Parl. St.
consumentenbescherming tot de beoefenaars van een vrij beroep,
Kamer, DOC 53 1643/001).
First Jaarrekeningen Software voor financiële rapporteringsstandaarden
Bespaar op de jaarlijkse factuur van uw jaarrekeningenpakket! Als First abonnee betaalt u tot 60 % minder dan uw collega’s voor een ander gelijkaardig commercieel jaarrekeningenpakket.
WAT KUNT U DOEN MET FIRST PRO ? • volledige en verkorte jaarrekeningen • interface en afdruk van de jaarrekening en de uitgevoerde controles in het Nederlands, in het Frans en in het Engels • afdruk van de jaarrekening in het Duits • digitale en papieren neerlegging • financiële analyse over 5 boekjaren • opleiding (op aanvraag) • volledige support (zowel telefonisch als via e-mail) • verkrijgbaar in netwerkversie
Wenst u meer informatie? Contacteer ons op 03 609 50 59 of via
[email protected] of neem een kijkje op www.firstsoftware.be
• extra module geconsolideerde jaarrekening • extra module structuurenquête • extra module vzw-jaarrekening
2 0 11 / 3
17
DEONTOLOGIE
De dienstenwet legt de beroepsbeoefenaar nieuwe informatieverplichtingen op Toon Van Wint Juridische dienst IAB
Waar de accountants en de belastingconsulenten in het kader van de antiwitwaswetgeving bepaalde informatie over hun cliënt dienen te verzamelen, zijn zij op basis van de dienstenwet1 daarentegen voortaan ook verplicht bepaalde informatie ter beschikking te stellen aan hun cliënt.
dig. Enerzijds dienen zij een reeks algemene gegevens mee te delen of ter beschikking te stellen en anderzijds dienen zij in het bijzonder ook de afnemer van de dienst (de cliënt) te informeren over de deontologie en de mogelijkheden tot buitengerechtelijke geschillenbeslechting.
De dienstenwet zet in het Belgische recht een aantal bepalingen om van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de befaamde “dienstenrichtlijn”). Deze wet trad in werking op 28 december 2009.
Het ter beschikking stellen van de algemene gegevens kan op zijn beurt worden onderverdeeld: de gegevens die de accountants en de belastingconsulenten automatisch moeten verstrekken of ter beschikking stellen en de gegevens die enkel op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt moeten worden verstrekt.
De dienstenwet is van toepassing op de vrije beroepen in hun professionele relaties met cliënten; of deze laatsten al dan niet voor professionele doeleinden handelen (met andere woorden: of het particulieren of beroepsbeoefenaars betreft) is irrelevant.2 Deze wet legt hoofdzakelijk nieuwe verplichtingen tot informatieverstrekking op aan de titularis van een vrij beroep, waarop nader wordt ingegaan. De verplichting tot informatieverstrekking van de externe accountants en de externe belastingconsulenten is tweele-
Belangrijk detail daarbij is dat volgens de dienstenwet de beroepsbeoefenaar niet verplicht is de informatie aan de cliënt te verstrekken, maar dat hij er evengoed voor mag opteren ze eenvoudigweg ter beschikking te stellen. De beroepsbeoefenaar heeft de keuze tussen het verstrekken aan de cliënt, het toegankelijk maken van de gegevens voor de cliënt op zijn kantoor of op zijn website en het opnemen ervan in elk door de beroepsbeoefenaar verstrekt informatiedocument waarin zijn diensten in detail worden beschreven.3 Het is dus m.a.w. nog steeds van belang voor de cliënt dat hij op eigen initiatief gebruik maakt van de informatiebron-
1
Wet van 26 maart 2010 van dienstenwet, BS 30 april 2010, hierna:
dienstenwet. 2
Art. 2 dienstenwet.
18
3
2 0 11 / 3
Art. 19 dienstenwet.
DEONTOLOGIE
nen gezien de beroepsbeoefenaar niet verplicht is de informatie actief te verstrekken.
De gegevens Zo dienen de externe accountants en de externe belastingconsulenten als dienstverrichters volgende gegevens verplicht te verstrekken of ter beschikking te stellen4 van de cliënt: – zijn naam of zijn maatschappelijke benaming; – zijn rechtsvorm; – het adres waar hij is gevestigd; – zijn adresgegevens, met inbegrip van zijn eventueel emailadres, die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met hem mogelijk maken; – het ondernemingsnummer; – de maatschappelijke zetel; – de beroepsorganisatie waarbij hij is ingeschreven; – de beroepstitel en de lidstaat waar die is verleend; – in voorkomend geval, de algemene voorwaarden en bepalingen die de dienstverrichter hanteert; – het eventuele bestaan van door de dienstverrichter gehanteerde contractbepalingen betreffende het op het contract toepasselijke recht en/of betreffende de bevoegde rechter; – de prijs van de dienst wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaalde soort dienst vooraf heeft vastgesteld; – de belangrijkste kenmerken van de dienst; – de adresgegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar of de waarborg en de geografische dekking. De meeste van deze gegevens komen nu meestal reeds voor op het briefpapier, de website of andere documenten of communicatiemiddelen van de beroepsbeoefenaars. De nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de Wet van 26 maart 2010 zijn een ideale gelegenheid om deze documenten en andere informatiedragers te herbekijken en desgevallend aan te vullen, alsmede de procedure van aanvaarding van nieuwe cliënten. De verantwoordelijkheid van de cliënt blijkt nog meer uit de verplichting van de accountants en de belastingconsulenten als dienstverrichters om bepaalde gegevens slechts te
4
Art. 18 dienstenwet.
verstrekken op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt. Dit betreft: – de prijs van de dienst of, indien de precieze prijs niet kan worden gegeven, de manier waarop de prijs wordt berekend of een voldoende gedetailleerde kostenraming, wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaalde soort dienst niet vooraf heeft vastgesteld; – een verwijzing naar de geldende beroepsregels en de wijze waarop hierin inzage kan worden verkregen; – de gedragscodes die op de accountant en/of belastingconsulent van toepassing zijn, alsmede het adres waar zij elektronisch kunnen worden geraadpleegd en de beschikbare talen waarin deze codes kunnen worden geraadpleegd; – informatie over multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen die rechtstreeks verband houden met de betrokken dienst, en over de maatregelen genomen in dit verband ter voorkoming van mogelijke belangenconflicten. De beroepsbeoefenaar dient de informatie over zijn multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen die rechtstreeks verband houden met de betrokken dienst en de maatregelen die in dit verband werden genomen ter voorkoming van belangenconflicten, ook op te nemen in zijn informatiedocumenten waarin hij zijn diensten in detail omschrijft.5
Beroepsbeoefenaar draagt de bewijslast Tegenover de verantwoordelijkheid van de cliënt rust er ook een belangrijke verplichting op de schouders van de beroepsbeoefenaar. Deze heeft weliswaar de keuze om de gegevens simpelweg ter beschikking te stellen, maar zou daarbij de voorkeur dienen te geven aan het uitdrukkelijk verstrekken van de vermelde gegevens teneinde latere betwistingen te vermijden. Het is namelijk aan de beroepsbeoefenaar om aan te tonen dat de vereiste gegevens voor het sluiten van het contract, of bij afwezigheid van een contract voor het verrichten van de dienst werden verstrekt of ter beschikking gesteld, en dat op een heldere wijze en ondubbelzinnig.6 De beroepsbeoefenaar dient ook aan te tonen dat de verstrekte informatie juist is.
5
Art. 18 § 2 dienstenwet.
6
Art. 21 en 28 dienstenwet.
2 0 11 / 3
19
DEONTOLOGIE
Zo is onder meer ook wat de prijs van de diensten betreft voorzichtigheid geboden. De vraag rijst inzonderheid of de verplichting van de beroepsbeoefenaar tot informatieverstrekking met betrekking tot de “prijs van de dienst wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaalde soort dienst vooraf heeft vastgesteld”, van toepassing zal worden verklaard op de uurtarieven van een accountantskantoor bijvoorbeeld (waarvan de beroepsbeoefenaar zijn cliënt spontaan moet inlichten), dan wel of de uurtarieven eerder te beschouwen zijn als informatie met betrekking tot “de manier waarop de prijs wordt berekend”, die de beroepsbeoefenaar pas moet meedelen indien de cliënt hierom verzoekt.
informatie over de verrichte dienst te vragen, dienen zij ook te reageren op de klacht en dienen zij tot slot alles in het werk te stellen om een bevredigende oplossing te vinden. Aan de andere kant is er op hen een gedragscode van toepassing waardoor zij de daarbij voorziene regeling van buitengerechtelijke geschillenbeslechting eveneens aan de cliënt dienen mee te delen en in elk document waarin hun diensten in detail worden beschreven, dienen te worden opgenomen. Deze mededeling dient aangevuld te worden met de vermelding van de mogelijkheid hoe toegang kan worden verkregen tot gedetailleerde informatie over de kenmerken en toepassingsvoorwaarden van deze regeling.
Opgelet voor sancties Het is hoe dan ook sterk aanbevolen om correcte en duidelijke informatie aan de cliënten te verschaffen over de prijzen en dit, vanaf het eerste contact, om misverstanden – en soms geschillen – te vermijden, wetende bovendien dat het in de eerste van de twee mogelijke opvattingen aan de dienstverrichter is om aan te tonen dat er voldaan is aan de informatieverplichting. Daarbij wordt door deze wet geen afbreuk gedaan aan reeds bestaande informatievereisten die van toepassing zijn op de dienstverrichters die in België hun vestiging hebben.7
De deontologie van de accountant en de belastingconsulent
Samen met de verplichting zijn er ook uitdrukkelijke sancties in de dienstenwet opgenomen. De dienstverrichter die de bepalingen met betrekking tot de informatieverplichting overtreedt, riskeert een geldboete van 250 tot 10 000 euro.10 Indien de dienstverrichter dan nog eens ter kwader trouw was, bedraagt de boete 500 tot 20 000 euro. Een minnelijke schikking kan de strafvordering doen vervallen. De bevoegdheid om eventuele inbreuken vast te stellen en te sanctioneren en om een minnelijke schikking voor te stellen wordt uitgeoefend door de ambtenaren van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie welke door de minister bevoegd voor Economie werden aangesteld.11
•
De laatste verplichting die de beroepsbeoefenaar wordt opgelegd heeft te maken met het verstrekken van gegevens die voor de cliënt van nut zijn indien er een geschil dreigt te ontstaan.8 Deze verplichting is voor de accountants en de belastingconsulenten opnieuw tweeledig. Aan de ene kant dienen zij een reeks adresgegevens te verstrekken9 die het de cliënt mogelijk maakt een rechtstreekse klacht te formuleren of
7
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-2238/001
en 52-2239/01, 59 en art. 22 dienstenwet. 8
Art. 25 t.e.m. 27 dienstenwet.
10
Art. 51 dienstenwet.
9
Met name een postadres, een faxnummer of e-mailadres alsook een
11
Art. 52 dienstenwet en Ministerieel besluit van 23 april 2010 tot
telefoonnummer. Het adres van zijn woonplaats of zijn maatschappelijke
aanstelling van de ambtenaren die belast zijn met de opsporing en
zetel dient te worden verstrekt indien dit niet zijn gebruikelijke
de vaststelling van de inbreuken bepaald in artikel 52, § 1 van de
correspondentieadres is.
dienstenwet van 26 maart 2010, BS 20 mei 2010.
20
2 0 11 / 3
DEONTOLOGIE
Bestuursmandaten en de functie van vaste vertegenwoordiger in commerciële vennootschappen: standpunt van het IAB Sandrine Ghilain Kikki Vandriessche Juridische dienst IAB De Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen verbiedt in artikel 31 aan externe accountants en/of externe belastingconsulenten om zonder de voorafgaande en steeds herroepbare toelating van het Instituut een commercieel bedrijf of een taak van bestuurder of zaakvoerder uit te oefenen in handelsvennootschappen of vennootschappen met handelsvorm die niet zijn opgericht onder houders met dezelfde hoedanigheid of onder houders van verschillende hoedanigheden, tenzij zij hiermee door een rechtbank worden belast. Daarnaast stelt ditzelfde artikel dat zij eveneens geen werkzaamheden mogen uitoefenen die onverenigbaar zijn met de waardigheid of onafhankelijkheid van hun functie. De functie van vaste vertegenwoordiger zit niet vervat in dit artikel, gezien deze rechtsfiguur pas door de Wet van 2 augustus 2002 houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de Wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen (art. 61 W. Venn.) werd ingevoerd. De vraag die bijgevolg rijst, is te weten of voor deze functie van “vaste vertegenwoordiger” dezelfde regels kunnen worden toegepast als voor de bestuursmandaten. De Raad van het IAB nam daarover het volgende standpunt in.
2 0 11 / 3
21
DEONTOLOGIE
Artikel 61, § 2 van het Wetboek van Vennootschappen1 bepaalt expliciet dat de vaste vertegenwoordiger aan dezelfde voorwaarden moet voldoen alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen.
Het gevolg daarvan is dat voor bepaalde beroepen (bijv. notarissen5, gerechtsdeurwaarders6) reeds de regel is vastgelegd dat ze de functie van vaste vertegenwoordiger slechts kunnen aanvaarden onder dezelfde beperkingen als deze die gelden voor het opnemen van het bestuursmandaat zelf.
Dit betekent dat ook de benoemingsvoorwaarden van de bestuurde vennootschap door de vaste vertegenwoordiger moeten worden gerespecteerd (leeftijd, diploma, nationaliteit, onafhankelijkheid…).2
Ook binnen een aantal bijzondere types van vennootschappen in de financiële of (semi)publieke sector gelden specifieke onverenigbaarheidsregels.7
Deze voorwaarden kunnen ook wettelijk bepaald zijn (bv. beroepsverbod waardoor het een persoon niet toegelaten is als bestuurder op te treden) of zij kunnen ook voorzien zijn in de statuten van de bestuurde vennootschap (bv. een leeftijdsgrens, bepaalde bijzondere kwaliteitseisen…).3 De verplichting voor de vaste vertegenwoordiger om “aan dezelfde voorwaarden te voldoen” alsof hij het mandaat in eigen naam zou bekleden, wordt als een “antimisbruikbepaling” bedoeld: de wet zou de aanstelling van een rechtspersoon willen vermijden met als doel of gevolg dat deze vervolgens een vertegenwoordiger aanwijst die niet zelf tot bestuurder zou kunnen worden benoemd.”4
De ‘vaste vertegenwoordiger’ mag voortaan als enige worden belast met de uitvoering van de bestuurdersopdracht in naam en voor rekening van de bestuurder-rechtspersoon. Hij/zij neemt intern deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur, de besluitvorming en de beslissingen. Dit recht op deelname aan de besluitvorming en beslissingen is exclusief (de bestuurder-rechtspersoon treedt derhalve enkel op via de vaste vertegenwoordiger, met uitsluiting van de andere organen van de bestuurder-rechtspersoon). “De vaste vertegenwoordiger heeft, in de interne rechtsverhouding met de bestuurder-rechtspersoon, het statuut van een lasthebber (cf. zoals het statuut van een bestuurder). In die optiek kunnen hem (haar) door het bestuursorgaan van de bestuurder-rechtspersoon instructies worden gegeven
De vaste vertegenwoordiger van de rechtspersoon die bestuurder
of zaakvoerder en vennoot is in een vennootschap onder firma, een “Art. 61. § 1. De vennootschappen handelen door hun organen
commanditaire vennootschap, een coöperatieve vennootschap met
waarvan de bevoegdheden worden vastgesteld door dit wetboek, het
onbeperkte aansprakelijkheid of in een commanditaire vennootschap op
doel en de statuten. De leden van deze organen zijn niet persoonlijk
aandelen is evenwel niet persoonlijk verbonden voor de verbintenissen
verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap.
van de vennootschap waarin de rechtspersoon bestuurder of zaakvoerder
1
§ 2. Wanneer een rechtspersoon aangewezen wordt tot bestuurder,
en vennoot is.
zaakvoerder of lid van het directiecomité, van de directieraad of
van de raad van toezicht, benoemt deze onder zijn vennoten,
voorzien voor de opdracht van gedelegeerd bestuurder voor het dagelijks
zaakvoerders, bestuurders, leden van de directieraad, of werknemers
bestuur.
een vaste vertegenwoordiger die belast wordt met de uitvoering van
2
F. CLEEREN, “De NV in de praktijk”, Monkey – Kluwer 2010.
de opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon. Deze
3
R. MESSIAEN, “De vaste vertegenwoordiger, voer voor puriteinen”,
vertegenwoordiger moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en is
Accountancy Actualiteit 2010, nr. 23, p. 3.
burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk alsof hij zelf de betrokken
4
opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen,
vertegenwoordiger” in J. Ronse Instituut (ed.), “Nieuws vennootschaps
onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon
recht 2002: wet corporate governance”, 2003, p. 41.
die hij vertegenwoordigt. Deze laatste mag zijn vertegenwoordiger niet
5
Art. 6, 7°-8° van de wet van 25 Ventôse jaar XI op het notarisambt.
ontslaan zonder tegelijk een opvolger te benoemen.
6
Art. 518 Ger.W.
7
M.
Voor de benoeming en beëindiging van de opdracht van de vaste
Opmerking: de aanwijzing van een “vaste vertegenwoordiger” is niet
M.
WAUTERS,
WAUTERS,
“De
“De
bestuurder-rechtspersoon
bestuurder-rechtspersoon
en
en
zijn
zijn
vaste
vaste
vertegenwoordiger gelden dezelfde regels van openbaarmaking alsof
vertegenwoordiger” in J. Ronse Instituut (ed.), “Nieuws vennootschaps
hij deze opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou vervullen.
recht 2002: wet corporate governance”, 2003, p. 42.
22
2 0 11 / 3
DEONTOLOGIE
met betrekking tot de in de schoot van het bestuursorgaan van de bestuurde vennootschap te nemen beslissing. Vraag is welke de rechten zijn van de vaste vertegenwoordiger wanneer hij het oneens is met de hem gegeven instructies vanwege het bestuursorgaan van de bestuurder-rechtspersoon. Gelet op de op hem rustende aansprakelijkheid, mag worden aanvaard dat de vaste vertegenwoordiger gerechtigd is naar eigen inzicht te handelen en de hem gegeven instructies vanwege het bestuursorgaan van de bestuurder-rechtspersoon te weigeren. In dat geval kan hij wel worden ontslagen door het bestuursorgaan van de bestuurder-rechtspersoon of kan hij zelf ontslag nemen als vaste vertegenwoordiger.”8 Men neemt eveneens aan dat de externe vertegenwoordiging van de bestuurde vennootschap exclusief toekomt aan de vaste vertegenwoordiger van de bestuurder-rechtspersoon (en bijv. niet aan de bestuurders die vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben krachtens een meerhandtekeningsclausule). “De vaste vertegenwoordiger is een (nieuw) orgaan van de bestuurder-rechtspersoon (cf. art. 61 § 1 W.Venn.). Zulks houdt in dat de vaste vertegenwoordiger als bijzonder orgaan van de bestuurder-rechtspersoon, een vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft, beperkt tot de uitoefening van het mandaat van bestuurder (dat aan de bestuurder-rechtspersoon werd toevertrouwd). Gelet op het voorgaande, mag worden aanvaard dat bevoegheidsbeperkingen niet tegenwerpelijk zijn aan derden, ook al zijn zij bekendgemaakt. (…) de deelname aan het bestuur van de bestuurde vennootschap en de vertegenwoordiging van de bestuurder-rechtspersoon komen exclusief toe aan de vaste vertegenwoordiger. Deze zienswijze vloeit voort uit de creatie van het orgaan van vaste vertegenwoordiger, de hem krachtens de wet toegekende bevoegdheid inzake vertegenwoordiging en de aan de vaste vertegenwoordiger toegerekende aansprakelijkheid.”9
8
Ten slotte “mag worden aanvaard dat in hoofde van de vaste vertegenwoordiger dezelfde regelen inzake belangenconflict gelden als voor de besturder (zie inzake de nv: art. 523 W.Venn.). Een belangrijk argument voor de toepassing van de belangenconflitregeling op de vaste vertegenwoordiger kan geput worden uit de wettelijke bepaling van art. 61 § 2 W. Venn.: “alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen.”10 De “vaste vertegenwoordiger” is ook hoofdelijk aansprakelijk samen met de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. Dit heeft tot gevolg dat het ‘slachtoffer’, d.w.z. de vennootschap of een derde, naar eigen keuze ofwel de vaste vertegenwoordiger ofwel de rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk kan stellen voor de gehele schade. * **
Het feit dat de vaste vertegenwoordiger aan dezelfde voorwaarden moet voldoen alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen, wijst op het belang dat gehecht wordt aan zijn persoon en dus, onrechtstreeks, aan de functie die hij uitoefent. Het doel van dergelijke bepaling is waarborgen te bieden voor het beheer van de handelsvennootschappen of vennootschappen met handelsvorm. Het is dus niet omdat deze bepaling opgevat is als een antimisbruikbepaling dat ze noodzakelijk van toepassing is op het deontologisch verbod om bestuurs- of beheersfuncties in handelsvennootschappen uit te oefenen: de motivatie van artikel 61 betreft het beheer van de handelsvennootschappen en heeft niets te maken met beschouwingen betreffende de uitoefening van een gereglementeerd beroep.
H. BRAECKMANS, “Bestuur van de bvba door een rechtspersoon en
de vaste vertegenwoordiger van de bestuurder-rechtspersoon” in H. BRAECKMANS en E. WYMEERSCH, Behoorlijk vennootschapsbestuur, Antwerpen, Intersentia, 2003, p.10. 9
H. BRAECKMANS, o.c., l.c., p.12-13.
10
H. BRAECKMANS, o.c., l.c., p.15.
2 0 11 / 3
23
DEONTOLOGIE
De vraag is omgekeerd: mogen we aannemen dat de motivatie die aan de invoering van artikel 31 van de Wet van 22 april 1999 ten grondslag ligt, niet van toepassing is op de functies van “vaste vertegenwoordiger”, en dat de wetgever van 1999 dus een onderscheid kon en wou maken tussen deze functie en de mandaten van bestuurder en zaakvoerder. Over het algemeen staat vast dat de tussenkomst als “vaste vertegenwoordiger” een uitermate makkelijke manier is om het verbod, ingeschreven in artikel 31 van de Wet van 22 april 1999, te omzeilen en dat het, op het gevaar af van de uitholling van artikel 3111, niet “in principe” kan worden toegestaan. Er mag evenwel niet van worden uitgegaan dat het optreden als “vaste vertegenwoordiger” steeds noodzakelijk een bedrieglijk opzet inhoudt. De vaste vertegenwoordiger is een orgaan, belast met een bijzondere bestuurs- en vertegenwoordigingsopdracht, waarvan de aansprakelijkheid afwijkt van het gemeen recht. Voor de externe betrekkingen van de “bestuurde” vennootschap, wordt zijn optreden gelijkgesteld met dat van een andere bestuurder of zaakvoerder. De vaste vertegenwoordiger heeft dezelfde bevoegdheden als deze bestuurder of zaakvoerder. Wanneer hij normaal handelt als lasthebber van de rechtspersoon die eigenlijk als bestuurder of zaakvoerder is aangewezen, volgt uit zijn persoonlijke aansprakelijkheid dat niet kan worden aangenomen dat hij, in de uitoefening van zijn lastgeving, volledig gebonden is door de vennootschap gegeven instructies, maar dat hij daarentegen over een zekere “beoordelingsbevoegdheid” beschikt.12
De fiscus ten slotte is van mening dat de vertegenwoordiger als een bedrijfsleider moet worden beschouwd. Eén van de gevolgen daarvan is de herkwalificatie van de huur die door een vennootschap wordt betaald aan een natuurlijke persoon die de “vaste vertegenwoordiger” is van een andere vennootschap die in de eerste vennootschap een bestuurs- of beheersmandaat bekleedt.13
Besluit De redenen die ertoe geleid hebben dat de wetgever artikel 31 van de Wet van 22 april 1999 heeft aangenomen en verboden heeft dat externe accountants en externe belastingconsulenten, zonder de voorafgaande toelating van de Raad van het IAB, bestuurs- of beheersfuncties in handelsvennootschappen uitoefenen, zouden ook moeten gelden voor de functie van “vaste vertegenwoordiger” van een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm, zoals bedoeld door artikel 61 van het Wetboek van Vennootschappen.
Gevolgen voor externe accountants en/of externe belastingconsulenten: Artikel 61 bepaalt dat de vaste vertegenwoordiger moet worden benoemd onder de “vennoten, zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité of werknemers” van de vennootschap waaraan het mandaat van zaakvoerder of bestuurder werd toevertrouwd.
1. Vaste vertegenwoordiger en vennoot van een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm Over de vraag of een externe accountant of een externe belastingconsulent vennoot mag zijn in een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm, bestaan geen richtlijnen.
11
Het volstaat, voor de functie van bestuurder of zaakvoerder
die men niet in persoon kan uitoefenen, een vennootschap aan te wijzen waarvan de beroepsbeoefenaar een belangrijk of zelfs E. JANSSENS, “Un représentant permanent pour l’administrateur-
meerderheidsaandeelhouder is, die een “stroman” als zaakvoerder
12
heeft en geen andere “reële” activiteit heeft dan de uitoefening van
personne morale”, Bilan 2002, nr. 445 p. 4 (vrije vertaling).
bestuurs- of beheersmandaten in andere handelsvennootschappen of
13
vennootschappen met handelsvorm.
Fisc. W. 2009, nr. 8, p. 3.
24
2 0 11 / 3
F. VANDEN HEEDE, “Vaste vertegenwoordiger en huurherkwalificatie”,
DEONTOLOGIE
Het bezit van aandelen van vennootschappen of rechtspersonen, ongeacht de vorm of de activiteiten ervan, is toegestaan. De uitoefening van activiteiten als “werkend vennoot” is, in beginsel, niet verboden, behoudens het algemeen verbod handelsdaden te stellen of bestuurs- of beheersfuncties te vervullen [de facto]. Gelet op de aard van de functie van “vaste vertegenwoordiger” zijn er geen redenen voorhanden om op deze functies andere regels toe te passen dan de huidige regels betreffende de aanvaarding van bestuurs- en beheersmandaten. De uitoefening van een functie als vaste vertegenwoordiger van een vennootschap waarvan de externe accountant of de externe belastingconsulent vennoot is, is bijgevolg zonder de voorafgaande en steeds herroepbare toelating van de Raad, verboden.
2. Vaste vertegenwoordiger en bestuurder of zaakvoerder van een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm In de huidige stand van zaken kan deze kwestie zich enkel voordoen in gevallen waarin de externe accountant of externe belastingconsulent de toelating van de Raad van het IAB heeft verkregen om een mandaat van bestuurder of zaakvoerder uit te oefenen in de handelsvennootschap of vennootschap met handelsvorm die de opdracht van bestuurder of zaakvoerder van een andere handelsvennootschap of vennootschap met handelsvorm aanvaardt. De gevallen waarin dergelijke toelating wordt verleend, zijn beperkt en betreffen meestendeels burgerlijke vennootschappen waarvan het maatschappelijk doel door het IAB werd nagegaan: • Patrimoniumvennootschappen – Het maatschappelijk doel van dergelijke vennootschappen kan in de mogelijkheid voorzien bestuursof beheersmandaten uit te oefenen in andere burgerlijke vennootschappen met een soortgelijk doel (met name andere burgerlijke patrimoniumvennootschappen).
– De tussenkomst van de accountant/belastingconsulent als vaste vertegenwoordiger zal dus de facto beperkt zijn tot dergelijke vennootschappen en kan als aanvaardbaar worden beschouwd. – Een voorafgaande toelating is vereist onder dezelfde voorwaarden als de toelating om een mandaat als bestuurder of zaakvoerder van een burgerlijke patrimoniumvennootschap uit te oefenen. • Professionele vennootschappen – Deze vennootschappen mogen enkel opdrachten als bestuurder of zaakvoerder uitoefenen in andere burgerlijke professionele vennootschappen (IAB, IBR, BIBF). – De tussenkomst van de accountant/belastingconsulent als vaste vertegenwoordiger zal dus de facto beperkt zijn tot dergelijke vennootschappen en kan als aanvaardbaar worden beschouwd. – Voor de uitoefening van een opdracht als vaste vertegenwoordiger in door het IAB, het IBR en BIBF erkende burgerlijke professionele vennootschappen is geen voorafgaande toelating vereist. • Middelenvennootschappen – In principe heeft dergelijke vennootschap niet als doel het beheer van andere vennootschappen. Niettemin is er niets dat belet dat deze vennootschap een opdracht als zaakvoerder of bestuurder uitoefent in andere middelenvennootschappen of in de vennootschappen die de middelenvennootschap hebben opgericht (aangezien zulks het doel is van een middelenvennootschap). – De tussenkomst van de accountant/belastingconsulent als vaste vertegenwoordiger zal dus de facto beperkt zijn tot dergelijke vennootschappen en kan als aanvaardbaar worden beschouwd. – Een voorafgaande toelating is vereist onder dezelfde voorwaarden als de toelating om een mandaat als bestuurder of zaakvoerder van een burgerlijke middelenvennootschap uit te oefenen. In de volgende gevallen kan de Raad ook nog toelating verlenen om een opdracht van bestuurder of zaakvoerder uit te oefenen in een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm:
2 0 11 / 3
25
DEONTOLOGIE
• Vennootschap in moeilijkheden – Dergelijke toelating, die normaal verleend wordt voor een periode van maximum 6 maanden, wordt uitzonderlijk toegestaan wanneer het de enige maatregel blijkt te zijn waardoor een vennootschap de moeilijkheden waarmee ze wordt geconfronteerd kan te boven komen. Het is dus niet de bedoeling dat het de beroepsbeoefenaar wordt toegestaan de functie van vaste vertegenwoordiger in andere vennootschappen uit te oefenen, tenzij hij daartoe door de Raad wordt gemachtigd met betrekking tot vennootschappen die verbonden zijn met de vennootschap die hij voorlopig beheert. Door het tijdelijk karakter van de toelating, zou dergelijke situatie vrij uitzonderlijk moeten zijn. – Een toelating is in elk geval vereist. • De opdracht van “onafhankelijk bestuurder” – Ook hier omvat de finaliteit van dergelijke toelating niet dat het de persoon die ze verkrijgt toegestaan is, via zijn mandaat van “onafhankelijk bestuurder” de opdracht van vaste vertegenwoordiger van de betrokken vennootschap in andere vennootschappen uit te oefenen. Maar ook hier zou toelating kunnen worden
verleend indien de betrokken beroepsbeoefenaar kan aantonen dat de opdracht van vaste vertegenwoordiger kadert in de normale uitoefening van zijn mandaat als onafhankelijk bestuurder. – Een voorafgaande toelating is vereist, net als voor het “titel”-mandaat.
3. Vaste vertegenwoordiger en werknemer van een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm Het komt voor dat een extern lid, dat zelfstandige activiteiten uitoefent in bijberoep, door zijn werkgever wordt verzocht om een opdracht als vaste vertegenwoordiger van zijn werkgever in een vennootschap te aanvaarden. De oplossing is dezelfde als deze die reeds werd toegepast voor de aanvragen met het oog op de uitoefening van een mandaat dat verband houdt met de activiteit die uitgeoefend wordt in het kader van de arbeidsovereenkomst: de beroepsbeoefenaar kan van de Raad de toelating verkrijgen om een dergelijke functie uit te oefenen indien ze kadert in de uitoefening van de arbeidsovereenkomst.
•
De factuur en de btw
(6e druk)
Reeks Fiscale topics Om de btw-regelgeving te kunnen toepassen, is vereist dat de fiscus kennis krijgt van de door de btwplichtigen gestelde belastbare handelingen. Bovendien is het voor een efficiënte controle onontbeerlijk dat iedere belastbare handeling afzonderlijk door de fiscus kan worden geverifieerd. De factuur speelt daarbij een cruciale rol.
· Patrick Wille, Marc Govers en Frank Borger · 2011 · ISBN 978-90-5095-564-5 · xix + 576 blz. · paperback · prijs: 75 euro
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste formele vereisten voor de factuur betrekking hebben op de btw-verplichtingen. Deze uitgave geeft het meest complete overzicht van de vereisten waaraan een factuur moet voldoen op het vlak van de btw. • Wanneer moet een factuur of stuk uitgereikt of opgemaakt worden? • Welke verplichte vermeldingen moeten voorkomen op de factuur of het stuk? • Wat zijn de gevolgen van een niet-conforme factuur? • Voor de huur van de bedrijfsgebouwen ontvang ik geen factuur. Kan dit? • Regelmatig komen buitenlandse ondernemingen herstellingen verrichten aan de machines. Zij rekenen op hun factuur geen btw. Is dit mogelijk? • Voor goederen die vanuit andere EU-lidstaten komen, wordt ons meestal twee maanden na aankomst van de goederen een factuur toegestuurd. Wij verwerken op dat moment een intracommunautaire verwerving van goederen. Is dit correct? Dit standaardwerk is bijgewerkt tot 1 mei 2011.
Groenstraat 31 2640 Mortsel - België
26
2 0 11 / 3
T +32 3 680 15 50 F +32 3 658 71 21
[email protected] www.intersentia.be
DEONTOLOGIE
De strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
Een nieuwe dynamiek … Jos De Blay Accountant en belastingconsulent Secretaris-penningmeester van het IAB Voorzitter van de Interinstitutenwerkgroep ‘Witwassen’ Roger Lassaux Belastingconsulent Directieadviseur IAB Lid van de Interinstitutenwerkgroep ‘Witwassen’ Een norm, een circulaire, beslissingsbomen, modelformulieren, een gegevensbank… dit alles werd verzameld in een nieuwe website, die het Instituut in 2011 ontwikkelde, om u in het kader van de bestrijding van het witwassen van geld, zowel snelle als geactualiseerde informatie, een methodologie en een passende organisatie van de kantoren aan te bieden. Ontdek hierna de tools en documenten die nu reeds operationeel zijn en de projecten die op onze werktafel liggen.
Context Zoals u weet, houdt witwassen van geld in dat aan vermogenswaarden van criminele oorsprong, door een opeenvolging van financiële verrichtingen, een legaal voorkomen wordt gegeven om de illegale oorsprong ervan te verhullen en om ze aldus te onttrekken aan opsporing door de gerechtelijke overheden. De organisatie van de strijd tegen het witwassen van geld vertrekt van het opzet om het voor misdadigers moeilijker te maken om de bijeengebrachte fondsen te recycleren of om hen bij het gebruik ervan te betrappen, maar vandaag moet men vaststellen dat de misdadigers in de loop der jaren in toenemende mate geraffineerde witwastechnieken en
-strategieën zijn gaan hanteren om hun illegale opbrengsten te verhullen en wit te wassen. In de marge van de klassieke witwasinstrumenten zijn meer gesofisticeerde werkwijzen opgedoken die een beroep doen op informatica en op de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën die uiterst snelle overdrachten van geld mogelijk maken. Parallel hiermee kan niet worden ontkend dat de criminele activiteiten “zijn verschoven van de klassieke vormen van ernstige criminaliteit, zoals handel in verdovende middelen, naar meer economische en financiële gerichte criminaliteit, die winstgevender en minder gevaarlijk is, zoals oplichting, btw-fraude, namaak, misdrijven die verband houden met faillissement, misbruik van vennootschapsgoederen, corruptie, fraude met Europese subsidies en beursmisdrijven1.”
2 0 11 / 3
27
DEONTOLOGIE
Deze grootscheepse, georganiseerde, in de tijd gestructureerde en polymorfe criminaliteit, heeft lak aan grenzen en maakt gebruik van een hele reeks kredietinstellingen, professionele adviseurs en financiële producten en diensten. Om deze vorm van criminaliteit aan te pakken, hebben de Staten het toepassingsgebied van de preventieve maatregelen geleidelijk aan uitgebreid… In de loop van de voorbije vijftien jaar zijn de eisen inzake het preventief beleid van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, onder druk van internationale organisaties zoals de Europese Commissie en de FAG (Financiële Actiegroep), in belangrijke mate geëvolueerd. In hoofdzaak werden verschillende richtlijnen uitgevaardigd die het Europese recht in overeenstemming brengen2 met de ’40 aanbevelingen over het witwassen van geld’ van juni 2003 en de ‘9 bijzondere aanbevelingen over de financiering van terrorisme’ van 2001 en 2004, die momenteel in herziening zijn. Drie richtlijnen worden als determinerend voor het beroep beschouwd, wegens omzetting in Belgisch recht: met name, de richtlijnen van 1991 (AML1, Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991), deze van 2001 (AML2, Richtlijn 2001/97 van het Parlement en van de Raad van 4 december 2001) en tot voorlopig slot deze van 2005 (AML3, Richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005). De meest recente ervan, de derde antiwitwasrichtlijn van 26 oktober 2005 en haar uitvoeringsrichtlijn 2006/70/EG van 1 augustus 2006 – in het Belgisch recht omgezet door de wet van 18 januari 20103 - trekken in het bijzonder onze aandacht, gezien de wetgever bij het doorvoeren van deze veranderingen eveneens rekening hield met het derde wederzijds evaluatieverslag van België door de FAG4. De wet van 18 januari 2010 wijzigt verder ook de opbouw van de wet van 11 januari 1993 en hernummert de artikelen ervan. We hoeven er niet op te wijzen dat deze wet van 18 januari 2010 de ruggengraat is van het preventief Belgische antiwitwasdispositief5.
Opmerkelijke veranderingen … Met uitzondering van enkele overgangsmaatregelen6, zijn de nieuwe bepalingen sinds 5 februari 2010 in werking getreden. Ze verdienen onze aandacht om twee redenen. Uiteraard in de eerste plaats omdat de externe accountants en de externe belastingconsulenten direct betrokken zijn bij dit preventief antiwitwasdispositief. Ze zijn onderworpen aan de Wet van 11 januari 1993 die hen verplichtingen oplegt om de verrichtingen die verband houden met witwassen van geld te voorkomen, op te sporen en te verhinderen.
28
2 0 11 / 3
In hoofdzaak gaat het om een klantenonderzoek ten aanzien van de cliënten, verrichtingen en de zakelijke relaties, de bewaring van gegevens en documenten en een kennisgevingsplicht aan de CFI. Meer specifiek en op de tweede plaats omdat naast de verwachte verduidelijkingen over bepaalde gevoelige begrippen (financiering van terrorisme, politiek prominente personen, uiteindelijke begunstigden…) de aangebrachte wijzigingen talrijk en belangrijk zijn en een uiteenlopende draagwijdte hebben, soms zelfs met betrekking tot eenzelfde verplichting. Een voorbeeld hiervan is de meldingsplicht aan de CFI die tegelijk werd verscherpt (aanvullende informatie, anonimiteit van de melders) en die tegelijk twee versoepelingen kent waarvan het belang in de praktijk aanzienlijk is (afwijking van de informatieplicht in het geval van het verstrekken van juridisch advies aan de cliënt en uitzonderingen op het ‘tipping off’-verbod principe). Dit wordt geïllustreerd aan de hand van de onderstaande tabel die de belangrijkste versoepelingen en aanscherpingen van de verplichtingen van de Wet van 11 januari 1993 oplijst.
Operationele modaliteiten, twee luiken: reglement en controle De meeste wijzigingen die aan de Wet van 11 januari 1993 werden aangebracht, zijn intussen ruimschoots bekend, althans wat hun wettelijke contouren betreft, door de middelen die het Instituut reeds inzette om zijn leden te informeren en op te leiden: • tijdens de informatiesessies in de eerste helft van 2011, waarop meer dan 3000 leden en stagiairs aanwezig waren, was een relevant deel van de presentaties eraan gewijd. Tijdens die presentaties werd verwezen naar een omvangrijke basisdocumentatie die altijd kan worden geraadpleegd op de website van het Instituut. • Naast de organisatie van een studiedag in 2007, werden ook regelmatig inhoudelijke artikelen7 en occasionele commentaren gepubliceerd in ons tijdschrift en e-news, waarin trouwens ook de publicaties van de CFI ruimschoots weerklank vonden.8 Zo werd vaak een stand van zaken opgesteld en werden onze standpunten en legitieme eisen aan de hand van argumenten uiteengezet.9 Deze kennisname van het nieuwe wettelijke kader, bovendien gecombineerd met een eerste commentaar, was maar een eerste stap om de draagwijdte van het nieuwe antiwitwasmechanisme te kunnen vatten. Aan dit theoretische gedeelte moest snel een praktische dimensie worden toegevoegd: met name de beheersing van de dagelijkse praktijk
DEONTOLOGIE
van de operationele modaliteiten van de verschillende verplichtingen, die even fundamenteel is om de daadwerkelijke naleving van de wet door de externe accountants en externe belastingconsulenten in overeenstemming met de nieuwe wetsbepalingen te waarborgen. De laatste versie van de Wet van 11 januari 1993 legt het Instituut immers heel uitdrukkelijk twee specifieke verplichtingen op, die hoewel verschillend van aard, toch complementair zijn. Zoals we verder in dit artikel zullen nagaan, kreeg de uitvoering van de eerste verplichting concrete vorm door het opstellen enerzijds van een reglement dat de waarde heeft
van een norm en anderzijds van een circulaire die meer praktische richtlijnen bevat voor de uitvoering van de verplichtingen inzake cliëntidentificatie en kantoororganisatie, zoals uitgevaardigd door de norm. Tot nu toe heeft het luik ‘toezicht’ dan weer geleid tot een reflectie over de wijze waarop het Instituut een doeltreffende controle kan invoeren van de naleving van de verplichtingen bedoeld in artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 van de Wet van 11 januari 1993 (alsook van deze bedoeld in de koninklijke besluiten, reglementen en andere maatregelen genomen ter uitvoering van dezelfde bepalingen van deze wet) door de externe accountants en externe belastingconsulenten.
+
–
“Algemene verplichting” tot inschatting van het risico i.f.v. profiel cliënt, product en verrichting Verhoogd risico – strengere klantonderzoeksmaatregelen: 10
– De cliënt is niet fysiek aanwezig; – De cliënt/uiteindelijke begunstigde is een politiek prominent persoon die in het buitenland woont. Cliëntacceptatie- en opvolgingsbeleid – follow-up van de zakenrelatie11 Klantenonderzoek12 ten aanzien van cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden
Versoepelde klantenonderzoeksmaatregelen voor bepaalde cliënten (hun lasthebbers of uiteindelijke begunstigden) en bepaalde producten/verrichtingen (zie artikel 11 § 1, 2 en 3 van de wet)/ let wel: niet van toepassing bij vermoeden van witwassen van geld of de financiering van terrorisme. Gegevensbewaring: mogelijk gebruik van referenties
Klantenonderzoek ten aanzien van de verrichtingen en de zakenrelaties
“Tipping off” – verbod: uitwisseling van informatie mogelijk in twee gevallen15
Actualisering van de identiteitsgegevens van de cliënt, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden van de cliënten, naargelang de risicogevoeligheid.
Systeem van de derde-zaakaanbrenger16
Verplichtingen als de cliënt, de lasthebber en de uiteindelijke begunstigde(n) niet kan worden geïdentificeerd of zijn identiteit niet kan worden geverifieerd. Verplichtingen in geval van twijfel over de waarheidsgetrouwheid of juistheid van de identificatiegegevens van een bestaande cliënt. Opstellen van een schriftelijk verslag - onderzoek van de atypische verrichtingen Passende interne organisatie van het kantoor13,
Meldingsplicht17 aan de CFI, ook in het kader van ernstige en georganiseerde fiscale fraude18: voorwaardelijke vrijstelling ‘juridisch advies’19
Personen gemachtigd om de kennisgeving te doen aan de CFI/aanvullende informatie
– Passende interne maatregelen en controleprocedures – Procedures van communicatie en informatiecentralisatie – Opleiding en sensibilisering van het personeel – Verificatie van de passende betrouwbaarheid in het kader van de aanstelling
van een werknemer of de aanwijzing van een vertegenwoordiger – In voorkomend geval aanwijzing van een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet14 Beperking van de betalingen in contanten in een aantal gevallen. Bescherming van de anonimiteit van de melders Toezicht door het Instituut: instellen van doeltreffende mechanismen ter controle van de naleving door de externe accountants en externe belastingconsulenten van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 van de Wet van 11 januari 1993, alsook deze bedoeld in de koninklijke besluiten, reglementen en anderen maatregelen genomen ter uitvoering van de bepalingen van deze wet.
2 0 11 / 3
29
DEONTOLOGIE
Met betrekking tot dit tweeledige luik van reglementering en toezicht wil de onderhavige tekst een stand van zaken brengen van de documenten en hulpmiddelen die reeds werden ontwikkeld en deels al ter beschikking werden gesteld in het kader van de verplichtingen van de Wet van 11 januari 1993. Andere hulpmiddelen zullen nog volgen op relatief korte termijn. In dit kader hebben wij bijzondere aandacht besteed aan zowel de specifieke aard als aan de logische structuur van de verschillende documenten die worden belicht. Let wel, in geval van twijfel zal men niet uit het oog verliezen dat de wet voorrang heeft op de norm en de norm op zijn beurt op de richtlijnen vervat in de reeds geciteerde circulaire.
A. Reglementair luik: twee documenten en praktische hulpmiddelen! Een reglement met de waarde van een norm: de principes Zoals vereist door artikel 38 van de Wet van 11 januari 1993 heeft het Instituut de toepassingsmodaliteiten van de verplichtingen, vervat in het nieuwe hoofdstuk II van de wet, intussen bij reglement vastgelegd. Het reglement behandelt meer bepaald: • het klantenonderzoek: (1) identificatie (en de hiermee verband houdende identiteitsverificatie) ten aanzien van de cliënten, de lasthebbers en de uiteindelijke begunstigden en (2) bestendige waakzaamheid ten aanzien van verrichtingen en zakenrelaties; • de implementatie binnen accountants- en belastingconsulentenkantoren van een cliëntacceptatiebeleid, dat gebaseerd is op de bepaling van een risicoprofiel ter gelegenheid van de cliëntidentificatie, rekening houdend met het risico op witwassen van geld en de financiering van terrorisme; • de verplichting inzake de interne organisatie van accountants- en belastingconsulentenkantoren in het kader van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. In concreto hebben de drie Instituten ter zake geopteerd voor een homogene toepassing, via een gemeenschappelijk reglement, met uitzondering van enkele specifieke punten die rekening houden met de aard en de uitoefeningsvoorwaarden van de drie beroepen. Bijgevolg en logischerwijze werd dit reglement uitgewerkt door een interinstitutenwerkgroep met vertegenwoordigers van de drie instituten,
30
2 0 11 / 3
onder het voorzitterschap van confrater Jos De Blay, secretaris-penningmeester van het IAB. Zoals u kan vaststellen bij lezing van dit document dat u terugvindt vanaf pagina 35 van dit tijdschrift, bespreekt dit reglement, dat samen te lezen is met de wet, hoofdzakelijk de toepassingsmodaliteiten van het klantenonderzoek. Klantenonderzoek dat gebaseerd moet zijn op een “risicogeoriënteerde aanpak”. Enerzijds is het klantenonderzoek gemoduleerd ten aanzien van de cliënten, evenals hun lasthebbers en uiteindelijke begunstigden en anderzijds is het bestendig ten aanzien van de verrichtingen en de zakenrelaties en de bewaring van de gegevens. Dit klantenonderzoek moet trouwens niet alleen worden gedaan alvorens de zakenrelatie wordt aangegaan of voordat bepaalde occasionele worden uitgevoerd, maar tevens wanneer er een vermoeden bestaat van witwassen van geld of van financiering van terrorisme of bij twijfel over de juistheid van de eerder verkregen identificatiegegevens. Daarom vestigt het reglement ook de aandacht op een passende interne organisatie van de kantoren, die onder meer moet bestaan uit het invoeren van een cliëntacceptatie- en opvolgingsbeleid en in bepaalde gevallen de aanstelling van een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet. Vanuit een meer formalistisch standpunt bevat de wet geen verduidelijkingen omtrent de vorm van dit reglement, maar het lijdt geen twijfel dat de bepalingen ervan dwingend moesten zijn. Dit reglement werd goedgekeurd door de Raad van 10 januari 2011 en 7 februari 2011 en heeft de rechtskracht van een norm, waarvan de bepalingen moeten worden nageleefd door de externe accountants en de externe belastingconsulenten die uitdrukkelijk worden beoogd in artikel 3, 4° van de Wet van 11 januari 1993 (art. 2 van het reglement).
Een circulaire: operationele richtlijnen! Nog steeds op reglementair vlak heeft de interinstitutenwerkgroep deze norm aangevuld met een circulaire van een veertigtal pagina’s die praktische richtlijnen bevatten. Deze richtlijnen beogen de toepassing van de onderdelen van de norm die betrekking hebben op het door de externe accountant en de externe belastingconsulent uitgevoerde klantenonderzoek en op het risicoprofiel tijdens de cliëntenidentificatie, evenals op de bewaring van gegevens en documenten en op de organisatie van accountants en/of belastingconsulentenkantoren.
DEONTOLOGIE
Klantenonderzoek
Begrip “risicogeoriënteerde aanpak”
1. Definitie
1. Algemene principes
2. Uitvoering van het klantenonderzoek a) Begrip “zakenrelatie of verrichtingen” b) Principe: alvorens een zakenrelatie aan te gaan c) Afwijking: met het oog op de instandhouding van of in de loop van de zakenrelatie d) Behoud of verbreking van de zakenrelatie.
2. Voorbeelden van risicofactoren voor witwassen van geld en financiering van terrorisme
3. Identificatiegegevens en bewijsstukken die hierop betrekking hebben a) Natuurlijke personen b) Rechtspersonen en andere juridische constructies c) Splitsing van rechten en andere onverdeeldheden d) Klantenonderzoek met betrekking tot het voorwerp en de aard van de zakenrelatie of verrichting
3. Enkele nuttige websites inzake de strijd tegen het witwassen en de financiering van het terrorisme.
Organisatie van het kantoor 1. Cliëntacceptatie- en opvolgingsbeleid 2. Procedures inzake klantenonderzoek met betrekking tot cliënten en uiteindelijke begunstigden en de verrichtingen en zakenrelaties 3. Aanstelling van een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet 4. Procedures inzake de bewaring van documenten 5. Procedures inzake de opleiding en sensibilisering van het personeel
4. Vrijstellingen van identificatieverplichting 5. Verhoogde waakzaamheid 6. Bijzondere gevallen a) Derde zaakaanbrenger b) Politiek prominente personen c) Verplichtingen als de cliënt niet kan worden geïdentificeerd of zijn identiteit niet kan worden geverifieerd. d) Verplichtingen in geval van twijfel over de waarheidsgetrouwheid of juistheid van de identificatiegegevens van een bestaande cliënt e) Gegevensbewaring
Deze circulaire volgt de structuur van de norm, die werd goedgekeurd door de Raad van 4 juli 2011 en kan worden gedownload via de website van het Instituut. Op basis van bovenstaande inhoudsopgave wordt duidelijk dat deze circulaire tal van operationele verduidelijkingen bevat.
de toepassing van de wet (regel van de “10 beroepsbe oefenaars”, minimumvereisten, opdrachten, contactpersoon voor de controle- of toezichtinstanties, met inbegrip van de modaliteiten van het jaarlijkse verslag).20
Praktische tools Ten opzichte van de tekst van de norm moeten de twee laatste onderdelen van de circulaire zeker aandachtig worden gelezen omdat ze direct operationeel zijn. • In het deel “risicogeoriënteerde aanpak” worden tal van risico-indicatoren in kaart gebracht, om klanten per risicogevoeligheid te classificeren (customer risk – entiteiten en personen -, country risk – niet-meewerkende landen en gebieden – en services risk – bepaalde activiteiten lenen er zich beter toe om door misdadigers te worden aangewend voor het witwassen van geld of de financiering van terrorisme); • In het deel “kantoororganisatie” wordt omstandig belicht welke regels gevolgd moeten worden, onder meer deze bij de eventuele aanstelling van een verantwoordelijke voor
Wegens de techniciteit van de materie en de daaruit volgende noodzaak van een methodologische aanpak, ook voor de aspecten die verband houden met de kantoororganisatie, was het aangewezen om deze documenten (de norm en de circulaire) aan te vullen met een aantal praktische tools voor de leden. Deze hulpmiddelen in de vorm van modelformulieren en beslissingsbomen zijn onmiddellijk bruikbaar in de dagelijkse praktijk van de kantoren, meer bepaald in het kader van het cliëntacceptatie- en opvolgingsbeleid.
Beslissingsbomen Om een zo duidelijk mogelijk en schematisch beeld te geven van de verschillende situaties die zich kunnen voordoen, werd de tekstuele benadering van het identificatie-
2 0 11 / 3
31
DEONTOLOGIE
proces aangevuld met de opstelling van verschillende beslissingsbomen (zie pagina 45): – aanknopen van een zakenrelatie met een rechtstreekse cliënt-natuurlijke persoon; – aanknopen van een zakenrelatie met een rechtstreekse cliënt die een entiteit is; – identificatie van een uiteindelijke begunstigde. Bij het gebruik hiervan zal men niet uit het oog verliezen dat het klantenonderzoek dat moet worden uitgevoerd ten aanzien van cliënten/uiteindelijke begunstigden en van de verrichtingen en de zakelijke relaties tot gevolg kan hebben dat wordt beslist om geen zakenrelatie aan te gaan of in stand te houden en/of om een melding te doen aan de CFI. Ondanks de vele mogelijke situaties moet men met een redelijke zekerheid kunnen uitmaken of bijvoorbeeld de zakenrelatie moet worden stopgezet wanneer de identificatieproblemen van bepaalde verrichtingen blijven voortduren en in welke mate de problemen die worden ervaren bij de uitvoering van de waakzaamheidsplicht, leiden tot een melding aan de CFI.21
Identificatieformulieren… Even opfrissen: overeenkomstig de Wet van 11 januari 1993 en de beroepsnorm van 7 februari 2011, dienen de accountants- en belastingconsulentenkantoren een aantal regels toe te passen op het vlak van klantenonderzoek, de bewaring van documenten, de informatieverstrekking aan de CFI… Teneinde toe te zien op de naleving van de bepalingen van de antiwitwasregelgeving moeten zij een passende interne organisatie en interne controleprocedures in werking stellen. Deze procedures bestaan meer bepaald uit: a) het opstellen en de bewaring van identificatiedocumenten, in voorkomend geval elektronisch, die in casu verschillen naargelang van het type van cliënt, natuurlijk persoon of rechtspersoon (handelsvennootschap, andere rechtspersoon dan handelsvennootschap of juridische constructies met of zonder rechtspersoonlijkheid …), of naar gelang het gaat om de cliënt, de lasthebber of de uiteindelijke begunstigde; b) de aanpassing van de werkdossiers om de bestendige waakzaamheid ten aanzien van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde, van de verrichtingen en de zakelijke relaties te kunnen aantonen; c) de aanpassing van de door het kantoor gebruikte opdrachtbrieven waarin meer bepaald de verplichtingen
32
2 0 11 / 3
van de cliënt worden vermeld, alsook de gevolgen wanneer de externe accountant en de externe belastingconsulent het klantenonderzoek niet kan uitoefenen. Naast de identificatie en de identiteitsverificatie van de cliënt zelf, legt de regelgeving op een bestendige waakzaamheid aan de dag te leggen ten opzichte van de zakelijke relatie en de uitgevoerde verrichtingen, en, in voorkomend geval, de oorsprong van de fondsen aandachtig te onderzoeken om zich ervan te vergewissen dat die stroken met de kennis die men heeft van de cliënt, zijn beroepsactiviteiten en risicoprofiel. Concreet betekent dit dat kennis moet worden genomen van de bedoelingen van de cliënt aan de hand van het type verrichtingen dat hij wenst uit te voeren. In dat kader kan het gebruik van de modeldocumenten die op onze site worden aangeboden heel nuttig blijken, hoewel het gebruik ervan niet wordt opgelegd. De documenten dienen als voorbeeld, zijn duidelijk en bieden een structuur aan voor het identificatieproces door specifiek de vereiste gegevens en de vereiste bewijsstukken te vermelden. Kortom, deze documenten willen de toepassing van de verplichtingen van de leden in het kader van de antiwitwaswet structureren en vergemakkelijken. We vestigen ook de aandacht op de verplichtingen als de cliënt niet kan worden geïdentificeerd of zijn identiteit niet kan worden geverifieerd. Er dient te worden nagegaan of deze onmogelijkheid betrekking heeft op de cliënt, met inbegrip van zijn lasthebber, of om zijn uiteindelijke begunstigde(n). Hoewel de identificatie van de uiteindelijke begunstigde(n) een resultaatsverbintenis is, net als de identificatie van de cliënt en van zijn lasthebber, is de identiteitverificatie van de uiteindelijke begunstigde slechts een middelenverbintenis.22
B. Toezicht door het Instituut: stand van zaken… Artikel 39 van de Wet van 11 januari 1993 legt uitdrukkelijk op dat het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, net als de twee andere beroepsinstituten, doeltreffende mechanismen instelt ter controle van de naleving door de externe accountants en de externe belastingconsulenten van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33, alsook van deze bedoeld in de koninklijke besluiten, reglementen en andere maatregelen genomen ter uitvoering van dezelfde bepalingen van deze wet.
DEONTOLOGIE
Welke verplichtingen? Klantenonderzoek Identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënten, eventuele lasthebbers en uiteindelijke begunstigden van de cliënten door middel van een bewijsstuk waarvan een afschrift wordt gemaakt op gelijk welke drager (art. 7/8/9 van de wet) Een beroep doen op een derde zaakaanbrenger (art. 10) Vrijstellingen van de identificatie- en verificatieverplichtingen onder bepaalde omstandigheden (art.11) Verhoogde waakzaamheidsmaatregelen / hoge witwasrisico’s (art. 12) Bewaring van de identificatiegegevens en van de bewijsstukken gedurende een bepaalde periode (art. 13) Bestendige waakzaamheid ten aanzien van de zakenrelaties (art. 14)
Melding CFI Kennisgevingplicht / vrijstelling in het kader van juridisch advies (art. 26) Melding van verrichtingen en feiten waarin natuurlijke of rechtspersonen zijn betrokken die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd zijn in een Staat of een gebied waarvan de wetgeving als ontoereikend wordt erkend of waarvan wordt aangenomen dat hun gebruiken een hinderpaal vormen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voor zover de Koning er het type van de beoogde verrichting en de feiten, alsook hun minimumbedrag bepaalt (art. 27)
Passende interne organisatie van het kantoor Opstellen van passende interne controleprocedures op het gebied van communicatie en centralisering van de informatie die vereist is door het antiwitwasmechanisme, en dit op basis van het risico van witwassen en financiering van terrorisme (art. 16) Opleiding/sensibilisering van het personeel / rekrutering (art. 17) Aanstelling van (een) verantwoordelijke(n) voor de toepassing van de wet (art. 19)
Melding in het kader van ernstige en georganiseerde fiscale fraude (art. 28) Persoon gemachtigd om de kennisgeving te doen aan de CFI (art. 29) “Tipping off”-verbod / afwijkingen (art. 30) Bijkomende informatie aan de CFI (art. 33)
Verplichtingen
Vragenlijst
Aldus opgesteld vormt artikel 39 van de Wet van 11 januari 1993 de wettelijke basis die de bevoegde overheden, in casu het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid verleent om de ambtshalve controle uit te voeren, en niet enkel de controle naar aanleiding van een kennisgeving door de Cel.
In het huidige stadium van de reflectie van de Raad over de wijze van uitvoering van deze controle werden de volgende krachtlijnen in aanmerking genomen, wetende dat deze controle doeltreffend moet zijn en kan leiden tot de toepassing van administratieve sancties, zoals bepaald in artikel 40 van de Wet van 11 januari 1993.
In dat kader vereist artikel 30 van het Reglement (in casu de “norm”) van de externe accountants en externe belastingconsulenten dat ze binnen de gestelde termijnen en in de overeengekomen vorm antwoorden op elk verzoek om informatie van de controle- of toezichthoudende overheid of tuchtoverheid (het Instituut) of van zijn afgevaardigden en op elk verzoek tot organisatie van een controle ter plaatse in het accountants- en belastingconsulentenkantoor. De omschrijving van de wijze waarop deze controle wordt uitgevoerd behoort tot de bevoegdheid van de Instituut. In dit kader kunnen deze maatregelen worden aangepast naargelang van het risico van witwassen van geld en financiering van terrorisme.
Wat zal concreet de modus operandi zijn van het Instituut? Er zal een gesloten vragenlijst (antwoord bijvoorbeeld ja of nee) worden opgesteld met betrekking tot de naleving van de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 van de wet, van de verplichtingen die worden opgelegd door de koninklijke besluiten, reglementen en andere maatregelen tot uitvoering van deze bepalingen. Deze vragenlijst zal online worden geplaatst in een beveiligde ruimte die de vertrouwelijkheid waarborgt. Concreet overweegt het Instituut om de vragenlijst te lanceren nadat een gamma aan praktische tools ter beschikking werd gesteld van de leden. Op basis van de antwoorden die online werden verkregen en door de externe accountant/belastingconsulent werden gevalideerd, zal een analyse worden uitgevoerd en zullen
2 0 11 / 3
33
DEONTOLOGIE
algemene statistieken worden opgesteld, die eventueel ook tekortkomingen of bijzondere problemen aan het licht kunnen brengen. Zo kunnen voorstellen van verbeteringsplannen worden geformuleerd, waarvan de daadwerkelijke toepassing kan worden opgevolgd. Indien de accountant/ belastingconsulent niet reageert nadat in de loop van een bepaalde periode verschillende herinneringen werden gestuurd, kan ten kantore worden gecontroleerd. Vermelden we nog dat het Instituut ook buiten het kader van de gesloten vragenlijst kan overgaan tot een controle ten kantore.
Sancties Komt er geen passende reactie, dan kan het dossier worden overgemaakt aan de Raad, en indien de Raad dat beslist, vervolgens aan de Tuchtcommissie. Volgens artikel 40 van de Wet van 11 januari 1993 kan het IAB, onverminderd de bij andere wetten of reglementen bepaalde maatregelen, in geval van niet-naleving van de wet door de leden de beslissingen en maatregelen die zij neemt, openbaar maken en/of een administratieve geldboete opleggen (250 tot 1 250 000 euro) ten bate van de Schatkist en de CFI inlichten over de definitieve sancties.
Overvloedige informatie… Sinds de afkondiging van de Wet van 11 januari 1993 was het doeltreffend informeren van onze leden in het kader van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme een voortdurende zorg van het Instituut. Deze informatie was er regelmatig onder de vorm van artikels in onze nieuwsbrieven en tijdschriften en kwam meer punctueel aan bod tijdens studiedagen en informatiesessies in het kader van de twee edities van onze lokale informatiesessies. We hebben deze dubbele inspanning van informatie en opleiding recent versterkt door u een aanzienlijk reglementair pakket en praktische tools ter beschikking te stellen in het kader van de werkzaamheden van de interinstitutenwerkgroep. Nog betreffende de zoektocht naar beschikbare informatie, die in bepaalde gevallen rechtstreeks bruikbaar kan zijn in de dagelijkse praktijk, bieden tal van internationale instanties (FAG, UNO, Europese Commissie, FEE, CFE) en andere nationale instellingen (CFI, buitenlandse beroepsordes…) op hun respectievelijke sites links, FAQ’s, methodes en trends, tools, gidsen en andere nuttige documenten aan, meer bepaald over het beheer van het risico van het witwassen, waarvan het belang niet meer hoeft te worden aangetoond. Voorbeelden? , De ‘RBA Guidance for Accountants’ 23
34
2 0 11 / 3
van 17 juni 2008 op de site van de FAG, de ‘Guide à l’usage des cabinets’ op de site van de Hoge Raad van de Franse Ordre des Experts-comptables, ‘Richtsnoeren voor de interpretatie van de wet tot voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme voor belastingadviseurs en accountants’, uitgewerkt in Nederland door het Nivra en de Novaa, de typologieën en operationele analyses die de CFI regelmatig opstelt, de indicatoren van witwassen, waarvan de aanwezigheid een verhoogde waakzaamheid rechtvaardigt, specifieke risicocriteria… Zonder te spreken over de overvloedige informatie in de min of meer gespecialiseerde pers, die regelmatig algemene analyseartikels of occasionele studies publiceert over deze belangrijke problematiek. Resultaat? De relevante informatie in het kader van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is zeer uitgebreid, gevarieerd, aan verandering onderhevig en soms te versnipperd, te weinig onderling verbonden en zelfs soms onderhevig aan polemiek. We moeten ook vaststellen dat hoewel de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme een nobel doel nastreeft, als dusdanig heel legitiem is en het beroep eraan moet meewerken met inachtneming van zijn regels en waarden, deze strijd heel complex is en onderhevig aan veranderingen, waardoor hij heel wat vragen oproept, meer bepaald inzake de toepassing in de dagelijkse praktijk. Wegens de vele situaties die zich kunnen voordoen, kunnen struikelblokken op het pad liggen, waardoor het, buiten ons professioneel oordeel, wat illusoir is om regels vast te leggen die altijd en overal kunnen worden toegepast.
Een nieuwe site… Hoe kunnen we steunend op deze vaststellingen aan iedereen een snelle en gestructureerde toegang waarborgen tot gediversifieerde, betrouwbare en geactualiseerde informatie? Om deze evolutie, die niet zonder strubbelingen in de dagelijkse praktijk kan worden toegepast, te bevorderen en te begeleiden, leek de terbeschikkingstelling van een intern ontwikkelde en beheerde website die speciaal is gewijd aan de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ons na een grondige reflectie de beste oplossing inzake operationele doeltreffendheid. Tijdens onze informatiesessies bij het begin van het jaar werd reeds het ‘waarom en hoe’ van dit project onthuld. Het is de bedoeling dat dit nieuwe hulpmiddel weldra volop operationeel zal zijn. Eén enkele klik op het trefwoord ‘witwassen’ in de rubriek ‘tools’ van ons intranet zal volstaan
DEONTOLOGIE
om kennis te maken met de finesses van deze nieuwe site van het Instituut. Logischerwijze zal de startpagina het uithangbord zijn van de inhoud. Ze zal meteen een synthetisch beeld geven in de vorm van een drievoudig informatieluik, en lanceert op die wijze het debat. Links, in de rubriek ‘De essentie” zal u de verplichtingen vinden die voortvloeien uit de Wet van 11 januari 1993, voor de externe accountants en externe belastingconsulenten enerzijds, voor het Instituut anderzijds. In het midden een korte check-up: 30 vragen die snel kunnen worden beantwoord over de waakzaamheidsplichten en de interne organisatie van het kantoor. Met na afloop een goede raad: als niet blijkt dat de meerderheid van uw antwoorden positief was, laat u dan opleiden! Rechts zal u ten slotte het ‘knowledge center’ vinden: de operationele werkwijze. Naast het inhoudelijke aspect zal uiteraard ook veel aandacht worden besteed aan de structuur van de site. Dit heeft meer bepaald geleid tot de keuze voor een dubbele balk voor het beheer van de informatie. – Zoals gebruikelijk zal onder de eerste balk de fundamentele informatie terug te vinden zijn. In casu zijn dat de belangrijkste verplichtingen die gelden voor enerzijds de externe accountants en de externe belastingconsulenten (organisatie van het klantenonderzoek, melding aan de CFI, passende organisatie en interne controle van het kantoor) en anderzijds voor het Instituut (het instellen van doeltreffende mechanismen ter controle van de daadwerkelijke naleving van deze verplichtingen bedoeld in art. 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 van de wet). Van onze zorg om volledig te zijn in onze aanpak getuigen onder meer een ‘wie-wat’-kroniek, een kort overzicht van de evolutie van de Wet van 11 januari 1993 sinds de afkondiging ervan, een kort strafrechtelijk luik en vooral een rubriek ‘De praktijk’, waarin alle documenten die voornamelijk een praktisch nut hebben worden samengebracht (toelichtingsnota’s, tekst van het reglement, lijst van de niet-meewerkende landen en gebieden). De meeste rubrieken geven toegang tot een reeks trefwoorden, die allemaal elektronische ingangen zijn naar thematische fiches (bijvoorbeeld identificatie van de cliënt, op risico’s gebaseerde aanpak, verhoogde waakzaamheid, politiek prominente personen…). Deze fiches zullen naast een operationele analyse van de problematiek ook systematisch de referenties naar de wetgeving en de reglementen bevatten alsook een selectie internetdocumentatie.
Logischerwijze komt er ook een klik naar het luik ‘controle door het Instituut’, dat verder zal worden ontwikkeld naargelang van de beslissingen die de Raad binnenkort zal nemen over de modaliteiten van uitvoering van deze controle. – De tweede toegangsbalk zal opgebouwd zijn rond vier hoofdthema’s (beslissingsbomen, praktische gids voor risicobeheer, ‘Hot Topics’ (de drie recentste veranderingen op de site) en modeldocumenten). Een praktisch hulpmiddel, dat een snelle en vlotte toegang biedt tot informatie, geschikt voor dagelijks gebruik. Naast dit thematische aspect biedt de site mogelijkheden tot soepel en proactief beheer van de structuur en een toegang via diverse trefwoorden, een krachtige zoekmotor en het systematisch gebruik van hypertext links om het onderwerp te verdiepen of het gebruikte referentiedocument in tekst aan te bieden. Met dit alles voor ogen, kunnen we ervan uitgaan dat dit nieuwe hulpmiddel de waarborg zal zijn om snel te vinden wat men zoekt en om te kunnen beschikken over relevante en geactualiseerde informatie en over krachtige tools in het kader van de verplichtingen die ons worden opgelegd door het preventieve luik van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met als voordelen: tijdswinst, betrouwbaarheid en hulp bij operationele beslissingen… Bij de hele uitbouw van de site is het onze voortdurende zorg geweest om de inhoud, de structuur ervan te verbeteren. Om deze dynamiek levendig te houden, zouden we u willen vragen om ons uw suggesties te bezorgen, informatie en documenten mee te delen, commentaar te leveren. We danken u bij voorbaat: met uw hulp heeft iedereen baat bij de kwaliteit van de informatie, de vlotte toegang en draagt iedereen zijn steentje bij…
BIJLAGEN I. Reglement inzake de toepassing van de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme INLEIDING De Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (hierna de Wet) en inzonderheid de artikelen 38, 39 en 40 gewijzigd bij de Wet van
2 0 11 / 3
35
DEONTOLOGIE
18 januari 2010 (Wet 18 januari 2010 tot wijziging van de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen, BS, 26 januari 2010) verplichten het Instituut der Bedrijfsrevisoren, het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, een reglement uit te werken betreffende de toepassingsmodaliteiten van Hoofdstuk II van de Wet van 11 januari 1993 en in het bijzonder betreffende: • Klantenonderzoek (identificatie en nazicht ervan) ten aanzien van cliënten, hun lasthebbers en de uiteindelijke begunstigden van de cliënten, de bewaring van de gegevens en bewijsstukken verzameld bij de identificatie en verificatie. • Klantenonderzoek (voortdurende waakzaamheid) ten aanzien van de verrichtingen en de zakelijke relaties en bewaring van de gegevens en documenten bekomen naar aanleiding van dit onderzoek. Deze klantenonderzoeken moeten niet alleen gebeuren vóór het aangaan van een zakenrelatie of het uitvoeren van bepaalde occasionele verrichtingen doch ook ingeval van vermoedens van witwassen van geld of financiering van terrorisme of bij twijfel betreffende de juistheid van eerder verkregen identificatiegegevens. Vandaar dat in huidig reglement tevens aandacht besteed wordt aan: • Interne organisatie van de beroepsbeoefenaars. Deze waakzaamheid kan tot gevolg hebben dat de beroepsbeoefenaar dient te beslissen geen zakenrelatie aan te gaan of in stand te houden en/of over te gaan tot een melding aan de CFI. Conform de wet regelt dit reglement toepassingsmodaliteiten van hoofdstuk II van de Wet en dient noodzakelijk ook steeds samen gelezen te worden met de Wet. Dit reglement heeft geen betrekking op de andere verplichtingen, zoals de meldingsplicht voorzien in de artikelen 26 tot 28 van de Wet. Ter zake verwijzen de Instituten naar de Toelichtingnota’s van de CFI (www.ctif-cfi.be). Daar de vereisten die ter zake door de Wet worden opgelegd dezelfde zijn voor de economische beroepen hebben de drie Instituten beslist om homogene uitvoering te geven aan hoofdstuk II van de Wet en een gemeenschappelijk reglement uit te werken. Ten dien einde werd een werkgroep
36
2 0 11 / 3
samengesteld met vertegenwoordigers van de drie Instituten, zijnde: voor het IAB: Jos De Blay, Roger Lassaux en Patrick Van Haudt; voor het IBR: Thierry Dupont en voor het BIBF: Maria Ploumen en Frank Haemers, onder voorzitterschap van Jos De Blay. De werkgroep werd verder ook bijgestaan door Ludo Van Den Bossche (IAB), Philippe Mayaert (IBR) et Serge Sacré (IBR). Naast dit reglement, verplicht de Wet de Instituten doeltreffende mechanismen in te stellen ter controle van de naleving door de leden van de verplichtingen van Hoofdstuk II van de Wet en de meldingsplicht (alsook de verplichtingen opgelegd door de reglementen, KB’s en andere maatregelen ter uitvoering van de Wet) nakomen. (art. 39 van de Wet) De wijze waarop deze controles georganiseerd worden behoort tot de bevoegdheid van elk der drie Instituten. Onder voorbehoud van de bijzondere overgangsbepalingen van artikel 44 van de Wet van 11 januari 1993 zijn de bepalingen van huidig reglement mutatis mutandis van toepassing op de zakenrelaties die reeds bestonden op het ogenblik van de inwerkingtreding van de Wet van 18 januari 2010.
Voor het IAB heeft onderhavig reglement de rechtskracht van een norm Rekening houdende met de wetgeving en reglementering betreffende het IAB werd beslist dat onderhaving reglement voor het IAB de rechtskracht heeft van een norm, zoals bedoeld in artikel 27 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Deze norm werd goedgekeurd door de Hoge Raad voor de Economische Beroepen.
HOOFDSTUK 1. – DEFINITIES Artikel 1. Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder: 1° “de Wet”: de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; 2° “Witwassen van geld”: zoals bedoeld in art. 5 §1 van de Wet; 3° “Financiering van terrorisme”: zoals bedoeld in art. 5 §2 van de Wet;
DEONTOLOGIE
4° “Illegale herkomst”: wanneer geld of activa voortkomen uit omstandigheden bedoeld in art. 5 §3 van de Wet; 5° “beroepsbeoefenaar”: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een andere entiteit die ressorteert onder één van de categorieën opgesomd in artikel 3, 3° en 4° van de Wet; 6° “zakenrelatie”: een zakenrelatie zoals bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de Wet; 7° “occasionele verrichting”: een verrichting als bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 2°, van de Wet; 8° “uiteindelijke begunstigde”: een persoon zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet, voor wie de cliënt een zakenrelatie wenst aan te knopen of een verrichting wenst uit te voeren; 9° “derde zaakaanbrenger”: een persoon als bedoeld in artikel 10, § 1, 1° of 2°, van de Wet; 10° “trust”: een trust die is opgericht ingevolge een duidelijk geformuleerde, doorgaans op schrift gestelde (“express trust”) wilsuiting van zijn oprichter(s), met uitzondering van een trust die ingevolge de Wet is opgericht zonder uitdrukkelijke wilsuiting van een oprichter; 11° “atypische verrichting”: een verrichting die bijzonder vatbaar is voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme in de zin van artikel 14, § 1, tweede lid, van de Wet, met name door haar aard, de begeleidende omstandigheden, de hoedanigheid van de betrokken personen, haar ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, of omdat zij niet lijkt te stroken met de kennis die de beroepsbeoefenaar heeft van haar cliënt, diens beroepswerkzaamheden en risicoprofiel, en, zo nodig, van de herkomst van het geld; 12° “politiek prominente personen”: een persoon als bedoeld in artikel 12 § 3 van de Wet; 13° “lasthebber”: persoon zoals bedoeld in artikel 7 §2 van de Wet.
HOOFDSTUK 2 – TOEPASSINGSGEBIED RATIONE PERSONAE Artikel 2. De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de beroepsbeoefenaars en personen als bedoeld in artikel 3, 3° en 4°, van de Wet, met name: a) de natuurlijke personen of entiteiten die in België activiteiten uitoefenen en geregistreerd zijn in de hoedanigheid van bedrijfsrevisor in het openbaar register van het IBR; b) de natuurlijke personen of rechtspersonen ingeschreven in het register van de externe accountants en in het register van de externe belastingconsulenten van het IAB;
c) de natuurlijke personen of rechtspersonen ingeschreven op het tableau van de erkende boekhouders en op het tableau van de erkende boekhouders-fiscalisten van het BIBF.
HOOFDSTUK 3 – ALGEMENE BEGINSELEN INZAKE HET AANKNOPEN VAN EEN ZAKENRELATIE EN HET KLANTENONDERZOEK Artikel 3. De beroepsbeoefenaars knopen geen zakenrelatie aan met hun cliënten en voeren geen occasionele verrichtingen uit waarvoor die cliënten een beroep op hen doen, zolang zij geen klantenonderzoek hebben verricht conform de artikelen 7 en 8 van de Wet en de bepalingen van dit reglement. In afwijking van het eerste lid kunnen de beroepsbeoefenaars, in uitzonderlijke omstandigheden die limitatief worden opgesomd in hun interne procedures en waarbij het belangrijk is dat de aanvang van de activiteiten niet wordt uitgesteld, de identiteit van de bij een zakenrelatie betrokken personen verifiëren in de loop van het aangaan van de zakenrelatie, als aan de volgende voorwaarden is voldaan: – de zakenrelatie houdt een laag risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering in, gelet op de aard van de relatie en de hoedanigheid van de betrokken personen; – de identiteit van de betrokken personen wordt, conform de artikelen 7 en 8 van de Wet en de bepalingen van dit reglement, zo snel mogelijk na het eerste contact met de cliënt geverifieerd; – de activiteiten die in verband met de cliënt worden verricht, maken het voorwerp uit van een verhoogde waakzaamheid tot op het moment waarop de identiteit van alle betrokken personen is geverifieerd, waarbij voor elke vastgestelde anomalie, inclusief de onmogelijkheid om de identiteit van de bij de zakenrelatie betrokken personen zo snel mogelijk te verifiëren, een schriftelijk intern verslag wordt opgesteld als bedoeld in artikel 14, § 2, van de Wet.
HOOFDSTUK 4 – KLANTENONDERZOEK: IDENTIFICATIE – VERIFICATIE Artikel 4. § 1. Een beroepsbeoefenaar en een cliënt knopen een zakenrelatie aan in de zin van artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de Wet: – wanneer de beroepsbeoefenaar en de cliënt een contract afsluiten ter uitvoering waarvan gedurende een bepaalde of onbepaalde termijn prestaties en/of verrichtingen zul-
2 0 11 / 3
37
DEONTOLOGIE
len uitgevoerd worden of waardoor een aantal doorlopende verbintenissen ontstaan; – of wanneer een cliënt zich, zonder een zoals hiervoor bedoeld contract af te sluiten, geregeld en herhaaldelijk tot eenzelfde beroepsbeoefenaar wendt voor het uitvoeren van prestaties en/of verrichtingen. § 2. Onder verrichting zoals bedoeld in artikel 7,§1, 2°a van de Wet moet ook begrepen worden elke verrichting waarvan het waarschijnlijk is dat het bedrag 10.000 euro of meer is, ongeacht of deze wordt uitgevoerd in één of meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Artikel 5. Krachtens artikel 7, § 1, eerste lid, 4°, van de Wet dient een cliënt tevens te worden geïdentificeerd: 1° indien na zijn identificatie met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie er redenen zijn om aan te nemen dat de daarbij door hem verstrekte identificatiegegevens, onjuist of vals zijn; 2° indien wordt betwijfeld of de persoon die een verrichting wenst uit te voeren in het kader van een voorheen aangegane zakenrelatie, wel degelijk de in dit kader geïdentificeerde cliënt of zijn gemachtigde en geïdentificeerde lasthebber is. Artikel 6. § 1. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is, moet zijn identiteit, in het geval van face-to-face-identificatie, conform artikel 7, § 1, van de Wet worden geverifieerd aan de hand van zijn identiteitskaart. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is met woonplaats in het buitenland, kan zijn identiteit ook worden geverifieerd aan de hand van zijn paspoort. De identiteit van in België gevestigde personen met buitenlandse nationaliteit die niet over een door de Belgische autoriteiten uitgereikte identiteitskaart beschikken omwille van hun Wettelijk statuut op het Belgisch grondgebied, mag worden geverifieerd aan de hand van een geldig bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister of, als zij omwille van hun statuut niet over een dergelijk bewijs beschikken, aan de hand van een geldig, door de Belgische openbare overheden uitgereikt document. § 2. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is, moet zijn identiteit, bij zijn identificatie op afstand, conform artikel 7, § 1 van de Wet worden geverifieerd aan de hand van: 1° hetzij zijn elektronische identiteitskaart; 2° hetzij een gekwalificeerd certificaat in de zin van de Wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde re-
38
2 0 11 / 3
gels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten en in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen, voor zover: a. dat gekwalificeerd certificaat is uitgereikt: – door een certificatiedienstverlener die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd en die is geaccrediteerd conform de bepalingen van de voornoemde Europese richtlijn betreffende de elektronische handtekeningen, of, – door een andere certificatiedienstverlener die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd en waarvan de betrokken onderneming voorheen reeds heeft beslist om de certificaten als bewijsstuk te aanvaarden na een voorafgaand en gedocumenteerd onderzoek naar zijn reputatie en certificatieprocedures, of, – door een andere certificatiedienstverlener die in een derde land is gevestigd, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 16, § 2, van voornoemde Wet van 9 juli 2001, en waarvan de betrokken onderneming voorheen reeds heeft beslist om de certificaten als bewijsstuk te aanvaarden na een voorafgaand en gedocumenteerd onderzoek naar zijn reputatie en certificatieprocedures; b. de procedure voor het uitreiken van dit gekwalificeerd identiteitscertificaat een face-to-face-identificatie van de cliënt inhoudt door de certificatiedienstverlener zelf of, conform de door hem uitgewerkte procedures, door de door hem daartoe gemachtigde personen; c. dat gekwalificeerd certificaat niet onder een schuilnaam is uitgereikt; d. de onderneming onmiddellijk, systematisch en automatisch verifieert of het voorgelegde certificaat niet is verlopen en niet is herroepen door de certificatiedienstverlener die het heeft uitgereikt. § 3. Indien de identiteit van de cliënt niet wordt geverifieerd conform § 1 of § 2 van artikel 6 van huidig reglement, kan die verificatie worden uitgevoerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk dat de cliënt aan de beroepsbeoefenaar heeft bezorgd, voor zover dat bewijsstuk pertinent en geloofwaardig is, die identificatie geschiedt met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie en voor zover noch de cliënt, noch de zakenrelatie een specifiek risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering inhoudt.
DEONTOLOGIE
Artikel 7. § 1. Indien de cliënt een rechtspersoon naar Belgisch recht is, moet zijn identiteit, bij zijn identificatie, conform artikel 7, § 1, van de Wet aan de hand van de volgende bewijsstukken worden geverifieerd: 1° de recentste versie van de gecoördineerde statuten of de geactualiseerde statuten van de rechtspersoon-cliënt die ter griffie van de rechtbank van koophandel zijn neergelegd of in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd; 2° de lijst van de bestuurders van de rechtspersoon-cliënt en de bekendmaking van hun benoeming in het Belgisch Staatsblad, of enig ander bewijsstuk aan de hand waarvan hun hoedanigheid van bestuurder kan worden bewezen, zoals elke publicatie in het Belgisch Staatsblad waarin die personen als bestuurders worden vermeld, of de bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening; 3° de recentste publicatie van de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de rechtspersoon-cliënt in het Belgisch Staatsblad. § 2. Indien de cliënt een rechtspersoon naar buitenlands recht is, moet zijn identiteit, bij zijn identificatie, conform artikel 7, § 1, van de Wet worden geverifieerd aan de hand van gelijkwaardige bewijsstukken als vermeld in § 1, van dit artikel en die, indien dat nodig is voor de beroepsbeoefenaar, in één van de landstalen of in het Engels zijn vertaald. § 3. Indien de identiteit van de cliënt niet wordt geverifieerd conform § 1 of § 2 van artikel 7 van huidig reglement, kan die verificatie worden uitgevoerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk dat de cliënt aan de beroepsbeoefenaar heeft bezorgd, voor zover dat bewijsstuk pertinent en geloofwaardig is, die identificatie geschiedt met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie en voor zover noch de cliënt, noch de zakenrelatie een specifiek risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering inhoudt. Artikel 8. Indien de cliënt een trust, een feitelijke vereniging, een fiducie of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is, neemt de beroepsbeoefenaar voor zijn identificatie kennis van het bestaan, de aard, het doel en de wijze van beheer en vertegenwoordiging van de betrokken juridische structuur. Vervolgens verifieert hij die informatie aan de hand van alle documenten die daartoe als bewijs kunnen dienen, en maakt hij daarvan een kopie. Als onderdeel van deze identificatie neemt de beroepsbeoefenaar kennis van de lijst van personen die gemachtigd zijn om het beheer van deze cliënten waar te nemen, en
verifieert hij deze gegevens aan de hand van een document dat daartoe als bewijs kan dienen. Artikel 9. Indien de cliënt een onverdeeldheid is, moet de bij artikel 7, § 1, van de Wet voorgeschreven identificatie en identiteitsverificatie worden uitgevoerd voor elke onverdeelde eigenaar. Bij splitsing van rechten moet de identificatie van de cliënt en de identificatieverificatie van de cliënt worden uitgevoerd, ongeacht of hij vruchtgebruiker, erfpachter of opstalhouder is. Artikel 10. Met het oog op de identificatie van het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie, neemt de beroepsbeoefenaar kennis van en registreert hij het type verrichtingen waarvoor de cliënt een beroep op hem doet, alsook alle relevante informatie die inzicht kan verschaffen in de doelstelling die de cliënt nastreeft met het aanknopen van de zakenrelatie. Artikel 11. Bij de identificatie van een in artikel 7, § 1, eerste lid, 1° en 2°, van de Wet bedoelde cliënt verzamelt en registreert de beroepsbeoefenaar alle vereiste gegevens voor de implementatie van het cliëntacceptatiebeleid conform hoofdstuk 8 van dit reglement en voor de naleving van de waakzaamheidsplicht conform hoofdstuk 9 van dit reglement. Artikel 12. § 1. De bepalingen van de artikelen 6 en 7 van dit reglement zijn van toepassing op de identiteitsverificatie van de lasthebbers van de cliënten conform artikel 7, § 2, van de Wet. De lasthebbers die de cliënt vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 7, §2 van de Wet, zijn de personen die de opdrachtbrief tekenen of bij gebreke van opdrachtbrief het lid van het bestuursorgaan belast met het dagdagelijks bestuur of, bij gebreke daaraan, alle leden van het bestuursorgaan. Wanneer de lasthebber waarvan de identiteit dient vastgesteld en geverifieerd te worden in toepassing van vorig lid en artikel 7§2 van de Wet geen natuurlijke persoon is, dient de vaststelling en verificatie van de identiteit te gebeuren conform de artikelen 7 en 8 van dit reglement.
2 0 11 / 3
39
DEONTOLOGIE
§ 2. De beroepsbeoefenaar dient bovendien kennis te nemen van de vertegenwoordigingsbevoegdheden toegekend aan de personen, bedoeld in §1, en deze gegevens te verifiëren.
HOOFDSTUK 5. – IDENTIFICATIE EN VERIFICATIE VAN DE IDENTITEIT VAN DE UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN Artikel 13. De interne procedures van de beroepsbeoefenaar definiëren welke maatregelen moeten worden genomen om de identiteit van de uiteindelijke begunstigden vast te stellen en te verifiëren conform artikel 8, § 1, vierde lid, van de Wet. De verificatie van de identiteit van de uiteindelijke begunstigden gebeurt in functie van het risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering dat is verbonden aan het profiel van de cliënt en aan de aard van de door de cliënt gewenste zakenrelatie of verrichting. Indien de identiteit van de uiteindelijke begunstigden redelijkerwijs niet kan worden geverifieerd met toepassing van de conform het vorige lid gedefinieerde maatregelen, verantwoordt de beroepsbeoefenaar schriftelijk welke maatregelen hij ter zake effectief heeft genomen, en bewaart hij die verantwoording in het identificatiedossier van de cliënt. Bij de toepassing van zijn cliëntacceptatiebeleid als bedoeld in hoofdstuk 8 houdt de beroepsbeoefenaar rekening met het feit dat de identiteit van de uiteindelijke begunstigden niet kon worden geverifieerd. Hij weigert een zakenrelatie aan te knopen of een door de cliënt gewenste verrichting uit te voeren als het risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering betekenisvol toeneemt als gevolg van het feit dat de identiteit van de uiteindelijke begunstigden niet kon worden geverifieerd. Artikel 14. Indien de cliënt een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm is, dient onder « natuurlijke persoon of personen die op een andere wijze de controle hebben over het bestuur van de vennootschap » in de zin van artikel 8, § 1, derde lid, 1°, b), van de Wet te worden verstaan de in de artikelen 5 tot 9 van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde natuurlijke personen die, zonder meer dan 25 % van de aandelen of de stemrechten te bezitten of te controleren, rechtstreeks of onrechtstreeks de feitelijke controle over de vennootschap bezitten.
40
2 0 11 / 3
Artikel 15. Indien de cliënt een rechtspersoon is, maar geen handelsvennootschap of vennootschap met handelsvorm als bedoeld in artikel 14, dient onder « natuurlijke personen of personen die de controle hebben over 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon » (zoals bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, 2°, c), van de Wet) te worden verstaan zij die, zonder bevoegd te zijn om de cliënt te vertegenwoordigen in zijn relaties met de beroepsbeoefenaar, een mandaat waarnemen in zijn bestuursorgaan. Artikel 16. Indien de cliënt een feitelijke vereniging of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is, zoals een trust of een fiducie, dienen onder « natuurlijke persoon of personen die de controle hebben over 25 % of meer van het vermogen van de juridische constructie » ( zoals bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, 2°, c), van de Wet), onder meer de personen te worden verstaan die de macht hebben om een aanzienlijke invloed uit te oefenen op haar beheer, andere dan de in artikel 12 van dit reglement bedoelde personen die bevoegd zijn om de feitelijke vereniging of juridische structuur bij de beroepsbeoefenaar te vertegenwoordigen. Artikel 17. § 1. Wanneer de beroepsbeoefenaar op grond van het onderzoek van de informatie die de cliënt hem over de identiteit van zijn uiteindelijke begunstigden heeft meegedeeld conform artikel 8, § 3, van de Wet, kan concluderen dat die informatie pertinent en geloofwaardig is, gaat hij over tot de identiteitsverificatie van die uiteindelijke begunstigden conform artikel 13. § 2. Als er redenen bestaan om te twijfelen aan de pertinentie of de geloofwaardigheid van de conform artikel 8, § 3, van de Wet door de cliënt meegedeelde informatie, neemt de beroepsbeoefenaar alle andere in functie van het risico passende maatregelen om de uiteindelijke begunstigden van de cliënt te identificeren, alsook alle redelijke maatregelen om hun identiteit te verifiëren conform artikel 13. De beroepsbeoefenaar weigert de zakenrelatie aan te knopen of de door de cliënt gewenste verrichting uit te voeren als hij redenen heeft om aan te nemen dat het gebrek aan pertinentie of geloofwaardigheid van de door de cliënt meegedeelde informatie ertoe strekt de identiteit van één of meer uiteindelijke begunstigden te verhullen. Bovendien bepaalt hij of een melding aan de Cel voor Financiële Infor-
DEONTOLOGIE
matieverwerking moet worden verricht met toepassing van de artikelen 26 tot 28 van de Wet.
HOOFDSTUK 6. – TUSSENKOMST VAN DERDEN BIJ DE IDENTIFICATIE VAN DE CLIËNTEN, DE LASTHEBBERS EN DE UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN Artikel 18. § 1. De beroepsbeoefenaar mag door een derde zaakaanbrenger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, § 1, eerste lid, van de Wet, zijn verplichtingen laten volbrengen om de identificatiegegevens en de overige gegevens als bedoeld in artikel 11 van dit reglement in te zamelen, en die gegevens te actualiseren. § 2. De in artikel 10, § 1, eerste lid, van de Wet en in § 1 van dit artikel opgesomde verplichtingen laten volbrengen door een derde zaakaanbrenger, is echter enkel mogelijk als deze laatste persoonlijk de identificatie heeft gedaan en dit zonder zelf een beroep te doen op een andere derde zaakaanbrenger. Artikel 19. Opdat een derde zaakaanbrenger conform artikel 10, § 1, van de Wet een tussenkomst zou mogen verrichten, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan: 1° de beroepsbeoefenaar moet vooraf verifiëren of de derde zaakaanbrenger voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, § 1, eerste lid, van de Wet, en moet de documenten bewaren waarop hij zich hiervoor heeft gebaseerd; 2° de derde zaakaanbrenger moet de beroepsbeoefenaar de Wettelijk vereiste identificatiegegevens bezorgen, alsook moet hij er zich schriftelijk toe verbinden om de beroepsbeoefenaar, op zijn verzoek, onverwijld een kopie te bezorgen van de documenten aan de hand waarvan hij hun identiteit heeft geverifieerd. Artikel 20. Met toepassing van artikel 10, § 1, vierde lid, van de Wet, moet een beroepsbeoefenaar die een beroep doet op een derde zaakaanbrenger, zich ervan vergewissen dat deze de identificatie en de identiteitsverificatie van de geïntroduceerde cliënt en van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden zelf heeft uitgevoerd en conform de voor hem geldende Wetgeving. Zo nodig, gaat hij zelf over tot een aanvullende of zelfs volledig nieuwe identificatie en identiteitsverificatie van de geïntroduceerde cliënt, zijn lasthebbers of zijn uiteindelijke begunstigden conform de bepalingen van de Wet en van dit reglement.
HOOFDSTUK 7. – GEGEVENSBEWARING Artikel 21. In toepassing van artikel 38, § 2, tweede lid, van de Wet, mag de beroepsbeoefenaar, in plaats van een kopie te maken en te bewaren van de bewijsstukken aan de hand waarvan hij de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden heeft geverifieerd, de referentie van die bewijsstukken registreren en bewaren. De aard en de wijze waarop zij wordt bewaard, moet de beroepsbeoefenaar met zekerheid in staat stellen om die bewijsstukken, op vraag van de bevoegde autoriteiten, onmiddellijk voor te leggen tijdens de in artikel 13 van de Wet vastgestelde termijn met betrekking tot de bewaring van gegevens, zonder dat die bewijsstukken ondertussen kunnen worden gewijzigd. De beroepsbeoefenaar die overweegt om van deze mogelijkheid gebruik te maken, moet vooraf in zijn cliëntacceptatieprocedures verduidelijken van welke categorieën van bewijsstukken de referenties mogen worden geregistreerd en bewaard ter vervanging van een kopie, alsook hoe de betrokken bewijsstukken kunnen worden opgehaald zodat zij, conform het eerste lid, op verzoek kunnen worden voorgelegd.
HOOFDSTUK 8. – CLIËNTACCEPTATIEBELEID Artikel 22. De beroepsbeoefenaar dient een aan zijn activiteiten aangepast cliëntacceptatie- en opvolgingsbeleid uit te stippelen en ten uitvoer te leggen, dat hem in staat stelt om, bij het aanknopen van een zakenrelatie met cliënten of het verrichten van diensten voor cliënten, een voorafgaand onderzoek te verrichten naar de risico’s op witwassen van geld of financiering van terrorisme die zijn verbonden aan het profiel van de cliënt en aan de aard van de zakenrelatie of de gewenste verrichting. Met toepassing van zijn cliëntacceptatiebeleid dient de beroepsbeoefenaar zijn cliënten onder te verdelen in verschillende risicocategorieën waaraan vereisten van verschillende niveaus zijn gekoppeld. Deze categorieën worden gedefinieerd op basis van objectieve risicocriteria die onderling coherent gecombineerd zijn, om zo een passende risicoschaal te kunnen definiëren. In het bijzonder houdt deze risicoschaal rekening met:
2 0 11 / 3
41
DEONTOLOGIE
– situaties met een verhoogd risico op witwassen van geld of terrorismefinanciering die worden gedefinieerd in artikel 12, §§ 2 en 3, van de Wet en artikel 24 van dit reglement, en – in voorkomend geval specifiek door de beroepsbeoefenaar gedefinieerde risicocriteria wat hem betreft, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kenmerken van de door hem aangeboden diensten en van de cliënten tot wie hij zich richt. Het cliëntacceptatiebeleid kan ook rekening houden met situaties met een laag risico op witwassen van geld of terrorismefinanciering zoals deze die worden gedefinieerd in artikel 11, §§ 1 en 2, van de Wet. Artikel 23. Het cliëntacceptatiebeleid van de beroepsbeoefenaar voorziet dat cliënten die mogelijk een specifiek risico vormen, pas als cliënt worden aanvaard na een grondig onderzoek en nadat ter zake een beslissing is genomen overeenkomstig de interne procedureregels bedoeld in artikel 16, §1 van de Wet. Onder voornoemde cliënten ressorteren onder meer diegene : – die gevestigd zijn of hun woonplaats hebben in een land of een gebied dat door de Financiële Actiegroep wordt gekwalificeerd als een land of een gebied dat niet aan de witwasbestrijding meewerkt, of ten aanzien waarvan de Financiële Actiegroep tegenmaatregelen of een verhoogde waakzaamheid aanbeveelt; – die natuurlijke personen zijn die op afstand zijn geïdentificeerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk; – van wie de uiteindelijke begunstigden personen zijn van wie de identiteit niet kon worden geverifieerd, en/of van wie de geboorteplaats en -datum niet kon worden geïdentificeerd, en/of in verband met wie geen pertinente informatie kon worden verzameld over hun adres.
HOOFDSTUK 9. – BEPALINGEN OVER ZAKENRELATIES EN OCCASIONELE VERRICHTINGEN MET OP AFSTAND GEÏDENTIFICEERDE CLIËNTEN Artikel 24. Onverminderd de bepalingen van artikel 6, § 2, en van hoofdstuk 10 van het onderhavige reglement, stelt de beroepsbeoefenaar die een zakenrelatie aanknoopt met of occasionele prestaties of verrichtingen uitvoert voor natuurlijke personen-cliënten die hij op afstand heeft geïdentificeerd, procedures vast met toepassing van artikel 12, § 2, van de Wet:
42
2 0 11 / 3
– die verbieden dat een zakenrelatie wordt aangeknoopt met of een occasionele prestatie of verrichting wordt uitgevoerd voor een op afstand geïdentificeerde cliënt, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat de cliënt voornemens is verrichtingen uit te voeren die verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme; – die, in functie van het risico, specifieke aanvullende maatregelen opleggen om de identificatiegegevens verkregen aan de hand van het in artikel 6, § 3 van dit reglement, bedoelde bewijsstuk te kunnen staven; – die, in functie van het risico, de verplichting opleggen om de identiteit van de cliënten die werden geïdentificeerd aan de hand van een bewijsstuk als bedoeld in artikel 6, § 3 van dit reglement, binnen een redelijke termijn te controleren aan de hand van een ander bewijsstuk als bedoeld in artikel 6, § 1 of § 2 van dit reglement.
HOOFDSTUK 10. – KLANTENONDERZOEK BIJ ZAKENRELATIES EN OCCASIONELE VERRICHTINGEN Artikel 25. De beroepsbeoefenaar stelt schriftelijk criteria op die hem en, in voorkomend geval, zijn aangestelden in staat moeten stellen om atypische verrichtingen op te sporen, waaraan zij specifieke aandacht moeten besteden en waarover hij het schriftelijk verslag zoals bedoeld in artikel 14, § 2, van de Wet moet opstellen. Bij het in artikel 14, § 1, tweede lid, van de Wet bedoelde onderzoek van de verrichtingen en feiten, wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de kennelijke economische grondslag en legitimiteit van die verrichtingen en feiten. Artikel 26. Als een beroepsbeoefenaar conform artikel 26, 27 of 28 van de Wet, aan de Cel voor financiële informatieverwerking informatie meldt ingevolge de vaststelling van feiten waarvan hij weet of vermoedt dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme, verhoogt hij de waakzaamheid in zijn zakenrelatie met de personen op wie de gemelde inlichtingen betrekking hebben. Deze verhoogde waakzaamheid dient te worden aangehouden zolang dit, afhankelijk van de omstandigheden, nodig is ofwel om zich ervan te vergewissen dat het verdachte feit louter een alleenstaand feit is ofwel om eventuele nieuwe verdachte feiten vast te stellen. In dat geval on-
DEONTOLOGIE
derzoekt de beroepsbeoefenaar inzonderheid, conform artikel 14 van de Wet, bijzonder aandachtig elke verrichting van of elk feit betreffende de cliënt dat ertoe zou kunnen bijdragen de plaats te verhullen waar de gelden waarvan vermoed wordt dat ze een illegale herkomst hebben, zich bevinden. In voorkomend geval verricht de beroepsbeoefenaar een nieuwe melding aan de Cel voor financiële informatieverwerking conform de artikelen 26, 27 of 28 van de Wet.
§ 2. De beroepsbeoefenaar die niet voldoet aan voormelde kwantitatieve drempel kan één of meer verantwoordelijke(n) voor de toepassing van de Wet aanstellen.
Artikel 27. De beroepsbeoefenaar wendt de nodige middelen aan en werkt passende procedures uit om, in voorkomend geval onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 18, 2° lid van de Wet bedoelde verantwoordelijke voor de toepassing van de Wet, zo snel mogelijk over te gaan tot de analyse van de in artikel 14, § 2, van de Wet bedoelde schriftelijke verslagen die hem conform artikel 25 van het onderhavige reglement worden overgelegd, en te bepalen of die verrichtingen of feiten ter kennis moeten worden gebracht van de Cel voor Financiële Informatieverwerking conform de artikelen 26, 27 en 28 van de Wet.
§ 3. Bij aanstelling van bedoelde verantwoordelijke dient de beroepsbeoefenaar zich ervan te vergewissen dat die persoon de passende professionele betrouwbaarheid bezit die nodig is om die functie integer te kunnen vervullen.
De analyse van het schriftelijke verslag en de beslissing waartoe die analyse heeft geleid met toepassing van de artikelen 26, 27 en 28 van de Wet, worden bewaard op de in artikel 15, tweede lid, van de Wet bedoelde wijze.
§ 4. De verantwoordelijke of verantwoordelijken voor de toepassing van de Wet zien er op een algemene wijze op toe dat de beroepsbeoefenaar al de verplichtingen nakomt op het vlak van de voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme, en waken er meer in het bijzonder over dat de beroepsbeoefenaar zorgt voor een ter zake passende administratieve organisatie en interne maatregelen en controleprocedures krachtens artikel 16 van de Wet. Zij zijn bevoegd om alle ter zake nodige of nuttige maatregelen voor te stellen aan de effectieve leiding van de beroepsbeoefenaar, inclusief de vrijmaking van de nodige middelen.
HOOFDSTUK 11. – AANWIJZING EN ROL VAN DE VERANTWOORDELIJKE VOOR DE TOEPASSING VAN DE WET ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, 2°lid VAN DE WET Artikel 28. § 1. Een beroepsbeoefenaar waarin minstens tien beroepsbeoefenaars, zoals bedoeld in artikel 1,5° van dit reglement, een activiteit uitoefenen en/of een deelname in hebben en/ of lid zijn van het bestuursorgaan moet, in toepassing van artikel 18, tweede lid van de Wet, één of meer verantwoordelijke(n) voor de toepassing van de Wet binnen het kantoor aanstellen. Deze verantwoordelijke moet een beroepsbeoefenaar, natuurlijk persoon, zijn zoals bedoeld in artikel 1,5° van dit reglement. Wanneer de beroepsbeoefenaar aan deze criteria niet beantwoordt, vervult hij zelf de rol van verantwoordelijke voor de toepassing van de Wet.
Deze beroepsbeoefenaar zal periodiek onderzoeken of de aanstelling van een één of meer verantwoordelijke(n) voor de toepassing van de Wet al dan niet verantwoord is in het licht van de omvang van de structuur waarbinnen hij zijn activiteiten uitoefent.
De conform § 1 of § 2 aangewezen verantwoordelijke of verantwoordelijken moeten beschikken over de nodige kennis van het Belgische Wettelijke en reglementaire kader tot voorkoming van het witwassen van geld en financiering van terrorisme en moeten over de nodige bevoegdheden beschikken en voldoende beschikbaar zijn om deze functie effectief en autonoom te kunnen uitoefenen.
Zij werken inzonderheid procedures uit, en passen die toe onder hun verantwoordelijkheid, voor de analyse van de schriftelijke verslagen die worden opgesteld conform artikel 14, § 2, van de Wet, en voor de informatieverstrekking aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking conform de artikelen 26, 27 en 28 van de Wet. Zij zien toe op de opleiding en de sensibilisering van het personeel conform artikel 17 van de Wet en artikel 29 van dit reglement. Zij zijn normaliter de bevoorrechte contactpersonen voor de controleoverheden zoals bedoeld in artikel 39 van de
2 0 11 / 3
43
DEONTOLOGIE
Wet en voor de Cel voor Financiële Informatieverwerking met betrekking tot alle vragen over de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. § 5. De verantwoordelijke of verantwoordelijken voor de toepassing van de Wet stellen minstens eenmaal per jaar een activiteitenverslag op. Dit verslag moet meer bepaald toelaten om een oordeel te vormen over de administratieve organisatie, de interne controle, de medewerking van de diensten van de beroepsbeoefenaar, de voorkoming, de opleiding en sensibilisering zoals bedoeld in artikel 29 van dit reglement en de behandeling van de verslagen zoals bedoeld in artikel 14 § 2 van de Wet. De beroepsbeoefenaar moet de vijf recentste activiteitenverslagen ter beschikking houden van de controleoverheden en haar die onverwijld overmaken, als deze daarom verzoeken.
HOOFDSTUK 13. – TOEZICHT EN CONTROLE Artikel 30. Teneinde de controlerende overheden toe te laten de toepassing van de Wet en dit reglement te controleren is de beroepsbeoefenaar verplicht: – in te gaan op elk verzoek om inlichtingen vanwege de bevoegde controleoverheid of diens afgevaardigde en dit binnen de in het verzoek gestelde termijn en vormen – in te gaan op elk verzoek tot organisatie van een controle in het kantoor of de kantoren van de beroepsbeoefenaar.
HOOFDSTUK 14. – INWERKINGTREDING EN OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 31. Dit reglement treedt in werking op 1 oktober 2011.
II. Beslissingsbomen HOOFDSTUK 12. – OPLEIDING EN SENSIBILISERING VAN HET PERSONEEL Artikel 29. § 1. De in artikel 17 van de Wet bedoelde verplichte opleiding en sensibilisering met betrekking tot de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme geldt voor de personeelsleden van de beroepsbeoefenaar, die door de taken die zij verrichten voor de cliënten, of door de verrichtingen die zij uitvoeren, het risico lopen geconfronteerd te worden met pogingen tot witwassen van geld of financiering van terrorisme. § 2. De opleiding en sensibilisering van en de geregelde informatieverstrekking aan de personeelsleden zijn er inzonderheid op gericht: – hen te helpen de vereiste kennis te verwerven en de nodige kritische reflex te ontwikkelen om atypische verrichtingen of feiten vast te stellen; – hen te helpen de nodige kennis van de procedures te verwerven om op passende wijze te reageren wanneer zij met dergelijke verrichtingen of feiten worden geconfronteerd.
44
2 0 11 / 3
Zie pagina 45 e.v.
Beslissingsboom I
Aanknopen van een zakenrelatie met een nieuwe, rechtstreekse (1) cliënt-natuurlijke persoon
Identificatie vóór het aanknopen van de zakenrelatie
1 - TIJDSTIP VAN IDENTIFICATIE
W7§1 R3
Ja
Cumulatieve voorwaarden: - bestaan van uitzonderlijke omstandigheden(4) - cliënt met laag risico op witwassen - verhoogde waakzaamheid tot tijdstip van identificatie - identificatie volgt zo snel mogelijk
2 0 11 / 3
Ja
Ja
- elektronische identiteitskaart - of gekwalificeerd certificaat - of bewijskrachtig stuk(5)
- Identificatie op W12§2 R6§2 afstand: (Procedure B)
Ja
- Identificatie W7§1 face to face R 6 § 1-§ 3 (Procedure A) - identiteitskaart (of paspoort) - niet-Belgische inwoners: paspoort - of bewijskrachtig stuk(5)
(minstens: naam, voornaam, datum & plaats van geboorte)
2 - CLIËNT
W7§1 R4
3 - POLITIEK PROMINENTE PERSONEN
W 12 § 3, al. 5, 2°
- Toestemming van het passend hiërarchisch niveau beroepsbeoefenaar
Ja
W7§2 R 12
Identificatie van de lasthebber(s) en verificatie van hun identiteit volgens procedure A of B en nazicht van hun bevoegdheden
Ja
Identificatie van de uiteindelijke begunstigde(n) en verificatie van hun identiteit volgens beslissingsboom III
De beroepsbeoefenaar knoopt geen zakenrelatie aan
al. 5, 3°
- Herkomst vermogen en betrokken fondsen is vastgesteld(6) W 12 § 3,
EN
Neen
W8 R 13
De cliënt handelt voor rekening van één of meer uiteindelijke begunstigden
In de relatie met de beroepsbeoefenaar wordt de cliënt door één of meerdere lasthebbers vertegenwoordigd
Neen
5 - UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN
W 7 § 1, 3°
Neen
4 - LASTHEBBERS
Identificatie van de cliënt
W 12 § 3
De cliënt is een in het buitenland verblijvende politiek prominente persoon of een direct familielid ervan of een persoon die er nauw mee verbonden is
Neen
Occasionele cliënt: - kans dat één of opeenvolgende verrichtingen 10.000 EUR overschrijden - OF de occasionele cliënt vertegenwoordigt een verhoogd witwasrisico(3)
Ja
Neen
Geen identificatieverplichting
- doel van de zakenrelatie
- aard van de verrichting waarvoor de cliënt een beroep doet op de beroepsbeoefenaar
Identificatie van het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie:
Ja
W 7 § 1 al5 R 10
6 - VOORWERP EN AARD VAN DE ZAKENRELATIE
Het toegekende risicoprofiel is van een laag niveau
Een risicoprofiel wordt bepaald voor de cliënt
7 - BEPALEN VAN HET RISICOPROFIEL
(tenzij er een strikter cliëntenacceptatiebeleid is)
(1) Cliënt niet aangebracht door een derde zaakaanbrenger. (2) Deze procedure moet het risiconiveau van de cliënt op het gebied van witwassen en financiering van terrorisme bepalen. (3) De term "witwassen" omvat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zoals omschreven in artikel 5 van de Wet van 11 januari 1993. (4) De uitzonderlijke omstandigheden moeten omschreven zijn in door de beroepsbeoefenaar opgestelde interne procedures. (5) Voor zover dat bewijsstuk pertinent en geloofwaardig is, de identificatie geschiedt met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie en voor zover noch de cliënt, noch de zakenrelatie een specifiek risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering inhoudt. (6) De beroepsbeoefenaar moet minstens de passende, in functie van het risico, maatregelen nemen om de herkomst van het vermogen en van de fondsen vast te stellen die bij de zakelijke relaties of verrichtingen worden gebruikt ( art. 12, al. 5, 3° van de Wet).
R3
Identificatie in de loop van het aangaan van de zakenrelatie W7§1
Neen
Neen
Ja
Neen
Ja Ja
Neen
Ja Neen
De cliënt is een gewone cliënt
Neen
W7§1 R 3-4
NB: - Huidige beslissingsboom behandelt enkel het onderdeel antiwitwassen van het cliëntenacceptatie-en opvolgingsbeleid dat de beroepsbeoefenaar in toepassing van hoofdstuk 8 van het reglement dient uit te werken en toe te passen(2) - Huidige beslissingsboom is een instrument bedoeld om de toepassing van de antiwitwasreglementering te vergemakkelijken maar is niet bedoeld om het geheel van de reglementering, die de enige officiële referentie blijft, weer te geven
(Wet van 11 januari 1993)
Neen
Verhoogd risicoprofiel: (verhoogde waakzaamheid) Aanvullende informatie wordt bekomen en het nazicht van de documenten is strikter door bv met externe bevestiging te vragen
Neen Neen
Antiwitwasregelgeving
Ja
W 12 § 1 R 23
Ja
W 12 § 1 R 22
v24-05-2011
De cliëntenacceptatieprocedure kan worden voortgezet
W: Wet R: Reglement
DEONTOLOGIE
45
Beslissingsboom II
Aanknopen van een zakenrelatie met een nieuwe, rechtstreekse (1) cliënt-entiteit(2)
W7§1
R3 Identificatie vóór het aanknopen van de zakenrelatie
1 - TIJDSTIP VAN IDENTIFICATIE
Ja
- bestaan van uitzonderlijke omstandigheden(5) - cliënt met laag risico op witwassen - verhoogde waakzaamheid tot tijdstip van identificatie - identificatie volgt zo spoedig mogelijk
Cumulatieve voorwaarden:
Ja
Neen
Identificatie van de uiteindelijke begunstigde(n) en verificatie van de identiteit volgens beslissingsboom III W8 R 13
De cliënt heeft één of meer uiteindelijke begunstigden (meest voorkomend geval)
4 - UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN
Ja
Neen
- doel van de zakenrelatie
- aard van de verrichting waarvoor de cliënt een beroep doet op de beroepsbeoefenaar
Identificatie van het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie:
Ja
W 7 § 1 al 5 R 4.10
Neen
W7§1 R4§2
Ja
5 - VOORWERP EN AARD ZAKENRELATIE
W 11 § 1
Het toegekende risicoprofiel is van een laag niveau
Een risicoprofiel wordt bepaald voor de cliënt(8)
6 - BEPALEN VAN HET RISICOPROFIEL
(tenzij er een strikter cliëntenacceptatiebeleid is)
Geen identificatieverplichting
Aanvullende informatie wordt bekomen en het nazicht van de documenten is strikter door bv met externe bevestiging te vragen
Verhoogd risicoprofiel: (verhoogde waakzaamheid)
Ja
W 12 § 1 R 23
Ja
W 12 § 1 R 22
(5) De uitzonderlijke omstandigheden moeten limitatief worden opgesomd en gerechtvaardigd door de noodzaak om de werkzaamheden niet te onderbreken. (6) Voor vreemde rechtspersonen: gelijkwaardige bewijskrachtige documenten. (7) Trusts, fiducies, feitelijke vereniging of elke andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid.
De beroepsbeoefenaar knoopt geen zakenrelatie aan
+ nazicht vertegenwoordigingsbevoegdheden R 12 § 2
Lasthebbers entiteiten: identificatie volgens R 12 § 1 beslissingsboom II
Ja
W7§2 R 12 § 1
Lasthebbers natuurlijke personen: R 12 § 1 identificatie volgens beslissingsboom I
De lasthebbers zijn de personen die de opdrachtbrief tekenen of bij gebreke van opdrachtbrief het lid van het bestuursorgaan belast met het dagelijks bestuur of, bij gebreke daaraan, alle leden van het bestuursorgaan.
3 - LASTHEBBERS
Identificatie van de entiteit
Voor onverdeeldheden en bij splitsing van rechten tevens: - Identificatie van elke onverdeelde eigenaar/ titularis van rechten R9
Ja
W 7 §1 al 4+5 R7
W 7 § 1,3°
Voor de juridische structuren zonder rechtspersoonlijkheid tevens (7): R 8 Bewijskrachtige stukken betreffende : - bestaan, aard en doel entiteit - beheers- en vertegenwoordigingsmodaliteiten
Voor alle - Benaming - Maatschappelijke zetel - Statuten (coörd.) - Lijst bestuurders - Vertegenwoordigingsbevoegdheden - Aard van de verrichting - Doel, aard en finaliteit zakenrelatie
entiteiten(6):
2 - ENTITEIT
W7§1 R3
(1) Cliënt niet aangebracht door een derde zaakaanbrenger. (2) Rechtspersoon, feitelijke vereniging of elke andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid zoals een trust of fiducie. (3) Deze procedure moet het risiconiveau van de cliënt op het gebied van witwassen en financiering van terrorisme bepalen. (4) De term "witwassen" omvat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zoals omschreven in artikel 5 van de Wet van 11 januari 1993.
W7§1 R3
Identificatie in de loop van het aangaan van de zakenrelatie
Ja
De cliënt is een gewone cliënt
Neen
Neen
Neen
Ja
- De cliënt is een occassionele cliënt en het is waarschijnlijk dat de opeenvolgende verrichtingen 10.000 EUR overschrijden - OF de occassionele cliënt vertegenwoordigt een witwasrisico(4)
Neen
Ja
Neen
Neen
De cliënt is een kredietinstelling of financiële instelling gevestigd in de Europese Economische Ruimte, een op een in de Europese Economische Ruimte gereglementeerde markt genoteerde vennootschap, een Belgische publieke overheidsinstantie, een Europese publieke autoriteit of instelling EN er is geen vermoeden van witwassen
NB: - Huidige beslissingsboom behandelt enkel het onderdeel antiwitwassen van het cliëntenacceptatie-en opvolgingsbeleid dat de beroepsbeoefenaar in toepassing van hoofdstuk 8 van het reglement dient uit te werken en toe te passen(3) - Huidige beslissingsboom is een instrument bedoeld om de toepassing van de antiwitwasreglementering te vergemakkelijken, maar is niet bedoeld om het geheel van de reglementering, die de enige officiële referentie blijft, weer te geven
(Wet van 11 januari 1993)
Neen
2 0 11 / 3 Neen
46 Neen
Antiwitwasregelgeving v25-05-2011
De cliëntenacceptatieprocedure kan worden voortgezet
W: Wet R: Reglement
DEONTOLOGIE
W 11
W 8 § 1 al 4
Ja
Ja
W 8 § 3 al 1
2 0 11 / 3
Ja
Ja
(tenzij er een strikter cliëntenacceptatieb eleid is)
Geen identificatieverplichting van de uiteindelijke begunstigde(n)
In toepassing van op het risico afgestemde maatregelen, worden de identiteitsgegevens geverifieerd
R 13
R 17 § 2
Eventueel melding aan de CFI
W8§4 R 17 § 2
de onmogelijkheid tot verificatie leidt niet tot een betekenisvolle toename van het risico van witwassen W8§4
EN
Er wordt een schriftelijk verslag gemaakt, en bewaard, van de genomen maatregelen
Ja
Ja
2 - VERIFICATIE VAN DE IDENTITEIT VAN DE W 8 § 1 al 1+4 UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDE(N)
De beroepsbeoefenaar knoopt geen zakenrelatie aan
Eventueel melding aan de CFI
W8§4 R 17 § 2
R 17 § 2
Aanvullende maatregelen, aangepast aan het risicoprofiel, maken het mogelijk om de uiteindelijke begunstigde(n) te identificeren en er is geen bedoeling om de identiteit van de uiteindelijke begunstigde(n) te verhullen W8§4
W 8 § 3 al 2 R 17 § 1
De cliënt heeft de identiteit van de uiteindelijke begunstigde(n) verstrekt (naam en voonaam, alsook, in de mate van het mogelijke, geboortedatum en geboorteplaats en, naargelang het risico op witwassen, het adres) EN de verstrekte informatie lijkt afdoende en geloofwaardig te zijn
1 - IDENTIFICATIE DOOR DE CLIËNT
Neen
Neen
Neen Neen
De cliëntenacceptatieprocedure kan worden voortgezet
v25-06-2011
(1) Deze procedure moet het risiconiveau van de cliënt op het gebied van witwassen en financiering van terrorisme bepalen. (2) De term "witwassen" omvat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zoals omschreven in artikel 5 van de Wet van 11 januari 1993 .
W: wet R: reglement
NB: - Huidige beslissingsboom behandelt enkel het onderdeel antiwitwassen van het cliëntenacceptatie-en opvolgingsbeleid dat de beroepsbeoefenaar in toepassing van hoofdstuk 8 van het reglement dient uit te werken en toe te passen(1) - Huidige beslissingsboom is een instrument bedoeld om de toepassing van de antiwitwasreglementering te vergemakkelijken maar is niet bedoeld om het geheel van de reglementering, die de enige officiële referentie blijft, weer te geven
Beslissingboom III Identificatie van een uiteindelijke begunstigde
Identificatie van de uiteindelijke begunstigde(n)
Neen
EN er is geen vermoeden van witwassen(2)
Alle personen die de controle over de cliënt hebben zijn: - een op een in de Europese Economische Ruimte gereglementeerde markt genoteerde vennootschap - een kredietinstelling of financiële instelling gevestigd in de Europese Economische Ruimte - een Belgische publieke overheidsinstantie, een Europese publieke autoriteit of instelling
Neen
De cliënt is een op een in de Europese Economische Ruimte gereglementeerde markt genoteerde vennootschap
(Wet van 11 januari 1993)
Antiwitwasregelgeving
DEONTOLOGIE
47
DEONTOLOGIE III. Noten 1. ‘Le rôle de la Cellule de traitement des informations financières (CTIF) et le dispositif préventif dans le cadre de la lutte contre le blanchiment de capitaux et le financement du terrorisme – analyse opérationnelle et grandes tendances du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme’, Jean-Claude DELEPIERE et Philippe DE KOSTER, Droit Pénal de l’entreprise, n° 2011/1. 2. Raadpleeg de pagina ‘Délinquance financière’ van het thema ‘Droit des sociétés et gouvernement d’entreprises’ op de website van de Europese Commissie. (http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_fr.htm). 3. Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen (BS, 26 januari 2010) 4. Het evaluatieverslag dat in juni 2005 door FAG werd uitgevoerd, de bijlagen ervan en het follow-upverslag kunnen worden gedownload op de site van de FAG, net als de 40 ‘witwas’-aanbevelingen en de 9 bijzondere aanbevelingen over ‘terrorisme’: (http://www.fatf-gafi.org). 5. Een gecoördineerde versie van de Wet van 11 januari 1993 kan worden geraadpleegd op de website van de CFI, die eveneens een analyse voorstelt van de aangebrachte wijzigingen, waarbij de volledige tekst van de gewijzigde artikelen wordt voorzien van relevante commentaar. (Artikelsgewijs overzicht en bespreking van de door de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen, aangebrachte wijzigingen aan het preventief antiwitwasdispositief, Caty GRIJSEELS, Juridisch adviseur, Cel voor Financiële Informatieverwerking). 6. Voor de op 5 februari 2010 bestaande cliënten-natuurlijke personen, moet de bijwerking van de identificatiegegevens met betrekking tot de geboortedatum en –plaats zijn doorgevoerd tegen 5 februari 2015. Voor de uiteindelijke begunstigden van de op 5 februari 2010 bestaande cliënten staat de overgangsperiode toe dat de identificatiegegevens met betrekking tot de naam en voornaam worden bijwerkt tot 5 februari 2012. Deze termijn wordt opgetrokken tot vijf jaar voor de identificatie, in de mate van het mogelijk, van hun geboortedatum en –plaats. 7. Onder meer in ons tijdschrift ‘Accountancy and Tax’: ‘De verplichtingen van externe accountants en belastingconsulenten inzake de bestrijding van witwassen na de Wet van 18 januari 2010’, Jan Van Droogbroeck, december 2010; ‘De anonimiteit van de melder moet worden gewaarborgd’, interview met Stefaan De Clerck, september 2009; ‘Over het witwassen van illegale vermogensvoordelen via het ereloon van de accountants en belastingconsulenten (bis)’, Jan Van Droogbroeck, maart 2009; ‘Standpunt van het IAB inzake knelpunten in de toepassing van de antiwitwaswetgeving’, Jan Van Droogbroeck en Jos De Blay, maart 2008. In ons ‘e-news’: ‘Kleine steekproeven resulteren niet in grote statistieken, 16/12/2008; ‘Strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme: grondige herziening van het preventieve stelsel’, 5/02/2010; ‘Het witwassen van geld verdiend met “gewone fiscale fraude” niet meer strafrechtelijk vervolgbaar’, 6/9/2007.
48
2 0 11 / 3
8. Naast een jaarverslag publiceert de CFI toelichtingsnota’s waarvan er sommige specifiek betrekking hebben op externe accountants en externe belastingconsulenten, alsook een hele reeks van adviezen met betrekking tot niet-meewerkende landen en bevriezing van tegoeden van terroristen. Deze documenten kunnen op hun site worden gedownload. Eén van die documenten, de toelichtingsnota van 8 maart 2010, handelt meer bepaald over de verplichting tot waakzaamheid en tot interne organisatie van het kantoor. 9. We herinneren eraan dat het proces van omzetting van de derde Europese richtlijn zo te baat werd genomen door het Instituut om betere waarborgen voor de bescherming van de melder te verkrijgen, alsook een vrijstelling van de meldingsplicht aan de CFI in het kader van het verstrekken van juridisch advies. 10. Vandaag is de op risicogeoriënteerde aanpak (RBA) het leidend beginsel van de identificatieverplichting. Volgens deze aanpak hangen de te treffen maatregelen in het kader van de verplichting om een klantenonderzoek te verrichten af van de mate van blootstelling aan het risico van witwassen van geld en financiering van terrorisme. In geval van een verhoogd witwasrisico dienen de bij wet bepaalde identificatieverplichtingen te worden verscherpt en aangevuld met nieuwe maatregelen. Zo voert de Wet van 11 januari 1993 naar gelang van de verhoogde waakzaamheid en verscherpte onderzoeksmaatregelen in bij situaties die omwille van hun aard een hoger risico op witwassen van geld of de financiering van terrorisme kunnen inhouden en dit onder meer wanneer de cliënt/uiteindelijke begunstigde niet fysiek aanwezig is of wanneer het om een politiek prominent persoon gaat die in het buitenland woont… Omgekeerd, wanneer de risico’s van witwassen laag lijken of onbestaande zijn, kunnen deze verplichtingen worden afgezwakt of zelfs opgeheven, tenzij er in het dossier elementen voorkomen op basis waarvan feiten van witwassen van geld en van financiering van terrorisme kunnen worden vermoed. Deze modulering is ook van toepassing voor de waakzaamheid die vereist is voor de verrichtingen van de cliënt. Gaat het om bijzonder complexe verrichtingen of om verrichtingen van een ongebruikelijk hoog bedrag, dan moet aanvullende informatie worden gevraagd aan de cliënt, meer bepaald over de herkomst van het geld of de bestemming van de bedragen.
Er bestaat geen unieke methodologie om aan een cliënt een welbepaalde witwasrisicogevoeligheid toe te kennen. De externe accountant en de externe belastingconsulent moeten interne systemen opzetten op basis van inschatting en door een beheer van witwasrisico’s, alsook door het risicoprofiel van elke cliënt te bepalen. Elke cliënt zal worden ingedeeld als cliënt met een laag of hoog risicoprofiel; de omstandigheden die een hoog risicoprofiel inhouden dienen te worden geïdentificeerd en onderbouwd. Daartoe moet de implementatie van een cliëntacceptatiebeleid in staat stellen om, bij het aangaan van een zakenrelatie met cliënten of het verrichten van diensten voor cliënten, vooraf onderzoek te verrichten naar de risico’s op het witwassen van geld of de financiering van terrorisme die verbonden zijn aan het profiel en de aard van de zakenrelatie of gewenste verrichting. Op deze basis zullen cliënten die mogelijk een specifiek witwasrisico inhouden pas als cliënt worden aanvaard na een grondig onderzoek nadat ter zake een beslissing is genomen overeenkomstig de interne procedureregels.
DEONTOLOGIE 11. Het cliëntacceptatie –en opvolgingsbeleid dient in het bijzonder rekening te houden met het aan de cliënt verbonden risico op witwassen van geld en financiering van terrorisme: a) de verschillende risicoprofielen waaraan men specifieke klantonderzoeksmaatregelen zal koppelen; b) de criteria die de externe accountant of de externe belastingconsulent in staat stellen om zijn cliënten onder te verdelen in de verschillende door hem gedefinieerd risicoprofielen; c) de te verzamelen identificatiegegevens zodat de cliënt kan worden beschouwd als zijnde geldig geïdentificeerd naargelang het risicoprofiel dat hem werd toegekend; d) de informatie die grondig moet worden onderzocht als de cliënt een verhoogd risico kan inhouden; e) de bijkomende maatregelen die dienen te worden getroffen in het geval dat de identificatie van de cliënt op afstand gebeurt; f) de maatregelen die moeten worden getroffen als het onmogelijk is om de cliënt of de uiteindelijke begunstigde te identificeren of zijn identiteit te verifiëren of als wordt betwijfeld of de identificatiegegevens waarheidsgetrouw of juist zijn; g) de criteria die kenmerkend zijn voor politiek prominente personen, met inbegrip van hun directe familieleden en hun naaste geassocieerden, het hiërarchisch niveau dat binnen het kantoor verantwoordelijk is voor het aangaan van de zakenrelatie met die personen, alsook de maatregelen die dienen te worden getroffen om de herkomst vast te stellen van het kapitaal dat in het kader van de zakenrelatie of verrichting gebruikt wordt. 12. Schematisch voorgesteld omvat het klantenonderzoek twee luiken: a) enerzijds, de identificatie, zijnde de kennisname van de identificatiegegevens van de cliënt, zijn lasthebber en zijn uiteindelijke begunstigde(n); De identificatie moet in elk geval worden uitgevoerd (resultaatsverbintenis): elke cliënt dient te worden geïdentificeerd ongeacht de risicogevoeligheid van deze cliënt of van zijn lasthebber, zijn uiteindelijke begunstigde(n) of nog de gewenste zakenrelatie of verrichting. Deze identificatie heeft betrekking op de cliënt zelf, op zijn lasthebber, zijn uiteindelijke begunstigde(n), als ook op de gewenste zakenrelatie of verrichting. b) anderzijds, de verificatie, zijnde het verifiëren van de identificatiegegevens aan de hand van een betrouwbare bron, waarvan een afschrift wordt gemaakt op papier of op een elektronische informatiedrager, waardoor deze identificatiegegevens kunnen worden bevestigd of ontkracht. De verificatie van de identiteit aan de hand van een bewijsstuk is ofwel een resultaatsverbintenis als ze betrekking heeft op de cliënt en zijn lasthebber, ofwel een middelenverbintenis wanneer ze betrekking heeft op de uiteindelijke begunstigde(n).
Het klantenonderzoek wordt vervolgens aangevuld met een informatieplicht over het voorwerp en de aard van de activiteit die wordt of zal worden uitgeoefend door de cliënt en een bestendige waakzaamheidplicht gedurende de gehele zakenrelatie zodat de kennis erover permanent is geactualiseerd en atypische acties kunnen worden opgespoord na afloop van een onderzoek waarover een schriftelijk verslag moet worden opgesteld. Er moet eveneens informatie worden verkregen over het voorwerp en de aard van de overwogen zakenrelatie. In dat kader moet kennis worden genomen van het type van verrichtingen waarvoor de cliënt de bijstand van de beroepsbeoefenaar vraagt, alsook van elke passende informatie waarmee de doelstelling van de zakenrelatie die de cliënt wenst aan te gaan, kan worden bepaald.
13. Binnen het kantoor moeten een aantal regels worden toegepast op het vlak van: a) het klantenonderzoek met betrekking tot cliënten, lasthebbers, uiteindelijke begunstigden, verrichtingen en zakenrelaties; b) de aanwijzing van een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet; c) de bewaring van documenten; d) de informatieverstrekking aan de CFI; e) de selectie en opleiding van het personeel; e) de documentatie. Teneinde toe te zien op de naleving van de antiwitwasregelgeving, dient de externe accountant en de externe belastingconsulent te zorgen voor een passende interne organisatie en interne controleregels. Het cliëntacceptatie- en opvolgingsbeleid dient in het bijzonder rekening te houden met het aan de cliënt verbonden risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, met de risico’s die verband houden met de verrichting, alsook met de risico’s die verband houden met cliënten en uiteindelijke begunstigden die politiek prominente personen zijn. 14. Als het accountant/belastingconsulentenkantoor voldoet aan bepaalde criteria van omvang, dient het één of meer verantwoordelijken voor de toepassing van de wet aan te stellen. Dat geldt wanneer 10 beroepsbeoefenaars of meer (erkende boekhouders-fiscalisten, externe accountants, externe belastingconsulenten en bedrijfsrevisoren) er een activiteit uitoefenen en/of een participatie hebben en/of lid zijn van het bestuursorgaan. Als het kantoor niet aan dit omvangcriterium voldoet, heeft het kantoor de mogelijkheid om een of meer verantwoordelijken aan te stellen maar is het hiertoe niet verplicht. In het geval dat het kantoor geen verantwoordelijke(n) voor de toepassing van de wet zou aanstellen, vervult elke externe accountant of externe belastingsconsulent die van het kantoor deel uitmaakt, zelf de rol van verantwoordelijke voor de toepassing van de wet. Het kantoor zal periodiek onderzoeken of de aanstelling van een of meer verantwoordelijken voor de toepassing van de wet al dan niet verantwoord is in het licht van de omvang van het kantoor en desgevallend van de grotere structuur waarvan het kantoor waarbinnnen hij zijn activiteiten uitoefent, deel uitmaakt. Dit onderzoek zou kunnen plaatsvinden bij een belangrijke wijziging van de omvang van het kantoor en in ieder geval minstens om de twee jaar. 15. Uitwisseling van informatie is toegestaan tussen externe accountants, externe belastingconsulenten, erkende boekhouders, erkende boekhouders-fiscalisten, bedrijfsrevisoren, notarissen en advocaten wanneer ze hun beroepsactiviteit uitoefenen in dezelfde juridische entiteit of in hetzelfde netwerk, alsook onder bepaalde voorwaarden, wanneer ze optreden in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting. 16. Gegevens die eerder werden verzameld door de derde zaakaanbrenger worden als relevant beschouwd voor het aangaan van de zakenrelatie, als deze zelf onderworpen is aan eenzelfde of gelijkaardige verplichtingen. Om een hoog niveau van betrouwbaarheid te behouden is dit optreden enkel toegestaan indien de derde zaakaanbrenger de cliënt zelf ‘face tot face’ heeft geïdentificeerd.
De reglementering staat ook toe om een beroep te doen op deze categorie van derde zaakaanbrenger die is gevestigd in een nietEuropees land dat analoge vereisten inzake waakzaamheid oplegt als de vereisten die binnen de lidstaten van de Europese Unie gelden. Net als voor de vrijstellingen van identificatie, werd het koninklijk besluit dat de lijst moet vaststellen van de landen waar de vereisten als gelijkwaardig worden beschouwd nog altijd niet uitgevaardigd. Momenteel is het alleen mogelijk
2 0 11 / 3
49
DEONTOLOGIE om een beroep te doen op deze derde zaakaanbrengers indien ze zijn gevestigd in één van de staten van de Europese Economische Ruimte. 17. Volgens de artikelen 26 en 28 van de AWW is de verplichting tot onmiddellijke melding aan de CFI van toepassing op externe accountants en belastingconsulenten, met betrekking tot feiten die ze bij de uitoefening van hun beroep vaststellen waarvan zij weten of vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme of vermoeden dat ze verband kunnen houden met witwassen van geld afkomstig uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanisme of procedés van internationale omvang worden aangewend, inclusief van zodra zij minstens een van de indicatoren opsporen die zijn vastgelegd in het KB van 3 juni 2007 (BS van 13 juni 2007).
Er moet worden benadrukt dat het niet de taak is van de externe accountants en van de externe belastingconsulenten om het onderliggend misdrijf te bepalen van de feiten of verrichtingen die ze vaststellen en waarvoor een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme bestaat. De CFI moet immers via een grondige analyse het verband opsporen tussen de aangebrachte verrichting en één van de door de wet beoogde vormen van criminaliteit. Overigens is het minste vermoeden voldoende opdat de meldingsplicht van toepassing zou zijn, d.w.z. dat de beroepsbeoefenaar niet mag uitsluiten dat de verrichting of het feit waarvan hij kennis heeft verband houdt met witwassen van geld of financiering van terrorisme. Modulering van de meldingsplicht op basis van een risicobenadering (‘risk based approach’) is niet toegestaan.
18. Het koninklijk besluit van 3 juni 2007 (BS van 13 juni 2007, blz. 31896) bepaalt een reeks van 13 indicatoren om de meldingsplichtigen te helpen methodes op te sporen die gebruikt worden om geld wit te wassen voortkomend uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude.
Als we de nota van de CFI van 8 maart 2010 lezen, die kan worden gedownload op hun site, zijn deze indicatoren een bijkomend hulpmiddel om ernstige en georganiseerde fiscale fraude op te sporen. In geval een daadwerkelijk vermoeden bestaat dat er geld wordt witgewassen voortkomend uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude moet dit ter kennis worden gebracht van de CFI. Het feit dat één van deze indicatoren voorkomt volstaat niet om automatisch aanleiding te geven tot een melding aan de CFI. Dit werd uitdrukkelijk bevestigd door het Grondwettelijk Hof in haar Arrest nr. 102 van 10 juli 2008.
19. Externe accountants en externe belastingconsulenten delen die informatie echter niet mee wanneer zij deze, binnen het kader van hun beroepsuitoefening, van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen bij het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt. De meldplicht blijft nochtans verplicht als zij zelf deelnemen aan witwasactiviteiten of activiteiten voor financiering van terrorisme, zij het juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme verstrekken, of zij weten dat hun cliënt juridisch advies wenst voor deze doeleinden of voor financiering van terrorisme. Deze afwijking stelt hen echter niet vrij van het klantenonderzoek en in het bijzonder van de controle van de identiteit van de cliënt.
50
2 0 11 / 3
20. Het jaarverslag zal minstens het volgende omvatten : a) beschrijving van de administratieve organisatie, de procedures en de toegepaste interne controle ten einde toe te zien op de naleving van de wet; b) de tijdens het jaar ondernomen acties inzake opleiding en sensibilisering van het personeel voor het voorkomen van witwassen van geld en financiering van terrorisme; c) beschrijving van de verwerking van de aan de verantwoordelijke(n) van de wet meegedeelde interne schriftelijke verslagen. 21. Op grond van artikel 7 § 4 van de Wet van 11 januari 1993 mogen de externe accountants en de externe belastingconsulenten geen zakenrelatie aangaan noch in stand houden met een cliënt, noch verrichtingen voor hem uitvoeren wanneer zij hun waakzaamheidsplicht (klantenonderzoek) ten aanzien van die cliënt, zijn lasthebber(s) niet kunnen uitvoeren in overeenstemming met de paragrafen 1, 2 en 3 van het voormelde artikel. In dat geval maken zij uit of een melding aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking nodig is overeenkomstig de artikelen 26 tot 28 van de wet.
Op grond van artikel 8 § 4 van de wet mogen de externe accountants en de externe belastingconsulenten geen zakenrelatie aangaan noch in stand houden met een cliënt, noch verrichtingen voor hem uitvoeren wanneer zij hun waakzaamheidsplicht (klantenonderzoek) ten aanzien van de uiteindelijke begunstigde(n) van de cliënt niet kunnen uitvoeren. Hetzelfde geldt wanneer cliënten die worden bedoeld in paragraaf 3, zijnde vennootschappen, rechtspersonen of juridische constructies nalaten om hun de vereiste inlichtingen te verstrekken of hun informatie verstrekken die niet afdoende of geloofwaardig lijkt te zijn voor de identificatie van de uiteindelijke begunstigden. In dat geval maken externe accountants en externe belastingconsulenten uit of een melding aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking nodig is overeenkomstig de artikelen 26 tot 28 van de wet.
22. Wanneer het onmogelijk is om de identiteit van de uiteindelijke begunstigden te verifiëren kan echter een specifiek risico ontstaan dat, rekening houdend met het risicoprofiel van de cliënt, de vereiste dat een verhoogde en bestendige waakzaamheid wordt uitgeoefend, alsook een aandachtig onderzoek van de uitgevoerde verrichtingen en desgevallend van de herkomst van het geld word gevoerd. 23. Dit document biedt in deel III de nodige begeleiding voor de op risico’s gebaseerde aanpak en somt de specifieke situaties van verhoogd risico op voor de sector van de cijferberoepen. Deze risico’s zijn onderverdeeld in verschillende categorieën (country risk, client risk, service risk en risk variable). Het document diende als grondslag voor het opstellen van afdeling II ‘Risicogids’ van de circulaire die de richtlijnen verduidelijkt.
•
TRENDS
De Amerikaanse schuldencrisis Amid Faljaoui Belastingconsulent De Verenigde Staten zijn hun AAA-waardering kwijt. Waarom? En wat betekent dat? We leggen het u uit.
Het financiële ratingbureau Standard and Poor’s (S&P) heeft vrijdag de waardering verlaagd die het aan de overheidsschuld van de Verenigde Staten toekent. Voor het eerst in hun geschiedenis hebben de VS geen AAA-waardering meer. Als reden voor die verlaging verwijst S&P naar de ‘politieke risico’s’ als gevolg van het begrotingstekort. In een mededeling kondigt S&P aan dat de waardering van de VS, de hoogst mogelijke, een tikje verlaagd werd tot ‘AA+’. S&P heeft daarnaast ook het label ‘negatief’ op de vooruitzichten gekleefd, wat betekent dat S&P van mening is dat, wanneer de waardering een volgende keer wordt aangepast, het opnieuw om een verlaging kan gaan. Om zijn beslissing te rechtvaardigen, verwijst S&P naar het ‘politieke risico’ dat het land onvoldoende maatregelen zou kunnen nemen om het begrotingstekort te beperken. In de ogen van S&P miskent het politieke debat over die kwestie de omvang van de problemen die worden veroorzaakt door een overheidsschuld van meer dan 14 500 miljard dollar. “Het plan om de begroting weer in evenwicht te brengen, waarover het Congres en de regering onlangs een akkoord hebben bereikt, is in onze ogen onvoldoende om de overheidsschuld op middellange termijn te stabiliseren,” legde het bureau uit. Daarbij verwees het naar de wet op de ‘budgetcontrole’ die in augustus 2011 werd goedgekeurd. Sinds S&P 1941 werd opgericht, heeft dit bureau de Verenigde Staten altijd de waardering ‘AAA’ toegekend. Op het moment dat we dit schrijven, hebben de VS nog altijd de hoogste waardering bij de twee andere grote ratingbureaus, Moody’s (het oudste bureau, dat in 1917 werd opgericht) en
Fitch Ratings. De Amerikaanse regering heeft S&P ervan beschuldigd dat het zijn beslissing op ernstige rekenfouten heeft gebaseerd. “Een waardering die uitgaat van een vergissing van 2 000 miljard dollar, stelt niet veel voor,” verklaarde een woordvoerder van het ministerie van Financiën. De Amerikaanse media hebben op hun beurt duidelijk gemaakt dat de regering de prognoses van de analisten van S&P ernstig in twijfel had getrokken, nadat ze die onderzocht had. Tevergeefs.
Europa versus de VS Voor een Amerikaans bureau was het een moeilijke beslissing. “Ze hebben de waardering van een hele reeks Europese landen verlaagd en de Europeanen namen op hun beurt de ratingbureaus onder vuur: waarom verlagen jullie onze waardering en niet die van de VS?” zei de wegens zijn sombere voorspellingen beroemd geworden econoom Nouriel Roubini op Bloomberg TV. Het verlies van dat keurmerk zou brutale repercussies op de financiële markten moeten hebben, die op dit ogenblik moeilijk in te schatten zijn. De obligaties van de Amerikaanse schatkist vormen een onbetwiste referentie: een ijkmaat voor de kosten van het geld, een instrument dat bij een hele reeks van transacties gewoonlijk als ‘collateral’ (borg) dienst doet, en een vluchtheuvel voor investeerders in moeilijke tijden. “De onzekerheid over het effect op de markt is groot,” bevestigde zakenbank Goldman Sachs toen het de mogelijke gevolgen onderzocht. De verlaging van die waardering zou de investeerders ertoe moeten aanzetten om
2 0 11 / 3
51
TRENDS
alle risico’s opnieuw te beoordelen. En als dat niet in de nabije toekomst gebeurt, dan gebeurt dat zeker op middellange termijn. S&P had al sinds april 2011 gewaarschuwd dat het overwoog om de waardering te verlagen wegens het blijvend hoge begrotingstekort en de toename van de overheidsschuld. Het bitsige verloop van de debatten over het budget die in de loop van de volgende maanden werden gevoerd en die, op 1 augustus 2011, in extremis hebben geleid tot een verhoging van het wettelijke plafond van de overheidsschuld, bracht het perspectief van een verlaging alleen maar dichterbij. John Chambers, voorzitter van het beoordelingscomité van S&P, zei op CNN dat Washington de verlaging van de waardering had kunnen voorkomen door dat plafond vroeger te verhogen. Hij wees erop dat de verantwoordelijkheden gedeeld waren en dat zowel de regering-Obama als de ‘vorige regering’ schuld dragen.
Politieke reacties De eerste politieke reacties in Washington illustreren de patsituatie waarnaar S&P verwees. Mitt Romney, een kandidaat bij de republikeinse primary’s voor de presidentsverkiezingen, omschreef de verlaging van de Amerikaanse waardering als “het nieuwste slachtoffer van het falende economische beleid van president Obama”. Voor de republikeinse voorzitter van de kamer van volksvertegenwoordigers was de verlaging “het gevolg van de ongecontroleerde uitgaven door Washington tijdens de voorbije decennia”. De democratische leider in de Senaat, Harry Reid, riep daarentegen op “tot een evenwichtige aanpak om de tekorten te verminderen” waarbij niet alleen bespaard zou worden, maar ook de belastingen gericht verhoogd zouden worden. Dat laatste weigerden de republikeinen onder druk van de ultraconservatieven van de ‘tea-party’ tijdens de recente discussies over de schuld.
Geruststellende geluiden uit Japan Japan, de internationaal op één na grootste schuldeiser van Amerika, heeft verzekerd dat zijn vertrouwen in de obligaties van de Amerikaanse schatkist en zijn aankoopstrategie van die obligaties onveranderd bleven. China, de grootste schuldeiser van de Verenigde Staten, was van oordeel dat “het nu alle recht had om van de Verenigde Staten te eisen
52
2 0 11 / 3
dat ze hun structurele schuldenprobleem zouden aanpakken”. De Verenigde Staten hebben hun overheidsfinanciën zien kelderen door de zware recessie die hun economie van eind 2007 tot half 2009 in de greep hield. Sindsdien is er weer economische groei. De Verenigde Staten zijn er echter niet in geslaagd om hun overheidsfinanciën weer gezond te maken. Volgens het Internationaal Monetair Fonds zouden de VS dit jaar na Japan het hoogste begrotingstekort van de landen van de G20 hebben, ongeveer 9% van het bruto binnenlands product. Zestien landen blijven bij S&P de AAAwaardering behouden. Daaronder vier landen van de G7: Duitsland, Canada, Frankrijk en Groot-Brittannië.
Recessie in W? “Double dip recession”. Sinds de verlaging van de Amerikaanse waardering en de beurspaniek die daarop volgde, hebben de Amerikaanse economen opnieuw de mond vol van die term die de laatste tijd enigszins uit de aandacht verdwenen was. Een recessie is een periode van twee opeenvolgende trimesters waarin een daling van het BBP wordt vastgesteld. De vrees bestaat nu dat na een eerste recessie – van december 2007 tot juli 2009 – het land in een tweede recessie verzeild raakt. Draagt het ratingbureau dan een deel van de verantwoordelijkheid voor dat rampscenario? S&P bevestigt alleen maar wat zichtbaar is voor wie de cijfers van de Amerikaanse overheidsfinanciën en de Amerikaanse economie bekijkt: de overheidsschuld is astronomisch hoog (14 500 miljard dollar, hetzij meer dan 100% van het BBP); het plan om het budget weer in evenwicht te brengen is onvoldoende om die schuld op korte termijn te verminderen; en de groei (minder dan 1% per jaar over de eerste helft van 2011) is te laag om voldoende fiscale inkomsten te creëren. Met de groeivertraging is de vicieuze cirkel inderdaad in gang gezet: het gezinsverbruik, dat 70% van het bbp vertegenwoordigt, stagneert. De gezinnen zijn volop bezig om hun schulden te verminderen en zijn dus minder geneigd om te lenen en om te consumeren. Bovendien is de waarde van het onroerende goed teruggevallen tot op het niveau van 2002 en krijgen hoe langer hoe meer gezinnen met loonsverminderingen en werkloosheid te maken. Wegens
TRENDS
het gebrek aan consumenten hebben de bedrijven op hun beurt geen reden om te investeren en om personeel aan te nemen. De werkloosheid blijft dus hoog, met een werkloosheidsgraad van 9,1%. Concreet betekent dit dat 14 miljoen Amerikanen geen werk hebben, en een derde daarvan is al meer dan een jaar werkloos.
De Chinese motor hapert Andere externe factoren verergeren de zaken nog. In China, de motor van de wereldeconomie, steeg de inflatie in juli tot 6,5%. Peking kan het zich dus niet veroorloven om zoals in 2008 een budgettaire relance te creëren, die toen overigens aan de hele wereldeconomie ten goede gekomen is. Het wordt dus gokken over de richting die het Amerikaanse BBP uitgaat. Goldman Sachs en Larry Summers, de voormalige economische adviseur van Obama, zijn van mening dat er een kans op drie is dat het land binnen negen maanden weer in een recessie terechtkomt. BNP Paribas en econoom Martin Feldstein denken dat die kans één op twee bedraagt. En het is op dat weinig opbeurende vooruitzicht dat de financiële markten – op een negatieve manier – reageren. De markten wachtten overigens niet op de verlaging van de waardering door S&P om te dalen. Het ratingbureau mag dan wel alleen maar de broosheid van de Amerikaanse openbare financiën tegen een achter-
grond van een groeivertraging onderstreept hebben, maar het feit dat de aandacht op de kwaliteit van de Amerikaanse schuld gevestigd is, verhindert meer bepaald de Staat om de noodzakelijke maatregelen te nemen om het broze herstel te ondersteunen. Het efficiëntste middel om de werkgelegenheid en de groei in de hand te werken, bestaat er immers in om budgettaire herstelmaatregelen te nemen. Maar met een pas verlaagde waardering wordt het politiek onmogelijk om schulden te maken, ook al zou dat voor de Verenigde Staten helemaal niet moeilijk zijn wegens het statuut van internationale reservemunt dat de dollar nog altijd heeft. Door de Amerikaanse waardering te verlagen, geeft het ratingbureau de republikeinen gelijk die beweren dat het dringendste probleem niet de groeivertraging is, maar wel de beheersbaarheid van de schuld. De staat wordt dus gedwongen om besparingsmaatregelen te nemen die de groei alleen maar zullen vertragen en die het land dichter bij een ‘double dip’ brengen. Ten slotte houdt het verlies van de ‘triple A’ het risico in dat op termijn de rente op de schatkistobligaties gaat stijgen. En het is precies dat rentetarief dat als referentie dient voor leningen aan particulieren, voor wie het krediet dus duurder zal worden. Het besluit is dat we dit alles van heel dichtbij moeten opvolgen. De kans bestaat immers dat dit in de loop van de volgende jaren een impact op onze welvaart zal hebben.
•
2 0 11 / 3
53
IAB
IAB in ’t kort In deze rubriek vindt u de nevenactiviteiten waaraan het IAB heeft deelgenomen.
April 2011 • 05/04: Lokale informatiesessie, Gent (Artevelde Hoogeschool) • 29/04: Algemene vergadering IBR, Brussel • 30/04: Algemene vergadering IAB, Brussel (Heizelpaleizen)
Mei 2011 • 03/05: Lokale informatiesessie, Namen (Cercle de Wallonie) • 05/05: Lokale informatiesessie, Kortrijk (Katho-Campus) • 10/05: Lokale informatiesessie, Bergen (FUCaM) • 12/05: Lokale informatiesessie, Sint-Katelijne-Waver (Auditoriumgebouw Lessius Mechelen) • 17/05: Lokale informatiesessie, Louvain-la-Neuve (Aula Magna) • 12/05: Algemene vergadering BIBF, Brussel • 19/05: Algemene vergadering Instituut voor Bedrijfsjuristen, Brussel • 24-25/05: Seminarie Biztax, Brussel
Juni 2011 • 3-4/06: Vergadering van de Raad van de FIDEF, Brussel (IAB) • 20/06: Werkvergadering met de Franse Ordre des Experts-comptables betreffende de kwaliteitstoetsing, Parijs • 28/06: Werkbezoek met NOvAA betreffende de kwaliteitstoetsing, Amsterdam
54
2 0 11 / 3
IAB
Wetgeving April 2011
1993 tot voorkoming van het
• Wet van 20 december 2010
gebruik van het financiële stelsel
betreffende de uitoefening van
voor het witwassen van geld en
• Wet van 28 april 2011 tot wijzi-
bepaalde rechten van aandeel-
de financiering van terrorisme
ging van het Wetboek van de
houders van genoteerde vennoot-
(BS, 29 april 2011)
inkomstenbelastingen 1992 wat
schappen (BS, 18 april 2011)
gen 1992. Erratum (BS, 13 mei 2011)
de vrijstelling van doorstorting
Mei 2011
van de ingehouden bedrijfsvoor-
ging van de wet van 20 decem-
• Decreet van 29 april 2011 hou-
heffing voor bezoldigingen van
ber 2010 betreffende de uitoefe-
dende wijziging van diverse de-
sportbeoefenaars
ning van bepaalde rechten van
creten met betrekking tot wo-
13 mei 2011)
• Wet van 5 april 2011 tot wijzi-
aandeelhouders van genoteerde vennootschappen (BS, 18 april 2011) • Koninklijk besluit van 13 april 2011 tot vastlegging van het model van het aangifteformulier
nen (BS, 4 mei 2011)
betreft
(BS,
• Decreet van 29 april 2011 hou-
• Koninklijk besluit van 1 decem-
dende instemming met de ave-
ber 2010 tot wijziging van het
nant van 7 juli 2008 aan het Sa-
KB/WIB 92, op het stuk van de
menwerkingsakkoord
bedrijfsvoorheffing.
30 mei 2005 tussen de Federale
Erratum
(BS, 5 mei 2011)
van
Staat, het Vlaamse, het Waalse
inzake vennootschapsbelasting
• Wet van 14 april 2011 houdende
en het Brusselse Hoofdstedelijke
voor het aanslagjaar 2011 (BS,
diverse bepalingen (BS, 6 mei
Gewest en de Duitstalige Ge-
19 april 2011)
2011)
meenschap betreffende de meer-
• Koninklijk besluit van 13 april
• Besluit van 7 april 2011 van de
2011 tot vastlegging van het mo-
Brusselse Hoofdstedelijke Rege-
del van het aangifteformulier in-
ring betreffende de bedrijfsver-
zake
rechtspersonenbelasting
voerplannen (BS, 9 mei 2011)
waardeneconomie (BS, 17 mei 2011) • Indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand mei 2011
voor het aanslagjaar 2011 en van
• Koninklijk besluit van 3 mei
de voorwaarden die het mogelijk
2011 betreffende de verlaging
maken om de in dat formulier
van de bijzondere accijns op be-
Juni 2011
gevraagde gegevens bij middel
paalde motorbrandstoffen (BS,
• Besluit van 26 mei 2011 van de
van computerafdrukken te ver-
12 mei 2011)
(BS, 31 mei 2011)
Waalse Regering tot wijziging
• Koninklijk besluit van 3 mei
van het decreet van 17 januari
• Wet van 5 april 2011 tot wijzi-
2011 tot uitvoering van arti-
2008 houdende invoering van
ging van het Wetboek van de
kel 427 van de programmawet
een ecobonus op de CO2-emis-
belasting over de toegevoegde
van 27 december 2004 (BS,
sies van de autovoertuigen van
waarde (BS, 21 april 2011)
12 mei 2011)
natuurlijke personen (BS, 6 juni
strekken (BS, 19 april 2011)
• Bericht van 22 april 2011 met
• Koninklijk besluit van 22 de-
betrekking tot de goedkeuring
cember 2010 tot uitvoering van
• Ordonnantie van 19 mei 2011
2011)
van de norm inzake de toepas-
artikel 394, par. 4, van het Wet-
tot gedeeltelijke omzetting van
sing van de wet van 11 januari
boek van de inkomstenbelastin-
de Richtlijn 2006/123/EG van
2 0 11 / 3
55
IAB
het Europees Parlement en de
sluit van 18 januari 1965 hou-
inkomstenbelastingen 1992 wat
Raad van 12 december 2006 be-
dende algemene regeling inzake
de werkbonus en de opzeggings-
treffende diensten in het Brus-
reiskosten. Aanpassing van het
vergoeding betreft (BS, 28 juni
sels Hoofdstedelijk Gewest (BS,
bedrag van de kilometervergoe-
2011)
8 juni 2011)
ding (BS, 22 juni 2011)
• Omzendbrief
van
• Wet van 19 juni 2011 tot wijzi-
20 juni 2011 – Koninklijk be-
nr.
609
ging van het Wetboek van de
IAB-info flashback De hot topics uit de actua-rubriek van de website www.iec-iab.be.
Renaissance Building • De aan de leden en stagiairs ter beschikking gestelde boeken in 2011 – 22/04/2011 • Vernieuwing van het collectieve verzekeringscontract burgerlijke beroepsaansprakelijkheid – 06/05/2011 • Verzoek tot deelname van de leden van het IAB aan een project van de Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen (FVIB) – 09/05/2011 • Algemene ledenvergadering 2011: ledenbijdragen, resultaat van de verkiezing van de com-
56
2 0 11 / 3
• • • • •
•
missarissen en powerpointpresentaties – 11/05/2011 Ledenbijdrage 2011: veelgestelde vragen – 12/05/2011 Het jaarverslag 2010 van de CFI is beschikbaar! – 13/05/2011 Lokale informatiesessies 2011 – Syllabus – 20/05/2011 Biztax nu volledig operationeel! – 27/05/2011 Vijfjaarlijkse promotie van de Eliten van de Arbeid – 01/06/2011 Beperkte verschijning nieuwsbrief ‘In het vizier’ tijdens zomerperiode – 17/06/2011
• Oproep tot deelname aan het grootschalig onderzoek over Bedrijfsoverdracht en Eindeloopbaan – 23/06/2011
Heet van de naald • België voor Hof van Justitie wegens discriminerende belasting van buitenlandse beleggingsfondsen – 07/04/2011 • Europese Commissie vraagt België fiscale regels voor onroerende goederen te wijzigen – 07/04/2011 • Successiewetgeving discrimineert buitenlandse erfgenamen volgens Europa – 07/04/2011
IAB
• Verslaggeving bij ontbinding en vereffening – 12/04/2011 • Vennootschapsbijdrage voor 2011 niet gewijzigd – 12/04/2011 • Invloed van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de gerechtelijke reorganisatie op de schulden en vorderingen – 12/04/2011 • Bijgestuurd bonussysteem algemeen verbindend – 18/04/2011 • Aandeelhouders in genoteerde vennootschappen krijgen meer rechten – 21/04/2011 • Afwijking inzake functionele valuta: praktische implicaties en procedure – 05/05/2011 • De boekhoudkundige verwerking van grensoverschrijdende (partiële) splitsingen – 05/05/2011 • Nieuwe wet houdende diverse bepalingen – 10/05/2011 • Indieningstermijn aangifte vennootschapsbelasting aj. 2011: 15 september 2011 (papieren
• •
• • •
versie) of 13 oktober 2011 (BizTax ) – 10/05/2011 CBN-advies: Overheidssubsidies – 11/05/2011 Circulaire met bedragen van toepassing voor het jaar 2010 voor de werkgeversbedragen voor groepsverzekering en pensioenfonds – 19/05/2011 Bankgeheim versoepeld – 20/05/2011 Circulaire over aftrekbeperking van brandstofkosten – 22/06/2011 Misbruik van de aftrek voor risicokapitaal: administratie detecteert twee kunstmatige constructies – 27/06/2011
Ten Gronde • Meer rechten voor aandeelhouders – 06/04/2011 • De vereffening van een vennootschap in een notendop – 13/04/2011 • Energiebesparende uitgaven: meest voorkomende vragen – 20/04/2011
• Praktische aandachtspunten bij het opstellen en neerleggen van de jaarrekening – 20/04/2011 • Uw sociale bijdragen: privé betalen of via de vennootschap? – 27/04/2011 • Beroepskosten – voorwaarden aftrek – band tussen uitgave en beroepsactiviteit – ontbreken daadwerkelijke economische activiteit – kasgeldvennootschap – Rechtspraak – 12/05/2011 • Ook vennootschappen in vereffening dienen nog een jaarrekening op te stellen – 01/06/2011 • Jaarverslag CFI: btw-carrousels blijven aandachtspunt – 22/06/2011 • Fiscus moet voordeel én oorzakelijk verband bewijzen, ook bij gratis verkrijging opstallen – 22/06/2011 • Het balanstotaal optimaliseren kan een aantal mooie voordelen opleveren – 29/06/2011 • Boekhoudkundige verwerking van overheidssubsidies – 29/06/2011
2 0 11 / 3
57
VA K L I T E R AT U U R
Financiële analyse – de onderneming doorgelicht / J. Van Der Elst en A. Vanbergen De Boeck, 2011, 296 p. Wie meer wil weten over de financiële toestand van een onderneming wordt geconfronteerd met een overvloed aan gegevens. Dit boek reikt de methodiek aan om orde te scheppen in deze informatie. Aan de hand van een aantal instrumenten wordt het cijfermateriaal gedestilleerd dat onontbeerlijk is om een onderneming op haar financiële prestaties te beoordelen. Financiële analyse. De onderneming doorgelicht legt de nadruk op de analyse van de financiële toestand van grote ondernemingen, waarbij de jaarrekening als uitgangspunt genomen wordt. Zij verschaft niet enkel inzicht in de onderneming zelf, maar ze laat ook toe eenzelfde analyse voor meerdere ondernemingen te maken en de resultaten onderling te vergelijken. In de opeenvolgende hoofdstukken bespreken, analyseren en interpreteren de auteurs de diverse analyse-instrumenten waarmee de externe analist aan de slag kan. Om dit alles te verduidelijken worden alle gebruikte analyse-instrumenten toegepast op de jaarrekening van Duvel – Moortgat nv. Op die manier loopt er een praktijkgerichte rode draad doorheen het hele werk. Dit handboek is een praktisch werkinstrument, niet enkel door de aanpak maar ook door het vele extra materiaal dat aangeboden wordt op de bijhorende website: – uitgebreide bijlagen; – een uitgewerkt oefenpakket met cijfers uit de praktijk (oplossingen beschikbaar voor docenten); – een teacher’s help voor docenten. Prijs: E 32,00 Bestellen: www.deboeck.com Tel. 0800 99 613
58
T.V.A. et immobilier : morceaux choisis / F. Mennig Larcier, 2011 (Cahiers de fiscalité pratique – Séminaires) Il est important que tout praticien puisse, avant la signature d’un contrat de vente, de bail ou de cession de droits réels immobiliers, mieux appréhender les principes applicables en matière de T.V.A. afin de prévenir toute fiscalité excessive. Sommaire I. Description générale du régime de la T.V.A. II. Localisation des opérations relatives à des immeubles III. Régime de taxation des cessions d’immeubles et constitutions de droits réels IV. Locations immobilières – Portée de l’exemption V. Le redevable de la T.V.A. VI. Questions spéciales: – Cessions de terrains bâtis – Le droit à déduction et les révisions des déductions opérées – La cession d’un bâtiment intervient dans le cadre de la cession d’une branche d’activités – Intervention d’un vendeur ou d’un prestataire étranger dans des opérations relatives à des immeubles localisés en Belgique – Le vendeur ou le prestataire belge intervient dans une opération relative à un immeuble sis à l’étranger Prix : E 50,00 Commander : http://editions.larcier.com Tél. 010 48 25 00
Ondernemingsfinanciering bij de overname van vennootschappen / K. Troch Larcier, 2011 (Bibliotheek Handelsrecht – Reeks Vennootschaps- en Financieel Recht) De aloude verbodsregel die stelde dat bepaalde vennootschappen geen middelen mogen voorschieten, leningen mogen toestaan of zekerheden stellen met het oog op de verkrijging van hun aandelen of van hun winstbewijzen door derden, werd door het KB van 8 oktober 2008 fundamenteel gewijzigd. Sinds 1 januari 2009 is het verlenen van financiële bijstand onder bepaalde voorwaarden toegelaten. Dit boek biedt een overzichtelijke, actuele en werkbare synthese van deze gewijzigde bepaling. Het werk uit 2004 werd volledig herzien. Er is bijzondere aandacht besteed aan de uitgebreide weergave en (kritische) becommentariëring van de nieuwe voorwaarden, en de talrijke sinds 2004 gepubliceerde (en soms zelfs ongepubliceerde) rechtspraak en rechtsleer werd mee verwerkt. Vooreerst licht de auteur de inhoud van de geponeerde verbodsregels toe (met inbegrip van de problematiek van de tussenschakeling van verbonden vennootschappen), alsook de eraan verbonden sancties (burgerrechtelijk en strafrechtelijk) en de vraag naar de regulariseerbaarheid van inbreukmakende constructies. Vervolgens worden de uitzonderingen op het verbodsprincipe uiteengezet en wordt de verhouding met artikel 617 W.Venn. onderzocht. Ten slotte wordt de verzoenbaarheid nagegaan van een aantal typische vennootschapsconstructies met de verbodsregel. De volledige inhoudstafel is te raadplegen op http://uitgeverij.larcier.com Prijs: E 100,00 Bestellen: http://uitgeverij.larcier.com Tel. 0800 99 613
2 0 11 / 3
VA K L I T E R AT U U R
Le point sur le droit des sociétés. Edition 2011 Bruylant, 2011, 360 p. (Commission droit et vie des affaires de la Faculté de droit de Liège ; 10) Le 59e séminaire de la Commission royale Droit et vie des affaires (CRDVA) s’est tenu à Liège le 26 mai 2011. Le présent ouvrage reprend les rapports qui ont été présentés lors de cette manifestation. Celle-ci avait pour ambition de faire le point sur quelques-unes des évolutions récentes qui ont marqué le droit des sociétés. Le lecteur trouvera ici le résultat des réflexions des meilleures spécialistes de la matière sur : – la suppression des titres au porteur – les obligations de déclaration de participations dans les SA – le rachat d’actions propres, le financement d’acquisitions par la société et le régime des apports en nature – la SPRL starter – le comité de rémunération et le comité d’audit – le délégué à la gestion journalière – la tenue des assemblées générales – le régime de responsabilité des dirigeants et des sociétés de professionnels du chiffre Prix : E 85,00 Commander : www.bruylant.be Tél. 0800 99 613
10 jaar Wetboek Vennoot schappen in werking = 10 ans d’entrée en vigueur du Code des Sociétés / H. Braeckmans, M. Coipel, Y. De Cordt, et al. Kluwer, 2011, 534 p. Dit boek bevat de teksten van het colloquium dat op 29 april 2010 doorging naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het Wetboek van Vennootschappen. Deze tweetalige studiedag werd gehouden onder de gezamenlijke leiding van professor Eddy Wymeersch en professor Yves De Cordt en liet specialisten op het vlak van het vennootschapsrecht van alle Belgische universiteiten aan het woord. Cet ouvrage contient les textes du colloque tenu le 29 avril 2010 à l’occasion du dixième anniversaire du Code des sociétés. Ce colloque bilingue, qui a eu lieu sous la direction commune des professeurs Eddy Wymeersch et Yves De Cordt, donnait la parole aux spécialistes en matière du droit des sociétés provenant de toutes les universités belges. Inhoud – Sommaire I. 10 jaar Wetboek van Vennootschappen – 10 ans du Code des sociétés II. Beheersstructuren – Structures de gestion III. Het kapitaal in de vennootschap en het boekhoudrecht – Capital et comptabilité IV. Bescherming van de aandeelhouders – Protection des actionnaires Een volledige inhoudstafel is te vinden op de website – Une table des matières complète se trouve sur le site. Prijs : E 145,00 Bestellen : www.kluwer.be/nl Tel. 0800 94 571
Traité de comptabilisation. Répertoire documenté des imputations / J. Antoine, C. Dendauw et R.-M. Dehan-Maroye 3e édition revue, actualisée et enrichie De Boeck, 2011. 248 p. (Collection : Comptabilité, Contrôle & Finance) Intégrer les faits comptables dans leur contexte terminologique, législatif, réglementaire et doctrinal en vue d’aboutir à l’analyse optimale de toute opération à comptabiliser, et présenter la traduction de cette analyse en écritures comptables: voici les objectifs de ce traité. La matière est subdivisée en fonction d’une typologie des opérations calquée sur les trois “moments” de l’existence de l’entité “enterprise” : la constitution; les opérations réalisées en cours d’exercice; la cessation d’activité, en l’occurrence, la liquidation par réalisation. Le prologue de l’ouvrage présente un exposé des principes comptables belges et internationaux et des mécanismes fondamentaux de la comptabilité en partie double. Le corps de l’ouvrage constitue le répertoire documenté des imputations. Chaque rubrique ou sous-rubrique est développée en deux temps : 1. le cadre normatif qui, dans sa forme maximale, comprend la définition des concepts traités dans le thème, des extraits de la législation belge, des avis de la Commission des normes comptables, les règles du traitement comptable du sujet traité, l’approche internationale ; 2. la journalisation, c’est-à-dire les écritures de journal présentées en regard des faits comptables qu’elles enregistrent. Celles-ci sont soit des écritures types, sans montant, soit intégrées dans les 112 cas d’illustration chiffrés et applications récapitulatives. Prix : E 94,00 Commander : www.deboeck.com Tél. 0800 99 613 2 0 11 / 3
59
Accountancy&Tax