Reader’s Digest, augustus 2003
GUUS HIDDINK ‘Autoriteit moet je verdienen’
De superlatieven buitelden over elkaar heen. Een held was hij. Nee, een buitenaardse verlosser. Nee, een god. In de zomer van 2002 sloten miljoenen Koreanen, inclusief president Kim Dae-Jung, de Hollandse wondercoach gelukzalig in de armen. Guus Hiddink bereikte met zijn Zuid-Korea als eerste Aziatisch land de halve finales van een WK. Grote voetballanden als Italië, Spanje en Portugal moesten het hoofd buigen. De Zuidkoreanen waren de sensatie van het toernooi. Hiddink had al het nodige meegemaakt, als voormalig trainer van Real Madrid, Valencia en het Nederlands elftal. Maar deze euforie sloeg alles. Het ging allang niet meer over een simpel balspelletje: gaandeweg tekende zich een bescheiden revolutie af in Zuid-Korea. Met Giddin-keh als ‘spiritueel leider’ ontdeed het land zich van verkalkte normen en waarden en van een kwellend minderwaardigheidscomplex. Als Hiddink’s frisse aanpak tot zoveel succes kon leiden, wat zou dat niet kunnen betekenen voor de cultuur, voor de economie? CEO’s van Koreaanse wereldconcerns als Hyundai en Samsung spraken van een nieuw elan. Hiddink kreeg twee eredoctoraten. En Koreaanse tienermeisjes zagen in de 54-jarige trainer zelfs een sexsymbool. Inmiddels is Guus Hiddink weer neergestreken in het polderlandschap, waar hij prompt werd uitgeroepen tot ‘coach van het jaar’. Met PSV lijkt hij alweer landskampioen te gaan worden. De selectie telt twee Koreaanse internationals: Ji-Sung Park en Young-Pyo Lee. Hiddink is nog steeds adviseur van de Zuidkoreaanse voetbalbond. De vraag rijst: wat is er speciaal aan zijn aanpak? Wat zijn de specifieke psychologische kwaliteiten van Guus Hiddink? WEBELING: Geeft u eens een cultuurschets van een voetbalselectie? Hoe zijn de omgangsvormen? HIDDINK: Topvoetbal kun je vergelijken met de natuur. Dat begint al bij fysieke eigenschappen en vaardigheden. Een speler moet een atleet zijn: snel, sterk, wendbaar. Hij moet ook slim zijn, tactisch slim. Alleen de allerbesten blijven overeind. In een team heerst het Darwinistische principe van: het recht van de sterkste. In een team is een strenge hiërarchie. In hoge mate wordt die orde bepaald door de prestaties in het veld.
1
De natuur is meedogenloos. Topvoetbal ook. Het gaat om overleven, je moet vechten voor je plekkie in het elftal. Jonge talentvolle spelers worden getest. Dat gebeurt bij elke club, dat is gewoon een natuurwet. Als zo’n jongen teveel praatjes heeft na een goed gespeelde wedstrijd, moet hij oppassen. Dan loopt hij het risico dat hij even gekilled wordt — tijdens een training wordt hij tegen de hekken gesmeten door een oudere ‘leeuw’. Met als doel: reageer maar. Dan wordt het interessant. Stoot hij de leeuw met zijn grijze manen van de troon? Of moet hij inbinden? WEBELING: Hoe zorg je voor overwicht, voor leiderschap bij zo’n groep roofdieren? HIDDINK: Het is een ragfijn spel. Autoriteit is belangrijk, maar die moet je wel verdienen. Je hebt trainers die zichzelf oppompen en een houding uitstralen van: ik weet altijd alles zeker, ik twijfel nooit. Daar zit bangheid onder. Spelers ruiken angst, net als dieren. Ze voelen precies aan wanneer jij als trainer onzeker bent of lucht verkoopt. Dan ‘bijten’ ze. Een duidelijke fout kun je daarom maar beter toegeven, zo van: die tactische omzetting of deze wissel heeft niet goed uitgepakt. Zo neem je de spelers ook serieus. Maar dat mag je ook weer niet te vaak doen, want je werkt in de top. Authenticiteit, openheid, eerlijkheid, daar gaat het om. WEBELING: En rechtvaardigheid. HIDDINK: Sjoemelen is inderdaad ook fout. Bij de evaluatie van een wedstrijd — individueel of per linie — moet je vooral de mensen aanpakken die hoog in de hiërarchie staan. Die confrontatie moet je wél durven aangaan. De groep van betere spelers heeft vaak veel invloed. Die macht heeft een tegenmacht nodig, of beter gezegd: een hogere macht. De trainer. Als je dat niet doet, dan krijg je bonje. Het kan ook zijn dat je een vorm van lijdelijk verzet krijgt. Je kunt ze niet meer motiveren. De ploeg brokkelt uiteen, het worden eilandjes, er is weinig spontaniteit. Dan ben je verloren. WEBELING: Cruijff stond als trainer boven én middenin de groep. Kunt u dat ook? HIDDINK: Ja. Tijdens een nabespreking van een wedstrijd kan ik nog wat kritische noten op mijn zang hebben; dan ben ik even de baas. Maar bij de ontspanningstraining doe ik weleens voor de gein mee met een rondootje — een paar spelers staan in een cirkel, de man middenin moet de bal zien af te pakken. Dan ben ik gewoon een uitgelaten speler. Ik vlieg erin, voor zover mijn fysiek het nog toestaat. En ze pakken mij net zo hard terug. Ik ben dan een van de jongens.
2
WEBELING: Hoe laat je een team gras vreten? Wat zijn de trucs? Helpt een donderspeech in de rust? HIDDINK: Hangt er vanaf. Als je ziet dat een paar jongens laconiek zijn of flegmatisch, dan kan ik weleens bulderen. Zonder geslachtsdelen of gvd’s, hoor. Met zo’n ferme aanpak moet je oppassen. Ik ben zelf speler geweest, bij PSV. Dan zet ik mezelf even terug in de tijd: een boze coach in de rust, hoe voelde dat ook alweer? Ik heb het meegemaakt dat een trainer uit pure onmacht stond te schreeuwen, zo van: en godverdomme dit, en geslachtsdelen zo... Na de derde keer dacht je: trainer, ben je klaar? Dan regelen wij onderling wel hoe we de tactiek aanpassen. Zoiets is natuurlijk dodelijk. WEBELING: Even kort de Guus Hiddink-aanpak bij een aantal lastige spelers. Categorie één: de hoogmoedige vedette die naast zijn schoenen loopt. Ofwel Jung Hwan Ahn, spits van het Zuidkoreaanse elftal. HIDDINK: Mja. Mooie jongen, hè. Mooi haartje, goed gekamd. Hij was een vedette, stond op posters. Voor de training kwam hij in een grote limousine voorrijden. Hij wilde graag aan het WK deelnemen, maar dacht dat op zijn sloffen te kunnen doen — op basis van die posters. Ik heb hem gezegd dat hij de kwaliteiten had om iets voor het team te betekenen. Vervolgens heb ik hem laten voelen wat fysiek-mentaal nodig was. Ahn moest even pijn lijden. Op een individuele training liet ik hem pittige duels uitvechten met twee hele sterke jongens. Ik pakte hem zelf ook aan, dat laat ik mijn assistenten niet doen. Duwen, trekken, flink tackelen — hij ging compleet voor gaas. Ik heb hem ook een poos genegeerd, niet geselecteerd. Tegelijkertijd geef je positieve signalen af aan zijn managers, om een openingetje te laten. Maar het team werd beter en beter. Dan mócht Ahn een keer meedoen, en dan faalde hij. Zo wilde ik hem laten voelen dat het team hem was voorbijgestreefd. Even laten schrikken. WEBELING: Je breekt het ego af. HIDDINK: Ja. In de pers zei ik dan: ‘Bij Perugia is Ahn wisselspeler, dat stelt niks voor.’ Beetje debunken. Maar je laat zo’n jongen wel merken: als je je laat prikkelen en aanpikt, ben je welkom. Nou, Ahn heeft voortreffelijk gereageerd. Die jongen ging trainen en trainen... een genot. Op een dag keek ik hem indringend aan: ‘Hé! Je hebt het begrepen, hè?’ Hij had het begrepen. Dan is het natuurlijk extra mooi als hij het beslissende doelpunt maakt tegen Italië. WEBELING: Categorie twee: de ongedisciplineerde, luie, nauwelijks meeverdedigende maar o zo virtuoze goalgetter. Ofwel Romario, in de beginjaren negentig spits van PSV en het Braziliaanse elftal.
3
HIDDINK: Ik had goed contact met hem. Eén keer heb ik hem bewust gemanipuleerd. Romario was altijd aan de klok, soms op twintig seconden op tijd. Hij had zijn horloge namelijk exact gelijk gezet op de mijne. Je kon hem niks maken. Tot ik een keer mijn klok een minuut vooruit had gezet. Toen was hij dus ‘te laat’ voor een wedstrijdbespreking. Ik riep: ‘Romario!’ En wees naar mijn horloge. Boete. Vijfhonderd gulden — dat geld ging naar Unicef. ‘Ga maar weg.’ Hij begreep er niks van. Ik passeerde Romario toen voor een wedstrijd tegen RKC. Ik moest hem scherp hebben. De woensdag daarop speelden we een belangrijke Europacup I-wedstrijd, tegen Steaua Boekarest. In de drie dagen daarna heb ik Romario bewust niet gesproken. De spanning liep op, ook in het team. Je manipuleert. Je speelt hoog spel. In de wedstrijdbespreking zette ik alleen maar ‘Romario’ op het bord. We kwamen nog met 1-0 achter, maar in het kwartier daarna was het drie keer Romario. Superscherp was hij. Dan is de klasse daar. Fantastisch — we waren een ronde door. Na afloop maakte ik een gebaar naar hem: ik wees naar mijn klok en haalde mijn schouders op. Zo van: mi culpa, mijn schuld. Hij stak zijn duim de lucht in. Woorden waren overbodig. WEBELING: Categorie drie: de agressieve, soms ongecontroleerde aanjager. Ofwel Edgar Davids, in 1996 middenvelder van Ajax en Oranje. Tijdens het EK ’96 stuurde u hem weg na het gewraakte citaat: ‘He shouldn’t stick his head in other players ass.’ U zou uw hoofd in het achterwerk van andere spelers steken. HIDDINK: Die opmerking raakte kant noch wal. Edgar was gepasseerd. Hij dacht dat ik mij liet influisteren door bijvoorbeeld Danny Blind, terwijl Danny juist pleitte vóór een basisplaats van Davids. Maar goed, op zo’n moment moet je als coach een speler wegsturen. Jammer, want Davids is een jongen naar m’n hart. Ik hou ook wel van lastige types. Na dat incident heb ik Edgar een poos niet gesproken. In de aanloop naar het WK van 1998 begon hij via zijn mensen signalen uit te zenden: hij wilde graag terug in Oranje. Ik ben hem gaan opzoeken, in Milaan. Voelde ik me niet te groot voor. Ik dacht: hier kunnen we misschien iets moois uit creëeren, waarmee we top gaan. We hebben koffie gedronken in een hotel, vlakbij het San Siro-stadion. Even terugblikken, maar ook vooruit kijken. De sfeer was redelijk ontspannen. Ik zei dat ik hem weer zou selecteren. ‘Maar dan ga ik wel spelen, hoor,’ zei hij. ‘Hoezo,’ vroeg ik. ‘Misschien speel je wel, misschien niet — ik heb er nog achttien.’ Nee, nee, hij wilde dan per se spelen. Ik stond op en zei: ‘Edgar, dankjewel voor de koffie, ik betaal, ik ga.’ Zo is er weer een tijd overheen gegaan. Ik liet hem broeien, sudderen daarginds. Intussen ging het voortreffelijk met de WK-kwalificatiewedstrijden van het
4
Nederlands elftal. Dat treintje liep goed: wie meewilde, moest maar aanpikken. Ik kreeg weer een signaal van Edgar. Laat hem nu maar naar Amsterdam komen, dacht ik. We spraken af bij Hans Jorritsma thuis, de teammanager. De sfeer was goed. Wil je koffie? Ja, koffie, lekker. Ik legde hem een manifest met twaalf punten voor, over de discipline van het team. Kon hij zich meteen in vinden: ‘Tuurlijk, prima.’ Daar stond ook een passage in over de houding van wisselspelers. Kortom, hij haalde bakzeil. Nou, prima, okee. Vanaf die tijd heb ik Edgar weer geselecteerd. Hij begon op de bank — ik wilde zien hoe hij reageerde. Maar hij pikte het prima op. Na zijn beslissende doelpunt tegen Joegoslavië... ja, dan omarm je elkaar. Daar ben je mee bezig, hè. Om dát klimaat te creëeren. WEBELING: Bent u weleens in een zwembad gegooid? HIDDINK: Nee. WEBELING: Hebt u weleens uw tanden gezet in een moorkop die bleek te zijn gevuld met scheerschuim? HIDDINK: Nee. WEBELING: U zult als coach toch weleens het slachtoffer zijn geweest van voetbalhumor? HIDDINK: Ze hebben nooit mijn stropdas afgeknipt of mijn broekspijpen aan elkaar genaaid. Het is niet mijn vorm van lol maken. In Valencia had ik een groep die erg hield van practical jokes, met jongens als Penev en Mijatovic. Tijdens een etentje hadden ze mijn auto helemaal wit gespoten met schuim. Ik moest het raampje opendraaien en m’n kop naar buiten steken om iets te zien. Zo reed ik ook weg. Je moet tegen een geintje kunnen. WEBELING: U hebt gewerkt in verschillende culturen: in Spanje, Turkije, Zuid-Korea en Nederland. Waar zitten de meest eigenwijze, lastige voetballers? HIDDINK: In Nederland, denk ik. Omdat wij een cultuur hebben waarbij het niet ongewoon is dat een zeventienjarige jeugdspeler al boos informeert waarom hij nou moest worden gewisseld. Ik hou van eigenzinnigheid, maar er zíjn grenzen. In het huidige PSV heb je met Van Bommel en Waterreus natuurlijke leiders, maar verder is de groep vrij gelijkmatig. Dat was heel anders in 1988. Toen had je bij PSV jongens als Eric Gerets, Willem Kieft, Ronald Koeman, Hans van Breukelen en Sören Lerby. Die hadden een gemeenschappelijk doel: winnen. Mede daarom pakte die ploeg de Europacup I. Maar zet al die types in een kooi met de deur op slot, en het bloed zit aan de muur.
5
WEBELING: U houdt van een pittige, soms provocerende aanpak. Als coach van Zuid-Korea moest u het aanvankelijk over een andere boeg gooien. Daar werkte uw harde lijn averechts. HIDDINK: Nou, in eerste instantie zagen ze mijn aanpak als gebrek aan respect. Men moest nog aan mij wennen. Ik wilde te snel een directe relatie met de spelers, maar kwam te dichtbij — en smoorde ze. Later is dat allemaal goed gekomen. Ze bleken trouwens een bikkelharde mentaliteit te hebben. Op de training schopten ze elkaar half doormidden. Vliegende tackles op kniehoogte, horizontaal! Ik riep soms tegen m’n assistent: ‘Pim, straks breekt er eentje z’n poot, man!’ En zeuren deden ze niet, hè. Effe schudden met de veren en dan weer door. WEBELING: Een van de cultuuraspecten waarmee u moest afrekenen was: een hiërarchie op basis van senioriteit. HIDDINK: Ja. Jong en oud, ze zaten allemaal aan verschillende tafeltjes. Jongere spelers durfden de ouderen niet eens in de ogen te kijken. Dat gemis aan communicatie kun je niet gebruiken in een elftal: je moet elkaar durven corrigeren. Dus ik heb de verschillende groepjes door elkaar gehusseld — gaf wel enige verwarring. In die periode waren de spelers ook te gedienstig naar mij toe. Ik kon ze alles laten doen. Als ik had gevraagd: ga in de top van die eik zitten, dan deden ze dat. Is later ook beter geworden. Ik merkte dat Zuidkoreanen een fysiek minderwaardigheidsgevoel hadden ten opzichte van Westeuropese spelers. Dat waren voor hen allemaal Vikingen. Maar zelf zijn ze ook al gauw 1,80 meter! En Zola en Del Pierro zijn kleine mannen. Ik had conditietesten bij me van het Nederlands elftal van 1998. Dan liet ik de cijfers zien van Kluivert. ‘Kijk,’ zei ik, ‘jij zit op een hogere waarde, jij bent fitter dan Kluivert!’ Zo kregen de spelers steeds meer zelfvertrouwen. Ze leerden snel, die gasten. Ook op tactisch gebied. Er zat iets moois aan te komen. WEBELING: Op het WK kwam Zuid-Korea tot de halve finales — een ongekende prestatie. Wat hebt u achteraf nou het meest verbaasd? HIDDINK: De druk was enorm. We moesten de laatste zestien halen. Zestien, dat was het toverwoord in Korea. Dat stond in de kranten, op gebouwen, overal klonk dat magische cijfer: zestien, zestien, zestien. Ik dacht nog: die jongens staan onder druk van een natie, dat kunnen ze niet aan, ze klappen in mekaar. Dat gebeurde dus niet. Zuidkoreaanse spelers hebben een enorme mentale kracht. In het mondiale topvoetbal is dat een grote kwaliteit.
6
WEBELING: Uw aanpak heeft een culturele aardverschuiving teweeg gebracht. U werd gezien als een spiritueel verlosser. Als een God. HIDDINK: Ja, ja, dat hoor ik ook. De oude garde heeft zijn grip een beetje verloren. Topmensen van het bedrijfsleven willen de ‘Hiddink-stijl’ overnemen. Dan denk ik: ‘Jongens, ik ben gewoon lekker met die jongens gaan ballen!’ WEBELING: Welk eerbetoon raakte u het meest? HIDDINK: Na de verloren wedstrijd tegen Turkije om de derde plaats moest ik even naar de middenstip toe. Dan klapt en juicht een heel stadion voor je, de jongens gooien je omhoog... Dat vond ik wel mooi. Dat was emotioneel. Ik ben altijd een beetje bang als een grote massa gaat schreeuwen, maar in Korea vond ik al die mensen geen seconde beangstigend. Er is geen agressie, geen geweld. Nul, nul, nul. WEBELING: U bent nog altijd uitermate populair in Zuid-Korea, en waarschijnlijk ook in Noord-Korea. Wat kunt u betekenen voor het conflict tussen deze tweelingbroers? HIDDINK: Ik heb weinig illusies, hoor. Sommige assistenten van mij bij de Zuidkoreaanse voetbalbond hebben familieleden in Noord. Ze weten niet eens of die nicht of oom nog leeft, want contact — per telefoon of per post — is al vijftig jaar niet mogelijk. In februari speelde het Noordkoreaanse nationale elftal tegen het Zuidkoreaanse nationale elftal. Daar was ik bij. Ze zingen dan een gemeenschappelijk volkslied. Tijdens zo’n wedstrijd denkt iedereen: verdikke, waarom kan het nu wel? Waarom gaan de machthebbers niet eens een bak koffie met elkaar drinken? Ik heb weleens geluncht met de vorige president van Zuid-Korea, Kim Dae-Jung. Bij die gelegenheid heb ik voorgesteld of ik in alle bescheidenheid iets kon betekenen. Ik zou het bijvoorbeeld heerlijk vinden om voetbalclinics te geven aan trainers in Noord. Ik sta klaar! Gebruik mij maar. Hij stond daar open voor. Het liefst loop ik morgen de grens over, zo van: ‘Nou jongens, we gaan voetballen vanmiddag. President, dictator, kom op, niet zo flauw doen, spélen.’ Het is een naïeve gedachte, maar toch. Sport verbroedert. Détente, ontspanning, dat zou mijn functie kunnen zijn. Na alle bekers, landskampioenschappen en WKsuccessen zou dat mijn mooiste prestatie zijn. •
PASSAGE VOOR SPAANSE EDITIE, TE PLAATSEN ONDER VRAAG en ANTWOORD ‘EN RECHTVAARDIGHEID’. In de Zuideuropese cultuur is de hiërarchie nog wat scherper. Bij Madrid of Valencia geldt een bepaalde kleedkamercode die wordt gecontroleerd door de aanvoerder. Als een speler iets doet dat indruist
7
tegen het belang van de club of het team, dan grijpt hij in. Even stevig ook, hoor. Bij Madrid was dat Hierro, later Raoul. Het corrigeren wórdt dus voor jou gedaan. De autoriteit van een trainer is ook vanzelfsprekender.
8