5
Lid NLingenieurs ISO-9001 gecertificeerd
Rapport Beschrijving van de inrichting als onderdeel van de aanvraag voor een Omgevingsvergunning voor Bouwstoffenhandel De Rievierendriesprong Papendrecht B.V. Beschrijving van de inrichting inclusief ruimtelijke onderbouwing van afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan Rapportnummer FA 17040-2-RA-002 d.d. 12 februari 2013
Peutz bv Paletsingel 2, Postbus 696 2700 AR Zoetermeer Tel. (079) 347 03 47 Fax (079) 361 49 85
[email protected] Lindenlaan 41, Molenhoek Postbus 66, 6585 ZH Mook Tel. (024) 357 07 07 Fax (024) 358 51 50
[email protected] Oosterweg 127, Haren (Gn) Postbus 7, 9700 AA Groningen Tel. (050) 520 44 88 Fax (050) 526 31 78
[email protected] Montageweg 5 6045 JA Roermond Tel. (0475) 324 333
[email protected] www.peutz.nl Peutz GmbH Düsseldorf, Dortmund, Berlijn
[email protected] www.peutz.de Peutz SARL Paris, Lyon
[email protected] www.peutz.fr Peutz bv London
[email protected] www.peutz.co.uk Daidalos Peutz bvba Leuven
[email protected] www.daidalospeutz.be
Opdrachtgever:
Handelsbedrijf De Rivierendriesprong b.v.
Rapportnummer:
FA 17040-2-RA-002
Datum:
12 februari 2013
Ref.:
RJ/AKo/DSm/FA 17040-2-RA-002
Peutz Sevilla
[email protected] www.peutz.es Köhler Peutz Geveltechniek bv Zoetermeer
[email protected] www.gevel.com Opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd volgens De Nieuwe Regeling 2011
BTW identificatienummer NL004933837B01 KvK: 12028033
Inhoud 1. ALGEMEEN
pagina 4
1.1. Inrichting 1.2. Activiteiten
4 5
1.3. Reeds verleende en thans aangevraagde vergunningen
6
2. HANDELEN IN STRIJD MET REGELS RUIMTELIJKE ORDENING
7
2.1. Algemeen 2.2. Milieucategorie
7 7
2.3. Maximale bouwhoogte
7
3. BESCHRIJVING VAN DE HOOFDACTIVITEITEN 3.1. Algemeen
9 9
3.2. Overslagkade 3.3. Verwerking BSA
9 11
3.4. Opslag en verkoop van bouwstoffen en bestratingmaterialen
12
3.5. Betoncentrale 3.6. Verhuur van materieel en materiaal
13 14
4. GROND-, HULP-, AFVALSTOFFEN EN EINDPRODUCT 4.1. Massagoederen in open opslag
15 15
4.2. Hulpstoffen 4.3. Afvalstoffen
15 16
4.4. Eindproduct
17
5. GEVOLGEN VOOR HET MILIEU 5.1. Luchtkwaliteit 5.2. Stofhinder 5.2.1. Algemeen 5.2.2. Stofbestrijding algemeen
18 18 18 18 19
5.2.3. Stofbestrijding specifieke bedrijfsonderdelen 5.3. Geurhinder
19 21
5.4. Geluid en trillingen 5.5. Invloed op natuurwaarde van de omgeving
21 22
5.6. Afvalstromen 5.6.1. Algemeen
23 23
5.6.2. Afvalstoffencodes van inkomende afvalstoffen
23
5.6.3. Acceptatie 5.6.4. Financiering
24 25
5.6.5. Doelmatigheid 5.6.6. Landelijk Afvalbeheerplan 2 (LAP2)
25 25
FA 17040-2-RA-002
2
5.6.7. Bedrijfsafval
26
5.7. Registratie 5.8. Voorzieningen ter beperking van brand e.d.
27 28
5.9. Bodem
28
5.9.1. Bodembeschermende voorzieningen 5.9.2. Bodemonderzoek 5.9.3. Bodemrisico’s 5.10. Afvalwater (Waterwet) 5.10.1. Huishoudelijk afvalwater 5.10.2. Bedrijfsafvalwater 5.10.3. Hemelwater daken en buitenterrein
28 28 29 31 31 31 31
5.10.4. Calamiteiten en bluswater 5.11. Energie
32 32
5.12. Veiligheid
33
6. BBT
34
6.1. Algemeen
34
6.2. Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven 6.2.1. Vervoersmanagement
34 34
6.2.2. Waterbesparing 6.2.3. Energiebesparing
35 35
6.3. Nederlandse emissierichtlijn lucht 6.4. Nederlandse richtlijn bodembescherming
36 36
6.5. PGS15
36
6.6. PGS30
36
FA 17040-2-RA-002
3
1. ALGEMEEN
1.1. Inrichting Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong Papendrecht B.V. (Rivierendriesprong) vraagt een de gehele inrichting omvattende vergunning (revisie) aan krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het in werking hebben van een inrichting voor afvalverwerking en de productie, opslag en verkoop van bouwstoffen, bestratingsmaterialen en beton aan Noordhoek 35 te Papendrecht. In figuur A is de ligging van de inrichting in haar omgeving weergegeven. Het terrein wordt aan de westzijde begrensd door de rivier de Noord en aan de zuidzijde door aangrenzende bedrijfsterreinen. Aan de noord- en oostzijde van het terrein zijn een ecobarrier en waterplas aanwezig die de inrichting scheidt van het nieuwe bedrijventerrein Nieuwland. De ontsluitingsweg Noordhoek aan de oost- en zuidzijde vormt de grens van het geluidgezoneerde industrieterrein "Aan de Noord" waarop de inrichting is gelegen.
Figuur A: Ligging Rivierendriesprong in de omgeving
FA 17040-2-RA-002
4
1.2. Activiteiten In de tekeningen bij deze aanvraag is de lay-out van het bedrijfsterrein van Rivierendriesprong opgenomen. In hoofdstuk 2 van dit document is een volledige omschrijving van de activiteiten van de inrichting opgenomen. Werkzaamheden vinden normaliter plaats tussen 06.00 en circa 18.00 uur. Daarnaast vindt overwerk in de avondperiode representatief plaats en kunnen enkele bedrijfsonderdelen het gehele etmaal in bedrijf zijn. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de volgende hoofdactiviteiten: − Gebruik van een overslagkade ten behoeve van de aanvoer van hoofdzakelijk zand en grind en afvoer van zand, grind, grond en ander massagoed. Lossen van (niet zelflossende) schepen vindt plaats met behulp van een kraan; die de goederen lost op de kade of in een op de kade aanwezige bunker. Schepen worden geladen met de kraan, een shovel of door direct te storten vanuit vrachtwagens. − Inname van bouw- en sloopafval (BSA), afkomstig van bouw- en sloopprojecten van derden. Het ingekomen BSA wordt gesorteerd en (met uitzondering van puin) gescheiden afgevoerd naar een eindverwerker. Ten behoeve van de verwerking van puin wordt een puinbreker en zeefinstallatie ingezet. − Opslag in opslagvakken, verkoop en afvoer per as van onder andere zand, grind, grond, hoogovenslakken, lava, menggranulaat (gebroken puin) en split. − Productie van beton in een betoncentrale met onder andere menggranulaat als grondstof, waarbij uit restbeton stapelblokken (legoblokken) worden geproduceerd. − Verhuur van transportmiddelen, materieel voor grondwerk en containers. Rivierendriesprong valt onder de volgende categorieën van het Besluit omgevingsrecht: − categorie 1.1 onder a: één of meer elektromotoren met een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW; − categorie 11.1 onder a, b, f, g, h en i: winnen, vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van bestratingstenen, cement, betonmortel, betonwaren asfalt, steen, zand, grind en grond. − categorie 28.1 onder a2: het opslaan van bedrijfsafvalstoffen die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m3 of meer; − categorie 28.1 onder b: het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen; − categorie 28.4 onder a6: het opslaan van andere van buiten de inrichting afkomstige andere afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer; − categorie 28.4 onder c1: het ontwateren, microbiologisch of anderszins biologisch of chemisch omzetten, agglomereren, deglomereren, mechanisch, fysisch of chemisch scheiden, mengen, verdichten of thermisch behandelen - anders dan verbranden - van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 15.106 kg per jaar of meer; Vanwege de categorie 28-activiteiten is er een vergunningplicht, B en W van Papendrecht zijn aangewezen als bevoegd gezag
FA 17040-2-RA-002
5
Het bedrijf is, behoudens voor de opslag van teerhoudend asflatpuin, niet ingericht voor het opslaan van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen. Rivierendriesprong valt om die reden niet onder categorie 28.4 onder a5 en b2. Niet is uit te sluiten dat kleine hoeveelheden gevaarlijk afval in partijen aangevoerd bouw- en sloopafval worden aangetroffen. Hiervoor is een speciale opslagcontainer op het terrein ingericht. 1.3. Reeds verleende en thans aangevraagde vergunningen Rivierendriesprong
beschikt
over
een
de
gehele
inrichting
omvattende
oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer (thans vergunning krachtens de Wabo) d.d. 26 juli 2010. Onderhavige aanvraag betreft grotendeels dezelfde (reeds vergunde) inrichting, doch met de volgende wijzigingen: − Rivierendriesprong wenst de puinbreker niet binnen bedrijfsgebouw A, maar op het buitenterrein in te zetten. − De inrichting wordt uitgebreid met een betoncentrale met een capaciteit tot 100 ton per uur. − De inrichting wordt uitgebreid met een deel van het hallencomplex aan de oostzijde van de inrichting, inclusief aanliggende gronden ten behoeve van de opslag van bouwmaterialen en tuingronden, waarbij een noodzaak of voorkeur voor droge opslag bestaat. Voor de aangevraagde activiteiten is geen vergunning krachtens de Waterwet vereist. Overigens is aan de inrichting in het verleden wel een vergunning krachtens de Wvo verleend voor indirecte lozingen. Daar deze lozingen thans tevens worden geregeld in het Activiteitenbesluit, heeft genoemde vergunning thans geen status meer. Rivierendriesprong vraagt een vergunning voor het veranderen van de inrichting en het in werking hebben van de hele inrichting na die verandering (revisievergunning) op grond van artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn B en W van de gemeente Papendrecht aangewezen als bevoegd gezag.
FA 17040-2-RA-002
6
2. HANDELEN IN STRIJD MET REGELS RUIMTELIJKE ORDENING
2.1. Algemeen Rivierendriesprong vraagt een omgevingsvergunning aan voor het gebruiken van gronden of gebouwen in strijd met het bestemmingsplan ex artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo. In de volgende paragrafen worden de aangevraagde afwijkingen omschreven. 2.2. Milieucategorie Het terrein van Rivierendriesprong is gelegen binnen bestemmingsplan “Aan de Noord”. In dit bestemmingsplan is opgenomen dat voor het terrein van Rivierendriesprong vestiging van bedrijven tot maximaal milieucategorie 3 is toegestaan. Door B en W kan vrijstelling worden verleend tot maximaal milieucategorie 4. Rivierendriesprong wenst gebruik te maken van een puinbreker, welke representatief op het buitenterrein wordt ingezet. Vanwege deze activiteit valt de inrichting formeel onder milieucategorie 4. Door B en W dient derhalve vrijstelling volgens de bepalingen van het bestemmingsplan te worden verleend. In deze aanvraag wordt aangetoond dat de milieueffecten vanwege inzet van de puinbreekinstallatie (met name de geluidaspecten) inpasbaar zijn binnen de randvoorwaarden die van toepassing zijn (in casu geluidzonebeheer). In dit kader kan specifiek verwezen worden naar het akoestisch onderzoek dat een bijlage bij deze aanvraag vormt. Opgemerkt zij dat een betonmortelcentrale met een productiecapaciteit van 100 ton per uur of meer zou vallen onder milieucategorie 4.2, hetgeen in dit geval eveneens slechts is toegestaan na ontheffing. Om binnen de volgens het bestemmingsplan toegestane milieucategorie 3.2 te blijven wordt derhalve een ontwerpcapaciteit kleiner dan 100 ton (99 ton) per uur gehanteerd. Als bijlage bij deze aanvraag is een toelichting (ruimtelijke onderbouwing) op deze aanvraag voor deze binnenplanse afwijking opgenomen. 2.3. Maximale bouwhoogte Het vigerende bestemmingsplan staat de bouw van gebouwen en andere bouwwerken toe tot een hoogte van maximaal 10 meter. De silo's bij de geprojecteerde betoncentrale hebben evenwel een hoogte van ruim 25 meter. Ook op dit punt wordt aldus afgeweken van het bestemmingsplan.
FA 17040-2-RA-002
7
De milieuhygiënische inpasbaarheid van het plan volgt uit de afwezigheid van relevante gewijzigde milieuaspecten: –
de op- en overslag van zand en grind is reeds vergund;
–
er is geen sprake van een toename van het totaal aantal vrachtwagenbewegingen;
–
het betreft een gesloten installatie.
De inpasbaarheid van het plan is aldus louter een welstandskwestie, hetgeen met de gemeente in vooroverleg is besproken. Een maximale bouwhoogte van 25 meter in combinatie met een locatie voor de centrale als thans wordt aangevraagd, is vanuit het oogpunt van welstand aanvaardbaar. Als bijlage bij deze aanvraag is een serie driedimensionale weergaven van de geprojecteerde betoncentrale opgenomen. Met deze tekeningen wordt inzicht gegeven in de perceptie van de cementsilo's vanuit meerdere mogelijk relevante oogpunten.
FA 17040-2-RA-002
8
3. BESCHRIJVING VAN DE HOOFDACTIVITEITEN
3.1. Algemeen In tekeningen 1 en 2 in de bijlagen bij deze aanvraag is de situering van Rivierendriesprong in de omgeving, respectievelijk de lay-out van het bedrijfsterrein weergegeven. In het navolgende worden de in paragraaf 1.2 genoemde hoofdactiviteiten nader omschreven. Opgemerkt zij dat de gehanteerde aantallen transportbewegingen een inschatting betreffen op basis van te verwachten jaarlijkse doorzetten en het aantal werkzame dagen. Wezenlijke fluctuaties zijn hierbij per werkdag mogelijk. Vanwege de aangehouden bovengemiddelde dagelijkse aantallen zullen deze fluctuaties in de regel resulteren in lagere dan de gehanteerde vol-bedrijf-aantallen. Alle vrachtwagens die op de inrichting laden of lossen (met uitzondering van de truckmixers, cementsilowagen en grondstroffenwagens met de betoncentrale als bestemming) rijden bij aankomst en vertrek over de weegbrug, welke onderdeel vormt van de inrichting. Hier worden tevens de banden van de vrachtwagens besproeid om stofhinder en vervuiling van de openbare weg te voorkomen. Algemene faciliteiten zijn het kantoor met kantine en de werkplaats in het bedrijfsgebouw B aan de oostzijde van het terrein. In de werkplaats vindt alleen tanken, onderhoud en kleine reparaties van materieel plaats en is olieopslag aanwezig. Groot onderhoud en grote reparaties aan het materieel worden uitbesteed en vinden aldus buiten de inrichting plaats. 3.2. Overslagkade Aan de overslagkade vinden overslagactiviteiten plaats ten behoeve van de aan- en afvoer van zand, grind, grond en ander massagoed. Rivierendriesprong is gecertificeerd krachtens BRL 9335-1 (certificaat in de bijlage bij deze aanvraag) en kan ongekeurde grondstromen innemen tot en met industriekwaliteit. De binnenvaartschepen (capaciteit circa 1.000 m3) worden geladen en gelost met behulp van een mobiele telescoopkraan. De belading van de schepen kan tevens plaatsvinden met behulp van een laadschop of direct vanuit de bak van een kiepwagen. In het laatste geval wordt een brug met opstaande rand geplaatst, waarop de vrachtwagen of laadschop tot boven het ruim van het schip kan rijden.
FA 17040-2-RA-002
9
De kraan lost de goederen in de regel in een op de kade aanwezige bunker, vanwaar het via transportbanden naar één van de vier aan de kade aanwezige trechters, een opslagvak of de betoncentrale wordt getransporteerd. Bij het lossen van het laatste deel van de lading wordt een bobcat in het ruim ingezet om de restanten onder kraanbereik te brengen. Zelflossende schepen maken gebruik van transportbanden die de goederen direct op de kade storten. Genoemde vier trechters kunnen tevens via de bunker op de kade gevuld worden met behulp van een laadschop (zie figuur B). In de trechters wordt hoofdzakelijk zand en grind opgeslagen dat op korte termijn zal worden afgevoerd. Vrachtwagens rijden onder één van de vier trechters en worden vervolgens geladen middels vrij verval.
Figuur B: Invoerbunker, transportband en twee van de vier trechters op de kade
Het gebruik van de kade is uiteraard sterk afhankelijk van vraag en aanbod op de markt. Aan de kade is aldus geen sprake van een constante dagelijkse aan- en afvoer hoeveelheid van grondstoffen. In het volgende wordt dan ook datgene omschreven dat maximaal gedurende een dag kan plaatsvinden. Gedurende de dagperiode worden maximaal vier binnenvaartschepen gelost. Als alternatief voor het voornoemde (niet op dezelfde dag) kunnen in de dagperiode maximaal vier schepen geladen met bijvoorbeeld ongebroken asfaltpuin, andersoortig freesafval en/of grond van klasse “industrie” (voorheen categorie I-grond). Een combinatie van voornoemde activiteiten is mogelijk, waarbij altijd in totaal per dag maximaal vier schepen worden geladen of gelost. Incidenteel (maximaal twaalf maal per jaar) wordt een schip geladen of gelost buiten de normale bedrijfstijden (avond- en nachtperiode). Afvoer van materiaal uit de trechters vindt plaats met circa 17 en 6 vrachtwagens in respectievelijk de dag- en avondperiode.
FA 17040-2-RA-002
10
3.3. Verwerking BSA Voor een stroomschema van de verwerking van BSA en puin wordt verwezen naar tekening 5 in de bijlagen bij deze aanvraag. Bouw- en sloopafval wordt per vrachtwagen aangevoerd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen afval dat vrijwel alleen steenachtige materialen (puin) betreft en afval dat daarnaast een relevante hoeveelheid andersoortig afval (hout, plastic, metaal) bevat1. Laatstgenoemde soort afval wordt in hal A gesorteerd met een mobiele kraan en handpicking. De verschillende gescheiden afvalmaterialen (hout, plastic, papier, etc.) worden in afzonderlijke containers geladen en afgevoerd ten behoeve van recycling. Tevens zijn een container voor (onverhoopt aangetroffen) asbest en een milieucontainer voor eventueel in het BSA aangetroffen gevaarlijk afval aanwezig (zie tekening 2 in de bijlagen). Het puin wordt binnen de inrichting verder verwerkt conform BRL 2506, waarvoor een certificering zal worden aangevraagd. Ten behoeve van de productie van puingranulaat uit puin wordt de puinbreker ten noorden van hal A opgesteld (zie figuur C).
Figuur C: Voorbeeld van een mogelijk in te zetten puinbreker
De puinbreker is voorzien van een trechter met trilvoeder die door een laadschop wordt gevuld. De roterende rupsbreker heeft een capaciteit van 550 ton per uur (effectief 200 ton per uur). Metaal (betonwapening) wordt middels een magneetband uit het gebroken puin verwijderd. De na de puinbreker te plaatsen zeef zeeft het gebroken puin, de overkorrel wordt opnieuw in de puinbreker ingevoerd om nogmaals gebroken te worden. Het granulaat wordt door de laadschop afgevoerd en op het terrein in opslagvakken opgeslagen. Het puingranulaat kan – als de kwaliteitseisen van het te produceren beton dit toelaat – als vervanger voor grind als grondstof worden gebruikt bij de fabricage van beton. 1
Naast genoemde afvalsoorten wordt door Rivierendriesprong groenafval op- en overgeslagen. Bewerking van groenafval vindt niet plaats, de opslag is relatief kortstondig ter voorkoming van het ontstaan van geuremissie vanwege compostering.
FA 17040-2-RA-002
11
Daarnaast wordt granulaat toegepast in de wegenbouw als fundatiemateriaal. Het metaalafval wordt door de laadschop in een container geladen en afgevoerd naar een eindverwerker voor hergebruik. Overig restafval van de breker wordt tevens gescheiden en afgevoerd zoals in het voorgaande omschreven. De jaarlijkse doorzet van de puinbreker bedraagt ten hoogste 100.000 ton 2. Aan- en afvoer vindt plaats met gemiddeld 75 à 80 vrachtwagens per etmaal. 3.4. Opslag en verkoop van bouwstoffen en bestratingmaterialen Op het buitenterrein en in de bedrijfshallen A en B zijn diverse opslagvakken aanwezig (zie figuur D). Deze opslagvakken zijn opgebouwd uit betonnen stapelstenen en/of betonnen keerwanden.
Figuur D: Opslagvakken ten westen van bedrijfshal A
Op het terrein worden de volgende materialen opgeslagen in opslagvakken (navolgende lijst is niet limitatief, doch zo volledig mogelijk): − Argex (kleikorrels). − Diverse soorten zand (ophoogzand, brekerzand, metselzand, betonzand, straatzand, vloerenzand, M3C zand, tankenzand, speelzand, verschralingszand, gestabiliseerd zand, korrelzand en ketelzand). − Grind. − Grondsoorten (onder andere Bosgrond, compost, ophooggrond, mixgrond, tuinaarde, klei). − Heklabims, Korrethbims, Yalibims (puimsteen). − Hoogovenslakken (0-40 mm). − Lava (0-16, 8-16, 16-32, 0-40, 40-150 mm). − Menggranulaat en betongranulaat (zie paragraaf 2.3). − Natuursteen.
2
Vanwege de inzet van een puinbreker valt het bedrijf conform het IVB onder milieucategorie 4.2. Conform het bestemmingsplan zijn op het terrein bedrijven tot maximaal categorie 3 toegestaan, waarbij vrijstelling kan worden verleend tot maximaal categorie 4 (zie hoofdstuk 2).
FA 17040-2-RA-002
12
− Bestratingsmateriaal (stenen). − Verschillende soorten split . − Olivijn (mineraal dat CO2 absorbeert en onder andere gebruikt wordt op daken) Daarnaast wordt (niet in opslagvakken) antiworteldoek en tuinhout opgeslagen.
PVC,
drainagemateriaal,
wegendoek,
3.5. Betoncentrale Een gedeelte van hal A zal worden gesloopt (aparte sloopmelding, los van deze procedure), waarna op de in de tekeningen in de bijlage bij deze aanvraag weergegeven locatie een betoncentrale zal worden gerealiseerd ten behoeve van de productie van beton, cement en specie uit voornoemde aanwezige grondstoffen. Voor de lay-out van de betoncentrale wordt verwezen naar tekening 5 in de bijlagen bij deze aanvraag. In de menger vindt het mengen van materialen (puingranulaat, zand, grind, cement en water) met hulpstoffen zoals versneller en vertrager plaats. Het na het mengen ontstane product wordt toegepast als bouwstof (betonmortel). De productie wordt met behulp van een procescomputer bestuurd vanuit de bedieningsruimte, welke zich in de centrale bevindt. De centrale bestaat uit de volgende onderdelen: -
vier cementsilo’s; een rijensilo voor grondstoffen;
-
weeginstallaties;
-
mengunit.
Met behulp van transportbanden wordt het zand en grind vanaf de kade naar de kop van de centrale gevoerd. Tevens worden de grondstoffen in de menger gebracht. Vanuit de cementsilo’s wordt het cement via de schroeftransporteurs naar de cementweger geleid. Dit systeem is geheel gesloten. In de betoncentrale worden toeslagmaterialen uitgezeefd, gedroogd en gewogen. De hulpstoffen worden vanuit dichte vaten via de gesloten leidingen naar de respectievelijke weeginstallaties geleid. In de dwangmenger worden de hulpstoffen gemengd met cement, water, zand en grind. Voor de productie van beton wordt op jaarbasis circa 2.500 m3 leidingwater gebruikt. De gewenste productiecapaciteit van de betoncentrale bedraagt maximaal 99 ton/h. Uitgaande van 250 werkdagen per jaar en een gemiddelde werkdag van 8 uur per dag betekent dit een productie van 79.000 m3 oftewel 198.000 ton op jaarbasis. Uitgaande van een inhoud van de truckmixers bedraagt circa 12,5 m 3 (30 ton), doen gedurende de werktijden van de betoncentrale circa 28 truckmixers per dag de inrichting aan.
FA 17040-2-RA-002
13
De betoncentrale zal hoofdzakelijk in de dagperiode in bedrijf zijn, gebruik in de avonden nachtperiode bij specifieke projecten die levering van beton buiten de dagperiode verlangen wordt evenwel niet uitgesloten. De betoncentrale beschikt voorts over kantoorfuncties en een laboratorium (testlocatie), alwaar proefkubussen worden bewaard in een waterbak en getest op een drukbank. Het (bruikbare) resterende beton in de centrale wordt gebruikt voor de fabricage van betonnen stapelblokken (legoblokken). Het beton wordt gestort in mallen, waarna het uithardt. Na enkele dagen worden de mallen verwijderd en de betonblokken aan de lucht verder gedroogd alvorens zij worden toegepast of verkocht. Restbetonverwerker Nabij de betoncentrale wordt tevens een verwerkingsinstallatie voor restbetonmortel onder een overkapping gerealiseerd. Aan het eind van de werkdag worden de (niet bruikbare) betonresten uit de truckmixers en menger verwijderd. Hiertoe wordt de truckmixer of menger gedeeltelijk gevuld met water (leidingwater) en ingeschakeld. Het waterige mengsel wordt in de restbetonverwerker gestort. Deze installatie wast, zeeft en scheidt materialen uit restbetonmortel. De restbetonverwerker maakt hergebruik van met name zand en grind mogelijk. Ook kan het spoelwater hergebruikt worden in de betoncentrale. Wasplaats Nabij de restbetonverwerker voor inwendige reiniging van de truckmixers wordt tevens een wasplaats gerealiseerd voor uitwendige reiniging. De truckmixers worden schoongespoten boven een vloeistofdichte vloer. Het afgevoerde water passeert een olieen benzineafscheider met bezinksectie (zie paragraaf 4.10.2). Groot onderhoud aan de truckmixers wordt uitbesteed en vindt niet op de locatie plaats. 3.6. Verhuur van materieel en materiaal Door Rivierendriesprong worden transportmiddelen, materieel en afvalcontainers verhuurd ten behoeve van (bouw-, sloop- en grond)werkzaamheden van derden op locatie. Per etmaal bezoeken gemiddeld circa 10 vrachtwagens de inrichting voor het ophalen of afleveren van dit materieel.
FA 17040-2-RA-002
14
4. GROND-, HULP-, AFVALSTOFFEN EN EINDPRODUCT
4.1. Massagoederen in open opslag In tabel 1 is een overzicht weergeven van de binnen de inrichting aanwezige bulkmaterialen. Tevens zijn in de tabel de maximale in opslag op het terrein aanwezige hoeveelheden, de opslaglocatie en de doorvoer in ton/jaar gegeven. Tabel 1: Overzicht aanwezige massagoederen in open opslag Afvalstoffen- Grondstof/handelsgoed code
Opslaglocatie
Doorvoer Hoeveelheid maximale (ton/jaar) opslag in ton
Grind
Opslagvakken buiten
90.000
2.000
deels 19 12 09
Zand (alle soorten)
Opslagvakken buiten en binnen 150.000
2.000
17 05 04
Grond (klassen AW3 en Opslagvakken buiten en binnen 150.000 industrie)
10.000
17 09 04 19 12 09
BSA4
50.000
2.000
17 01 17
Schoon ongebroken puin4
Opslagvakken buiten en binnen 100.000
4.000
Sorteervloer
Puingranulaat
10 01 01
5
Opslagvakken buiten
240.000
10.000
Kleikorrels
Opslagvakken binnen
60.000
2.500
Puimsteen
Opslagvakken buiten en binnen
50.000
2.500
(klasse Opslagvakken buiten en binnen
30.000
1.250
Lava
Opslagvakken buiten en binnen
60.000
2.500
Natuursteen
Los op buitenterrein
20.000
800
Bestratingsmateriaal
Los op buitenterrein
20.000
Split
Opslagvakken buiten en binnen 100.000
4.000
Opslagvakken buiten en binnen
50.000
1.200
Hoogovenslakken industrie)
Tuinaarde 4
800
17 03 02
Freesasfalt
Opslagvakken binnen
20.000
500
20 02 01
Groenafval
Sorteervloer6
10.000
40
Olivijn
Opslagvakken binnen
10.000
500
Strooizout
Opslagvakken binnen
15.000
15.000
4.2. Hulpstoffen In tabel 2 is een overzicht weergeven van de binnen de inrichting aanwezige hulpstoffen. Tevens zijn in de tabel de maximale hoeveelheden hulpstof in opslag, de opslaglocatie en het gebruik van de hulpstoffen gegeven. 3 4 5 6
Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde Afval in de zin van de Wet milieubeheer. Betreft dubbeltelling: doorvoer granulaat = doorvoer gebroken puin (100.000 ton) en puin uit sortering (20.000 ton). Het groenafval wordt aan- en afgevoerd en derhalve kortstondig opgeslagen in containers.
FA 17040-2-RA-002
15
Tabel 2: Overzicht aanwezige hulpstoffen Omschrijving
Opslaglocatie
Gebruik
Dieselolie rood
Bovengrondse tank7
Brandstof materieel
2.000
8
Brandstof materieel
10.000 3*2.000
Dieselolie wit
Bovengrondse tank IBC (3 stuks)
AdBlue
IBC
Toevoeging brandstof
Maximaal aanwezige hoeveelheid (l)
1.000
Gasflessenkast
8
Werkplaats
50
Gasflessenkast
8
Werkplaats
50
CO2
Gasflessenkast
8
Werkplaats
50
Smeerolie, hydrauliekolie
Vaten in werkplaats
Materieel
600
Zuurstof Acetyleen
Plastificeerder Superplastificeerder Vertrager Versneller
Kunststof container
8
Betoncentrale
2.000
Kunststof container
8
Betoncentrale
2.000
Vaten
8
Betoncentrale
1.500
Vaten
8
Betoncentrale
200
Betoncentrale
1.000
Betoncentrale
200
Vormolie (biologisch afbreekbaar) Vaten Mortelstabilisator
Vaten
8
4.3. Afvalstoffen In tabel 3 is een overzicht weergegeven van de op de inrichting aanwezige afvalstoffen. Tevens zijn in de tabel de maximale hoeveelheden afvalstof in opslag op het terrein, de opslaglocatie en de doorvoer van de afvalstoffen in ton/jaar gegeven.
7 8
Opslag conform PGS 30 Opslag conform PGS 15
FA 17040-2-RA-002
16
Tabel 3: Overzicht aanwezige bewerkte en verwerkte afvalstoffen Afvalstoffen- Aard code
Opslagplaats
17 04 01 t/m Metalen 17 04 07
Containers
Doorvoer (ton/jaar)
Hoeveelheid maximale opslag in m3
7.000
10
500
10
17 06 01 17 06 05
Asbest
Asbestcontainer
17 02 02
Glas
Container
1.500
10
17 02 03
Pvc
Container
1.000
10
17 02 03
Plastic
Container
3.000
10
17 02 01
Hout
Container
7.000
10
19 12 01
Papier/karton
Container
3.000
10
19.12.09
Minerale stoffen
In opslagvakken
10.000
10
20 02 01
Groenafval
Container (zie tabel 1)
10.000
375
4.4. Eindproduct In de betoncentrale wordt op jaarbasis circa 198.000 ton betonmortel geproduceerd, betonmortel wordt direct afgevoerd of verwerkt in betonnen producten welke tijdelijk kunnen worden opgeslagen en vervolgens worden verkocht.
FA 17040-2-RA-002
17
5. GEVOLGEN VOOR HET MILIEU
5.1. Luchtkwaliteit In het onderzoek luchtkwaliteit, opgenomen als bijlage bij onderhavige aanvraag wordt de invloed van de aangevraagde activiteiten op de luchtkwaliteit beschouwd. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat voor NO2 en PM10 geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieuheer. Ter hoogte van het onderzoeksgebied kan voor de overige in de Wet milieubeheer opgenomen stoffen zonder verder onderzoek worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden. 5.2. Stofhinder
5.2.1. Algemeen In tabel 4 worden de volgens de NeR gedefinieerde stuifklassen voor de verschillende grondstoffen gegeven die op het bedrijfsterrein aanwezig kunnen zijn, waarbij: − S1: sterk stuifgevoelig, niet bevochtigbaar; − S2: sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; − S3: licht stuifgevoelig, niet bevochtigbaar − S4: licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; − S5: nauwelijks of niet stuifgevoelig. Tabel 4: Stuifklasse van de grond- en afvalstoffen Grondstof
Stuifklasse
Wijze van opslag
S1 S2, S4
in gesloten silo in opslagvakken, vochtig
Grind
S5
in opslagvakken
Puingranulaat Grond
S5 S4
in opslagvakken in opslagvakken
Kleikorrels Puimsteen
S3 S5
inpandig in opslagvakken
Hoogovenslakken
S4
in opslagvakken
Lava Split
S5 S5
in opslagvakken in opslagvakken
Olivijn Restafval/residu
S5 S5
in opslagvakken in opslagvakken
S4, S5 S5
in containers inpandig
Cement Zand
Bouw- en sloopafval Strooizout
FA 17040-2-RA-002
18
De op- en overslag van stuifgevoelige producten valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. In het navolgende wordt een omschrijving gegeven van de maatregelen die getroffen zijn om stofhinder te voorkomen. 5.2.2. Stofbestrijding algemeen Het personeel ontvangt instructies en voorlichting inzake het voorkomen van stofverspreiding en het bestrijden van verwaaien. De banden van alle inkomende en vertrekkende vrachtwagens worden bevochtigd door de op en nabij de weegbrug aanwezige sproeiers. Dit water wordt door het rijden van de vrachtwagens verspreid over het terrein. Voorts zijn op het gehele terrein aansluitpunten aanwezig voor waterslangen, waarmee het terrein buiten regen- en vorstperioden wordt natgehouden. Zodoende wordt stofverspreiding zoveel mogelijk voorkomen. Teneinde de stofemissie te beperken worden, indien de weersomstandigheden dit noodzakelijk maken, de buiten opgeslagen stuifgevoelige bevochtigbare producten, in navolging van de NeR, besproeid met water. Op het hele terrein is een waterleiding aanwezig, waarop op diverse locaties waterslangen kunnen worden aangesloten. Door het spuiten van water op de opslagbergen, wordt het gehele terrein nat gehouden. 5.2.3. Stofbestrijding specifieke bedrijfsonderdelen Overslag aan de kade De grijpers, storttrechters en de transportbanden aan de overslagkade voldoen aan de emissierichtlijnen zoals genoemd in de NeR, paragraaf 3.8.1. Specifieke voorzieningen ter bestrijding van stofemissie aan de kade betreffen de volgende: − de transportbanden aan de kade zijn rondom gesloten uitgevoerd; − zorgvuldig handelen bij het lossen, grijpers niet overvullen; − zorgvuldig handelen bij het legen van de laadschop, laadschop niet overvullen; − grijpers niet over wateroppervlak draaien; − beperking storthoogte tot minder dan 1 meter; − de kade is voorzien van een opstaande rand van circa 10 cm; − geen opslag op afstanden korter dan 2 m tot de kaderand; − afhankelijk van de stuifklasse S2, S4 of S5 worden de trechters tot 75%, 85% of 95% afgevuld; − het terrein van de overslagkade wordt zo veel als nodig met behulp van de veegwagen schoongehouden. In geval van overslag van S2-goederen zijn gesloten grijpers voorgeschreven. De grijpers zijn aan de bovenkant niet afgesloten, omdat fijn zand (het enige S2-product) voldoende vochtig wordt aangevoerd uit de zandwinning.
FA 17040-2-RA-002
19
Breker De puinbreker is voorzien van een eigen sproei-installatie met sproeiers ter hoogte van de uitvoeropening van de breker en aan het einde van de transportband (zie figuur E) die het gebroken puin afvoert.
Figuur E: Watersproeiers aan het eind van de transportband van de puinbreker
Betoncentrale Cementsilo’s Cement wordt opgeslagen in goed afgesloten silo’s. Slechts tijdens het vullen van de cementsilo’s komt lucht vrij die fijn cementstof bevat. Ter voorkoming van stofoverlast ten gevolge van het vullen van de cementsilo’s zijn deze silo’s allemaal uitgerust met een luchtoverdrukafvoersysteem voorzien van een doekfilterinstallatie. De silo’s zijn uitgerust met een overvulbeveiliging. Conform de NeR mag het stofgehalte van de uittredende lucht niet meer dan 5 mg/Nm3 bedragen. De geprojecteerde installatie zal voldoen aan de stand der techniek. Na realisatie van de installatie zal voldaan worden aan voornoemd voorschrift uit de NeR, daar de leveranciers een stofconcentratie in de uittredende lucht wordt gegarandeerd van minder dan 5 mg/Nm3. Menger Tijdens het vullen van de menger, met name tijdens het vullen met toeslagmaterialen, wordt door het volume van de toeslagmaterialen lucht uit de menger verdrongen. De verdrongen lucht wordt via een boven de menger geïnstalleerde ventilator met ontluchtingsfilter afgevoerd. Normaliter geschiedt de toeslagmaterialen-toelevering stofvrij omdat deze stoffen vochtig zijn waardoor eventuele stofdeeltjes gebonden zijn.
FA 17040-2-RA-002
20
Nadat de toeslagmaterialen in de menger zijn gelost, wordt de menger door middel van een ‘grondklep’ gesloten. Na het sluiten van de grondklep wordt het cement uit de cementsilo’s en het water met hulpstoffen toegevoegd via een gesloten systeem. De lucht die op dat moment uit de menger verdrongen wordt, wordt gedeeltelijk via een slang weer teruggeleid in de cementweegbunker en gedeeltelijk via het ontluchtingsfilter afgezogen. Op dat moment is het gehele mengsysteem gesloten, zodat verspreiding van cementstof wordt voorkomen. Door de leverancier wordt een restemissie in de uittredende lucht, na filtering, gegarandeerd van minder dan 5 mg/Nm3. Per keer dat de toeslagmaterialen worden gelost (charge) wordt circa 2 m 3 lucht afgevoerd vanuit de menger. De twee ontluchtingspunten van de menger zijn uitgerust met een stoffilter. De bijbehorende ventilator kent een debiet van 1080 m3/u. Indien onverhoopt toch cementstof uit het gesloten systeem naar buiten treedt, zal dit stof binnen de wanden van het weeghallencomplex blijven. Ten gevolge van het mengproces zal aldus geen noemenswaardige stofverspreiding optreden. Storten van toeslagmaterialen in trechter Tijdens het storten van toeslagmaterialen in de trechter zal weinig stof verwaaien omdat de toeslagmaterialen worden gelost in een gesloten reservoir en via een gesloten elevator in de torensilo worden getransporteerd. Het storten van de toeslagmaterialen vindt plaats met een maximale vullingsgraad conform de NeR; in geval van S2 bedraagt de vullingsgraad 75%. 5.3. Geurhinder Op
het
terrein
van
Rivierendriesprong
zijn
voor
geuremissie,
resulterend
in
waarneembare geur buiten de inrichting, geen relevante bronnen c.q. activiteiten te onderscheiden. Groenafval zou enige geuremissie kunnen kennen indien rotting optreedt, dit afval wordt echter afgevoerd ruimschoots voordat hiervan enige sprake kan zijn. Het groenafval is maximaal tweemaal 24 uur op de inrichting aanwezig. 5.4. Geluid en trillingen In het akoestisch onderzoek, opgenomen als bijlage bij onderhavige aanvraag wordt het geluid in de omgeving ten gevolge van Rivierendriesprong beschouwd. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek volgt dat de berekende geluidniveaus na uitbreiding van Rivierendriesprong hoger bedragen dan het geluidverdeelplan in het kader van geluidzonebeheer als maximum aangeeft voor de (oude) vergunde situatie die gold voor een bedrijfsterrein met een geringere omvang. Daarentegen is mogelijk akoestische ruimte ontstaan door:
FA 17040-2-RA-002
21
− het opleggen maatwerkvoorschriften krachtens het Activiteitenbesluit bij aanliggende bedrijven; − het vervallen van drie meldingsplichtige bedrijven die gevestigd waren in de thans door Rivierendriesprong voor een groot deel in gebruik genomen hallen. Door de zonebeheerder dient beoordeeld te worden of de berekende niveaus inpasbaar zijn binnen geluidzonebeheer. Maximale geluidniveaus ter hoogte van woningen voldoen ruimschoots aan de strengste grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Als gevolg van de activiteiten op het terrein van Rivierendriesprong is geen sprake van voelbare trillingen buiten de inrichting. 5.5. Invloed op natuurwaarde van de omgeving In het kader van de vergunningaanvraag is onderzoek verricht naar de te verwachten depositie van de vermestende stof stikstof ter hoogte van relevante Natura 2000 gebieden. Relevant is de emissie van NOx op het terrein van Rivierendriesprong ten gevolge van de inzet van verbrandingsmotoren (shovels, kraan, aggregaten). Relevante Natura 2000-gebieden in dit kader zijn Donkse Laagten, Biesbosch, Hollands Diep, Oude Maas en Oudeland van Strijen. In tabel 5 is van de beschouwde Natura 2000-gebieden de kritische depositie van totaal stikstof gegeven in tabel 1 (bron Alterra 1654, juni 2008). Tevens is in tabel 5 opgenomen de depositie van totaal stikstof in 2015 (bron RIVM, GCN-kaarten 2012). Tabel 5: Kritische depositiewaarde en depositie in 2013 Natura 2000 gebied
Kritische depositie in mol N/ha/jaar
Depositie totaal in mol N/ha/jaar
Donkse Laagten Biesbosch
1100 1250
1500 – 2000 1500 – 2000
Hollands Diep Oude Maas
2000 2410
1500 – 2000 1500 – 2000
Ten gevolge van de inzet van brandstoffen in motorvoertuigen als vrachtwagens, shovel maar ook in aggregaten vindt emissie van NOx plaats. Tengevolge van de aangevraagde activiteiten van Rivierendriesprong binnen de inrichting is de emissie NO x berekend. Voor de uitgangspunten wordt verwezen naar het onderzoek naar de luchtkwaliteit in de bijlage bij deze aanvraag.
FA 17040-2-RA-002
22
Voor de berekening van de verspreiding en depositie is gebruik gemaakt van het Nieuwe Nationaal model (Pluim Plus versie 4.1). De resultaten zijn opgenomen in tabel 6. Tabel 6: Depositie ten gevolge van Rivierendriesprong Natura 2000-gebied
Depositie totaal in mol N/ha/jaar
Donkse Laagten Biesbosch
0,30 0,26
Hollands Diep Oude Maas
0,04 0,10
De bijdrage ten gevolge van de uitbreiding van Rivierendriesprong ter hoogte van relevante Natura 2000-gebieden bedraagt maximaal 0,30 mol N/ha/jaar. Daar dit minder dan 0,03% van de kritische depositie is, is de bijdrage van Rivierendriesprong te verwaarlozen. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat geen negatieve effecten als gevolg van de activiteiten van de Driesprong te verwachten zijn. 5.6. Afvalstromen
5.6.1. Algemeen Per dag worden circa 78 vrachten à 30 ton aan afvalstromen aangevoerd (ongesorteerd afval en puin, groenafval en freesasfalt), danwel afgevoerd (gesorteerd restafval, afgescheiden uit het Bouw- en sloopafval). Daarnaast wordt eenmaal per twee weken een vracht gevaarlijk afval of asbest à 5 ton afgevoerd Het aangevoerde (ongesorteerde BSA) wordt opgeslagen in de containers waarin het wordt aangevoerd of op de vloeistofkerende vloer in gebouw A, alwaar het niet in aanraking komt met hemelwater. Schoon puin wordt buiten opgeslagen en verwerkt op een verharding van stelconplaten, de gescheiden restafvalstromen (hout, metaal, glas, papier, etc.) worden opgeslagen in containers in de sorteerloods. Genoemde opslaglocaties zijn weergegeven in tekening 3 in de bijlagen bij deze aanvraag. In gebouw A is daarnaast een container (5 ton) aanwezig voor asbest of asbesthoudend materiaal, alsmede een milieucontainer voor gevaarlijk afval. 5.6.2. Afvalstoffencodes van inkomende afvalstoffen In de inrichting worden uitsluitend de in de bijlagen bij deze aanvraag vermelde afvalstromen geaccepteerd. Hiervoor gelden de acceptatiecriteria zoals tevens gegeven in deze bijlage. Tevens is hier een overzicht van de afvalstoffencodes conform de EURAL van de diverse afvalstromen opgenomen.
FA 17040-2-RA-002
23
Behoudens teerhoudend afval worden gevaarlijke afvalstoffen, waaronder klein gevaarlijk afval, niet geaccepteerd. Het kan echter voorkomen dat in zeer geringe hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen (zoals asbest) bij het voorsorteren van bijvoorbeeld bouw- en sloopafval vrijkomt. Dit wordt opgeslagen in de milieucontainer. Teerhoudend asfalt (gevaarlijk afval) wordt als monostroom aangenomen en afgevoerd (5000 ton per jaar, maximaal 45 ton op enig moment aanwezig9). Bewerking van teerhoudend asfalt vindt niet plaats. 5.6.3. Acceptatie Acceptatie Rivierendriesprong beschikt over standaard aanleveringcontracten voor bouw- en sloopafval. De feitelijke eigendomsoverdracht vindt plaats bij de poort. Als de afvalstroom verdacht is wordt deze niet door Rivierendriesprong geaccepteerd. Indien gevaarlijk afval, oliebussen, et cetera, aanwezig zijn in het afval worden deze niet geaccepteerd. Indien onverhoopt asbest in het BSA aanwezig blijkt te zijn, wordt dit in dubbele verpakking in de container voor asbest opgeslagen. Als bijlage bij onderhavige aanvraag zijn de afvalstoffen gegeven die op de inrichting van Rivierendriesprong geaccepteerd worden. Tevens zijn hier de acceptatie- en registratievoorschriften weergegeven en de Richtlijn met betrekking tot acceptatie- en verwerking toegevoegd. De specifieke situatie van Rivierendriesprong geeft geen aanleiding af te wijken van deze Richtlijn. Het breken van puin vindt plaats volgens BRL 2506. De goederenadministratie is gekoppeld aan de financiële administratie. Voortraject Door middel van een overschrijvingsformulier wordt een afvalstroomnummer voor bouwen sloopafval, bedrijfsafval en grofhuishoudelijk afval bepaald. Dit geldt voor overheden en bedrijven. De wettelijk geldende procedure wordt hierbij gevolgd. De inname van bouw- en sloopafval voornamelijk bestaande uit grond, zonder analyse is conform de BRL 9335. Op een lijst wordt een datum, herkomst en hoeveelheid vermeld. De afvalstroomnummers en de lijst voor inname van bouw- en sloopafval, voornamelijk bestaande uit grond, zijn in het kantoor bij de weegbrug aanwezig. Overdracht De feitelijke ontvangst (eigendomsoverdracht) vindt pas plaats als de ontdoener leeg uitgewogen heeft en er geen acceptatieprobleem is. 9
De totale hoeveelheid gevaarlijk afval (teerhoudend asfalt, asbest en onverhoopt aangetroffen gevaarlijk afval in aangevoerde partijen) is op geen moment groter dan 50 ton.
FA 17040-2-RA-002
24
Aanleveringscondities Alle producten met uitzondering van asbest mogen los gestort worden aangeleverd. Asbest zal alleen ontvangen worden in dubbele verpakking en met een maximale ontvangst van 10 ton per aanlevering. Acceptatievoorwaarden De afvalstromen mogen geen gevaarlijk afval bevatten. Composteerbaar materiaal wordt niet geaccepteerd voor langdurige opslag (langer dan 2 dagen). Geurende fracties en gevaarlijk afval worden niet geaccepteerd. Bij aangevoerde partijen wordt, afhankelijk van de risico-indeling (zie acceptatiebeleid als bijlage bij deze aanvraag), een analyserapport gevraagd. 5.6.4. Financiering Rivierendriesprong geldt als een solvabel te achten inrichting. De combinatie van verkoop van bouwstoffen, beton en betonproducten, verhuur van materieel en inname van afval zorgt voor een continue stroom aan werkzaamheden. 5.6.5. Doelmatigheid De doelmatigheid van het sorteren en de op- en overslag van bouw- en sloopafval wordt gewaarborgd door het hergebruiken van de puinfractie als fundatie- en ophooglaag en als grondstof voor de productie van beton. De doelmatigheid van de overige (rest-) afvalstromen wordt tevens gewaarborgd door hergebruik en verdere verwerking buiten de inrichting. 5.6.6. Landelijk Afvalbeheerplan 2 (LAP2) In het Landelijk Afvalbeheerplan 2 (LAP2) 2009-2021 van het ministerie van VROM wordt aan de hand van sectorplannen de minimum vereiste standaard voor de afvalstoffen aangegeven. De minimumstandaard voor papier en karton is conform sectorplan 4 van LAP2 nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Voor papier en karton dat niet voor materiaalhergebruik geschikt is, bijvoorbeeld nat of sterk vervuild papier en karton, is de minimumstandaard verbranden als vorm van verwijdering. De minimum standaard voor kunststofafval is conform sectorplan 11 van LAP2 nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Voor kunststofafval waarvoor materiaalhergebruik niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het te sterk is verontreinigd, is verkleefd met andere materialen of om andere redenen vanuit technisch oogpunt feitelijk niet voor materiaalhergebruik geschikt gemaakt kan worden, is de minimumstandaard verbranden als vorm van verwijdering.
FA 17040-2-RA-002
25
De minimum standaard voor metaalafvalstoffen is conform sectorplan 12 van LAP2 nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. De minimum standaard voor gemengd bouw- en sloopafval is conform sectorplan 28 van LAP2 sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens verwerken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende minimumstandaarden. De minimum standaard voor steenachtig materiaal en niet teerhoudend asfalt10 is conform sectorplan 29 van LAP2 nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. De minimum standaard voor hout is conform sectorplan 36 van LAP2: − voor A- en B-hout nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik; − voor gewolmaniseerd C-hout storten op een daarvoor geschikte stortplaats; − voor niet gewolmaniseerd C-hout hoofdgebruik als brandstof. Materiaal- of producthergebruik van niet-gewolmaniseerd C-hout is niet toegestaan, met uitzondering van (onder voorwaarden) gecreosoteerd hout. De minimumstandaard voor vlakglas is conform sectorplan 38 van LAP2 nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Asbest en asbesthoudend materiaal (niet als monostroom geaccepteerd, alleen onverhoopt aangetroffen) wordt ingezameld en vervolgens naar een erkende eindverwerker (stortplaats) afgevoerd. Groenafval wordt niet ver- of bewerkt, maar alleen tijdelijk opgeslagen. Rivierendriesprong voldoet aan de in LAP2 opgenomen minimumstandaarden. Rivierendriesprong is in de meeste gevallen (met uitzondering van puin) slechts een tussenstation waar afvalstoffen ingezameld, verwerkt en eventueel gesorteerd worden. De betreffende (afval)stoffen worden voor verdere nuttige verwerking naar derden vervoerd. In die zin voldoet Rivierendriesprong aan de minimumstandaard. 5.6.7. Bedrijfsafval Huishoudelijk bedrijfsafval afkomstig van het kantoor, de kantine en de betoncentrale wordt opgeslagen in een container die regelmatig door de ophaaldienst wordt geleegd. Klein gevaarlijk bedrijfsafval afkomstig van het kantoor zoals printerinkt en batterijen worden opgeslagen in milieucontainers in hal A. Papierafval van het kantoor wordt gescheiden afgevoerd. Als gevolg van de activiteiten in de werkplaats komen binnen de inrichting verschillende soorten bedrijfsafvalstoffen vrij zoals afgewerkte olie, poetsdoeken, verfblikken, oliefilters, kattegrit, accu’s en klein gevaarlijk afval.
10 Door Rivierendriesprong wordt geen teerhoudend asfalt verwerkt, het bedrijf slaat dit materiaal alleen over ten behoeve van verwerking elders.
FA 17040-2-RA-002
26
In de betoncentrale komen lege verpakkingen van gevaarlijke stoffen vrij, welke worden behandeld als gevaarlijk afval. De opslag van voornoemd gevaarlijk bedrijfsafval vindt plaats op de inrichting in de milieucontainer in hal A. De inhoud van de milieucontainers worden door een erkend inzamelaar afgevoerd. Betonafval van het laboratorium van de betoncentrale (onder andere proefkubussen) wordt verwerkt als steenachtig materiaal (verwerking in puinbreker ten behoeve van hergebruik). 5.7. Registratie Na invulling van het acceptatieformulier wordt het afvalstroomnummer in de geautomatiseerde
werkadministratie
opgenomen.
Het
afvalstroomnummer
wordt
gekoppeld aan het debiteurennummer van de financiële administratie. Als afval aangeboden wordt in de inrichting komt dit altijd via de weegbrug. De weegmeester controleert het afval visueel en koppelt op de weegbon het afvalstroomnummer (klantgegevens) aan de weegresultaten. Op de weegbon staan automatisch de datum en tijd van inname. Als afval uit de inrichting wordt verwijderd gebeurt dit eveneens altijd via de weegbrug. De weegmeester controleert het afval visueel en koppelt op de weegbon het afvalstroomnummer (met verwerkersgegevens) aan de weegresultaten. Op de weegbon staan automatisch de datum en tijd van uitgave. Deze tijd kan de tijd van het terug leegwegen zijn. De afvalstroomnummers zijn gekoppeld aan de debiteurennummers van de financiële administratie. De weeggegevens worden doorgegeven met bonnummer naar de facturering. Op de facturen worden de inkomende vrachten met bonnummer en afvalstroomnummer op vrachtniveau vermeld. Op de inrichting is een registratiesysteem aanwezig, waarin van alle aan- en afgevoerde stoffen het volgende wordt vermeld: - aanmelding; -
orderbevestiging; acceptatieformulier;
-
weegbonnen aanvoer;
-
eventuele rapportage visuele controle; gegevens samenvoegen/opsplitsen van partijen;
-
gegevens bewerking en verwerking van partijen; weegbonnen afvoer;
-
rapportage afvoerlocatie;
-
eventuele bijzonderheden.
FA 17040-2-RA-002
27
Indien nodig wordt een verwijzing naar het analyserapport geregistreerd. Het afvalstroomnummer en ontheffingsnummer wordt geregistreerd volgens de Richtlijn. Van geweigerde stoffen wordt het volgende geregistreerd: -
de aangeboden hoeveelheid; naam en adres van de aanbieder;
-
de reden van weigering.
De geregistreerde gegevens worden ten minste 5 jaar bewaard. De registratieprocedure voldoet aan de Richtlijn zoals beschreven en bijgevoegd als bijlage bij deze aanvraag. 5.8. Voorzieningen ter beperking van brand e.d. In gebouw A zijn twee brandslanghaspels aanwezig met een lengte van 30 meter en twee poederblussers aanwezig. Deze blusmiddelen zijn aanwezig op de enige plaatsen waar brandbaar materiaal in het gebouw aanwezig kan zijn (sorteerlocatie opslagcontainers gesorteerde afvalstoffen en materiaal- en materieelberging).
BSA,
In het door Rivierendriesprong gebruikte gedeelte van hallencomplex B zijn meerdere brandslanghaspels aanwezig met een lengte van 30 meter. Met deze brandslangen kan de gehele hal worden bestreken. Voorts zijn twee poederblussers aanwezig (werkplaats en kantine). 5.9. Bodem
5.9.1. Bodembeschermende voorzieningen In tekening 2 als bijlage bij deze aanvraag is de aanwezige terreinverharding op het bedrijfsterrein weergegeven. De buitenopslag vindt plaats op een vloeistofkerende verharding. Daarnaast is de vloer van de werkplaats vloeistofdicht en zijn de vloeren van hallen A en B (behalve werkplaats) vloeistofkerend uitgevoerd. De wasplaats in de betoncentrale zal tevens voorzien worden van een vloeistofdichte vloer. 5.9.2. Bodemonderzoek Van het gehele terrein is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in 2002 ten behoeve van de overdracht van het terrein aan Rivierendriesprong. Het betreffende rapport met nr. 021211 uit december 2002 van Dordrecht Research B.V. is opgenomen als bijlage bij deze aanvraag. De resultaten van dit onderzoek kunnen als volgt worden samengevat: − De bodem ter plaatse van de rond 1970 gedempte haven is sterk verontreinigd met cadmium, koper, lood, nikkel en zink. In het grondwater zijn ter plaatse ten hoogste lichte verontreinigingen vastgesteld.
FA 17040-2-RA-002
28
− De op de rest van het terrein aanwezige ophooglaag (diepte tot 1 m-mv) is sterk verontreinigd met koper, lood en zink en matig tot sterk verontreinigd met cadmium en nikkel. In het grondwater zijn ter plaatse ten hoogste lichte verontreinigingen vastgesteld. − De noordwestzijde van het terrein is een matig verontreinigd met PAK. Het grondwater is sterk verontreinigd met PAK en matig tot sterk verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging wordt vermoedelijk veroorzaakt door creosootolie. Ten aanzien van laatstgenoemde verontreiniging is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreffende rapport met nr. 021212 d.d. februari 2003 van Dordrecht Research B.V. is opgenomen als bijlage bij deze aanvraag. De resultaten van dit onderzoek kunnen als volgt worden samengevat: − Het bodemvolume van de bodem- en grondwaterverontreiniging (overschrijding interventiewaarde) bedraagt respectievelijk circa 75 m3 en ten minste 100 m3. De grondwaterverontreiniging overschrijdt de terreingrens. − De verontreiniging wordt gecategoriseerd als “ernstig”. Naar aanleiding van laatstgenoemde rapportage is een door de provincie Zuid-Holland goedgekeurd saneringsplan opgesteld. Dit saneringsplan omvat de verwijdering van de verontreiniging met PAK in grond en grondwater en de isolatie van de verontreiniging met zware metalen in de grond. In 2007 heeft sanering van de vastgestelde verontreiniging plaatsgevonden. Deze sanering is geëvalueerd in rapport nr. 021214 d.d. juni 2007 van Dordrecht Research B.V. Dit rapport is opgenomen als bijlage bij deze aanvraag. 5.9.3. Bodemrisico’s Aan de hand van de bodemrisico-checklist (BRCL) uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is het cvm-nummer (combinatie voorzieningen en maatregelen) van alle bodembedreigende activiteiten binnen de inrichting vastgesteld. In tabel 7 is een overzicht gegeven van de aanwezige voorzieningen en getroffen maatregelen om een verwaarloosbaar bodemrisico zeker te stellen. De op- en overslag van ongebroken puin vindt buiten plaats op een vloeistofkerende verharding. Puin betreft in zijn gebroken vorm (granulaat, acceptatie en breken conform BRL 2506) een grondstof voor de productie van betonmortel (klasse industrie) en geldt derhalve niet als bodembedreigend. Ongebroken puin geldt derhalve tevens als niet bodembedreigend. Opslag op een vloeistofkerende verharding wordt derhalve voldoende geacht. Het verwerken (breken) en de opslag van puin vindt inpandig plaats op een vloeistofkerende vloer. Conform het voorgaande gelden deze activiteiten evenmin als bodembedreigend.
FA 17040-2-RA-002
29
De bedrijfsriolering bevindt zich ondergronds. Het terrein van Rivierendriesprong kent een riolering voor de afvoer van alleen huishoudelijk afvalwater naar de gemeentelijke vuilwaterriolering (niet bodembedreigend) en een riolering voor de afvoer van hemel- en terreinwater naar het oppervlaktewater. Daar de opslag en bewerking van gevaarlijk afval alleen plaatsvindt binnen gebouw A, is het afgevoerde hemelwater niet verontreinigd en vormt ook deze riolering geen bodembedreigende bedrijfsactiviteit. Tabel 7: Voorzieningen en maatregelen t.b.v. een verwaarloosbaar bodemrisico Activiteit
Tabel BRCL
cvm nr.
Voorzieningen en maatregelen
Bovengrondse opslag diesel-en rode olie
1.1
II
Dubbelwandige tank Lekdetectie11 Vloeistofkerende verharding
Afleveren diesel vrachtwagens
3.4
I
Vloeistofkerende verharding Overdekt Visueel toezicht Absorptiemiddelen
Afleveren rode olie materieel met mobiele IBC
3.4
I
Vloeistofkerende verharding Visueel toezicht Absorptiemiddelen
Opslag gevaarlijk afval in milieucontainer (PGS15)
3.1.1
I
Vloeistofkerende verharding Overdekt Visueel toezicht
Opslag groenafval
3.1.1
I
Vloeistofkerende verharding Overdekt Visueel toezicht
Tijdelijke opslag BSA op sorteervloer t.b.v. sorteren
3.1.1
I
Vloeistofkerende verharding Overdekt Visueel toezicht
Opslag gesorteerd BSA in container
3.1.1
I
Vloeistofkerende verharding Overdekt Visueel toezicht
Opslag smeermiddelen werkplaats
3.3.2
II
Geschikte emballage Lekbak Overdekt Visueel toezicht
Opslag hulpstoffenvaten betoncentrale (PGS15)
3.3.2
II
Geschikte emballage Lekbak Overdekt Visueel toezicht
Opslag strooizout
3.1.1
I
Vloeistofkerende verharding Overdekt Visueel toezicht
Wassen betonmixers
4.3.1
I
Vloeistofdichte verharding Olie-/benzineafscheider Periodieke inspectie en controle Visueel toezicht
11 Inclusief periodieke controle
FA 17040-2-RA-002
30
5.10. Afvalwater (Waterwet)
5.10.1. Huishoudelijk afvalwater Op het terrein van Rivierendriesprong zijn circa 14 personen tussen 06.00 en 18.00 uur, circa 6 personen tussen 18.00 en 23.00 uur en circa 3 personen tussen 23.00 en 06.00 uur aanwezig. Uitgaande van 12,5 m3/jaar/persoon en 250 werkbare dagen bedraagt de hoeveelheid naar het gemeentelijk riool af te voeren huishoudelijk afvalwater circa 80 m3/jaar. Het huishoudelijk afvalwater wordt op de gemeentelijke riolering geloosd. De terreinriolering is weergegeven in tekening 4 in de bijlagen bij deze aanvraag. 5.10.2. Bedrijfsafvalwater Bedrijfsafvalwater komt vrij bij het reinigen van de truckmixers in de wasplaats. Vanwege deze werkzaamheden zal per jaar circa 400 m3 afvalwater worden afgevoerd naar de gemeentelijke vuilwaterriolering, nadat het een olie- en benzineafscheider met bezinksectie is gepasseerd. De capaciteit van deze voorziening zal bij realisatie worden bepaald op basis van het dan voorziene gebruik van de wasplaats. 5.10.3. Hemelwater daken en buitenterrein De aan derden verhuurde ruimten in hallencomplex B en terreinen vormen geen onderdeel van de inrichting waarvoor thans vergunning wordt aangevraagd. Het hemelwater vanaf deze gebouwdelen en terreinen wordt evenwel afgevoerd via het rioleringstelsel van Rivierendriesprong. Omdat geen fysiek onderscheid kan worden gemaakt tussen hemelwater van de inrichting en de betreffende daken en terreinen buiten de inrichting, wordt in het navolgende dit hemelwater tezamen beschouwd. Het hemelwater afkomstig van de dakoppervlakken is niet verontreinigd. Het hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. Het totale dakoppervlak van de aanwezige en geprojecteerde gebouwen bedraagt circa 13.475 m2. Uitgaande van een gemiddelde neerslag van 0,8 m3/m2/jaar en een afvloeiingscoëfficiënt van 0,8 bedraagt de hoeveelheid te lozen hemelwater van de daken circa 8.624 m3 per jaar. Het hemelwater afkomstig van het gehele buitenterrein (20.118 m2) wordt geloosd op het oppervlaktewater (zie tekening 4 in de bijlagen). De lijnafwateringen zijn voorzien van in totaal zes zandvangers om lozing van zand etc. op het oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen. Door Rivierendriesprong wordt aanvullend als extra zekerstelling een zevende zandvanger met een inhoud van 6 m3 gerealiseerd nabij het lozingspunt van het terreinwater op De Noord.
FA 17040-2-RA-002
31
In tabel 8 is een overzicht weergegeven van de hemelwaterstromen. In geval van de maximale hoeveelheid water is uitgegaan van een maximale bui die éénmaal in de 5 jaar optreedt waarbij circa 30 mm water valt gedurende 1 uur. In geval van de gemiddelde hoeveelheid water is uitgegaan van een gemiddelde neerslag van 0,8 m3/m2/j. Tabel 8: Overzicht hemelwaterstromen Terrein
Opslagbunkers Ongebroken puin Opslag, rijroutes en parkeren Daken
Oppervlak (afvloeiingscoëfficiënt)
Oppervlakte (m2)
Asfalt, beton, zand, grind (0,5)
5.460
Puin (0,5)
Afvoer naar
Hoeveelheid af te voeren water Maximaal in m3 gedurende 1 uur
Gemiddeld in m3/j
Oppervlaktewater
82
2.180
1.710
Oppervlaktewater
26
690
Asfalt en klinkers(0,8)
12.948
Oppervlaktewater
310
8.286
Dak (0,8)
13.475
Oppervlaktewater
327
8.720
745
19.876
Totaal
33.593
Ten aanzien van een mogelijke Waterwet-vergunningplicht heeft afstemming met Rijkswaterstaat plaatsgevonden. De lozingen op het oppervlaktewater zijn geregeld in het regime van het Activiteitenbesluit. Ten aanzien van sproeiwater zullen door Rijkswaterstaat maatwerkvoorschriften worden opgelegd. Een en ander kent geen coördinatieplicht met de behandeling van onderhavige Wm-vergunning. 5.10.4. Calamiteiten en bluswater Ongecontroleerde lozingen op het oppervlaktewater vanwege calamiteiten kunnen worden voorkomen door ter hoogte van de lozingspunten de bedrijfsriolering af te sluiten van de Noord. Het gehele terrein is verhard uitgevoerd. Bluswater zal terechtkomen in de eigen hemelwaterafvoer en afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. 5.11. Energie Binnen de inrichting zullen machines gebruikt worden waarvan de aandrijving qua energieverbruik zal voldoen aan de stand der techniek. In het renvooi van tekening 2 in de bijlagen bij deze aanvraag zijn de vermogens van de verschillende installaties weergegeven. De gesommeerde elektrische vermogens bedragen als volgt: − bestaande netvoeding exclusief verlichting 90 kW; − betoncentrale (geprojecteerd, eerste inschatting) 400 kW; − dieselaggregaat puinbreekinstallatie 385 kW. Het jaarlijkse energieverbruik bedraagt (schatting):
FA 17040-2-RA-002
32
− netvoeding inclusief betoncentrale 100 MWh; − dieselaggregaat puinbreker 270 MWh. 5.12. Veiligheid Algemeen Ongewone voorvallen die kunnen optreden, welke een risico voor het milieu of de omgeving zouden kunnen opleveren, zijn: − storingen; − brand; − (stof)explosie; − morsingen. Indien brand ontstaat binnen de inrichting zal de gemeentelijke brandweer worden gewaarschuwd. Bedrijfsnoodplan De inrichting beschikt over een bedrijfsnoodplan dat is opgenomen als bijlage bij deze aanvraag. In het bedrijfsnoodplan zijn zaken vastgelegd zoals: − de bedrijfshulpverleningorganisatie; − locatie brandbestrijdingsmiddelen met inspectierapporten; − procedures bij incidenten en calamiteiten, waaronder brandmelding en ontruiming. Opslag gasflessen Binnen de inrichting zijn flessen zuurstof, CO2 en acetyleen aanwezig. Daar het gebruik van deze gassen relatief beperkt is (kleine reparaties aan materieel die laswerk vereisen), is alleen een werkvoorraad aanwezig. De gasflessen worden opgeslagen in de werkplaats en zijn tegen omvallen en aanrijden beschermd. Explosieveiligheid In de cementsilo’s kan een explosief stof/luchtmengsel ontstaan dat bij ontsteking een stofexplosie veroorzaakt. Ter voorkoming van nadelige gevolgen voor de omgeving zijn de silo’s uitgerust met een overdrukbeveiliging, zodanig dat de maximale explosiedruk de barstdruk van de betreffende silo niet zal overschrijden. De silo’s zijn tevens voorzien van onderdrukbeveiliging. Morsingen van milieugevaarlijke stoffen kunnen optreden bij de brandstofvoorziening voor interne transportmiddelen (gasolie) en bij de betoncentrale (vertrager, versneller, stabilisator). Morsingen worden doelmatig opgeruimd met behulp van de absorptiemiddelen die bij de opslaglocaties van genoemde stoffen aanwezig zijn. Bij storingen komen geen milieugevaarlijke stoffen vrij.
FA 17040-2-RA-002
33
6. BBT
6.1. Algemeen De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de Richtlijn industriële emissies (RIE. Op de aangevraagde activiteiten zijn derhalve alleen de Nederlandse informatiedocumenten over BBT zoals genoemd in bijlage II van de Regeling aanwijzing BBT-documenten van toepassing. Van deze documenten zijn onderstaande relevant voor Rivierendriesprong: - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; -
Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB);
-
PGS15;
-
PGS30.
In de navolgende paragrafen worden voornoemde BBT-documenten beschouwd. 6.2. Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven In de Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, december 2005) worden maatregelen gegeven ten aanzien van: a) vervoersmanagement; b) waterbesparing; c) afvalpreventie; d) afvalscheiding; e) energiebesparing. In dit geval is sprake van een afvalverwerkend bedrijf dat inkomend afval scheidt, hergebruikt en gescheiden afvoert ten behoeve van verdere verwerking. Binnen de inrichting ontstaan nagenoeg geen afvalstoffen, de aard van de inrichting impliceert voorts een optimale scheiding van afvalstromen. Aspecten c en d worden in het navolgende daarom buiten nadere beschouwing gelaten. 6.2.1. Vervoersmanagement Conform de Handreiking is vervoersmanagement vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken (>100), veel bezoekers komen (>500 per dag) en/of grote stromen goederen worden vervoerd (>1 miljoen eigen of >2 miljoen uitbestede transportkilometers per jaar). Het aantal medewerkers (circa 45 inclusief chauffeurs) en bezoekers (circa 10 per dag) ligt onder genoemde drempelwaarden.
FA 17040-2-RA-002
34
Uit het akoestisch onderzoek (bijlage bij deze aanvraag) volgt dat per etmaal maximaal 836 vrachtwagenbewegingen plaatsvinden (418 vrachtwagens). Het merendeel hiervan betreft bezoekende vrachtwagens van derden. Het aantal eigen transportkilometers is geschat op circa 800.000 en ligt derhalve onder de drempelwaarde. 6.2.2. Waterbesparing Waterbesparing is de beperking van het (grond- en drink)watergebruik binnen een inrichting, alsook het zoveel mogelijk minimaliseren van vrijgekomen afvalwater binnen een inrichting. Landelijk beleid ten aanzien van regenwater kent de volgende centrale uitgangspunten: a) Aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater. Stoffen op het terrein van Rivierendriesprong die regenwater mogelijk kunnen verontreinigen, kunnen feitelijk alleen de ingenomen afvalstoffen betreffen. Opslag en verwerking van deze afvalstoffen vindt inpandig plaats, zodat verontreiniging van het regenwater feitelijk uitgesloten is. b) Regenwater vasthouden en bergen: regenwater wordt waar mogelijk en verantwoord ter plekke in de bodem geïnfiltreerd of in het oppervlaktewater gebracht. Het hemelwater dat op de gebouwen en terreinverharding van De Rivierendriesprong valt, wordt geloosd op het oppervlaktewater. Zodoende wordt het gemeentelijk riool niet onnodig belast met schoon water. Door toepassing van zandvangers wordt voorkomen dat (niet verontreinigd) product in het oppervlaktewater belandt. c) Regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren: waar regenwater ingezameld moet worden, gebeurt dit in beginsel gescheiden van ander afvalwater. Bedrijfsafvalwater betreft in dit geval alleen huishoudelijk afvalwater van de kantine en het kantoor en afvalwater van de wasplaats bij de betoncentrale. Dit afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd naar de gemeentelijke vuilwaterriolering. Ter voorkoming van stofemissie vanaf het terrein wordt bij droog weer water gesproeid op de opslagbergen, wegen, de weegbrug en verwerkende installaties zoals de puinbreker. Dit water wordt onttrokken van het oppervlaktewater, zodat het verbruik van drinkwater wordt vermeden. 6.2.3. Energiebesparing Conform de Handreiking dient aandacht besteed te worden aan energiebesparing indien het energiegebruik meer is dan 25.000 m3 aardgas of 50 MWh elektriciteit per jaar. Het aardgasgebruik van Rivierendriesprong is zeer beperkt (kookplaat kantine en verwarming kantoor en kantine). Gezien het verwachte elektriciteitsverbruik van circa 100 MWh is energiebesparing conform de Handreiking een aandachtspunt. Hoofdverbruiker is hierbij de nog te realiseren betoncentrale. Bij realisatie van de centrale zal energiebesparing aldus een aandachtspunt dienen te zijn.
FA 17040-2-RA-002
35
6.3. Nederlandse emissierichtlijn lucht De Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) geeft met name aan welke maatregelen getroffen dienen te worden ter beperking van stofhinder. In paragraaf 4.4 van dit rapport is uitgebreid ingegaan op de in de NeR opgenomen maatregelen ter beperking van stofverspreiding. Voor een overzicht van de door Rivierendriesprong getroffen maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar deze paragraaf. Geconcludeerd wordt dat door Rivierendriesprong voldaan wordt aan de bepalingen van de NeR ten aanzien van BBT. 6.4. Nederlandse richtlijn bodembescherming In de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) is aangegeven welke maatregelen bij verschillende activiteiten getroffen dienen te worden om de bodem afdoende te beschermen tegen verontreiniging als gevolg van deze activiteiten. In paragraaf 4.9.3 van dit rapport wordt uitgebreid ingegaan op de door de NRB voorgeschreven en door Rivierendriesprong getroffen maatregelen. Hier wordt kortheidshalve verwezen naar deze paragraaf, waarin wordt geconcludeerd dat voor alle beschouwde activiteiten door de genomen maatregelen een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging wordt bewerkstelligd. 6.5. PGS15 In de werkplaats in hallencomplex B en nabij de betoncentrale worden verpakte gevaarlijke stoffen opgeslagen. In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS15) zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. De door Rivierendriesprong toegepaste wijze van opslag voldoet aan PGS15. 6.6. PGS30 Opslag van rode en witte diesel vindt plaats in twee horizontaal geplaatste bovengrondse cilindrische dubbelwandige tanks binnen de werkplaats in hallencomplex B. In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS30) zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van vloeibare aardolieproducten in bovengrondse tanks. De twee tanks en aflevervoorzieningen voldoen aan de voorschriften van PGS30.
Zoetermeer, Dit rapport bestaat uit: 36 pagina's
FA 17040-2-RA-002
36