Rapport Prins Claus Fonds Prijzencommissie 2012 Juni 2012 De Prins Claus Prijzen De Prins Claus Prijzen huldigen uitmuntende prestaties op het gebied van cultuur en ontwikkeling. De prijzen worden jaarlijks uitgereikt aan personen of organisaties wier culturele activiteiten een brede en gunstige invloed op de ontwikkeling van hun samenleving of gemeenschap hebben. Het Prins Claus Fonds heeft als uitgangspunt dat cultuur een basisbehoefte is. De Prins Claus Fonds Prijzen huldigen excellente uitingen op het snijvlak van cultuur en ontwikkeling, in landen en regio’s waar de middelen en mogelijkheden voor culturele expressie, creatieve productie en onderzoek beperkt zijn en cultureel erfgoed wordt bedreigd. Procedure Het Fonds verzoekt contacten binnen zijn netwerk en deskundigen op relevante gebieden kandidaten voor te dragen voor de Prins Claus Award. Het Fonds verricht onderzoek naar de genomineerden en raadpleegt specialisten. De Prins Claus Prijzencommissie, bestaande uit internationale deskundigen op het gebied van cultuur en ontwikkeling, beoordeelt de genomineerde kandidaten en adviseert het bestuur van het Prins Claus Fonds jaarlijks over de laureaten. Ieder jaar in december wordt de Grote Prins Claus Prijs aan de hoofdlaureaat uitgereikt tijdens een ceremonie in Amsterdam in aanwezigheid van leden van het Koninklijk Huis en een internationaal gezelschap van genodigden. De tien Prins Claus Prijzen worden uitgereikt door de Nederlandse ambassadeurs in de respectievelijke landen van de ontvangers. Voor de Prins Claus Prijzen 2012 kwamen in totaal 96 nominaties binnen. Bij de eerste vergadering van de Prijzencommissie in december 2011 werden de documentatie en het verrichte onderzoek naar de genomineerden in beraad genomen en werd een shortlist opgesteld. Naar aanleiding van de shortlist werd nader onderzoek verricht en informatie ingewonnen bij deskundigen en adviseurs. Gedurende de maand juni 2012 voerde de Prins Claus Prijzencommissie een diepgaande beoordeling van de overgebleven kandidaten uit en werden de elf aanbevolen ontvangers van de Prins Claus Prijzen 2012 geselecteerd. Het advies van de commissie werd op 22 juni 2012 aan het bestuur van het Prins Claus Fonds overhandigd. Prins Claus Prijzencommissie 2012 Bregtje van der Haak (voorz.), cineast en journalist, Amsterdam Rema Hammami, cultureel antropoloog, Oost-Jeruzalem, Palestina Salah Hassan, hoogleraar Afrikaanse kunstgeschiedenis en beeldcultuur, Soedan / Ithaca, VS Ong Keng Sen, theaterproducent en artistiek leider, Singapore José Roca, conservator, Bogota, Colombia Fariba Derakhshani, de secretaresse van de commissie. Criteria De Prins Claus Prijzen worden uitgereikt aan kunstenaars, intellectuelen en culturele rolmodellen als waardering voor zowel de buitengewone kwaliteit van hun werk als hun substantiële invloed op de ontwikkeling van de samenleving. Het Fonds beoogt culturele initiatieven te ondersteunen die in een moeilijke context ontwikkeling stimuleren, en bescherming te bieden aan cultuur op plaatsen waar die wordt bedreigd. 1
De prijzen worden toegekend aan personen en organisaties die gevestigd zijn in Afrika, Azië, Latijns Amerika en de Caraïben. Bij de keuze van de laureaat worden de thema’s van het Fonds, Zones of Silence en Beauty in Context, en de huidige focus van het Fonds, cultuur en conflict, in aanmerking genomen. De totstandbrenging van een wisselwerking en de koestering van overeenkomsten tussen verschillende culturen worden hoog gewaardeerd. Kwaliteit is voor een Prins Claus Prijs een eerste voorwaarde. De kwaliteit van de werkzaamheden van een laureaat wordt beoordeeld in een professionele en persoonlijke context en in het licht van de positieve invloed op het culturele en maatschappelijke vlak. De Prins Claus Prijzen erkennen artistieke en intellectuele kwaliteiten die in de hedendaagse context relevant zijn. Ze verdedigen experiment en vernieuwing, erkennen moed en vasthoudendheid, ondersteunen inspirerend leiderschap en streven ernaar de invloed van cultuuruitingen op samenlevingen te vergroten. Beleid Het Prins Claus Fonds huldigt een brede opvatting van cultuur die plaats biedt aan alle mogelijke artistieke en intellectuele disciplines. Deze vrije benadering omvat ook de overdracht van cultuur en prestaties op het gebied van onderwijs, media en toegepaste kunsten. Ze omvat ook wetenschap en technologie in wisselwerking met cultuur en ontwikkeling. Voorstellen in ieder domein dat potentieel heeft, worden verwelkomd. Het Fonds is op zoek naar originaliteit, experimenten en baanbrekende initiatieven. Het Fonds beschouwt onderlinge uitwisseling, interculturele processen en het overstijgen van grenzen als prioriteiten en heeft een warme belangstelling voor vocabulaires en sociolecten die uitgroeien tot universele talen die mensen in verschillende culturen met elkaar verbinden. Aanbevelingen voor de Prins Claus Prijzen 2012 Grote Prins Claus Prijs 2012 Eloísa Cartonera Argentinië Eloísa Cartonera (2003, Buenos Aires) is een ontwerpers- en uitgeverscoöperatie die handmatig vervaardigde boeken van een opmerkelijk esthetische en literair gehalte produceert. Het begon in 2001 met een innovatieve reactie op Argentinië ’s politieke crisis en economische ineenstorting. De werkeloosheid steeg en mensen werden de straat op gedreven om in hun onderhoud te voorzien. Een grote groep hield zich staande door vuilnis te verzamelen voor hergebruik, en kreeg de bijnaam cartoneros, ofwel ‘kartonmensen’. De cultuursector werd in deze crisissituatie zwaar getroffen: mensen konden zich geen boeken veroorloven, kunstenaars verkochten geen werk en schrijvers werden niet uitgegeven. De schrijver Washington Cucurto en de beeldend kunstenaars Javier Barilaro en Fernanda Laguna begonnen kunstenaarsboeken te vervaardigen met gebruik van kartonafval. Uit solidariteit met de werklozen, werd de doelstelling veranderd van kunstboeken maken in het voor iedereen toegankelijk maken van literatuur. Zij verkochten hun boeken tegen betaalbare prijzen, boden de cartoneros een betere prijs dan de bedrijven voor afvalverwerking, en toen het respect over en weer toenam, sloten zich enkele cartoneros aan bij het productieteam en werd de coöperatie opgericht. Aangetrokken door Eloísa’s solidariteit, doneren zowel gevestigde als opkomende Latijns Amerikaanse schrijvers – onder wie ook cartoneros – korte verhalen, romans, gedichten, toneelstukken, jeugdliteratuur en avant-gardeteksten. Tot de ruim 200 titels horen El todo surca la Nada (Het alles doorsnijdt het niets) van César Aira, El pianista van Ricardo Piglia, de Peruviaanse klassieker La casa de cartón (Het kartonnen huis) van Martín Adan en tweetalige gedichtenbundels van de Braziliaan Haroldo de Campos. De teksten worden gefotokopieerd of op eenvoudige wijze gedrukt en vervolgens handmatig verzameld en gebonden in kartonnen omslagen met markante, handgeschilderde ontwerpen. Deze collectieve, kleinschalige methode – die Eloísa Cartonera middels workshops doorgeeft – levert boeken op die veel goedkoper zijn dan de gangbare paperback. Ze verschaft velen uit alle lagen van de 2
samenleving inkomen en cultureel profijt: lezers, afvalverzamelaars, schrijvers, kunstenaars en de eigen werknemers. De relevantie en de invloed van het cartonera-model reikt boven de grenzen uit. In Latijns Amerika zijn al meer dan zestig onafhankelijke cartonera-uitgevers actief en er is zojuist een opgezet in Mozambique. Eloísa Cartonera wordt gehuldigd voor het genereren van schoonheid, intellectuele prikkels en inkomen voor velen in een context van financiële crisis en armoede; voor het lanceren van een duurzaam model voor kleinschalige, ambachtelijke cultuurproductie dat ingaat tegen het neoliberale paradigma; voor het benadrukken hoe cruciaal de verhalentraditie is en het voorzien in een podium voor Latijns Amerikaanse literatuur dat een brug slaat tussen ambachtelijke en intellectuele aspecten van kennisproductie; voor het nieuw leven inblazen van de logica van de coöperatie, die de verbondenheid, de waarden, de verantwoordelijkheid en het respect in de gemeenschap bevordert; en voor de democratisering van literatuur, waarbij door traditionele uitgevers veronachtzaamde lezers worden bereikt en het boek wordt omgevormd van een onbereikbaar object tot een breed toegankelijke bron van genoegen, kennis en zelfontplooiing. Tien Prins Claus Prijzen 2012 Sami Ben Gharbia Tunesië Sami Ben Gharbia (1967, Tunis) is een cyber-activist die voornamelijk werkt als blogger en Twitteraar. In 2004 was hij medeoprichter van het populaire web portal Nawaat.org, een Tunesisch blogcollectief voor nieuws en politiek dat een belangrijke rol heeft gespeeld in de Tunesische revolutie. Andere projecten waarbij hij betrokken is, zijn onder andere Cybervision, een gezamenlijk blog dat de Tunesische censuur documenteert, en Babtounes, een beheerder van live-tweets inTunesië. In de vroege jaren negentig van de vorige eeuw bond Ben Gharbia de strijd aan met de onlinecensuur. De inmenging van overheidswege maakte opereren vanuit Tunesië onmogelijk, dus vertrok hij in 1998 naar Nederland om een ongehinderd online-debat te handhaven, corrupte praktijken aan de kaak te stellen, onderwerpen te behandelen waaraan de heersende media voorbijgingen en het pleidooi voor cross-posting te ondersteunen. Door zich in te zetten voor nauwkeurige verslaggeving en zorgvuldige kritiek, kweekte Nawaat saamhorigheid bij de groeiende groep protesteerders en werd hij de primaire nieuwsbron voor de internationale media, waaronder Al Jazeera. In november 2010 lanceerde Ben Gharbia Tunileaks om het bewijsmateriaal van Wikileaks naar buiten te brengen voor mishandelingen door de Tunesische overheid; in december 2010 barstte de revolutie uit. Tijdens de media black-out was Nawaat een van de weinige betrouwbare informatiebronnen, in het Tunesisch dialect, het Arabisch en het Engels, met getuigenissen uit de eerste hand, beeldopnamen van de straat en mensenrechtenrapporten. Inmiddels weer in Tunis gevestigd, deelt Ben Gharbia zijn vaardigheden en zijn kennis inzake de diverse mogelijkheden van nieuwe media door workshops en publieke discussies. Hij is actief in de open government beweging en is directeur van Advocacy for Global Voices, een organisatie gewijd aan de bescherming van vrije meningsuiting en vrije toegang tot informatie op het Internet. Sami Ben Gharbia wordt beloond voor zijn innovatieve gebruik van digitale media met het oog op maatschappelijke verandering en democratisering; voor het verschaffen van cruciale informatie over de toestand in Tunesië aan het plaatselijke en internationale publiek; voor het verenigen van Arabische volken in een virtuele gemeenschap gericht op verandering en ontwikkeling; voor het ontwikkelen van een kritisch, zelf reflecterend model bij het gebruik van nieuwe media voor het aanvechten van autoritaire systemen in diverse contexten; en voor zijn integriteit en betrokkenheid in het hoog houden van de openbaarheid van informatie, die van wezenlijk belang is voor zowel cultuur als ontwikkeling.
3
Habiba Djahnine Algerije Habiba Djahnine (1968, Tizi-Ouzou) feminist, auteur en cineast, richt zich hoofdzakelijk op de documentaire en de effectieve rol daarvan in de hervorming van identiteit en maatschappij. Haar documentaires streven naar een nauwkeurige schildering van Algerijnse feitelijkheden door gedurfd en gelaagd onderzoek naar pijnlijke dingen uit het verleden en de consequenties daarvan in het nu. Onder andere maakte ze Autrement Citoyens (‘Oftewel burgers’, 2008) over een geëngageerde burgerlijke samenleving, Retour à la montagne (‘Terug naar de bergen’, 2010), een verkenning van agrarische uitdagingen en duurzame ontwikkeling, en Lettre à ma soeur (‘Brief aan mijn zuster’, 2006), waarin de inzet van geweld als oplossing voor maatschappelijke conflicten en geschillen wordt betwist. De stem van Djahnine is poëtisch en politiek tegelijk. Ze legt verborgen geschiedenissen bloot, brengt subtiele inzichten in vaak omstreden kwesties, en onderwerpt de reacties daarop aan een kritisch oordeel. Haar films wijzen een conflictueuze benadering van de hand en staan een pluralistische samenleving voor die verschillen huldigt en diversiteit als een voordeel beschouwt. De intellectuele activist Djahnine, die terugkeerde naar haar land om haar kennis en vaardigheden door te geven, is een genereuze leraar en mentor. Haar atelier Béjaïa Doc verzorgt een cursus van een jaar voor Algerijnse jongeren waarin alle facetten van filmproductie en -distributie aan bod komen, inclusief filmgeschiedenis en scenarioschrijven. De cursisten, geselecteerd uit diverse streken van het land, maken allemaal een film over het leven in hun eigen gemeenschap. Djahnine is als democratiserend organisator en energiek netwerker een dynamische aanwezigheid in de Algerijnse culturele wereld. Als mede-oprichter van de Association Kaïna Cinéma (2003) en Cinéma et Mémoire Association (2007), geeft zij leiding aan de Rencontres Cinématographiques de Béjaïa, een jaarlijks festival dat 50 tot 60 nieuwe films presenteert en een plaatselijk, regionaal en internationaal gezelschap uit het filmvak bijeenbrengt om te debatteren, kennis te delen, banden aan te knopen en uitwisseling te creëren. Daarnaast treedt Djahnine bij regionale filmmanifestaties in een adviserende en redactionele rol op. Habiba Djahnine wordt gehuldigd voor het weer tot leven brengen van de Algerijnse cinema; voor het maken van gevoelige, uitdagende, en inzichtelijke documentaires over hedendaagse gegevenheden; voor haar egalitaire visie en haar inzet om nieuwe generaties sociaal bewogen filmmakers te stimuleren, te scholen en te begeleiden; en voor haar moedige gevecht voor vrijheid van meningsuiting en de verbreding van beslissende discussies in Arabische culturen. Yassin al Haj Saleh Syrië Yassin al Haj Saleh (1961, Raqqa) is een schrijver, een publiek optredende intellectueel en de spreekbuis van doordachte analyse te midden van de huidige crisis in Syrië. In 1980 werd hij als student geneeskunde gearresteerd vanwege zijn lidmaatschap van een communistische groepering die democratie voorstond, en zestien jaar achter de tralies gezet. In de gevangenis las hij veel om bij zijn verstand te blijven. Toen hij op zijn vijfendertigste vrijkwam, hernam hij zijn studie en haalde een doktersdiploma, maar hij besefte dat de krachtigste bijdrage die hij aan het democratiseringsproces in zijn samenleving zou kunnen leveren als schrijver zou zijn. Zijn werk, gepubliceerd onder de dreiging van gevangenschap, is gewijd aan kritiek op het regime en een opheldering van de dieper liggende sociaal-culturele aspecten van politieke conflicten die in de regio spelen. Het sensationalistische discours en het door de media gecreëerde geruchtencircuit wijst hij van de hand; zijn heldere analyses ontleden de werking en de strategieën van het regime en de oppositie, terwijl elementaire vragen worden gesteld die voor ieder democratiseringsproces noodzakelijk zijn. Haj Saleh verschaft inzicht in een breed scala aan politieke, maatschappelijke en culturele thema’s gerelateerd aan Syrië, de Arabische wereld en de internationale geopolitieke betrekkingen daarvan. Een van oudsher onkerkelijke, linkse nationalist biedt een rationeel, open en verdraagzaam debat aan over democratie en de hedendaagse islam. Zijn publicaties hebben zowel op het Internet als in druk een brede aanhang, en hij heeft vier boeken op zijn naam: Syria from the Shadow: Glimpses Inside the Black Box (2010), Asateer al Akhireen (‘De mythe van de opvolgers’, 2010) met als ondertitel ‘Een 4
kritische analyse van de hedendaagse islam en de kritische analyse’, Al-Sayr ala Qadam Waheda (‘Lopend op één been’, 2011) een bundeling van 52 artikelen, geschreven tussen 2006 en 2010, over de maatschappelijke omstandigheden en de drijfveren die de Syriërs tot hun revolte bracht, en Bil-Khalas Ya Shabab (2012) over zijn ervaringen in de gevangenis. Yassin al Haj Saleh wordt gehuldigd voor de helderheid en de scherpzinnigheid van zijn geschriften over de complexe realiteit van maatschappelijke en politieke verandering in het MiddenOosten; voor het volharden in een logische, zelfbewuste analyse en een principiële visie te midden van felle strijd en crisis; voor het hoog houden van de rol van de intellectueel ten overstaan van een autoritair gezag en sensationalistische media; en voor zijn cruciale bijdrage aan een wereldwijd begrip van de Arabische wereld. Widad Kawar Jordanië Widad Kawar (1931, Tulkarem) is een verzamelaar die belangrijk cultureel erfgoed heeft gered en bewaard dat zonder haar enthousiasme en toewijding voorgoed verloren zou zijn gegaan. Over een periode van ruim zestig jaar heeft ze meer dan 2.000 voorbeelden bijeengebracht van de textiele kunstbeoefening van Palestijnse, Jordaanse, Syrische, bedoeïense en andere Arabische culturen. Het oudste stuk is meer dan honderdtwintig jaar oud en de nieuwste aanwinst is een in vluchtelingenkampen vervaardigd ‘intifadatenue’. In de stad Bethlehem waar Widad Kawar opgroeide, al heel lang een bloeiend centrum van de textiel, voelde ze zich aangetrokken tot de verfijnde esthetiek van het borduursel waarmee vrouwen hun traditionele kleding versierden. Ze begon serieus te verzamelen na de verwoesting en onteigening in 1948, en dat werd nog dringender door de oorlog van 1967 en de daarna volgende onophoudelijke pogingen de Palestijnse identiteit te loochenen. Zij startte in Jordanië een onderzoekscentrum en nam een minutieuze documentatie en interpretatie ter hand. Haar gesprekken met de vrouwen die de kleding hebben gemaakt en gedragen, bieden een zeldzame doorkijk in hun ervaringswereld, en haar gedetailleerde analyse van patronen en steken heeft een vocabulaire geschapen om het borduurwerk te ‘lezen’. Widad Kawar zet zich actief in voor de herleving van Palestijnse borduurkunst in de vluchtelingenkampen, en werkt ook samen met een organisatie die middels scholing en ondersteuning de Jordaanse borduurpraktijk nieuw leven inblaast. Haar verzameling deelt ze met anderen door exposities over de hele wereld, door de toegang tot haar zeer uitgebreide onderzoeksdatabase, fotoarchief en bibliotheek, en door haar vele publicaties, waaronder Weaving in Jordan (1981), Palestinian Embroidery: Traditional “Fallahi” Cross-Stitch (1992) en Threads of Identity: Preserving Palestinian Costume and Heritage (2011). Widad Kawar wordt gehuldigd voor haar enthousiaste toewijding aan de redding en conservering van een prachtige collectie textielkunst uit Arabische culturen; voor de inzet waarmee ze de intellectuele inhoud van de collectie heeft gedocumenteerd en verspreid; voor het aantonen hoe cruciaal de kunstnijverheid van vrouwen is voor een begrip van de geschiedenis en de cultuur; voor het bevestigen en versterken van de Palestijnse identiteit en het aanvechten van onjuiste beelden van samenlevingen in het Midden-Oosten; en voor haar onschatbare bijdrage aan het veiligstellen van wereldwijd cultureel erfgoed. Teresa Margolles Mexico Teresa Margolles (1963, Culiacán, Sinaloa) is een beeldend kunstenaar die de maatschappelijke oorzaken en gevolgen van de dood onderzoekt. Haar vroege werk, in een samenwerkingsverband met de muziekgroep SEMEFO, richtte zich rechtstreeks op de dood met gruwelijke beelden, maar haar ervaringen in het stadsmortuarium, dat de lijken van geweldsslachtoffers ontvangt, mensen die geen begrafenis kunnen betalen en de niet herkenden en niet opgeëisten, bracht haar tot een diepere maatschappelijke betrokkenheid. Margolles ziet het lijkenhuis als een zuivere weerspiegeling van de samenleving, met name in haar woongebied, waar sterfte tengevolge van armoede, drugsgerelateerde 5
misdrijven, de politieke crisis en het brute militaire antwoord daarop gemeenschappen heeft verwoest. Ze ontwikkelde een unieke, beperkte taal om te spreken voor haar tot zwijgen gebrachte kadavers, de slachtoffers die buiten beschouwing blijven als nevenschade en naamloze statistiek. De subtiele, verleidelijk minimale werken van Margolles bieden in eerste instantie een aangename esthetische ervaring. Bezoekers lopen door een mist alvorens te beseffen dat die bestaat uit het water dat is gebruikt om de lijken van de noodruftigen mee te wassen. Een enkel snoer van zacht gekleurd draad met knopen erin bestaat uit hechtdraden bevlekt met lichaamssappen, gebruikt bij de autopsie van moordslachtoffers. Een klein blok beton dat zich in een enorme lege ruimte in het schijnsel van een spot koestert, bevat een doodgeboren foetus die zou zijn weggegooid als de verpauperde moeder Margolles niet dringend had verzocht die te bewaren. What else could we talk about?, bij de Biënnale van Venetië in 2009, was een uitstalling van dekens gebruikt om de lijken van geëxecuteerde drugshandelaars te bedekken, terwijl in een volgende ruimte van het palazzo de marmeren vloer door een suppoost werd gedweild met een mengsel van water en het bloed van vermoorde mensen. Deze intieme nabijheid van het materiaal van de dood veroorzaakt een instinctieve schok en lijfelijke angst die tot diepgaande vragen aanzet over onszelf en de samenleving. Teresa Margolles wordt gehuldigd voor het maken van krachtige kunstwerken die aandacht vragen voor geweld, armoede en vervreemding; voor het ontmaskeren van de maatschappelijke en economische orde die sterfte tengevolge van geweld en behoeftigheid tot een normale, geaccepteerde toestand maakt; voor haar moed en integriteit in de schending van maatschappelijke en artistieke conventies; en voor het spreken van de waarheid tegen het gezag door de medeplichtigheid van de overheid aan geweld en armoede publiekelijk te kijk te zetten, niet alleen in Mexico maar over de hele wereld. Boniface Mwangi Kenia Boniface Mwangi (1983, Taveta) is een fotojournalist en een exemplarisch fotoactivist. Hij leerde zichzelf het fotovak, geïnspireerd door de rol van de fotografie in de bewustmaking van de Ethiopische hongersnood, en stuurde foto’s in voor de rubriek ‘Face the Facts’ in de East African Standard. Het dagblad nam hem in dienst en Mwangi, drieëntwintig jaar, versloeg de Keniase verkiezingscampagne van 2007 en de vreselijke nasleep daarvan. Ondanks grote persoonlijke risico’s legde hij het intercommunale geweld vast dat uitdraaide op ruim vijftienhonderd doden en honderdduizenden gewonden en ontheemden. Vastbesloten om iets aan te doen, nam hij in 2008 zijn ontslag bij de krant en richtte Picha Mtaani (‘Straatexposities’) op om geweldloosheid en verzoening te propageren door mensen rechtstreeks aan te spreken. In de tien steden en dorpen die het zwaarst getroffen waren, stalde hij zijn foto’s van het geweld na de verkiezingen op straat uit, vaak op de plek zelf waar het geweld had plaatsgevonden. Meer dan 700.000 Kenianen, onder wie heel wat slachtoffers en daders, kwamen oog in oog te staan met dit aanschouwelijk bewijs en namen deel aan gesprekken en counseling. Zo’n 35.000 personen vulden een vragenlijst in en gaven hun visie op geweld in de gemeenschap en op national healing, en 61.000 tekenden een vredesgelofte. Daarnaast zijn tal van mini-exposities gehouden in kleinere geweldscentra, alleen in 2010-11 bij elkaar al meer dan twintig. Mwangi voltooide in 2011 Heal the Nation, een film waarin zijn optreden is gedocumenteerd, die hij publiekelijk beschikbaar maakte via YouTube. Hij is betrokken bij graffiti-activisme, heeft in Nairobi Pawa254 opgezet, een samenwerkingsruimte die visuele media ter beschikking stelt en jongeren traint, en heeft in Kenia, Ethiopië en Congo lezingen gegeven over verzoening. Picha Mtaani wordt op dit moment in tien Afrikaanse landen als model gebruikt. Boniface Mwangi wordt beloond voor zijn indringende foto’s over heikele maatschappelijke problemen; voor het ontwikkelen van een doeltreffende nieuwe benadering van gemeenschapsprocessen en zelfreflectie en dialoog in de gemeenschap; voor het benadrukken hoe belangrijk directe interactie aan de basis is om na een conflict tot verzoening te komen; en voor zijn dappere pogingen geweld terug te dringen en middels cultuur aan vrede te bouwen.
6
Phare Ponleu Selpak Cambodja Phare Ponleu Selpak (1994, Battambang) is een culturele organisatie die jongeren vooruit helpt en armoede bestrijdt door een multidisciplinaire scholing en beroepsperspectieven in de kunsten te bieden. Phare Ponleu Selpak (PPS), dat staat voor ‘de vrolijkheid van kunst’, is opgezet door jonge Cambodjanen die kunst in de vluchtelingenkampen hebben leren kennen als een manier om met trauma’s om te gaan, en is een invloedrijke activator van cultuur en ontwikkeling in de naoorlogse context. Bij PPS, waar hoofdzakelijk met onbevoorrechte jongeren wordt gewerkt en de nadruk ligt op zelfontplooiing en duurzaamheid, doceert men het circus- en het theatervak, muziek en een grote verscheidenheid van kunstdisciplines. Plaatselijke tradities en gebruiken worden gecombineerd met vernieuwende genres. Gedurfde atletiek wordt geïntegreerd in plaatselijk relevante verhalen, zoals bijvoorbeeld de ontsnapping aan tirannie, uitgebeeld door een koorddanser. Het sombere onderwerp van Distant Haze, een jong meisje dat probeert korte metten te maken met herinneringen aan gruweldaden, wordt opgevrolijkt door halsbrekende acrobatiek waarbij schijnbaar onmogelijke doelen worden gehaald. Andere producties zijn Rouge, een theatervoorstelling over de genocide, en een vertolking van het toneelstuk van Hélène Cixous over Norodom Sihanouk. In de loop van achttien jaar is PPS een educatief en cultureel steunpunt met een verstrekkende invloed geworden. De eigen galerie in Pnomh Penh en de publieke optredens inspireren de Cambodjanen in een door de oorlog verwoeste context. Afgestudeerden bij PPS hebben de vaardigheden om inkomen te genereren; ze doceren, geven voorstellingen en starten zelf culturele initiatieven. De circus/theatergroep van PPS treedt op in de regio en over de grenzen, en bij recente tournees in Bangladesh en Thailand zijn ook circusworkshops gegeven voor achtergestelde tieners. Daarnaast organiseert PPS het belangrijke jaarlijkse internationale circusfestival Tini Tinou, dat interculturele uitwisseling en samenwerking bevordert. Phare Ponleu Selpak wordt beloond voor de toegewijde, inspirerende toepassing van het vermogen van cultuur om trauma’s onder ogen te zien en te transformeren; voor de actieve ontwikkeling van hulpmiddelen en kansen om achtergestelde jongeren en gemeenschappen vooruit te helpen; voor het steunen van creatieve expressie, duurzame zelfontplooiing en het delen van bekwaamheden ten voordele van de gemeenschap; en voor een geslaagde integratie van plaatslelijke tradities en nieuwe denkbeelden, waarmee de Khmercultuur wordt bevorderd, ondersteund en verrijkt. Ian Randle Jamaica Ian Randle (1949, Hanover) is a een baanbrekend uitgever die de productie en distributie van kennis in het Caraïbisch gebied van gedaante heeft veranderd. Hij leerde het boekenvak als werknemer bij buitenlandse uitgevers, maar in 1991 wierp hij de ketens van het buitenlandse toezicht af en zette hij de eerste onafhankelijke uitgeverij in de Engels sprekende Caraïben op touw. Hij richtte zich op academische publicaties, waarmee hij voor plaatselijke academici mogelijkheden opende om hun kijk op de zaken vanuit een plaatselijk perspectief tot uiting te brengen en te verspreiden. Dit was een praktische en ingrijpende doorbraak in de dekolonisatie van kennis in de Caraïben. Ian Randle Publishers (IRP) produceert hoogwaardige boeken van vooraanstaande schrijvers over alles wat Caraïbisch is die anders niet verkrijgbaar zouden zijn. De huidige catalogus omvat zo’n driehonderd titels, waaronder Cultural Politics of Trinidad’s Carnival Music, Gender Discourses in the Caribbean, Making West Indian Literature, Yet We Survive: The Kalinago people of Dominica, Picturing the Post-Colonial Nation en Globalisation, Diaspora and Caribbean Popular Culture. IRP geeft ook boeken uit over populaire thema’s, en ter plaatse geschreven schoolboeken, die van belang zijn om lokale waarden aan nieuwe generaties door te geven. Met volharding en een vooruitziende blik heeft hij aan een zeer uitgebreid netwerk gebouwd, licenties verstrekt voor uitgaven in vele landen en gezamenlijke uitgaven gepropageerd om de betaalbaarheid te garanderen. Hij voerde regionale lobby’s over kwesties als auteursrecht, belegde 7
conferenties, bijvoorbeeld over een uitgeversbeleid voor onderwijs over HIV/Aids, leidde jonge mensen op en stimuleerde onafhankelijke uitgevers door potentieelversterkende workshops. In 2000 richtte hij het Caribbean Publishers Network (CAPNET) op, dat Franse, Spaanse, Creoolse en Engelse uitgevers bundelde. Door zijn actieve deelname aan internationale boekenbeurzen, met name in Afrika, waar IRP een invloedrijk model is geweest, bezorgde Randle CAPNET de toegang tot grote boekenbeurzen, waardoor een bredere verspreiding van Caraïbische boeken mogelijk werd. Ian Randle wordt beloond voor zijn leidersrol in de terugvordering van het eigen beheer van Caraïbisch intellectueel eigendom; voor het uitgeven van fundamentele bronnen van plaatselijke kennis; voor het overstijgen van taalbarrières om het uitgeverspotentieel in de Caraïben te versterken en de verspreiding van het Caraïbisch gedachtegoed in de rest van de wereld te bevorderen; en voor het steunen van onafhankelijk plaatselijk uitgeven en zelfvertegenwoordiging in andere postkoloniale contexten. Maung Thura, alias Zarganar Birma Maung Thura (1961, Yangon) is een komiek en sociaal activist die humor gebruikt als een machtig wapen in de strijd tegen tirannie en onrecht. Van kindsbeen af een charismatisch acteur, nam hij tijdens zijn studie tandheelkunde de artiestennaam Zarganar (‘Pincet’) aan en hoewel hij afstudeerde, meende hij meer te kunnen betekenen als komiek dan als tandarts. In 1986 formeerde hij zijn eigen groep Mya Ponnama Anyeint en begon fulltime op te treden. Zarganar transformeerde de Birmese anyeint-traditie, een combinatie van zang, dans, dialoog en slapstick grappen, die vanouds her deel uitmaakt van vele seculiere en religieuze manifestaties. Door de hoofdrol te verleggen van de zangers naar de komieken en politieke satire te introduceren, bracht hij anyeint weer in de populariteit. Het publiek smult van Zarganars bijtende maatschappelijke en politieke commentaren, ingenieus in ogenschijnlijk onnozele potsen en vaudevillenummers verwerkt als woordspelingen en dubbelzinnigheden. De autoritaire regering reageerde met arrestaties en verboden. Zarganar heeft bij elkaar elf jaar in de gevangenis doorgebracht, waarvan vijf in eenzame opsluiting, omdat hij grappen heeft gemaakt bij politieke manifestaties. Toen hem werd verboden op te treden, vond hij alternatieven: als producent, regisseur en acteur, hetgeen leidde tot meer dan 22 films en 15 video’s, en als docent en mentor van jonge acteurs. Zarganars begaanheid met het welzijn van de mensen gaat zijn vak te boven. In 2007 voorzag hij betogers van eten, en toen hij spoedhulp organiseerde voor gemeenschappen die door de cycloon Nargis waren verwoest en de internationale media informeerde over de misdadige nalatigheid van het regime, werd hij tot negenenvijftig jaar gevangenisstraf veroordeeld. Sinds zijn invrijheidsstelling bij het generaal pardon in 2011 heeft hij campagne gevoerd om de regering onder druk te zetten haar democratiseringsplannen ten uitvoer te brengen. Zarganar wordt gehuldigd voor zijn vernuftige en aanhoudende gebruik van humor in een onderdrukkende omgeving; voor het doen herleven van de unieke anyeint-traditie die Birma vrolijkheid, saamhorigheid en hoop brengt; voor de onverschrokken inzet van culturele creativiteit ter ondersteuning van sociaal en politiek activisme; en voor het kweken van een nieuwe generatie culturele activisten. Maxamed Ibraahim Warsame, alias Hadraawi Somaliland/Somalië Maxamed Ibraahim Warsame (1943, Togdheer) is een dichter die bij de Somaliërs bekend staat als Hadraawi, ‘de meester der spraakkunst’. De gedichten van Hadraawi, waarin treffende beelden en beeldspraken zijn verweven met filosofie en maatschappijkritiek, verkennen universele en aan de Somalische cultuur en context gerelateerde thema’s. Bij zijn charismatische voordrachten geniet het publiek intens van zijn beheersing van de klassieke en alledaagse taal en zijn experimentele gebruik van metrum en alliteratie. Hadraawi heeft meer dan zeventig lyrische liederen en tweehonderd epische gedichten geschreven. Zijn vroege werk werd wijd en zijd uitgezonden, op muziek gezet en door sterzangers 8
uitgevoerd. Toen in zijn gedichten de kritiek op maatschappij en politiek toenam, werd de uitzending ervan gestaakt en in 1973 stopte het regime van Siad Barre Hadraawi vijf jaar in de gevangenis. Na zijn vrijlating orkestreerde Hadraawi debatten in de vorm van ‘kettinggedichten’, een in zijn streek geliefd genre; zijn krachtige nieuwe werk, in het geheim geschreven, werd uit het hoofd geleerd en van mond tot mond doorgegeven. Toen hij zijn geboorteland verliet om zich bij de in Ethiopië gevestigde Somali National Movement aan te sluiten, werd hij de spreekbuis van verzet en zelfbeschikking. Deze ervaring van ballingschap en een periode in de Somalische diaspora in London inspireerden hem tot twee van zijn meesterwerken: ‘Gudgude’, een maatschappijvisie, en het achthonderd verzen tellende ‘Dabo Huwan’, met antikoloniale kritiek, satirische passages over Darwins Origin of Species en de ‘regering’ van Barre, en een hedendaagse kijk op Somalië. Toen hij terugkeerde naar Somalië, voerde Hadraawi een March for Peace aan die begrip en verzoening propageerde in alle Somalische gebieden en in de diaspora. Hadraawi doceert en stimuleert schrijvers in de dop, en het Center for Hadraawi Literature in Hargeisa programmeert workshops, lezingencycli en cursussen. Hadraawi wordt gehuldigd voor het schrijven van mooie, diepzinnige gedichten die de eeuwenoude, in de Somalische cultuur en identiteit verankerde traditie van gesproken poëzie verrijken en verbreden; voor het aanmoedigen van een gedeeld historisch bewustzijn en een verenigend discours in tijden van verdeeldheid; voor zijn levenslange bekommernis met gemeenschapsontwikkeling en sociale rechtvaardigheid; en voor het bouwen van bruggen, het bieden van inspiratie en het bevorderen van vrede door poëzie.
9