FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN DEPARTMENT PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN EXPERTISECENTRUM ERVARINGSGERICHT ONDERWIJS
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Rapport: Impactstudie Scholenwerking Mondiale Vorming April 2010
Projectcoordinatie: Prof. Dr. Ferre Laevers, Dr. Evelien Buyse 1 Carl Oomens, Kristien Silkens, Gerlinde Snoeck 30/04/2010 Wetenschappelijk medewerkers: Mieke Daems, Bart Declercq,
Coprogram rapport
Inhoudstafel 1
Inleiding ........................................................................................................................................... 3
2
Conceptueel kader .......................................................................................................................... 3
3
2.1
Aanpak-proces-effect schema ................................................................................................. 3
2.2
Kwaliteit op niveau van het proces: betrokkenheid ............................................................... 4
2.3
Kwaliteit op het niveau van de aanpak ................................................................................... 4
2.4
Kwaliteit op het niveau van het effect:competenties ............................................................. 4
Onderzoeksdesign ........................................................................................................................... 5 3.1
Onderzoeksvraag ..................................................................................................................... 5
3.2
Representatieve steekproef .................................................................................................... 6
3.3
Instrumenten en procedures................................................................................................... 7
3.3.1
Vragenlijst bij leerlingen en leerkrachten naar kennis, vaardigheden en attitudes ....... 7
3.3.2
Competentiemeting ........................................................................................................ 9
4
Verzamelende data ....................................................................................................................... 12
5
Resultaten: beschrijvende statistiek ............................................................................................. 14
6
7
5.1
Leerlingen lager onderwijs .................................................................................................... 14
5.2
Leerkrachten lager onderwijs ................................................................................................ 24
5.3
Leerlingen secundair onderwijs............................................................................................. 33
5.4
Leerkrachten secundair onderwijs ........................................................................................ 46
Resultaten: statistische analyses ................................................................................................... 57 6.1
Multiniveau analyse LO ......................................................................................................... 57
6.2
Correlaties LO ........................................................................................................................ 59
6.3
Multiniveau -analyse LO: continuüm als categorische variabele .......................................... 61
6.4
Conclusies LO ......................................................................................................................... 64
6.5
Multiniveau-analyse SO ......................................................................................................... 65
6.6
Correlaties SO ........................................................................................................................ 66
6.7
Multiniveau-analyse SO: continuüm als categorische variabele........................................... 69
6.8
Conclusies SO......................................................................................................................... 72
Resultaten: observatie-opdracht................................................................................................... 73
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|1
Coprogram rapport
8
7.1
Frequentietabellen ................................................................................................................ 73
7.2
Toetsing aan het kader ‘competenties ontwikkelingseducatie’............................................ 77
7.2.1
Lager onderwijs ............................................................................................................. 77
7.2.2
Secundair onderwijs ...................................................................................................... 81
7.2.3
Conclusies ...................................................................................................................... 85
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 88
Referenties ............................................................................................................................................ 91
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|2
Coprogram rapport
1
Inleiding
Dit verslag is de rapportering van het onderzoek en onderzoeksresultaten van een impactonderzoek inzake mondiale vorming uitgevoerd in opdracht van Coprogram, de Vlaamse federatie van ngo’s1 voor ontwikkelingssamenwerking. Dit onderzoek is uitgevoerd in de periode december 2009 - maart 2010 en betreft de impactmeting op sectorniveau van het educatief aanbod mondiale vorming aangeboden door de 16 NGO’s die deel uitmaken van Copgrogram. Het educatief aanbod betreft alle educatieve activiteiten, interventies en werkvormen, waarmee ngo’s aan mondiale vorming en ontwikkelingseducatie doen vanaf schooljaar 2004-2005 tot en met het eerste trimester van dit schooljaar 2009-2010.
2 2.1
Conceptueel kader AanpakAanpak-procesproces-effect schema
Het conceptueel kader voor dit rapport is de procesgerichte benadering, ontwikkeld aan het Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs. Deze benadering focust op wat er gebeurt bij leerlingen, wat hun ervaringsstroom is in een bepaalde context. Hierbij nemen we drie types van variabelen in overweging - de aanpak, het proces en het effect. Dit biedt een referentiekader dat zich leent voor het werken aan integrale kwaliteitszorg in elke context waarin het bevorderen van ontwikkeling centraal staat. Doorheen de impactstudie willen we deze drie types van variabelen dan ook een plaats geven, vanuit hun onderlinge samenhang om op die manier tegemoet te komen aan de focus van de studie.
EFFECT
AANPAK aanpak
PROCES
doelen output
principes
Welbevinden
Betrokkenheid
Figuur 1: Aanpak-proces-effect schema
1
De volgende NGO’s maken deel uit van deze federatie: 11.11.11., Bevrijde Wereld, Broederlijk Delen, Studio Globo, Djapo, DMOS, Oxfam Solidariteit, Oxfam Wereldwinkels, Plan België, Protos, Vredeseilanden, Wereldwerkplaats, Caraes, Unicef, Muzieklabyrint en Miel Maya Honing.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|3
Coprogram rapport
2.2
Kwaliteit op niveau van het proces: betrokkenheid
De identificatie van ‘betrokkenheid’ als een hoofdindicator van kwaliteit neemt in dit onderzoek een cruciale plek in. Deze procesvariabele weerspiegelt in welke mate de aanpak of context bij het kind/de lerende intense, intrinsiek gemotiveerde mentale activiteit weet te genereren (betrokkenheid). Betrokkenheid zien we als een noodzakelijke voorwaarde voor het tot stand brengen van ‘deep-level-learning’, ingrijpende veranderingen op het niveau van de basisschemata die de competenties bepalen, in casu op het vlak van wereldburgerschap. Het vormt dan ook een cruciaal element in de observatie van de groepsopdracht rond mondiale vorming. Ook in de vragenlijsten peilen we naar hoe jongeren hun eigen betrokkenheid t.a.v. Noord-Zuid thema’s zijn. Zo polsen vragen als ‘Ik vind het boeiend om te horen hoe kinderen in het Zuiden leven’ of ‘Ik vind het interessant om info te krijgen over Noord-Zuidthema’s’ hier explitiet naar.
2.3
Kwaliteit Kwaliteit op het niveau van de aanpak
Kwaliteit op het niveau van de aanpak betreft het aangeboden educatief aanbod. Het gaat hierbij om een ruim palet aan educatieve activiteiten, interventies en werkvormen, waarmee ngo’s aan mondiale vorming en ontwikkelingseducatie hebben gedaan vanaf schooljaar 2004-2005 tot en met het eerste trimester van dit schooljaar 2009-2010. Het gaat zowel om begeleid aanbod (bijv. een procesbegeleider die rechtsteeks met een leerkrachtenteam of klas werkt) als een niet begeleid aanbod (bijv. campagnekranten, lesbrieven, etc…). Analyse van de aanpak maakt geen deel uit van dit onderzoek. Wel willen we de impact op sectorniveau meten van dit aanbod.
Voor een overzicht van het educatieve aanbod per ngo verwijzen we naar het vooronderzoek, uitgevoerd door Joke Martens. Zij biedt per ngo een overzicht van het educatief aanbod mondiale vorming, gerangschikt volgens een typologie van de interventie- en werkvormen die worden gebruikt door de ngo’s en een synthese van de beschikbare gegevens betreffende effectmetingen en (zelf-) evaluaties
2.4
Kwaliteit op het niveau van het effect:competenties
We willen de impact van het educatieve aanbod meten. Impact vertalen we als ‘meer competent handelen dan ervoor. “Een competentie is een interne bekwaamheid om extern gedrag te vertonen dat voldoet aan externe normen. Een competentie is een onzichtbare persoonseigenschap en wordt zichtbaar vanuit competent gedrag. Omdat alle gedrag een integratie is van cognitieve, emotionele en fysische elementen geldt dit uiteraard ook voor competent gedrag (Kok, 2003, www.fontys.nl).” Bij een competentiegerichte benadering staat niet het aanleveren van kennis maar wel het leren omgaan met die kennis centraal. Deze visie sluit naadloos aan bij de operationalisering van Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|4
Coprogram rapport
Coprogram van het concept wereldburgerschap in competenties. Competenties beschouwen we als een complex samenspel van geïntegreerde kennis, vaardigheden en attitudes. In de opgestelde vragenlijst hebben we vragen opgenomen die naar elk van die aspecten peilen. Zo peilt een vraag als ‘Ken je de milleniumdoelstellingen?’ naar kennis bij de jongeren. Een vraag als ‘Het is belangrijk dat België financiële steun geeft aan het Zuiden’ daarentegen bevraagt hun attitude tav het Zuiden.
Competenties tonen zich vooral in complexe en levensechte taken. Het aanbieden van kennis omtrent wat er in de wereld gebeurt is nog geen garantie dat leerlingen ze gaan inzetten op de gepaste momenten. Om die reden hebben we ook een experimentele observatie-opdracht ingevoegd waar leerlingen in een nieuwe situatie (aspecten van) de competentie wereldburgerschap moeten inzetten.
3 3.1
Onderzoeksdesign Onderzoeksvraag Onderzoeksvraag
De impactstudie wil een antwoord bieden op de centrale onderzoeksvraag: “In welke mate heeft het educatief aanbod mondiale vorming (1) op scholen (2), aangeboden door de Vlaamse ngo’s (3), bijgedragen aan het ontwikkelen van (competenties op vlak van) wereldburgerschap (4) ?”
De onderzoeksvraag wordt als volgt afgebakend: Het educatief aanbod mondiale vorming (1) Alle educatieve activiteiten, interventies en werkvormen, waarmee ngo’s aan mondiale vorming en OE doen (b.v. inleefateliers, workshops, lespakketten, e.d.), vanaf schooljaar 2004-2005 tot en met het eerste trimester van dit schooljaar 2009-2010.
Scholen(2) De impact van het educatief aanbod mondiale vorming wordt gemeten bij een representatieve steekproef van Nederlandstalige scholen uit het 6° leerjaar basisonderwijs en het 6° jaar secundair onderwijs ASO.
Vlaamse ngo’s (3) We beperken ons tot het meten van de impact van het educatief aanbod rond mondiale vorming Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|5
Coprogram rapport
ontwikkeld en aangeboden door de volgende deelnemende ngo’s: 11.11.11., Bevrijde Wereld, Broederlijk Delen, Studio Globo, Djapo, DMOS, Oxfam Solidariteit, Oxfam Wereldwinkels, Plan België, Protos, Vredeseilanden, Wereldwerkplaats, Caraes, Unicef, Muzieklabyrint en Miel Maya Honing. Info hieromtrent halen we uit het vooronderzoek van Joke Martens. |6 (Competenties op vlak van) wereldburgerschap (4) De focus van de impactstudie ligt op het meten van de impact van het educatief aanbod mondiale vorming, bij voorkeur uitgedrukt in verworven competenties voor wereldburgerschap bij hogervermelde leerlingen. Op het moment van dit onderzoek beschikken we niet over een heldere operationalisering van het concept wereldburgerschap zoals dit door Coprogram wordt ingevuld. Wel beschikken we over een eerste aanzet hiervoor, zoals die vorm kreeg in de werkgroep MOVO van 17 november 2009.
3.2
Representatieve steekproef steekproef
Voor het maken van een representatieve steekproef baseren we ons op de rapporten per ngo, aangesloten bij Coprogram, uit het vooronderzoek van Joke Martens. Daarin vonden we kwantitatieve gegevens betreffende het bereik en de geografische spreiding van de basis- en secundaire scholen per ngo terug. Dit liet ons toe om zowel naar intensiteit als naar geografische spreiding diverse scholen te contacteren. Het opzet is om 60 basisscholen en 60 secundaire scholen ASO (telkens 30 onderzoeksgroep – 30 controlegroep) op te nemen. Deze steekproeftrekking is uitgevoerd in januari 2010.
Het trekken van een representatieve steekproef voor dit onderzoek had een aantal beperkingen: 1. In de praktijk zijn er nauwelijk scholen die niets doen op vlak van movo. Campagnekranten hebben bijv. een groot bereik, in heel wat scholen is er een mondiale dag (bijv. een vastenvoettocht, acties rond 11.11.11 of noodhulp rond de tsunami-ramp of de aardbeving in Haiti) of wordt er ingespeeld op actuele situaties zoals bijv. de aardbeving in Haiti (januari 2010).
2. Bepaalde invloeden (bijv. impact van buitenschoolse mondiale activiteiten zoals bijv. in een jeugdbeweging, de media-aandacht voor Haiti,…) en de invloeden van ngo’s die niet tot de copgrogram federatie behoren (bijv. campagnes van Vredeseilanden, Damiaanactie,…) maar wel relevant zijn voor de ontwikkeling van wereldburgerschap kunnen we niet meenemen omdat we hiervoor niet over gedocumenteerde gegevens beschikken. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
3. De timing om binnen één maand (januari 2010) de nodige scholen te vinden was erg krap. Ook de druk op scholen mag niet onderschat worden. Een aantal scholen (cfr. infra) die aanvankelijk toezegden haakten achteraf af door de grote druk. Bij contactname met scholen hoorden we geregeld dat scholen overbevraagd worden met vragenlijsten van andere of soortgelijke onderzoeken, thesisstudenten, etc… Door bovenstaande beperkingen was het onmogelijk om een onderscheid aan te houden tussen een onderzoeksgroep en een controlegroep. Daarom zit er in de vragenlijst voor leerkrachten een vraag om hun school te positioneren op een continuüm, gaande van scholen die geen aandacht hebben voor movo naar scholen waar movo structureel ingebed is.
Als extra motivatie kregen alle deelnemende scholen (leerkrachten en leerlingen) een bedankje voor hun deelname aan het onderzoek. Hiervoor konden we rekenen op materialen van diverse ngo’s van Coprogram. De leerlingen van de basisschool kregen een wereldburger-polsbandje (Djapo), de leerlingen van het secundair een OWW-chocolade reep. De leerkrachten kregen de publicatie ‘Voobij de Kleuren’ van Studio Globo (basisonderwijs) of de 11.11.11- panorama-kalender (secundair onderwijs).
3.3
Instrumenten en procedures
3.3.1 Vragenlijst bij leerlingen en leerkrachten naar kennis, vaardigheden en attitudes We beschikten over alle dossiers van het vooronderzoek, met daarin o.a. alle beschikbare gegevens betreffende effectmetingen en (zelf-)evaluaties. Samen met bovenvermeld conceptueel kader vormde dit het vertrekpunt voor het ontwerp van de vragenlijsten voor de diverse doelgroepen (leerling-leerkracht en basis – secundair onderwijs). Die vragenlijsten zijn ter feedback voorgelegd op stuurgroepvergadering van 22 Januari 2010. Die reflecties zijn meegenomen in de uiteindelijke vragenlijsten. De vragenlijsten bestaan uit gesloten vragen (stellingen, aankruisvragen en ja-nee vragen) en 2 open vragen.
Bij de formulering van de vragen hebben we een aantal achtergrondgegevens (bijv. geslacht, vrijetijdsbesteding,…) verzameld. Daarnaast willen we zowel kennis, vaardigheden als attitudes van de leerlingen peilen evenals hun inschatting van hun eigen proces en de aanpak. Een aantal vragen bevragen eerder de kennis van de leerlingen, andere peilen eerder naar de attitudes. Nochtans mogen we hierin geen al te strikt onderscheid maken. Zoals eerder vermeld stelt de definitie van competenties zelf dat het gaat om een complexe verweving van kennis, vaardigheden en attitudes. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|7
Coprogram rapport
Een vraag als ‘In het Zuiden is er overal oorlog’, lijkt daarom misschien op het eerste zicht te peilen naar de kennis van de leerlingen, maar correlaties duiden aan dat deze vraag eerder correleert met ‘empathie’ dan met ‘kennis’. Daarom maken we in dit rapport geen expliciet onderscheid tussen ‘kennisgerichte’ vragen en ‘attitidegerichte’ vragen |8 De bevraging van de leerkrachten peilt bovendien naar het gebruik van het educatief aanbod en hun inschatting van de impact daarvan bij de leerlingen. Een extra vraag is ingevoegd omtrent de aardbeving in Haiti, omdat info mogelijks beïnvloed kan zijn door deze ingrijpende gebeurtenis. Dit proces resulteerde in: 1) Een vragenlijst voor de leerlingen 6° jaar basisonderwijs 2) Een vragenlijst voor de leerkracht 6° jaar basisonderwijs 3) Een vragenlijst voor de leerlingen secundair onderwijs ASO 4) Een vragenlijst voor de klasleerkracht secundair onderwijs ASO
In bijlage 2, 3, 4 en 5 vindt men de volledige vragenlijsten. Deze vragenlijsten zijn digitaal afgenomen bij leerlingen en leerkrachten door ze via Google docs beschikbaar te stellen voor de klassen. Dit is gebeurd via onderstaande links: Leerlingen lager onderwijs: https://spreadsheets0.google.com/viewform?formkey=dHNNUWhwZ2JfamRXUVVLcVZyLVVZeGc6MA
Leerkracht lager onderwijs: https://spreadsheets.google.com/viewform?formkey=dEtJcW1VWFdRbXAzaXNWaG5iYUJ4Q2c6MA
Leerlingen secundair onderwijs: https://spreadsheets0.google.com/viewform?formkey=dFRXUmRRaU5OS3ktV0tUTlczUGJXTlE6MA
Leerkracht secundair onderwijs: https://spreadsheets0.google.com/viewform?formkey=dHZJdkZUdnRhOGNBZXgzYU1SQURlV3c6MA
Voor een aantal scholen zijn papieren versies van de vragenlijst bezorgd.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
3.3.2 Competentiemeting a) via beeld- en woordassociatie In de vragenlijst zijn 2 open vragen opgenomen: een beeld- en een woordassociatie. We maken hierbij geen onderscheid tussen lager en secundair voor wat betreft de woordassociatie. Voor beide doelgroepen is de vraag: ‘Leven in “Afrika”, wat houdt dat volgens jou in? Beschrijf in 5 korte zinnen.’ Bij de beeldassociatie stellen we de vraag ‘Vertel vijf dingen over wat je denkt bij deze foto.’ Hierbij maken we we wel een onderscheid tussen de foto voor het lager onderwijs en die voor het secundair onderwijs.
Foto lager onderwijs
Foto secundair onderwijs
bron: Copgrogram (Djapo vzw)
bron: Copgrogram
Met deze associatie-oefeningen meten we de getoonde competentie die iemand heeft op het vlak van wereldburgerschap. De voorstelling die iemand op een bepaald moment over een ‘werkelijkheidsgebied’ heeft, beschouwen we als een concretisatie van de basisvoorstelling die dit individu zich over dat ‘gebied’ heeft gevormd. Via de woordassociatie-oefening kan de cognitieve component van de beelden die iemand zich vormt bekeken worden. Via deze methodiek krijgen we inzicht in welke beelden kinderen/ jongeren zich vormen bij een woord als ‘Afrika’ en foto’s zoals de twee bovenstaande. Zijn kinderen in staat positieve aspecten in de foto te ontdekken of wordt de klemtoon op de negatieve aspecten gelegd. Focust men op verschillen of worden er paralellen getrokken met eigen ervaringen? Met de woord- en beeldassociatie gaan we na of leerlingen die vaak gebruik gemaakt hebben van het educatief aanbod van ngo’s genuanceerdere associaties maken dan leerlingen die deze programma’s niet genoten.
Deze oefeningen worden verwerkt via een interpretatieschema, waarbij kwalitatieve antwoorden van leerlingen in een tiental categorieen (zie tabel hieronder) gerubriceerd worden. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
|9
Coprogram rapport
Voor de woordassociate is, aangezien de associatie zowel voor basis- als secundair onderwijs met hetzelfde woord (nl. Afrika) gebeurt, één interpreratieschema gebruikt. Voor de foto-associate is het interpreratieschema voor secundair onderwijs iets uitgebreider dan dat van het lager onderwijs. In hoofdzaak omdat er met 2 verschillende foto’s wordt gewerkt. | 10 Deze antwoorden zijn verwerkt door twee beoordelaars. De interscorerbetrouwbaarheid tussen beide beoordelaars bij nagenoeg alle categorieën uitstekend. Beide beoordelaars zitten op dezelfde lijn wat betreft beoordeling van de antwoorden. Het interpretieschema zorgt voor een betrouwbare beoordeling van antwoorden. Vooral bij het secundair onderwijs is nagenoeg geen enkel verschil tussen beoordeling van antwoorden door verschillende beoordelaars.
FOTO LAGER
FOTO SECUNDAIR
N = 21
N = 24
ITEM
KAPPA
BETEKENIS
ITEM
KAPPA
BETEKENIS
Medelijden
1.00
outstanding
Medelijden
1.00
outstanding
Positieve invulling
0.89
outstanding
Positieve invulling
1.00
outstanding
Armoede
0.46
moderate
Armoede
1.00
outstanding
Niet leuk
1.00
outstanding
Niet leuk
1.00
outstanding
Beschrijvend
0.77
substantial
Beschrijvend
1.00
outstanding
Negatief
0.64
substantial
Negatief
1.00
outstanding
Bewust van verschillen
0.91
outstanding
Bewust van verschillen
1.00
outstanding
Oorlog & geweld
0.91
outstanding
Politiek, maatschappelijk
1.00
outstanding
Hulpacties
1.00
outstanding
Tabel 1: Interscorerbetrouwbaarheid (Kappa) kwalitatieve antwoorden Foto-associatie N= aantal leerlingen (foto’s/woorden) waarover interscorerbetrouwbaarheid werd bepaald.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
WOORD AFRIKA LAGER
WOORD AFRIKA SECUNDAIR
N = 20
N = 24
ITEM
KAPPA
BETEKENIS
KAPPA
BETEKENIS
Fauna, flora, klimaat
1.00
outstanding
1.00
outstanding
Levenswijze, omstandigheden
0.44
moderate
0.65
substantial
Woning/kledij
1.00
outstanding
1.00
outstanding
Voeding
1.00
outstanding
1.00
outstanding
Armoede
0.64
substantial
1.00
outstanding
Gezondheid/hygiëne
0.83
outstanding
1.00
outstanding
Hulpacties
1.00
outstanding
1.00
outstanding
Gevaarlijk
1.00
outstanding
1.00
outstanding
Politiek/maatschappij/oorlog
0.90
outstanding
1.00
outstanding
Negatieve gevoelens
0.64
substantial
1.00
outstanding
Positieve gevoelens
0.64
substantial
0.47
moderate
Rest (o.a. aardrijkskundig)
0.64
substantial
1.00
outstanding
Genuanceerd beeld
1.00
outstanding
0.90
outstanding
Zich inleven
1.00
outstanding
1.00
outstanding
Tabel 2: Interscorerbetrouwbaarheid (Kappa) kwalitatieve antwoorden Woord-asso associatie N= aantal leerlingen (foto’s/woorden) waarover interscorerbetrouwbaarheid werd bepaald.
b) Observatie van groepsopdracht Een tweede manier om competenties te meten gebeurt via een experimentele observatie-opdracht. Wegens de korte duur van het onderzoek is de doelstelling van de observatie-opdracht niet het trekken van representatieve conclusies voor de volledige doelgroep. Het is wel een aanzet naar vervolgonderzoek om op een betrouwbare en valide manier competenties m.b.t. wereldburgerschap in kaart te brengen. Binnen de vooropgestelde planning was het mogelijk observaties te verrichten in 12 scholen. Hierbij hebben we gekozen voor 6 lagere scholen en 6 secundaire scholen.
Met deze observatie-opdracht brengen we de leerlingen in een complexe situatie waarin ze meerdere aspecten van de competentie wereldburgerschap moeten laten blijken. Door het feit dat dit een groepsopdracht is, kunnen de verschillende meningen die verwoord worden en de omgang met conflicten en de omgang met elkaar geanalyseerd worden. We plaatsten de leerlingen van het lager- en secundair onderwijs voor een gelijkaardige samenwerkingsopdracht. In bijlage 6 en 7 vindt men de instructies van deze opdracht. Zo luidt de Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 11
Coprogram rapport
formulering voor het basisonderwijs als volgt: “Met jullie school hebben jullie 1000 euro verzameld voor een dorp in Congo. De tante van een klasgenootje woont in dat dorp. Jullie willen haar graag het geld geven om iets mee te doen. Ze zegt dat jullie zelf mogen bepalen wat ze ermee zal doen. Hoe zouden jullie het geld gebruiken? Waarvoor zouden jullie het inzetten? Geef ook aan waarom jullie deze keuze maken.” De leerlingen van het secundair onderwijs krijgen een gelijkaardige opdracht. Aanpassingen zijn vnl. gebeurt in verwoording en het beschikbare bedrag (10.000 ipv 1000 Euro). Vervolgens worden de leerlingen verder geïnformeerd over het Congolese dorp via een powerpoint met foto’s en een achtergrondverhaal (zie bijlage 8 voor de ppt) en krijgen ze de kans vragen te stellen. Tenslotte worden de leerlingen in groepjes van vier ingedeeld en gaan ze aan de slag. Een externe observator loopt rond en observeert de diverse groepjes. Elk groepje krijgt een kladblad waarop ze eerst alle ideeën die bij hen opkomen kunnen opschrijven. Daarna vragen we hen om hieruit een keuze te maken van een aantal ideeën die volgens hen het meest prioritair zijn. Hiervoor krijgen ze een blad waarop drie vragen staan: ‘Wat gaan jullie doen’, ‘Waarom gaan jullie dit doen’, en ‘Hoe gaan jullie dit doen’. De kladpapieren haalden we ook op, om achteraf een onderscheid te kunnen maken tussen wat leerlingen meer en minder belangrijk vinden.
4
Verzamelende data
In totaal hebben we 88 lagere scholen en 64 secundaire scholen aangeschreven per email met de vraag of ze bereid waren deel te nemen aan ons onderzoek. Aangezien we niet langer met het onderscheid onderzoeksgroep – controlegroep werkten, was het doel om minstens 30 lagere scholen en 30 secundaire scholen te kunnen vinden om de vragenlijsten in te vullen. De reacties op onze email waren echter niet overweldigend: 14 scholen lager en 8 scholen secundair onderwijs waren bereid deel te nemen. We zijn daarom gestart met alle scholen te telefoneren. Op die manier bereikten we in totaal in het lager onderwijs 37 scholen en in het secundair onderwijs 29 scholen. Wanneer we echter half maart alle vragenlijsten hebben teruggekregen, en nog een heleboel telefoontjes hebben gedaan om mensen te herinneren aan het invullen van de vragenlijst, blijkt dat er uiteindelijk 24 lagere, en 19 secundaire scholen effectief hebben deelgenomen. Aangezien er een heel aantal scholen is dat met meerdere klassen heeft deelgenomen, komen we toch aan een mooi getal van meer dan 1000 leerlingen die de vragenlijst hebben ingevuld, waarvan 487 in het lager onderwijs en 526 in het secundair onderwijs. Dit aantal is groot genoeg om statisch onderzoek te verrichten.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 12
Coprogram rapport
N Scholen aangeschreven per email
N Scholen toegezegd na email
N Scholen toegezegd na telefoon
N Scholen Via tussenpersoon toegezegd
Totaal
LO
88
14
23
3
40
SO
64
8
21
2
31
Tabel 3: N gecontacteerde scholen (vragenlijst)
N Scholen effectief deelgenomen
N Leerlingen
N Leerkrachten
LO
24
487
34
SO
19
526
21
Tabel 4: N bevraagde leerlingen en leerkrachten (vragenlijst)
De observatie-opdracht vond plaats in scholen die ook de vragenlijsten invulden. Voor zowel het lager als het secundair onderwijs hebben er zes scholen op vrijwillige basis meegedaan. In totaal hebben er ongeveer 441 leerlingen deelgenomen aan de observatie-opdracht waarvan 255 in het lager onderwijs, en 186 in het secundair onderwijs.
N Scholen
N Leerlingen
LO
6
255
SO
6
186
Tabel 5: N geobserveerde leerlingen (observatie-opdracht)
De vragenlijst was voor de scholen beschikbaar vanaf 10 februari. Aangezien het krokusvakantie was gedurende de week hierna, zijn – op een enkele na - de eerste reacties pas binnengekomen vanaf 22 februari. Aanvankelijk gaven we de scholen de tijd om de vragenlijsten in te vullen tot 1 maart. Voor vele scholen was dit niet haalbaar waardoor we de datum hebben verlaat naar 15 maart. De observatie-opdrachten hebben we uitgevoerd tussen 24 februari en 14 maart.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 13
Coprogram rapport
5
Resultaten: beschrijvende statistiek
Dit deel geeft een overzicht van de antwoorden van de leerlingen voor iedere vraag, opgesplitst naar lager en secundair onderwijs.
5.1
| 14
Leerlingen lager lager onderwijs
Hoe vaak kijk je naar het journaal/jeugdjournaal (bijv. Karrewiet)?
Nooit
16 [3%]
Zelden (minder dan 1 keer per week)
33 [7%]
Af en toe (ongeveer 1 keer per week)
117 [24%]
Vaak (ongeveer 3 keer per week)
177 [36%]
Heel vaak (bijna dagelijks)
145 [30%]
Grafiek 1: Hoe vaak kijk je naar het journaal?
Wat doe je in je vrije tijd? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
Jeugdbeweging
24 [3%]
Muziek, dans, toneel, tekenschool,…
51 [7%]
Sportclub
151 [24%]
Andere
81 [36%]
Meerdere
155 [32%]
Geen enkele vereniging
26 [30%]
Grafiek 2: Wat doe je in je vrije tijd?
In de eerste twee vragen peilden we naar de achtergrond van de leerlingen wat hun hobby’s betreft, en in hoeverre ze geïnteresseerd zijn in de actualiteit. Ook via deze kanalen kan er immers impact zijn op de ontwikkeling van competenties van een kind. Uit de vragenlijst blijkt dat 66% van de kinderen minstens 3 keer per week naar het (jeugd)journaal kijken. 10% van de kinderen kijkt zelden of nooit naar het journaal, en een op vier ongeveer 1 keer per week. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
24% is aangesloten bij een sportclub. 36% geeft aan ‘andere’ dingen te doen in hun vrije tijd, waarbij lezen, spelen met de hond, buiten spelen, enz. als antwoord wordt gegeven. 32% van de kinderen is aangesloten bij meerdere organisaties. Dit verklaart waarschijnlijk waarom er slechts 3% aangeeft bij een jeugdbeweging te zijn, en 7% bij een muziek-, dans-, toneel- of tekenschool . Kinderen die lid zijn van één organisatie zijn waarschijnlijk ook vaak nog aangesloten bij een andere organisatie.
Welke organisaties ken je? Kruis aan wat voor jou van toepassing is.
ken ik niet
heb ik van gehoord
ken ik goed
N
%
N
%
N
%
Broederlijk Delen
62
13
139
28
287
59
Djapo
436
89
32
7
20
4
11.11.11
115
24
122
25
251
51
Oxfam
167
34
125
26
196
40
Plan Belgie
263
54
159
33
66
14
Studio Globo
309
63
77
16
102
21
Unicef
12
2
63
13
413
85
Vredeseilanden
214
44
162
33
112
23
Wereldwinkel
90
18
137
28
261
53
Damiaanactie
36
7
53
11
399
82
Amnesty International
214
44
93
19
181
37
Pax Christi
426
87
48
10
14
3
Tabel 6: Kennis van organisaties (LO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 15
Coprogram rapport
Ken ik niet (%)
Heb ik van gehoord (%)
| 16
Grafiek 3: Organisaties niet gekend (LO)
Grafiek 4: Organisaties van gehoord (LO)
Ken ik goed (%)
Grafiek 5: Organisaties gekend (LO)
Wanneer we de leerlingen vragen naar hun kennis van NGO’s, blijkt dat Unicef en de Damiaanactie bij 12-jarigen het best gekend zijn. Langs de andere kant blijken Djapo, Pax Christi, en in mindere mate Studio Globo veel minder bekend.
Grafiek 6: verdeling kennis NGO’s (LO)
Wanneer we de scores uitzetten in een grafiek, verkrijgen we een Gauss-curve. De curve geeft aan dat de meeste kinderen zich bevinden rond het gemiddelde aantal gekende NGO’s, en dat er Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
ongeveer evenveel kinderen er meer of minder kennen. Deze mooie verdeling geeft aan dat de bevraagde groep representatief was voor de groep 12-jarigen.
Ik zou graag eens naar het Zuiden (= een (ontwikkelings-)land zoals India, Congo, Peru,…) gaan. | 17 Geen mening
25 [5%]
Nee, dat wil ik zeker niet
23 [5%]
Nee, liever niet
64 [13%]
Ja, misschien wel
230 [47%]
Ja, heel graag
146 [30%]
Grafiek 7: Ik zou graag eens naar het Zuiden gaan
Waarom zou je naar een ontwikkelingsland willen gaan? Je mag meerdere antwoorden aanduiden.
Om te ervaren hoe mensen daar leven
307 [62%]
Om te ervaren hoe mensen daar leven
62
Voor de mooie natuur
Voor de mooie natuur
198 [40%]
Om kennis te maken met andere culturen
172 [35%]
Voor het goede weer
108 [22%]
Om de mensen te helpen
15 [3%]
Ik wil er niet naartoe
9 [2%]
Geen mening
2 [0%]
40
Om kennis te maken met andere culturen
35
Voor het goede weer
22
Om de mensen te helpen
3
Ik wil er niet naartoe
2
Geen mening
0 0
10
20
30
40
50
60
70
Grafiek 8: Waarom zou je naar een ontwikkelingsland willen gaan?
Wanneer we vragen of leerlingen eens naar het Zuiden willen gaan, antwoordt 77% dat ze dit misschien wel tot heel graag zouden doen. 18% van de leerlingen wil liever niet of echt niet gaan, en 5% heeft geen mening. 62% van de leerlingen zouden naar het Zuiden willen gaan om te ervaren hoe mensen daar leven, of om kennis te maken met andere culturen (35%). Dit zegt iets over de attitude van de 12-jarigen. Ze staan open voor nieuwe ervaringen en andere culturen. 22% van de leerlingen daarentegen geeft aan dat ze zouden gaan voor het goede weer, en 40% voor de mooie natuur. Aangezien ze de mogelijkheid hadden meerdere antwoorden aan te duiden, kan het zijn dat leerlingen zowel voor de mooie natuur als de kennismaking met de mensen en cultuur opteren. Negen leerlingen, ofwel 2%, laat duidelijk weten er niet naar toe te willen. Dit zijn er minder dan het Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
aantal leerlingen dat op de voorgaande vraag ‘nee, dat wil ik zeker niet’ aanduiden (5%). Doordat we van de waarom-vraag een gesloten vraag hebben gemaakt, brachten we hen misschien op het idee dat er misschien toch wel een reden kan zijn om wel te gaan…
Ik vind het boeiend om te horen hoe kinderen in het Zuiden leven.
Geen mening
22 [5%]
Helemaal niet boeiend
14 [3%]
Niet zo boeiend
57 [12%]
Een beetje boeiend
225 [46%]
Heel boeiend
170 [35%]
Grafiek 9: ik vind het boeiend om te horen hoe kinderen in het Zuiden leven
81% van de leerlingen vindt het (een beetje) boeiend om te horen over hoe kinderen in het Zuiden leven. 3% vindt het helemaal niet boeiend. Als we deze gegevens vergelijken met de twee bovenstaande vragen is het antwoord niet verrassend. Het zijn waarschijnlijk de kinderen die het heel boeiend vinden om over het Zuiden te horen die er ook graag eens naar toe willen, en de kinderen die het helemaal niet boeiend vinden komen waarschijnlijk overeen met de kinderen die aangeven niet naar het Zuiden te willen.
Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig als in het Noorden.
Ja, dat weet ik zeker
15 [3%]
Ja, ik denk het wel
95 [19%]
Nee, ik denk van niet
227 [47%]
Nee, ik weet zeker van niet
112 [23%]
Geen mening
39 [8%]
Grafiek 10: Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 18
Coprogram rapport
70% van de 12-jarigen meent dat kinderen in het Zuiden niet even gelukkig zijn als in het Noorden. We vragen het niet expliciet, maar kunnen ervan uitgaan dat ze dus veronderstellen dat deze kinderen minder gelukkig zijn. Slechts een op vijf kinderen meent dat de kinderen in het Zuiden even gelukkig zijn als zijzelf. Een relatief grote groep van 8% heeft geen mening over deze stelling. De antwoorden die gegeven worden op deze vraag weerspiegelt voor een stukje het beeld dat kinderen hebben van ‘leven in het Zuiden’. Verderop zal ook blijken dat de antwoorden op de woorassociatie ‘Leven in Afrika’ gelijkaardig zijn.
In het Zuiden is er overal oorlog
Ja, dat weet ik zeker
5 [1%]
Ja, ik denk het wel
75 [15%]
Nee, ik denk van niet
254 [52%]
Nee, ik weet zeker van niet
98 [20%]
Geen mening
56 [11%]
Grafiek 11: In het Zuiden is er overal oorlog
Slechts 20% van de leerlingen is ervan overtuigd dat er in het Zuiden zeker niet overal oorlog is. Ongeveer evenveel leerlingen (16%) meent dat er in het zuiden overal oorlog is. Iets meer dan de helft (52%) weet het niet zeker, maar denkt dat er niet overal oorlog is. 11% heeft geen mening. De antwoorden geven aan dat toch 80% van de kinderen hierover helemaal niet zeker is, wat weer iets zegt over het beeld dat kinderen over het Zuiden hebben.
Er is genoeg voedsel in de wereld maar het is niet eerlijk verdeeld
Helemaal akkoord
259 [53%]
Eerder wel akkoord
158 [32%]
Eerder niet akkoord
31 [6%]
Helemaal niet akkoord
14 [3%]
Geen mening
26 [5%]
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 19
Coprogram rapport
Grafiek 12: Er is genoeg voedsel in de wereld maar niet eerlijk verdeeld
Ongeveer een leerling op tien is het niet eens met deze stelling. Meer dan de helft (53%) gaat helemaal akkoord met deze stelling en 32% gaat eerder wel akkoord. Dit geeft aan dat 12-jarigen een redelijk goed beeld hebben over de verhoudingen tussen het Noorden en het Zuiden.
| 20
Welke acties zou je wel eens willen ondernemen? Kruis aan wat van toepassing is voor jou.
heb ik al eens gedaan
wil ik wel eens doen
vind ik niet zinvol
N
%
N
%
N
%
Geld geven aan een organisatie
155
32
305
63
28
6
Produkten kopen van eerlijke handel
104
21
282
58
102
21
Meedoen aan schoolacties
351
72
126
26
11
2
Ontwikkelingsproject ondersteunen
119
24
296
61
73
15
Ouders vragen een doel te ondersteunen
216
44
205
42
67
14
Dat heb ik al eens gedaan (%)
Dat wil ik wel eens doen (%)
Grafiek 13: Acties - heb ik gedaan
Grafiek 14: Acties - wil ik wel eens doen
Dat vind ik niet zinvol (%)
Grafiek 15: Acties -vind ik niet zinvol
Met deze vraag peilen we naar de attitude actiebereidheid van de leerlingen. 72% duidt aan dat ze al eens hebben meegedaan aan schoolacties. Aangezien uit dit onderzoek naar voren kwam dat elke school wel eens een actie onderneemt, is dit getal een beetje vreemd. Je zou mogen verwachten dat Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
100% van de leerlingen wel eens heeft meegedaan aan een schoolactie. Bijna de helft (44%) van de 12-jarigen heeft wel eens aan de ouders gevraagd om een organisatie te steunen. 14% vindt dit niet zinvol. Bijna een leerling op drie heeft zelf al eens geld gegeven aan een organisatie. Nog eens 63% wil dat in de toekomst wel eens doen. Slechts 6% vindt dit niet zinvol. Opvallend is dat 21% van de leerlingen ‘produkten kopen van eerlijke handel’ en 15% ‘ontwikkelingsprojecten ondersteunen’ niet zinvol vindt.
“Leven in Afrika”, wat houdt dat volgens jou in? Beschrijf in 5 korte zinnen waaraan je denkt.
Leven in Afrika N
%
Armoede
407
84
Politiek/maatschappij/oorlog
215
44
Fauna, flora, klimaat
167
34
Genuanceerd beeld
125
26
Levenswijze, omstandigheden
101
21
Gezondheid/hygiëne
93
19
Positieve gevoelens
92
19
Negatieve gevoelens
44
9
Rest (o.a. aardrijkskundig)
35
7
Gevaarlijk
25
5
Zich inleven
13
3
Hulpacties
11
2
Voeding
4
1
Woning/kledij
3
1
Tabel 7: Leven in Afrika (LO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 21
Coprogram rapport
Woning/kledij Voeding Hulpacties Zich inleven Gevaarlijk Rest Negatieve gevoelens Positieve gevoelens Gezondheid/hygiëne Levenswijze Genuanceerd beeld Fauna, flora, klimaat Politiek/maatschappij/oorlog Armoede
1 1 2 3 5 7 9
| 22 19 19 21 26 34 44 84
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Grafiek 16: Leven in Afrika – LO (%)
Wanneer we 12-jarigen vragen wat leven in Afrika volgens hen betekent, geeft 84% van de leerlingen een antwoord dat te maken heeft met armoede. Bijna de helft (44%) geeft een antwoord dat iets zegt over de maatschappij of de politiek. Ongeveer een op vier leerlingen (26%) laat blijken uit zijn antwoord dat hij een genuanceerd beeld heeft van ‘Afrika’. Zij geven aan dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de landen, en binnen de landen, en dat het ervan afhangt waar je precies zou leven. Wanneer we de antwoordcategorieën opsplitsen naar ‘kennis’-antwoorden en ‘empathie’antwoorden, geeft 20% van de leerlingen een antwoord waaruit een bepaald gevoel ten aanzien van leven in Afrika, of een vorm van zich inleven in de mensen daar, blijkt. Het overgrote deel van de antwoorden slaat op ‘kennis’, waarvan de idee van armoede duidelijk bovenaan staat.
Vertel vijf dingen over wat je denkt bij deze foto.
Foto N
%
Negatieve beleving
21
4
Negatieve invulling
36
7
Medelijden
78
16
Bewust van verschillen
143
29
Positieve invulling
163
34
Beschrijvend
271
56
Tabel 8: Wat denk je bij de foto (LO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Armoede
81
Beschrijvend
56
| 23 Positieve invulling
34
Bewust van verschillen
29 16
Medelijden Negatieve invulling
7 4
Negatieve beleving 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Grafiek 17: Wat denk je bij de foto (LO)
Op de foto die de kinderen bespreken, zie je een kindje dat buiten gewassen wordt door een volwassen vrouw. Beide personen kijken eerder ‘blij’. Wanneer we de leerlingen vragen wat ze denken bij deze foto geeft –net als bij de woordassociatievraag- 81% een antwoord dat verwijst naar armoede. 29% van de leerlingen maakt een opmerking waarin ze hun eigen situatie gaan vergelijken met de situatie op de foto, meestal gekoppeld aan een appreciatie voor de eigen situatie. Hoewel de foto toch een beeld geeft van een eerder ‘gelukkig’ moment, verwoordt slechts 34% van de leerlingen een positief element uit de foto. Meestal heeft dit dan te maken met het kind of de volwassene die lacht. 16% uit zijn medelijden met de personen op de foto, en 7% geeft een negatieve invulling aan het tafereel op de foto. 4% van de leerlingen zegt ronduit dat het die situatie op de foto maar niks vindt, waaruit echt een negatieve houding ten aanzien van de omstandigheden naar voren komt. De antwoorden van de leerlingen geven aan dat het armoedige karakter van de achtergrond van deze foto voor vele leerlingen al snel een negatieve interpretatie van de situatie oproept. Slechts een op drie leerlingen slaagt erin door de armoede heen te kijken, en te zien dat de personen op de foto –ondanks het feit dat wassen niet in de badkamer gebeurt- precies toch gelukkig zijn. Deze resultaten liggen in de lijn van de antwoorden op de stelling ‘Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig als in het Noorden’ . Het negatieve ‘imago’ van het Zuiden komt toch vaak naar boven drijven bij de 12-jarigen.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
5.2
Leerkrachten lager onderwijs
In hoeverre krijgt Mondiale Vorming (MOVO) aandacht op school. Duid de best passende omschrijving aan
Niveau 1
0
In de klas en op school is er geen aandacht voor mondiale vorming. Niveau 2
0
Niveau 3 In de klas of op school is er beperkte aandacht voor MOVO – initiatieven van individuele leerkrachten, niet klasoverschrijdend (MOVO komt aan bod in WO, godsdienst, Nederlands, …) – Frequentie: +/- één keer per jaar (Bv. Een Mondiale dag).
5 [17%]
Niveau 4
2 [7%]
Niveau 5 Klasoverschrijdend – voornamelijk aandacht tijdens vastenperiode, fondsenwerving, jaarlijks meewerken aan een campagne (bijv. schrijf ze vrij dag, Unicef, BD,…) – Frequentie: +/- één keer per trimester.
16 [53%]
Niveau 6
1 [3%]
Niveau 7
6 [20%]
MOVO is ingebed in dagelijkse werking, bijv via wereldburgertraject, of op geregelde tijdstippen tijdens het schooljaar komt een project in de focus waar veel tijd en aandacht naartoe gaat op de school. Frequentie: +/- maandelijks bewust aandacht voor de Noord-Zuid-problematiek.
Grafiek 18: Verdeling Continuüm - LO
Het grootste gedeelte van de deelnemende leerkrachten (53%) situeert de eigen school op een niveau 5, waarbij er voornamelijk klasoverschrijdend wordt gewerkt rond mondiale vorming. 20% van de scholen bevindt zich volgens de leerkrachten op niveau 7 wat betekent dat mondiale vorming Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 24
Coprogram rapport
ingebed is in de dagelijkse werking. 17% van leerkrachten meent dat er in hun school beperkte aandacht is voor mondiale vorming, en situeren zich op niveau 3. Een minderheid van 7% van de scholen situeert zich op niveau 4 en 3% op niveau 6. In het onderzoek zijn er geen scholen die aan mondiale vorming doen op niveau 1 en 2. | 25
Welke NGO’s ken je?
Kennis organisaties N
%
11.11.11
30
100
Amnesty International
30
100
Bevrijde wereld
7
23
Broederlijk Delen
30
100
Caraes
10
33
Damiaanactie
30
100
Djapo
12
40
DMOS-Comide
2
7
Jeugd en Vrede
21
70
Kleur bekennen
25
83
Muzieklabyrint
3
10
Oxfam
30
100
Pax Christi
23
77
Plan Belgie
26
87
Protos
4
13
Studio Globo
27
90
Unicef
30
100
Vredeseilanden
29
97
Wereldwerkplaats
10
33
Wereldwinkel
29
97
Tabel 9: Kennis van organisaties (Lkrn LO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Unicef Oxfam Damiaanactie Broederlijk Delen Amnesty International 11.11.11 Wereldwinkel Vredeseilanden Studio Globo Plan Belgie Kleur bekennen Pax Christi Jeugd en Vrede Djapo Wereldwerkplaats Caraes Bevrijde wereld Protos Muzieklabyrint DMOS-Comide
100 100 100 100 100 100 97 97 90 87 83 77 70 40 33 33 23 13 10 7 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Grafiek 19: Kennis van organisaties (Lkrn LO)
Unicef, Oxfam, Damiaanactie, Broederlijk Delen, Amnesty International en 11.11.11 zijn bij alle leerkrachten lager onderwijs bekend. Net iets minder leerkrachten geven aan Wereldwinkel en Vredeseilanden te kennen. Minder dan een op vier leerkrachten kent Bevrijde wereld, Protos, Muzieklabyrint en DMOS-Comide. Een op drie leerkrachten is bekend met Wereldwerkplaats en Caraes en 40% kent Djapo. Tussen de 70 en de 90% van de leerkrachten kent Studio Globo, Plan België, Kleur bekennen, Pax Christi en Jeugd en Vrede.
Heb je de laatste 3 jaar een (niet)begeleid aanbod van een externe organisatie/NGO rond mondiale vorming gebruikt (lesbrieven, lespakket, campagnekrant, ontlening koffers,…).
Begeleid aanbod N
%
Ja
30
88
Nee
4
12
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 26
Coprogram rapport
Niet Begeleid aanbod N
%
Ja
25
24
Nee
9
76
Wat vind je krachtig in het niet begeleid aanbod? De meeste leerkrachten geven aan dat het aanbod voor de leerlingen erg boeiend is. Een enkele leerkracht maakt wel de kanttekening dat de informatie die kinderen opdoen tijdens zulke momenten, toch ook weer snel verwatert. Verder wordt de kwaliteit van het materiaal aangehaald. Het aanbod is goed uitgewerkt, met gevarieerde en actieve werkvormen. Het materiaal is concreet, en kinderen krijgen het gevoel zinvol bezig te zijn: ‘mijn inzet telt’. Het beeldmateriaal en de (verkleed)koffers worden concreet naar voren geschoven als erg bruikbaar. Een laatste element dat sterk naar voren komt is het feit dat kinderen uitgenodigd worden hun eigen ervaringen te delen, en te linken aan het aanbod. Dit maakt volgens de leerkrachten dat de ervaring van verschillen en gelijkenissen sterker wordt.
Waarom heb je geen gebruik gemaakt van het niet begeleid aanbod? Leerkrachten geven aan dat een begeleid aanbod gemakkelijker is voor de leerkracht zelf. Anderen vinden dat het begeleid aanbod te zeer vakgebonden is, en nog anderen staan nog maar net in het onderwijs, en hebben dus onvoldoende de kans gekregen om met MOVO bezig te zijn.
Wat vind je krachtig aan het begeleid aanbod? In de eerste plaats worden de gebruikte werkvormen aangehaald. Concreet wordt er verwezen naar de inleefateliers die erg beklijvend zijn voor de leerlingen en de koffers waarin zeer bruikbaar materiaal zit. Enkele leerkrachten geven aan dat het betrekken van de ouders ook een positief element is. Dit kan door de ouders mee uit te nodigen, of door een toonmoment achteraf. Verder is volgens de leerkrachten de bewustwording van de eigen leefwijze sterker door een begeleid aanbod. Het enthousiasme van de begeleiding wordt ten slotte vaak vermeld als krachtig element.
Waarom heb je geen gebruik gemaakt van een begeleid aanbod? Hierbij worden vier elementen naar voren gebracht: het begeleid aanbod is te duur, leerkrachten ervaren een tijdsgebrek, het aanbod sluit niet voldoende aan bij de lessen, en weer zijn er enkele leerkrachten die nog maar net in het onderwijs staan, en dus nog niet de kans hebben gehad gebruik te maken van een begeleid aanbod. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 27
Coprogram rapport
Wat zijn de 3 belangrijkste doelstellingen die je wilt realiseren met MOVO? De geformuleerde doelstellingen kunnen teruggebracht worden tot vier categorieën. Tweederde van de leerkrachten formuleert doelstellingen die te maken hebben met ‘kennis’: ‘de wereld leren kennen’, ‘kennis laten maken met andere culturen’, ‘de Noord/Zuid-problematiek laten kennen’, … Bij een derde van de leerkrachten hebben de vooropgestelde doelstelling een eerder ‘moraliserende’ grondslag. ‘Leerlingen moeten beseffen dat ze het hier goed hebben, moeten gemotiveerd worden geld te geven, moeten leren delen of iets afstaan, moeten minder egoïstisch zijn en inzien dat het daar véél erger is’, … Vijf van de 34 leerkrachten noteert dat het belangrijk is dat kinderen gelijkenissen en verschillen leren zien, en dit zowel over positieve als negatieve elementen. Een vierde categorie gaat over doelstellingen die een bepaalde attitude voor ogen hebben: ‘leren respect hebben voor het anders zijn, open staan voor nieuwe/andere culturen, leren omgaan met diversiteit,
een
verbondenheid
zoeken
met
het
Zuiden,
verantwoordelijkheidszin,
samenwerkingsbereidheid’, enz. Iets minder dan een derde van de leerkrachten formuleert minstens een doelstelling in deze categorie.
Heb je op school of in de klas iets gedaan rond de aardbeving in Haïti? 26 Leerkrachten [87%] hebben op school of in de klas iets gedaan rond de aardbeving in Haïti
De leerlingen weten dat er kinderrechten bestaan die wereldwijd gelden.
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
26
[87%]
Meer dan de helft van de klas
4
[13%]
Ongeveer de helft van de klas
0
Minder dan de helft van de klas
0
Ik weet het niet
0
Grafiek 20: Kennen kinderrechten
Het overgrote deel van de leerkrachten (87%) is het er over eens dat nagenoeg alle leerlingen van hun klas weten dat er kinderrechten bestaan die wereldwijd gelden. 13% van de leerkrachten meent Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 28
Coprogram rapport
dat meer dan de helft van zijn klas weet dat deze kinderrechten bestaan. Dit kan erop wijzen dat er in de scholen veel aandacht gaat naar het overbrengen van ‘kennis’ wanneer men mondiale vorming geeft. Dit kwam ook al voor een deel naar voren bij voorgaande vraag (Welke zijn de drie belangrijkste doelstellingen die je zou willen realiseren met mondiale vorming). Als leerkracht is het daarenboven gemakkelijker in te schatten wat de kennis van leerlingen is, dan wat hun attitudes zijn. Je zou er immers van kunnen uitgaan dat als je het onderwerp in de klas aan bod hebt laten komen, dat de leerlingen er iets over weten.
Mijn leerlingen beseffen dat er niet alleen verschillen maar ook gelijkenissen zijn tussen hun eigen leven en het leven in het Zuiden.
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
15
[50%]
Meer dan de helft van de klas
13
[43%]
Ongeveer de helft van de klas
2
[7%]
Minder dan de helft van de klas
0
Ik weet het niet
0
Grafiek 21: Verschillen en gelijkenissen
43% van de leerkrachten meent dat meer dan de helft, en 50% dat nagenoeg alle leerlingen het besef hebben van gelijkenissen en verschillen tussen hun eigen leven en het leven in het Zuiden. 7% denkt dat dit voor ‘slechts’ ongeveer de helft van de klas geldt. Als we teruggaan naar de doelstellingen die leerkrachten formuleren, wordt er inderdaad minder belang gehecht aan het besef van deze verschillen. Vandaar waarschijnlijk dat de leerkrachten bij minder leerlingen dit besef vermoeden.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 29
Coprogram rapport
Ik merk dat werken rond de Noord/Zuid-problematiek een positieve invloed heeft op de leerlingen (brengt verandering teweeg, heeft impact,…)
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
2
[7%]
Meer dan de helft van de klas
17
[57%]
Ongeveer de helft van de klas
8
[27%]
Minder dan de helft van de klas
1
[3%]
Ik weet het niet
2
[7%]
| 30
Grafiek 22: MOVO positieve invloed
De grootste groep leerkrachten (57%) merkt dat werken rond de Noord/Zuid-problematiek bij mee dan de helft van de klas een impact heeft. Een 27% meent dat ongeveer de helft van de klas hierdoor positief beïnvloed wordt en volgens slechts 3% geldt dit voor minder dan de helft van de klas. 7 % van de leerkrachten ziet deze impact bij nagenoeg alle leerlingen, en evenveel weten het niet. Wat leerkrachten dan precies bedoelen met ‘impact’, kunnen we uit deze vraag niet afleiden. Uit onze eerdere vraag of ze gebruik maken van een al dan niet begeleid aanbod, en wat volgens hen vooral beklijft, bleek wel dat ‘impact’ vaak werd gereduceerd tot ‘meer geld geven’.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Mijn leerlingen tonen respect voor anderen
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
11
[37%]
Meer dan de helft van de klas
16
[53%]
Ongeveer de helft van de klas
3
[10%]
Minder dan de helft van de klas
0
Ik weet het niet
0
| 31
Grafiek 23: Respect voor anderen
12-jarigen tonen in het algemeen volgens hun leerkrachten veel respect voor anderen. 10% van de leerkrachten geven aan dat ze voor ongeveer de helft van hun leerlingen kunnen zeggen dat ze respect tonen voor anderen. Volgens 53% geldt dit voor meer dan de helft van de klas, en voor 37% zelfs voor nagenoeg alle leerlingen van de klas.
Mijn leerlingen zien de positieve dingen aan diversiteit (op school, in de buurt, …)
Minder dan de helft van de klas
1
[3%]
Ongeveer de helft van de klas
5
[17%]
Meer dan de helft van de klas
16
[53%]
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
7
[23%]
Ik weet het niet
1
[3%]
Grafiek 24: Zien positieve dingen aan diversiteit
Bijna een op vier leerkrachten (23%) geeft aan dat nagenoeg al hun leerlingen positieve dingen aan diversiteit kunnen zien. Iets meer dan de helft (53%) denkt dat het meer dan de helft van de klas is die het positieve eraan kan zien, terwijl toch 17% meent dat dit slechts geldt voor ongeveer de helft van de klas, en 3% dit voor minder dan de helft van de leerlingen kan zeggen.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Mijn leerlingen zetten zich uit eigen beweging in voor solidariteitsacties.
Minder dan de helft van de klas
9
[30%]
Ongeveer de helft van de klas
7
[23%]
Meer dan de helft van de klas
12
[40%]
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
1
[3%]
Ik weet het niet
1
[3%]
| 32
Grafiek 25: Leerlingen zetten zich in voor solidariteitsacties
40% van de leerkrachten zegt dat meer dan de helft van de klas zich uit eigen beweging inzet voor solidariteitsacties. 23% meent dat ongeveer de helft van de klas dit doet, en 30% minder dan de helft van de klas. Nagenoeg alle leerlingen zetten zich in voor solidariteitsacties volgens 1 leerkracht, en 1 leerkracht weet het niet.
Mijn leerlingen pikken mondiale thema’s uit de actualiteit snel op en stellen hier vragen over.
Minder dan de helft van de klas
5
[17%]
Ongeveer de helft van de klas
11
[37%]
Meer dan de helft van de klas
7
[23%]
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
7
[23%]
Ik weet het niet
0
Grafiek 26: mondiale thema’s uit actualiteit (Lkrn LO)
37% van de bevraagde leerkrachten merkt in zijn klas dat meer dan de helft van de klas mondiale thema’s oppikken uit de actualiteit en daar ook vragen over stellen. Voor 17% geldt dit voor nagenoeg alle leerlingen van de klas. Evenveel leerkrachten (23%) zeggen dit van ongeveer de helft van de klas als van minder dan de helft van de klas. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
5.3
Leerlingen secundair onderwijs
Hoe vaak kijk je naar het journaal en/of lees je de krant? | 33 Nooit
7
[1%]
Zelden (minder dan 1 keer per week)
52
[10%]
Af en toe (ongeveer 1 keer per week)
144
[27%]
vaak
Vaak (ongeveer 3 keer per week)
151
[29%]
af en toe
Heel vaak (bijna dagelijks)
172
[33%]
heel vaak
33
29
27
zelden
10
nooit
1 0
5
10
15
20
25
30
35
Grafiek 27: Hoe vaak kijk je naar journaal en/of lees je de krant?
Van welke vereninging ben je lid? Je kan meerdere antwoorden aanduiden.
Politieke beweging
1
[0%]
Vrijwilliger
2
[0%]
Sportclub
31 29
Meerdere verenigingen
Andere
6
[1%]
Jeugdbeweging, jeugdhuis
40
[8%]
Muziek, dans, toneel, tekenschool,…
72
[14%]
Geen enkele vereniging
93
[18%]
Andere
0 0
Geen enkele verening
18
Muziek, dans, toneel, tekenschool
14
Jeugdbeweging, jeugdhuis
Meerdere verenigingen
150
[29%]
vrijwilliger GROS
Sportclub
162
[31%]
Politieke partij
8 1
0
5
10
15
20
25
30
35
Grafiek 28: Van welke vereniging ben je lid (Lln SO)
Wanneer we peilen naar de interesse voor de actualiteit, en de hobby’s van leerlingen, zien we dat 11% van de 18-jarigen zelden of nooit naar het journaal kijkt of een krant leest. Iets meer dan een vierde van de leerlingen (27%) kijkt ongeveer 1 keer per week naar het journaal, terwijl 62% vaak tot heel vaak een krant leest of naar het journaal kijkt. De meeste jongeren zijn lid van een sportclub (31%) of van meerdere verenigingen. Net als bij de 12Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
jarigen zien we bijvoorbeeld dat slechts een klein percentage lid is van een jeugdbeweging (8%), maar dus waarschijnlijk daarnaast ook lid is van andere organisaties. 14% van de leerlingen is aangesloten bij een muziek-, dans-, toneel- of tekenschool, en een kleine minderheid bij nog andere (1%) verenigingen, werkt als vrijwilliger (2 lln) of lid van een politieke beweging (1 ll). Bijna een op vijf 18-jarigen is lid van geen enkele vereniging (18%).
| 34
Welke organisaties ken je? Kruis aan wat voor jou van toepassing is.
geen ken ik niet
heb ik van gehoord
ken ik goed
antwoord
N
%
N
%
N
%
Djapo
499
95
26
5
1
0
Studio Globo
483
92
38
7
5
1
Jeugd en vrede
432
82
85
16
9
2
Pax Christi
245
47
248
47
33
6
Zuiddag
436
83
29
6
61
12
Plan Belgie
230
44
220
42
76
14
Vredeseilanden
40
8
181
34
305
58
Oxfam
16
3
133
25
377
72
Amnesty International
13
2
128
24
384
73
Broederlijk Delen
8
2
124
24
394
75
11.11.11
3
1
124
24
399
76
Damiaanactie
2
0
88
17
435
83
1
0
88
17
437
83
1
2
59
11
459
87
Unicef Wereldwinkel
8
Tabel 10: Kennis organisaties (lln SO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
1
Coprogram rapport
Ken ik niet (%) Wereldwinkel 2 Unicef 0 Damiaanactie 0 11.11.11 1 Broederlijk Delen 2 Amnesty International 2 Oxfam 3 Vredeseilanden 8 Plan Belgie Zuiddag Pax Christi Jeugd en vrede Studio Globo Djapo 0
Heb ik van gehoord (%)
44 83 47 82 92 95 20
40
60
80
Wereldwinkel Unicef Damiaanactie 11.11.11 Broederlijk Delen Amnesty International Oxfam Vredeseilanden Plan Belgie Zuiddag Pax Christi Jeugd en vrede Studio Globo Djapo
11 17 17 24 24 24 25 34 42 6 47 16 7 5 0
100
| 35
10
20
30
40
50
Grafiek 30: Organisaties van gehoord (lln SO)
Grafiek 29: Organisaties niet gekend (lln SO)
Ken ik goed (%) Wereldwinkel Unicef Damiaanactie 11.11.11 Broederlijk Delen Amnesty International Oxfam Vredeseilanden 14 Plan Belgie Zuiddag 12 Pax Christi 6 Jeugd en vrede 2 Studio Globo 1 Djapo 0 0
20
87 83 83 76 75 73 72 58
40
60
80
100
Grafiek 31: Organisaties goed gekend (lln SO)
NGO’s die veel in de actualiteit komen, zijn duidelijk beter gekend dan andere. Zo zien we dat meer dan 70% van de leerlingen Unicef, Damiaanactie, 11.11.11, Broederlijk Delen, Amnesty International, Oxfam en Wereldwinkel beweren goed te kennen. Vredeseilanden kent 58% van de jongeren goed, en 34% heeft er al wel eens van gehoord . Langs de andere kant blijken organisaties als Djapo (95%), Studio Globo (92%), Jeugd en Vrede (82%), en in mindere mate Pax Christi (47%) en Plan België (44%) niet gekend te zijn bij 18-jarigen. Als we deze gegevens vergelijken met deze van de 12-jarigen blijkt dat Unicef en Damiaanactie bij beide groepen even veel en erg goed gekend is, dat de groep NGO’s die vaker in de media komen duidelijk beter gekend zijn bij de leerlingen SO, en dat de groep ‘onbekenden’ meestal voor zowel 12- als 18-jarigen niet gekend zijn.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
| 36
Grafiek 32: verdeling kennis organisaties (lln SO)
Ten opzichte van de spreiding van de kennis bij de leerlingen LO zien we dat de grafiek meer naar rechts helt. Dit mag ons niet verbazen aangezien we mogen verwachten dat leerlingen SO een grotere kennis hebben van de verschillende NGO’s dan de 12-jarigen.
Er zijn 8 millenniumdoelstellingen om de belangrijkste wereldproblemen aan te pakken. Ken je de millenniumdoelstellingen?
Begeleid aanbod N
%
Ja
242
46
Nee
284
54
Iets meer leerlingen (54%) geven aan de milleniumdoelstellingen niet te kennen, ten opzichte van 46% van de 18-jarigen die deze wel kent.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Ik vind het interessant om info te krijgen over Noord/Zuid-thema’s
Geen mening
87 [17%]
Helemaal akkoord
57 [11%]
Eerder wel akkoord
193 [37%]
Eerder niet akkoord
137 [26%]
Helemaal niet akkoord
52 [10%]
Helemaal niet akkoord
| 37
10
Eerder niet akkoord
26
Eerder wel akkoord
37
Helemaal akkoord
11
Geen mening
17 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Grafiek 33: interessant info krijgen N/Z-thema’s (SO)
De helft van de leerlingen vinden het interessant om info te krijgen over Noord/Zuid-thema’s. 11% vindt het heel interessant, 37% vindt het eerder wel interessant. Maar liefst 26% vindt het eerder niet interessant om over de Noord/Zuid-thema’s informatie te krijgen, en een leerling op tien vindt het zelfs helemaal niet interessant. Een beduidende groep van 17% heeft hierover geen mening, waaruit een eerder onverschillige houding kan afgeleid worden. Wanneer we deze gegevens vergelijken met deze van de 12-jarigen zien we een duidelijke verschuiving: 81% van de 12-jarigen vindt het over het algemeen interessant info hierover te krijgen, terwijl dat aantal gezakt is naar 48% van de 18-jarigen.
Het is belangrijk dat België financiële steun geeft aan het Zuiden
Geen mening
34 [6%]
Helemaal akkoord
113 [21%]
Eerder wel akkoord
285 [54%]
Eerder niet akkoord
77 [15%]
Helemaal niet akkoord
17 [3%]
Helemaal niet akkoord
3
Eerder niet akkoord
15
Eerder wel akkoord
54
Helemaal akkoord
21
6
Geen mening 0
10
20
30
40
50
60
Grafiek 34: belangrijk dat België financiële steun geeft
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Een organisatie die boeren in het Zuiden steunt zou beter eerst onze eigen boeren steunen
Geen mening
68 [13%]
Helemaal akkoord
34 [6%]
Eerder wel akkoord
140 [27%]
Eerder niet akkoord
Eerder niet akkoord
209 [40%]
Eerder wel akkoord
Helemaal niet akkoord
75 [14%]
Helemaal niet akkoord
| 38
14 40 27
Helemaal akkoord
6
Geen mening
13 0
10
20
30
40
50
Grafiek 35: Beter eigen boeren eerst steunen
In totaal 75% van de leerlingen gaat eerder wel (54%) of helemaal 21%) akkoord met deze stelling. Bijna een op vijf leerlingen is het (eerder) niet eens met de stelling dat het belangrijk is dat België financiële steun geeft aan het Zuiden. 6% heeft geen mening. Wanneer we verder vragen of de leerlingen akkoord gaan met de stelling dat een organisatie die boeren in het Zuiden steunt beter eerst onze eigen boeren zou steunen, is 6% het daarmee helemaal eens, en 27% het eerder wel mee eens. 14% van de leerlingen gaat helemaal niet akkoord en 40% eerder niet. 13% heeft hierover geen mening. Waar dus bijna drie op vier leerlingen dat het belangrijk is dat België financiële steun geeft, vindt toch ook een op drie dat men beter eerst de eigen boeren steunt.
Alleen politici kunnen iets doen aan de armoede in de wereld
Geen mening
22 [4%]
Helemaal akkoord
12 [2%]
Eerder wel akkoord
147 [28%]
Eerder niet akkoord
Eerder niet akkoord
218 [41%]
Eerder wel akkoord
Helemaal niet akkoord
127 [24%]
Helemaal akkoord
Helemaal niet akkoord
24 41 28 2
Geen mening
4 0
10
20
30
40
50
Grafiek 36: Alleen politici kunnen iets doen
30% van de 18-jarigen gaat er eerder wel (28%) tot helemaal (2%) mee akkoord dat het alleen de Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
politici zijn die iets kunnen doen aan de armoede in de wereld. 41% gaat eerder niet akkoord en 24% gaat helemaal niet akkoord met deze stelling.
Mensen in het Zuiden doen weinig om zelf hun problemen op te lossen | 39 Geen mening
60 [11%]
Helemaal akkoord
13 [2%]
Eerder wel akkoord
74 [14%]
Eerder niet akkoord
222 [42%]
Helemaal niet akkoord
157 [30%]
Helemaal niet akkoord
30
Eerder niet akkoord
42
Eerder wel akkoord
14
Helemaal akkoord
2
Geen mening
11 0
10
20
30
40
50
Grafiek 37: Mensen in het Zuiden doen weinig zelf
De meeste leerlingen vinden dat mensen in het Zuiden zelf stappen ondernemen om hun problemen op te lossen. 30% is het helemaal niet eens met de stelling dat mensen in het Zuiden weinig doen om zelf hun problemen op te lossen, en 42% is het er eerder niet mee eens. Slechts 14% gaat eerder wel akkoord hiermee, en een kleine minderheid van 2% is het helemaal eens met de stelling. Toch een op tien leerlingen heeft hierover geen mening.
Mensen in het Zuiden hebben zelf schuld aan de moeilijke omstandigheden waarin ze leven.
Geen mening
36 [7%]
Helemaal akkoord
6 [1%]
Eerder wel akkoord
44 [8%]
Eerder niet akkoord
211 [40%]
Helemaal niet akkoord
229 [44%]
Helemaal niet akkoord
44
Eerder niet akkoord
40
Eerder wel akkoord
8
Helemaal akkoord
1
7
Geen mening 0
10
20
30
40
50
Grafiek 38: Mensen in Zuiden hebben zelf schuld
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
De overgrote meerderheid van de leerlingen is het erover eens dat mensen in het Zuiden zelf geen schuld hebben aan de moeilijke omstandigheden waarin ze leven. 44% vindt dit helemaal niet waar, en 40% vindt dit eerder niet waar. 8% van de leerlingen meent toch dat het eerder wel hun schuld is, en 1% is ervan overtuigd dat ze helemaal zelf schuld hebben aan de moeilijke omstandigheden waarin ze leven. Samen betekent dit toch bijna een op tien die de schuld bij de mensen in het Zuiden zelf legt. 7% van de leerlingen heeft hierover geen mening.
Er is genoeg voedsel in de wereld maar het is niet eerlijk verdeeld
Geen mening
28 [5%]
Helemaal akkoord
222 [42%]
Helemaal niet akkoord
Eerder wel akkoord
232 [44%]
Eerder niet akkoord
Eerder niet akkoord
36 [7%]
Helemaal niet akkoord
8 [2%]
2
7
Eerder wel akkoord
44
Helemaal akkoord
42
Geen mening
5 0
10
20
30
40
50
Grafiek 39: Er is genoeg voedsel, maar niet eerlijk verdeeld
Multinationals houden de bevolking in het Zuiden arm
Geen mening
63 [12%]
Helemaal akkoord
98 [19%]
Eerder wel akkoord
294 [56%]
Eerder niet akkoord
55 [10%]
Helemaal niet akkoord
16 [3%]
Helemaal niet akkoord
3
Eerder niet akkoord
10
Eerder wel akkoord
56
Helemaal akkoord
19
12
Geen mening 0
10
20
30
40
50
60
Grafiek 40: Multinationals houden bevolking Zuiden arm
De meeste leerlingen (44%) gaan eerder wel akkoord met de stelling dat er genoeg voedsel is in de wereld, maar dat ze niet eerlijk verdeeld is. Ongeveer evenveel (42%) is het er helemaal mee eens. 2% van de leerlingen gaat niet, en 7% eerder niet akkoord. 5% heeft geen mening. Met de stelling dat multinationals de bevolging in het Zuiden arm houden gaat maar liefst 56% van de leerlingen Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 40
Coprogram rapport
akkoord. Bijna een op vijf (19%) gaat er zelfs helemaal mee akkoord. Een leerling op tien is het er eerder niet meer eens, en 3% helemaal niet. Een relatief grote groep van 12% heeft hierover geen mening. Deze gegevens laten ons vermoeden dat 18-jarigen zich toch wel bewust zijn van de Noord/Zuid-verhoudingen. | 41 Welke acties zou je wel eens willen ondernemen? Kruis aan wat van toepassing is voor jou.
heb ik al eens gedaan
dat wil ik wel doen
vind ik zinvol, maar is niets voor mij vind ik niet zinvol
N
%
N
%
N
%
N
%
162
31
211
40
124
24
29
6
Geld geven aan een organisatie 318
60
99
19
79
15
30
6
Meewerken vrijwilliger
11
203
39
232
44
35
7
Produkten kopen van eerlijke handel 201
38
151
29
134
25
40
8
Inleefstage in het Zuiden 6
1
209
40
220
42
91
17
Petitie tekenen
166
32
223
42
18
3
119
23
129
25
150
29
109
21
138
26
Ontwikkelingsproject ondersteunen
Ouders steunen
vragen
als 56
te
Tabel 11: Acties (lln SO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Dat heb ik al eens gedaan (%) Ouders vragen te steunen
Dat wil ik wel eens doen (%) Ouders vragen te steunen
25
Petitie tekenen Inleefstage in het Zuiden Produkten kopen van eerlijke handel Meewerken als vrijwilliger Geld geven aan een organisatie Ontwikkelingsproject ondersteunen
38 11 60 31 20
40
60
40 29 39 19 40 0
80
| 42
42
Inleefstage in het Zuiden Produkten kopen van eerlijke handel Meewerken als vrijwilliger Geld geven aan een organisatie Ontwikkelingsproject ondersteunen
1
0
29
Petitie tekenen
32
10
20
30
40
50
Grafiek 42: Acties - wil ik wel eens doen (SO)
Grafiek 41: Acties - al gedaan (SO)
Dat vind ik niet zinvol (%) Ouders vragen te steunen
21
Petitie tekenen
3
Inleefstage in het Zuiden Produkten kopen van eerlijke handel Meewerken als vrijwilliger Geld geven aan een organisatie Ontwikkelingsproject ondersteunen
42 25 44 15 24 0
10
20
30
40
50
Grafiek 43: Acties - vind ik niet zinvol (SO)
Wanneer we de antwoorden van de leerlingen bekijken zien we dat hun actiebereidheid zich vooral toespitst op het geven van geld aan een organisatie: 60% heeft dit al eens gedaan, en 25% heeft zijn ouders al eens gevraagd dit toe doen. 31% van de leerlingen zeggen ook ooit een ontwikkelingsproject ondersteund te heben. De bereidheid om dit in de toekomst te doen is vaak ook groot. Wat leerlingen niet zinvol vinden is het ondertekenen van een petitie (23%), hun ouders vragen een organisatie te ondersteunen (25%), en in minder mate een inleefstage in het Zuiden (17%). Opvallend is dat 44% van de leerlingen vrijwiligerswerk wel zinvol vinden, maar het zelf nooit zouden doen. 50% van de leerlingen heeft dit wel ooit gedaan, of zou dit in de toekomst wel willen doen. 7% vindt vrijwilligerswerk niet zinvol. 38% van de leerlingen heeft al ooit produkten van eerlijke handel gekocht, en 29% wil dat ooit doen. Bijna een leerling op tien (8%) vindt dit niet zinvol.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
“Leven in Afrika”, wat houdt dat volgens jou in? Beschrijf in 5 korte zinnen waaraan je denkt.
N
%
Gevaarlijk
5
1
Negatieve gevoelens
8
2
Voeding
9
2
Rest (o.a. aardrijkskundig)
15
3
Levenswijze, omstandigheden
16
3
Hulpacties
19
4
Woning/kledij
26
5
Zich inleven
30
6
Positieve gevoelens
86
17
Fauna, flora, klimaat
114
22
Genuanceerd beeld
144
28
Gezondheid/hygiëne
155
30
Armoede
362
71
Politiek/maatschappij/oorlog
368
72
| 43
Tabel 12: Leven in Afrika (lln SO)
72 71
Politiek/maatschappij/oorlog Armoede Gezondheid/hygiëne Genuanceerd beeld Fauna, flora, klimaat Positieve gevoelens Zich inleven Woning/kledij Hulpacties Levenswijze Rest Voeding Negatieve gevoelens Gevaarlijk
30 28 22 17 6 5 4 3 3 2 2 1 0
10
20
30
40
50
60
70
80
Grafiek 44: Leven in Afrika (% lln SO)
De meeste antwoorden die de 18-jarigen op deze vraag geven kunnen ondergebracht worden in de categorieën ‘amoede’ (71%) en ‘politiek/maatschappij/oorlog’ (72%). Daarop volgt de categorie Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
gezondheid/hygiëne (30%) met minder dan de helft aan antwoorden. Pas op de vierde plaats, met 28% vinden we antwoorden terug waaruit blijkt dat de leerlingen een genuanceerd beeld hebben over leven in Afrika. Antwoorden die wijzen op empathie van de leerling worden maar in 17% van de beschrijvingen teruggevonden als het gaat over positieve gevoelens ten aanzien van leven in Afrika, en slechts een minderheid van 6% kan zich echt inleven in wat dat betekent. Wanneer we dit weer vergelijken met de antwoorden van de 12-jarigen, valt op dat de 18-jarigen een grotere kennis hebben over politiek, maatschappij en oorlogsproblematiek. Als we echter gaan kijken naar de empathie die blijkt uit hun antwoorden, zien we dat 18-jarigen zo goed als niet groeien in de categorieën zoals ‘zin inleven’ en ‘positieve gevoelens’. Hun kennis wordt dus wel groter, maar hun attitudes veranderen weinig.
Vertel vijf dingen over wat je denkt bij deze foto.
N
%
Rest
10
3
Negatieve beleving
20
6
Hulpacties
43
12
Medelijden
49
14
Negatieve invulling
52
15
Oorlog & geweld
76
21
Bewust van verschillen
94
26
Positieve invulling
117
33
Politiek, maatschappelijk
143
40
Beschrijvend
170
48
Armoede
243
68
Tabel 13: Vertel over deze foto (SO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 44
Coprogram rapport
Armoede
68
Beschrijvend
48
Politiek, maatschappelijk
40
Positieve invulling
33
Bewust van verschillen
| 45
26
Oorlog & geweld
21
Negatieve invulling
15
Medelijden
14
Hulpacties
12
Negatieve beleving
6
Rest
3 0
10
20
30
40
50
60
70
80
Grafiek 45: Vertel over deze foto (SO)
De antwoorden van de leerlingen kunnen in 68% van de gevallen ondergebracht worden in de categorie ‘armoede’. In 48% geven de leerlingen een beschrijving van wat ze zien op de foto, en in 40% van de antwoorden vinden we een verwijzing terug naar politieke of maatschappelijke achtergrond. Ondanks de situatie op de foto – voedselbedeling in een vluchtelingenkamp – kijken 33% van de leerlingen hier doorheen, en verwoorden ze toch een positief element uit het beeld. 14% toont medelijden met de personen op de foto. Hoewel de foto van het SO een heel ander karakter had dan de foto van het LO, zien we bij vergelijking dat de antwoorden in grote lijnen terug te brengen in gelijkwaardige categorieën. En net als bij de woordassociatie zien we dat 18-jarigen enkel competenter worden op het gebied van kennis van politiek en maatschappij, maar helemaal geen grotere empathie aan de dag leggen dan de 12-jarigen. Wanneer we de antwoorden tussen de scholen vergelijken valt het wel op dat de ene SO school die zichzelf positioneert op niveau 7 beduidend meer antwoorden geeft waaruit empathie en attitudeverandering blijkt. Aangezien we niet over genoeg scholen beschikken in dit onderzoek die zich op niveau 7 bevinden, kunnen we deze bevinding echter statistisch niet hard maken.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
5.4
Leerkrachten secundair onderwijs
In hoeverre krijgt Mondiale Vorming (MOVO) aandacht op school. Duid de best passende omschrijving aan
Niveau 1
0
In de klas en op school is er geen aandacht voor mondiale vorming. Niveau 2
0
Niveau 3 In de klas of op school is er beperkte aandacht voor MOVO – initiatieven van individuele leerkrachten, niet klasoverschrijdend (MOVO komt aan bod in WO, godsdienst, Nederlands, …) – Frequentie: +/- één keer per jaar (Bv. Een Mondiale dag).
4 [20%]
Niveau 4
2 [10%]
Niveau 5 Klasoverschrijdend – voornamelijk aandacht tijdens vastenperiode, fondsenwerving, jaarlijks meewerken aan een campagne (bijv. schrijf ze vrij dag, Unicef, BD,…) – Frequentie: +/- één keer per trimester.
13 [65%]
Niveau 6
0
Niveau 7
1 [5%]
MOVO is ingebed in dagelijkse werking, bijv via wereldburgertraject, of op geregelde tijdstippen tijdens het schooljaar komt een project in de focus waar veel tijd en aandacht naartoe gaat op de school. Frequentie: +/- maandelijks bewust aandacht voor de Noord-Zuid-problematiek.
70
65
60 50 40 30 20 20 10 10
5 0
0 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5 Niveau 6 Niveau 7
Grafiek 46: Verdeling continuüm SO
De grootste groep scholen (65%) bevindt zich volgens de leerkrachten op niveau 5, wat betekent dat er ongeveer een keer per trimester een klasoverschrijdende activiteit wordt gedaan rond mondiale Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 46
Coprogram rapport
vorming. 20% van de scholen bevindt zich op niveau 3, en 10% op niveau 4. Slechts 1 school, goed voor 5%, situeert zichzelf op niveau 7. Net als in het lager onderwijs zien we dat er geen scholen gesitueerd zijn op niveau 1 en 2. Zoals we bij de selectie ervaarden doen alle scholen wel iets op het gebied van mondiale vorming. | 47 Welke NGO’s ken je?
Muzieklabyrint
1 [5%]
Djapo
2 [10%]
Wereldwerkplaats
2 [10%]
Caraes
4 [20%]
Bevrijde wereld
5 [25%]
DMOS-Comide
6 [30%]
Protos
6 [30%]
Studio Globo
8 [40%]
Zuiddag
9 [45%]
Jeugd en Vrede
10 [50%]
Kleur bekennen
14 [70%]
Plan Belgie
16 [80%]
Pax Christi
19 [95%]
Wereldwinkel
19 [95%]
11.11.11
20 [100%]
Amnesty International
20 [100%]
Broederlijk Delen
20 [100%]
Damiaanactie
20 [100%]
Oxfam
20 [100%]
Unicef
20 [100%]
Vredeseilanden
20 [100%]
Tabel 14: Kennis organisaties (Lkrn SO)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Vredeseilanden Unicef Oxfam Damiaanactie Broederlijk Delen Amnesty International 11.11.11 Wereldwinkel Pax Christi Plan Belgie Kleur bekennen
100 100 100 100 100 100 100 95 95 80 70 50
Jeugd en Vrede Zuiddag Studio Globo Protos DMOS-Comide Bevrijde wereld Caraes Wereldwerkplaats Djapo Muzieklabyrint
45 40 30 30 25 20 10 10 5 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Grafiek 47: Kennis organisaties (Lkrn SO)
Dezelfde NGO’s die door alle leerkrachten LO gekend zijn, zijn ook door 100% van de leerkrachten SO gekend. Vredeseilanden wordt nog toegevoegd aan dit lijstje. Protos, en DMOS-Comide zijn met beide 30% beter gekend bij de leerkrachten SO dan bij de leerkrachten LO. Caraes (20% tov 33%), Kleur Bekennen (70% tov 83%) en Muzieklabyrint (5% tov 10%) zijn iets minder gekend bij de leerkrachten SO. Jeugd en Vrede (50% tov 70%), Wereldwerkplaats (10% tov 33%), Studio Globo (40% tov 90%), en Djapo (10% tov 40%) zijn beduidend minder goed gekend bij de leerkrachten SO ten opzichte van de leerkrachten LO. Bevrijde Wereld (25%) en Plan België (80%) zijn nagenoeg even goed gekend.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 48
Coprogram rapport
Heb je de laatste 3 jaar een (niet)begeleid aanbod van een externe organisatie/NGO rond mondiale vorming gebruikt (lesbrieven, lespakket, campagnekrant, ontlening koffers,…).
Begeleid aanbod N
%
Ja
6
29
Nee
15
71
Niet Begeleid aanbod N
%
Ja
10
28
Nee
11
52
Wat vind je krachtig in het niet begeleid aanbod? Het gaat volgens de leerkrachten om praktisch materiaal, dat goed in mekaar zit, goede informatie biedt, en krachtig werkt. Het onderwerp wordt goed ingekleed, en de informatie wordt op een leuke, ludieke manier overgebracht. Vooral het beeldmateriaal spreekt erg aan. Verder speelt het materiaal in op de actualiteit, en geeft het de mogelijkheid vakoverschrijdend te werken. Dit alles maakt dat de inhoud overkomt bij de leerlingen.
Waarom heb je geen gebruik gemaakt van het niet begeleid aanbod? Een aantal leerkrachten geeft aan te weinig op de hoogte te zijn van het aanbod. Anderen vinden dat het onderwerp te zeer vakgebonden is, en dus niet aan bod komt in hun lessen. Te weinig tijd, en de mening dat het leerplan van de 3de graad onvoldoende aansluit bij de onderwerpen van MOVO wordt eveneens aangehaald. Ten slotte zijn er scholen die een eigen scenario hebben opgebouwd op school en daarom geen gebruik maken van het niet begeleid aanbod.
Wat vind je krachtig aan het begeleid aanbod? De werkvormen die gehanteerd worden zijn erg interactief en de leerlingen mogen ook zelf actief aan de slag. Getuigenissen die aan bod kwamen zijn erg authentiek, wat maakt dat de vooroordelen bij de leerlingen gaandeweg verdwenen. Ook de verschillende spelactiviteiten blijken didactisch goed uitgewerkt, en creëerden een sfeer waar de leerlingen echt in kunnen opgaan. Het enthousiasme van de begeleiding wordt ook de leerkrachten SO ten slotte als krachtig beschouwd in het begeleid Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 49
Coprogram rapport
aanbod. Opvallend is dat de leerkrachten op de vraag of ze een impact zien van MOVO op hun leerlingen, heel vaak ‘impact’ verengen tot ‘meer geld geven aan acties’. Er wordt weinig gesproken van een impact op hun kennis of attitude als gevolg van MOVO. | 50 Waarom heb je geen gebruik gemaakt van een begeleid aanbod? De argumenten waarom er geen gebruik wordt gemaakt van het begeleid aanbod zijn gelijklopend met deze van de leerkrachten lager onderwijs. Sommigen vinden het aanbod te duur, anderen zijn er onvoldoende van op de hoogte. Nog een groepje leerkrachten vindt het aanbod slechts toepasbaar in bepaalde klassen, en een leerkracht meent dat slechts enkele klassen bij het geleid aanbod worden betrokken wat beperkend werkt voor de schoolwerking.
Wat zijn de 3 belangrijkste doelstellingen die je wilt realiseren met MOVO? De antwoorden van de leerkrachten op deze vraag kunnen in vijf categorieën geplaatst worden. Aangezien leerkrachten drie doelstellingen mochten formuleren, kunnen er per leerkracht meerdere categorieën aan bod komen. Negen leerkrachten streven doelstellingen na die te maken hebben met de verhoudingen tussen Noord en Zuid: globalisering, Internationale context, samenwerking, ontwikkelingssamenwerking in relatie tot asielzoekers,… Acht maal wordt er getracht de attitudes of het jongerenperspectief te veranderen. Dit gaat dan om doelstellingen zoals meer respect krijgen voor andere culturen, de eigen leefwereld verruimen, enz. Een derde categorie vertrekt echt vanuit het Zuidperspectief. Tien leerkrachten spreken van doelstellingen als positieve beeldvorming van het Zuiden, werken aan duurzaamheid van de interventies, solidariteit met Zuiden, … Drie keer wordt er vanuit een meer moraliserend doel vertrokken. Men hoopt dan dat leerlingen leren inzien dat ze het hier nog zo slecht niet hebben. Een laatste categorie wordt elf keer aangehaald en is meer actiegericht. Leerlingen worden gemotiveerd petities te ondertekenen, deel te nemen aan acties, uitgedaagd deel te uit te maken van organisaties of stiftjes te verkopen.
Heb je op school of in de klas iets gedaan rond de aardbeving in Haïti? 45% van de leerkrachten geeft aan niets gedaan te hebben rond de aardbeving in Haïti, 55% zegt van wel. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
De leerlingen weten dat er milleniumdoelstellingen bestaan.
Ik weet het niet
4
[20%]
Minder dan de helft van de klas
3
[15%]
Ongeveer de helft van de klas
4
[20%]
Meer dan de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
Meer dan de helft van de klas
6
[30%]
Ongeveer de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
3
[15%]
Minder dan de helft van de klas
| 51
15
30
20
15
Ik weet het niet
20 0
5
10
15
20
25
30
35
Grafiek 48: Milleniumdoelstellingen (%)
De spreiding van de antwoorden is erg groot. 15% van de leerkrachten denkt dat nagenoeg alle leerlingen weten dat er milleniumdoelstellingen bestaan, en een even groot percentage denkt dat dat geldt voor minder dan de helft van de klas. 20% meent dat ongeveer de helft van de klas, en 30% meer dan de helft van de klas de milleniumdoelstellingen kent. We hebben deze vraag ook aan de leerlingen zelf gevraagd, en daaruit bleek dat 46% aangeeft ze wel te kennen, en 54% van niet. Dit betekent dat slechts 20 procent van de leerkrachten zijn leerlingen juist inschat, en 30% van de leerkrachten minder juist inschat.
Mijn leerlingen hebben een vrij genuanceerd beeld van het leven van jongeren in het Zuiden.
Ik weet het niet
3
[15%]
Minder dan de helft van de klas
5
[25%]
Ongeveer de helft van de klas
5
[25%]
Meer dan de helft van de klas Nagenoeg alle leerlingen
5 2
[25%] [10%]
Nagenoeg alle leerlingen
10
Meer dan de helft van de klas
25
Ongeveer de helft van de klas
25
Minder dan de helft van de klas
25
Ik weet het niet
15 0
5
10
15
20
25
30
Grafiek 49: Genuanceerd beeld Zuiden (%)
Ook bij deze vraag merken we een grote spreiding op van de antwoorden. Evenveel leerkrachten (25%) denkt dat minder dan de helft, ongeveer de helft, en meer dan de helft van de klas een Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
genuanceerd beeld hebben van het leven van jongeren in het Zuiden. Een leerkracht op tien denkt dat nagenoeg alle leerlingen uit zijn klas een genuanceerd beeld hebben, en 15% weet het niet. Uit de woordassociatievraag konden we afleiden dat bijna 30% van de leerlingen een genuanceerd antwoord geeft op de vraag ‘Leven in Afrika, wat betekent dat volgens jou’. Het kan natuurlijk wel zijn dat er meer jongeren zijn die een genuanceerd beeld hebben over het leven in het Zuiden, maar dat niet neerschrijven in de woordassociatievraag.
Ik merk dat werken rond N/Z een positieve invloed heeft op leerlingen
Ik weet het niet
3
[15%]
Minder dan de helft van de klas
1
[5%]
Ongeveer de helft van de klas
4
[20%]
Meer dan de helft van de klas
11
[55%]
Nagenoeg alle leerlingen
1
Nagenoeg alle leerlingen
5
Meer dan de helft van de klas
55
Ongeveer de helft van de klas
20
Minder dan de helft van de klas
[5%]
5
Ik weet het niet
15 0
10
20
30
40
50
60
Grafiek 50: Positieve invloed (% lln SO)
De meeste leerkrachten (55%) merken dat werken rond de Noord/Zuid-problematiek een positieve invloed heeft op leerlingen. 20% ervaart dat voor ongeveer de helft van de klas, 5% van de leerkrachten merkt het bij nagenoeg alle leerlingen, en evenveel bij minder dan de helft van de klas. 15% weet het niet. We kunnen met de vraag niet nagaan wat de leerkrachten dan precies bedoelen met een ‘positieve invloed’. Toch is het goed te weten dat de meeste leerkrachten toch spreken van enige vorm van impact.
Mijn leerlingen voelen zich aangesproken door N/Z thema’s
Ik weet het niet
2
[10%]
Minder dan de helft van de klas
4
[20%]
Nagenoeg alle leerlingen
Ongeveer de helft van de klas
7
[35%]
Meer dan de helft van de klas
Meer dan de helft van de klas
6
[30%]
Ongeveer de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
1
[5%]
5
30
35
Minder dan de helft van de klas
20
Ik weet het niet
10 0
10
20
30
40
Grafiek 51: Aangesproken door N/Z-thema’s (% lln SO) Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 52
Coprogram rapport
De antwoorden vormen een mooie Gauss-curve. Slechts een leerkracht meent dat nagenoeg alle leerlingen zich hierdoor voelen aangesproken. 30% denken dat dat geldt voor meer dan de helft van de klas, terwijl 35% spreekt van ongeveer de helft van de klas, en nog eens 20% van minder dan de | 53
helft van de klas. 10% van de leerkrachten zegt het niet te weten. De antwooden van de leerkrachten liggen zeer sterk in de lijn van de antwoorden van de leerlingen. Leerkrachten zijn blijkbaar goed in staat de betrokkenheid van leerlingen juist in te schatten.
Mijn leerlingen zetten zich in voor solidariteitsacties
Ik weet het niet
2
[10%]
Minder dan de helft van de klas
2
[10%]
Ongeveer de helft van de klas
8
[40%]
Meer dan de helft van de klas
Meer dan de helft van de klas
5
[25%]
Ongeveer de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
3
[10%]
Minder dan de helft van de klas
10
Ik weet het niet
10
Nagenoeg alle leerlingen
15
25
40
0
10
20
30
40
50
Grafiek 52: Inzet voor solidariteitsacties (% lln SO)
40% van de leerkrachten spreekt van ongeveer de helft van de klas die zich inzet voor solidariteitsacties. Een leerkracht op vier geeft aan dat meer dan de helft van de klas zich inzet, en 10% meent dit voor nagenoeg alle leerlingen. 10% denkt dat minder dan de helft van de leerlingen zich inzet voor solidariteitsacties en evenveel leerkrachten weten het niet. Als we ‘inzet’ terugbrengen tot geld geven aan solidariteitsacties, komen deze gegevens in grote lijnen overeen met wat de leerlingen zelf aangeven.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Mijn leerlingen kunnen verbanden leggen tussen oorzaken en gevolg in N/Z problematieken
Ik weet het niet
5
[25%]
Minder dan de helft van de klas
1
[5%]
Ongeveer de helft van de klas
6
[30%]
Meer dan de helft van de klas
7
[35%]
Nagenoeg alle leerlingen
1
[5%]
| 54
Grafiek 53: Verbanden leggen N/Z-problematiek (% lln SO)
30% van de leerkrachten denkt dat ongeveer de helft van de klas oorzaken en gevolgen van de problematiek kan aangeven. Iets meer leerkrachten (35%) meent zelfs dat dit geldt voor meer dan de helft van de leerlingen. 5% denkt dat nagenoeg alle leerlingen dit kunnen, en evenveel spreken zich uit over minder dan de helft van de klas. Een leerkracht op vier weet niet of zijn leerlingen verbanden kunnen leggen tussen oorzaak en gevolg in de Noord/Zuid-problematieken.
Mijn leerlingen tonen respect voor anderen
Ik weet het niet
0
[0%]
Minder dan de helft van de klas
0
[0%]
Ongeveer de helft van de klas
1
[5%]
Meer dan de helft van de klas
Meer dan de helft van de klas
12
[60%]
Ongeveer de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
7
[35%]
Minder dan de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
35
60
5
Ik weet het niet 0
10
20
30
40
50
60
70
Grafiek 54: Respect (% lln SO)
Leerkrachten schatten het respect dat hun leerlingen tonen voor anderen zeer hoog in. 35% meent dat nagenoeg alle leerlingen respect tonen, 60% vindt dat voor meer dan de helft van de leerlingen. Slechts 5% geeft aan dat ongeveer de helft van de klas respect toont voor anderen. Deze percentages zijn gelijkaardig voor 12- en 18-jarigen. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Mijn leerlingen zien de positieve dingen aan diversiteit (op school, in de buurt, …)
Ik weet het niet
3
[15%]
Minder dan de helft van de klas
0
[0%]
Ongeveer de helft van de klas
9
[45%]
Meer dan de helft van de klas
Meer dan de helft van de klas
7
[35%]
Ongeveer de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
1
[5%]
Nagenoeg alle leerlingen
| 55
5
35
45
Minder dan de helft van de klas
0
Ik weet het niet
15 0
10
20
30
40
50
Grafiek 55: Positieve dingen diversiteit (% lln SO)
45% van de leerkrachten zegt dat ongeveer de helft van zijn leerlingen de positieve dingen zien aan diversiteit. 35% denkt dat het meer dan de helft is van de leerlingen en 5% meent dat dit geldt nagenoeg alle leerlingen. 15% van de leerkrachten heeft hierop geen zicht. Deze resultaten verschillen enigszins van de antwoorden van de leerkrachten lager onderwijs, die de situatie nog iets positiever inschatten bij hun leerlingen.
Mijn leerlingen pikken mondiale thema’s uit de actualiteit snel op en stellen hier vragen over.
Ik weet het niet
2
[10%]
Minder dan de helft van de klas
9
[45%]
Nagenoeg alle leerlingen
Ongeveer de helft van de klas
7
[35%]
Meer dan de helft van de klas
Meer dan de helft van de klas
2
[10%]
Ongeveer de helft van de klas
Nagenoeg alle leerlingen
0
[0%]
Minder dan de helft van de klas
0
10
35
45
Ik weet het niet
10 0
10
20
30
40
50
Grafiek 56: Mondiale thema’s actualiteit (% lln SO)
Volgens 45% van de leerkrachten pikt minder dan de helft van de klas mondiale thema’s uit de actualiteit op. Voor 35% blijkt dit te gelden voor ongeveer de helft van de klas, en 10% ziet het bij meer dan de helft van de klas. Twee leerkrachten zeggen het niet te weten. Tegenover de 12-jarigen zijn er dus veel minder leerlingen secundair onderwijs die vragen stellen over mondiale thema’s die ze uit de actualiteit oppikken. Het feit dat 10% van de leerkrachten het gewoon niet weten, doet Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
natuurlijk al vermoeden dat leerkrachten SO misschien minder op de hoogte zijn hiervan, maar dat de 18-jarigen er evenzeer mee bezig zijn als de 12-jarigen, of dat er minder de mogelijkheid wordt geboden om actualiteit binnen te brengen in het klasgebeuren.
| 56
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
6
Resultaten: statistische analyses analyses
In dit hoofdstuk willen we aan de hand van multiniveau analyses nagaan welk verbanden er we kunnen vinden tussen de variabelen onderling, en het continuüm.
6.1
Multiniveau Multiniveau analyse LO
De ontwikkeling van competenties bij kinderen wordt niet alleen bepaald door de school, maar eveneens door factoren in de omgeving van het kind. Onderstaand ecologisch kader (Lerner, 2002) geeft hierin meer inzicht.
Figuur 2: Ecologisch kader (Lerner, 2002)
Dit onderzoek richt zich op de relatie school – kind. Bovenstaand kader indachtig is het interessant na te gaan in hoeverre hetzij het schoolniveau, hetzij het leerlingniveau een verklaring biedt voor elke variabele van de vragenlijst. Tabel 15 geeft deze variantie op school- en leerlingniveau weer per leerlingvariabele. Een volledig overzicht van waarnaar elke variabele verwijst, vind je in bijlage 12.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 57
Coprogram rapport
σCONS2 schoolniveau N
B
(SE)
σCONS2 leerlingniveau B
% variantie School-
Leerling-
niveau
niveau
(SE)
Kennis
488
4.93**
1.55
9.62***
0.63
34%
66%
Graag
463
0.03
0.02
0.61***
0.04
5%
95%
Boeiend
466
0.05*
0.02
0.53***
0.04
9%
91%
Gelukkig
449
0.05*
0.02
0.54***
0.04
9%
91%
Oorlog
432
0.05*
0.02
0.40***
0.03
11%
89%
Voedsel
462
0.01
0.01
0.55***
0.04
2%
98%
A_geld
488
0.02*
0.01
0.29***
0.02
6%
94%
A_fair
488
0.03*
0.02
0.39***
0.03
7%
93%
A_sch
488
0.02
0.01
0.24***
0.02
6%
94%
A_proj
488
0.02
0.01
0.37***
0.02
5%
95%
A_oud
488
0.02
0.01
0.47***
0.03
4%
96%
Afr_inh
485
0.11*
0.05
0.90***
0.06
11%
89%
Afr_emp
484
0.01
0.01
0.44***
0.03
2%
98%
Foto_emp
398
0.02
0.02
0.73***
0.05
3%
97%
Tabel 15: variantie op school- en leerlingniveau voor elke leerlingvariabele in het basisonderwijs
Bovenstaande tabel laat zien dat een siginificant en groot aandeel van de variantie in kennis gesitueerd kan worden op schoolniveau (34%). Dit betekent dat scholen betekenisvol van elkaar verschillen wat dit soort kennis betreft. Het is dus mogelijk zinvol om interventies op schoolniveau te doen, om te trachten deze kennis te optimaliseren. Ook de vragen ‘in het Zuiden is het overal oorlog’ (variabele ‘oorlog’) en de antwoorden die de leerlingen gaven op de woordassociatievraag wat betreft de inhoud (variabele ‘Afr_inh) scoren beide 11%, en zijn significant. De overige lichtblauw gemarkeerde items zijn eveneens significant betekenisvol op schoolniveau, maar in mindere mate.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 58
Coprogram rapport
6.2
Correlaties LO
We hebben twee variabelen in de vragenlijst opgenomen om toch op enige manier de invloed van andere contexten te kunnen nagaan (cfr. ecologisch kader). Dit hebben we gedaan aan de hand van de controlevariabelen ‘hoe vaak kijk je naar het (jeugd)journaal’ en ‘van welke verenigingen ben je lid’. De correlaties tussen deze variabelen enerzijds en de leerlingvariabelen anderzijds geven weer dat andere contexten van invloed zijn. Hieronder geven we de siginificante correlaties weer, het volledige overzicht vind je terug in bijlage 14.
Corr
Kennis
Journaal
.20***
Tabel 16: significante correlatie tussencontrolevariabele ‘Journaal’ en leerlingvariabelen (LO).
Corr
graag
gelukkig
Actie_geld Actie_proj Actie_oud Kennis
Tot Ver
.12*
.11*
.13**
.10*
.10*
.20**
Tabel 17: significantie correlaties tussen controlevariabele ‘Totaal aantal verenigingen waarvan lid’ en leerlingvariabelen (LO).
Uit tabel 16 blijkt dat er een sterk siginficant verband is tussen de hoeveelheid dat leerlingen naar het journaal kijken enerzijds en de kennis van NGO’s anderzijds. In tabel 17 zien we dat hoe groter de deelname is van leerlingen n aan verschillende verenigingen, hoe liever ze ‘eens naar een land in het Zuiden zouden willen gaan’ (variabele ‘graag’), hoe meer ze inschatten dat kinderen in het Zuiden even gelukkig zijn als zijzelf (‘gelukkig’), en hoe meer ze geneigd zijn acties te ondernemen zoals geld geven aan een organisatie (‘actie_geld’), zelf iets ondernemen om een project te ondersteunen (‘actie_project’), en ouders vragen geld te geven aan een organisatie die zich inzet voor het Zuiden (‘actie_oud’). Wat ons vooral weer opvalt is de correlatie met kennis van NGO’s (‘kennis’), die significant is op p<.O1. Hoe meer leerlingen lid zijn van verenigingen in hun vrije tijd, hoe groter hun kennis is van NGO’s.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 59
Coprogram rapport
1. kennis 2. graag
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
.12**
.17***
.11*
.07
.08
.10*
.17***
.15**
.20***
.03
.11*
.04
.04
.27***
.05
.08
.12*
.20***
.12**
.13**
.17*** .22***
.00
-.06
-.09
.00
.09
.16**
.18***
.15**
.17***
.13** .27***
.00
-.07
.15**
.05
.05
.00
-.07
-.04
.02
.08
.04
-.06
.05
.02
.09
.03
.06
.09
.11*
.02
.10*
.16**
.11*
.09
.08
.05
.11*
.03
-.02
-.05
.06
.01
.03
.16** .19***
.02
-.01
.00
.16*** .22***
.09
.06
.02
.30***
.07
.01
.09*
.02
.04
.13**
-.26***
-.09*
3. boeiend 4. gelukkig 5. oorlog 6. voedsel 7. A_geld
.16*** .17*** .17*** .36***
8. A_fair
.17***
9. A_sch 10. A_proj 11. A_oud 12. Afrika_inh 13. Afrika_emp
.18***
14. Foto_emp
Tabel 18: correlaties tussen leerlingevariabelen vragenlijst LO
Wanneer we de correlatietabel bekijken van de leerlingvariabelen onderling (Tabel 18), springen een aantal elementen eruit. We zien allereerst dat hoe meer kennis de leerlingen hebben van de NGO’s, hoe meer ze ook geboeid zijn om informatie te krijgen over de N/Z-problematiek (variabele ‘boeiend’), en hoe liever ze eens naar het Zuiden zouden willen gaan (‘graag’). Deze kennis correleert ook sterk met de actiebereidheid tot het kopen van fair-trade producten (‘A_fair’), en het zelf initiatief nemen tot het ondersteunen van projecten (‘A_proj’). Leerlingen die graag eens naar het Zuiden willen gaan, en leerlingen die meer geboeid zijn door de N/Z-problematiek correleren onderling, en zijn meer geneigd tot actiebereidheid op alle gebieden. De betrokkenheid van leerlingen is dus een belangrijke factor tot attitudeverandering. Ten slotte zien we dat alle items die betrekking hebben op de actiebereidheid (alle variabele beginnend met ‘A_’) onderling sterk correleren (meestal p<0.001). Leerlingen die dus bereid zijn tot actie op het ene gebied, zijn ook bereid tot actie op een ander gebied.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 60
Coprogram rapport
6.3
Multiniveau -analyse analyse LO: LO: continuüm als categorische variabele
We willen nagaan of een deel van de variantie op schoolniveau kan verklaard worden door de continuümvariabele. We willen dus nagaan of een school met niveau 7 op het continuüm hogere scores heeft.
| 61
Zeker voor de leerlingvariabelen waarbij we een significante hoeveelheid variantie op schoolniveau vaststellen (bijv. kennis NGO’s) is het zinvol om na te gaan of een deel van deze variantie verklaard kan worden door de continuümvariabele. Voor de volledigheid – omdat de continuümvariabele een kernvariabele was in het onderzoek – gaan we bij alle leerlingvariabelen het effect ervan na, ook indien de variantie op schoolniveau minder groot of eventueel zelfs niet significant is (cfr. Tabel 15). In tabel 19 geven we eerst nogmaals een overzicht van de scholen over de 7 continua. De meest scholen (11 van de 24) situeren zichzelf op een niveau 5, zes op een niveau 7, en vier respectievelijk drie op niveau 3 en 4.
Continuüm LO continuum Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
3,00
4
16,7
16,7
16,7
4,00
3
12,5
12,5
29,2
5,00
11
45,8
45,8
75,0
7,00
6
25,0
25,0
100,0
Total
24
100,0
100,0
Descriptive Statistics N
Minimum
continuum
24
Valid N (listwise)
24
3,00
Maximum 7,00
Mean 5,0417
Tabel 19: verdeling continuüm LO
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Std. Deviation 1,36666
Coprogram rapport
Score continuüm Referentiecategorie 3 4 5 7
CONSTANTE B (SE) 23.13 (1.05) 24.76 (1.10) 22.83 (0.73) 24.97 (0.80)
Verschillen tussen groepen (α = .05)1 AB AB A B
Tabel 20: geschatte gemiddelde scores voor kennis naargelang score continuüm in LO (n=399) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
In tabel 20 zien we dat voor kennis de niveau’s 5 en 7 significant van mekaar verschillen. Dit wil zeggen dat leerlingen van scholen die zich situeren op niveau 7 een significant betere kennis hebben van NGO’s dan de leerlingen van de scholen op niveau 5. Anderzijds toont dezelfde tabel dat de scholen op niveau 7 niet significant verschillen van de scholen op niveau 3 en 4, wat verwacht zou worden. Een mogelijke verklaring ligt hier in het feit dat de leerkrachten zichzelf hebben gepositioneerd op het continuüm, wat een over- of onderschatting met zich kan meebrengen. De beschrijving van de niveau’s van het continuüm volgend, hebben wellicht vele leerkrachten aangegeven dat ‘er klasoverschrijdend wordt gewerkt’, zonder dat er daarom misschien ook klassikaal wordt gewerkt. Het continuüm doet vermoeden dat een niveau 5 ‘beter’ is dan een niveau 3, zonder dat het aangeeft dat er ook op niveau 3 moet gewerkt worden, vooraleer er niveau 5 mag aangeduid worden. Men kan immers aannemen dat een school die zowel op klasniveau als klasoverschrijdend werkt, sterker werkt aan mondiale vorming dan een school die enkel klasoverschrijdend werkt. Hiermee rekening houdend moeten we besluiten dat het continuüm een verdere operationalisering en validering vereist. We waren niet in de mogelijkheid om dit verder uit te werken gedurende dit kortdurende onderzoek. Voor de volledigheid zijn we ook voor de andere variabelen nagegaan in welke mate de continuümvariabele een voorspeller kan zijn. In wat volgt geven we de variabelen weer waar significante verschillen gevonden zijn. In bijlage 10 wordt een overzicht gegeven van alle analyses. Ook de onderstaande tabellen geven zoals tabel 20 weer dat de continuümvariabele niet zuiver is.
Score continuüm Referentiecategorie 3 4 5 7
CONSTANTE B (SE) 2.99 (0.16) 2.66 (0.15) 3.08 (0.10) 2.99 (0.12)
Verschillen tussen groepen (α = .05)1 AB A B AB
Tabel 21: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Kinderen even gelukkig’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =485) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 62
Coprogram rapport
Tabel 21 laat zien dat er significante verschillen zijn tussen de scholen met niveau 4 en 5 wat betreft de variabele ‘Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig’. Niveau 7 verschilt echter niet significant van 4 en 5, wat opnieuw verwacht zou worden.
Score continuum
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie
B
(SE)
(α = .05)
3
2.58
(0.09)
A
4
2.59
(0.08)
A
5
2.81
(0.05)
B
7
2.66
(0.06)
AB
1
Tabel 22: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie meedoen aan schoolacties’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =488) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Uit tabel 22 kunnen we afleiden dat scholen met niveau 3 en 4 significant verschillen van scholen met niveau 5 op het continuüm, maar niet met deze van niveau 7.
Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie
B
(SE)
(α = .05)
3
0.74
(0.09)
A
4
0.63
(0.08)
A
5
0.50
(0.06)
B
7
0.52
(0.07)
AB
1
Tabel 23: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika-vraag empathie’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =484) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
In tabel 23 zien we dat leerlingen uit scholen die zich situeren op niveau 5 van het continuüm significant verschillen met scholen met niveau 3, 4 of 7.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 63
Coprogram rapport
6.4
Conclusies LO
Uit de analyses blijkt dat de continuümvariabele niet afdoende is. In verder onderzoek zouden we deze variabele meer kunnen operationaliseren en valideren. De analyses leveren verder wel een aantal verbanden op. Allereerst zien we dat de variantie van de helft van de leerlingvariabelen significant kan verklaard worden op schoolniveau. Vooral de variabele kennis steekt hier met een 34% verklaarde variantie op schoolniveau bovenuit. Verder blijkt dat de controlevariabelen ‘hoe vaak kijk je naar het journaal’ en ‘bij welke verenigingen ben je aangesloten’ correleert met verschillende leerlingvariabelen. Indirect kan er dus via de controlevariabelen ook gewerkt worden aan leerlingvariabelen. Zo kan kennis van NGO’s voor 20% voorspeld worden door de controlevariabele ‘hoe vaak kijk je naar het journaal’. Het totaal aantal verenigingen waarvan leerlingen lid zijn op zijn beurt blijkt een voorspeller voor de leerlingvariabelen ‘kennis’, ‘graag naar het Zuiden gaan’, ‘kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig als in het Noorden’, en nog drie actiegerichte variabelen. Uit de correlaties kunnen we afleiden dat de interesse voor het onderwerp een belangrijke factor is tot attitudeverandering. Items die betrekking hebben op de actiebereidheid van leerlingen ten slotte hangen bovendien ook sterk samen.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 64
Coprogram rapport
6.5
Multi Multiniveau tiniveauniveau-analyse SO
Net als voor de resultaten van het lager onderwijs zullen we ook voor het secundari onderwijs in eerste instantie nagaan wat de verklaarde variantie is voor elk van de leerlingvariabelen op schoolen leerlingniveau. In bijlage 13 vindt u eveneens een overzicht van de betekenis van elke variabele.
σCONS2 schoolniveau n
B
(SE)
σCONS2 leerlingniveau B
% variantie School-
Leerling-
niveau
niveau
(SE)
Kennis
526
1.15*
0.47
8.37***
0.53
12%
88%
Politici
504
0.03
0.02
0.61***
0.04
5%
95%
Belg financ.
492
0.01
0.01
0.52***
0.03
2%
98%
Boeren
458
0.04
0.02
0.64***
0.04
6%
94%
Zelf schuld
490
0.02
0.01
0.47***
0.03
4%
96%
Mensen Z weinig
466
0.05*
0.02
0.55***
0.04
8%
92%
Genoeg voedsel
498
0.04*
0.02
0.43***
0.03
9%
91%
Multinat.
463
0.02
0.01
0.45***
0.03
4%
96%
Interess. Info
439
0.08*
0.04
0.67***
0.05
11%
89%
A_geld
526
0.01
0.02
0.85***
0.05
1%
99%
A_petitie
526
0.04
0.03
1.17***
0.07
3%
97%
A_fair
526
0.03
0.02
0.91***
0.06
3%
97%
A_proj
526
0.00
0.01
0.76***
0.05
0%
100%
A_oud
526
0.00
0.01
1.27***
0.08
0%
100%
A_inleefstage
526
0.01
0.01
0.54***
0.03
2%
98%
A_vrijw.
526
0.03
0.02
0.56***
0.04
5%
95%
Afr_inh
513
0.07*
0.03
0.90***
0.06
7%
93%
Afr_emp
513
0.01
0.01
0.42***
0.03
2%
98%
Foto_emp
356
0.05
0.03
0.71***
0.05
7%
93%
Foto_inhoud
356
0.01
0.02
0.78***
0.06
1%
99%
Tabel 24: variantie op school- en leerlingniveau voor elke leerlingvariabele in het secundair onderwijs
Uit tabel 24 kunnen we afleiden dat vooral kennis van NGO’s (12%) voor een aanzienlijk deel verklaard kan worden op schoolniveau. Ook de interesse voor informatie (‘interess. info’) over de Noord-Zuid-problematiek kan met 11% op schoolniveau verklaard worden. De verklaarde variantie is voor beide variabelen significant op p<0.05. Verder zijn er nog drie variabelen, aangeduid in het lichtblauw, die een significante variantie hebben op schoolniveau.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 65
Coprogram rapport
6.6
Correlaties SO
Net zoals in het lager onderwijs zijn we nagegaan welke de correlaties zijn tussen de controlevariabelen ‘Hoe vaak kijk je naar het journaal of lees je een krant’ en ‘Van welke verenigingen ben je lid’ enerzijds en de leerlingvariabelen anderzijds (cfr. ecologisch kader). Een overzicht van alle correlaties vind je terug in bijlage 14, hieronder geven we enkel de siginificante correlaties weer.
Corr
Kennis
Journaal_krant .19*** Tabel 25: Significante correlaties tussen controlevariabele ‘Journaal kijken of krant lezen’ en leerlingevariabelen
Corr
Eigen boeren
Zelf schuld
Mensen Z Interessan Actie geld Actie weinig te info project
Actie ouder
Actie stage
Kennis
Afrika empathie
Tot ver
.14**
.11*
.17**
.11*
.15**
.09*
.12**
.11*
.11*
.17***
Tabel 26: significante correlaties tussen controlevariabele ‘aantal aangesloten verenigingen’ en leerlingevariabelen
Net als bij het lager onderwijs blijkt er voor de leerlingen secundair een sterk verband te zijn (p<0.001) tussen het lezen van een krant of het kijken naar het journaal enerzijds en de kennis die leerlingen hebben van NGO’s anderzijds. Het aantal verenigingen waarbij leerlingen zijn aangesloten (‘tot ver’) correleert het sterkste met de actiebereidheid tot het nemen van intiatief voor een project (Actie project’) (p<0.001). In mindere mate, maar wel significant(p<0.01), is er een correlatie te vinden met de stellingen ‘een organisatie die boeren in het Zuiden steunt zou beter eerste de eigen boeren steunen’ (‘Eigen boeren’), ‘mensen uit het Zuiden doen weinig zelf om hun situatie te veranderen’ (‘Mensen Z weinig), de actiebereidheid tot het doen van een inleefstage (‘Actie stage) en empathie-antwoorden op de woordassociatie (‘Afrika empathie). Nog steeds significant, maar op p<0.05, zijn de correlaties met de stellingen ‘Mensen in het Zuiden hebben zelf schuld aan hun situatie’ (‘Zelf schuld’), ‘Ik vind het interessant om info te krijgen over de N/Z-problematiek’ (‘Interessante info’), de actiebereidheid geld te geven aan een organisatie (‘Actie geld’), de ouders te vragen geld te geven (‘Actie ouder’), en in minste mate de kennis die leerlingen hebben van NGO’s (‘Kennis’). Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 66
Coprogram rapport
Door de significante correlaties met de controlevariabelen kunnen de scholen ook indirect werken aan andere variabelen. | 67 1. Kennis 2. Politici
2
3
4
5
6
7
8
9
10
.04
.09
.19***
.07
.12*
.00
.01
.09
.10*
.11*
.08
.11*
.19***
-.01
-.02
.19***
.09*
.29***
.28***
.29***
.12**
.18***
.37***
.31***
.29***
.35***
.11*
.12*
.29***
-.24***
.46***
.06
.22***
.30***
.23***
.13**
.16**
.34***
.16**
.27***
.05
.01
.17***
.08
3. België 4. Boeren 5. Zelf schuld 6. M_n Z weinig 7. Voedsel 8. Multinat. 9. Interess info 10. Actie_geld 11. Actie_petitie 12. Actie_fair 13. Actie_project 14. Actie_ouder 15. Actie_ inleef 16. Actie_vw
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
.36***
Coprogram rapport
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
1. Kennis
.07
.22***
.16***
.12**
.13**
.16***
.04
.07
.00
.07
2. Politici
.07
.13**
-.01
.11*
.11*
.08
-.06
.15**
-.09
.10
3. België
.24***
.22***
.21***
.33***
.23***
.24***
.05
.07
.11
.02
4. Boeren
-.13**
-.29***
-.18***
-.25***
-.18***
-.24***
.08
.17***
.05
.10
5. Zelf schuld
.14**
.12**
.04
.22***
.18***
.19***
.01
.05
.06
.07
6. M_n Z weinig
.12**
.20***
.12*
.19***
.22***
.23***
.03
.05
.01
.08
7. Voedsel
.03
.06
.11*
.07
.13**
.17***
.03
.06
.03
.05
8. Multinat.
.04
.06
.13**
.14**
.16**
.18***
.01
.02
.01
.02
9. Interess info
.29***
.28***
.24***
.33***
.36***
.36***
.03
.19***
.01
.20***
10. Actie_geld
.22***
.20***
.19***
.32***
.21***
.24***
.02
.13**
-.02
.10
.20***
.16***
.19***
.13**
.17***
.06
.08
.08
.13*
.27***
.27***
.27***
.25***
-.01
.19***
-.10
.12*
.31***
.21***
.25***
-.02
.06
-.04
.12*
.28***
.19***
.05
.16***
.05
.10
.42***
-.02
.15***
.08
.08
.04
.07
.02
.10
-.23***
.10
-.01
.05
.09
11. Actie_petitie 12. Actie_fair 13. Actie_project 14. Actie_ouder 15. Actie_ inleef 16. Actie_vw 17. Afrika_inh 18. Afrika_emp 19.Foto_inh
-.33***
20.Foto_emp
Tabel 27: correlaties tussen leerlingvariabelen onderling
Omdat de kennisvariabele een significante variantie heeft op schoolniveau (zie tabel 24) is het interessant om na te gaan in welke mate deze variabele correleert met de andere variabelen. Tabel 27 geeft een overzicht van alle onderlinge correlaties. We stellen vast dat er heel wat correlaties te vinden zijn, we bespreken de belangrijkste. Allereerst zien we dat hoe groter de kennis is van NGO’s bij de leerlingen, hoe meer ze bereid zijn tot het ondernemen van allerlei acties (alle variabelen die beginnen met ‘Actie_’). Verder zien we hoe meer leerlingen ervan overtuigd zijn dat organisaties beter eerst de eigen boeren ondersteunen (‘Eigen boeren’) in plaats van boeren in het Zuiden, hoe minder ze scoren op bijna alle andere variabelen. Dit zegt iets over de invloed van de attitude bij jongeren. Hoge correlaties zien we ook voor de stelling ‘ik vind het interessant info te krijgen over de N/Z-problematiek’ (‘Interess info’). Bijna overal zien we dat de correlaties significant zijn op p <0.001. Hoe hoger de betrokkenheid van leerlingen is ten aanzien van de N/Z-problematiek, hoe hoger ze scoren op zowel kennis als attitudes. De verschillende items rond actiebereidheid correleren onderling zeer sterk. Wanneer men bereid is actie te ondernemen op het ene gebied, is die bereidheid er vaak ook voor een ander gebied. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 68
Coprogram rapport
Opmerkelijk is dat er ook vaak een correlatie wordt gevonden tussen de bereidheid tot acties enerzijds en empathie-antwoorden op de woordassociatie (‘Afrika_emp’). Hetzelfde zien we voor de interesse die leerlingen hebben voor de N/Z-problematiek (‘Interess info’) en de mate van empathische antwoorden op zowel de foto- als de woordassociatievraag (‘Foto_emp’ - ‘Afrika_emp’). Negatieve correlaties zien we voor Afrika_empathie en Afrika_inhoud, en voor Foto_empathie en Foto_inhoud. Dit resultaat kan verklaard worden door het feit dat leerlingen slechts 5 zinnen mochten neerschrijven. Het is bijgevolg logisch dat wanneer ze meer over de ene categorie schrijven, ze minder over de andere kunnen schrijven.
6.7
Multin Multiniveauiveau-analyse SO: continuüm als categorische variabele
CONTINUUM Cum ulative Frequency Valid
Missing
Percent
Valid Percent
Percent
3
4
13,3
21,1
21,1
4
2
6,7
10,5
31,6
5
12
40,0
63,2
94,7
7
1
3,3
5,3
100,0
Total
19
63,3
100,0
System
11
36,7
30
100,0
Total
Descriptive Statistics N
Minimum
CONTINUUM
19
Valid N (listwise)
19
Maximum 3
Mean 7
Std. Deviation
4,58
1,017
Tabel 28: Verdeling continuüm SO
Tabel 28 laat zien dat de spreiding van de continua tussen de deelnemende scholen klein is. 12 van de 19 scholen situeren zich op niveau 5. Eén school bevindt zich op niveau 7, vier scholen op niveau 3 en twee scholen op niveau 4. Er zijn geen scholen voor de niveau’s 1, 2 en 6.
Aangezien we voor een aantal leerlingvariabelen een significante hoeveelheid variantie op schoolniveau vast hebben kunnen stellen (cfr. 5.4) is het weer zinvol na te gaan of een deel van deze variantie verklaard kan worden door de continuümvariabele. Ook nu weer gaan we voor de volledigheid bij alle leerlingvariabelen het effect ervan na, ook indien de variantie op schoolniveau minder groot of eventueel zelfs niet significant is (cfr. Tabel 24). Hieronder beschrijven we de Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 69
Coprogram rapport
variabelen waarvoor we significante verschillen zien, de volledige lijst wordt opgenomen in bijlage 11.
Score continuüm Referentiecategorie 3 4 5 7
CONSTANTE B (SE) 28.17 0.37 29.86 0.40 30.59 0.19 30.30 0.32
Verschillen tussen groepen (α = .05)1 A B B B
Tabel 29: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Kennis’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar Tabel 29 geeft weer dat de leerlingvariabele ‘Kennis’ significant verschilt voor de scholen op niveau 3 ten opzichte van de niveau’s 4, 5 en 7. De niveau’s 4, 5 en 7 verschillen onderling niet significant.
Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie
B
(SE)
(α = .05)
3
2.67
0.33
AB
4
3.50
0.41
A
5
2.70
0.18
AB
7
2.00
0.57
B
1
Tabel 30: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Eigen boeren eerst’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =458) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
De scholen met niveau 7 en deze met niveau 4 verschillen onderling significant, maar niet met de andere twee niveau’s.
Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie
B
(SE)
(α = .05)
3
4.00
0.54
A
4
3.00
0.66
AB
5
2.70
0.30
B
7
4.00
0.94
AB
1
Tabel 31: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie petitie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Tabel 31 levert een significant verschil op tussen scholen met niveau 3 en scholen op niveau 5 wat Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 70
Coprogram rapport
betreft de actiebereidheid tot het tekenen van een petitie. Met de ander niveau’s wordt er geen significant verschil gevonden.
Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie
B
(SE)
(α = .05)
3
2.67
0.48
AB
4
2.00
0.59
A
5
3.40
0.26
B
7
2.00
0.83
AB
1
Tabel 32: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie fairtrade’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Voor de actiebereidheid tot het kopen van fairtradeproducten zien we dat er significante verschillen zijn tussen de leerlingen van scholen met een niveau 4, en de scholen met een niveau 5. Er is geen significant verschil met de scholen die zich situeren op niveau 3 en 7.
Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie
B
(SE)
(α = .05)
3
0.52
0.08
A
4
0.25
0.08
B
5
0.48
0.03
A
7
0.70
0.04
C
1
Tabel 33: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika empathie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =513) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Tabel 33 geeft weer dat de school die zich situeert op het hoogste niveau van het continuüm significant verschilt met de scholen op niveau 3, 4 en 5.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 71
Coprogram rapport
6.8
Conclusies SO
Net zoals in het lager onderwijs stellen we ook hier vast dat de continuümvariabele niet afdoende is. Om het continuüm verder te operationaliseren en valideren is meer onderzoek nodig. | 72 Verder kunnen we uit de analyses wel een aantal verbanden afleiden. Allereerst leveren multiniveau-analyses een aantal significante varianties op op schoolniveau. Vooral de kennis die leerlingen hebben van NGO’s kan voor 12% voorspeld worden door het schoolniveau. Ook zien we dat er correlaties terug gevonden worden met de controlevariabelen ‘hoe vaak kijk je naar het journaal of lees je de krant’, en ‘van welke verenigingen ben je lid’. Zo toont de analyse dat kennis van NGO’s en kijken naar het journaal significant samenhangen. Voor het totaal aantal verenigingen waarvan een leerling lid is kunnen we tien significante correlaties aantonen, waarvan de actiebereidheid tot het zelf initiatief nemen een project te ondersteunen, en de antwoorden op de woordassociatievraag die eerder van empathie getuigden, de interessantste zijn. Correlaties tussen de leerlingenvariabelen onderling leren ons bovendien dat hoe meer kennis leerlingen hebben van de NGO’s, hoe meer actiebereidheid ze vertonen. Verder blijkt dat hoe hoger de betrokkenheid is op het thema, hoe hoger de correlaties liggen met zowel ‘kennis’ als verschillende vragen die verwijzen naar attitudes. Ook de variabelen die betrekking hebben op actiebereidheid correleren allemaal onderling. Ten slotte blijkt opmerkelijk dat de actiebereidheid vaak correleert met de empathie-antwoorden op de woordassociatie en hoe meer interesse die leerlingen hebben voor de N/Z-problematiek hoe meer ze empathische antwoorden geven op zowel de foto- als de woordassociatievraag.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
7
Resultaten: observatieobservatie-opdracht
In de observatieopdracht discussiëren leerlingen over hoe ze een vastgesteld budget zouden benutten in een dorp in Congo. De leerlingen geven een antwoord op: -
welke acties ze zouden ondernemen
-
waarom ze die acties kozen
-
hoe ze die acties zouden uitvoeren
| 73
Elk van deze vragen levert ons verschillende informatie op over hoe leerlingen kennis, vaardigheden en houding omtrent ontwikkelingseducatie inzetten. Leerlingen discussiëren over: -
de prioriteiten (bijv. wegen aanleggen), waardoor ze hun oordeel gaven over wat ze onder levenskwaliteit verstaan (bijv. recreatie)
-
consequenties van maatregelen (bijv. invoeren van dieren versus verstoren van ecosysteem)
Deze opdracht maakt het ons mogelijk om na te gaan wat echt fundamenteel verworven is door leerlingen of wat alleen bij oppervlakkige kennis is gebleven.
7.1
Frequentietabellen
Welke acties zou je ondernemen? (Waarin ga je investeren?) N LO
% LO
N SO
% SO
Water
19
19
37
20
School
14
14
11
6
Ziekenhuis
20
20
52
28
Gezondheid
2
2
7
4
Voedseldiversiteit
20
20
46
24
Wegen verharden
6
6
11
6
Opleiding
1
1
13
7
Huizen
3
3
0
0
Alternatieve energie
1
1
5
3
Economie
0
0
1
1
Recreatie
3
3
0
0
Acties voor meer geld
2
2
0
0
Andere
10
10
5
3
Tabel 34: Groepsopdracht: welke acties zou je ondernemen? (N = het aantal groepjes dat binnen dit domein een actie zou uitvoeren, % = % van alle voorgestelde acties, die binnen dit domein zijn genomen LO: lager onderwijs - SO: secundair onderwijs) Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
3
Andere Acties voor meer geld
0
Recreatie
0
Economie
0
Alternatieve energie
2 3
3
0
Opleiding
| 74
1 1
Huizen
10
3 % SO
7
1
% LO 6 6
Wegen verharden Voedseldiversiteit
20
Gezondheid
2
24
4
Ziekenhuis
28
20 6
School
14 20 19
Water 0
5
10
15
20
25
30
Grafiek 57: Groepsopdracht: Welke acties zou je ondernemen?
Sommige groepen kozen één prioritaire actie waaraan ze hun geld zouden besteden, andere kozen voor verschillende acties in hetzelfde investeringsgebied, nog andere verdeelden hun budget over meerdere investeringsgebieden. We zien dat de meeste acties gekozen worden, door zowel lager als secundair onderwijs, ten voordele van het ziekenhuis, voedseldiversiteit en het voorzien van water. Secundair voorziet meer acties voor opleiding, lager investeert meer in de school. In het lager onderwijs zien we enkele acties naar het verbeteren van huizen, het voorzien van recreatie en investeren in nieuwe acties voor meer geld. Die domeinen komen niet voor bij secundair onderwijs. Omgekeerd is er een actie naar het stimuleren van de plaatselijke economie geformuleerd in het secundair onderwijs, waar die categorie niet voorkomt in het lager onderwijs.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Waarom hebben jullie het gekozen? N LO
%
N SO
%
Algemeen
1
1
11
11
Water
20
26
17
18
Ziekenhuis
12
15
16
17
Opleiding
0
0
7
7
School
6
8
5
5
Gezondheid
8
10
25
26
Landbouw
10
13
2
2
Weg verharden
6
8
10
11
Andere gewassen => handel
1
1
3
3
Recreatie
4
5
0
0
Huizen
2
3
0
0
Andere
8
10
0
0
TOTAAL
78
100
96
100
| 75
Tabel 35: Groepsopdracht: Waarom hebben jullie hiervoor gekozen? (N = het aantal groepjes dat hun acties verantwoorden binnen deze categorie, % = % van alle opgegeven redenen LO: lager onderwijs - SO: secundair onderwijs)
Andere0
10
Huizen0
3
Recreatie 0
5
Andere gewassen => handel
3
1
Weg verharden
11
8 2
Landbouw
13
Gezondheid
% SO 26
10 5
School
% LO
8 7
Opleiding0 Ziekenhuis
15
17 18
Water Algemeen
1 0
26
11 5
10
15
20
25
30
Grafiek 58: Groepsopdracht: Waarom hebben jullie hiervoor gekozen?
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Als groepen meerdere acties vooropgesteld hadden, verantwoordden ze meestal elk van die keuzes. Sommige groepen gaven ook verschillende redenen om voor één actie te kiezen. Vandaar zien we dat de cijfers in de categorieën in deze tabel gelijklopend zijn met de gekozen acties hierboven. Water, ziekenhuis en gezondheid worden in totaal het meest becommentarieerd. Bij dit laatste zien we wel een verschil tussen lager en secundair onderwijs. Secundair haalt vaker argumenten ivm gezondheid aan (bv het belang van zuiver water en voedseldiversiteit) dan lager. Bij lager lijken enkele van de aangehaalde redenen binnen de categorie ‘landbouw’ ook in de richting van meer voedseldiversiteit te gaan, maar deze leerlingen lijken het (nog) niet zo gemakkelijk als dusdanig te benoemen. De categorie ‘landbouw’ scoort bij hen dan ook hoger. Het belang van opleiding wordt meer naar voren geschoven in secundair onderwijs.
Hoe gaan jullie het doen? N LO
%
N SO
%
Vrijwilligers/ngo’s/ ‘mensen van hier sturen’
10
17
43
41
Extra geld
3
5
0
0
Met de mensen ter plekke
11
19
15
14
‘geven’ / ter plekke aankopen
13
22
16
15
importeren
15
26
10
10
opleiding
2
3
21
20
Andere
4
7
0
0
TOTAAL
58
100
105
100
Tabel 36: Groepsopdracht: Hoe gaan jullie het doen? (N = het aantal groepjes dat op deze manier wil investeren in het dorp % = % van alle opgegeven manieren om te investeren LO: lager onderwijs - SO: secundair onderwijs)
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 76
Coprogram rapport
0 Andere
7 20
opleiding
3 10
importeren
| 77
26 % SO
15
‘geven’ / ter plekke aankopen
22
% LO
14
Met de mensen ter plekke
19
0 Extra geld
5 41
Vrijwilligers/ngo’s/ ‘mensen van hier sturen’
17 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Grafiek 59: Groepsopdracht: Hoe gaan jullie het doen?
Ook hier zien we een verschil tussen lager en secundair onderwijs. Waar lager zijn actieterreinen verspreidt over ‘importeren’, ‘geven’ (als start) en een beroep doen op ‘de mensen ter plekke’, samen met ‘mensen van hier’; is er bij secundair een duidelijke uitschieter die duidelijk maakt dat ze vooral ‘mensen van hier’ willen sturen om hun acties te verwezenlijken. Daarnaast zien we ook nog een belangrijke inzet van ‘opleiding van de bevolking’ binnen secundair, die opvalt tegenover het minieme aandeel dat lager hier tegenover zet. Verder zien we (terug) alleen bij lager acties om nog extra geld in te zamelen.
7.2
Toetsing aan het kader ‘competenties ontwikkelingseducatie’
De resultaten van de observatie-opdracht hebben we getoetst aan het conceptueel kader ‘specifieke competenties ontwikkelingseducatie’, dat is uitgewerkt door Coprogram in maart 2010 (zie bijlage 15). Dit kader beschrijft deze ‘competenties’ in vijf bekwaamheidsdomeinen. We beschrijven per domein welke tendensen we waarnemen in de antwoorden van leerlingen. 7.2.1 Lager onderwijs In de zes scholen die we bezochten in het lager onderwijs, werkten 32 groepjes van gemiddeld 4 leerlingen aan de observatieopdracht. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Vanuit de verwerking van de antwoorden van de groepen uit de lagere school, lijken deze leerlingen vooral te reageren vanuit hun waarden en houding die samenhangt met het bekwaamheidsdomein ‘emoties’. ‘Verbonden en solidariteit voelen met mensen’, geuit in een gevoel van ‘onrechtvaardigheid’, lijkt onderliggend aan heel wat van hun acties en argumenten.
Diversiteit We herkenden alle in het conceptueel kader beschreven aspecten van diversiteit in de antwoorden van de leerlingen, zij het op een eerder negatieve manier. Het idee ‘zij zijn arm en wij moeten helpen’ (superioriteitsgevoel) sluipt door in alle aspecten die omschreven zijn binnen dit bekwaamheidsdomein. -
‘Bewustzijn van gelijkenissen en verschillen’ komt aan bod in de antwoorden, maar leerlingen leggen vooral de nadruk op de ‘verschillen’.
-
‘Inzicht in verschillende culturen en maatschappijen’ blijkt niet: een groepje wou bijv. muziekinstrumenten maken om de mensen van het dorp te leren hoe ze feest konden vieren.
-
In geen enkel antwoord wordt verwezen naar ‘kracht en initiatief van de plaatselijke bevolking’. De leerlingen willen de bevolking wel inschakelen, maar alleen om ‘te helpen uitvoeren’.
-
‘Van perspectief kunnen wisselen in ruimte en tijd’ blijkt heel wisselend. De leerlingen van de lagere school koppelen hun eigen bril moeilijker los (bijv. ‘Goed onderwijs is belangrijk om later een goede job te hebben’; ‘we brengen fruitbomen, zodat ze de hele zomer lekker sappig fruit kunnen eten’). De leerlingen gebruiken op andere momenten wel wat ze weten over ‘Afrika’ in hun brainstorm over acties. Bijv. het feit dat het daar warm is, zorgt voor acties als airco, parasols, “binnen in de school investeren in verlichting, want buiten is het te heet om te lezen”, …
-
‘Respect en waardering voor verschillen’, mensen en hun cultuur ook waarderen, valt duidelijk negatief op. Heel wat groepjes vonden dat deze mensen betere huizen of kleding nodig hebben en wilden afdankertjes van speelgoed, fietsen, … sturen. Hierbij zijn de gegeven antwoorden duidelijk goed bedoeld, maar zijn vanuit het eerder beschreven superioriteitsgevoel weinig respectvol naar de plaatselijke bevolking. Eén groep komt echt kwetsend over in zijn antwoord.
-
Slechts één groepje toont ‘openheid en gerichtheid op dialoog met anderen’ – de anderen vermelden nergens dat ze hun acties samen met de plaatselijke bevolking opbouwen. Het
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 78
Coprogram rapport
antwoord van dat ene groepje: ‘We wisselen het geld om in die munteenheid. We contacteren hen. Sturen het geld met een brief op. Ze kopen het daar en we bouwen het SAMEN op. Als er nog geld over is, stemmen ze er daar over wat ze er mee doen. Een brief terugsturen of het voor andere nuttige zaken gebruiken!’ | 79 Noord-Zuid verhoudingen Binnen het uitgeschreven kader over ‘noord-zuid’-verhoudingen, herkenden we enkele aspecten. Leerlingen van de lagere scholen lieten weinig inzicht zien in de ‘samenhang, verbanden en relaties van verschillende acties en domeinen binnen de samenleving’. Ze zetten bijv. weinig acties die twee doelen dienen (of ze formuleren die meerdere doelen niet in hun antwoord op ‘waarom’ ze een actie opzetten). Als er al een link wordt gelegd, heeft die te maken met ‘handel’ of ‘geld’. Bijv: wie komt meewerken aan de waterput, “krijgt wat geld”, “betalen we een beetje”. Volgend voorbeeld is in deze al vergaand in vergelijking met andere: “[We investeren in het ziekenhuis], omdat de families niet zo goed kunnen zorgen voor hun zieken en de dokters wel en de kok zorgt voor het eten en drinken en dat de families zelf dan terug aan het werk kunnen gaan”. De link tussen eenzijdig eten en ondervoeding is in de opdracht al verwoord en rekenen we hier dus niet bij. Één groepje vormde de uitzondering op de voorgaande regel en geeft wel mooi voorbeeld van verschillende gebieden aan elkaar koppelen: “[degenen die niets verdienen gaan we een moestuin geven] Omdat ze zo hun producten dan op de markt kunnen verkopen en zo andere dingen kunnen kopen en hun groenten en fruit zelf opeten [daarbij staat een tekening: moestuintjes – geld – medicijnen/sandalen/eten --- van eten weer verder naar ‘rest verkopen’ – sparen – waterpomp]” De initiatieven die leerlingen van het lager onderwijs willen nemen, zijn vaak weinig duurzaam: ‘one shot-interventies’, vaak zonder onderhoud daar aan te koppelen. De enige duurzame initiatieven zijn plantages aanleggen en dieren kweken. Twee groepjes investeren in een dokter . Anderen willen vooral ‘technische bijstand’ leveren (bijv. waterput graven, zonder te voorzien in onderhoud). Wat wel duurzaam is, zijn hun initiatieven naar voeding: “We kiezen voor zaden en dieren, want dat blijft altijd voort gaan”.
Emoties Vanuit het eerder beschreven gevoel van ‘onrechtvaardigheid’, is in de antwoorden van de leerlingen een sterke band te zien met ‘verbondenheid en solidariteit voelen’ en daaruit voortvloeiend ook duidelijk ‘zorg en verantwoordelijkheid willen opnemen’. Bijv. “We kiezen dit omdat we willen dat het beter gaat in de arme landen”.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Emoties lijken mee te spelen in acties en vooral het beargumenteren van waarom ze voor bepaalde acties kiezen. Bijv. “anders moeten de kinderen te ver lopen voor water”; “wij moeten toch ook niet iedere keer 1km stappen voor proper water”. Langs de andere kant blijft het ‘zich kunnen inleven’, zonder te spiegelen naar zichzelf of te verwoorden vanuit een eigen bril, erg moeilijk (zie ook boven: van perspectief kunnen wisselen) ‘Vooroordelen en stereotypen kunnen herkennen’ is ook één van de beschreven vaardigheden. Leerlingen herkennen stereotypen niet en gebruiken ze zelf heel vaak. Er komen heel wat initiatieven naar problemen die niet zijn voorgesteld in de beschrijving van het dorp en waar ook geen aanleiding toe was in de getoonde foto’s. (bijv. muskietennetten, toiletten, kleding, elektriciteit, …) In het lager onderwijs valt op dat kinderen daarbij duidelijk refereren naar de eigen leefsituatie en heel concrete producten opnemen in hun brainstorms over welke acties ondernomen zullen worden (tandenborstels en tandpasta, haarrekkertjes, brillen, keukengerei, kookpotten, voedselpakketten, pampers, zeep, slaapzakken, mooiere uniformen, speelgoed om zich te amuseren, kleine supermarkt openen, kinderopvang, luxegoederen: wii, tv, …). Ook dit toont weer dat deze kinderen moeilijker uit eigen leefwereld loskomen.
Waarden De acties en hun verantwoording die leerlingen van de lagere school opzetten vertrekken vanuit een fundamenteel idee van ‘goed willen doen’. Enkele groepjes vermelden daarbij ook de mensen- en kinderrechten (bijv. “geen kinderarbeid”). Een groepje haalt in hun brainstorm ideeën aan als: “goedkopere producten, gratis of goedkoop onderwijs, meer mensen betalen om daar te kijken of ze de rechten goed respecteren”. Dit lijkt samen te hangen met de eerder beschreven onderliggende ‘houding’: deze kinderen willen duidelijk meer ‘rechtvaardigheid’; ‘duurzaamheid' zien ze nog moeilijker in.
Actie Hier blijkt duidelijk een actiegerichte houding van lagere school-leerlingen. Zich daadwerkelijk engageren komt heel letterlijk naar voren in het antwoord van één groepje: “en stuur de rekening maar naar X-straat X in Winksele”. Alleen in de antwoorden van het lager onderwijs komen acties naar ‘meer geld inzamelen’. De leerlingen vertrekken dus duidelijk vanuit heel goede bedoelingen. In hun gekozen initiatieven blijkt wel een gebrek aan kennis en vaardigheden in functie van het ‘veranderen van een maatschappij’, de ‘maakbaarheid van een maatschappij’. Investeren in goed onderwijs is bijv. investeren in gebouw en materialen: er is nog weinig inzicht in het functioneren van die ‘maatschappij’ en de ‘maakbaarheid’ ervan. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 80
Coprogram rapport
Bijna nergens wordt geïnvesteerd in mensen of opleiding. Slechts twee groepen investeren in het “inhuren van dokters”. Één groepje wil “meer en betere juffen” aantrekken. Één keer komt het ‘aanleren’ nog voor: gekoppeld aan het materiaal dat ze willen opsturen: een technieker voor de palmoliepers, die hen leert de pers te herstellen. Ze laten weinig initiatief en medezeggenschap aan de bevolking: “wij nemen de leiding, mensen werken voor ons”. Ze doen vaak een beroep op vrijwilligers voor de uitvoering van hun initiatieven, twee keer op een ngo. Ook hier komt de conclusie van hierboven terug: weinig duurzame initiatieven, die dus ook geen systematische verandering geven. ‘Reflecteren over acties; evalueren’ komt niet aan bod.
7.2.2 Secundair onderwijs In de geobserveerde zes scholen, namen 40 groepen van gemiddeld 4 leerlingen deel aan deze groepsopdracht. We doen ook voor de antwoorden van deze leerlingen de toets met het conceptueel kader.
Diversiteit De antwoorden van de leerlingen secundair onderwijs getuigen van een open houding naar andere culturen en hun mensen. Ze toetsen die cultuur en haar waarden en denkpatronen echter zelden af met de bevolking vooraleer tot acties te komen. De meeste leerlingen blijven vanuit hun eigen bril kijken. Vaak worden acties gekozen en opgezet zonder de ‘kracht en het initiatief van de plaatselijke bevolking’ mee te nemen. Zo zetten heel wat leerlingen acties op ‘samen met de bevolking’, maar een aantal onder hen vermeldt daarbij expliciet het initiatief of leiderschap van het Noorden. We missen in deze oefening dan ook ‘de gerichtheid op dialoog met anderen’. In de opgezette acties en achterliggende redenen voor hun keuzes, laten leerlingen wel hun respect en waardering voor verschil en diversiteit zien. Bijv. lokale technologieën, zoals bouwen met leem, worden gerespecteerd en mee gebruikt. Slechts eenmalig wordt hier het overbrengen van oud materiaal vernoemd om de toestand ter plekke te ‘verbeteren’. SOSchool14 en SOSchool13 lijken hierin af te wijken van de andere scholen. In de keuze van hun acties, hun formuleringen en taalgebruik komt de ‘gerichtheid op dialoog met anderen’ wel sterk naar voren. Waar anderen het hebben over ‘aanleren’ en ‘experts van hier’, spreken deze leerlingen over ‘aansporen om’, ‘raad geven’, ‘duidelijk maken’ en ‘informanten’. Hieruit blijkt meer respect en waardering voor wie de ander momenteel is, maar ook een groter begrip voor verschillende culturen Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 81
Coprogram rapport
en maatschappijen. In het geval van SOSchool14 gaat het om de ene school die zich positioneert op niveau 7 van het continuüm. Dit zegt wel iets, maar aangezien we niet voldoende scholen hebben op niveau 7 kunnen we voorlopig niet wetenschappelijk onderbouwen of het om toeval gaat of niet. Verschillende groepjes van SOSchool13 zetten in hun argumentatie en initiatieven de bevolking wel centraal. Een van de groepjes geeft bijv. als actie aan: “De bevolking zelf de keuze geven wat ze willen doen, bijv. irrigatie, mensen voor scholing, …”. Deze leerlingen laten hun acties vertrekken vanuit de (kracht en mogelijkheden van de) plaatselijke cultuur. “Plaatselijke leerkrachten opleiden met professoren van hier” komt als actie bijvoorbeeld meermaals voor. De leerlingen van SOSchool13 voegen hieraan toe: “met hun eigen materiaal”. Ook bij de beschrijving van de resultaten voor de andere deelcompetenties zullen deze scholen er uit springen en terug vernoemd worden.
Noord-zuid-verhoudingen Binnen dit bekwaamheidsdomein wordt onder kennis beschreven: ‘inzicht in oorzakelijke verbanden, dynamische relaties, patronen’ en ‘de samenhang tussen de verschillende dimensies van Duurzame Ontwikkeling kennen’. Heel wat groepjes maken in hun acties en argumentaties verbindingen tussen verschillende werkgebieden. Het telen van andere gewassen zorgt bijv. niet alleen voor gevarieerd voedsel (gezondheid), maar ook voor meer handelsmogelijkheden (import/export). Dit laatste wordt ook vaak gecombineerd met de nood aan verharde wegen. Het doel van proper water wordt beargumenteerd vanuit de landbouw, gezondheidszorg en het levenscomfort. Meerdere groepjes vernoemen ook het belang van opleiding bij dit geheel. Bijv. SOSchool13: Door kinderen verder te onderwijzen kunnen ze zelf betere landbouwtechnieken gebruiken, zodat de landbouwproductie stijgt. Door deze en andere technieken aan te leren kunnen er verbeteringen aangebracht worden door de eigen bevolking. Zo verdienen ze meer geld, dat ze kunnen besteden aan uitgaven en nieuwe technieken. Een andere groep van SOSchool13 schrijft: “Een voorbeeld hiervan zijn een waterirrigatiesysteem zodat men aan landbouw kan doen. Ook is dit systeem aangesloten aan één waterpomp in het dorp die blijvend loopt zodat meerdere mensen na elkaar namelijk water kunnen nemen. Bij het watersysteem horen ook zaden voor nieuwe planten en gereedschap om dit te laten werken. Maar tegelijk hebben we gerealiseerd dat dit alleen maar kan werken wanneer er ook mensen zijn die de mensen van daar kunnen inlichten hoe zij dit beste kunnen aanpakken en hun gewassen het beste rendabel kunnen maken (Samenhang van verschillende interventies)”.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 82
Coprogram rapport
We kunnen wel zeggen dat die kennis bij de meeste groepjes aanwezig is. Wat in het conceptueel kader onder vaardigheden en houding wordt beschreven, is moeilijker af te leiden uit de antwoorden. Wat betreft hun ‘inzet voor rechtvaardige en duurzame Noord-Zuid verhoudingen’, zijn er wel enkele groepen die expliciet verwijzen naar het ‘onafhankelijk’ maken van het Noorden en ‘zelfstandigheid van de bevolking’ als doel. Bijv. “universiteit uitbouwen, waar na tien jaar de kinderen die daar zijn opgeleid door het westen, hun eigen bevolking nu verder onderwijzen” – “aanleren hoe ze dit verder moeten aanleren aan anderen van het dorp” – “landbouwtechnieken laten uitleggen door Westerse mensen, zodat de bevolking zelf leert om genoeg opbrengst te hebben en zelfs winst te maken”). In de voorbeelden wordt al duidelijk dat het initiatief en de kennis hier voornamelijk bij het Noorden ligt (zie ook frequentietabel: ‘mensen van hier sturen’).
Emoties De antwoorden van leerlingen secundair lijken gebaseerd op kennis: ‘wat weet ik over dit probleem en hoe kan ik dat dan oplossen’. De emotionele component lijkt in de antwoorden van deze doelgroep een kleinere rol te spelen. De enige verwijzing in dit kader is te vinden in “We denken dat dit een meerwaarde geeft aan de levensomstandigheden van het dorp”. Er wordt weinig expliciet blijk gegeven van ‘verbonden of solidariteit voelen met mensen’. Ook secundair vervalt in zijn voorgestelde oplossingen en redeneringen regelmatig in vooroordelen en stereotypen en zetten initiatieven op voor problemen die niet geschetst zijn: aids, werkmateriaal op het veld, muskietennetten, alternatieve energiebronnen, …
Waarden Heel wat groepen gebruiken de mensenrechten als waardenkader. Herhaaldelijk komen formuleringen terug als ‘dit is prioritair’, (gezondheid, voedsel, water) is een ‘basisbehoefte’, … Niet alle mensenrechten worden zo benoemd, maar de voorgestelde acties gaan breed en kaderen hier wel in.
Actie Hier valt op dat leerlingen verworven inzichten en kennis kunnen inzetten in deze discussie. Deze leerlingen ‘weten’ duidelijk heel wat en benutten dat ook in hun voorstellen. Bijv. “vertakking van de rivier moet terug naar de rivier om stilstaand water te voorkomen”. Ze kennen ‘alternatieve visies en oplossingen’. De leerlingen denken hun voorstellen ook door en kunnen zo gevolgen zien en vooraf inschatten. Bijv. “water dichterbij brengen, zodat ze meer tijd hebben om op het land te werken”. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 83
Coprogram rapport
Door het feit dat deze ‘kennis’ aanwezig is, zien zij ook het belang van opleiding. Toch zijn er verschillen in hoe ‘structureel’ die opleiding wordt ingezet: bv. ‘aanleren hoe steriele ruimtes te onderhouden’ versus ‘aanleren hoe ze moeten aanleren aan anderen van het dorp’. De leerlingen plannen niet noodzakelijk duurzame, systematische ingrepen. Er zijn ook heel wat investeringen naar technische bijstand. We zien dus dat ze zeker niet allemaal op ‘systematische wijze aan verandering werken’ en tot verankerende acties komen. Toch wordt aan de acties vaak ‘opleiding’ gekoppeld en wordt ‘opleiding’ in het algemeen vaker als actie genoemd. Er zijn ook vaker ‘structurele’ ingrepen. Het (tussentijds) evalueren of reflecteren over acties wordt niet vermeld door één van de groepjes. Ook het ‘zich daadwerkelijk engageren’ blijkt minder duidelijk uit de antwoorden. In hun kennis van ‘hefbomen en actoren voor verandering’, vallen bovenstaande SOScholen 13 en 14 opnieuw op. Heel wat van hun groepjes vermelden ‘opleiding’ als een belangrijk doel of middel om te komen tot hun voorgestelde acties. SOSchool14 en SOSchool13 komen grotendeels tot dezelfde acties als hun collega’s in andere scholen, maar ‘verfijnen’ deze vanuit kennis (‘gestructureerde landbouw’, ‘specifiëren op een aantal levensnoodzakelijke producten’, ‘zaadjes seizoensgewijs opsturen’). Ze brengen ook een aantal ideeën aan die in geen enkele andere groep terugkwamen, bijv. “een schuur om voedsel op te bergen”. Ze gebruiken en verwoorden ook duidelijk ‘hefbomen voor verandering’: -
“school is basis voor goede opleiding: zonder opleiding, geen progressie. Het verbetert de huidige situatie”;
-
“Zo zullen meer kinderen naar school gaan, zullen ze in de toekomst meer voedsel hebben en worden ze onderwezen. Educatie ligt aan de basis van de samenleving. Ze leren autarkisch leven en zijn niet afhankelijk van het westen.”;
-
“Lesgeven aan zowel leerkrachten als leerlingen.”
-
“Vrijwilligers sturen die helpen met het aanleren van nieuw technieken en helpen planning te maken”
Daarbij getuigen ze – zoals eerder vermeld – van respect voor en gerichtheid op de bevolking en een geloof in de maakbaarheid van een samenleving. -
“Door de mensen zelf te laten nadenken wat ze kunnen veranderen worden deze veranderingen meer efficiënt en op deze manier kunnen deze mensen dit later waarschijnlijk zelf ook creëren.”
-
één groep maakt gebruik van bestaande lokale besturen en vernoemt “dorpsraad en
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 84
Coprogram rapport
communicatie met mensen” 7.2.3 Conclusies
Diversiteit De omschreven aspecten van diversiteit komen doorheen de opdracht op verschillende punten naar boven. Zowel in lager als secundair onderwijs schieten kennis, vaardigheden en houding tekort. Waar leerlingen van het secundair in hun initiatieven en verantwoordingen wel een grondhouding van respect en waardering tonen, lijken leerlingen uit het lager onderwijs minder te spreken vanuit een houding van evenwaardigheid. Zij vertrekken eerder vanuit de idee dat ze de ‘armen moeten gaan helpen’. Beide groepen missen in hun houding de openheid en gerichtheid op dialoog met de anderen. Dit hangt samen met het gebrek aan beroep doen op de kracht en het initiatief van mensen uit het Zuiden. Slechts enkele groepen in het secundair onderwijs betrekken de bevolking vanuit een andere positie dan het ‘wij doen het samen met jullie, maar wij hebben de leiding en het gebeurt op initiatief van ons’. Beide doelgroepen nemen initiatieven die gelinkt zijn aan de levensomstandigheden van de plaatselijke bevolking. Lager en secundair verschillen daar in de mate waarin deze initiatieven gelinkt zijn aan hun eigen leefsituatie. Leerlingen van het lager onderwijs hebben het moeilijker om die eigen bril af te zetten en het perspectief van de ander in te nemen, (hoewel ook secundair daar niet volledig aan ontsnapt). Initiatieven lijken te zijn opgesteld vanuit wat deze leerlingen zelf belangrijk vinden in hun leven. Soms maken ze daar dan ook ‘fouten’ in. Binnen secundair onderwijs lijkt er meer ‘eensgezindheid’ over de acties: zij doorprikken hun eigen leefsituatie om tot acties te komen, maar nemen daarbij niet altijd ook het perspectief van de ander in.
Noord-Zuid verhoudingen Met deze opdracht werd vooral het inzicht in verbanden en relaties en de samenhang tussen verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling bloot gelegd. We zien dat ook dit inzicht met de leeftijd stijgt. De antwoorden van leerlingen van het secundair onderwijs laten vaak zien hoe verschillende acties en domeinen binnen de samenleving op elkaar kunnen inwerken en elkaar kunnen versterken. In het lager onderwijs worden ook linken tussen acties gelegd. Als die er zijn, hebben ze vaak te maken met ‘handel’ of ‘geld’. Duurzame initiatieven komen ook vaker voor bij de groepen uit het secundair onderwijs dan het lager. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 85
Coprogram rapport
Emoties Waar leerlingen uit het secundair onderwijs vaak argumenten inzetten die stoelen op ‘kennis’, komt in de antwoorden van leerlingen van het lager onderwijs een houding van ‘verbondenheid’, bekommernis, bezorgdheid naar boven. Zij lijken deze situatie vooral onrechtvaardig te vinden en daar iets aan te willen doen. In de antwoorden van leerlingen secundair lijken emoties minder mee te spelen. De houding ‘verbonden en solidariteit voelen’ en ‘zorg en verantwoordelijkheid opnemen’ toont zich duidelijker in de acties en verantwoordingen van kinderen van het lager onderwijs. De onderliggende idee ‘dat zijn ook mensen’, de verontwaardiging om onrecht en de wil om daarin engagementen op te nemen, lijken de kloof tussen Noorden en Zuiden kleiner te maken in hun antwoorden. Beide groepen worden echter geplaagd door vooronderstellingen en stereotypen. Regelmatig toont de invloed van recente gebeurtenissen en acties zich in de antwoorden (vergelijkingen met de hulp bij de aardbeving in Haiti, inzameling van muskietennetten door Music For Life, …). Daarnaast willen kinderen van de lagere school individuele steun geven (kledij sturen, huizen maken, …), terwijl leerlingen van het secundair onderwijs daarnaast ook met acties opzetten vanuit een breder, algemeen beeld op de maatschappij (aidsremmers, …). Leerlingen herkennen hierin hun eigen stereotype antwoorden niet en gebruiken ze zelf heel vaak.
Waarden Waarden komen eerder onderliggend aan bod in deze discussie. Beide doelgroepen doen een beroep op het kader van de mensenrechten om argumenten te zoeken voor hun acties. De antwoorden van alle leerlingen hebben we voor onszelf op volgend continuüm geplaatst: Niveau -1: respectloos Niveau 0: neutraal, informeel (technische bijstand) Niveau 1: respectvol, vanuit houding van gelijkwaardigheid (cfr. beschrijving van de competentie) We stelden vast dat het niveau –1 echt niet vaak voorkwam. Niveau 1 zagen we meer, maar bleef een sterke minderheid. De grote meerderheid van de antwoorden werd gegeven op het niveau 0. Dat is op zich niet slecht, maar wil wel zeggen dat er in deze opdracht nog niet vertrokken wordt vanuit een houding van ‘gelijkwaardigheid’ (met respect, dialoog en openheid). Een niveau 1 werd éénmalig toegekend aan een groepje uit de lagere school en meer systematisch bij de twee boven genoemde secundaire scholen. Er is dus nog werk aan de winkel.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 86
Coprogram rapport
Actie Binnen dit bekwaamheidsdomein zien we beide doelgroepen dan weer meer tegengesteld aan elkaar. Waar leerlingen van het lager onderwijs zich daadwerkelijk willen engageren en geld gaan inzamelen, komt dat veel minder vaak voor bij leerlingen van het secundair. Als het daar als initiatief voorkomt, is dat in de brainstormfase en komt niet terug in de uiteindelijke acties. Inzicht in de maakbaarheid van een samenleving en mogelijkheden om te ‘veranderen’ is dan weer duidelijk meer aanwezig bij secundair onderwijs. Zij investeren veel meer in structurele veranderingen en vermelden veel vaker de ‘opleiding’ of ‘het aanleren’ bij hun initiatieven.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 87
Coprogram rapport
8
Conclusies en aanbevelingen aanbevelingen
In dit onderzoek hebben we willen nagaan wat de impact is van mondiale vorming op de competentie wereldburgerschap van 12- en 18-jarigen. | 88 Multiniveau-analyse toont aan voor enkele variabelen dat er significante verschillen zijn op schoolniveau. Dit wil zeggen dat de scholen significant van elkaar verschillen wat betreft wereldburgerschap bij hun leerlingen. Kennis van NGO’s kwam steeds weer naar voren als de hoofdvariabele die de meeste variantie verklaart, zowel bij het lager als het secundair onderwijs. Het is dus zinvol om via deze variabele te werken om impact te verkrijgen op het wereldburgerschap van leerlingen. Deze variabele correleert op zijn beurt met heel wat andere leerlingvariabelen. Ook dit is een interessante vaststelling. Deze correlaties duiden aan dat er een samenhang is tussen de andere leerlingvariabelen en de variabele kennis van NGO’s. Het is dus evenzeer zinvol om ook aan deze aandacht te besteden op school. Ze zorgen voor een onrechtstreekse invloed op de variabele kennis van NGO’s. De variabelen die peilen naar attitude zoals de bereidheid fairtrade producten te kopen, vrijwilligerswerk doen, of een project van een ontwikkelingsorganisatie steunen, vertonen een hoge samenhang met de variabele kennis. Wie een positieve attitude heeft, heeft ook meer kennis van NGO’s.
Verder bleek dat de controlevariabelen ‘kijken naar het journaal’, en ‘lid zijn van verenigingen’ correleren met een heel aantal leerlingvariabelen. Dit betekent dat de context waarin leerlingen opgroeien eveneens van invloed is op hun beeldvorming en hun competentie van wereldburgerschap. Wanneer we dit verder doortrekken lijkt het betrekken van ouders bij ontwikkelingseducatie op school evenzeer een interessante piste omdat allicht zij ook een betekenisvolle invloed hebben en op die manier een versterkend effect kunnen teweeg brengen.
Uit de vragenlijst en de groepsopdracht hebben we kunnen afleiden dat bij vele leerlingen een eerder ‘stereotiep’ beeld leeft van het Zuiden. Vaak denken ze voornamelijk vanuit de NoordZuidrichting, en niet omgekeerd. Armoede, onhygiëne en ziektes zijn elementen die heel vaak terugkomen in hun antwoorden. Anderzijds zien we toch ook dat 30% van de leerlingen lager en secundair onderwijs een positieve invulling geven aan de foto-vraag, of genuanceerd antwoorden geven bij de woordassociatievraag.
Wanneer we in een open vraag de leerkrachten bevragen over het al dan niet gebruik maken van een (niet-) begeleid aanbod komt een algemene appreciatie naar boven van zowel het niet- begeleid als het begeleid aanbod. Leerkrachten geven ook wel aan dat ze vaak onvoldoende op de hoogte zijn Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
van het aanbod. Evenzeer komt naar voren dat de leerkrachten mondiale vorming vaak als vakgebonden percipiëren zonder integratie in verschillende vakgebieden. Een opvallend resultaat bij deze bevraging is dat leerkrachten soms zelf maar een beperkte kijk hebben op ‘impact’ van mondiale vorming. Velen percipiëren impact als ‘meer geld geven’. Verder blijkt uit de doelstellingen die ze formuleren rond mondiale vorming dat ze weinig verwijzen naar de actualiteit, en meer insteken op kennis dan op attitude.
Uit de groepsopdracht bleek dat de transfer van het aangeleerde naar nieuwe situaties door leerlingen zeer beperkt gebeurt. Informatie die ze opdoen tijdens mondiale vorming kunnen ze moeilijk toepassen wanneer er gewerkt wordt met een concrete casus.
De verdere multiniveau-analyses met de continuümvariabele hebben ons doen concluderen dat zowel voor het lager als het secundair onderwijs deze variabele niet afdoende was. Wellicht hebben leerkrachten de werking van de school vaak overschat door op het continuüm aan te geven dat er vakoverschrijdend wordt gewerkt, zonder dat er ook klasintern aan mondiale vorming wordt gewerkt. Het is daarom interessant om in verder onderzoek het continuüm te operationaliseren en valideren.
In dit onderzoek hebben we ons gefocust op de competentie wereldburgerschap van de leerlingen. De resultaten geven aan dat het evenzeer interessant zou zijn om in een ander onderzoek de focus te leggen op de competentie wereldburgerschap van leerkrachten.
Wanneer we terugblikken op het onderzoek stellen we vast dat we met een aantal zaken geworsteld hebben. Ondanks de strakke deadline zijn we er toch in geslaagd een grote groep leerlingen en leerkrachten te bevragen en zodoende veel data te bekomen. Verder blijken op methodologisch vlak weinig instrumenten beschikbaar te zijn om dergelijk onderzoek te doen. In onze opdracht mogen we stellen dat we methodologisch toch een stap vooruit zijn gekomen. De multiniveau-analyse toont enkele variabelen aan die significante verschillen op schoolniveau verklaren. Verder hebben we gezien dat de open vraag die we aan de leerlingen voorlegden in de groepsopdracht ons een beter inzicht heeft kunnen bieden in de competenties van leerlingen. Deze manier van werken is eigen aan de ervaringsgerichte visie: levensechte casussen laten bespreken, waarin leerlingen zelf actief aan de slag gaan en uitgedaagd worden hun kennis toe te passen in nieuwe situaties. Op deze manier proberen we de ontwikkeling van competenties en attitudes, en het deep level learning te onderzoeken. Uit de opdracht blijkt dat leerlingen opgedane kennis moeilijk kunnen transfereren naar deze nieuwe, concrete situatie. Het lijkt erop dat deep level learning, het veranderen van Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 89
Coprogram rapport
schemata en het echt verwerven van competenties, in vele gevallen niet heeft plaatsgevonden. Ook hier is het een uitdaging voor de NGO’s en voor verder onderzoek om boven water te krijgen wat ervoor zorgt dat deep level learning plaatsvindt.
| 90
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Coprogram rapport
Referenties Doyen, G. & Stessens, J. (2007). Broederlijk Delen en Studio Globo in beeld. Leuven: HIVA. | 91 Enquete: voorkennis van de leerlingen. Plan Belgie (intern document).
Kok, 2003, www.fontys.nl
Lerner, R. M., Rothbaum, F., Boulos, S., & Castellino, D. R. (2002). Developmental systems perspective on parenting. In M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting: Vol. 2. Biology and ecology of parenting (2nd ed., pp. 315-344). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Martens, J. (2009). Gemeenschappelijk dossier vooronderzoek impactstudie MOVO. (intern rapport). Brussel: Coprogram.
Phlix, G. & Dhaene, C. (2009). Evaluatie van het DGOS project ‘2015 en ik’, uitgevoerd door wereldwerkplaats in de periode 2007-2008. Mechelen: ACE Europe.
Vandenbroucke, H. (1994). Kinderen mundiaal vormen. Een ervaringsgerichte analyse van de inleefspelen in het Kinderwereldatelier. Licentiaatsthesis. Leuven: KULeuven, Faculteit voor psychologie en pedagogische wetenschappen.
Vragenlijst voor leerlingen 2° en 3° graad secundair onderwijs: milleniumdoelstellingen. Plan Belgie (intern document).
Vragenlijst ‘Wat denken jongeren over ontwikkelingssamenwerking? Vragenlijst voor leerlingen van het secundair onderwijs. Periode: januari 2010. Vragenlijst ontwikkeld door HIVA in opdracht van DGOS.
www.wereldwegwijzers.be
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Grafieken, tabellen en
Lijst van Tabellen Tabel 1: Interscorerbetrouwbaarheid (Kappa) kwalitatieve antwoorden Foto-associatie................... 10 Tabel 2: Interscorerbetrouwbaarheid (Kappa) kwalitatieve antwoorden Woord- associatie. ............. 11 Tabel 3: N gecontacteerde scholen (vragenlijst)................................................................................... 13 Tabel 4: N bevraagde leerlingen en leerkrachten (vragenlijst) ............................................................. 13 Tabel 5: N geobserveerde leerlingen (observatie-opdracht) ................................................................ 13 Tabel 6: Kennis van organisaties (LO) ................................................................................................... 15 Tabel 7: Leven in Afrika (LO) ................................................................................................................. 21 Tabel 8: Wat denk je bij de foto (LO) .................................................................................................... 22 Tabel 9: Kennis van organisaties (Lkrn LO) ........................................................................................... 25 Tabel 10: Kennis organisaties (lln SO) ................................................................................................... 34 Tabel 11: Acties (lln SO) ........................................................................................................................ 41 Tabel 12: Leven in Afrika (lln SO) .......................................................................................................... 43 Tabel 13: Vertel over deze foto (SO) ..................................................................................................... 44 Tabel 14: Kennis organisaties (Lkrn SO) ................................................................................................ 47 Tabel 15: variantie op school- en leerlingniveau voor elke leerlingvariabele in het basisonderwijs ... 58 Tabel 16: significante correlatie tussencontrolevariabele ‘Journaal’ en leerlingvariabelen (LO). ........ 59 Tabel 17: significantie correlaties tussen controlevariabele ‘Totaal aantal verenigingen waarvan lid’ en leerlingvariabelen (LO). .................................................................................................................... 59 Tabel 18: correlaties tussen leerlingevariabelen vragenlijst LO ........................................................... 60 Tabel 19: verdeling continuüm LO ........................................................................................................ 61 Tabel 20: geschatte gemiddelde scores voor kennis naargelang score continuüm in LO (n=399) 1 groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar. .................................................. 62 Tabel 21: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Kinderen even gelukkig’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs ................................................................................................................................ 62 Tabel 22: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie meedoen aan schoolacties’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs . ........................................................................................................ 63 Tabel 23: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika-vraag empathie’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs................................................................................................................................. 63 Tabel 24: variantie op school- en leerlingniveau voor elke leerlingvariabele in het secundair onderwijs ............................................................................................................................................................... 65 Tabel 25: Significante correlaties tussen controlevariabele ‘Journaal kijken of krant lezen’ en leerlingevariabelen ................................................................................................................................ 66 Tabel 26: significante correlaties tussen controlevariabele ‘aantal aangesloten verenigingen’ en leerlingevariabelen ................................................................................................................................ 66 Tabel 27: correlaties tussen leerlingvariabelen onderling .................................................................... 68 Tabel 28: Verdeling continuüm SO ....................................................................................................... 69
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 92
Grafieken, tabellen en
Tabel 29: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Kennis’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs ............................................................................................................................................... 70 Tabel 30: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Eigen boeren eerst’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs. ............................................................................................................................. 70 Tabel 31: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie petitie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs. ............................................................................................................................. 70 Tabel 32: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie fairtrade’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs. ............................................................................................................................. 71 Tabel 33: Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika empathie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs. ............................................................................................................................. 71 Tabel 34: Groepsopdracht: welke acties zou je ondernemen? ............................................................ 73 Tabel 33: Groepsopdracht: Waarom hebben jullie hiervoor gekozen? ................................................ 75 Tabel 34: Groepsopdracht: Hoe gaan jullie het doen? ......................................................................... 76
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 93
Grafieken, tabellen en
Lijst van grafieken Grafiek 1: Hoe vaak kijk je naar het journaal? ...................................................................................... 14 Grafiek 2: Wat doe je in je vrije tijd? .................................................................................................... 14 Grafiek 3: Organisaties niet gekend (LO) .............................................................................................. 16 Grafiek 4: Organisaties van gehoord (LO) ............................................................................................. 16 Grafiek 5: Organisaties gekend (LO) ..................................................................................................... 16 Grafiek 6: verdeling kennis NGO’s (LO) ................................................................................................. 16 Grafiek 7: Ik zou graag eens naar het Zuiden gaan ............................................................................... 17 Grafiek 8: Waarom zou je naar een ontwikkelingsland willen gaan? ................................................... 17 Grafiek 9: ik vind het boeiend om te horen hoe kinderen in het Zuiden leven .................................... 18 Grafiek 10: Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig.......................................................................... 18 Grafiek 11: In het Zuiden is er overal oorlog ........................................................................................ 19 Grafiek 12: Er is genoeg voedsel in de wereld maar niet eerlijk verdeeld ........................................... 20 Grafiek 13: Acties - heb ik gedaan ........................................................................................................ 20 Grafiek 14: Acties - wil ik wel eens doen .............................................................................................. 20 Grafiek 15: Acties -vind ik niet zinvol .................................................................................................... 20 Grafiek 16: Leven in Afrika – LO (%) ...................................................................................................... 22 Grafiek 17: Wat denk je bij de foto (LO) ............................................................................................... 23 Grafiek 18: Verdeling Continuüm - LO .................................................................................................. 24 Grafiek 19: Kennis van organisaties (Lkrn LO) ...................................................................................... 26 Grafiek 20: Kennen kinderrechten ........................................................................................................ 28 Grafiek 21: Verschillen en gelijkenissen................................................................................................ 29 Grafiek 22: MOVO positieve invloed..................................................................................................... 30 Grafiek 23: Respect voor anderen ........................................................................................................ 31 Grafiek 24: Zien positieve dingen aan diversiteit ................................................................................. 31 Grafiek 25: Leerlingen zetten zich in voor solidariteitsacties ............................................................... 32 Grafiek 26: mondiale thema’s uit actualiteit (Lkrn LO) ......................................................................... 32 Grafiek 27: Hoe vaak kijk je naar journaal en/of lees je de krant? ....................................................... 33 Grafiek 28: Van welke vereniging ben je lid (Lln SO) ............................................................................ 33 Grafiek 29: Organisaties niet gekend (lln SO) ...................................................................................... 35 Grafiek 30: Organisaties van gehoord (lln SO) ...................................................................................... 35 Grafiek 31: Organisaties goed gekend (lln SO) ..................................................................................... 35 Grafiek 32: verdeling kennis organisaties (lln SO) ................................................................................ 36 Grafiek 33: interessant info krijgen N/Z-thema’s (SO).......................................................................... 37 Grafiek 34: belangrijk dat België financiële steun geeft ....................................................................... 37 Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 94
Grafieken, tabellen en
Grafiek 35: Beter eigen boeren eerst steunen ..................................................................................... 38 Grafiek 36: Alleen politici kunnen iets doen ......................................................................................... 38 Grafiek 37: Mensen in het Zuiden doen weinig zelf ............................................................................. 39 Grafiek 38: Mensen in Zuiden hebben zelf schuld ................................................................................ 39 Grafiek 39: Er is genoeg voedsel, maar niet eerlijk verdeeld ............................................................... 40 Grafiek 40: Multinationals houden bevolking Zuiden arm ................................................................... 40 Grafiek 41: Acties - al gedaan (SO)........................................................................................................ 42 Grafiek 42: Acties - wil ik wel eens doen (SO)....................................................................................... 42 Grafiek 43: Acties - vind ik niet zinvol (SO) ........................................................................................... 42 Grafiek 44: Leven in Afrika (% lln SO).................................................................................................... 43 Grafiek 45: Vertel over deze foto (SO) .................................................................................................. 45 Grafiek 46: Verdeling continuüm (SO) .................................................................................................. 46 Grafiek 47: Kennis organisaties (Lkrn SO) ............................................................................................. 48 Grafiek 48: Milleniumdoelstellingen (%)............................................................................................... 51 Grafiek 49: Genuanceerd beeld Zuiden (%) .......................................................................................... 51 Grafiek 50: Positieve invloed (% lln SO) ................................................................................................ 52 Grafiek 51: Aangesproken door N/Z-thema’s (% lln SO)....................................................................... 52 Grafiek 52: Inzet voor solidariteitsacties (% lln SO) .............................................................................. 53 Grafiek 53: Verbanden leggen N/Z-problematiek ................................................................................ 54 Grafiek 54: Respect (% lln SO) ............................................................................................................... 54 Grafiek 55: Positieve dingen diversiteit (% lln SO) ................................................................................ 55 Grafiek 56: Mondiale thema’s actualiteit (% lln SO) ............................................................................. 55 Grafiek 57: Groepsopdracht: Welke acties zou je ondernemen? ......................................................... 74 Grafiek 58: Groepsopdracht: Waarom hebben jullie hiervoor gekozen? ............................................. 75 Grafiek 59: Groepsopdracht: Hoe gaan jullie het doen? ...................................................................... 77
Lijst van figuren Figuur 1: Aanpak-proces-effect schema ................................................................................................. 3 Figuur 2: Ecologisch kader (Lerner, 2002) ............................................................................................. 57
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 95
OVEREENKOMST Voor het project Impactstudie Scholenwerking Mondiale Vorming
Tussen
Coprogram vzw, Vlasfabriekstraat 11 te 1060 Brussel en vertegenwoordigd door Johan Cottenie , directeur en hierna genoemd de “Coprogram”
en
Katholieke Universiteit te Leuven, ondernemingsnr. 419.052.173, met zetel 3000 Leuven, Oude Markt 13 hier vertegenwoordigd door dr. Mark Waer, rector en prof. dr. Ferre Laevers,optredend voor haar ExpertiseCentrum Ervaringsgericht Onderwijs CEGO- KULeuven en hierna genoemd KULeuven
is overeengekomen wat volgt:
Artikel 1 Het project Partijen wensen na te gaan wat de impact is geweest van de scholenwerking van de leden van Coprogram op vlak van mondiale vorming. De centrale onderzoeksvraag hierbij is: “In welke mate heeft het educatief aanbod mondiale vorming op scholen, aangeboden door de Vlaamse ngo’s, bijgedragen aan het ontwikkelen van competenties op vlak van wereldburgerschap?”
Coprogram VZW, Vlasfabriekstraat 11, B-1060 Brussel, ondernemingsnummer BE0449.400.604
[email protected] tel +32-(0)2-5361920 fax +32-(0)2-5341438 web www.coprogram.be
..
Bijlage 1
Artikel 2 Taakverdeling KULeuven zet voor het project twee experten in, evenals de wetenschappelijke en administratieve ondersteuning van zijn centrum. Coprogram stelt zijn educatief aanbod ter beschikking alsook een overzicht van de uitgevoerde activititeiten. Zij zorgt ervoor dat de onderzoekers toegang hebben tot het materiaal, de lesgevers en de scholen.
Artikel 3 Verloop van het project De concrete uitvoering van het project is weergegeven in de projectaanvraag van KULeuven. Ze vormt een bijlage bij deze overeenkomst en zal verlopen in de volgende fases: December 2009: voorbereiding impactstudie en eerste ontmoeting met de stuurgroep Januari 2010: dataverzameling Februari 2010: verdere dataverzameling en tweede ontmoeting met de stuurgroep Maart 2010: derde vergadering met de stuurgroep en presentatie van het eindrapport.
Artikel 4 Vergoeding Coprogram zal een bedrag van 31.500 € overmaken aan de K.U.Leuven. De KULeuven stelt hiervoor de nodige vorderingen op.
Artikel 5 De betalingsmodaliteiten Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
De betaling van het overeengekomen bedrag gebeurt als volgt 10.000 € bij de ondertekening van het contract op de rekening van KULeuven 432-0000011-57. 20.000 € voor het einde van 2009 en na de eerste ontmoeting met de stuurgroep op de rekening van KULeuven 8.115 € voor het einde van 2009. Wanneer na de oplevering van het eindrapport blijkt dat dit niet voldoet aan de vereisten, zal de KULeuven dit bedrag op eerste vraag terugstorten.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 98
Bijlage 1
Artikel 6 Intellectuele eigendomsrechten, inbegrepen auteursrechten, op de onderzoeksresultaten zijn gezamenlijke eigendom van de partijen. | 99 Partijen verlenen elkaar volgend gebruiksrecht op de resultaten: - de KULeuven kan de resultaten gebruiken voor alle onderwijs- en onderzoeksdoeleinden die zij nuttig acht, met inachtneming van toepasselijke wetgeving, inbegrepen de privacywetgeving en zonder de goede naam van de Coprogram of haar leden aan te tasten. - Coprogram kan de resultaten gebruiken voor de evaluatie en bijsturing van haar beleid en dat van haar leden.
Artikel 7 Deze overeenkomst vangt aan op 11 december 2009 en eindigt op 31 maart 2010.
Artikel 8 Partijen zijn in geen geval aansprakelijk tegenover elkaar voor de schade aan personen of goederen die rechtstreeks of onrechtstreeks het gevolg is van de activiteiten die nodig zijn voor de uitvoering van dit onderzoek. Partijen vrijwaren elkaar tegen elke vordering van schadevergoeding door derden in dit verband.
Artikel 9 Dit contract wordt beheerst door het Belgisch recht. Geschillen zullen bij voorkeur in der minne geregeld worden. Ingeval dit niet mogelijk blijkt, zijn de rechtbanken van het arrondissement Leuven exclusief bevoegd.
De eventuele ongeldigheid van bepaalde bepalingen van dit contract tast het bestaan van het contract niet aan. De partijen verbinden er zich toe de bepalingen die door de rechter ongeldig worden verklaard in onderling overleg te vervangen door rechtsgeldige bepalingen die van inhoud en geest zo nauw mogelijk aansluiten bij de ongeldig geoordeelde bepalingen.
Dit contract vormt het volledige en het enige geldige contract tussen de Partijen in verband met het Project. Geen wijzigingen kunnen eraan aangebracht worden dan met geschreven akkoord van de Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 1
partijen.
Artikel 10 Partijen verklaren te hebben kennis genomen van de bijlagen bij deze overeenkomst, die er integraal deel van uit maken. Zij verklaren zich tevens akkoord deze bijlagen te zullen naleven.
Opgemaakt te Leuven op 21 december 2009 in twee exemplaren. Elke partij verklaart een exemplaar ontvangen te hebben.
Voor Coprogram vzw
Voor KULeuven
Johan Cottenie
dr. Mark Waer
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 100
Bijlage 1
Bijlage 2: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
I. Plan van aanpak De centrale onderzoeksvraag waar Coprogram met deze impactstudie een antwoord op wenst te bieden is: “in welke mate heeft het educatief aanbod mondiale vorming op scholen, aangeboden door de
Vlaamse
ngo’s,
bijgedragen
aan
het
ontwikkelen
van
(competenties
op
vlak
van)
wereldburgerschap?”
Op basis hiervan extraheren we de volgende deelvragen: Wat is de impact/het effect van de gebruikte methodieken (lespakketten) op de ontwikkeling van de competentie wereldburgerschap [= effectvariabiablen]? Wat is de kwaliteit van de ontwikkelde methodieken [= aanpak- en procesvariabelen]?
Het opzet is m.a.w. ambitieus, immers er spelen tal van invloeden een rol bij het vormen van een competentie als wereldburgerschap, ook buiten schooltijd. Het is onmogelijk hard te maken dat de vast te stellen effecten uitsluitend aan het aanbod van ngo’s kan toegeschreven worden.
Het is echter wel mogelijk om het onderzoek als volgt uit te voeren:
Het conceptueel kader van waaruit CEGO opereert werd vanuit een “experiëntiële benadering” uitgebouwd. Het richt de aandacht niet enkel op de effectvariabelen. Het neemt drie types van variabelen in overweging - de aanpak, het proces en het effect - en vormt daarmee een referentiekader dat zich leent voor het werken aan integrale kwaliteitszorg in elke context waarin het bevorderen van ontwikkeling centraal staat. Doorheen de impactstudie willen we deze drie types van variabelen dan ook een plaats geven, vanuit hun onderlinge samenhang om op die manier tegemoet te komen aan de focus van de studie. Een onderscheidend kenmerk van deze benadering is de identificatie van ‘betrokkenheid’ als een hoofdindicator van kwaliteit. Deze procesvariabele weerspiegelt in welke mate de aanpak of context bij het kind/de lerende intense, intrinsiek gemotiveerde mentale activiteit weet te genereren (betrokkenheid). Betrokkenheid zien we als een noodzakelijke voorwaarde voor het tot stand brengen van ‘deep-level-learning’, ingrijpende veranderingen op het niveau van de basisschemata die de competenties bepalen, in casu op het vlak van wereldburgerschap.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 101
Bijlage 1
AANPAK Methodieken
PROCES
organisatievormen
EFFECT
Competenties Kennis, vaardigheden,
WELBEVINDEN
BETROKKENHEID
We stellen de volgende werkwijze voorop: Leerkrachten kunnen bevraagd worden over: hoe zij de kwaliteit van de programma’s in termen van aanpak- en procesvariabelen inschatten, wat zij als impact van de programma’s ervaren op het niveau van hun eigen professionele ontwikkeling (hun zicht op wereldburgerschap en op de didactiek m.b.t. dit gebied; wat zij als impact van de programma’s ervaren op het niveau van de kennis, vaardigheden en attitudes van de leerlingen. Leerlingen kunnen bevraagd worden over: hoe zij de kwaliteit van de programma’s in termen van aanpak- en procesvariabelen inschatten,
Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
wat zij als impact van de programma’s aangeven op het niveau van hun eigen kennis, vaardigheden en attitudes: welke inhoudelijke elementen van de programma’s blijven bij? Coprogram kiest voor de operationalisering van wereldburgerschap in competenties, “gezien competenties niet enkel over kennisoverdracht gaan, maar ook over vaardigheden, houdingen en waardenverheldering. Zo wordt ook ruimte gelaten voor een emotionele en actiegerichte dimensie”. Competentie meten is volgens het conceptueel kader van CEGO, dat nauw aansluit bij het nieuwe paradigma rond competentie ontwikkelend leren - maar mogelijk door de betrokkenen in een nieuwe situatie te brengen, waarbij men ten volle de eigen competentie moet inzetten om deze opdracht tot een goed einde te brengen. Competenties worden tevens maar gemeten in complexe situaties, waarbij hoge betrokkenheid (zich bewegen aan de rand van zijn mogelijkheden) aan de orde is. Het komt erop aan dergelijke situatie te creëren om competentie in kaart te brengen. CEGO wil binnen dit onderzoek dan ook leerlingen die op school een aanbod aan mondiale vorming genoten in nieuwe situaties brengen waarin zij (aspecten van) de competentie wereldburgerschap moeten inzetten. Bij het ontwerp van deze situaties houden we rekening met de factoren waarvan we weten dat ze hoge betrokkenheid bevorderen. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 102
Bijlage 1
Deze leerlingen kunnen vervolgens in hun competentie vergeleken worden met de resultaten van een controlegroep (leerlingen van een vergelijkbare schoolpopulatie die op school niet van een dergelijk aanbod genoten).
Met deze gecombineerde aanpak is het mogelijk aanwijzingen te leveren dat de programma’s een meerwaarde bieden op het vlak van competentievorming rond wereldburgerschap en suggesties voor aanpak in de toekomst te formuleren.
II. Methodologie Zoals hierboven aangegeven, zien we 2 deelvragen, die we via methodologische aanpak die hieronder beschreven wordt, willen beantwoorden:
Wat is de impact/effect van de gebruikte methodieken (lespakketten) op de competentie wereldburgerschap? Competentie in het algemeen (via woord- en beeldassociatieoefening en via observatieopdracht) Kennis, vaardigheden en attitudes tav wereldburgerschap (via vragenlijst)
Wat is de kwaliteit van de ontwikkelde methodieken? Hiervoor kan nagegaan worden wat leerkrachten en leerlingen op dit moment nog aangeven als meest beklijvende ervaring uit de ngo programma’s uit het verleden. Bedoeling is om op basis hiervan aan te geven welke werkwijzen leerlingen ‘raakten’ en aldus aanbevelingen te doen omtrent methodieken.
We onderscheiden de volgende acties:
Bevraging leerkrachten: hoe zij de kwaliteit van de programma’s in termen van aanpak- en procesvariabelen2inschatten, wat zij als impact van de programma’s ervaren op het niveau van de kennis, vaardigheden en attitudes van de leerlingen. Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming 2 We onderscheiden hierbij 2 elementen: 1) hoe beoordelen leerkrachten de module op zich (kan je er iets beklijvends mee doen, kunnen ze optimaler vorm gegeven worden) EN 2) wat levert het in de praktijk op (=de implementatie).
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 103
Bijlage 1
Opmaak van vragenlijst die onderzoeksvragen a en b omvat: kwantitatieve en kwalitatieve gegevens Dataverzameling via een vragenlijst Verwerking kwantitatieve gegevens via SPSS Verwerking kwalitatieve gegevens via Nvivo
Bevraging leerlingen: hoe zij de kwaliteit van de programma’s in termen van aanpak- en procesvariabelen inschatten, wat zij als impact van de programma’s aangeven op het niveau van hun eigen kennis, vaardigheden en attitudes.
Opmaak van vragenlijst die onderzoeksvragen a en b omvat: kwantitatieve en kwalitatieve gegevens Dataverzameling via een vragenlijst Verwerking kwantitatieve gegevens via SPSS Verwerking kwalitatieve gegevens via Nvivo
Meting competentie leerlingen Operationalisering competentie wereldburgerschap Opmaak van situaties waarin competentie (kennis, vaardigheden, attitudes) rond wereldburgerschap moet ingezet worden
Individuele opdracht woordassociatie-oefening Motivatie: “De voorstelling die iemand op een bepaald moment over een ‘werkelijkheidsgebied’ heeft, kunnen we beschouwen als een uiting/ concretisatie van de basisvoorstelling die dit individu zich over dat ‘gebied’ heeft gevormd, gedurende een lang proces” (…)3 Via de woordassociatie-oefening kan de cognitieve component (de voorstelling waarin men gefilterde ‘informatie’ uit de omgeving ordent) van de beelden die iemand zich vormt bekeken worden.
3 Kinderen mundiaal vormen. Een ervaringsgerichte analyse van de inleefspelen in het Kinderwereldatelier. (1994). Verhandeling van Hugo Vandenbroucke onder leiding van Prof. dr. Ferre Laevers.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 104
Bijlage 1
Via deze methodiek krijgen we inzicht in welke beelden kinderen/ jongeren zich vormen bij een woord als bvb ‘vluchteling’ (de woorden kunnen in overleg opgemaakt worden). Er kan nagegaan worden of de leerlingen die de ngo’s programma’s volgden genuanceerdere associaties maken dan leerlingen die deze programma’s niet genoten. | 105 Individuele opdracht beeldassociatie-oefening. Een gelijkaardige oefening als voorgaande kan gemaakt worden met foto’s die getoond worden.
Groepsopdracht De inhoud van de groepsopdracht kan opgesteld worden (in overleg op te maken en afhankelijk van de definiëring van het begrip competentie in het rapport van het vooronderzoek en aangepast naargelang de onderzoeksgroep BaO/ SO) in de zin van: “Jullie krijgen als klas 10.000€ om in te zetten voor een goed doel in de wereld. Voorwaarde is wel dat jullie de financierders kunnen overtuigen dat jullie het beste voorstel hebben. Welk voorstel doen jullie en met welke argumenten zullen jullie de financierders overtuigen? Jullie mogen alle materialen die jullie kennen gebruiken om Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
een goed voorstel op te bouwen” Via observatie van o.a. Welke bronnen kent en hanteert men? Hoe rijk zijn de inhoudelijke argumenten die men aanhaalt? Welke waarden toont men in de meningen die men formuleert? Hoe gaat men om met conflictsituaties in de eigen groep? …. Krijgen we een gedegen beeld van de ontwikkelde competentie.
Motivatie: Op deze wijze presenteren we de leerlingen een complexe situatie waarin ze meerdere aspecten van de competentie wereldburgerschap moeten laten blijken. Door het feit dat dit een groepsopdracht is, kunnen de verschillende meningen die verwoord worden en omgang met conflicten, omgang met elkaar geanalyseerd worden.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 1
III. Tijdsschema CEGO kan zich vinden in het tijdsschema zoals vooropgesteld door Coprogram. In onderstaande tabel vindt u enkele aanvullingen vanuit CEGO. | 106 Vooropgesteld tijdsschema Coprogram December 2009
-Voorbereiding impactstudie
CEGO: aanvulling bij tijdsschema
-Kennisname vooronderzoek
rapport - Operationalisering competentie wereldburgerschap zoals geoperationaliseerd in -Eerste - Aanvullende literatuurstudie voorstudie naar niveau zesde vergadering met (inzake mondiale vorming, leerjaar BaO, zesde jaar SO stuurgroep onderwijsevoluties op macro-, meso- en microniveau, e.d.) - Aanzet vertaling competenties naar testsituatie - Onderzoeks- en controlegroep vastleggen - Selectie van scholen BO en SO, deze scholen contacteren en afspraken maken. - Midden december: eerste vergadering met stuurgroep: eerste kennismaking, onderzoeksverloop concretiseren en afspraken maken.
Januari 2010
Dataverzameling
Dataverzamelingstechniek -Uitwerking vragenlijst bepalen en uitwerken leerkrachten meetinstrument(en). -Uitwerking vragenlijst leerlingen Dataverzameling bij BaO geselecteerde onderzoeks- en -Uitwerking vragenijst leerlingen controlegroep SO -Uitwerking leerlingen BaO
testsituaties
-Uitwerking leerlingen SO
testsituaties
-Start dataverzameling bij geselecteerde onderzoeks-en controlegroep
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 1
Vooropgesteld tijdsschema Coprogram Februari 2010
Vervolg - Vervolg dataverzameling dataverzameling - Begin februari: tweede - Dataverwerking vergadering met stuurgroep: stand van zaken en eventuele Tweede bijsturing vergadering met - Dataverwerking en –analyse stuurgroep Interpretatie resultaten
Maart 2010
CEGO: aanvulling bij tijdsschema
van
de
Derde Begin maart: derde vergadering met vergadering met stuurgroep: stuurgroep bespreking van de voorlopige onderzoeksresultaten Rapport afwerken Rapportering van de onderzoeksverloop en Presentatie resultaten, incl. een evaluatie eindrapport van de impactstudie, (beleids)aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek. - Eind maart: presentatie van het definitief eindrapport van de impactstudie aan de ngosector.
IV. Aantoonbare expertise Het Expertisecentrum ErvaringsGerichtOnderwijs (CEGO - KULeuven) houdt zich al dertig jaar bezig met onderzoek, ontwikkeling, publicaties en vorming in het licht van kwaliteit van onderwijs. CEGO is hiermee niet alleen in Vlaanderen een bron van innovatie -met jaarlijks meer dan 10.000 deelnemers aan vormingssessies. Het scoort ook internationaal met initiatieven in meer dan 20 landen gaande van Nederland, de U.K., Duitsland, Portugal, Kroatië… tot Ecuador, Zuid-Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland. De kern van het project E.G.O. bestaat uit een conceptueel kader en een daaraan gerelateerd instrumentarium dat geschikt is om in een waaier van vormingscontexten op een systematische manier te werken aan kwaliteit.
Het onderzoeksprogramma heeft zich daarbij de voorbije dertig jaar op vier thema’s gericht: Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 107
Bijlage 1
de procesvariabelen die een directe aanwijzing geven van de mogelijke impact van onderwijs- en vormingsinspanningen (met als kernvariabelen 'welbevinden' en 'betrokkenheid'); het onderzoek naar de leeromgevingsfactoren die bepalend zijn voor kwaliteit (‘leerkrachtstijl’, de ’10 actiepunten’, de ‘vijf betrokkenheidverhogende factoren’, strategieën en materialen voor het | 108
ondersteunen van emotionele ontwikkeling…); de ontwikkeling van instrumenten voor assessment van ontwikkeling op het gebied van zelfsturing, exploratiedrang, creativiteit, communicatievaardigheid, fysische kennis, sociale competentie, muzikale perceptie en de basisattitude van verbondenheid; het onderzoek naar implementatieprocessen en de ontwikkeling van draaiboeken voor interne kwaliteitszorg in basisscholen, secundaire scholen en in het hoger onderwijs, waarbij de procesgerichte invalshoek wordt gehanteerd op het niveau van de klas, de leerkracht en de school als organisatie.
Expertise op vlak van onderzoek in de onderwijskunde Een overzicht van de meest recente onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten die CEGO kon realiseren op vlak van onderzoek in de onderwijskunde (de volledige lijst vindt u in de eerder doorgestuurde CV):
2008-2010: Project: Wetenschappelijke Ondersteuning Gelijke Onderwijskansen. Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. 2007 – 2010: Project 2 ‘Early Childhood Development in the Free State (Zuid-Afrika)’ - het Departement Onderwijs Vlaanderen en departement onderwijs van de Vrijstaat. 2007 – 2009: Project 2: ‘Werken aan kwaliteit vanuit het kindperspectief: welbevinden en betrokkenheid als richtsnoeren. Ontwikkeling, invoering en opvolging van het Zelf-evaluatie-instrument voor de kinderopvang [ZiKo]’ – Kind & Gezin. 2006-2008: Coördinatie van een materialenkoffer rond kansarmoede (‘Lopke’) 2005 – 2006: Project ‘Perceptions of staff, service providers and parents in managing and promoting positive behaviour in early childhood and early primary settings.’ Research by the Department of
Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
Childhood and Primary Studies – Faculty of Education -
University of Strathclyde (Glasgow).
[Consultancy] 2004 – 2007: Project ‘Early Childhood Development in the Free State (Zuid-Afrika)’ - het Departement Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 1
Onderwijs Vlaanderen en departement onderwijs van de Vrijstaat. 2004-2008: Project: Wetenschappelijke Ondersteuning Gelijke Onderwijskansen. Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. 2004 – 2006: Project: ‘Werken aan kwaliteit vanuit het kindperspectief: welbevinden en betrokkenheid als richtsnoeren: Ontwikkeling, invoering en opvolging van het Zelf-evaluatie-instrument voor de kinderopvang (ZiKo)’ – Kind & Gezin.
Expertise op vlak van evaluatieonderzoek, impactstudies en /of effectmetingen 2009: Impactbevraging van proefprojecten Brede School. Steunpunt Gelijke Onderwijskansen. CEGOKULeuven maakt deel uit van het Steunpunt Gelijke Onderwijskansen. In dit kader werden sinds 2006 gedurende drie jaar proefprojecten Brede School gevolgd en in 2009 werd een impactstudie Brede School uitgevoerd bij deze proefprojecten. Coördinatoren Brede School en partners Brede School werden bevraagd via vragenlijsten. Coördinatoren werden bevraagd via interview. 2009: VTBPro- onderzoek waarbij gepeild wordt naar competenties en attitudes op het vlak van Wetenschap & Techniek bij leerkrachten in het lager onderwijs. 2007- 2008: Kent PSA project 2005-2008: Raising the quality of Foundation Stage provision. Evaluatieonderzoek in preschool-settings in het graafschap Kent (UK) waar adhv analyse van ca. 1000 ingevulde observatieformulieren een stand van zaken opgemaakt is met aanbevelingen voor de toekomst. 2002: Project Pilootscholen Antwerpen: Het SIF-onderzoek [Sociaal InvesteringsFonds] was een evaluatie-onderzoek in 16 Antwerpse scholen dat tot doel had de aanpak te optimaliseren en de scholen aantrekkelijker te maken. A.d.h.v klasobservaties, vragenlijsten bij leerlingen, leerkrachten en directies werden aanbevelingen gedaan op schoolniveau en over de verschillende scholen heen.
Expertise in en kennis van het ontwikkelen van meetinstrumenten Volgende meetinstrumenten werden door CEGO-KULeuven in het verleden ontwikkeld: ‘Leuvense Betrokkenheidsschaal’ [the ‘Leuven Involvement Scale’] onder meer in gebruik in meer dan 5000 settings in de U.K. (waarbij meer dan 50.000 kinderen zijn betrokken). ‘Adult Style Observation Schedule’: instrument voor het observeren van leerkrachtstijl Op het niveau van de effectvariabelen werd de laatste 15 jaar werk verricht rond de ontwikkeling van instrumenten voor assessment van competenties en disposities die we tot de zogenaamde ‘life skills’ rekenen: exploratiedrang, zelfsturing, creativiteit, sociale competentie, fysische kennis en communicatievaardigheid. Laevers, F. et. al. (2003). Wat vind ik van mijn school. Bevragingsset voor leerlingen van de basisschool. Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 109
Bijlage 1
Leuven: Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs. -Laevers, F. & Bertrands, E., Declercq, B. & Daems, M. (2004). Ondernemingszin herkennen en bevorderen.. Instrumenten voor de screening van kleuters en de observatie van de leeromgeving. Leuven: Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs. -Laevers, F. & Bertrands, E., Declercq, B. & Daems, M. (2004). Ondernemingszin herkennen en bevorderen. Instrumenten voor de screening van 6- tot 12- jarigen en de observatie van de speel- en leeromgeving. Leuven: Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs. Laevers, F. & Bertrands, E., Declercq, B. & Daems, M. (2004). Ondernemingszin herkennen en bevorderen. Instrumenten voor de screening van 12- tot 18-jarigen en de observatie van de leeromgeving. Leuven: Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs. Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs (2004). Observatie-instrument 3° kleuterklas. Kwaliteit leeromgeving en aanpak. Leuven: SIBO - Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs [i.s.m. Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -evaluatie]. Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
Vertrouwdheid met ontwikkelingseducatie en mondiale vorming in het leerplichtonderwijs Inzake de noordwerking van ngo’s werden in het verleden volgende studies uitgevoerd: Laevers, F. & Declerq, B. (2005). Evaluatie procesbegeleiding Mondiale vorming. Leuven: Expertisecentrum Ervaringsgericht Onderwijs. In opdracht van Netwerk Ontwikkelingseducatie. Laevers, F. & Wijnen, M.T. (2002). Rapport Externe evaluatie. Leuven: Expertisecentrum Ervaringsgericht Onderwijs. In opdracht van Netwerk Ontwikkelingseducatie. Kinderen
mundiaal
vormen.
Een
ervaringsgerichte
analyse
van
de
inleefspelen
in
het
Kinderwereldatelier. (1994). Verhandeling van Hugo Vandenbroucke onder leiding van Prof. dr. Ferre Laevers.
Vertrouwdheid met ontwikkelingssamenwerking en de werking van ngo’s Relevant voor de huidige opdracht is de expertise die CEGO – KULeuven heeft opgebouwd bij consulten evaluatieopdrachten in opdracht van de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand VVOB, de Belgisch Technische Coöperatie BTC en het departement Onderwijs.
Consultopdrachten: Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 110
Bijlage 1
Zuid-Afrika. Grote projecten met departement Onderwijs rond ECD in de Vrijstaat met verschillende zendingen per jaar in de periode 2004-2011. Ecuador. Ondersteuning en vorming binnen onderwijsprojecten van VVOB (2003-2008). Suriname. Ondersteuning en vorming binnen onderwijsprojecten VVOB (2003-2008). Cambodja. Ondersteuning en vorming onderwijsprojecten VVOB (2008). Vietnam. Ondersteuning en vorming binnen onderwijsprojecten VVOB (2002, 2005). Vietnam. Ondersteuning en vorming binnen onderwijsprojecten BTC (2007, 2008, 2009). Nederlandse Antillen. Ondersteuning en diverse vormingen per jaar. (2005, 2007, 2008, 2009).
Evaluatieopdrachten: Evaluatie van twee projecten in Zuid-Afrika: Professional Working Groups Free State en Education Centres KwaZulu-Natal (VVOB). Egelstalig evaluatierapport op basis van een veertiendaags werkbezoek aan KwaZula Natal en de Free State in 2005. Mid Term evaluatie van het “Funderend Onderwijs” in de Nederlandse Antillen. 2005 Evaluatie ‘school management’ in Hanoi Vietnam (VVOB). Evaluatierapport op basis van een tiendaags werkbezoek in 2002 . Evaluatie van het onderwijsproject “Community Schools” Zambia. Engelstalig evaluatierapport. April 2002 Evaluatie “Whole school Management” in de Noordelijke provincie Zuid Afrika (VVOB). Evaluatierapport met beknopte Engelstalige synthese op basis van een veertiendaags werkbezoek september 2001. Evaluatie“Profoetal “ in Loja Ecuador (VVOB). Evaluatierapport met beknopte Spaanse synthese op basis van een zesdaags werkbezoek eind 2001. Evaluatie vavn twee onderwijsprojecten ‘La educación especial’ en ‘La educación primaria’ in Cuba (VVOB). Evaluatierapport met Spaanse synthese over twee verschillende onderwijsprojecten (lager onderwijs en bijzonder onderwijs) op basis van een veertiendaags werkbezoek aan Cuba in 2002 .
Vroegere( werk)ervaring vanuit individuele wetenschappelijke medewerkers: Marjan Engels (als VVOB-coöperante): Januari 2002 – juli 2004 in Ecuador ten dienste van het Programma ter Versterking van het Technisch Landbouwonderwijs in de provincie Loja (PROCETAL) met als hoofdtaak competentiegerichte curriculumontwikkeling voor het technisch secundair landbouwonderwijs Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 111
Bijlage 1
Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
September 1999- augustus 2000 VVOB-coöperante in Cuba ten dienste van het project Lager Onderwijs, met als voornaamste opdracht de coördinatie van het project en de implementatie van vernieuwingen op het vlak van realistisch wiskundeonderwijs in de pilootschool
Bart Declercq: Januari 2002 tot heden: verbonden aan het Centrum voor ErvaringsGericht onderwijs als wetenschappelijk medewerker met als hoofdtaken ontwikkelwerk en evaluatieonderzoek in het kader van diverse onderzoeksprojecten. Sinds 2007 betrokken bij het internationale luik van CEGO met lopende onderzoeksprojecten in UK (met projecten in graafschap Kent, Lancashire, Milton Keynes, York en London) en Zuid-Afrika. September 2003 – September 2008: als vrijwilliger betrokken bij de Internationale Commissie (werkgroep Noord-Zuid) van Chirojeugd Vlaanderen vzw, waarbinnen een coördinerende rol is opgenomen in partnerschappen met Zuid-Afrika, Congo en de Filipijnen (i.s.m. Broederlijk Delen).
Binnen de organisatie kan er gerekend worden op: wetenschappelijke ondersteuning vanuit de banden met de KuLeuven meer concreet via Prof. Dr. Ferre Laevers en Dr. Evelien Buyse. Daardoor zijn kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodieken inzetbaar. ondersteuning van Ludo Heylen, Senior assistant en verantwoordelijke voor de internationale werking binnen Cego. Hij was betrokken bij de meeste consultancy- en evaluatieopdrachten van Cego. ondersteuning van Carl Oomens, praktijkdeskundige en ex-coöperant van VVOB en Withuis Voluntariaat in respectievelijk Ecuador en Bolivië. Ondersteuning van Gie Deboutte, die als wetenschappelijk medewerker binnen het project ‘Verbondenheid, als auteur van diverse publicaties rond pesten en als voorzitter Vlaams Netwerk Kies Kleur tegen Pesten en voorzitter Pesten-dat-kan-niet-jury, heel wat expertise heeft opgebouwd in het kader van vredesopvoeding.
V. Budget
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 112
Bijlage 1
EUR Personeel Dagen Wetenschappelijke supervisie
7
3150
60
24000
10
2500
(postdoc)
(450€/dag) Wetenschappelijk medewerker (400€/dag) Administratieve ondersteuning (250€/dag) Werkingskosten Verplaatsingskosten
1050
Telefoonkosten/netwerk
200
Kopiekosten
450
Uitrustingskosten Pc en printer
250
TOTAAL
31500
VI. Contactgegevens Bijlage 1: Projectomschrijving voor de impactstudie van het aanbod mondiale vorming
Organisatie Expertisecentrum ErvaringsGerichtOnderwijs (CEGO - KULeuven) Schapenstraat 34, 3000 Leuven Tel 016/ 32 57 40 Fax 016/ 32 57 91 www.cego.be
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 113
Bijlage 1
Contactpersonen Gerlinde Snoeck Tel. 016/32 09 17
[email protected]
Bart Declercq Tel. 016/ 32 09 16
[email protected]
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 114
Bijlage 2
Bijlage 2 Vragenlijst leerlingen basisonderwijs Naam van de school:
Schoolcode:
Ik ben een o
Jongen
o
Meisje
Hoe vaak kijk je naar het journaal/jeugdjournaal (bijv. Karrewiet) o
Nooit
o
Zelden (minder dan 1 keer per week)
o
Af en toe (ongeveer 1 keer per week)
o
Vaak (ongeveer 3 keer per week)
o
Heel vaak (bijna dagelijks)
Wat doe je in je vrije tijd? Je mag meerdere antwoorden aanduiden. o
Jeugdbeweging
o
Muziek-, dans-, toneel-, tekenschool,…
o
Sportclub
o
Andere (vul in): …..
o
Geen enkele vereniging
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 115
Bijlage 2
Welke organisaties ken je? Kruis aan wat voor jou van toepassing is. Ken ik niet
Heb
ik
gehoord
van Ken ik goed
Heb ik op school al iets mee gedaan | 116
Broederlijk Delen Djapo 11.11.11 Oxfam Plan Belgie Studio Globo Unicef Vredeseilanden Wereldwinkel Damiaanactie Amnestie International Pax Christi
Hieronder vind je een aantal stellingen. Kruis aan in hoeverre je ermee akkoord bent of niet. Als we praten over het ‘Zuiden’, dan bedoelen we hiermee een (ontwikkelings)land zoals Congo, Peru, India, …
Ik zou graag eens naar het Zuiden (= een (ontwikkelings)land zoals India, Congo, Peru,…) gaan. o
Ja, heel graag
o
Ja, misschien wel
o
Nee, liever niet
o
Nee, dat wil ik zeker niet
o
Geen mening
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 2
Waarom zou je naar een ontwikkelingsland willen gaan? Je mag meerdere antwoorden aanduiden. o
Voor het goede weer
o
Om te ervaren hoe mensen daar leven
o
Voor de mooie natuur
o
Om kennis te maken met andere culturen
o
Andere (vul in) …
Ik vind het boeiend om te horen hoe kinderen in het Zuiden leven o
Heel boeiend
o
Een beetje boeiend
o
Niet zo boeiend
o
Helemaal niet boeiend
o
Geen mening
Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig als in het noorden. o
Ja, dat weet ik zeker
o
Ja, ik denk het wel
o
Nee, ik denk van niet
o
Nee, ik weet zeker van niet
o
Geen mening
In het Zuiden is er overal oorlog o
Ja, dat weet ik zeker
o
Ja, ik denk het wel
o
Nee, ik denk van niet
o
Nee, ik weet zeker van niet
o
Geen mening
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 117
Bijlage 2
Er is genoeg voedsel in de wereld maar het is niet eerlijk verdeeld o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
| 118
Kruis aan wat voor jou van toepassing is. Dat
heb Dat
wil
ik Dat vind
ik al eens wel doen
ik
gedaan
zinvol
niet
Geld geven aan een organisatie die zich inzet voor mensen in het Zuiden Erop letten produkten te kopen van eerlijke handel (fairtrade, max havelaar, wereldwinkel,..) Meedoen aan schoolacties voor het goede doel Zelf iets doen om een ontwikkelingsproject te ondersteunen (bv. geld verzamelen voor het ‘Glazen Huis’ van Studio Brussel) Aan mijn ouders vragen of zij iets willen doen voor het goede doel
Leven in “Afrika”, wat houdt dat volgens jou in? Beschrijf in 5 korte zinnen waaraan je denkt.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 2
Vertel vijf dingen over wat je denkt bij deze foto. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 119
Bijlage 3
Bijlage 3 Vragenlijst Leerkracht Basisonderwijs | 120 Schoolcode:
Functie op school:
In hoeverre krijgt Mondiale Vorming (MOVO) aandacht op school. Duid de best passende omschrijving aan
o
In de klas en op school is er geen aandacht voor mondiale vorming
o
In de klas of op school is er beperkte aandacht voor MOVO – initiatieven van individuele leerkrachten, niet klasoverschrijdend (MOVO komt aan bod in WO, godsdienst, Nederlands, …) – Frequentie: +/- één keer per jaar (Bv. Een Mondiale dag)
o
Klasoverschrijdend – voornamelijk aandacht tijdens vastenperiode, fondsenwerving, jaarlijks meewerken aan een campagne (bijv. schrijf ze vrij dag, Unicef, BD,…) – Frequentie: +/- één keer per trimester
o
MOVO is ingebed in dagelijkse werking, bijv via wereldburgertraject, of op geregelde tijdstippen tijdens het schooljaar komt een project in de focus waar veel tijd en aandacht naartoe gaat op de school. Frequentie: +/- maandelijks bewust aandacht voor de Noord-Zuid-problematiek
Toelichting: ………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 3
Welke NGO ken je? Met wie heb je al gewerkt? Ken ik niet
Ken ik
Heb ik al mee gewerkt
11.11.11 Amnestie International Bevrijde wereld Broederlijk Delen Caraes Damiaanactie Djapo DMOS-Comide Jeugd en Vrede Kleur bekennen Muzieklabyrint Oxfam Pax Christi Plan Belgie Protos Studio Globo Unicef Vredeseilanden Wereldwerkplaats Wereldwinkel
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 121
Bijlage 3
Hebt U de laatste 3 jaar een niet begeleid aanbod van een externe organisatie/NGO rond mondiale vorming gebruikt (lesbrieven, lespakket, campagnekrant, ontlening koffers,…) o
Ja
Indien Ja, wat vond je krachtig aan dit aanbod/wat had impact op je leerlingen? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
o
Nee
Indien Nee, wat heeft je weerhouden? Waarom heb je het niet gedaan? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
Hebt U de laatste 3 jaar een begeleid aanbod van een externe organisatie/NGO (externe personen in de klas) rond mondiale vorming gebruikt (workshop, traject, inleefatelier,…) o
Ja
Indien ja, wat vond je het meest beklijvende moment voor je leerlingen? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
o
Nee
Indien nee, wat heeft je weerhouden? Waarom heb je het niet gedaan? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 122
Bijlage 3
Wat zijn de 3 belangrijkste doelstellingen die je wil realiseren met MOVO? Welke van de doelstellingen kan je makkelijk bereiken? Welke zijn moeilijker? Waarom? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
Heb je op school of in de klas iets gedaan rond de aardbeving in Haïti? Ja / Nee
Duid aan wat het volgens jou het beste antwoord is voor de leerlingen van jouw klas
De leerlingen weten dat er kinderrechten bestaan die wereldwijd gelden o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen beseffen dat er niet alleen verschillen maar ook gelijkenissen zijn tussen hun eigen leven en het leven in het zuiden. o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 123
Bijlage 3
Ik merk dat werken rond de Noord/Zuid-problematiek een positieve invloed heeft op de leerlingen (brengt verandering teweeg, heeft impact,…) o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen tonen respect voor anderen o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen zien de positieve dingen aan diversiteit (op school, in de buurt, …) o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen zetten zich uit eigen beweging in voor solidariteitsacties. o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 124
Bijlage 3
Mijn leerlingen pikken mondiale thema’s uit de actualiteit snel op en stellen hier vragen over. o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 125
Bijlage 4
Bijlage 4 Vragenlijst leerlingen secundair onderwijs | 126 Schoolcode:
Geslacht o
Jongen
o
Meisje
Hoe vaak kijk je naar het journaal en/of lees je de krant? o
Nooit
o
Zelden
o
Af en toe
o
Vaak (ongeveer 3 keer per week)
o
Heel vaak (bijna dagelijks)
Van welke vereninging ben je lid? Je kan meerdere antwoorden aanduiden. o
Jeugdbeweging, jeugdhuis, …
o
Dans-, toneel-, muziekschool, academie, …
o
Vrijwilliger bij een organisatie die zich bezig houdt met Noord-Zuid thema’s (bijv. GROS)
o
Jongerenafdeling van een politieke partij of vakbond
o
Een sportclub
o
Andere (vul in) …..
o
Geen enkele vereniging
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 4
Welke organisaties ken je? Kruis aan wat voor jou van toepassing is. Ken ik niet
Heb ik van Ken ik goed Op school gehoord
al iets mee gedaan | 127
Broederlijk Delen Djapo 11.11.11 Oxfam Solidariteit Plan Belgie Studio Globo Unicef Vredeseilanden Wereldwinkel Zuiddag Damiaanactie Amnestie International Jeugd en Vrede Pax Christi
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 4
Hieronder vind je een aantal stellingen. Kruis aan in hoeverre je ermee akkoord bent of niet. Wanneer we spreken over het ‘Zuiden’, bedoelen we (ontwikkelings)landen zoals Congo, India, Peru, …
Alleen politici kunnen iets doen aan de armoede in de wereld o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Het is belangrijk dat België financiële steun geeft aan het Zuiden o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Een organisatie die boeren in het Zuiden steunt zou beter eerst onze eigen boeren steunen o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 128
Bijlage 4
Mensen in het Zuiden hebben zelf schuld aan de moeilijke omstandigheden waarin ze leven. o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Mensen in het zuiden doen weinig om zelf hun problemen op te lossen o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Er zijn 8 millenniumdoelstellingen om de belangrijkste wereldproblemen aan te pakken. Ken je de millenniumdoelstellingen? o
Neen
o
Ja
Kan je er 3 opsommen? …………………………………. …………………………………. ………………………………….
Er is genoeg voedsel in de wereld maar het is niet eerlijk verdeeld o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 129
Bijlage 4
Multinationals houden de bevolking in het Zuiden arm o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Ik vind het interessant om info te krijgen over Noord-Zuidthema’s o
Helemaal akkoord
o
Eerder wel akkoord
o
Eerder niet akkoord
o
Helemaal niet akkoord
o
Geen mening
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 130
Bijlage 4
Kruis aan wat het beste van toepassing is voor jou.
Dat heb ik al Dat wil ik wel Dat vind eens gedaan
doen
ik Dat vind
zinvol, maar is niet zinvol niets voor mij
Geld geven aan een organisatie die zich inzet voor mensen in het Zuiden Een petitie ondertekenen voor een rechtvaardigere wereld Erop letten produkten te kopen van eerlijke
handel
(fairtrade,
Max
Havelaar,…) om zo boeren in het Zuiden te steunen Zelf
iets
doen
om
ontwikkelingsproject
een te
ondersteunen (bijv. het ‘Glazen Huis’ van Studio Brussel) Mijn ouders vragen of ze iets willen doen voor het Zuiden Een inleefstage in het Zuiden Meewerken als vrijwilliger
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
ik | 131
Bijlage 4
Leven in “Afrika”, wat houdt dat volgens jou in? Beschrijf in 5 korte zinnen.
1.……………………………………………………………………………………………………………………… 2.……………………………………………………………………………………………………………………… 3.……………………………………………………………………………………………………………………… 4.……………………………………………………………………………………………………………………… 5.………………………………………………………………………………………………………………………
Vertel vijf dingen over wat je denkt bij deze foto. 1.……………………………………………………………………………………………………………………… 2.……………………………………………………………………………………………………………………… 3.……………………………………………………………………………………………………………………… 4.……………………………………………………………………………………………………………………… 5.………………………………………………………………………………………………………………………
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 132
Bijlage 5
Bijlage 5 Vragenlijst Leerkracht Secundair onderwijs Schoolcode:
Functie op school:
In hoeverre krijgt Mondiale Vorming (MOVO) aandacht op school. Duid de best passende omschrijving aan o
In de klas en op school is er geen aandacht voor mondiale vorming
o
In de klas of op school is er beperkte aandacht voor MOVO – initiatieven van individuele leerkrachten, niet klasoverschrijdend (MOVO komt aan bod in WO, godsdienst, Nederlands, …) – Frequentie: +/- één keer per jaar (Bv. Een Mondiale dag)
o
Klasoverschrijdend – voornamelijk aandacht tijdens vastenperiode, fondsenwerving, jaarlijks meewerken aan een campagne (bijv. schrijf ze vrij dag, Unicef, BD,…) – Frequentie: +/- één keer per trimester
o
MOVO is ingebed in dagelijkse werking, bijv via wereldburgertraject, of op geregelde tijdstippen tijdens het schooljaar komt een project in de focus waar veel tijd en aandacht naartoe gaat op de school. Frequentie: +/- maandelijks bewust aandacht voor de Noord-Zuid-problematiek
Toelichting: ………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 133
Bijlage 5
Welke NGO ken je? Met wie heb je al gewerkt? Ken ik niet
Ken ik
Heb ik al mee gewerkt
11.11.11 Amnestie International Bevrijde wereld Broederlijk Delen Caraes Damiaanactie Djapo DMOS-Comide Jeugd en Vrede Kleur bekennen Muzieklabyrint Oxfam Pax Christi Plan Belgie Protos Studio Globo Unicef Vredeseilanden Wereldwerkplaats Wereldwinkel Zuiddag
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 134
Bijlage 5
Hebt U de laatste 3 jaar een niet begeleid aanbod van een externe organisatie/NGO rond mondiale vorming gebruikt (lesbrieven, lespakket, campagnekrant, ontlening koffers,…) o
Ja
Indien Ja, wat vond je krachtig aan dit aanbod/wat had impact op je leerlingen? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
o
Nee
Indien Nee, wat heeft je weerhouden? Waarom heb je het niet gedaan? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
Hebt U de laatste 3 jaar een begeleid aanbod van een externe organisatie/NGO (externe personen in de klas) rond mondiale vorming gebruikt (workshop, traject, inleefatelier,…) o
Ja
Indien ja, wat vond je het meest beklijvende moment voor je leerlingen? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
o
Nee
Indien nee, wat heeft je weerhouden? Waarom heb je het niet gedaan? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 135
Bijlage 5
Wat zijn de 3 belangrijkste doelstellingen die je wil realiseren met MOVO? Welke van de doelstellingen kan je makkelijk bereiken? Welke zijn moeilijker? Waarom? ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………..
Heb je op school of in de klas iets gedaan rond de aardbeving in Haïti? Ja / Nee
Duid aan wat het volgens jou het beste antwoord is voor de leerlingen van jouw klas? De leerlingen weten dat er milleniumdoelstellingen bestaan o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen hebben een vrij genuanceerd beeld van het leven van jongeren in het Zuiden. o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 136
Bijlage 5
Ik merk dat werken rond N/Z een positieve invloed heeft op leerlingen o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen voelen zich aangesproken door N/Z thema’s o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen zetten zich in voor solidariteitsacties o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen kunnen verbanden leggen tussen oorzaken en gevolg in N/Z problematieken o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 137
Bijlage 5
Mijn leerlingen tonen respect voor anderen o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen zien de positieve dingen aan diversiteit (op school, in de buurt, …) o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Mijn leerlingen pikken mondiale thema’s uit de actualiteit snel op en stellen hier vragen over o
Minder dan de helft van de klas
o
Ongeveer de helft van de klas
o
Meer dan de helft van de klas
o
Nagenoeg alle leerlingen van de klas
o
Ik weet het niet
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 138
Bijlage 6
Bijlage 6 Observatie-opdracht: lager onderwijs Met jullie school hebben jullie 1000 euro verzameld voor een dorp in Congo. De tante van een klasgenootje woont in dat dorp. Jullie willen haar graag het geld geven om iets mee te doen. Ze zegt dat jullie zelf mogen bepalen wat ze ermee zal doen. Hoe zouden jullie het geld gebruiken? Waarvoor zouden jullie het inzetten? Geef ook aan waarom jullie deze keuze maken.
Beschrijving dorp:
Het dorp bestaat uit 300 families. De meeste mensen wonen in huizen die gebouwd zijn van hout of leem. Op 1 km van het dorp loopt een grote rivier. Rond het dorp staan veel bomen. In het dorp planten de mensen allemaal maniok om te eten. Door altijd hetzelfde te eten lijden vele kinderen aan ondervoeding. Sommige mensen hebben wat kippen, of een geit. Die worden enkel geslacht voor een feest. In het dorp is er een lagere school en een middelbare school voor jongens en meisjes. Er is geen stromend water in het dorp. ’s Morgens, voordat de school begint, halen de kinderen water uit de rivier. Het dorp heeft ook een marktje. De marktkramers laten één keer per maand goederen komen met de vrachtwagen uit de hoofdstad Kinshasa. Deze goederen verkopen ze dan op de markt. In het dorp is ook een ziekenhuis. Alle mensen liggen samen op een grote zaal. Familieleden moeten voor de zieke mensen zorgen. Ze koken eten voor hen, en zorgen voor lakens om op het bed te leggen.
Succes!
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 139
Bijlage 7
Bijlage 7 Observatie-opdracht: secundair onderwijs | 140 Met de school hebben jullie 10.000 euro verzameld voor een dorp in Congo. De tante van een klasgenoot woont in dat dorp. Jullie zullen haar het geld geven om te gebruiken voor ontwikkelingssamenwerking. Jullie mogen zelf bepalen wat ze ermee zal doen.
Het is wel de bedoeling om jullie keuze te motiveren:
Hoe zouden jullie het geld gebruiken? Hoe zouden jullie het geld inzetten? Wat is volgens jullie de beste manier om het te gebruiken? Geef ook aan waarom jullie deze keuze maken. Hieronder vinden jullie een beschrijving van het dorp opdat jullie wat achtergrondinformatie hebben om een goed plan te bedenken. Zet jullie plan kort op papier. Situatieschets dorp:
Het dorp bestaat uit 5000 mensen. De meeste mensen wonen in huizen die gebouwd zijn van hout of leem. Op 1 km van het dorp loopt een grote rivier. Rond het dorp staan veel bomen. De mensen planten allemaal maniok. Ze koken elke dag de bladeren en de wortels van de maniokplant. Door altijd hetzelfde te eten lijden vele kinderen aan ondervoeding. Sommige mensen hebben wat kippen, of een geit. Die worden enkel geslacht voor een feest. In het dorp is er een lagere school en een middelbare school voor jongens en meisjes. Er is geen stromend water in het dorp. ’s Morgens, voordat de school begint, halen de kinderen water uit de rivier. Het dorp heeft ook een marktje. De marktkramers laten één keer per maand goederen komen met de vrachtwagen uit de hoofdstad Kinshasa. Deze goederen verkopen ze dan op de markt. In het dorp is ook een ziekenhuis. Alle mensen liggen samen op een grote zaal. Familieleden moeten voor de zieke mensen zorgen. Ze koken eten voor hen, en zorgen voor lakens om op het bed te leggen. Succes! Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 10
Bijlage 8 Illustratiemateriaal observatie-opdracht | 141
Fotoreeks Congo die getoond wordt bij de observatie-opdracht invoegen (zie pdf)
Coprogram VZW, Vlasfabriekstraat 11, B-1060 Brussel, ondernemingsnummer BE0449.400.604
[email protected] tel +32-(0)2-5361920 fax +32-(0)2-5341438 web www.coprogram.be
..
Bijlage 9
Bijlage 9 Kladpapier: hier kunnen jullie al de ideeën opschrijven om dan keuzes te maken. | 142
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 9
Wat gaan jullie doen?
| 143
Waarom hebben jullie het gekozen?
Hoe gaan jullie het doen?
Bedankt! Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
Bijlage 10
Bijlage 10 AANVULLING bij multiniveau analyses met continuüm als categorische variabele (LO).
| 144
Geschatte gemiddelde scores voor kennis naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n = 399) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
23.13
(1.05)
AB
4
24.76
(1.10)
AB
5
22.83
(0.73)
A
7
24.97
(0.80)
1
B
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor graag naar Z naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n = 381) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.07
(0.13)
4
3.24
(0.11)
5
3.01
(0.08)
7
3.16
(0.09)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram VZW, Vlasfabriekstraat 11, B-1060 Brussel, ondernemingsnummer BE0449.400.604
[email protected] tel +32-(0)2-5361920 fax +32-(0)2-5341438 web www.coprogram.be
..
Bijlage 10
Geschatte gemiddelde scores voor ‘boeiend hoe kinderen in het Zuiden leven’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n = 466) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.94
(1.57)
4
3.13
(0.15)
5
3.15
(0.10)
7
3.32
(0.12)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Graag eens naar het Zuiden gaan’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =463) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.07
(0.13)
4
3.24
(0.11)
5
3.01
(0.08)
7
3.16
(0.09)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Kinderen zijn even gelukkig’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =449) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
2.99
(0.16)
AB
4
2.66
(0.15)
A
5
3.08
(0.10)
B
7
2.99
(0.12)
AB
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 145
Bijlage 10
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Zuiden overal oorlog’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =354 ) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.03
(0.15)
4
3.11
(0.15)
5
2.96
(0.10)
7
3.18
(0.11)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘genoeg voedsel maar niet eerlijk verdeeld’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =462) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.44
(0.12)
4
3.40
(0.10)
5
3.43
(0.07)
7
3.52
(0.09)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie geld geven’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =488) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.17
(0.11)
4
2.27
(0.10)
5
2.30
(0.07)
7
2.30
(0.08)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 146
Bijlage 10
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie fairtrade producten kopen’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =488) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
1.92
(0.13)
4
1.92
(0.12)
5
1.99
(0.08)
7
2.11
(0.10)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie meedoen aan schoolacties’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =488) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
2.58
(0.09)
A
4
2.59
(0.08)
A
5
2.81
(0.05)
B
7
2.66
(0.06)
AB
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie uit eigen beweging ontwikkelingsproject steunen’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =488) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.12
(0.09)
4
2.15
(0.08)
5
2.01
(0.06)
7
2.18
(0.07)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 147
Bijlage 10
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie ouders aansporen iets doen voor goede doel’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =488) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.15
(0.12)
4
2.35
(0.11)
5
2.27
(0.07)
7
2.42
(0.09)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika-vraag inhoud’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =485) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.46
(0.21)
4
2.23
(0.20)
5
2.01
(0.14)
7
2.05
(0.16)
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika-vraag empathie’ naargelang score continuüm in het basisonderwijs (n =484) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
0.74
(0.09)
A
4
0.63
(0.08)
A
5
0.50
(0.06)
B
7
0.52
(0.07)
AB
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 148
Bijlage 11
Bijlage 11 AANVULLING bij multiniveau analyses met continuüm als categorische variabele (SO)
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Kennis’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
28.17
0.37
A
4
29.86
0.40
B
5
30.59
0.19
B
7
30.30
0.32
B
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Alleen politici …’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =504) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.84
0.13
4
2.89
0.15
5
2.91
0.07
7
3.00
0.17
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 149
Bijlage 11
Geschatte gemiddelde scores voor ‘België financiële steun’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.33
0.43
4
2.00
0.52
5
2.00
0.23
7
2.00
0.74
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Eigen boeren eerst’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =458) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
2.67
0.33
AB
4
3.50
0.41
A
5
2.70
0.18
AB
7
2.00
0.57
B
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Zelf schuld …’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =490) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.33
0.22
4
4.00
0.27
5
3.80
0.12
7
4.00
0.38
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 150
Bijlage 11
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Mensen in het Zuiden doen weinig’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =466) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.33
0.38
4
3.50
0.46
5
3.20
0.21
7
3.00
0.65
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Genoeg voedsel’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =498) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
1.33
0.33
4
1.50
0.41
5
1.70
0.18
7
2.00
0.57
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Multinationals …’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =463) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
1.67
0.38
4
1.50
0.46
5
1.80
0.21
7
3.00
0.65
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 151
Bijlage 11
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Interessante info’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.33
0.40
4
2.50
0.49
5
2.40
0.22
7
3.00
0.69
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie geld’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.00
0.50
4
2.50
0.62
5
3.20
0.28
7
2.00
0.87
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie petitie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
4.00
0.54
A
4
3.00
0.66
AB
5
2.70
0.30
B
7
4.00
0.94
AB
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 152
Bijlage 11
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie fairtrade’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
2.67
0.48
AB
4
2.00
0.59
A
5
3.40
0.26
B
7
2.00
0.83
AB
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie project’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
3.33
0.34
4
2.50
0.42
5
3.40
0.18
7
3.00
0.59
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie ouders’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.67
0.61
4
2.50
0.75
5
3.10
0.34
7
3.00
1.06
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 153
Bijlage 11
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie inleefstage’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.33
0.31
4
2.00
0.38
5
2.00
0.17
7
2.00
0.54
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Actie vrijwilliger’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =526) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.33
0.32
4
2.00
0.39
5
2.70
0.17
7
2.49
0.11
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika inhoud’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =513) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
2.01
0.19
4
2.43
0.22
5
2.03
0.10
7
2.21
0.27
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 154
Bijlage 11
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Afrika empathie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =513) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
0.52
0.08
A
4
0.25
0.08
B
5
0.48
0.03
A
7
0.70
0.04
C
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Foto empathie’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =356) Score continuüm
CONSTANTE
Referentiecategorie B
(SE)
3
0.79
0.15
4
0.96
0.24
5
0.95
0.11
7
1.03
0.19
1
Verschillen tussen groepen (α = .05)1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Geschatte gemiddelde scores voor ‘Foto inhoud’ naargelang score continuüm in het secundair onderwijs (n =356) Score continuüm
CONSTANTE
Verschillen tussen groepen
Referentiecategorie B
(SE)
(α = .05)1
3
0.33
0.41
A
4
2.00
2.71
B
5
1.38
0.25
B
7
1.00
0.71
A
1
groepen met eenzelfde letter verschillen niet significant van elkaar.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 155
Bijlage 12
Bijlage 12 Vragenlijst – LO – Gebruikte afkortingen Gebruikte afkorting
Verklaring
Kennis
Welke organisaties ken je
Graag
Ik zou graag eens naar het Zuiden gaan
Boeiend
Ik vind het boeiend om te horen hoe kinderen in het Zuiden leven
Gelukkig
Kinderen in het Zuiden zijn even gelukkig als in het noorden
Oorlog
In het Zuiden is er overal oorlog
Voedsel
Er is genoeg voedsel in de wereld maar het is niet eerlijk verdeeld
A_geld
Geld geven aan een organisatie die zich inzet voor mensen in het Zuiden
A_fair
Erop letten produkten te kopen van eerlijke handel (fairtrade, max havelaar, wereldwinkel,..)
A_sch
Meedoen aan schoolacties voor het goede doel
A_proj
Zelf iets doen om een ontwikkelingsproject te ondersteunen (bv. geld verzamelen voor het ‘Glazen Huis’ van Studio Brussel)
A_oud
Aan mijn ouders vragen of zij iets willen doen voor het goede doel
Afr_inh
‘Leven in Afrika’ – antwoord gebaseerd op kennis
Afr_emp
‘Leven in Afrika’ – antwoord gebaseerd op empathie
Foto_emp
Foto – antwoord gebaseerd op empathie
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 156
Bijlage 12
Woordassociatie ‘Leven in Afrika’ – LO Categorie
Beschrijving van de categorie
Armoede
Verwijzing naar de armoede waarin mensen in Afrika leven
Politiek/maatschappij/oorlog
Verwijzing naar elementen op politiek of maatschappelijk vlak, godsdienst, of naar oorlog in de streek.
Fauna, flora, klimaat
Verwijzing naar klimatologische elementen van Afrika, planten en dieren
Genuanceerd beeld
Bewust zijn van verschillen ook ter plaatse - het hangt af van waar je leeft.
Levenswijze, omstandigheden
Elementen eigen aan de manier waarop mensen daar leven (je moet er alles zelf doen, ze gaan jagen, …’)
Gezondheid/hygiëne
Verwijzing naar ziektes – ziekenhuizen – levensverwachting
Positieve gevoelens
Elementen van ‘het is er goed leven’, de mensen zijn er gelukkig, …
Negatieve gevoelens
Elementen van ‘mensen zijn er niet gelukkig’, ik zou er niet willen leven, …
Rest (o.a. aardrijkskundig)
Elementen die niet terug te brengen zijn in de andere categorieën, bv. ‘de mensen zijn er zwart’.
Gevaarlijk
Elementen die verwijzen naar gevaar, maar niet oorlog: wilde dieren, insecten, …
Zich inleven
Elementen waaruit blijkt dat de leerling zich inleeft in de mensen die leven in Afrika
Hulpacties
Verwijzingen naar allerlei hulporganisaties, voedselbedeling, …
Voeding
Beschrijving van het voedsel dat men in Afrika eet
Woning/kledij
Beschrijving van woning en kledij van mensen in Afrika
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 157
Bijlage 12
Foto – LO Categorie
Beschrijving van de categorie
Negatieve beleving
Leerling formuleert negatieve gevoelens die bij zichzelf leven: ‘ik vind het er gewoon vies’
Negatieve invulling
Leerling beschrijft negatieve gevoelens bij personen op de foto: ‘het kindje vindt het niet fijn gewassen te worden’
Medelijden
De leerling toont medelijden met de personen/situatie op de foto
Bewust van verschillen
De leerling beschrijft letterlijk verschillen tussen de situatie op de foto en de eigen levenssituatie
Positieve invulling
Leerling beschrijft positieve gevoelens bij personen op de foto
Beschrijvend
De leerling geeft een letterlijke beschrijving van wat hij ziet op de foto
Armoede
De leerling haalt elementen naar boven die verwijzen naar armoede
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 158
Bijlage 13
Bijlage 13 Vragenlijst – SO – gebruikte afkortingen Gebruikte afkorting
Verklaring
Kennis
Welke organisaties ken je
Politici
Alleen politici kunnen iets doen aan de armoede in de wereld
Belg financ.
Het is belangrijk dat België financiële steun geeft aan het Zuiden
Boeren
Een organisatie die boeren in het Zuiden steunt zou beter eerst onze eigen boeren steunen
Zelf schuld
Mensen in het Zuiden hebben zelf schuld aan de moeilijke omstandigheden waarin ze leven.
Mensen Z weinig
Mensen in het zuiden doen weinig om zelf hun problemen op te lossen
Genoeg voedsel
Er is genoeg voedsel in de wereld maar het is niet eerlijk verdeeld
Multinat.
Multinationals houden de bevolking in het Zuiden arm
Interess. Info
Ik vind het interessant om info te krijgen over NoordZuidthema’s
A_geld
Geld geven aan een organisatie die zich inzet voor mensen in het Zuiden
A_petitie
Een petitie ondertekenen voor een rechtvaardigere wereld
A_fair
Erop letten produkten te kopen van eerlijke handel (fairtrade, Max Havelaar,…) om zo boeren in het Zuiden te steunen
A_proj
Zelf iets doen om een ontwikkelingsproject te ondersteunen (bijv. het ‘Glazen Huis’ van Studio Brussel)
A_oud
Mijn ouders vragen of ze iets willen doen voor het Zuiden
A_inleefstage
Een inleefstage in het Zuiden
A_vrijw.
Meewerken als vrijwilliger
Afr_inh
‘Leven in Afrika’ – antwoord gebaseerd op kennis
Afr_emp
‘Leven in Afrika’ – antwoord gebaseerd op empathie
Foto_emp
Foto – antwoord gebaseerd op empathie
Foto_inhoud
Foto – antwoord gebaseerd op kennis
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 159
Bijlage 13
Woordassociatie ‘Leven in Afrika’ – SO Categorie
Beschrijving van de categorie
Gevaarlijk
Elementen die verwijzen naar gevaar, maar niet oorlog
Negatieve gevoelens
Leerling verwoordt negatieve gevoelens bij zichzelf over leven in Afrika
Voeding
Leerling beschrijft voeding van mensen in Afrika
Rest (o.a. aardrijkskundig)
Elementen die niet kunnen ondergebracht worden in andere categorieën
Levenswijze, omstandigheden
Elementen die verwijzen naar de manier waarop mensen leven in Afrika, maar niet ondergebracht kunnen worden in andere categorieën. Bv ‘survival of the fittest’
Hulpacties
Leerling verwijst naar hulporganisaties, afhankelijkheid van voedselbedeling, …
Woning/kledij
Leerling beschrijft woning en kledij van mensen die leven in Afrika
Zich inleven
Leerling verwoordt elementen waaruit blijkt dat hij zich inleeft in mensen die leven in Afrika
Positieve gevoelens
Leerling beschrijft positieve gevoelens die bij hem leven over leven in Afrika, bv. ‘veel minder stress’
Fauna, flora, klimaat
Elementen die verwijzen naar klimaat, planten en dieren
Genuanceerd beeld
Leerling geeft aan dat hij een genuanceerd beeld heeft van leven in Afrika: is zich bewust van positieve en negatieve elementen.
Gezondheid/hygiëne
Elementen die verwijzen ziekenhuizen, hygiëne
Armoede
Leerling beschrijft de armoede die gepaard gaat met leven in Afrika
Politiek/maatschappij/oorlog
Elementen die verwijzen naar de politieke achtergrond, oorlog, de maatschappij en godsdienst
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
naar
ziekte,
dood,
| 160
Bijlage 13
Foto – SO Categorie
Beschrijving van de categorie
Rest
Elementen die niet onder te brengen zijn in andere categorieën
Negatieve beleving
Leerling formuleert negatieve gevoelens die bij zichzelf leven
Hulpacties
Leerling beschrijft voedselbedeling, hulpacties
Medelijden
Leerling toont medelijden met situatie/personen op de foto
Negatieve invulling
Leerling beschrijft negatieve gevoelens bij personen op de foto
Oorlog & geweld
Leerling verwijst naar oorlogsachtergrond of geweld
Bewust van verschillen
De leerling beschrijft letterlijk verschillen tussen de situatie op de foto en de eigen levenssituatie
Positieve invulling
Leerling beschrijft positieve gevoelens die leven bij personen op de foto
Politiek, maatschappelijk
Leerling verwijst naar politieke, maatschappelijke achtergrond
Beschrijvend
Leerling geeft letterlijke beschrijving van wat hij ziet op de foto
Armoede
Leerling verwijst naar armoede die hij uit de foto afleidt.
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 161
Bijlage 14
Bijlage 14 correlaties tussen controlevariabele ‘Vrije Tijd’ en leerlingvariabelen Tot vrije tijd LO
Tot vrije tijd SO
graag
.12*
Alleen p
.01
boeiend
.06
België
.06
gelukkig
.11*
Eigen boeren
.14**
oorlog
.01
Zelf schuld
.11*
voedsel
.06
Mensen Z weinig
.17**
Actie_geld
.13**
Genoeg voedsel
.05
Actie_fair
.05
Multinat
.01
Actie_sch
.07
Interessante info
.11*
Actie_proj
.10*
Actie geld
.11*
Actie_oud
.10*
Actie petitie
.06
Kennis
.20**
Actie fair
.09
Afrika inhoud
.04
Actie project
.17***
Afrika empathie
.04
Actie ouder
.11*
Foto empathie
.07
Actie stage
.15**
Actie vw
.15
Kennis
.09*
Afrika inhoud
-.05
Afrika empathie
.12**
Foto empathie
.06
Foto inhoud
.02
Coprogram rapport – April 2010 © Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
| 162
Bijlage 15
Bijlage 15 Specifieke competenties ontwikkelingseducatie
DIVERSITEIT
kennis/inzicht
vaardigheden
houding
bewustzijn van gelijkenissen en verschillen tussen mensen (cultureel, sociaaleconomisch, politiek..)
van perspectief kunnen wisselen in ruimte en tijd
respect en waardering hebben voor verschil en diversiteit
de kracht en het initiatief van mensen uit het Zuiden kunnen benoemen
openheid en gerichtheid op dialoog met anderen
dieper begrip en inzicht in de verschillende culturen en maatschappijen NOORD-ZUID VERHOUDINGEN
EMOTIES
WAARDEN
inzicht in oorzakelijke verbanden, dynamische relaties, patronen
complexe N-Z relaties, interdependenties kunnen analyseren
samenhang tussen de verschillende dimensies van Duurzame Ontwikkeling kennen
kritische analyse van informatie kunnen maken
rol van emotionele betrokkenheid kennen in perceptie, oordeelsvorming, beslissingen
emoties kunnen herkennen en positief aanwenden
verbonden en solidariteit voelen met mensen
zich kunnen inleven
zorg en verantwoordelijkheid willen opnemen
mensenrechten/
een rechtvaardige en duurzame wereld kunnen visualiseren en beschrijven
mensenrechten als waardenkader hanteren voor het eigen handelen
onrecht kunnen herkennen
eigen overtuiging uitdragen, met respect voor die van anderen
de link kunnen leggen tussen eigen handelen en gevolgen daarvan in het Zuiden
zich daadwerkelijk engageren, vanuit het respect voor ieders rechten en waardigheid
op systematische wijze aan verandering kunnen werken
een persoonlijke levensstijl voor een rechtvaardige en duurzame wereld volgen
kinderrechten kennen
ACTIE
alternatieve visies en oplossingen kennen hefbomen, actoren voor verandering kennen
© Expertisecentrum ErvaringsGericht Onderwijs
inzet voor rechtvaardige en duurzame Noord-Zuid verhoudingen
zichzelf, de eigen leefwereld zien als deel van het systeem
vooroordelen en stereotypen kunnen ontdekken
acties kunnen evalueren, reflecteren
Coprogram rapport – April 2010
een eigen visie hanteren
| 163