Rania Al-Baz
Getekend voor het leven
1 De dood in het verschiet
icht... Snel, licht... Trillend tast mijn hand over het nachtkastje, op zoek naar het lichtknopje. Eindelijk heb ik het te pakken. Een zacht schijnsel verlicht mijn slaapkamer. Ik kijk in het rond. Mijn blik blijft op elk meubelstuk rusten. Ik wil me ervan overtuigen dat ze echt zijn. Mijn hart gaat als een gek tekeer, ik snak naar adem, mijn nachthemd is drijfnat van het zweet, over mijn hele lichaam voel ik ijskoude druppeltjes. Onwillekeurig strijk ik met mijn hand over mijn ogen, over mijn gezicht. Ik leef, ik leef echt: het was alleen maar een nachtmerrie, een afgrijselijke nachtmerrie. Ik laat me langzaam in bed terugzakken, leun tegen het kussen en probeer te kalmeren. Mijn man naast me beweegt wat, draait zich al mompelend om naar de muur en valt weer in slaap. Ik blijf een paar minuten doodstil liggen, doe vervolgens het licht uit en trek het laken weer over me heen. Maar ik wil niet meer in slaap vallen. Beslist niet. Ik ben veel te bang om weer weg te zinken in de afschuwelijke
L
9
droom waaruit ik wakker ben geschrokken. Ik kijk naar mijn man, ik wil hem niet vlak bij me; die droom heeft me bang gemaakt, maar híj jaagt me ook angst aan. De beelden malen nog door mijn hoofd, ze staan in mijn geest gegrift, het lukt me niet ze te verjagen, ze zijn onderdeel van het donker en de stilte van de nacht. Languit lag ik op de grond, stram, verstijfd, duizenden mieren kropen over mijn lichaam, ik voelde ze, ik zag ze oprukken naar mijn gezicht, naar mijn ogen, naar mijn mond, ik probeerde te schreeuwen, maar er kwam geen enkel geluid uit. Ik zou worden overspoeld, verzwolgen door die niet te stuiten, krioelende massa. Terwijl die onverbiddelijk dichterbij kwam, verscheen plotseling mijn tante Nafta boven me. Ze stak haar hand in die weerzinwekkende brij en voerde me mee naar de hemel. Eigenlijk had die onverhoopte redding het gelukkige einde moeten zijn van mijn kwelling. Had moeten zijn... Maar eenmaal wakker, wordt mijn angst nog heviger. Die droom is zo betekenisvol en beladen met slechte voortekenen. Ik ben gelovig en natuurlijk weet ik dat er leven is na de dood. In de islamitische godsdienst hebben dromen een betekenis, maar een droom is nog geen visioen. Alleen de profeten kunnen die krijgen. Het bekendste visioen is dat van Joesoef en de zeven koeien. Joesoef was een heel aantrekkelijke man. De vrouw van de koning probeerde hem te verleiden, maar hij ging niet op haar avances in. Met als gevolg dat hij in de gevangenis werd gegooid. Omdat bekend was dat hij de gave bezat dromen te kunnen verklaren, vroeg men hem op een dag 10
die van de koning uit te leggen. De vorst had gedroomd dat zeven vette koeien door zeven magere koeien werden verslonden. Joesoef voorspelde toen dat er zeven jaren van droogte zouden volgen op zeven jaren van rijkdom. Daarop nam de koning maatregelen om de economie van het land veilig te stellen. De voorspellingen van Joesoef werden bewaarheid, maar het koninkrijk was erop voorbereid, het hield stand en werd voor de ondergang behoed. Als dank liet de koning Joesoef vrij. Door dit visioen geloven wij in het uitleggen van dromen. De tante die in mijn droom uit de lucht kwam vallen, is verscheidene jaren geleden overleden en wanneer een dode je in een droom bij de hand neemt, hoe welwillend ook, is dat voor ons moslims een voorteken dat we hem of haar spoedig naar het hiernamaals zullen volgen. Ondanks de dierbare gevoelens die ik voor mijn overleden tante koester, kan dat vooruitzicht me op negenentwintigjarige leeftijd niet bepaald bekoren, maar het blijft wel als een vage onrust door mijn hoofd spoken. Allereerst omdat ik in deze geloofsovertuiging ben opgevoed en die hoogacht, vervolgens omdat die vermaledijde droom zich midden in een periode van twijfel aandient. Ik vraag me af hoe mijn verdere leven, mijn toekomst, eruit zal zien. Ik zit in een impasse, ben ongelukkig en wanhopig, zodat het voor mij duidelijk is dat de Almachtige me bij de hand neemt: Hij komt me te hulp en biedt me de edelste en grootmoedigste uitweg om aan mijn ongeluk te ontsnappen; Hij wijst me de weg die tot Hem leidt. Zelf had ik deze ultieme oplossing niet eerder overwo11
gen en toch heeft mijn leven op dit moment niet veel zin meer. Ik zie alles heel donker in. Elke dag zink ik wat dieper weg in de hel, ervan overtuigd dat niets en niemand me eruit kan trekken. Ik ben ondanks mijn jonge leeftijd al getekend door mijn afwijkende levensloop en een opeenvolging van rampspoed. Voor mijn achttiende was ik al gescheiden. Zelfs in de westerse wereld komt dat niet zo vaak voor; scheiden wekt daar verbazing, maar het is toegestaan en niemand is erdoor geschokt. Het wordt eerder gezien als een mislukking dan als een ondergang, als een spijtige, onvoorziene tegenvaller en niet als een onuitwisbare smet. Maar in het Midden-Oosten is dat heel anders. Een gescheiden vrouw is een verstoten vrouw, iemand die haar man niet kon behagen, die haar plaats als echtgenote, moeder en vrouw des huizes niet wist te behouden; iemand die je met de vinger nawijst, die vast talloze fouten heeft en die je moet wantrouwen. Ik ben in Mekka, in Saoedi-Arabië, geboren en woon daar nog steeds. Mijn grootvader was een van de notabelen van dit belangrijkste centrum van de moslimwereld, de verplichte plaats van samenkomst van alle pelgrims, de stad waar de heilige Zwarte Steen wordt bewaard en waar men garant staat voor de handhaving van de voorschriften en wetten van onze godsdienst. Dus je kunt je voorstellen dat het leven voor een gescheiden vrouw niet gemakkelijk is in dat land van tradities en conformisme, waar de zuiverheid van de Koran strikt wordt bewaakt en waar twee heilige plaatsen zijn: de moskee waarin de Profeet begra12
ven ligt en die waarin zich de Ka’aba bevindt. Mijn scheiding heb ik als heel zwaar ervaren. Ik zag het als een vernedering en vooral als een belediging jegens mijn familie. Ik voelde me vreselijk schuldig. Er was veel tijd en genegenheid van mijn omgeving nodig om er weer bovenop te komen. Ik was ervan overtuigd dat ik door die scheiding voor de rest van mijn leven veroordeeld was alleen te blijven en zag dat als de straf die me door de goddelijke rechtspraak was opgelegd, de prijs die ik moest betalen voor mijn fout tegenover de Schepper. Ik moest mijn lotsbestemming geduldig aanvaarden – en dat deed ik ook – om weer nieuwe hoop te krijgen. Maar toch heb ik deze hindernis weten te overwinnen door mijn uiterlijk, dat men niet onaantrekkelijk vond, en een redelijk stel hersens. Terwijl ik tegelijkertijd weinig gemotiveerd röntgenologie studeerde, kon ik als presentatrice beginnen bij de Saoedische publieke zender, Channel 1, dankzij de hulp en medewerking van een vriend van mijn vader. Ik ben de eerste jonge televisievrouw. Alleen enkele dames van middelbare leeftijd hebben dat werk eerder gedaan. Een presentatrice van twintig jaar, die bovendien programma’s maakt met voortvarende onderwerpen, dat was nog nooit vertoond. Mijn verschijning op de beeldbuis bleef dan ook niet onopgemerkt. Het was een revolutie, het hele land had het erover. Die faam trok mannen aan. Ze maakten me voortdurend het hof. Tot mijn grote verbazing verdrongen ze elkaar zelfs om mijn hand te vragen bij mijn vader, zonder dat ze zich nog om mijn vroegere huwelijksperikelen be13
kommerden. In die situatie had ik zo weer een echtgenoot gevonden. Veel te snel. Rachid, een smoorverliefde zanger, had zijn zinnen op mij gezet. Hij bleef mijn vader lastigvallen om hem zijn toestemming voor ons huwelijk te ontfutselen en kreeg uiteindelijk zijn zin. Ook hij was getrouwd geweest. Ik had toen een dochtertje van vijf, Rahaf, en Rachid had drie dochters en een achtjarige zoon. Die jongen zou met een van zijn zussen bij ons komen wonen, wat ik accepteerde, natuurlijk zonder dat er om mijn mening was gevraagd. In de loop van de tijd veranderde de gepassioneerde liefde van mijn man in een ziekelijke, voortdurende jaloezie, die benauwend en ondraaglijk was. Ik was zijn ding, een pop die hij onder een stolp wilde plaatsen. Hij zette me niet letterlijk achter slot en grendel zoals sommige mannen in Saoedi-Arabië doen, maar hij verbood me wie dan ook te ontmoeten, zelfs mijn vriendinnen. Over vrienden zullen we het maar niet hebben... Buiten mijn televisieoptredens zat ik onder voordurend toezicht zo goed als opgesloten. Ik hoopte dat hij zou bedaren door de geboorte van ons eerste kind, Saoud, die nu zeven is, maar ik maakte me slechts illusies. Er verandert niets door de komst van die eerste zoon, en ook niet door de volgende, Nayef, twee jaar later. Integendeel, Rachid verstikt me meer en meer. In feite had hij gewild dat ik een hele rits kinderen zou krijgen om me daardoor beter aan huis te binden. Hij heeft het me menigmaal gevraagd, wetende dat hoe meer baby’s ik zou krijgen, hoe moeilijker ik kon scheiden. Hij staat nog net toe dat ik bij de televisie blijf werken en doet alsof dat het 14
bewijs is van zijn grote tolerantie en edelmoedigheid. Kun je net denken! Het is onze enige bron van inkomsten. Zijn artistieke carrière is op niets uitgelopen en hij heeft de baan die een vriend hem had bezorgd niet lang volgehouden, als pennenlikker op een kantoor van de Kamer van Koophandel in Jedda. Dus ik moet wel werken om het hele gezin te onderhouden. Ik doe het graag, zonder tegensputteren, zonder me te beklagen, net zoals ik mijn best doe om een toegewijde vrouw en moeder te zijn. Ik koop Rachids kleren en ons meubilair... Ik ben handig met de naaimachine en kook voortreffelijke gerechten voor de talrijke vrienden die mijn man ontvangt. Zelfs mijn zus geeft met een sprankje jaloezie toe dat ik een ongeëvenaarde kokkin ben. En dat alles om bij thuiskomst verdacht te worden van de slechtste bedoelingen en voortdurend onder toezicht te staan. Dat maakt me opstandig, het is oneerlijk en moeilijk te accepteren. Toch voeg ik me als een goede moslimechtgenote naar alle eisen van mijn man. Want bij ons moet een vrouw zich absoluut vóór alles met haar huisgezin bezighouden, desnoods door haar werk op te geven. Ik combineer beide, bovendien let ik op mijn lijn en besteed ik veel zorg aan mijn uiterlijk, wat bij ons zeldzaam is en de jaloezie van Rachid alleen maar meer aanwakkert. Deze last, die elke dag wat zwaarder wordt, die me bedrukt en kapotmaakt, draag ik helemaal alleen. Soms heb ik zin om mijn hart bij mijn moeder uit te storten, maar alleen al bij het idee dat ik moet bekennen hoe mijn dagelijks leven eruitziet, sterf ik van schaamte. 15
Zelfs mijn trouwe vriendin Solina weet van niets. Ik pas wel op dat ik er niets over loslaat, omdat ik niet van plan ben haar te bekennen hoe ik word behandeld of te laten merken dat ik het uiteindelijk slechter heb getroffen dan zij, die mij waarschijnlijk om mijn sterrenstatus benijdt. Over het algemeen komt machtsmisbruik door echtgenoten bij ons alleen in arme kringen voor. Ik praat er sowieso met niemand over. Ik ben veel te bang dat Rachid ervan zal horen. Ik durf er niet aan te denken hoe hij zal reageren. Of liever gezegd, ik weet het maar al te goed. Al verscheidene keren kreeg ik een keiharde draai om mijn oren toen ik het had gewaagd in opstand te komen. Dus ik weet wat me te wachten staat als Rachid hoort dat ik hem tegenover onze vrienden als een slechte echtgenoot afschilder. Ik zwijg in afwachting van betere tijden, waarop ik nauwelijks nog kan hopen. Dat lijkt me veiliger. Klagen of vertellen hoe mijn leven eruitziet, is trouwens helemaal niet nodig, want Rachid zal zelf zijn ware gezicht tonen tegenover Solina. Op een avond zit ik, zoals zo vaak, in onze slaapkamer aan de telefoon met mijn vriendin te kletsen, wanneer mijn man plotseling binnenkomt. Hij ziet er heel opgefokt uit en kijkt me nadrukkelijk aan. Ik voel de bui al hangen en onderbreek onmiddellijk mijn gesprek met Solina: ‘Een momentje, ik geloof dat Rachid wat tegen me wil zeggen...’ Daarna houd ik de hoorn tegen me aan en vraag zachtjes aan mijn man: ‘Kan ik je ergens mee helpen?’ Ik ben nog niet uitgesproken of hij wijst met een driftig vingertje naar me: ‘Met wie zit je te bellen?’ 16
‘Met Solina, hoezo?’ Rachid komt razend op me afrennen en rukt de hoorn uit mijn hand. Instinctief bescherm ik mijn gezicht, ervan overtuigd dat hij me om een of andere reden gaat slaan. Maar nee, onverwachts richt hij zich weer op, draait me de rug toe en brult tegen Solina: ‘Jij belt niet meer met Rania en ik verbied haar jou te bellen. Is dat begrepen?’ Dan legt hij de telefoon neer, draait zich naar mij om en dreigt: ‘Heb je gehoord wat ik heb gezegd? Er wordt niet meer gebeld. Niet met Solina en ook niet met iemand anders...’ Als versteend blijf ik in mijn kussen gedoken zitten. Ik trek het laken op tot mijn kin, in een bespottelijke poging me te beschermen, en zie tot mijn grote opluchting dat Rachid de kamer verlaat, zonder dat ik een kik heb durven geven. Vervolgens staar ik ongelovig naar de telefoon. Me verbieden om met mijn vriendin te praten... Dat is krankzinnig! Die telefoontjes met mijn vriendinnen zijn mijn laatste mogelijkheid om met de buitenwereld te communiceren, om niet helemaal alleen te staan. Me dat ook nog afnemen is onverdraaglijk. Woede welt in me op en ik zou het willen uitschreeuwen, maar de kreten blijven in mijn keel steken en plotseling barst ik in tranen uit. Ik heb geen keus. Bij ons beslist de man, de vrouw kan alleen maar gehoorzamen, hij is heer en meester. Natuurlijk heeft Rachid niet de klasse die ik me bij een heer voorstel, maar dat verandert er niets aan.
17
Als Rachid de volgende dag niet thuis is, trotseer ik het verbod en bel met Solina om haar mijn excuses aan te bieden, bij gebrek aan uitleg, maar zodra ze mijn stem herkent, lijkt het wel of ze de duivel aan de lijn heeft: ‘Ben je gek geworden, Rania? Heb je niet gehoord wat je man heeft gezegd? We moeten elkaar niet meer bellen.’ ‘Maar dat is belachelijk, Solina! Ik wil ons contact niet verbreken, wat Rachid ook zegt.’ ‘Nee, Rania, ik wil geen problemen met je man, hij kan zich bij mijn man komen beklagen en dan worden we allebei gestraft. Geloof me, Rania, het is beter voor mij en het is beter voor jou. We zien elkaar later weer, over een poosje, dat beloof ik je, het beste, dáág...’ Terwijl ik de telefoon neerleg, bekruipt me het vreselijke gevoel dat ik een besmettelijke ziekte heb. Mijn leven valt in duigen. Ik ben iedereen tot last, ik ben overbodig. Dan komt de vreselijke droom van een paar dagen geleden weer boven, over de mieren en de tante die me kwam halen. Dat maakt mijn ontreddering nog groter. De gedachte aan de dood neemt bezit van me. Trouwens, ben ik al niet dood? Opnieuw smeek ik mijn moeder in gedachten me te hulp te komen, maar opnieuw ben ik niet bij machte met haar te praten. Toch zou ik mijn hart moeten uitstorten, erover moeten praten, want dit geheim wordt te zwaar om te dragen, ik moet het op de een of andere manier naar buiten brengen. Ondertussen blijven de mieren uit mijn nachtmerrie hardnekkig aan me vreten. Die smerige insecten zitten nu in me, ik voel ze in mijn ingewanden knagen, ze doen zich 18