RADIOAPPARATUUR GEBRUIKT AAN HET FRONT TIJDENS W.O. 1 Door ON6PW sectie WLD Engelse sets voor radioverbindingen tussen vliegtuigen en de loopgraven. Bij het uitbreken van de oorlog in 1914 waren de eerste verbindingen tussen vliegtuig en grond met lichtpistool en signaalvlaggen. De communicatie werd meest gebruikt voor artillerieobservatie, dit was zeer tijdrovend en de informatie die doorgestuurd werd kwam dikwijls te laat aan. In 1915 kwamen de fronten tot stilstand en begon de loopgravenoorlog, toen werden dagelijks verkenningsvluchten met artillerieofficieren aan boord uitgevoerd om de vijandelijke stellingen in kaart te brengen. De belangrijkheid van deze luchtverkenning was het direct per radio doorgeven van de resultaten tijdens het “inschieten” van de artillerie. Deze vorm van observatie zal een grote rol gaan spelen in de komende oorlogsjaren. Radio-operators van het Royal Flying Corps ( RFC) werden geplaatst bij de artillerie batterijen. Het RFC ontwikkelde en verstrekte de radioapparaten. De eerste operators waren meestal telegrafisten van de Britse PTT, die door hun ervaring zeer snel konden worden ingezet. Hun taak was het decoderen van de door het vliegtuig uitgezonden berichten. Deze vliegtuigen hadden geen ontvanger aan boord, maar door het leggen van stroken wit katoen op de grond in de vorm een afgesproken letter of teken kon de grondoperator een bericht naar het vliegtuig zenden. De Vonkenzenders. Gedurende gans de oorlog werden vonkenzenders gebruikt voor de berichtgeving van artillerie -observatie, alles in morse en uiteraard gecodeerd, want de vijand luisterde mee. ( Feind hört mit ) Een bekende vliegtuigvonkenzender is het “TYPE 1” van.Sterling
Deze zenders werden gefabriceerd door het “War Department Factory” ( een staatsbedrijf ten dienste van het leger ). Vanaf augustus 1915 tot januari 1917 werden er ruim 1200 stuks afgeleverd ( prijs per stuk 9 pond en 6 shilling). De zenders waren afstembaar tussen 100 en 300 meter. (1 tot 3 MHz ) Dit afstemmen gebeurde op de grond en was zeer omslachtig. Eerst dient, na het inschakelen van de zender, de triller of onderbreker (TREMBLER) te worden afgeregeld tot een goede “vette” vonk in de vonkbrug (sparkgap) ontstaat, nadien zender uitschakelen en de antenne volledig afrollen en het uiteinde bevestigen aan een zo hoog mogelijk punt, boom of paal, de antenne aansluiten aan de zender, deze terug inschakelen en door het verschuiven van een op de antennespoel aangebrachte clip de maximale antennestroom instellen. De zender weer uitschakelen en de antennedraad opwinden op de haspel in de achterste cockpit. Deze antennehaspel is bevestigd aan de bakboordzijde van de waarnemer/boordschuttercockpit. De antenne wordt verzwaard met een peervormig stuk lood. De antennelengte van 100 tot 200 voet is mede bepalend voor de uitgezonden golflengte.
De signalen van een vonkzender waren nogal “breed” en bovendien de ontvangers niet erg selectief waardoor afwijkingen nauwelijks opvielen. De zender werd gevoed met een 10 volt loodaccu. De Sterling vliegtuigvonkenzender “TYPE 1” is gebouwd in een teak houten kastje (afm. H 17 cm, B 11 cm, D 19 cm), op de zijkant is een spiraalvormige spoel gemonteerd en voorzien van een verschuifbare klem waar de antenne mee verbonden is. Bovenaan is plaats voorzien voor een RF ampèremeter. De vonkenbrug en de kontakten van de trillingskring ( RUHMKORFF bobijn ) zitten achter een hermetisch gesloten deksel om ontploffingsgevaar van de motorbrandstof te vermijden. Door een kijkvenstertje kan de vonk nog gecontroleerd worden.
. Kristalontvanger Short Wave Tuner MK III
In de nabijheid van een artilleriebatterij bevond zich een bunker waarin deze ontvanger opgesteld stond. Hier ontvingen ze de berichten door het verkenningsvliegtuig uitgezonden, deze werden dan telefonisch doorgegeven naar de kanonniers. De berichten uitgezonden door het hoofdkwartier werden daar ook opgevangen. De Tuner MKIII bevat 2 verschillende detectoren n.l. een pericon en een carborundum/steel detector, 2 afstemcondensatoren ( 2 kringer ), een buzzer om de detectoren vooraf op maximum gevoeligheid in te stellen. Er waren ook 2 aansluitklemmen voorzien om een uitwendige lampdetector/versterker aan te sluiten. Links in het bovenpaneel zijn 2 compartimenten, een voor de hoogohmige koptelefoon in op te bergen en een kleiner met deksel voor de droge batterijen om de voorspanning van de detectors te verzorgen en een voor de voeding van de buzzer. In het deksel bevindt zich een compartiment voor de reservekristals, een zakuurwerk, een schema en een fiche om noties te noteren. Alles bevindt zich in een koffer van mahoniehout die overtrokken is met in het zwart geverfde canvas. (afmetingen 8 x 14 x 12 inch of ca. 20 x 35 x 30 cm).
Verdere toebehoren zijn: 8 secties ijzeren buizen met 3 inch diameter om een mast van ca. 10 meter hoogte op te stellen, een hamer, een 1,5 meter lange piket, reserveantenne, 2 isolatoren, 2 grondmasten, een morselamp om signalen naar de vliegtuigen te sturen, 1 toolkit, message forms, carbonpapier en pencil, technische notities voor het gebruik van het draadloos station, reserveset kristals pericon ( zincite en chalcopyrites ) en carborundum ( silicon carbide ).
Dit alles werd ter plaatse gebracht door motor transport (autocar) maar meest door paarden. Dit alles was in gebruik aan het westelijk front in de omgeving van Ieper. In 1925 kwamen de meeste van deze loopgravenzenders en -ontvangers op de surplusmarkt in Engeland aan spotprijzen bv. De hierboven beschreven ontvanger werd aangeboden voor de prijs van 5 pond sterling ( advertentie in “ THE WIRELESS WORLD “ van 18 februari 1925. In de beginjaren van de radio was alleen de benaming korte en lange golf aangenomen met de grens rond 700 meter golflengte. De middengolf ontstond in de late jaren 1920 als de omroepzenders opkwamen en de golflengte tussen 200 en 600 meter gebruikten, dit wordt dan de middengolf genoemd. De korte golf moest een stuk prijsgeven en eindigde dan rond 200 meter. Apparatuur met radiolampen. Eerst iets over het ontstaan van de radiolamp. De radiolamp is ontstaan uit de eerste verlichtingslamp (1879) ontworpen door Thomas Alva Edison (1847-1931) in Amerika. Doordat deze lampen uitgerust waren met een koolstofdraad als gloeidraad en na lang gebruik zich langs de binnenkant van de glazen ballon een zwarte
neerslag neerzette verloor de lamp veel van haar lichtsterkte. Om dit te vermijden werden er allerlei proeven genomen, o.a. door een metalen plaatje nevens de gloeidraad te plaatsen en er een spanning op te zetten bekwam men toch enige beterschap. Tijdens deze proeven ontdekte Edison dat er van de gloeidraad naar het plaatje dwars door het luchtledige van de lamp een elektronenstroom liep. Dit werd het Edison effect genoemd.
Alexander Fleming, een Engelse professor begon ook met deze lamp proeven te doen en kwam in 1904 tot de vaststelling dat er een gelijkrichtende werking optrad en dat deze lamp kon dienen als detector voor ontvangst van radiosignalen (toen afkomstig van vonkenzenders, booglamp- en machinezenders). Hiermede was de diode geboren. Lee de Forest brengt in 1905 een rooster aan tussen gloeidraad en plaat waardoor de triode ontstond. Deze wordt in het begin alleen als detector gebruikt, maar later ook L.F. versterker (ook in telefoon repeaters). In 1912 brengt A. Meissner de terugkoppeling in de praktijk, vanaf nu kan de triode ook dienst doen als generator voor ongedempte trillingen. In 1915 kwam in Frankrijk de eerste bruikbare triode tot stand die uitgerust was met een voet met 4 pennen, die later de standaard voet zou worden in Europa (europasokkel). Deze lamp was de TM-métal , gepatenteerd op 23 oktober 1915. Zij werd geproduceerd door de COMPAGNIE GÉNÉRALE des Lampes te IVRY. Gegevens: tungsteen gloeidraad 4 volt 0,6 tot 0,8 amp. anode 40 tot 120 volt. Door de hoge ingangscapaciteit van 15 pF was de werking beperkt tot 600 KHz. Gedurende W.O. I zijn er ongeveer 100.000 exemplaren gemaakt, na de wapenstilstand 1000 per dag. Deze lampen werden eerst gebruikt in de Franse legertoestellen. Later werden ze onder licentie gemaakt in Engeland voor het leger onder de benaming Type “R” en later als type “B”. Ze waren wel onderling uitwisselbaar met de Franse TM.
Beschrijving van enkele Engelse toestellen. De 20 watt Forward – Spark W/T set, ook meestal “loop” set genaamd. Dit toestel was zeer compact gemaakt, gering van gewicht en kon door twee man in canvas draagstellen op de schouder worden vervoerd. Er waren twee versies, een voor 65 meter en een voor 80 meter golflengte.
Een kompleet net bestond uit een “REAR” station (hoofdkwartier) dat in verbinding stond met een of meerdere “FRONT” stations (loopgraven). Ieder station was opgebouwd met een vonkenzender met vaste vonkbrug en afzonderlijke tweelamps ontvanger (zie foto). De “front” zenders die in de loopgraven stonden waren voorzien van een “loop” of raamantenne. De ontvangstantenne bestond uit twee geïsoleerde draden (dipool) die in de loopgraven lagen. Door het richtingseffect van deze antennes was dit een voordeel omdat er minder onderlinge storing werd ondervonden. Het hoofdkwartier gebruikte een laag opgestelde horizontale draadantenne, die zowel voor zenden als voor ontvangen werd toegepast. De schakeling van zowel de “Rear” als de “Front” ontvanger bestaat uit een teruggekoppelde detector met “R” lamp (helgloeier) en een trafogekoppelde “R” lamp als laagfrequent versterker. De naam “ Forward-Spark” is enigszins misleidend omdat in de ontvangers “R” lampen zijn toegepast. Spark verwijst naar de vonkenzenders die gebruikt werden. Het bereik van deze apparatuur was sterk afhankelijk van de lokale omstandigheden zoals diepte van de loopgraaf, terreinhoogte enz. Men kon toch een afstand van 1500 – 2000 meter overbruggen, zelfs indien de loopantenne 2 – 3 meter diep in de loopgraaf stond en de antenne van het hoofdkwartier op twee meter diepte. Door het richtingseffect van de antennes was het bereik bij verbindingen tussen stations in de loopgraven onderling 30 tot 50 % minder. De raamantenne bestond uit koperbuis van 10 mm, ongeveer een meter in het vierkant. Deze antenne was rechtstreeks op de vonkenbrug gemonteerd en het geheel werd aan een bajonet bevestigd en zo in de grond gestoken (zie tekening).
Gedurende het voorjaar en de zomer van 1918 zijn de “loop” sets veel gebruikt aan het westelijk front. Speciaal de Australiërs en Canadese verbindingstroepen maakten er veel gebruik van. Vanaf mei 1917 tot september 1919 werden door de “War Department Factory” grote aantallen “Forward-Spark” sets bebouwd. Totaal zijn er 2016 “Rear” zenders, 2654 “Front” zenders, 1889 “Rear” ontvangers en 1953 “Front” ontvangers geleverd. Een complete 65 en 80 meter “Forward-Spark” set is te zien in het ROYAL SIGNALS MUSEUM, Blanford Camp, Dorset, Zuid Engeland. (Open iedere werkdag van 9 tot 16 uur, gratis toegang)
De C.W. Trench set MK I , 30 watt De eerste door White ontwikkelde C.W. sets hebben een gecombineerd circuit voor zender en ontvanger. De golflengte is afstembaar tussen 500 en 1600 meter. Er wordt een Franse “T.M.” of Britse “R” lamp gebruikt, de voeding geschiedt door een 6 volt accu en 2 hoogspanning batterijen. De anodekring wordt afgestemd en is gekoppeld met een aperiodische terugkoppelspoel. De antenne is verbonden aan een aftakking op de afstemkring en de aarde is verbonden via een condensator aan de andere zijde. De sets werden destijds gefabriceerd door de W.D. Factories in Engeland voor dertig pond per stuk. Later werd door Stanley een verbetering aangebracht aan de ontvanger door een roosterlekweerstand toe te voegen en ook de antenneaanpassing werd verbeterd. Van deze nieuwe versie (zie foto) werden er in maart en april 1917 79 sets gebouwd, die zestien pond per stuk kostten. Deze set kon nu ook gevoed worden met een hoogspanningsomvormer (zie foto) die gevoed werd met de 6 volt accu van de gloeidraad.