m.m.v. Kirsten Hannema en Katusha Sol
Hans Ibelings
Jeroen Mensink
PUBLIEK DOMEIN
Publiek domein in de eeuw van de voetganger
P
3
Een aantal nuttige conclusies uit een vastgelopen onderzoek Poging #1 tot en met #5
Hans Ibelings Jeroen Mensink m.m.v. Kirsten Hannema en Katusha Sol
5
Het kortste antwoord hierop is nee. Het langer antwoord is nee, maar het onderzoek heeft wel waardevolle inzichten opgeleverd. Wat heeft het onderzoek behelsd, en wat heeft het ons gebracht? Om te zien wat er op straat gebeurde is er een plaats en een periode afgebakend. De plaats is Amsterdam; de periode is wat we de eeuw van de voetganger hebben genoemd. Die begint op het moment dat het trottoir zijn intrede doet, in de jaren zestig van de negentiende eeuw en de voetganger een eigen domein kreeg op straat. En die eeuw eindigt in het midden van de twintigste eeuw toen het aantal auto’s in de stad exponentieel groeide en, zoals het gangbare beeld wil, de voetganger in de knel kwam. De onderzochte periode is uiteindelijk korter geworden omdat we ons hebben geconcentreerd op fotografie, die pas eind negentiende eeuw dusdanig was ontwikkeld dat er beelden konden worden gemaakt met belichtingstijden die zo kort zijn dat het straatleven kon worden vastgelegd. Voordien wer-
P
VOORWOORD VOORWOORD
4 P
V
Wat er nu gebeurt op straat kan iedereen met eigen ogen zien, maar wat gebeurde er vroeger? Hoe werd de straat gebruikt, wat vond er plaats? Aan de hand van historische foto’s hebben we gezocht naar een manier om dat te doorgronden. Daarbij ging het ons vooral om de ontwikkeling van een methode van analyse. Is aan de hand van historische fotografie een beeld te reconstrueren van het gebruik van de publieke ruimte?
1 Thierry Paquot, L’espace public, Parijs 2009, p. 86
De gebruikelijke terminologie voor ‘de straat’ is ‘publieke ruimte.’ Dat is zoals Thierry Paquot schrijft in zijn boek L’espace public (Parijs 2009) een begrip dat pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw opgang 1 maakte. In zijn perceptie is het daarom een anachronisme om te spreken van publieke ruimte bij de oude Grieken of de oude Romeinen, simpelweg omdat het begrip toen niet bestond. Deze stelling maakt deel uit van een uitvoerig betoog waarin Paquot laat zien dat wat publieke ruimte wordt genoemd, een eigentijds Westers begrip is, dat uitgaat van een specifiek onderscheid tussen privaat en publiek zoals dat hier gangbaar is. Noch in het Westerse verleden, noch buiten de Westerse wereld worden de grenzen tussen die twee op eenzelfde manier getrokken. Paquot maakt in zijn analyse een onderscheid tussen
7
Om aan het einde te beginnen: dat de stad veroverd werd door de auto is aantoonbaar in de fotografie van deze twee Amsterdamse assen. Voor de jaren vijftig zijn er nauwelijks auto’s te zien; vanaf het midden van de jaren vijftig zie je overal auto’s rijden en vooral ook geparkeerd staan. Dat de auto de voetganger van straat heeft verdreven, is echter niet te staven aan de hand van de foto’s van Amsterdam. Zeker op de foto’s met veel auto’s zijn weinig voetgangers te zien, maar het opvallende is dat ook op oudere foto’s waar de auto nog nauwelijks aanwezig is, er ook weinig mensen te zien zijn, lopend, spelend, fietsend, handeldrijvend of wat dan ook. Ook voor de Tweede Wereldoorlog is de straat niet buitengewoon levendig. Het is een gangbaar idee dat door toename van het verkeer de mens en allerlei andere activiteiten van straat verdrongen zijn, waardoor de straat steeds minder een verblijfsruimte is geworden. Het is echter zeer de vraag of dat laatste al zo is en vervolgens of er een oorzakelijk verband is. Het zijn misschien wel twee parallelle bewegingen geweest die deel uitmaken van de modernisering van de samenleving, die zich
voornamelijk en vaak als eerste in stedelijke omgeving manifesteerde. Daarbij is misschien enerzijds te zien – maar dat blijft tot op zekere hoogte speculatie – dat het dagelijks leven zich minder op straat is gaan afspelen en anderzijds is het evident dat het verkeer in omvang en intensiteit is toegenomen. Dat de conclusie is dat het autoverkeer het dagelijks leven van de straat heeft weggedrukt is daarmee niet gezegd. In de periode voordat de auto dominant werd, is te zien dat op veel plekken in de stad op straat verrassend weinig gebeurde. Geen straathandel, geen spelende kinderen, geen flaneurs. Ook voor de opkomst van de auto is de straat in belangrijke mate een verkeersruimte, ook voor voetgangers. Als de straat ooit belangrijk is geweest als verblijfsruimte is dat mogelijk het geval geweest vóór de uitvinding van de fotografie.
P
P
6
den foto’s daarom vaak zeer vroeg in de ochtend genomen op het moment dat er nog niemand buiten was, of werd mensen gevraagd bewegingsloos te poseren. Aan de hand van historische fotografie uit het Stadsarchief Amsterdam heeft het onderzoek zich toegespitst op twee Amsterdamse assen – van Dam tot Mercatorplein in West en van Dam tot het complex van de RAI in Zuid. Voor die twee assen hebben we gekeken of er een ontwikkeling is te zien, in ruimte, van centrum naar woonwijken, en in tijd, van de late negentiende eeuw tot het midden van de twintigste eeuw.
Uit het onderzoek zijn drie conclusies te trekken: 1 Uit de fotografie is afgezien van een enkele demonstratie of een viering van een feestdag weinig te merken van het functioneren van de straat als publieke domein, als bijdrage aan een publieke opinie.
2 www.epa.gov/ greenbuilding/ pubs/gbstats.pdf, Buildings and their Impact on the Environment: A Statistical Summary, April 2009.
3 De enige plek waar het leven zich wel manifesteert in de buitenlucht, is in parken, die we zijdelings tegenkwamen op onze twee routes door Amsterdam, maar waar we wel nog naar gekeken hebben. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat deze publieke ruimte juist omdat deze geen verkeersfunctie heeft, een vorm van openbaar leven laat zien zoals die zich zelden of nooit op straat manifesteert.
9
2 Het dagelijks leven speelt zich in Amsterdam maar zeer gedeeltelijk af op straat. De straat is voornamelijk een verkeersruimte, nauwelijks verblijfsruimte, werkruimte of wat dan ook.
P
8 P
espace public in enkelvoud dat het efemere publiek domein, de res publica en de publieke opinie omvat, en de meervoudsvorm espaces publics die verwijst naar concrete publieke ruimten en tastbare plekken. De overlap tussen espace public en espaces publics, tussen het publieke domein en de publieke ruimte is beperkt. De straat hoort bij het publieke domein, maar de publieke opinie wordt er niet op straat gevormd maar vooral in de media, de res publica bevindt zich niet buiten maar in de publieke instituties. De espace public, in enkelvoud, is veel omvattender dan de espaces publics. De maatschappij manifesteert zich niet op straat, temeer daar de moderne mens een zeer groot deel van zijn of haar dagelijks leven niet op straat doorbrengt. In een geheel andere context —energiegebruik in gebouwen— kwam de Amerikaanse Environmental Protection Agency enkele jaren terug tot de schatting dat de Noord-Amerikaan gemiddeld meer dan negentig procent van de 2 tijd binnenshuis doorbrengt, in gebouwen. Het levendige publieke debat van de VS speelt zich evident niet af op straat, maar elders in het publieke domein. Zonder dit hedendaagse Amerikaanse percentage direct te projecten op Amsterdam tussen het eind van de negentiende eeuw en het midden van de twintigste, de geanalyseerde foto’s zijn zo leeg dat het niet onaannemelijk is dat ook hier de stedeling slechts een fractie van de tijd op straat doorbrengt. Wat daarbij meespeelt is dat in de loop der tijd de inwonersdichtheid van zowel de binnenstad als de nieuwe uitbreidingswijken, gestaag afnam en bovendien de hoeveelheid openbare ruimte in de vorm van straten, pleinen en parken enorm is toegenomen. Het resultaat van deze tweeledige verdunning van de stad is dat er weinig gebeurt op straat.
11 P
10 P
Leeswijzer Het publiek domein is een taai onderwerp gebleken. Via een aantal omtrekkende bewegingen hebben we het onderwerp van verschillende kanten proberen te benaderen, resulterend in de hierna beschreven vijf pogingen. Om een beeld te geven van onze zoektocht hebben we onze vijf pogingen grofweg gedocumenteerd. Bij elke poging staan de belangrijkste overpeinzingen en inzichten vermeld en iedere poging wordt afgesloten met een korte samenvatting van de weg die we in wilden slaan en de reden waarom dat spoor wat ons betreft is vastgelopen. Met deze caleidoscopische opsomming van onze aanvalplannen om grip te krijgen op het publieke domein hopen we anderen, met vergelijkbare intenties, met onze inzichten, informatie (waaronder een uitgebreide literatuurlijst) en gestrande pogingen verder te helpen en voor valkuilen te behoeden.
13
Waardoor wordt het succes van de openbare ruimte bepaald? Door de vorm en de afmeting van de openbare ruimte zelf? Door de inrichting van de openbare ruimte? Of door de programmering in of rondom een open ruimte? De rol van de ontwerper lijkt hierin te worden overschat, vooral door ontwerpers zelf. Hun verhaal hangt van aannames aan elkaar. Gedrag is niet of nauwelijks te sturen en de mate waarin open ruimte als openbaar domein zal slagen valt moeilijk te voorspellen. Misschien wel het meest concreet laat succes zich afmeten aan m² prijzen rondom openbare ruimten. In het centrum van Amsterdam heeft de Kalverstraat (een oprecht lelijke straat) de hoogste m² prijzen. Waarom? Omdat heel veel mensen er relatief veel geld uitgeven. Er wordt door winkels veel geld verdiend. Succesfactoren van de Kalverstraat zijn de locatie in de oude stad (historisch is al gauw goed), het ligt vlakbij centraal station en komt uit op het populaire Rembrandtplein. Het is smal genoeg om het winkelaanbod aan beide zijden goed zichtbaar te laten
P
POGING P OGING #1 OPENBARE O PENBARE RUIMTE ALS ONTWERPOPGAVE?
12 P
1
Openbare ruimte is een ongrijpbaar en mythische fenomeen. Even ongrijpbaar als publieke opinie en publieke consensus. Waarom is het zo moeilijk om het begrip helder en pakkend te beschrijven? Hoe moeten we in het programma van eisen opschrijven waar een goede openbare ruimte aan moet voldoen? Anders dan een paar algemeenheden zoals activiteiten die zorgen voor wat reuring, oriëntatie op de zon, goed bereikbaar, schoon en veilig en het juiste aanbod aan programma lijkt er niet over te zeggen.
Pas recent is de behoefte ontstaan aan meer mediterraan gebruik van de buitenruimte. Koffie drinken op een pleintje, in het park picknicken, op een terrasje zitten en een broodje eten. Bijna niet meer weg te denken, maar nog maar enkele decennia oud. Ondanks al die extra auto’s en al die extra kilometers die worden afgelegd, lijkt er toch meer ruimte voor de voetganger en meer aandacht voor het voetgangersdomein.
Op zoek naar een nieuw publiek domein, Maarten Hajer & Arnold Reijndorp
Een aantal vragen schieten te binnen. Hoeveel open2 bare ruimte per km per persoon is beschikbaar en is dat groter geworden? Is de openbare ruimte pas vanaf de bouw van uitbreidingswijken (na het slechten van de verdedigingswerken) een (ontwerp)opgave geworden? Is er verschil tussen binnensteden en uitbreidingswijken? Is er teveel open(bare) ruimte om als publieke ruimte te functioneren? Overmatige aandacht voor de inrichting van de openbare ruimte in het centrum lijkt weg te ebben naar de randen van de stad.
15
Amsterdam is nooit voorzien van statige pleinen, monumentale straten of ruimte voor militaire parades. Dat komt omdat de stad altijd al een burgerlijke samenleving is geweest. Straten dienden er om je te verplaatsen van a naar b, om buiten voor je huis te kunnen verblijven en/of activiteiten te kunnen ontplooien en te handelen. Voor de schamele behoefte aan flaneren in onze volksaard werden in de 19e eeuw een aantal parken aangelegd. De openbare ruimte in Amsterdam is in feite een uitvloeisel van het private domein. De stoep begon als de buitenruimte die in het verlengde lag van de eigen 1 woning en kreeg pas later een publieke functie. Het Amsterdamse stoepenbesluit is een uitvloeisel van dit fenomeen.
2
De zoektocht naar het moment waarop het publieke karakter onderwerp van ontwerp werd, ligt volgens 2 Hajer en Reijndorp ergens in de jaren ’80. Daar ligt volgens hen ergens het moment waarop de publieke ruimte een ontwerpthema werd. Met het besef van publieke ruimte ontstond ook de vraag hoe deze dan aan de orde gesteld moest worden. Wie gaat er over de publieke opgave en wie voert de regie?
1 In het Afrikaans heeft het woord stoep nog steeds die betekenis. De stoep is daar wat hier de veranda genoemd wordt.
Openbare ruimte is slechts een deel van de stedenbouw en zelf ook nog weer verdeeld naar verkeers- en verblijfsfuncties. Het belang hiervan en de onderlinge verhouding van het belang wordt telkens verschillend gezien. Het uiteindelijke doel is om historische en actuele kennis van ontwerp, inrichting en gebruik van de openbare ruimte in een Europese context te combineren en instrumenteel te maken voor de huidige ontwerpopgave.
P
P
14
zijn en het aanbod is goed afgestemd op het winkelend publiek. Het zou nu interessant zijn om het effect (in euro’s) na te gaan van de herinrichting van pleinen (zoals het Rembrandtplein of het Leidse plein) op de waarde van het omliggende vastgoed. De vraag is dan, loont het - letterlijk - om te investeren in openbare ruimte?
Beste gok, of laten we zeggen beste educated guess, zou op dit moment zijn: het ontwerp van een geslaagde publieke ruimte vraagt om goede programmering rondom een flexibel en veilig te gebruiken open ruimte (zoals een plein, markt of straat).
17
Desalniettemin houden we een pleidooi voor het opheffen van het veronachtzamen van de publieke ruimte. Graag willen we de publieke ruimte als opgave op de kaart zetten. Nu speelt het publieke een toevallige bijrol, waar ook nog eens iedereen een ander idee over heeft. Het is belangrijk om naast de opkomst van het virtuele publieke domein ook het reële publieke domein in de stad te verankeren. Sluipenderwijs wordt steeds meer publieke ruimte geprivatiseerd en worden regels ingesteld voor de overgebleven ruimte. Zijn er nota’s (bijvoorbeeld bij de dienst Ruimtelijke Ordening in Amsterdam) die zich uitspreken over publieke ruimte? Tot nu toe hebben we daar geen aanwijzingen voor gevonden, anders dan de bekende Handboeken Inrichting Openbare Ruimte (HIOR). Maar die gaan over materialisering en zeggen niets over het publieke karakter van de buitenruimte in de stad.
P
P
16
Vastgelopen op... In onze gesprekken zijn we niet verder gekomen dan een omtrekkende beweging. Alle pogingen om tot een accurate beschrijving te komen draaien om de moeilijk te definiëren kern heen.
Sociaal-economische veranderingen Zoals te zien is in het voorbeeld van de krottige woningen in 19e eeuwse Jordaan, werden in de eeuw van de voetganger nog allerlei praktische activiteiten op straat verricht. Zoals het te drogen hangen van de was, omdat de armoedige huizen simpelweg te klein waren. Tegelijkertijd worden plekken aangelegd in de stad voor recreatie en aangenaam verpozen. Bewoners die het zich konden veroorloven gingen hun rijkdom meer tentoonspreiden. Openbare ruimte werd hierdoor niet alleen functioneel gebruikt, maar meer en meer gezien als ruimte om te recreëren, te flaneren en elkaar te ontmoeten. Civiel-technische veranderingen In 1872 werd de paardentram geïntroduceerd en eind 19e eeuw deed de auto haar intrede. Dit had gevolgen
19 P
POGING P OGING #2 AMSTERDAM AMSTERDAM OUD-WEST IN VIER THEMA’S
18 P
2
In een tweede poging om wat meer vat te krijgen op de ingrediënten die bepalend zijn voor het publieke karakter van de openbare ruimte, hebben we aan de hand van vier thema’s (kort) gekeken naar de verandering van Amsterdam (Oud-West) in de ‘eeuw van de voetganger’. Daarbij hebben we enkele beelden gezocht om die thema’s mee te illustreren. Hoe is de ontwerpopgave van de openbare ruimte in de 19e eeuw veranderd? In hoeverre is dit een uiting van veranderingen op sociaal-economisch, civiel-technisch, demografisch en politiek terrein?
P
Begin 20e eeuw werd er in het ontwerp van de openbare ruimte zichtbaar meer rekening gehouden met verkeer en infrastructuur, door allerlei technische ontwikkelingen. In 1903 werd de Clercqstraat doorgetrokken tot aan de Kostverlorenstraat en via de Wiegbrug in verbinding gebracht met de Admiraal de Ruijterweg. Langs deze route verscheen in 1905 de tramlijn tussen Amsterdam en Haarlem. Demografische veranderingen In de tweede helft van de 19e eeuw is er sprake van een enorme bevolkingsgroei. In Amsterdam woonde de maatschappelijke bovenlaag tot 1850 nog nagenoeg uitsluitend in het centrum, met name in de grachtengordel tussen Brouwersgracht en Amstel. Door verbetering van hygiëne en economische groei neemt de bevolking enorm toe eind 19e eeuw. In de loop van de 19e eeuw mochten de stedelijke verdedigingswerken afgebroken worden en kon buiten de singelgracht worden gebouwd. Er verrijzen nieuwe buurten zoals de Dapperbuurt, Oosterparkbuurt, Kinkerbuurt, de Pijp en de Staatsliedenbuurt. Om de doorstroom naar het stadscentrum (waar gewerkt wordt) beter te laten plaatsvinden komen er nieuwe
Politieke veranderingen In de 19e eeuw kwam er meer oog voor verheffing en gezondheid van het volk. Ook vanwege hygiënische redenen (denk aan cholera) werden grachten gedempt en kwam er meer aandacht voor lucht, licht en ruimte in nieuwe ontwerpopgaven. Waar aanvankelijk alles liberaal was geregeld, kwam eind 19e eeuw de gemeente op voor publieke diensten (schoon drinkwater en riolering) en zorg. De woningwet in 1901 is hier een sprekend voorbeeld van. De belangrijkste instellingen voor handel en financiële dienstverlening bevonden zich tot 1850 vrijwel allemaal in de binnenstad, op loopafstand van de grachtengordel: Beurs, Post- en Telegraafkantoor, de Nederlandsche Bank en tal van veilinggebouwen. Grachtengordel en binnenstad waren met andere woorden tot 1850 een gemend woon-werkgebied van de hoofdstedelijke elite. In 1887 namen radicale liberalen plaats in de gemeenteraad en leverden kritiek op verkeers- en communicatiemiddelen die voortkwamen uit vrij ondernemerschap, in hun ogen niet voldoende. Architectuur moest een bindend principe voor de stad worden en leidraad in city-vorming. Voorkomen moest worden dat de ombouw van woonpanden tot winkels en kantoren tot een allegaartje zou leiden. Men wenste allereerst op het vlak van verkeersvoorzieningen een actiever optreden van de overheid. Daarnaast zou de gemeente zich via een actieve grondpolitiek de mid-
21
20
In de periode voor de uitbreiding naar West in 1895 is er nog maar weinig verkeer te zien behalve wagens. Vooral veel lege ruimte (nauwelijks ingericht voor de afwikkeling van verkeersstromen) en voetgangers.
wegen en vinden er doorbraken plaats zoals bij de Raadhuisstraat en de Rozengracht.
P
voor de fysieke ruimte. Van wegen voor paarden, koetsen en voetgangers naar verkeerssituaties met gemotoriseerde voertuigen.
Vastgelopen op... De weinig concrete relatie tussen de vier thema’s en de aanwijsbare mate van het publieke karakter van de openbare ruimte heeft ons doen besluiten deze route niet verder te onderzoeken.
23
Het uiteindelijke doel is om middels literatuuronderzoek de vier invalshoeken op de openbare ruimte (sociaal-economisch, civiel-technisch, demografisch en politiek) verder te verdiepen.
P
P
22
delen moeten verschaffen om de woning- en stedenbouw te kunnen sturen. Het stadsbestuur zou zich niet langer mogen beperken tot het aangeven van bepalingen als er concessies werden verstrekt. Dit heeft, onder meer, geleid tot de oprichting van Publieke Werken. In 1878 verscheen de centrale vuilnisbelt aan de Kostverlorenkade en in 1889 kwam de stalinrichting op de Bilderdijkkade (paarden trokken de vuilniswagen).
“In de negentiende eeuw werd de differentiatie uitdrukkelijker in het profiel van de openbare straat aangebracht en ingezet om zowel een ethisch afgewogen beeld te verkrijgen als een praktische indeling van verschillende vormen van gebruik’’ (Meyer H., F. de Josselin de Jong, M.J. Hoekstra, 2006, Het Ontwerp van de Openbare Ruimte, Amsterdam SUN). Er kwam in het ontwerp meer ruimte voor de stad ‘‘als stedenbouwkundig ensemble, waarin niet langer geisoleerde interventies, maar een frontale aanval op de gebreken van deze slonzige, laatmiddeleeuwse stad werd ingezet. Ook in dit bourgeoisimperium gold
25
Analyseren van beelden van de openbare ruimte in de eeuw van de voetganger. De analyse begint met de these dat halverwege de 19e eeuw er een omwenteling plaatsvond in het ontwerp van de openbare ruimte. Verondersteld wordt dat met de veranderende rol van de architectuur als ‘civic art’ ook de openbare ruimte als ontwerpopgave van een publiek domein een rol ging spelen.
P
POGING P OGING #3 BEELDESSAY BEELDESSAY BEELDENREEKSEN AMSTERDAM-WEST
24 P
Poging nummer drie blijft dichtbij de historische foto’s die we hebben gevonden. Aan de hand van een checklist (zie volgende bladzijde) worden deze stuk voor stuk geanalyseerd om zinvolle vergelijking en bespreking mogelijk te maken. Bij deze werkwijze is opgevallen dat je pas bij het beschouwen van reeksen echt de verschillen, opvallende zaken goed ziet. Dus is het beschikken over meer foto’s of eventueel andere afbeeldingen van dezelfde locatie een voorwaarde voor deze methode.
Wat zie je?
beplanting:
voertuigen:
Wie zijn er te zien op straat
Status van de afgebeelde
straat:
□□bomenrijen dicht
□□rijwagens rijdend
(aantal mensen; rustig/
personen:
datum:
□□bomen los
□□rijwagens staand
druk):
• kleding
fotograaf:
□□planten(bakken)
□□karren rijdend
• Hoe verhouden de figuren
• houding
□□struiken
□□karren staand
type straat:
□□perkjes
□□fietsen staand
□□doorgaande weg
□□geveltuin
□□fietsen rijdend
volk/ruimte? • Man of vrouw: wat is hun verhouding tot elkaar?
overgang straat/
□□bus
□□plein
bebouwing:
□□motor/brommer
□□trambaan
□□privé stoep
□□park
□□voortuin
sfeer:
□□binnenterrein
□□arcade
□□feestdag
□□portiek
□□betoging
□□openbare ruimte
□□calamiteit
26
• Hoe vol is het: verhouding
□□tram
□□steeg
opbouw profiel:
zich tot elkaar?
• feestelijk of ingetogen • (fysieke) afstand tussen arm/rijk zichtbaar
• Jong of oud?
Geografie:
• Waar bevinden ze zich op
Zijn de gebeurtenissen op
straat? • Welk verkeer is er op straat? • Welke dieren zijn er?
□□avond
□□stoep
• voornaam of arm
straat te relateren aan geografie en klimaat? (Bij voorbeeldstudie naar Amsterdam geen primaire focus, wel van belang
□□water
mensen:
□□dag
Activiteiten:
wanneer we vijf belangrijke
□□gracht
□□mannen
□□markt
wat doen ze (handelingen,
Europese steden vergelijken)
□□rijbaan
□□vrouwen
□□normaal
acties of poseren?),
□□fietspad
□□kinderen
functioneel (bv kopen of dieren:
verkopen op straat) of
□□riolering
activiteit:
□□paarden
flaneren (lopen, poseren)
□□bovenleiding
□□lopen
□□honden
□□ondergrondse
□□flaneren
□□anders
□□tuin
infrastructuur □□verlichting
□□staan
Gebouwde omgeving: • Welke figuren en
□□praten
handelingen zijn er
□□eten
zichtbaar in de gebouwen?
meubilair/stoffering:
□□werken
□□bankjes
□□bouwen
handelingen in de
□□vuilnisbakken
□□winkelen
gebouwen en op straat zich
□□lantarenpalen
□□kopen
tot de gebouwde
□□fietsenrekken □□plaveisel
27
□□straat
P
Stadsarchief Amsterdam (http://beeldbank.amsterdam.nl/)
• Hoe verhouden figuren en
omgeving? • Wat lijkt het doel van de
□□verkeersborden
ruimte (ontspanning of
□□bushalte/tramhalte
functioneel)?
P
Checklist gebruikt bij bestudering historische fotografie
Eind 19e eeuw “ontwikkelde zich een stedenbouwkundige vakopvatting die […] zich verantwoordelijk voelt voor alle gebruikers van de ruimte, op alle schaalniveaus. Straten kregen minimummaten om ‘de arbeider’ met licht en lucht een gezonder leven te geven.” (Stedenbouw en Verkeer, crow, 2006). Politieke ontwikkelingen spelen hierbij een grote rol omdat daarmee geld beschikbaar werd gesteld voor de publieke ruimte, en de politiek daarmee ook iets te zeggen kreeg over het gebruik van de ruimte.
29
Onze aanname is dat de genoemde ontwikkelingen tot uiting kwamen in de volgende zaken: • Gegoede burgers gingen hun status tentoonspreiding (bourgeoisie laat zien hoe het ‘hoort’); • Beschavingsoffensief tegen volkse openbaarheid van de straat (nieuwe openbare ruimte niet meer alleen voor functioneel gebruik, maar ook bedoeld om het volk te verheffen).
We kijken naar het gebruik van de openbare ruimte in de nieuwe projecten in de eeuw van de voetganger, uitbreidingen, transformaties van de bestaande stad zoals Georgian London, de Ringstrasse in Wenen of de boulevards van Haussmann. We zetten de getransformeerde plekken tegenover gebruik van publieke ruimte in de bestaande stad, en haar alledaagse plekken (de straat, het stadspark). We richten ons hierbij op twee perioden, om te kunnen illustreren dat er daadwerkelijk een verandering heeft plaatsgevonden. In de eerste plaats willen we deze verandering aantonen in Amsterdam: • Periode 1: halverwege 19e eeuw; • Periode 2: eind 19e eeuw. Volgens Wagenaar heeft het openbare leven tussen 1876 en 1914 aan intensiteit gewonnen. “Het ontwerp van de openbare ruimte werd een compositievraagstuk dat niet alleen het oplossen van utilitaire aspecten betrof, maar ook tot doel had de openbaarheid van die ruimte te benadrukken als een manier om burgerlijke waarden als vrijheid en gelijkheid tot hun recht te laten komen.” (Meyer H., F. de Josselin de Jong, M.J. Hoekstra, 2006, Het Ontwerp van de Openbare Ruimte, Amsterdam SUN; pagina 18). Daarbij moet we er rekening mee houden dat in een stadsuitbreiding de publieke ruimte zeer waarschijnlijk een andere betekenis heeft dan in het oude centrum. Als we kijken naar Periode 1, het Amsterdam in de jaren rond 1850, dan valt in vergelijking met andere Europese steden de afwezigheid van boulevards, avenues, trottoirs op. De gemeente was eigenaresse
P
P
28
dat de onbekrompen inzet van openbare ruimte een essentieel onderdeel vormde van een imponerend stadsbeeld. Vooral in de vele nieuwe staten van de negentiende eeuw zag men in de transformatie van de hoofdstad naar Frans voorbeeld een bij uitstek geschikt middel om respect voor de nieuwe natie af te dwingen. Brussel, Boedapest en Rome, om slechts enkele voorbeelden te noemen, volgden Parijs op de voet.’’ (Wagenaar, M. (1988) ‘Sociaaldemocratie en volkshuisvesting’, H. Tilman e.a., Metropool Amsterdam. Deel 1, p. 44-71, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft).
In Periode 2, de tweede helft van de 19e eeuw zijn we, in 1864, een groep vermogende Amsterdammers het initiatief nemen om een nieuw park aan de zuidwestelijke stadsrand te stichten. Dat was, zo meenden zij, geen taak van de overheid. “Op het vaste land ziet men dikwijls door de Regering groote sommen te koste leggen aan de verfraaiing der steden. In Engeland geldt de stelregel, dat alles wat voor het publiek moet dienen, door dat publiek zelf moet worden totstandgebracht. Nederland volgt het laatste voorbeeld (...) waar de burgerij, als het ware naijverig op hare vrijheid, zonder de hulp van de overheid in te roepen. (geciteerd in Wagenaar 1990; pagina 269). Het nieuwe park (Vondelpark) heeft volksverheffing tot doel en maakt deel uit van een beschavingsoffensief. Dat offensief richtte zich krachtig tegen de volkse openbaarheid van de straat.
In de eeuw van de voetganger zijn we - in chronologische volgorde - eerst de bestaande stad (begin 19e eeuw), vervolgens de transformatie van de bestaande stad (halverwege 19e eeuw) en daarna de stadsuitbreiding (eind 19e eeuw). De eerste indruk van veel afbeeldingen en foto’s is dat er altijd een perspectivisch beeld wordt getoond (meetal op ooghoogte) van straten, buurten, pleinen en parken met, vermoedelijk, taferelen uit het dagelijks leven. Wij hebben de keuze gemaakt voor fotografie en het uiteindelijke doel is een beeldanalyse die wordt ingezet als alternatief voor de sociologische methode van observatie, om het gebruik van de publieke ruimte te reconstrueren voor een periode die al voorbij is. Uit een studie van foto’s van straatbeelden in de Beeldbank van de gemeente Amsterdam van twee Amsterdamse cases, is de eeuw van de voetganger nauwkeurig geanalyseerd op de opkomst van de automobiel en de rol van de verkeerskundige bij de te-
31
Categorieën afbeeldingen Wie naar afbeeldingen van vroeger tijden gaat zoeken, kan bij verschillende soorten afbeeldingen terecht. Zo zijn er stadsbeelden uit het tijdperk van voor de fotografie, zoals etsen, schilderijen, tekeningen en gravures. Deze zijn documentair of een verbeelding van idealen. De daaropvolgende fotografie is vooral documentair. Architectentekeningen laten vooral de verbeelding zien van een ideale werkelijkheid. Kunstwerken laten op hun beurt een artistieke representatie van de werkelijkheid zien.
P
30 P
der gronden, en beschikte zodoende over het essentiële privaat- rechtelijke instrumentarium om hier een monumentale woonwijk te realiseren, in een tijd en een land waar publiekrechtelijke interventies in de ruimtelijke orde tot een minimum beperkt waren. Maar het is tekenend voor het heersende politieke klimaat van die jaren dat een raadsmeerderheid “zich niet kon vereenigen met het denkbeeld om de bevordering van den welstand als verplichtend in beginsel te stellen door de in te leveren teekeningen tot verbouw ook in handen te stellen van den Stads Architect” (citaat in Wagenaar, M. (1998; 2000) Stedebouw en burgerlijke vrijheid. De contrasterende carrières van zes Europese hoofdsteden, THOTH, Bussum; pagina 157).
Vastgelopen op... Veel van de foto’s brengen niet zozeer het dagelijks leven op straat in beeld, maar vaak een bijzondere gebeurtenis. Foto’s die wel een alledaagse situatie lijken te tonen, laten erg weinig activiteiten zien. Daaruit trekken wij de conclusie dat eind 19e eeuw het gebruik van de openbare ruimte niet per se intensiever was dan met de opkomst van de auto te zien is op straat. Ontwerpingrepen zijn vooral pragmatisch (civiel-technisch, soms esthetisch van aard) en tonen geen aanwijzingen dat het publieke karakter onderwerp van de ingreep is geweest.
33 P
32 P
loorgang van het publieke domein. Hieruit is gebleken dat er nauwelijks sprake is van een verandering van het gebruik van de straat met de opkomst van de auto en het verkeer (zie bijlagen). Het beeld dat we hebben van de publieke ruimte als verblijfsruimte – een van drukte, handel en bedrijvigheid – blijkt echter niet overeen te komen met de foto’s die vanaf het eind van de 19e eeuw van de publieke ruimte in Nederland zijn gemaakt. Het geanalyseerde beeldmateriaal wijst wel op dat er drie verschillende soorten van gebruik in de publieke ruimte zijn te onderscheiden: het alledaagse, het bijzondere (zoals historische gebeurtenissen) en het ideale. Deze bevinding roept vragen op over het beeld dat we hebben van de openbare ruimte. In hoeverre komt het beeld dat wij hiervan hebben overeen met de werkelijkheid? Of is zij eerder gebaseerd op ‘het bijzondere’ of ‘het ideale’?
Analyse op basis van kunsthistorische bronnen is per definitie subjectief. Ze vormt niet zozeer een reproductie van de werkelijkheid, maar is een weergave van de mentale constructie van de kunstenaar. In plaats van de alledaagse werkelijkheid verbeeldt iedere foto, schilderij of tekening impliciet de toenmalige visie op de openbare ruimte; het kunstwerk bevat naast een weergave van een fysiek object ook altijd de artistieke representatie van contemporaine, sociale kwesties en van het intellectuele debat daarover. Op deze manier wordt dit ook onderdeel van het beeld dat mensen later op hun netvlies krijgen. Zo krijgen we uit de foto’s van Breitner waar dienstmeisjes, volksvrouwen, en voerlui zich voortbewegen aan de randen van de bouwputten van Amsterdam, min of meer onbewust ook zijn kijk op de gestalte van het ‘moderne’ in het nieuwe stadsbeeld mee: ‘de stad als locus van verandering en modernisering, met onontkoombare, tastbare aspecten die niet alleen de zin-
35 P
POGING #4 KUNSTGESCHIEDENIS EN SOCIOLOGIE
34 P
Poging nummer vier probeert vat te krijgen op de openbare ruimte door puur vanuit de kunstgeschiedenis en puur vanuit de sociologie naar het publieke domein te kijken. Hoe verhouden de werkelijke samenlevingsverbanden tussen individuen zich ten opzichte van het ideaalbeeld van de publieke ruimte zoals dat wordt gerepresenteerd in de kunst, bij het ontwerpen van de publieke ruimte? Drie vragen staan daarbij centraal: • Wat gebeurt er op straat? • Vanuit welk ideaal/perspectief kijkt men wat er gebeurt op straat? • Hoe vertaalt dit zich in de ontwerpopgave?
1 Kunstgeschiedenis Hieronder zijn eerst enkele relevante kunsthistorische inzichten op een rij gezet. Daarbij is veel geciteerd uit bestaande literatuur, ook al zijn in de vaart van dit vooronderzoek de bronnen niet overal vermeld. 1860-1870: vroeg Impressionisme ‘In 1937 schreef de Amerikaanse kunsthistoricus Meyer Schapiro in een essay over abstracte kunst dat ook het vroege impressionisme een moreel aspect had. In haar onconventionele, ongereguleerde visie, in de ontdekking van een continu veranderende buitenwe-
1880-1890: Breitner, Baudelaire De laatste twee decennia van de negentiende eeuw was het Amsterdamse stadsbeeld, rijkelijk laat vergeleken met Wenen, Parijs of Londen, het toneel van ingrijpende veranderingen (…). In de eerste maanden van 1898 maakte de bekende Amsterdamse schilder George Hendrik Breitner ruim dertig foto’s, een ets, een gouache en zeker twee schilderijen van de bouwput van de winkelgalerij in de Raadhuisstraat te Amsterdam. Breitners fascinatie voor bouwputten kan niet, zoals vaak is verondersteld, geïnterpreteerd worden als een artistiek protest tegen ‘Stedenschennis’. Het is, daarentegen, veeleer een uiting van een genuanceerder interesse: de observatie en weergave van de caleidoscopische gestalte van het ‘moderne’
37
Wat de sociale geschiedenis van de kunst vooral zo spectaculair maakt, is dat daarin niet zozeer de topografische identificatie van het moderne stadsleven aan de orde komt; de cartografie van boulevards, stationsgebouwen, bruggen, fabrieken of suburbs, maar veeleer het distilleren van de modernité, de ervaring en sensatie van het moderne leven. Het kunstwerk is de artistieke representatie van contemporaine, sociale kwesties en van het intellectuele debat daarover.
reld waarvan de vorm afhangt van de tijdelijke positie van de vluchtige kijker, was een impliciete kritiek ten aanzien van symbolische, sociale en huiselijke formaliteiten. Of ten minste een andere norm ten aanzien hiervan. Het is opmerkelijk hoe veel schilderijen uit het vroege impressionisme gaan over informele en spontane gezelligheid; ontbijten, picknicks, wandelingen, boottrips, vakanties en vakantiereizen. Deze stedelijke idylles vertegenwoordigen niet alleen de objectieve vormen van recreatie van de bourgeoisie in de 1860s en 1870s; door de onderwerpkeuze en in de nieuwe esthetische inrichting verbeelden ze ook het idee dat kunst een gebied is van individuele genoegens zonder referenties naar ideeën en motieven. Hierdoor wordt het cultiveren van plezier gezien als de hoogst haalbare vrijheid voor een verlichte aristocraat, los van de officiële overtuigingen van hun klasse’.
P
P
36
nen prikkelden, maar ook gevoelens van angst, verwarring en afkeer opriepen’ (Een ‘tolerante’ stedenbouw, De esthetiek van de Raadhuisstraat in Amsterdam (1895-1899), Ed Taverne). Dit geldt dus zeker ook voor kunst die de openbare ruimte verbeeldt; in feite wordt deze hierdoor ook een ongrijpbaar en mythisch fenomeen. Dankzij kunst heeft iedereen een beeld bij de openbare ruimte in een specifieke tijd, maar het is niet te zeggen of dit werkelijk zo was.
Halverwege de jaren tachtig werd in Amsterdam een nieuw beeld van de stad gecreëerd: de stad als locus van verandering en modernisering, met onontkoombare, tastbare aspecten die niet alleen de zinnen prikkelden, maar ook gevoelens van angst, verwarring en afkeer opriepen. Het vastleggen van moderne synergie had te maken met de artistieke ontvankelijkheid daarvoor, onder invloed van een nieuwe esthetische cultuur waarin kunst tegelijkertijd als lyrische zelfexpressie en als vorm van wetenschap werd opgevat.
1887 Tönnies – gemeinschaft und gesellschaft & 1889 Durheims organische en mechanische solidariteit Pleidooi voor gemeenschap met solidariteit gebaseerd op intieme emotionele banden, een gezamenlijke ervaring van de plek en een gezamenlijk doel (simpele nederzettingen). Gemeenschappen zijn er onpersoonlijke, berekenende relaties uit eigenbelang. Solidariteit ontbreekt grotendeels (bureaucratische massa-samenlevingen). 1903 Georg Simmel – the Metropolis and Mental Life Blasé attitude, negatief mensbeeld: objectificatie van de samenleving (onttovering). Geldeconomie maakt alle verhoudingen kil en rationeel. In een dorp is veel meer gemeenschapsgevoel, terwijl mensen in steden ten onder gaan aan anonimiteit. Simmel toont zich ambivalent ten opzichte van de moderne stad. Jaren ’20 en ’30 Chicago School of Urban Sociology 1938 Robert Park, Louis Wirth (ecology) Tonen fascinatie voor ruimtelijke concentratie van migrantengroepen in bepaalde buurten van de stad. Zij zagen dit als een fase in een ‘natuurlijk proces’ dat uiteindelijk zou leiden tot de assimilatie en integratie van deze groepen in de dominante samenleving.
39
Het is natuurlijk heel verleidelijk om in Breitner en diens schilderijen waar dienstmeisjes, volksvrouwen, voerlui en straatjongens schielijk voortijlen tussen de roerloze grachtenwanden van een grijs en mistig Amsterdam, de door Baudelaire ontworpen, ideale schilder van het moderne leven te zien.
2 Sociologische theorie Hieronder volgt een opsomming van enkele representatieve werken, gepubliceerd in de eeuw van de voetganger.
P
P
38
in het nieuwe Amsterdamse stadsbeeld. Een ambitie die zich niet beperkte tot Breitner of tot de Nederlandse schilderkunst omstreeks 1890, maar die veeleer karakteristiek is voor de herschikking van esthetiek en sociale praktijk; voor de esthetische heroriëntatie op de tegenstrijdige aspecten van het moderne leven die we zowel tegenkomen in de geschriften van Baudelaire en Marx als in de schilderkunst van Courbet en Manet tot aan die van de fotograaf Stieglitz en de schilder Max Weber.
Haussman – 1853-1870 Het controleren van een exploderende metropool en haar bevolking was een technisch probleem dat op rationele wijze moest worden opgelost. Bouwde een stad die ordelijk en efficiënt was en grotendeels discontinu met de historie. Voor Baudelaire e.a. waren deze ontwikkelingen angstaanjagend: ze herkenden hun eigen stad niet meer. Maar ze waren er ook van onder de indruk. Met verandering kwamen er nieuwe mogelijkheden, en de stad werd een spektakel. Tegelijkertijd was de stad in de 19e eeuw ook het toneel van klassenconflicten.
1960 en 70s Edward T. Hall onderzoekt de impact van gebouwen op gedrag in The Fourth Dimension In Architecture: The Impact of Building on Behavior. ‘‘Far from being passive, environment actually enters into a transaction with humans. It is therefore impossible to conduct valid studies of human behaviour without reference to the context of the environment’’ (Edward Hall, 1975, pagina 9) Lyn Lofland benadrukt in haar boek A World of Strangers: Order and Action in Urban Public Space (1973) het belang van ruimtelijke organisatie voor menselijke communicatie en interactie in de stad. Het uiteindelijke doel is om door literatuuronderzoek op het gebied van kunstgeschiedenis en sociologie te komen tot handvatten die concreet maken hoe ruimte als een publiek domein kan worden georganiseerd en ingericht. Vastgelopen op... Deze weg is vastgelopen op enerzijds de subjectieve, individuele expressie van de beeldende kunst en de abstractie van sociale theorie in relatie tot zoiets concreets als het ontwerp voor de (inrichting van) openbare ruimte.
41
Walter Benjamin Nieuwe vorm van publieke cultuur; consumenten en toeschouwers. Ook impressionisten schilderden hier met name een wereld van klerken, bureaucraten, winkelmeisjes en entertainers. Nieuwe middenklasse die noch bourgeoisie noch proletariaat was. Voor Benjamin was de tegenstelling tussen de vrije wereld van de kunstenaars en de harde realiteit van ongelijkheid in de moderne stad moeilijk, omdat de droom van industriële technologie zonder klassenconflict onmogelijk was.
Na WO II – Symbolisch Interactionisme George Herbert Mead en Herbert Blumer bedachten de term Symbolisch Interactionisme in 1937 en Erving Goffman werkte dit in de jaren ’60 verder uit. Het is een theorie in de sociologie die zich toelegt op de studie van symbolen die in de omgang van mensen gebruikt worden.
P
P
40
1938 Lewis Mumford – The Culture of Cities Laat zijn afkeer zien van de moderne stad en technologische ontwikkeling. Fascinatie niet zozeer voor ‘gemeinschaft’, maar voor de Middeleeuwse stad met een balans aan dichtbevolkte buurten, identiteiten en bredere burgerlijke eenheid die samen een wereld creëerden waarin zowel gemeenschap als gezelschap organisch onderdeel uitmaakten van de stad.
43
Met het afronden van het artikel voor de publicatie Stromen & Verblijven, waarin we de eeuw van de voetganger nauwkeurig hebben geanalyseerd op de opkomst van de automobiel en de rol van de verkeerskundige bij de teloorgang van het publieke domein komt het volgende naar voren: “Het is een gangbaar idee dat door toename van het verkeer de mens en allerlei andere activiteiten van straat verdrongen zijn, waardoor de straat steeds minder een verblijfsruimte is geworden. Het is echter zeer de vraag of dat laatste al zo is en vervolgens of er een oorzakelijk verband is. Het zijn misschien wel twee parallelle bewegingen geweest die deel uitmaken van de modernisering van de samenleving, die zich voornamelijk en vaak als eerste in stedelijke omgeving manifesteerde. Daarbij is misschien enerzijds te zien – maar dat blijft tot op zekere hoogte speculatie – dat het dagelijks leven zich minder op straat is gaan afspelen en anderzijds is het evident dat het verkeer in omvang en intensiteit is toegenomen. Dat de conclusie is dat het autoverkeer het dagelijks leven van de straat heeft weggedrukt is daarmee niet gezegd. Een aanwijzing daarvoor is dat ook in de periode voordat de auto dominant was, is te zien dat op veel plekken in de stad op straat verrassend weinig gebeurde. Geen straathandel, geen spelende kinderen, geen flaneurs. Ook voor de opkomst van de auto is de straat in belangrijke mate een verkeersruimte, ook voor voetgangers. Als de straat ooit belangrijk is
P
POGING P OGING #5 EEN E EN RUIMTELIJKE, SOCIALE GESCHIEDENIS
42 P
Poging nummer vijf is een ultieme, laatste poging om grip te krijgen op het begrip publiek domein.
Perspectieven op de openbare ruimte Er kunnen drie perspectieven op de publieke ruimte worden onderscheiden. De fysieke publieke ruimte, de mentale publieke en het evenement of de gebeurtenis als uiting van het publieke. In die publieke ruimte spelen zich drie typen van activiteiten af. Het alledaagse, het bijzondere en het ideale. In de fysieke publieke ruimte vindt vooral het alledaagse plaats. Een fietser op straat van huis naar werk, een auto op weg naar de ringweg of een gehaaste forens onderweg naar de tramhalte. Die fysieke ruimte wordt ontworpen vanuit een mentale kaart van het publieke domein en een ideaalbeeld van
De mentale publieke ruimte is een individueel beeld van wat het publieke domein is. Voor sommigen ligt in dat beeld de nadruk op verplaatsing, voor andere op aangenaam verblijven. Het ideaalbeeld van de publieke ruimte komt het best tot uiting in de artistieke verbeelding van het publieke domein, zoal die verschijnt in bijvoorbeeld prenten, schilderijen, foto’s en films. Dit ideaalbeeld van de publieke ruimte bestaat niet fysiek, maar is een bijzondere vorm van mentale publieke ruimte die zichtbaar wordt door de artistieke schepping. Een publiek domein kan ook ontstaan op het moment dat er een gebeurtenis plaatsvindt. Zomerfestivals vinden plaats op locaties waar de rest van het jaar alleen maar weiland is, maar voor een paar dagen een publiek domein is ontstaan. Een tijdelijke samenleving. Maar ook binnen de stad kunnen plekken pas publiek worden als er een evenement plaatsvindt. Grote delen van Rotterdam worden publiek op het moment dat er een evenement plaatsvindt, zoals het zomercarnaval.
45
Uit een studie van foto’s van straatbeelden in de Beeldbank van de gemeente Amsterdam is gebleken dat er nauwelijks sprake is van een verandering van het gebruik van de straat met de opkomst van de auto en het verkeer. Daarmee is de verkeerskundige vrijgepleit; het idee dat zij ervoor gezorgd hebben dat de auto de publieke ruimte heeft ingenomen, lijkt niet te kloppen. We kunnen ons dus afvragen in hoeverre het beeld dat we hebben van de ontwikkeling van de openbare ruimte juist is. Openbare ruimte is een mentale constructie, een ongrijpbaar en mythisch fenomeen. Of gebaseerd op een ideaalbeeld en zo ja wat voor idealen liggen daar dan aan ten grondslag? Iedereen heeft er een beeld bij, maar niemand kan een concrete lijst met randvoorwaarden voor een geslaagd publiek domein geven.
wat zich daar plaats zou kunnen vinden. Die fysieke ruimte wordt voor een deel ook door civieltechnische en verkeerstechnische ontwikkelingen gevormd. Hans Buiter toont in Riool, rails en asfalt aan dat deze technische artefacten veelal wijzen op sociale ontwikkelingen die al eerder zijn ingezet.
P
P
44
geweest als verblijfsruimte is dat mogelijk het geval geweest vóór de uitvinding van de fotografie.”
Al die perspectieven kunnen kantelen en een verschuiving teweeg brengen in het denken over publiek domein:
Vastgelopen op... Het samenbrengen van de drie disciplines bracht in deze korte tijd te weinig concrete aanknopingspunten naar voren dat is besloten dit onderzoek voorlopig geen vervolg te geven.
47
Het uiteindelijke doel is om kunsthistorische, sociologische en ruimtelijke inzichten te combineren tot een gezamenlijke analyse van het publieke domein.
P
P
46
Het gaat in de eerste plaats om de mens en het zelfbeeld van de mens (filosofische vraag). Daarna gaat het over hoe al die individuen met elkaar samenleven (sociologische vraag) en tot slot hoe de stad voor die samenleving wordt ingericht (ruimtelijke vraag). Hoe verhoudt het individu zich ten opzichte van de groep binnen zijn habitat?
In onze zoektocht zijn we op enkele markante uitspraken gestuit die we hier toch willen noemen. Zo noemt Habermas de toegankelijkheid van de openbare sfeer een van de meest uitgesproken kenmerken van de liberale burgerlijke samenleving. En auteurs als Sennett en Lofland zien de openbaarheid van de straat in samenhang met de opkomst van de liberale burgerij als dominante machtsfactor vanaf de late achttiende eeuw. De Spaanse architect Manuel de Sola-Morales noemt openbaarheid de plek waar routes kruisen. Niet alleen uitspraken, ook oeuvres laten hun sporen na op het denken over openbare ruimte. De kaart van Giambattista Nolli van Rome uit 1748 en het Passagen-Werk van Walter Benjamin, geschreven tussen
49
Hoewel Hans Buiter in zijn boek ‘Riool, rails en asfalt’ spreekt van ‘straten vol mensen, karren en kruiwagens en glanzende keien die uit het straatbeeld zijn verdwenen’, hebben wij die bedrijvigheid op straat niet kunnen traceren op de foto’s uit het Stadsarchief van Amsterdam. Wel laat Buiter trouwens zeer overtuigend zien welke infrastructurele ontwikkelingen er plaatsvonden op en onder de straat (gasbuizen, waterleiding, spoelriolen, telefoon en elektriciteitsdraden en tramrails) en de maatschappijvormende werking die dat heeft gehad.
P
TOT SLOT TOT
48 P
Met de opkomst van de burgerlijke samenleving en de Verlichting (vanaf ongeveer 1800) worden in diverse Nederlandse steden Publieke Werken opgericht. Daarmee werd de voordeur de grens tussen publiek en privé, waar voorheen ook de ruimte voor het huis onderdeel uitmaakte van het private domein.
• Een andere, paradoxale observatie is dat als je ergens wilt kunnen zijn, je daar ook moet kunnen komen. Veel ingrepen in een stad als Amsterdam zijn gedaan om ergens te kunnen komen, met als doel daar dan ook te willen zijn. De Raadhuisstraat, de metro, de Wibautstraat, de Piet Heinkade, de Noord-Zuidlijn, demping van verschillende grachten (zoals de Overtoom) zijn allemaal aangepakt om bij die stad te kunnen komen er te kunnen verblijven. • We hebben ons ook afgevraagd of er een onderscheid te maken is naar steden die een gebouw als icoon kennen versus die steden die hun publieke domein als beeldmerk hebben? Parijs heeft de Eif-
• Waar voorheen de overheid middels de grote rol in de woningbouwopgave veel te zeggen had over de openbare ruimte, is die invloed afgenomen. Met welke ingrediënten kunnen we vandaag de dag werken aan het publieke domein in de stad? Op dit moment lijkt er sprake van een teveel aan openbare ruimte, onbegrensd en daarmee te onbestemd om werkelijk publiek te worden. De bedoeling was altijd om na een start in Amsterdam het onderzoek naar het publieke domein verder uit te breiden naar steden als Kopenhagen, Berlijn en Barcelona. In de poging om vat te krijgen op het publieke domein zijn we in dit vooronderzoek juist naar een steeds kleiner onderdeel van de stad gaan kijken om onze vingers achter het onderwerp te krijgen. Deze keer is het niet gelukt. We zijn op dit moment gewoon onvoldoende concrete aanknopingspunten om aan een vervolgonderzoek te beginnen. Is het onderwerp daarmee voorgoed van de baan? Waarschijnlijk niet. We blijven allemaal in onze werkzaamheden betrokken bij de stad en het publieke domein. Wellicht dat we met wat meer bagage in de toekomst een nieuwe poging wagen.
51
Het werken aan het onderzoek leverde soms ook geheel op zichzelf staande inzichten op. Enkele daarvan willen we hier toch noemen, ook al zijn het losse flodders. • We liepen tegen een merkwaardige tegenstrijdigheid aan in de ontwikkeling van de openbaarheid van de straat. Enerzijds neemt de openbaarheid van de straat al eeuwenlang toe (denk aan de ontwikkeling van parken, etc.), maar aan de andere kant boet het publieke domein aan belang in ten gunst van het private domein. Gebruik van de straat voor privé doeleinden kwam vanaf de 19e eeuw onder druk te staan. Openbaarheid verplaatste zich voor een groot deel naar overdekte plekken, winkels, industrieterreinen, etc.
feltoren en Amsterdam de grachtengordel. Maar Parijs heeft niet alleen die toren, maar ook kenmerkende boulevards en Barcelona heeft niet alleen de Ramblas, maar ook de Sagrada Familia.
P
P
50
1927 en 1940, hebben ons denken over het publieke domein beïnvloed.
I. Amsterdam (historisch en afbeeldingen)
Bacon, Edmund N. ‘The Design of Cities’, New York (1968) Behandelt de ontwikkeling van een groot aantal steden door de tijd heen en over de hele wereld. In het gedeelte over Londen in de 19e eeuw wordt met name aandacht besteed aan de opkomst en groei van de gegoede burgerij. De eerste helft van de negentiende eeuw was een periode van sociale verheffing, waarbij snel groeiende commerciële en fabrieksondernemingen zorgden voor een uitbreiding van de welgestelde middenklasse. Dit veroorzaakte een grote vraag naar huizing die zo veel mogelijk leek op een paleis. Zo is Regent Park in Londen een voorbeeld van de inspanning om een omgeving te creëren die was gebouwd op de economie van het eigenaarschap van een eigen woning, terwijl men tegelijkertijd kon genieten van de relatie met de natuur. Een voordeel dat voorheen voorbehouden was aan de landhuizen van de aristocratie.
53
Abrahamse, Jaap Evert, ‘De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw’, Uitgeverij THOTH Bussum (2010)
Boeken, A. en Donath, W., ‘Amsterdamse stoepen’, Amsterdam, Van Saane en Havelaar (1950) Bolte, Wouter en Johan Meijer, ‘Van Berlage tot Bijlmer’, Architectuur Cahier, Sunschrift 167. SUN Nijmegen (1987) In 1887 vonden de radicale liberalen in de raad verkeers- en c o m m u n i c a t i e m i d d e le n d i e v o o r t k w a m e n u i t v r i j ondernemerschap niet voldoende. Architectuur moest bindend principe voor de stad worden en leidraad in city-vorming. Voorkomen moest worden dat de ombouw van woonpanden tot winkels en kantoren tot een allegaartje zou leiden. Men wenste allereerst op het vlak van verkeersvoorzieningen een actiever optreden van de overheid. Daarnaast zou de gemeente zich via een actieve grondpolitiek de middelen moeten verschaffen om de woning- en stedenbouw te kunnen sturen. Het stadsbestuur zou zich niet langer mogen beperken tot het aangeven van bepalingen als er concessies werden verstrekt. Heeft o.a. geleid tot Publieke Werken. Buffing, Ton, ‘Ingrijpen of terugtreden? 150 jaar werken aan infrastructuur en openbaar vervoer in Amsterdam’, Amsterdam, Gemeente Amsterdam (2000)
P
LITERATUUR LIJST LIJST
52 P
Relevante literatuur voor nadere bestudering van het onderwerp publiek domein
P
Cammen, Hans van der en Len de Klerk, ‘Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot Vinex-wijk’, Het spectrum derde druk 2008. Couvée, D.H., ‘De Dam, De geschiedenis van een plein’, Utrecht (1968) Overzicht in kaartmateriaal, afbeeldingen en tekst van de geschiedenis van de Dam 1300-1900. Ed van der Elksen, ‘Eye love you’, Van Holkema & Warendorf (1977) Emeis, M.G., ‘Amsterdam buiten de grachten’, Sijthoff Amsterdam (1983) Over de plannen van de architect Van Niftrik en Kalff eind 19e eeuw: Van Niftrink had buiten de Rozengracht een groot volkspark ontworpen. Kalff schrapte het en kwam met het Frederik Hendrikplantsoen als magere compensatie. Terwijl de 30 meter brede Frederik Hendrikstraat werd aangelegd in een uitgesproken Molenbuurt, projecteerde men de even brede Bilderdijkstraat (1878) in een meer gevarieerde bebouwing; grutterijen, bloemisterijen, leerlooierijen, herbergen met kolf of kegelbanen, scheepswerfjes en opslagplaatsen van lege petroleumvaten. Ze moesten allen het veld ruimen voor meer uniforme straten en straatjes.
Gedenkboek/dienst der Publieke Werken, ‘Dienst der Publieke Werken (Amsterdam): 100 Jaar Publieke Werken : 18501950’, Dienst der Publieke Werken (1950)
Meyer, Han, Frank de Josselin de Jong, Maarten Jan Hoekstra, ‘Het ontwerp van de openbare ruimte’, SUN (2006) Biedt een basiskennis van het ontwerp van openbare ruimte. Daarnaast wordt een historische ontwikkeling geschetst. Een gedeelte gaat over de negentiende eeuw. In deze tijd werd de differentiatie uitdrukkelijker in het profiel van de openbare straat aangebracht en ingezet om zowel een ethisch afgewogen beeld te verkrijgen als een praktische indeling van verschillende vormen van gebruik. Het ontwerp van de openbare ruimte werd een compositievraagstuk dat niet alleen het oplossen van utilitaire aspecten betrof, maar ook tot doel had de openbaarheid van die ruimte te benadrukken als een manier om burgerlijke waarden als vrijheid en gelijkheid tot hun recht te laten komen. Eind negentiende eeuw werd in diverse stadsuitbreiding/ stedelijke handboeken aandacht besteed aan de wijze waarop straatbeeld en bebouwing zich tot elkaar zouden moeten verhouden, vanuit het oogpunt dat zowel het stedelijke openbare karakter van de straat als het persoonlijke, individuele karakter van de woning optimaal tot hun recht kwamen. Zo werd het gehele nieuwe netwerk van de openbare ruimte in Parijs als een samenhangend geheel ontworpen, met een beeldtaal die nieuwe monumentaliteit vertegenwoordigde. In Nederland had men echter aanzienlijk minder middelen en vrijheid om samenhangende ontwerpen voor de openbare ruimte te realiseren. Ivan Nio, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, ‘Atlas van de Westelijke Tuinsteden Amsterdam’, SUN Trancity in samenwerking met de EFL Stichting (2008) Nooteboom, Cees, ‘Nooit gebouwd Nederland’, V + K Publishing (1999) De geschiedenis van de Nederlandse architectuur van 1850 tot heden wordt geschetst aan de hand van niet-uitgevoerde ontwerpen. Opgenomen zijn al die tekeningen, die nooit verder zijn gekomen dan de tekentafel, omdat ze te fantastisch, te geavanceerd, of technisch, financieel of politiek onhaalbaar waren. Het toont aan dat Nederland er heel anders uit had
55
Hageman, Marielle, ‘Het grote A’dam boek 1275-2005’, THOTH/ GAA (2003) Boek van het Gemeentearchief over de geschiedenis van Amsterdam in beeld aan de hand van verschillende thema’s zoals handel, bestuur, wonen, werk, zorg, geloof, kunst etc.
P
54
Breitner, G.H. ‘Amsterdams straatleven rond 1900. Foto’s van een schilder’, De verbeelding (2004) In de eerste maanden van 1898 maakte Breitner ruim dertig foto’s, een ets, een gouache en zeker twee schilderijen van de bouwput in de Raadhuisstraat. Het is een uiting van de caleidoscopische gestalte van het ‘moderne’ in het nieuwe Amsterdamse stadsbeeld. Breitners werk is de vastlegging van het moderne leven. Hij was gefascineerd door de onpoëtische kanten van de stad; het verval en de zelfkant van de dagelijkse omgeving, de troosteloosheid van lege straten en de werkpaarden bij bouwputten, tramremises. Dit staat niet op zichzelf maar is een nieuwe artistieke stroming waarbij er weerklank is van de stad als sfeer. Breitner zoekt om die emoties vast te leggen in een scherp beeld. De artistieke drang om dit te doen heeft te maken met de nerveuze vitaliteit van de stad in deze tijd; de synergie van het verkeer, elektrificatie van kades, straten en pleinen en schaalvergroting in commerciële architectuur. Er komt in Breitners oeuvre echter geen trein, station of spoorbrug voor, maar er is sprake van een subtielere relatie met modernisering. Door handcamera’s te gebruiken keek hij naar de stad als een voetganger naar de gebeurtenissen. Daarmee is het een journalistieke reportage van de stad in afwachting van haar modernisering (Taverne, 2000).
Praz, Mario, ‘Het Europese binnenhuis’, A. Oosthoek’s Uitgeversmaatschappij (1965)
P
Rooijen, Maurits van, ‘Van zondagspark tot volksvoorzieningen’, Utrecht, 1981 s.n. Het ontstaan van de overheidszorg voor openbaar groen in de Nederlandse steden, met name Amsterdam, in de 19e en begin 20e eeuw. Taverne, E., ‘Een tolerante stedenbouw. De esthetiek van de Raadhuisstraat in Amsterdam’, in Leidschrift (15), 2, 49-74, (2000) De Raadhuisstraat is een voorbeeld waar franse ideeën over esthetiek werden gecombineerd met een lokaal, schilderachtig stadsbeeld. In kunst uit deze periode wordt de sensatie van het moderne leven gerepresenteerd: Baudelaire, Breitner etc hadden de artistieke drang om de stad vast te leggen door de synergie van het moderne verkeer, schaalvergroting. Ze hadden oog voor de explosieve werkelijkheid van de moderne, industriële stad. Zo werd de straat het nieuwe thema in de esthetiek. De Raadhuisstraat is een winkelstraat dwars door de 17e eeuwse grachtengordel en is gepland uit economische aanleiding door de transformatie van verkeer en stadshygiëne, van ruimtelijke setting van handel en distributie, met opkomst van nieuwe stedelijke cultuur van handel en consumptie. In deze tijd ontstonden er veel varianten op ‘de straat’ (poorten, passages etc). Maar de Raadhuisstraat is ook weer een voorbeeld op zich, door haar curve wordt het een bewegende straat, maar haar
Tol, Johan van der en Marijke Snepvangers, ‘Kalverstraat 600 jaar; 1393-1993: De bekendste winkelstraat van Amsterdam’, Amsterdam zj. (1993) Publieke werken stelde in 1861 voor om de Kalverstraat, Nieuwendijk, Warmoestraat en de Nes van trottoirs te voorzien om de voetgangers te beschermen tegen het doorgaande rijverkeer. Raadsleden twijfelden echter over of de ruimte breed genoeg was en voor juridische complicaties wanneer de eigenaren niet mee wilden werken. De stadsadvocaat maakte duidelijk dat de gemeente ook zeggenschap over de stoepen had (de walkantkwestie uit de jaren ’50 gold hierbij als uitgangspunt). De raad legde uit zuinigheid voorlopig alleen maar trottoirs aan in de Kalverstraat in 1961 omdat hier het verkeer het drukst was. In 1863 kreeg ook de Nieuwendijk een stoep, maar deze werd in 1885 op verzoek van de bewoners weer verwijderd om het vervoer met rijtuigen makkelijker te maken (Buiter, 2005). Eerder was in de Kalverstraat al beperkt eenrichtingsverkeer ingesteld. Vervolgens werd de straat als een van de eerste straten geasfalteerd in 1873. Pas in 1971 werd de straat tot exclusief domein van de wandelaars gemaakt. Wagenaar, Michiel. ‘Pleinen, parken en boulevards. Vorm en vulling van het publieke domein’, in: H.C. van der Wouden (red.), De stad op straat, De openbare ruimte in perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (p.31-62), (1999) Wagenaar beschrijft het spanningsveld tussen overvloed en onbehagen en de invloed daarvan op stedelijke ontwikkeling. Aan de ene kant was er rijkdom uit de 17e en 18e eeuw, maar ook was er protestantse soberheid die verhinderde dat de nieuwe rijkdom zich in de stedenbouw manifesteerde in het ‘grote gebaar’ van plein, boulevard of stadspaleis. Amsterdam kenmerkte zich door een afwezigheid van boulevards, avenues, trottoirs. De gemeente was eigenaresse der gronden en publiekrechtelijke interventies in de ruimtelijke orde waren tot een minimum beperkt. De schouwburg, het koffiehuis en de komst van het Vondelpark markeerden de overgang naar een bredere openbaarheid. De burgerij had vrijheid hoog in het vaandel en richtte zich op volksverheffing (beschavingsoffensief). Dat offensief richtte zich krachtig tegen de volkse openbaarheid van de straat. In de 19e eeuw was openbare ruimte er in Nederland vooral om nuttig te gebruiken, niet om indruk mee te maken. Halverwege 19e eeuw werd in Parijs voor het eerst een hoofdstad als stedenbouwkundig werd opgevat. Hierbij werden niet langer geïsoleerde interventies ingezet, maar voerde men een frontale aanval op de gebreken van deze slonzige, laat-Middeleeuwse stad. Ook in dit bourgeois-
57
56
Olie, Jacob, ‘Amsterdam en omstreken foto’s 1890-1903’, De verbeelding (2002) Olies foto’s laat straten vol wandelende mensen, karren en kruiwagens en glanzende keien zien. De dominantie van de voetganger, de omvangrijke straathandel en paardenpoep zijn inmiddels uit de openbare ruimte verdwenen. Honderd jaar geleden waren ook centraal gelegen stadsstraten het speelterrein van kinderen, het werkterrein van marktkooplieden en losse handelaren, het decor voor krantenverkoop en flanerende burgers. Voor de tegenwoordige beschouwer lijkt de stad rond 1900 met zijn keien en klinkers een organisch geheel dat harmonisch aansluit bij de omringende meest bakstenen gebouwen. Dit staat scherp in contrast met de tegenwoordige gesegregeerde openbare ruimte waarin gemotoriseerd verkeer en de voorzieningen hiervoor dominant zijn (Buiter, 2005).
eclecticisme staat een politieke uitstraling van grandeur (Wenen, Parijs) in de weg.
P
kunnen zien. Een neerslag in woord en beeld van het architectonisch ontwerpen in Nederland, gedurende de laatste 150 jaar.
Wagenaar, Michiel, ‘Stedebouw en burgerlijke vrijheid, De contrasterende carrières van zes Europese hoofdsteden’, Bussum: THOTH. 279 pp (1998) Wagenaar, Michiel met B. van Delden, L. de Klerk, S. Musterd, Yap Hong Seng, R. van der Wouden, ‘Stad zonder horizon. Stadspolitiek en stedelijke ontwikkeling in Nederland’ Van Gennep, Amsterdam (1997)
58
II. De stoep en infrastructuur Ann Arbor, ‘The car and the city: The automobile, the Built Environment and Daily urban life’, University of Michigan Press (1992)
P
Bosma, Koos, ‘De regie van de stad’, Nai Uitgevers (1999) Buiter, Hans, ‘Riool, rails en asfalt. 80 jaar straatrumoer in Nederlandse steden’, Walburg pers (2005) Enerzijds neemt openbaarheid van de straat al eeuwenlang toe (ontwikkeling parken, etc.), maar aan de andere kant boet het publieke domein aan belang in ten gunste van de privé wereld. Gebruik van de straat voor privé doeleinden kwam onder druk te staan in de 19e eeuw. Openbaarheid verplaatste zich voor een groot deel naar overdekte plekken, winkels, industrieterreinen etc. Openbare ruimte in principe voor iedereen, maar werd steeds meer ingekaderd en gebruikers die openbaarheid zouden kunnen bedreigen werden geweerd (meer regelgeving en druk op activiteiten waar anderen last van ondervonden. Dominantie van liberale burgerij om respectabiliteit van openbare ruimte te vergroten en gebruikers te disciplineren. Regulering gepaard met introductie parken, plantsoenen en terrassen om kinderen en families zonder overlast te laten recreëren. Hervorming openbare ruimte naar protestantse middenklassenwaarden. Tegelijkertijd ontstond in de tweede helft negentiende en begin twintigste stedentype (Networked City) gekenmerkt door grootschalige technische netwerken die voor samenhang en structuur van de stad zorgen. Technische netwerken en hun artefacten kregen vooral een plek op straat. Vervolgens is de
Brouwer, T. ‘Stoepen, stoeppalen, stoephekken’, Zutphen (1985) Over het ‘meubilair’ van de stoep; stoepen, stoeppalen en stoephekken drukken een stempel op het stadsbeeld. Geen trottoirs maar meer buitenarchitectuur, om de privé ruimte voor het huis te bestendigen. Niemand mocht op eigen gelegenheid openbare ruimte in beslag nemen, maar eigenaren konden wel verzoeken indienen met ontwerpen voor hun eigen stoep. Hoeven, F.D. van der, Smit, M.G.J., & Spek, S.C. van der (Eds.), ‘Street Level Desires: Discovering the city on foot, Pedestrian mobility and the regeneration of the European city centre’, Charleston, SC: Booksurge Publishing (2008) Spatial Metro is een project bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van stadsbezoek voor voetgangers, zodat ze makkelijker kunnen navigeren, wandelen en een stad beter kunnen begrijpen en waarderen. In een aantal steden in Zwitserland, Engeland, Frankrijk en Nederland hebben de onderzoekers o.a. karakteristieke gebouwen uitgelicht, metro-style kaarten gemaakt en bieden passende informatie en wegwijzing voor voetgangers en toepassing van GPS technologie. Jacobs, Allan., ‘Boulevard Book: History, Evolution, Design of Multiway Boulevards’, with Elizabeth Macdonald and Yodan Rofe, Cambridge, MA: MIT Press (2001) Multiway boulevards zijn een belangrijke tool voor steden omdat ze zowel plaats moeten hebben voor voetgangers als voor grote verkeersstromen. Het behandelt een aantal boulevards in verschillende steden (Parijs, Barcelona, New York). Het boek is kritisch ten aanzien van de aannames van stedenbouwers over wat een goede straat maakt en probeert tot een aantal aanbevelingen te komen. Lintsen, H.W., ‘Techniek in Nederland in de twintigste eeuw’, Stichting Historie der Techniek (2003) Maarschalkerwaard, R. van, ‘Het Amsterdams straatmeubilair: vormgeving en geschiedenis’, Amsterdam zj. Straatmeubilair is een onderdeel van de openbare ruimte. Het regelt, vergemakkelijkt en versiert het dagelijks leven. In het boek wordt gebruik gemaakt van de werkdefinitie: ‘alle in principe onroerende goederen in de openbare buitenruimte van de bebouwde omgeving, die dienstbaar zijn aan de samenleving, en tot doel hebben een goed leefklimaat te bevorderen.’ In verschillende essays wordt ontwikkeling van het gemeentelijk beleid en historisch overzicht etc geschetst.
59
Wagenaar, M., ‘Sociaaldemocratie en volkshuisvesting’, H. Tilman e.a., Metropool Amsterdam. Deel 1, p. 44-71, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft (1988)
straat veranderd door de komst van de auto. Maar de veranderingen zijn al eerder ingezet.
P
imperium gold dat de onbekrompen inzet van openbare ruimte een essentieel onderdeel vormde van een imponerend stadsbeeld.
Zardini, MIrko, ‘Asfalto: il caraterre delle citta, Electa (2003) III. Gebruik van de openbare ruimte Boyer, Christine M., ‘Cyber Cities’, Princeton Architectural Press (1996) Ehrenfeucht, Renia en Loukaitou-Sideris, Anastasia, Sidewalks: conflict and negotiation over public space’, The MIT Press (2009) Urban sidewalks, critical but undervalued public spaces, have been sites for political demonstrations and urban greening,
Franke, Simon en Gert Jan Hospers, ‘De levende stad. Over de hedendaagse betekenis van Jane Jacobs’, SUN Transcity (2010) Jacobs pleidooi voor de gebruikers van de stad, ‘the uses of sidewalks, neighbourhood parks and city neighbourhoods’ staat voor diversiteit, gemengd gebruik, kleine bouwblokken, het behoud en gebruik van oude gebouwen, en voor levendigheid op de stoep. Er zijn echter ook kanttekeningen te plaatsen bij de relevantie. Zo is er de kritiek van Herbert Gans. Hij vindt dat Jacobs voorbeeldwijken wel levendig zijn door de opeenstapeling van functies, maar dat het geen ‘diverse’ wijken zijn maar waar mensen min of meer een sociaal-culturele achtergrond delen. Daarnaast hebben er in vijftig jaar verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden. De mobiliteit is enorm toegenomen en daardoor ook de behoefte aan infrastructuur. Ook is het toerisme wereldwijd toegenomen, vooral in leuke oude wijken met gemixte functies. Waardoor deze niet meer gebruikt worden zoals Jacobs het bedoelde. De vraag is of we dus nog wel een discussie kunnen voeren op basis van onderzoek dat in een andere ‘wereld’ plaatsvond, waarbij de voetganger als gebruiker van de openbare ruimte centraal stond. Nu is dit voor een groot deel niet meer de realiteit. Fyfe, Nicholas (ed), ‘Images of the Street: planning, identity and control in public space’, London (1998) Gehl, Jan, ‘Life between buildings, using public space’, The Danish Architectural Press, 2006. Synopsis boek: Gehl kijkt naar de ruimte tussen gebouwen, straten, pleinen en andere open plekken in de stad. Hij onderzoekt hoe hun ontwerp mensen beïnvloedt en andersom. Het is een reactie op modernistische planningsprincipes en het
61
Vaillancourt, Daniel, ‘L’invention du trottoir Parisien. Collection de la Republique des Lettres, Etudes’, Les presses de l’Universite Laval (2009) Synopsis boek: L’érection du premier trottoir parisien en 1608, celui du Pont Neuf, eut pour conséquence de redéfinir la rue, ses matières et son personnel. Ce faisant, l’urbanité prit un autre tour, inédit, articulé à la régulation de la circulation, à la propreté, à l’impératif de la ligne droite. Le présent ouvrage propose d’analyser ce moment de l’histoire urbaine de Paris, où les façonnements de l’espace public instaurent d’autres possibles narratifs et mettent en évidence le geste monarchique. Nous examinerons comment Paris redessine alors son urbanité, se délestant, virtuellement, de ses aspérités. Dans l’espace symbolique, le carrosse se substitue ainsi au cheval et aux piétons. Entre l’entrée d’Henri IV (1594), la nomination de Sully comme Grand Voyer (1599) et l’institution du Lieutenant général de Police (1667), Paris s’est enrichi de nouvelles figures. Prenant en compte les modifications de la rue, cet ouvrage interroge les relations entre les formes urbaines et les formes discursives, entre l’urbanitas, manière de dire et d’être, et l’urbanité, manière d’occuper et de penser l’espace des villes.
promenades for the wealthy and the well-dressed, and shelterless shelters for the homeless. On sidewalks, decade after decade, urbanites have socialized, paraded, and played, sold their wares, and observed city life. These many uses often overlap and conflict, and urban residents and planners try to include some and exclude others. In this first book-length analysis of the sidewalk as a distinct public space, Anastasia Loukaitou-Sideris and Renia Ehrenfeucht examine the evolution of the American urban sidewalk and trace conflicts that have arisen over its competing uses. They discuss the characteristics of sidewalks as small urban public spaces, and such related issues as the ambiguous boundaries of their “public” status, contestation over specific uses, control and regulations, and the implications for First Amendment speech and assembly rights. (synopsis boek)
P
P
60
McKay, J.P., ‘Tramways and trolleys. The rise of urban mass transport in Europe’, Princeton (1976) In de laatste jaren van de 19e eeuw heeft in Europa een sterke en veelzijdige transformatie plaatsgevonden op het gebied van passagiersvervoer. Dit is een studie naar de transformatie en de elektrische straatauto die dit mogelijk heeft gemaakt. Het boek onderzoekt de situatie van de groei van de Europese elektrische tram tussen 1890 en 1910 op statistische en historische wijze, met een focus op Frankrijk, Duitsland, en Engeland. Verbindt conclusies van de veranderingen in transport (transit take-off) o.a. aan de impact op de stedelijke omgeving en het leven van stadsbewoners.
P
Hajer, Maarten, Arnold Reijndorp, ‘In search of new public domain’, Nai publishers (2001) Synopsis boek: Beschreven wordt een zoektocht naar de voorwaarden voor de vormgeving van nieuwe publieke ruimten. Op basis van een analyse van de culturele geografie van de netwerkstad ontwikkelen de auteurs een nieuw perspectief op culturele uitwisseling als typisch stedelijke kwaliteit. Ze nemen daarbij zowel stelling tegen de klaagzangen over het verval van de stad en de openbare ruimte, als tegen een naïef geloof in architectuur en stedenbouw als de redders daarvan. Een kritisch onderzoek van de nieuwe collectieve ruimten die overal in het stedelijk veld opduiken, levert inzicht in de factoren waarmee nieuw publiek domein tot stand kan komen. Door het verhelderen van theoretische achtergronden en een analyse van actuele vraagstukken als sociale veiligheid en maatschappelijke segregatie bieden de auteurs inzichten en instrumenten aan beleidsmakers en ontwerpers die zich geconfronteerd zien met de nieuwe opgave van de vormgeving van publiek domein in de netwerkstad. Hall, Edward. ‘The Hidden Dimension: An anthropologist examines man’s use of space in public and private’, New York (1969) Hall beschrijft de subjectieve dimensies die ons omringen en de fysieke afstand waardoor mensen zich van elkaar proberen te distantiëren. De afstand tijdens interactie wordt bepaald door subtiele culturele regels. Hertzberger, Herman, ‘Lessons for students in architecture’. 010 Publishers Rotterdam (1991) ‘There were the sidewalk is so high that you can sit on it or lean against it, in streets with a steep incline, for instance, such a
Jacobs, Jane. ‘The life and death of great American cities’, New York (1969) Het boek is een aanklacht tegen naoorlogse stadsplanning van het begin van de jaren ‘60. Een aantal observaties die Jacobs destijds in dit boek deed over de stad als leefomgeving en de rol van stedenbouw daarin, blijkt nog altijd actueel. Haar ideeën over functiemenging, ‘ogen op straat’ en diversiteit zoals beschreven in ‘Dood en leven van grote Amerikaanse steden’ staan anno 2009 nog hoog op de huidige politieke agenda; het gedachtegoed van Jacobs lijkt als uitgangspunt te dienen voor een groot deel van het stedelijk beleid. Jacobs visie op de stad is dat als we willen weten hoe een stad in elkaar zit en werkt, we moeten kijken naar de functies van de stad. We moeten juist kijken hoe een stad wordt gebruikt door mensen. Ze suggereert dat we door goed te analyseren, en de complexe verhouding tussen de verschillende condities in de stad goed te doorgronden, wel degelijk op een betere manier kunnen leren ingrijpen in een bestaande stad. Lofland, Lyn, ‘The public realm: Exploring the city’s quintessential social territory’, New York (1998) Lyn Lofland noemt de openbare ruimte: “those areas of urban settlements in which individuals in copresence tend to be personally unknown or only categorically known to one another.” Metz, Tracy, Pret!, ‘leisure en landschap’, Nai Uitgevers (2002) Meurs, Paul, ‘De moderne historische stad. Ontwerpen voor vernieuwing en behoud, 1883 - 1940’, NAi Uitgevers (2000) Synopsis boek: Door de stadsuitbreidingen, de komst van de nieu we ver voer smiddelen en de concentr atie van centrumfuncties veranderden de oude steden in Nederland vanaf het eind van de negentiende eeuw in moderne historische binnensteden, zonder op deze taak berekend te zijn. Tal van aanpa ssingen en ingrepen waren het gevolg, zoals schaalvergroting, nieuwbouw, kaalslag, verkeersdoorbraken, demping van grachten, de herinrichting van openbare ruimte en het ontstaan van kantoorboulevards, vermaakspleinen en winkelstraten. In dit boek onderzoekt Meurs de wijze waarop de oude steden vanaf het eind van de negentiende eeuw transformeerden in eigentijdse centra en de plaats die daarbij
63
62
Glaeser, Edmund, Kolko, Jed David, Saiz, Albert, ‘Consumer City’, National Bureau of Economic Research (2000)
place, if favourably situated (as on a corner), can become a place where people meet and linger. This is where young football players find a ready audience, and a place any street vendor wanting to draw the attention of passers-by will want to make use of: an obvious spot, but with the natural advantage of some seclusion for the display of his wares.” (pp. 177).
P
falen daarvan. Gehl zegt dat het ontwerp van de publieke ruimte zelf veilige stedelijke plekken kan creëren door hen gewenst te maken en daardoor gebruikt, in plaats van verlaten. Hij begint met de aanname dat je mensen moet vragen waarom ze naar buiten gaan en wat ze daar doen. In zijn werk staat de menselijke conditie centraal, de wens tot interactie ook al is het alleen maar indirect door te kijken en te luisteren. Hieruit concludeert hij dat ontwerpers de interactie met hun omgeving moeten overwegen in hun werk. Wanneer publieke ruimte apart van mensen wordt ontworpen ontstaan er nog meer mislukte plekken. We moeten daarom denken aan de ruimte in termen van hun toegankelijkheid, gebruik en de relatie tussen de persoon en gebouwde omgeving.
64
Sennett, Richard, ‘The fall of public man’, Knopf (1977) Sennett, Richard, ‘Flesh and Stone’, Faber and Faber (1994) Sorkin, Michael, ‘Twenty minutes in Manhattan’, Reaktion Books, (2009)
P
Urry, John, ‘The Tourist Gaze’, Sage publications (2002) Wouden, H.C. van der. ‘De stad op straat : de openbare ruimte in perspectief’, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1999 Een bijdrage aan nieuwe gedachtevorming over de openbare ruimte en de toekomst van de stedelijke samenlevingen. De studie biedt een verzameling van essays over de stedelijke openbare ruimte vanuit een groot aantal wetenschappelijke disciplines. Terugkerende thema’s: mobiliteit, post-industriële stadslandschappen, leefstijlen en het dubbel burgerschap. IV. De Europese stad Benjamin, Walter. ‘Paris, capital of the nineteenth century’ In: Philip Kasinitz,‘ Metropolis. Centre and symbol of our times’ (1995) In de dandy cultuur is men sterk zelfbewust, tot op zekere hoogte flamboyant en theatraal. Dandy’s in het midden van de 19e eeuw veroorzaakten situaties die de aandacht trokken door bizarre handelingen zoals het uitlaten van schildpadden in de straten van Parijs. Dit toont de actieve participatie in en fascinatie van de dandy voor het straatleven, en getuigt tegelijkertijd van een kritische houding tegenover de eenheid, snelheid en anonimiteit van het moderne leven in de stad.
Clark, Peter, ‘The European City and Green Space. London, Stockholm, Helsinki and St. Petersburg, 1850–2000’, Ashgate Publishing (2006) Synopsis boek: Recent years have seen sustained public debate and controversy over the ‘greening’ of European cities, associated with the environmental movement, pressures of urban redevelopment, and the promotional strategies of cities competing in a global market. But the European debate over urban green space has a long history dating back to Victorian concerns for the ‘green lungs’ of the city to combat the health and social problems caused by rapid population and industrial growth. This book explores the multiplicity of green space developments in the modern city – ranging over parks and commons, garden suburbs and the cities in the park, allotment gardens, green belts and national urban parks. It is concerned not only with the different types of green space but the many influences shaping their evolution, from international planning ideas, to the rise of modern-day sport and leisure, and the effects of the transport revolution. Frost, Daniel, ‘Cultivating Madrid: Public Space and MiddleClass Culture in the Spanish Capital, 1833-1890’. Bucknell University Press (2008) Synopsis boek: This book investigates how parks and public space figure in attempts to envision Madrid as the capital of modern Spain. It explores the intersections between a burgeoning economy of consumption and the representation of parks, boulevards, and outlying lands in works by Ramon de Mesonero Romanos, Mariano Jose de Larra, Armando Palacio Valdes, Emilia Pardo Bazan, Benito Perez Galdos, and others for whom Madrid’s place in modern Europe is critically at issue. To support the close analysis of literary texts, this book draws on the writings of reformers such as Angel Fernandez de los Rios; Ildefons Cerda, and Mesonero Romanos himself, as well as journalists, municipal officials, and economists of the time whose works help frame ongoing debates on the city and its nature. Interdisciplinary in approach, Cultivating Madrid argues that gardens and garden imagery trouble the distinction not only between nature and artifice, but also between reality and representation in general, and are thus crucial to understanding realism and the process of modernization in Spain. Gunn, Simon, ‘The Public Culture of the Victorian Middle Class: Ritual and Authority in the English Industrial City’, 1840-1914. Manchester University Press (2008)
65
Meyer, Han, e.a., ‘Het ontwerp van de openbare ruimte’, Uitgeverij SUN, 2006
Boual, J.C., P. Brachet et M. Hiszka (dir.), ‘Les services publics en Europe’, Publisud, Paris (2007)
P
voor het historische erfgoed werd ingeruimd. Hij concentreert zich daarbij op het openbaar debat over de kwaliteit van het toekomstige stadsbeeld dat rond 1900 begon. Het boek is gericht op de ideeën, concepten en intenties van architecten en stedenbouwkundigen met betrekking tot monumenten en historische stadsdelen. De binnenstad wordt, met terugwerkende kracht, voorgesteld als ontwerpopgave: van de rol van de stadscentra in de stadsgewesten (stad en regio), via de verkeersaanpassingen (centrum en uitbreidingsgebieden) en de cityvorming (stadskern) tot de esthetische verzorging van het stadsbeeld (gebouw en bouwblok). Het boek brengt een interessante periode in beeld, die vooruitloopt op de tendens in de actuele architectuur om de geschiedenis van de genius loci te laten spreken.
P
Lees, Andrew and Lynn Hollen Lees, ‘Cities and the Making of Modern Europe, 1750–1914’ (New Approaches to European History). Cambridge: Cambridge University Press, 2007 Synopsis boek: A major new survey of urbanization and the making of modern Europe from the mid-eighteenth century to the First World War. During these years Europe experienced startling rates of urbanization, with the populations of numerous cities growing by 1000 percent or more. This book explores the causes, course and consequences of this urban explosion. The authors link urban growth to industrialization, migration, and the growth of colonial empires. They show how the social, political, and intellectual challenges cities posed were met by urban reformers; how cities enriched cultural life; and how European cities influenced and were influenced by colonial cities. No other book in English situates the story of cities within the overall framework of European and imperial history during the long nineteenth century. Cities and the Making of Modern Europe will be essential reading for students of both modern European history and urban history. Prokopovych, Markian, ‘Habsburg Lemberg: Architecture, Public Space, and Politics in the Galician Capital’, 1772-1914, Purdue University Press (2008) Synopsis boek: When Austria annexed Galicia during the first partition of Poland in 1772, the province’s capital, Lemberg, was a decaying Baroque town. By the outbreak of the First World War in 1914, Lemberg had become a booming city with a modern urban and, at the same time, distinctly Habsburg flavor. In the process of the “long” nineteenth century, both Lemberg’s
Pulley, Judy, ‘Streets of the city. Histories of the City of London’s principal streets’, Capital Transport Publishing (2006) Schumann, Ulrich Maximilian, Stühlinger, Harald R., Tanner, Paul, Unser, Margit, ‘Die Stadt. Ihre Erfindung in Buchern und Graphiken’, GTA Verlag (2009) Vries, Jan de., ‘European Urbanization 1500-1800’, Methuen & Co. Ltd., London (1984)
67
66
Kostof, Spiro, Castillo, Greg, ‘The City Assembled: the Elements of Urban Form through History’, Thames and Hudson Londen (1999)
appearance and the use of public space changed remarkably. The city center was transformed into a showcase of modernity and a site of conflicting symbolic representations, while other areas were left decrepit, overcrowded, and neglected. Habsburg Lemberg: Architecture, Public Space, and Politics in the Galician Capital, 1772–1914 reveals that behind a variety of national and positivist historical narratives of Lemberg and of its architecture, there always existed a city that was labeled cosmopolitan yet provincial; and a Vienna, but still of the East. Buildings, streets, parks, and monuments became part and parcel of a complex set of culturally driven politics.
Wagenaar, Cor, ‘Happy. Cities and public happiness in PostWar Europe’, Nai Publishers (2004)
P
Synopsis boek: The public culture of the Victorian middle class looks at the creation of a distinctive “high” culture in the industrial cities of Birmingham, Leeds and Manchester in the mid-nineteenth century and its incipient decline from the 1880s. The history of urban bourgeois culture has been relatively unexplored and under-theorized compared to popular culture. This volume therefore represents a significant contribution both to the study of middle-class cultural forms and to an understanding of the relationship between culture and power. In particular, it argues for the importance of ritualized modes of social behavior in understanding the construction of authority in the nineteenth-century city. As well as many original arguments, the book provides a clear and useful overview of the public cultures of Victorian “respectability.”
Oktober 2012 Tekst Hans Ibelings → www.architectureobserver.eu Jeroen Mensink → www.jamarchitecten.nl Kirsten Hannema Katusha Sol Beeld Gemeentearchief Amsterdam Ontwerp
COLOFON
P
68
Enchilada Druk Schulten Repro
Met dank aan het Stimuleringsfonds voor Architectuur voor hun financiële bijdrage.