De onderwijsvisitatie
Psychosociale gerontologie Een evaluatie van de kwaliteit van de professionele bachelor-na-bacheloropleiding Psychosociale gerontologie aan HUB-KAHO
www.vluhr.be/kwaliteitszorg
Brussel - maart 2014
De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie
Ravensteingalerij 27 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 F +32(0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vluhr.be/kwaliteitszorg Wettelijk depot: D/2014/12.784/14
VOORWOORD VAN HET BESTUURSCOMITÉ KWALITEITSZORG Voor u ligt het rapport van de visitatiecommissie Psychosociale gerontologie. Deze visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar evaluatie van de bachelor-na-bacheloropleiding Psychosociale gerontologie aan HUB-KAHO. Daarbij geeft zij toelichting bij de oordelen en aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht bij de bezochte opleiding. Dit initiatief kadert in de opdracht van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) betreffende de externe kwaliteitszorg in het Vlaamse hoger onderwijs. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleiding. Daarnaast wil het rapport aan de maatschappij objectieve informatie verschaffen over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daarom is het visitatierapport ook op de webstek van de VLUHR publiek gemaakt. Het visitatierapport geeft een momentopname weer van de betrokken opleiding en vertegenwoordigt daarmee slechts één fase in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Immers, al na korte tijd kan de opleiding gewijzigd zijn, al dan niet als reactie op de oordelen en aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik namens het Bestuurscomité Kwaliteitszorg van de VLUHR de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. De visitatie was ook enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de opleiding betrokken waren. Ook hen willen wij daarvoor onze erkentelijkheid betuigen. Hopelijk ervaart de opleiding dit rapport als een kritische weerspiegeling van de inspanningen en als een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het onderwijs in hun opleiding te verbeteren. Nik Heerens Voorzitter Bestuurscomité Kwaliteitszorg
Voorwoord van het Bestuurscomité Kwaliteitszorg
3
Deel 1 Algemeen deel Hoofdstuk I Hoofdstuk II
De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie Tabel met scores
9 13
Deel 2 samenvatting en Opleidingsrapport HUB-KAHO: Bachelor in de Psychosociale gerontologie
19
Bijlage Bijlage Personalia van de leden van de visitatiecommissie
37
Verifieerbare feiten1 Algemeen Bezoekschema Per instelling Hoofdstuk I Lijst met de opleidingsspecifieke leerresultaten in relatie tot de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten opgesteld volgens de handleiding van de VLUHR; Hoofdstuk II Schematisch programmaoverzicht met vermelding van het aantal studiepunten per opleidingsonderdeel; Hoofdstuk III Omvang van het ingezette personeel in VTE, ingedeeld naar categorie van aanstelling; Hoofdstuk IV Instroomgegevens, doorstroomgegevens en totaal aantal studenten; Hoofdstuk V De studieduur tot het behalen van het diploma per instromende cohorte en de gemiddelde studieduur per afstuderende cohorte; Hoofdstuk VI Overzicht van de belangrijkste activiteiten van de opleiding met betrekking tot internationalisering conform de visie van de opleiding, met minimaal de mobiliteit op basis van internationaal aanvaarde definities.
1
De verifieerbare feiten voor de visitatie Psychosociale gerontologie zijn terug te vinden op www.vluhr.be/kwaliteitszorg
xxxx xxxx
deel 1
Algemeen deel
Titel? 7
hoofdstuk i De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie
1 Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Psychosociale gerontologie onder voorzitterschap van Jan Jukema, verslag uit van haar bevindingen over de professionele bachelor-na-bacheloropleiding Psychosociale gerontologie van HUB-KAHO die zij in het najaar 2013, in opdracht van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR), heeft bezocht. Dit initiatief kadert, conform de decretale opdracht, in de werkzaamheden van de VLUHR met betrekking tot de organisatie en uitvoering van de externe beoordelingen van het onderwijs aan de Vlaamse universiteiten, hogescholen en andere ambtshalve geregistreerde instellingen.
2 De betrokken opleiding De opleiding Psychosociale gerontologie wordt door één instelling aangeboden. Dit visitatierapport geeft de bevindingen weer van de commissie. Ingevolge haar opdracht heeft deze commissie de instelling HUB-KAHO van 16 tot en met 17 oktober 2013 bezocht.
De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie 9
3 De commissie 3.1 Samenstelling De samenstelling van de commissie Psychosociale gerontologie werd bekrachtigd door het Bestuurscomité Kwaliteitszorg van 8 februari 2013, 28 februari 2013 en 8 mei 2013. De samenstelling van de visitatiecommissie kreeg op 22 juli 2013 een positief advies van de NVAO. De visitatiecommissie heeft de volgende samenstelling: –– Voorzitter -- Dr. Jan S. Jukema, programmaleider bacheloropleiding Toegepaste gerontologie en senior onderzoeker lectoraat Innoveren in de ouderenzorg, Hogeschool Windesheim Zwolle –– Domeindeskundige leden -- Professor Dr. Ivan Bautmans, Professor Geriatric Rehabilitation en Fitness & Ageing instelling aan de VUB -- De heer Rudiger De Belie, directeur van Woon- en Zorgcentrum De Wingerd -- Professor Dr. Nele van de Noortgate, diensthoofd van de dienst Geriatrie van het Universitair Ziekenhuis Gent en docent Geriatrie aan de Universiteit Gent –– Student-lid -- Mevrouw Eveline Volckaerts, studente professionele bachelor-nabacheloropleiding Ouderencoaching aan Thomas More Kempen Mevrouw Ciska De Ruyver, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan de Cel Kwaliteitszorg van Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad, trad op als projectbegeleider en secretaris van deze visitatie. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2 Taakomschrijving Van de visitatiecommissie wordt verwacht dat zij: –– gemotiveerde en onderbouwde oordelen geeft over de opleiding aan de hand van het beoordelingskader; –– aanbevelingen formuleert om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering; –– en de bredere samenleving informeert over haar bevindingen.
10 De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie
3.3 Werkwijze 3.3.1 Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instelling gevraagd een zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLUHR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt de opbouw van het accreditatiekader. De commissie ontving het zelfevaluatierapport enkele weken voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid kreeg dit document vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden werden bovendien verzocht om elk een tweetal afstudeerwerken grondig door te nemen vooraleer het bezoek plaatsvond. De commissie hield haar installatievergadering op 3 september 2013. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op het af te leggen bezoek. Bijzondere aandacht is besteed aan een eenduidige toepassing van het beoordelingskader en het visitatieprotocol. Verder werd het programma van het bezoek opgesteld (zie verifieerbare feiten) en werd een eerste bespreking gewijd aan het zelfevaluatierapport. 3.3.2 Bezoek aan de instelling Tijdens het in situ bezoek aan de instelling heeft de commissie gesprekken kunnen voeren met de verschillende betrokkenen bij de opleiding. Het bezoekschema voorzag gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de docenten, de alumni en de opleidingsgebonden ondersteuners. Daarnaast werd een bezoek aan de faciliteiten (inclusief leslokalen en computerfaciliteiten) ingepland. Ten slotte was er een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kon uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie konden worden gehoord. De betrokkenen bij de opleiding hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Ook werd aan de instelling gevraagd – als een derde bron van informatie – om een aantal documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de com-
De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie 11
missie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie werden gelegd, waren: verslagen van overleg in relevante commissies/organen, een representatieve selectie van handboeken/studiemateriaal, indicaties van de competenties van het personeel, de toets- en evaluatieopgaven waarvan de commissie heeft aangeven dat zij die tijdens het bezoek wenst in te kijken en een bijkomend aantal afstudeerwerken. Daar waar de commissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding meegedeeld. 3.3.3 Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de visitatiecommissie per generieke kwaliteitswaarborg haar bevindingen, overwegingen, het oordeel en verbetersuggesties geformuleerd. Een overzicht van de verbetersuggesties die de commissie doet ten aanzien van de opleiding is achteraan bij het rapport opgenomen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleiding werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst ervan definitief werd vastgelegd.
12 De onderwijsvisitatie Psychosociale gerontologie
hoofdstuk II Tabel met scores
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de drie generieke kwaliteitswaarborgen uit het accreditatiekader weergegeven. Per generieke kwaliteitswaarborg wordt in de tabel aangegeven of de opleidingen hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoren. In het opleidingsrapport is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de beoordelingscriteria tot een beoordeling per generieke kwaliteitswaarborg en vervolgens tot een eindoordeel is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt. Bij de beoordeling van de generieke kwaliteitswaarborgen betekent het concept ‘basiskwaliteit’ dat de generieke kwaliteitswaarborg aanwezig is en de opleiding – of een opleidingsvariant – voldoet aan de kwaliteit die in internationaal perspectief redelijkerwijs mag worden verwacht van een bachelor- of masteropleiding in het hoger onderwijs.
HUB-KAHO
GKW 1 Beoogd eindniveau
GKW 2 Onderwijsproces
GKW 3 Gerealiseerd eindniveau
Eindoordeel
V
G
V
V
Tabel met scores 13
Volgende definities worden gehanteerd bij het geven van de oordelen over generieke kwaliteitswaarborgen. Voldoende (V)
De opleiding voldoet aan de basiskwaliteit want zij vertoont een acceptabel niveau voor de generieke kwaliteitswaarborg.
Goed (G)
De opleiding overstijgt systematisch de basiskwaliteit voor de generieke kwaliteitswaarborg.
Excellent (E)
De opleiding steekt ver uit boven de basiskwaliteit voor de generieke kwaliteitswaarborg en geldt hierbij als een (inter)nationaal voorbeeld.
Onvoldoende (O)
De generieke kwaliteitswaarborg is onvoldoende aanwezig.
Regels voor het bepalen van de scores voor het eindoordeel: Voldoende (V)
het eindoordeel over een opleiding is ‘voldoende’ indien de opleiding aan alle generieke kwaliteitswaarborgen voldoet.
Goed (G)
het eindoordeel over een opleiding is ‘goed’ indien daarenboven ten minste twee generieke kwaliteitswaarborgen als ‘goed’ worden beoordeeld, waaronder in elk geval de derde: gerealiseerd eindniveau.
Excellent (E)
het eindoordeel over een opleiding is ‘excellent’ indien daarenboven ten minste twee generieke kwaliteitswaarborgen als ‘excellent’ worden beoordeeld, waaronder in elk geval de derde: gerealiseerd eindniveau.
Onvoldoende (O)
het eindoordeel over een opleiding – of een opleidingsvariant – is ‘onvoldoende’ indien alle generieke kwaliteitswaarborgen als ‘onvoldoende’ worden beoordeeld.
Voldoende met beperkte geldigheidsduur (V*)
het eindoordeel over een opleiding – of een opleidingsvariant – is ‘voldoende met beperkte geldigheidsduur’, d.w.z. beperkter dan de accreditatietermijn, indien bij een eerste visitatie één of twee generieke kwaliteitswaarborgen als ‘onvoldoende’ worden beoordeeld.
14 Tabel met scores
xxxx xxxx
deel 2
Samenvatting en opleidingsrapport
Titel? 15
HUB-KAHO Bachelor in de Psychosociale gerontologie
Samenvatting Op 16 en 17 oktober 2013 werd de opleiding Psychosociale gerontologie van HUB-KAHO, in het kader van een onderwijsvisitatie op haar kwaliteit geëvalueerd door een commissie van onafhankelijke experten. In deze samenvatting, die een momentopname weergeeft, worden de belangrijkste bevindingen van de commissie opgelijst.
Profilering De opleiding Psychosociale gerontologie is een tweejarige bachelor-nabachelorstudie en richt zich op volwassen, beroepsactieve, studenten. De opleiding behoort tot het studiegebied Sociaal-Agogisch Werk en wordt samen met de professionele bacheloropleiding Gezinswetenschappen aangeboden op de campus Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen te Schaarbeek. De bachelor in de Psychosociale gerontologie vervult een brugfunctie in het begeleiden van de oudere en zijn omgeving in een traject dat een antwoord biedt op levens-, hulp- en zorgvragen op verschillende levensdomeinen. De opleiding Psychosociale gerontologie profileert zich als een aanvullende en verbredende studie bovenop de basisopleiding en reeds verworven werkervaring en competenties van de instromende studenten.
HUB-KAHO - Samenvatting 17
Programma Het programma omvat 60 studiepunten met een aanzienlijke studiebelasting. De opleiding heeft een goed uitgedachte modulaire structuur en omvat een basismodule, vier thematische modules en een werkveldproject. Studenten beginnen met de basismodule en volgen, per academiejaar, twee thematische modules. De koppeling van de theorie met de praktijk is voorzien door een praktijkoefening per module, waardoor de theorie direct aan de praktijk gekoppeld wordt. In het tweede academiejaar dienen studenten een werkveldproject in als afstudeerwerk, waarbij ze een opdracht uitvoeren voor een organisatie of een voorziening uit het werkveld. Internationalisering is momenteel minimaal uitgewerkt, zowel wat betreft de mogelijkheden in het programma als het gebruik van internationale literatuur in het cursusmateriaal. De opleiding zet verschillende didactische werkvormen in. Voor elk lesdeel is schriftelijk cursusmateriaal voorhanden. De casusgerichte onderwijsaanpak en de samenwerking van studenten met verschillende achtergronden en expertise zijn sterke punten van de opleiding.
Beoordeling en toetsing De opleiding heeft een goed werkende examenspreiding via de zesweekse evaluatie. De organisatie van de examens en de communicatie hierover is adequaat. Er wordt een variatie aan toetsvormen gebruikt en de evaluatieresultaten zijn transparant en de feedback erover helder.
Begeleiding en ondersteuning De materiële voorzieningen op de campus ‘Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen’ in Brussel zijn aantrekkelijk en aangepast aan de noden van de opleiding en haar studenten. De opleiding voorziet in studie- en studietrajectbegeleiding maar veronderstelt van de student een zekere mate van zelfredzaamheid om de soms veeleisende werk-, privé- en studie-combinatie te regelen.
Slaagkansen en beroepsmogelijkheden De inzetbaarheid van de studenten blijkt momenteel vooral gekoppeld te zijn aan de originele bacheloropleiding. Omdat er nog maar vier afgestudeerden zijn, is het precair om uitspraken te doen over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
18 HUB-KAHO – Samenvatting
Opleidingsrapport Woord vooraf Dit rapport behandelt de opleiding Psychosociale gerontologie aan de Hogeschool-Universiteit Brussel. De visitatiecommissie bezocht deze opleiding op 16 en 17 oktober 2013. De visitatiecommissie beoordeelt de opleiding aan de hand van de drie generieke kwaliteitswaarborgen uit het VLUHR-beoordelingskader. Dit kader is afgestemd op de accreditatievereisten zoals gehanteerd door de NVAO. Voor elke generieke kwaliteitswaarborg geeft de commissie een gewogen en gemotiveerd oordeel op een vierpuntenschaal: onvoldoende, voldoende, goed of excellent. Bij de beoordeling van de generieke kwaliteitswaarborgen betekent het concept ‘basiskwaliteit’ dat de generieke kwaliteitswaarborg aanwezig is en de opleiding – of een opleidingsvariant – voldoet aan de kwaliteit die in internationaal perspectief redelijkerwijs mag worden verwacht van een bachelor- of masteropleiding in het hoger onderwijs. De score voldoende wijst er op dat de opleiding voldoet aan de basiskwaliteit en een acceptabel niveau vertoont voor de generieke kwaliteitswaarborg. Indien de opleiding goed scoort dan overstijgt ze systematisch de basiskwaliteit voor de generieke kwaliteitswaarborg. Bij een score excellent steekt de opleiding ver uit boven de basiskwaliteit voor de generieke kwaliteitswaarborg en geldt ze hierbij als een (inter)nationaal voorbeeld. De score onvoldoende getuigt dan weer dat de generieke kwaliteitswaarborg onvoldoende aanwezig is. De oordelen worden onderbouwd met feiten en analyses. De commissie heeft inzichtelijk gemaakt hoe zij tot haar oordeel is gekomen. De commissie geeft ook een eindoordeel over de kwaliteit van de opleiding als geheel aan de hand van dezelfde vierpuntenschaal. De oordelen en aanbevelingen hebben betrekking op de opleiding met alle daaronder ressorterende varianten, tenzij anders vermeld. De commissie beoordeelt de kwaliteit van de opleiding zoals zij die heeft vastgesteld op het moment van het visitatiebezoek. De commissie heeft zich bij haar oordeel gebaseerd op het zelfevaluatierapport en de informatie die voortkwam uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de lesgevers, de studenten, de alumni, vertegenwoordigers van het werkveld en de verantwoordelijken op opleidingsniveau voor interne kwaliteitszorg, internationalisering en studiebegeleiding. De commissie heeft ook het studiemateriaal, de afstudeerwerken en de examenvragen ingekeken.
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 19
Tevens is door de commissie een bezoek gebracht aan de opleidingsspecifieke faciliteiten, zoals de leslokalen. Naast het oordeel formuleert de visitatiecommissie in het rapport aanbevelingen in het kader van het verbeterperspectief. Op die manier wenst de commissie bij te dragen aan de kwaliteitsverbetering van de opleiding. De aanbevelingen zijn opgenomen bij de respectieve generieke kwaliteitswaarborgen. Aan het eind van het rapport is een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Situering van de opleiding Na de positieve Toets Nieuwe Opleiding van 20 april 2010 organiseert de Hogeschool-Universiteit Brussel de opleiding Psychosociale gerontologie sinds het academiejaar 2010-2011. De opleiding behoort tot het studiegebied Sociaal-Agogisch Werk en wordt samen met de professionele bacheloropleiding Gezinwetenschappen aangeboden op de campus Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen te Schaarbeek. De hogeschool HUBKAHO is een fusie van verschillende onderwijsinstellingen in Brussel, de regio Gent-Aalst en Sint-Niklaas. Tijdens de visitatie was de voltooiing van deze fusie nog volop aan de gang. De opleiding Psychosociale gerontologie is een tweejarige bachelor-nabachelorstudie van 60 studiepunten en richt zich net als de professionele bacheloropleiding Gezinwetenschappen op volwassen, beroepsactieve, studenten. In het academiejaar 2010-2011 startte de opleiding met 13 studenten. In het academiejaar 2012-2013 bestond de studentengroep uit 25 studenten. In het academiejaar 2012-2013 en 2013-2014 bestond de studentengroep uit resp. 33 studenten en 27 studenten. In 2012 studeerden vier studenten van de eerste cohorte instromers af.
Generieke kwaliteitswaarborg 1 – Beoogd eindniveau De commissie beoordeelt het beoogd eindniveau van de opleiding Psychosociale gerontologie als voldoende. De opleiding stelt zich als doel studenten op te leiden tot ‘bruggenbouwers in functie van meer levenskwaliteit van ouderen’. De opleiding wil ‘het werken met en voor ouderen verbeteren vanuit een holistische visie op het ouder worden, waarbij de professional verbindend kan werken tussen de oudere, zijn omgeving en het aanbod van hulp- en dienstverlening’. Het
20 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
domeinspecifiek leerresultatenkader verwoordt het als ‘de bachelor in de Psychosociale gerontologie vervult een brugfunctie in het begeleiden van de oudere en zijn omgeving in een traject dat een antwoord biedt op levens-, hulp- en zorgvragen op verschillende levensdomeinen’. De opleiding Psychosociale gerontologie profileert zich als een aanvullende en verbredende studie bovenop de basisopleiding en reeds verworven werkervaring en competenties van de instromende studenten. De commissie stelt vast dat de visie om zich als verruimende opleiding te profileren bovenop de specifieke vooropleiding van de student nadrukkelijk aanwezig is. Er is een expliciete rationale voor het kiezen van een profiel van afgestudeerden die geen nieuw beroep gaan uitoefenen, maar een bovenbouw krijgen in geronto-psychosociale aspecten bovenop hun vooropleidingen. De commissie vond hiervan ook een consistente weerspiegeling in de opleidingsspecifieke leerresultaten. De opleidingsspecifieke leerresultaten sluiten voor niveau en oriëntatie goed aan bij het gestelde niveau van het Vlaamse kwalificatieraamwerk. De visitatiecommissie stelde ook vast dat het beoogde eindniveau van de opleiding conform is met de doelstellingen van het gevalideerde domeinspecifieke leerresultatenkader. Het opleidingsspecifieke leerresultatenkader in de vorm van het twaalfdelige competentieprofiel is, op enkele kleine onduidelijkheden na, helder geformuleerd. Het multiprofessionele en multidisciplinaire aspect van de opleiding wordt meerdere keren opgenomen. De opleiding is trots op haar instroom vanuit verschillende beroepspraktijken zoals sociaal werkers, ergotherapeuten en verpleegkundigen. De commissie vindt het expliciet benoemen van evidence based handelen een sterk punt, waardoor het onderbouwd leren werken hard gemaakt wordt. De opleiding toont ontegensprekelijk aan dat er een verbreding en verruiming wordt gerealiseerd en dat specifieke kennis en inzichten aangeleerd worden. Uit de visitatie blijkt dat de opleiding systematisch rekening houdt met de verwachtingen van het beroepenveld. De opleiding doet dit onder andere via haar breed samengestelde resonantieraad, de vele gastdocenten en door samenwerking met organisaties in het werkveld, zoals OKRA of via het Koning Boudewijnproject ‘Vroeger nadenken over later’. De opleiding houdt bijvoorbeeld rekening met de vraag van de zorgsector (zoals woonzorgcentra) om voldoende rekening te houden met de psychosociale aspecten van zorg en niet enkel de medisch-technische aspecten te belichten alsook met de vraag van welzijnsorganisaties (zoals OKRA) om mensen hun kennis in de gerontologie te laten verdiepen. Het constante proces van afstemming op de sector met de verschillende stakeholders
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 21
vindt de commissie positief. Ook de docenten en het onderwijsteam worden betrokken bij het opstellen en aanpassen van het competentieprofiel. Zij zetelen daarnaast ook in de resonantieraad, wat de commissie een opmerkelijk en lovenswaardig feit vindt. De commissie stelt vast dat er een groeiproces is in het verder op punt zetten van de competenties, doordat tijdens de twee jaar onderwijservaring de competenties reeds werden bijgestuurd. De commissie raadt aan om de opleidingsspecifieke leerresultaten verder blijvend te verfijnen met het werkveld en de alumni, zeker ook na het verder uitklaren, zoals hieronder geadviseerd, van de naamgeving en het bijhorende domein Psychosociale gerontologie. De commissie meent dat de keuze voor de naamgeving van de opleiding niet echt helder is. Dit omdat het concept van een holistische visie op het ouder worden – binnen de geformuleerde leerresultaten – wringt met de afbakening van of focus op het gedefinieerde domein Psychosociale gerontologie. De commissie meent dat de domeinafbakening, met andere woorden de reikwijdte en de inhoud van het domein Psychosociale gerontologie en de daaraan gekoppelde naam verder verduidelijkt dienen te worden. Wat het domein Psychosociale gerontologie precies omvat vereist definiëring, omdat dit ook zal leiden tot verdere profilering van de opleiding. De profilering van de opleiding binnen het werkveld vindt de commissie een belangrijk punt van zorg en aandacht voor de verdere doorgroei van de opleiding. Aansluitend bleek ook dat de opleiding niet de ambitie heeft om een beroep psychosociaal gerontoloog in de markt te zetten en toch wil zij het diploma Psychosociale gerontologie laten opnemen in het Ministerieel Besluit van 6 november 2003 bij de herwerking ervan. De commissie vraagt de opleiding deze tegenstrijdigheden uit te klaren. De commissie ziet haar voornoemde zorg over de profilering van de opleiding in het werkveld ook bevestigd in de lage instroom. Zo dient er duidelijk gewerkt te worden aan de bekendmaking van de opleiding. De commissie stelt vast dat deze zorg ook leeft bij de opleiding en dat zij tracht hieraan te werken. Uit de gesprekken bleek dat de opleiding zich tot de werkgevers in het werkveld richt om nieuwe studenten aan te trekken. Toch lieten de studenten en afgestudeerden weten dat zij uit zichzelf komen en niet door hun werkgevers aangespoord werden of via hen de opleiding ontdekten. De commissie stelt zich vragen bij de efficiëntie van de huidige aanpak. De commissie besluit dat de opleiding door verdere domeinafbakening en nog meer inzet op de bekendmaking van de opleiding in het werkveld en bij potentiële studenten haar instroom kan vergroten. De commissie wenst de opleiding hierin expliciet te stimuleren.
22 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
De commissie stelt vast dat de opleiding aansluit op het internationale vakgebied. De (inter)nationale benchmarking van de jonge opleiding is voldoende gedaan. De commissie vindt het een sterk punt dat de opleiding zich gepositioneerd en afgetekend heeft ten opzichte van andere vergelijkbare opleidingen in Vlaanderen. Ook de vergelijking met inhoudelijk gelijkaardige projecten en competentieprofielen in andere landen, zoals Nederland, Frankrijk, Duitsland, Portugal en Canada is voldoende uitgevoerd. De commissie beveelt aan de internationale benchmarking verder door te voeren en daarmee een bijdrage te leveren aan de professionalisering van de opleiding.
Generieke kwaliteitswaarborg 2 – Onderwijsproces De commissie beoordeelt het onderwijsproces van de opleiding Psychosociale gerontologie als goed. De opleiding heeft een modulaire structuur en omvat een basismodule (zes studiepunten), vier thematische modules (respectievelijk voor elf studiepunten) en een werkveldproject (voor tien studiepunten) met een voorziene doorlooptijd van twee jaar. Studenten beginnen met de basismodule en volgen, per academiejaar, twee thematische modules. De thematische modules worden tweejaarlijks aangeboden, met andere woorden twee van de vier modules worden per jaar aangeboden. In het tweede academiejaar dienen studenten een werkveldproject in als afstudeerwerk. De student moeten slagen voor de basismodule in het eerste academiejaar, verder stelt het programma geen voorwaarden van volgtijdelijkheid. De basismodule bestaat uit twee opleidingsonderdelen: ‘Ouder worden in maatschappelijk perspectief’ en ‘Evidence-based practice in Psychosociale gerontologie’. De vier thematische modules zijn: ‘De psychologisch-ethische benadering’, ‘Het biologische verouderingsproces en zorg’, ‘De maatschappelijke participatie’ en ‘De sociaal-economische benadering’. De koppeling van de theorie met de praktijk is voorzien door een praktijkoefening per module, studenten krijgen hierdoor de kans om de theorie direct aan de praktijk te koppelen. De inzet van een practicum na elke module wordt positief bevonden door de afgestudeerden, de studenten en de commissie. De commissie vindt de modulaire opbouw geslaagd. De commissie waardeert het sterke en strakke programma met een heldere opbouw. Het werkveldproject is het afstudeerwerk van de opleiding waarbij de student een opdracht uitvoert voor een organisatie of een voorziening uit het werkveld. Een eindwerkvademecum is voorhanden en de student kan
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 23
beroep doen op een promotor (interne begeleider) en een projectleider (externe begeleider). De student dient een onderwerp in met de steun van een projectplaats en de projectleider. Na screening en goedkeuring van het onderwerp wordt de student een promotor toegewezen. De commissie vindt dat de supervisie en de monitoring van de eindwerken beter kan. Zo dienen titels beter doorgelicht te worden en moeten de vaardigheden aangeleerd in het opleidingsonderdeel ‘Evidence-based practice in Psychosociale gerontologie’ expliciet terug te vinden zijn in het eindwerk. Momenteel is de geldigheid van de eindwerken en de uitwerking ervan heel promotorafhankelijk. Uit de gesprekken blijkt dat de opleiding zich hier bewust van is en al eerste stappen tot verbetering nam door het ontwikkelen van screeningscriteria en er wordt meer begeleiding voorzien rond onderwerpkeuze voor eindwerken. De commissie ziet ook verdere versterking mogelijk van de eindwerken via koppelingen met onderwerpen van projecten die bij het kenniscentrum lopen (zie GKW 3). De commissie vindt de inzet op wetenschappelijk werken via het apart staand opleidingsonderdeel ‘Evidence-based practice in Psychosociale gerontologie’ zeer positief. De commissie vindt echter dat de rode draad in het evidence based werken, kritisch reflecteren en de begeleiding ervan nog geoptimaliseerd dient te worden. De commissie erkent dat de opleiding een uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt door het voorzien van een apart opleidingsonderdeel en het aantrekken van een specifieke docent hiervoor. Toch vindt zij de uitwerking ervan binnen de gehele opleiding te beperkt en te weinig geborgd in het studiemateriaal. De commissie ziet mogelijke verbeterslagen door deze vaardigheden verder in te bedden in de verschillende opleidingsonderdelen en het cursusmateriaal. Dit kan bijvoorbeeld ook door deze vaardigheden in de practica op te nemen en door een vormingsmoment voor alle kerndocenten te organiseren met betrekking tot evidence based werken. De commissie vindt de internationalisering een zwak punt, zowel wat betreft de mogelijkheden in het programma als het gebruik van internationale literatuur in het cursusmateriaal. De opleiding liet samen met de studenten weten dat het klassieke internationaliseringsaanbod voor studenten niet evident is voor werkende studenten. De opleiding is wel op zoek naar mogelijkheden en opportuniteiten. Zo geldt de videoconferencing-les met dr. B. Janssen (Fontys Hogeschool, Nederland) als een eerste mooie aanzet tot het binnenhalen van buitenlandse expertise. Uit de gesprekken blijkt dat aansluitend ook de interculturele dimensie in de opleiding wordt gemist. De studenten en afgestudeerden lieten weten geen sturing naar
24 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
interculturele werkveldprojecten te krijgen, wel worden ze aangemoedigd als ze het op eigen initiatief opstarten en ze konden deelnemen aan een studiedag over interculturaliteit. De commissie vindt dat de opleiding internationalisering als aandachtspunt dient te blijven zien en hiervoor creatief dient om te gaan met haar specifieke groep van werkende studenten. Tijdens de eerste twee jaren van haar bestaan was het op punt zetten van de samenhang van het programma een groeiproces dat de nodige aandacht kreeg. De vaktitularis bewaakt de rode draad binnen het opleidingsonderdeel, de modulecoördinator binnen de module en de stafmedewerker binnen de opleiding. De commissie stelt vast dat de stafmedewerker hard gewerkt heeft om de rode draad op verschillende niveaus zichtbaar te maken onder andere ook via het invoeren van moduleboeken. De afgestudeerden lieten weten dat bij aanvang het niet altijd duidelijk was hoe de gastsprekers binnen de opleiding(sonderdelen) pasten, maar zij stelden wel vast dat de opleiding op het einde van de rit een geheel vormde. Zij ervaarden ook voldoende samenhang tussen de opleidingsonderdelen. De commissie vindt het programma goed uitgedacht waardoor de samenhang uiteindelijk tot expressie komt, ook voor de studenten en de afgestudeerden. De commissie vraagt verder in te zetten op het verbinden van alle elementen zodat de samenhang reeds bij aanvang van de opleiding sterk wordt ervaren. commissie waardeert de verschillende werk- en onderwijsvormen die evolueren doorheen de opleiding zoals de hoorcolleges, de interactieve leergesprekken, de groepswerken, het interdisciplinair werken en de practica. Daarnaast vindt ze het aanleren van vaardigheden zoals gesprekstechnieken, actief luisteren en het formuleren van voorstellen op maat via casussen positief. De competenties worden helder toegelicht in de basismodule en elk opleidingsonderdeel geeft duidelijk aan waaraan gewerkt wordt. Uit de gesprekken bleek dat de competenties gekend zijn door de studenten. De commissie vindt samen met de studenten dat de competenties worden ingeoefend op een goede manier. De commissie waardeert het instapportfolio – waarbij kwalificaties en competenties van de instromer in kaart worden gebracht – als een goed werkmiddel. De casusgerichte onderwijsaanpak en de samenwerking van studenten met verschillende achtergronden en expertise is een sterk punt van de opleiding. Ook uit de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden kwam de belangrijke meerwaarde van het werken in multiprofessioneel samengestelde teams naar voren. Daarnaast blijken studenten vaak zelf deskundige in bepaalde onderwerpen. Ondanks de verschillende werk- en leervormen ziet de com-
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 25
missie nog ruimte voor verbetering om de zelfstudie procesmatig te faciliteren. De opleiding zou voor verdere vervolmaking ook nog meer kunnen experimenteren met het aanleren van vaardigheden, het kritisch denken en het stimuleren van innovatief werken. De commissie vindt het didactisch materiaal in orde, het is vakinhoudelijk op peil en het is afgestemd tussen de verschillende opleidingsonderdelen. Studenten kunnen instromen in de opleiding als zij al over een professioneel bachelordiploma beschikken en minstens een jaar ervaring hebben in het werken met ouderen. Professionele bachelors in Sociaal Werk, Gezinswetenschappen, Orthopedagogie, Ergotherapie, Verpleegkunde of Toegepaste Psychologie kunnen dan rechtstreeks inschrijven, studenten met een ander diploma dienen eerst een intake assessment af te leggen. Het assessment omvat een instapportfolio, een intakegesprek en het uitwerken van een casus. Uit de gesprekken met de vertegenwoordigers van het werkveld, de afgestudeerden en de studenten blijkt dat het assessment nog beter moet kunnen worden voorbereid zodat het minder afschrikt. Zo blijken de gespreksonderwerpen in het gesprek met de coördinator niet op voorhand gekend. De commissie vraagt om met deze vaststelling rekening te houden in het verder uitbouwen van wervingsacties. Studenten zijn goed op de hoogte van het programma bij studieaanvang, zij gaven aan helder en correct geïnformeerd te worden over de opleiding waardoor deze ook aansluit bij hun verwachtingen. Dat het programma verdeeld is over twee academiejaren vindt de commissie mooi voor de spreiding van de werkdruk en het heeft daarnaast ook een gunstig effect op de docentenbetrokkenheid en inzet (zie verder). De praktische organisatie, met één lesdag per week, en de hieraan gekoppelde en gespreide toetsings- en examenperiode, van oktober tot juni om de zes weken is eveneens positief. Deze planning is zo opgesteld dat ze kan bijdragen tot een evenwicht tussen werk, privé en studie. Daarnaast voorziet de opleiding studie- en trajectbegeleiding, ‘Second Chance Working Winners’ coaching en middagsessies specifiek over studiebelasting. Toch stelt de commissie samen met de studenten en de afgestudeerden vast dat de studielast groot is. Vooral het eindwerk blijkt een zware belasting op het einde van de opleiding. Studenten lieten weten extra tijd nodig te hebben voor het werkveldproject, waardoor dit regelmatig wordt uitgesteld naar een derde opleidingsjaar. De opleiding is zich hier terdege van bewust en probeert hier onder andere aan tegemoet te komen door ook afstudeermogelijkheid te voorzien in januari. Drop-outgesprekken worden momenteel per mail of informeel gehouden. De redenen blijken veelal van persoon-
26 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
lijke aard en de moeilijke werk-, privé- en studiecombinatie. Momenteel maakt de opleiding een checklist van te bevragen thema’s op voor haar rapportage en analyse van drop-out, zodat ze een beter inzicht in de oorzaken van uitval krijgt. De commissie vindt het aansluitend daarop nodig ook geformaliseerde exitgesprekken te voeren en een alumnibeleid op te zetten. Het doorstroomrendement van de opleiding is zwak, slechts vier studenten van de eerste instromende cohorte behaalden in twee academiejaren het diploma. Vier studenten kozen ervoor om hun werkveldproject te spreiden, vijf studenten schreven zich in de loop van het eerste jaar uit of startten niet met het tweede jaar. Uit de gesprekken met studenten en afgestudeerden blijken het programma en het studietraject zwaar te zijn. De commissie vindt de hoge studielast een punt van zorg, waarbij ze de opleiding vraagt om proactiever in te grijpen. Nu wordt de verantwoordelijkheid van studievoortgang nadrukkelijk bij de student gelegd. De commissie vindt dat de opleiding moet opletten de moeilijkheden die de studenten ondervinden in hun studievoortgang – ook al zijn het werkende volwassenen – niet voornamelijk bij hen te leggen. De commissie vindt dat hier meer gedeelde verantwoordelijkheid in zou kunnen komen. Een oplossing kan zijn om formele studieloopbaanbegeleiding aan te bieden die het mogelijk maakt werkende studenten de opleiding te laten volgen en binnen de voorziene doorlooptijd te laten afstuderen. De commissie vindt op basis van bovenstaande ook dat de trajectbegeleiding beter kan door bijvoorbeeld in de intervisiemomenten expliciet het onderwerp studielast op te nemen en dat een voorstel van een té lang traject op maat van de student vermeden moet worden. De commissie vraagt de opleiding aansluitend hierop waakzaam te zijn voor te lange studietijden. Dit kan bijvoorbeeld aangepakt worden door vroeger te starten met het eindwerk, een betere begeleiding hierin te voorzien en een betere afbakening van de eindwerkonderwerpen te borgen. Het diploma geeft toegang tot de masteropleiding ‘Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie’ aan de Vrije Universiteit Brussel. De commissie vindt deze doorstroommogelijkheid, via een uitgetekend schakelprogramma, naar de master in Gerontologie een sterk punt. De commissie ontmoette een hooggekwalificeerd onderwijsteam met een sterke samenhang en een goed gedeelde visie op de opleiding. Een medewerker die de commissie ontmoette, verwoordde het als een team waarin ‘oprechte collegialiteit’ leeft. De commissie zag enthousiaste docenten die via hun attitude het positief kijken naar ouderen stimuleren en samen zorgen voor de ‘vorming’ van de studenten. De commissie stelde een con-
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 27
structief ingestelde cultuur vast zowel bij de opleiders zelf als in hun visie op het onderwerp ouderen. Het kernteam van de opleiding bestaat uit de studiegebieddirecteur, het opleidingshoofd, de stafmedewerker, de ankerpersoon Onderwijs & kwaliteit en de werkveldprojectcoördinator. Samen met alle modulecoördinatoren en vaktitularissen vormen zij het onderwijsteam. Het kernteam is sterk op elkaar afgestemd en zit op dezelfde lijn over waar ze naartoe willen met de opleiding. Daarnaast is er in de instelling visie over hoe de bachelor-na-bacheloropleiding meerwaarde heeft en hoe ze in de toekomst – binnen de HUB – expertise kan opnemen en genereren. In het totaal beschikt de opleiding over 2.3 voltijds equivalenten personeel. Ondanks het feit dat docenten maar een relatief kleine aanstelling hebben is een hoge betrokkenheid van het personeel mogelijk gemaakt onder andere door de doorlopende aanstelling. Zo wordt ook inzet gerealiseerd in het alternerende jaar waarin geen lesopdracht is voorzien, cfr. tweejaarlijkse modules. Ook de, zowel inhoudelijk als praktische, inzet van een voltijdse stafmedewerker voor de opleiding weerspiegelt volgens de commissie dat het (personeels)beleid een realistische en niet overbelaste personeelsinzet waarmaakt. Het ondersteunend personeel blijkt in aantal groot genoeg om de studenten goed te begeleiden. Zowel de eigen docenten als de gastdocenten hebben sterke cv’s. De commissie vindt de complementariteit van de expertise en het evenwicht tussen (gast)docenten een sterk punt. Hierdoor is de kwaliteit van de opleiding betrouwbaar geborgd en kan een goed programma aangeboden worden. Uit de gesprekken met de studenten bleek dat dit ook een groot pluspunt is omdat sommige aangaven zich in te schrijven op basis van het aanbod van (bepaalde) gastdocenten. De commissie stelde daarnaast vast dat er een zeer goede band is tussen de docenten en de gastdocenten. Dit bleek bijvoorbeeld uit de voorafgaande degelijke inhoudelijke lesafstemming en het feit dat gastdocenten evaluatievragen aanreiken voor hun les. De gastdocenten worden geëvalueerd door de vakdocenten en de studenten. De kwaliteit van de eigen docenten wordt onder andere gewaarborgd door de verbindingen met andere opleidingen. Uit de gesprekken blijkt de professionalisering voor de docenten op orde te zijn waarbij zij beschikken over voldoende mogelijkheden en de nodige vrijheden. De commissie waardeerde eveneens de kritische ingesteldheid van het docentenkorps, zo is het professionaliseringtraject rond toetsen geen evidente oefening (zie GKW 3) en voelen zij zich toch goed betrokken. Uit het bezoek bleek overduidelijk dat de opleiding veel ervaring heeft met volwassenonderwijs. De commissie besluit dat de opleiding investeert in de juiste mensen om een degelijk programma aan te bieden en uit te bouwen.
28 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
De opleiding gaat door op de campus ‘Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen’ in Brussel, ook bekend als de ‘Factorij’. De commissie waardeert de huisvesting van de opleiding als een warme leeromgeving. De commissie stelde vast dat er sterke instellingsbrede logistieke ondersteuning en voorzieningen zijn. De opleiding staat er duidelijk niet alleen voor en kan beschikken over voldoende voorzieningen en lokalen, zo is er bijvoorbeeld audiovisuele infrastructuur in elk lokaal. De opleiding werkt met gedrukt cursusmateriaal en handboeken die de studenten op de campus kunnen aankopen. Op het digitale leerplatform HUBwise vinden studenten onder andere de presentaties van de (gast)-docenten, artikels en verwijzingen en zij kunnen er (ook full text) databanken op raadplegen. De studenten hebben toegang tot alle bibliotheken van de HUB en de Associatie KU Leuven, daarnaast werkt de opleiding ook samen met de gemeentelijke bibliotheek van Schaarbeek die vlakbij de campus ligt. Door de fysieke en organisatorische inbedding van de opleiding binnen het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen is er ook een link met het kenniscentrum van het instituut. Het Kenniscentrum Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen verricht onderzoek naar de leefsituatie van gezinnen en hoe deze beter kunnen worden ondersteund. Organisaties kunnen ook zelf voorstellen doen aan het kenniscentrum voor onderzoek of voor samenwerking. De onderzoeksresultaten worden via studiedagen, publicaties en bijscholingen gedissemineerd. Het zelfevaluatierapport en de gesprekken tonen overtuigend aan dat de opleiding aan kwaliteitszorg doet en dat alle actoren betrokken worden bij de kwaliteitszorg. De opleiding gebruikt de input van de resonantieraad, het onderwijsteam en studenten om het programma te ontwikkelen en bij te sturen. Uit de gesprekken met de alumni blijkt dat studenten worden gehoord en dat hun input accuraat wordt gebruikt binnen de grenzen van het mogelijke. De inbreng van de studenten en de snelle opvolging ervan vindt de commissie positief. De commissie vindt dat de werkpunten snel worden geïdentificeerd, opgenomen en omgezet in nieuw beleid. Zo werd bijvoorbeeld de functie van de vaktitularis – die met de gastsprekers overlegt en ook al de lessen van de gastsprekers bijwoont – ingericht op voorstel van de studenten. De reden hiervoor was dat studenten – ondanks dat zij de inbreng van de gastsprekers sterk waardeerden – de bijdrage van de gastspreker in het geheel niet altijd duidelijk vonden. Ook werd de toetspraktijk – na een eerste lichting afgestudeerden – in kaart gebracht en geëvalueerd. Voor studenten was het niet altijd duidelijk op welke criteria zij getoetst werden. Uit het bezoek blijkt dat (de aanpak van) de toetsing en de examens op heel korte tijd systematisch en goed geleid op orde gemaakt
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 29
worden. De commissie vindt voornoemde voorbeelden indicatief voor de positieve samenwerking en de sfeer binnen het team met een duidelijke inzet op kwaliteitsverbetering. De commissie vond het zelfevaluatierapport met haar bijlagen een gepaste basis voor de gesprekken. Het rapport bevatte een kritische zelfevaluatie waarbij de open gesprekken met alle betrokkenen een noodzakelijke en positieve aanvulling vormden. Deze gesprekken toonden dat de opleiding een naar zichzelf kritisch beleid voert waarbij voortdurend verbeteren en bijsturen een belangrijk aspect vormt. De commissie besluit dat de opleiding voor de tweede generieke kwaliteitswaarborg een oordeel goed krijgt omdat het programma goed geschikt is voor het bereiken van de beoogde competenties. Het goed uitgewerkt modulair systeem met de daaraan gekoppelde practica en de groep kwaliteitsvolle en gemotiveerde (gast)docenten nemen hierbij een belangrijke plaats in.
Generieke kwaliteitswaarborg 3 – Gerealiseerde eindniveau De commissie beoordeelt het gerealiseerde eindniveau van de opleiding Psychosociale gerontologie als voldoende. De commissie vindt de ingezette toetsvormen in orde. Uit de variatie aan toetsvormen blijkt dat er voldoende waarborg is om een gepaste en gerichte toetsing en evaluatie te verrichten. De commissie waardeert de examenspreiding via de zesweekse evaluatie. De commissie stelt, samen met de studenten, dat deze goed werkende toetsingsspreiding behouden moet blijven. De ingekeken examenvragen toetsen kennis, inzicht en vaardigheden. De alumni en studenten lieten weten dat de puntenverdeling duidelijk was en dat zij ook beroep doen op de feedbackmogelijkheid na de examens. Studenten gaven aan dat deze verduidelijkend werkt. Na de eerste lichting afgestudeerden werd de toetspraktijk geëvalueerd, waarbij de opleiding de toetsvormen inventariseerde, de afgenomen examens screende en haar toetsvisie expliciteerde in de memo Toetsrichtlijnen voor docenten. In het kader hiervan stelde de opleiding ook een competentiematrix op waarvoor ze alle examenvragen en evaluatieopdrachten doorlichtte op hun relatie met de kerndoelen en voor elk kerndoel aangaf in welke opleidingsonderdeel dit wordt afgetoetst. De commissie deelt de mening van de opleiding dat ondanks de verschillende toetsvormen, er marge
30 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
is voor verdere verbetering. De commissie stelt, samen met de studenten, vast dat de opleiding hiervoor remediëringstrajecten opzette, waarvan de vooruitgang duidelijk zichtbaar is. De commissie vindt het bijvoorbeeld een pluspunt dat de docenten nu individuele coaching krijgen aan de hand van de toetsrichtlijnen om hun toetspraktijk verder uit te werken en bij te sturen. Andere verbeteracties werden ook al doorgevoerd, zo worden evaluatiecriteria van de practica nu op voorhand gegeven en gebeurt de beoordeling van het eindwerk door verschillende mensen. De laatste maanden is sterk ingezet op de toetsing van de examenvragen, het uitwerken van de verdeelsleutels en het hanteren van andere toetsingsvormen. De commissie stelt dat dit goed loopt en heeft vertrouwen in de verdere ontwikkelingen. De commissie ziet ook veel mogelijkheden in dit continuüm van verbetering en meent dat de opleiding in haar toetsing "nog enkele verbeterslagen dient te maken en dan een voorbeeld kan zijn voor anderen”. De commissie besluit dat de kwaliteitsbewaking van de toetsing op orde is en dat de professionele aanpak de borging van het eindniveau mogelijk maakt. Voor drie modulepractica en het werkveldproject wordt gewerkt met verschillende beoordelaars, waarbij in het werkveldproject een externe beoordelaar wordt ingeschakeld. De commissie waardeert het vier-ogen beleid en de ingebouwde onafhankelijkheid van de beoordelaar bij de praktijkgeraleteerde toetsen. Op basis van de gesprekken en het ingekeken materiaal vindt de commissie echter de duidelijkheid rond de verwachtingen en de afspraken van evaluatie van de eindwerken naar studenten, promotoren en werkveldbegeleiders momenteel zwak. De opleiding dient er over te waken dat de promotoren van de veldwerkprojecten dezelfde normen hanteren. De commissie raadt sterk aan om voor de promotoren een handleiding maken met de minimum vereisten van een werkveldproject. De commissie vindt de practica soms weinig kritisch. De inhoud en het niveau van het klein aantal beschikbare eindwerken is nog beperkt. De commissie meent dat hier verder aan gewerkt dient te worden. De opleiding heeft dit reeds systematisch opgepakt. De commissie ziet mogelijkheden om de eindwerken naar een nog hoger niveau te brengen door onder andere bronnenvermelding (niet enkel secundair) en internationaal te raadplegen literatuur beter te borgen. De commissie ziet ook mogelijkheden tot verdere versterking van de eindwerken via koppelingen met het kenniscentrum. Zo kunnen onderwerpen aansluiten bij lopende projecten van het kenniscentrum waardoor deze kaderen in een groter geheel en de expertise van de gezinswetenschappen kunnen gebruiken. Door samen te werken met het kenniscentrum, dat een brugfunctie kan vervullen tus-
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 31
sen de opleiding en de samenleving, kan de opleiding een plaats midden in het werkveld krijgen. De commissie besluit dat zowel het aanpakken van de onderwerpen als de methodologische opzet van de eindwerken (zie GKW 2) zal bijdragen tot het verhogen van het niveau van de eindwerken. De aantoonbare inspanningen rond toetsing, inspanning om dit remediëren en de reeds opgestarte verbetertrajecten hiervoor geven vertrouwen tot voldoende capaciteit tot borging. De inzetbaarheid van de studenten is momenteel gekoppeld aan hun vooropleiding (zie GKW 1). Omdat er nog maar vier afgestudeerden zijn, vindt de commissie het moeilijk om uitspraken te doen over hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De drie afgestudeerden die momenteel aan de slag zijn, zijn heel positief over de meerwaarde van de opleiding en kunnen de opgedane kennis en vaardigheden goed gebruiken. Op basis van de gesprekken stelt de commissie vast dat de arbeidsmarkt en het beleid nog niet zitten te wachten op deze (banaba-)afgestudeerden. De profilering van de opleiding (zie GKW 1) en bijgevolg de inzetbaarheid van de afgestudeerden zal de komende jaren veel aandacht nodig hebben van de opleiding. De commissie onderschrijft de zorg van de opleiding dat de inzetbaarheid van de afgestudeerden samenhangt met de verdere promotie en het in de markt zetten van de opleiding. De commissie stelt vast dat de opleiding zich hiervoor inspant door het Vlaamse en federale beleid proberen te beïnvloeden, onder andere door bijvoorbeeld te lobbyen dat de opleiding als functie-eis wordt genoemd (zie GKW 1). De commissie meent daarnaast dat het een bedreiging kan zijn voor de opleiding dat het werkveld te hoge verwachtingen heeft voor de banaba-opleiding. Zo blijkt uit de gesprekken dat zij verwachten dat afgestudeerden bijvoorbeeld op meso- of macroniveau ingezet kunnen worden om mee te denken en te werken. De commissie vindt dit echter te hoog gegrepen voor een niveau 6 (bachelorniveau). De commissie meent dat afgestudeerden wel inzetbaar zijn op kleinschalig meso-niveau zoals in een klein woonzorgcentrum. Van de dertien studenten die de opleiding startten in 2010-2011, studeerden er in 2011-2012 vier af binnen de voorziene studieduur (30,77%). De commissie vindt het lage diplomarendement problematisch indien de huidige trend zich bestendigt. De commissie maakt zich ook wat zorgen doordat er geen bewijs is dat de opleiding systematisch werkt aan of een doordacht plan heeft voor het verhogen van dit rendement en het op punt stellen van de doorstroombegeleiding. De commissie besluit dat de opleiding om haar eigen leefbaarheid te vrijwaren de komende jaren de nodige aandacht dient te geven aan het verhogen van haar studenteninstroom, haar studentendoorstroom en haar diplomarendement. 32 HUB-KAHO – Opleidingsrapport
Integraal eindoordeel van de commissie Generieke kwaliteitswaarborg 1 – Beoogd eindniveau
V
Generieke kwaliteitswaarborg 2 – Onderwijsproces
G
Generieke kwaliteitswaarborg 3 – Gerealiseerd eindniveau
V
Vermits generieke kwaliteitswaarborg 1 als voldoende wordt beoordeeld, generieke kwaliteitswaarborg 2 als goed en generieke kwaliteitswaarborg 3 als voldoende, is het eindoordeel van de opleiding Psychosociale gerontologie, conform de beslisregels, voldoende.
Samenvatting van de aanbevelingen in het kader van het verbeterperspectief Generieke kwaliteitswaarborg 1 – Beoogd eindniveau –– Verduidelijk de reikwijdte en de inhoud van het domein Psychosociale gerontologie verder. –– Zet nog meer in op de bekendmaking van de opleiding in het werkveld en bij potentiële studenten. Generieke kwaliteitswaarborg 2 – Onderwijsproces –– Overweeg het invoeren van didactische vormen die de zelfstudie verder stimuleren. Experimenteer met werkvormen die innovatief werken stimuleren. –– Versterk de doorwerking van het opleidingsonderdeel ‘Evidence-based practice in Psychosociale gerontologie’ doorheen het programma. –– Werk de internationalisering in zijn verschillende facetten verder uit, zoals het werken rond het thema interculturalisering, het gebruik van anderstalige literatuur en het invoeren van nieuwe werkvormen die grensoverschrijdend werken faciliteren. Daarnaast kan het gebruik van anderstalige literatuur het in contact komen met andere gezondheidszorgsystemen en andere culturen bevorderen. Generieke kwaliteitswaarborg 3 – Gerealiseerd eindniveau –– Verduidelijk verder de verwachtingen over de eindwerktoetsing met betrekking tot de inhoud, de deadline-afspraken en de evaluatie zowel naar studenten, promotoren als werkveldbegeleiders. –– Bouw voor de werkveldprojecten een samenwerking met het kenniscentrum uit. –– Werk een plan van aanpak uit voor het verhogen van de studenteninstroom, de studentendoorstroom en het diplomarendement.
HUB-KAHO – Opleidingsrapport 33
xxxx xxxx
Bijlage
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Titel? 35
Professor Ivan Bautmans (°1973) is voorzitter van de vakgroep Gerontologie aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), lid van het Facultair Bestuur van de Faculteit Geneeskunde en Farmacie van de VUB en zetelt in de Raad van Bestuur van de VUB als vertegenwoordiger van het zelfstandig academisch personeel van de Faculteit GF. Hij is voorzitter van de onderzoeksgroep Frailty in Ageing (FRIA), coördinator van de Gerontopole Brussels aan de VUB, en voorzitter van de onderzoekscluster Development, Ageing & Pathology. Daarnaast is hij ook voorzitter van de Belgische Vereniging voor Gerontologie en Geriatrie. Zijn wetenschappelijk onderzoek is toegespitst op het Frailty syndroom (kwetsbaarheid bij ouderen), meer specifiek op de aspecten van spieratrofie, spierzwakte en inflammatoire processen binnen Frailty. Hij is auteur van 47 publicaties in internationale peer-reviewed tijdschriften, waarvan vijftien als eerste auteur en acht als laatste auteur. Hij is auteur van een internationaal boek, acht internationale boekhoofdstukken en van 26 nationale peer-reviewed publicaties. Hij gaf zestig presentaties op internationale congressen, waarvan zeventien als genodigd spreker. Hij was promotor van drie succesvol afgelegde doctoraten en momenteel promotor van elf doctorandi werkzaam in zijn team. Zijn wetenschappelijk onderzoek werd bekroond met verschillende wetenschappelijke prijzen (prijs Marie-Thérèse De Lava in 2013, Borgerhoff prijs in 2010 en De Cooman prijs in 2009). Rudiger De Belie (°1950) studeerde sociaal beleid in Gent (bachelor degree) en is pionier in de uitbouw van specifieke voorzieningen voor dementerende ouderen in alle fases van het leven en in alle fasen van de dementie. Op 32-jarige leeftijd werd hij directeur van het Woonzorgcentrum De Wingerd te Leuven. Als directeur bouwde hij deze voorzieningen uit volgens het concept kleinschalig genormaliseerd wonen waardoor het Woonzorgcentrum De Wingerd inspirator werd voor vele andere initiatiefnemers in binnen- en buitenland. Rudiger is medeoprichter en tijdelijk voorzitter van de Vlaamse werkgroep kleinschalig genormaliseerd wonen en is ook betrokken bij Europese projecten. Hij is extern lid van de Zorgstrategische Commissie van het Vlaams agentschap Welzijn en Gezondheid en van het Zorgvernieuwingsplatform Flanders Care. De Belie wordt veel gevraagd om deel te nemen aan verschillende formele en informele werkgroepen en organiseert voor collega’s en organisaties studiebezoeken aan buitenlandse ouderenzorg projecten. Hij is lid van de Raad van Bestuur van het Vlaams Expertisecentrum dementie en is tijdelijk lid van het bestuurscollege van Zorgnet Vlaanderen. Sinds januari 2014 is Rudiger De Belie op pensioen en beheert een consultancy bureau voor advies en ondersteuning van ouderen projecten.
36 Personalia
Jan S. Jukema (°1967) studeerde Verpleegkunde (hbo), Verplegingswetenschap (doctoraal) en verdedigde een proefschrift (2011) waarin hij een verplegingswetenschappelijke visie op goede dagelijkse zorg voor verpleeghuisbewoners presenteerde. Sinds 1996 is hij als hogeschooldocent verbonden aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle (NL); de eerste jaren bij de opleiding HBO-Verpleegkunde en sinds 2009 bij de nieuwe HBO bachelor Toegepaste Gerontologie. Hij is lid van het managementteam en onder andere verantwoordelijk voor de leerlijn praktijkgericht onderzoek, het thema internationalisering en de hogeschool brede thema’s ‘Jong en Oud’ en de ‘waarde(n)volle professional’. Sinds 2008 is hij als onderzoeker werkzaam binnen het lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg. Daar is hij verantwoordelijk voor en betrokken bij onderzoek en innovaties rond casemanagement dementie, persoonsgerichte zorg en Practice Development. Tevens is hij als adjunct professor Gerontology verbonden aan Huntington University, Sudbury in Canada. Professor Nele Van Den Noortgate (°1965) is hoofddocent Geriatrie aan de Universiteit Gent en diensthoofd van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt en de dienst Geriatrie van het Universitair Ziekenhuis te Gent. Zij is momenteel ook vice-president van de Belgische Vereniging Geriatrie en Gerontologie en sinds jaren lid van diverse werkgroepen binnen deze organisatie. Vanuit deze functies is zij actief betrokken bij wetenschappelijke, overheids- en praktijkprojecten met het oog op verbeteren van de zorg voor ouderen. Zij wordt ook regelmatig gevraagd als expert voor delphi-procedures in de geriatrie rond geriatrische syndromen. Zij is betrokken bij promotietrajecten in de geriatrie, begeleidde reeds succesvol een promovendus en begeleidt momenteel twee promovendi en een vijftal masterstudenten per jaar. Haar wetenschappelijke focus ligt op de zorg bij het levenseinde en geassocieerde symptomen als pijn bij ouderen. Vanuit dit interessegebied is zij ook lid van de Palliative Care Interest Group van de European Geriatric Medicine Society. Zij is tevens executive board member van de European Academy for Medicine of Ageing.
Personalia 37
Eveline Volckaerts (°1991) studeerde in juni 2012 met grote onderscheiding af als Bachelor Hotelmanagement. Datzelfde jaar heeft ze een bachelorna-bacheloropleiding in de Ouderencoaching aangevat aan Thomas More Kempen. In februari 2014 rondt ze deze studie af. Haar bachelorproef is tot stand gekomen in samenwerking met ouderenorganisatie OKRA en handelt over de zoektocht van de leden naar een duurzame levenswijze in het kader van OKRA’s tweejarenthema ‘Ik vind de aarde leuk!’. Intussen volgt ze aan de VUB een voorbereidingsprogramma Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie. In haar vrije tijd doet ze vrijwilligerswerk in de cafetaria van woonzorgcentrum Het Huizeken van Nazareth in Antwerpen.
38 Personalia