Provincie Flevoland
Nota Flora & Fauna Flevoland Over de kool en de geit
GEDEPUTEERDE STATEN VAN FLEVOLAND Datum van vaststelling: 4 februari 2003 Geactualiseerd op 24 oktober 2006
Behoort bij GS besluit: ROV/03.030096/A ROV/06.464777/A
Nota Flora & Fauna Flevoland Over de kool en de geit
1
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2 2.1 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4 5.5 5.5.1 5.5.1.1 5.5.1.2 5.5.1.3 5.5.1.4 5.5.1.5 5.5.1.6 5.6. 5.7. 6. 6.1. 6.2. 6.3. I. II. III. IV
INLEIDING Aanleiding Doel van de nota flora en fauna Procedure Relatie met provinciaal beleid Leeswijzer FAUNA IN FLEVOLAND Karakteristiek HOOFDLIJNEN PROVINCIAAL FLORA EN FAUNABELEID Verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden Taken en bevoegdheden minister van LNV Taken en bevoegdheden van de provincie Uitgangspunten Flora en Faunabeleid STIMULERING BEDREIGDE SOORTEN Inleiding Meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid Provinciaal soortenbeleid Beschermde leefomgeving REGULERING SOORTEN (UITVOERING FLORA & FAUNAWET) Inleiding Jacht (artikel 31 e.v.) Verhuur jacht door provincie Sluiten en openen van de jacht Vrijstellingen en onbeschermde soorten Vrijstelling voor grondgebruikers Kievitseieren (artikel 60) Beheer en schadebestrijding (artikel 67) Ontheffingen (artikel 68 e.v.) Beleid per ontheffingsgrond Ruimtelijke ingrepen en beheer volksgezondheid en openbare veiligheid De veiligheid van het luchtverkeer Voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Ter voorkoming van schade aan flora en fauna Andere belangen Erkenning Faunabeheereenheid Faunabeheerplan INSTRUMENTEN EN MIDDELEN Handhaving en controle Monitoring, onderzoek en evaluatie Voorlichting en educatie Subsidieverlening soortbescherming Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland Beleidsregels Flora & Faunawet Beschermde planten
36 37 38 39 47 47 48 48 50 50 54 60
Verklarende woordenlijst Bronnen
63 65
2
3 3 3 4 4 5 7 7 9 9 9 9 10 13 13 13 14 15 17 17 17 18 18 20 20 22 22 30 32 32 33 34 35
1
Inleiding
1.1 aanleiding In het kader van de decentralisatie van rijkstaken is afgesproken dat het rijk zich beperkt tot de hoofdlijnen van het beleid en dat de provincies zorgdragen voor de uitwerking en uitvoering daarvan. Dit heeft ertoe geleid dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) per 1 januari 1996 een aantal bevoegdheden met betrekking tot de Jachtwet en de Vogelwet heeft gemandateerd aan Gedeputeerde Staten (GS) van Flevoland. GS hebben in 1996 de nota “provinciaal jachtbeleid voor Flevoland” in de inspraak gebracht. De nota was vooral bedoeld om invulling te geven aan deze bevoegdheden, met name ten aanzien van de jacht en de bestrijding van schade veroorzaakt door wild en vogels. De nota “provinciaal jachtbeleid voor Flevoland” heeft bijzonder veel reacties opgeroepen. Een belangrijk punt van kritiek was dat de nota vooruit liep op de nieuwe Flora & faunawet, die op dat moment politiek nog volop in discussie was. GS hebben daarom besloten de nota “provinciaal jachtbeleid voor Flevoland” op dat moment niet verder te behandelen, maar eerst de Flora & faunawet af te wachten. In 1998 is de Flora & faunawet door het parlement aangenomen, maar nog niet in werking getreden. Met ingang van 1 april 2002 is de gehele wet in werking. Kenmerkend is dat de regels voor de bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten, die voorheen over verschillende wetten waren verspreid, in deze wet zijn samengebracht. Met de wet wordt daardoor onder meer uitvoering gegeven aan internationale verplichtingen tot bescherming van de wilde flora en fauna. De wet beperkt de jacht tot maximaal zes soorten en stelt regels ten aanzien van de uitoefening van de jacht. Daarnaast kent de wet een uitgebreid stelsel van bepalingen ten aanzien van het beheer van (dier)soorten, zoals regels met betrekking tot het verontrusten of doden van dieren die schade of overlast veroorzaken. De wet geeft ook aan voor welke zaken de minister van LNV verantwoordelijk is en voor welke zaken GS. Kenmerkend is verder dat het een raamwet betreft, die voor een belangrijk deel nader wordt uitgewerkt in Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB’s), Ministeriële regelingen (MR’s) en provinciale verordeningen. Een aantal soorten is in Nederland zo ernstig bedreigd dat ze hier dreigen uit te sterven. Een (passieve) wettelijke bescherming volstaat niet om deze soorten voor ons land te behouden. Hiervoor zijn gerichte maatregelen nodig. De provincie heeft een taak bij zowel de uitvoering van de Flora & faunawet als de uitvoering van beschermingsmaatregelen. Door de veranderde regelgeving en door het Rijk gestelde kaders is het noodzakelijk dat de provincie het beleid ten aanzien van flora en fauna helder beschrijft. 1.2 Doel van de nota flora en fauna De nota flora en fauna geeft aan welk beleid de provincie Flevoland de komende tijd zal voeren ten aanzien van in het wild levende planten- en diersoorten (soortenbeleid). Op hoofdlijnen gaat het daarbij om een tweetal aspecten. Enerzijds zal de provincie aangeven welk beleid zij voert ten aanzien van diersoorten die schade of overlast veroorzaken of waarvan het beheer om andere redenen wenselijk wordt geacht. Anderzijds zal de provincie aangeven op welke wijze de bescherming van soorten in Flevoland wordt uitgevoerd en gefinancierd. De nota geeft aan welke soorten planten en dieren de provincie extra wil ondersteunen. Hiervoor zijn onder meer subsidieregels opgesteld. Gelet op de wijzigingen in de regelgeving (Flora & faunawet) geeft de nota een overzicht van de formele bevoegdheden van de provincie. Ook wordt aandacht besteed aan de taakverdeling tussen verschillende organisaties. In deze nota wordt niet aan alle in Flevoland voorkomende soorten aandacht besteed. Deze nota spitst
3
zich toe op soorten (of soortengroepen) waarvoor specifieke beheersmaatregelen nodig zijn. Voor wat de diersoorten betreft beperkt de nota zich, in navolging van de Flora & faunawet, in hoofdzaak tot gewervelde dieren. Ongewervelde soorten komen alleen aan de orde voor zover het bedreigde soorten betreft waarvoor specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Soorten die onder de Visserijwet 1936 vallen komen ook hooguit zijdelings ter sprake, omdat de provincie geen taken en bevoegdheden heeft ten aanzien van het visserijbeleid. Plantensoorten krijgen in de nota relatief weinig aandacht. Planten die schade of overlast (kunnen) veroorzaken (onkruid) vormen geen onderwerp van deze nota, omdat bestrijding hiervan vooral een technisch en milieuvraagstuk is. 1.3 Procedure Deze nota bevat algemene informatie over het door de provincie te voeren beleid op het gebied van flora en fauna. Op een aantal punten is dit beleid in -bindende- provinciale regels vastgelegd, zogenaamde beleidsregels. Het betreft met name beleidsregels die betrekking hebben op de uitvoering van de Flora & faunawet en in het bijzonder de schadebestrijding. Deze beleidsregels zijn opgesteld onder toepassing van afdeling 3.4 (Openbare Voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beleidsregels worden door GS vastgesteld. De door GS in ontwerp vastgestelde nota Flora & Fauna Flevoland en de ontwerpverordening beheer en schadebestrijding dieren hebben van 15 juli 2002 tot en met 6 september 2002 ter inzage gelegen op het provinciehuis en de gemeentehuizen in Flevoland. Op 21 augustus is in het provinciehuis te Lelystad een informatieavond gehouden over de ontwerpnota en verordening. De ingediende zienswijzen zijn door GS beantwoord en hebben geleid tot aanpassing van de nota en de verordening (besluit ROV/02.091233 /A van 19 november 2002. De vrijstellingsregeling is bij provinciale verordening van 6 februari 2003 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Op dit moment bestaat er nog een aantal onzekerheden met betrekking tot de effecten van het nieuwe beleid. Na vaststelling van de nota zullen zo nodig aanvullende regels worden opgesteld of bestaande regels worden gewijzigd. Ook deze veranderingen van beleidsregels zullen in beginsel volgens afdeling 3.4 van de Awb inspraak ter visie worden gelegd. GS kan hier gemotiveerd van afwijken. De nota zal in 2004 worden geëvalueerd. 1.4 Relatie met provinciaal beleid In de nota Natuur en Landschap is het beleid ten aanzien van natuur en landschap geformuleerd. Het natuurbeleid wordt in belangrijke mate gerealiseerd in de vorm van zogenaamd gebiedenbeleid. Daarbij ligt het accent op gebiedsgerichte en ruimtelijke aspecten, zoals de realisatie van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Ook de inzet van wettelijke instrumenten als de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Natuurbeschermingswet en Boswet draagt hier aan bij. Het provinciale soortenbeleid vormt een integraal onderdeel van het natuurbeleid en is aanvullend op dit gebiedenbeleid. Het soortenbeleid richt zich op een aantal aspecten die onvoldoende met het gebiedenbeleid gerealiseerd kunnen worden. In de nota Natuur en Landschap staat voor het soortenbeleid de volgende doelstelling geformuleerd: “Het soortenbeleid heeft als centrale doelstelling duurzame instand¬hou¬ding, herstel en ontwik¬keling van een zo groot mogelijke ver¬scheidenheid aan in het wild levende plant- en diersoorten als functionele elementen van het ecosysteem waarvan zij deel uitmaken.” De meeste soorten in onze provincie weten zich goed te handhaven en veroorzaken geen of nauwelijks problemen. Voor deze soorten zijn dan ook geen specifieke maatregelen nodig. Een aantal dier- en plantensoorten zijn echter bedreigd. Soms is dit een gevolg van de achteruitgang van geschikte groeiplaatsen en/of leefgebieden. Met het gebiedenbeleid, de realisatie van de (provinciale) ecologische hoofdstructuur, wordt geprobeerd hierin verbetering te brengen. Voor een aantal bedreigde soorten is hiervan echter onvoldoende effect te verwachten en zijn specifieke maatregelen noodzakelijk om hun leefomstandigheden te verbeteren en de soort te behouden. In hoofdstuk 4 en de als bijlage I bijgevoegde subsidieregels geeft de provincie aan hoe zij dit denkt te realiseren.
4
Daarnaast wordt ten aanzien van soorten die veelvuldig schade aanrichten in de nota Natuur en Landschap aangegeven dat het beleid met het oog op de inwerkingtreding van de Flora & faunawet nader zal worden uitgewerkt. Die uitwerking vindt in deze nota plaats. 1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 van deze nota wordt aangegeven hoe flora en fauna van Flevoland zich de afgelopen tijd in grote lijnen hebben ontwikkeld en welke beleidsmatig relevante soorten worden aangetroffen of juist ontbreken. In hoofdstuk 3 wordt de algemene lijn van het provinciale soortenbeleid beschreven en de raakpunten met andere organisaties. De hoofdstukken 4, 5 en 6 behandelen achtereenvolgens meer gedetailleerd de bescherming van bedreigde soorten, jacht en het beheer van schadelijke soorten en de instrumenten die de provincie gebruikt. Daarbij wordt in het bijzonder aangegeven hoe de provincie invulling geeft aan haar wettelijke taken en bevoegdheden.
5
6
2
FAUNA IN FLEVOLAND
2.1 Karakteristiek De provincie Flevoland bestaat uit recente droogmakerijen en omliggende wateren. Direct na het droogvallen van een polder werd het gebied gekoloniseerd door grote aantallen vogels. In eerste instantie kwamen allerlei soorten van water en open moerasgebieden zoals eenden, ganzen en steltlopers. Deze soorten werden al snel gevolgd door soorten van meer besloten ruigtes, en rietlanden. Muizen breidden zich explosief uit en vormden een belangrijke voedselbron voor wezels en diverse roofvogels, zoals de kiekendieven. Deze dynamische beginfase ligt in alle polders grotendeels achter ons. Soorten van (loof)bossen en afwisselende 'parkachtige' gebieden hebben inmiddels hun intrede gedaan. Onder andere wielewaal en appelvink komen veelvuldig voor. Soorten van stabiele oude bosmilieus ontbreken echter nog grotendeels. Voedselrijkdom, rust en beschutting hebben geleid tot een relatief rijke fauna in Flevoland. Er is nog steeds sprake van een rijke avifauna. Er is een goed ontwikkelde roof¬vogelstand met o.a. havik, torenvalk en veel buizerds en een belangrijk concentratiegebied van kerkuilen. Gedurende de trek blijven visarenden een poosje in Flevoland hangen en opmerkelijk is ook dat de zeearend regelmatig te gast is in de provincie. Alle drie in Nederland voorkomende soorten kiekendieven worden nog in Flevoland aangetroffen, hoewel de grauwe en de blauwe kiekendief nog maar met enkele paren vertegenwoordigd zijn. Ook de velduil is nagenoeg uit Flevoland verdwenen, maar de raaf heeft als broedvogel zijn intrede gedaan. IJsselmeer, Markermeer, Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen en de randmeren zijn van internationale betekenis voor tal van watervogels en aangewezen als Speciale Beschermingszones op grond van de Vogelrichtlijn. Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen en delen van de randmeren zijn bovendien aangewezen als beschermde natuurmonumenten. Op de randmeren en de aangrenzende landbouwgebieden verblijven 's winters grote groepen kleine en wilde zwanen en grote aantallen ganzen. De zwanen foerageren op de fonteinkruiden in de randmeren en later in de winter op landbouwgronden. Ze slapen in ondiepe delen van de meren. Grauwe ganzen zijn het gehele jaar door in Flevoland aanwezig en broeden onder andere in de Oost¬vaardersplassen en Lepelaarplassen. Hier bevinden zich ook kolonies van aalscholvers en lepelaars. Nijlgans en rosse stekelstaart zijn enkele exoten die in Flevoland worden aangetroffen. Ook voor zoogdieren blijkt Flevoland een goed leefgebied te zijn. Er komen acht vleermuissoorten voor waaronder meervleermuis, Gewone grootoorvleermuis en een enkele waarneming van de tweekleurige vleermuis. Verspreid over de hele provincie komen verder verschillende muizensoorten, egel, mol, konijn, haas, bruine rat, hermelijn, wezel, bunzing, vos en ree voor. Daarnaast kunnen steenmarter, eekhoorn, bever, en exoten als muskusrat, wasbeer, Amerikaanse nerts en beverrat worden aangetroffen. Ook de das en de boommarter zijn inmiddels in Flevoland waargenomen. Wildstand De wildstand in Flevoland is enorm achteruit gegaan ten opzichte van de periode dat de polders werden ingericht. De stand van patrijs en fazant is slecht. De hazenstand varieert sterk per gebied. In de noordelijke helft van de Noordoostpolder is sprake van een vrij hoge hazenstand. In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland is de stand beduidend minder goed. Het voorkomen van konijnen is in Flevoland beperkt tot zandige gronden, opgespoten (industrie)terreinen, begraafplaatsen en dijken. Lokaal kan het om grote aantallen gaan, hoewel de laatste jaren de stand door konijnenziekte op veel plaatsen is gedecimeerd. Houtduif en wilde eend zijn algemene en talrijk voorkomende soorten. Bij de verspreiding van soorten over de provincie blijkt er een duidelijk verschil tussen de Noordoostpolder enerzijds en Zuidelijk en Oostelijk Flevoland anderzijds.
7
8
3
Hoofdlijnen Provinciaal Flora en Faunabeleid
3.1 Verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden In het decentralisatieakkoord Natuur tussen het ministerie van LNV en de gezamenlijke provincies (IPO) is afgesproken dat het rijk verantwoordelijk is voor de hoofdlijnen van het natuurbeleid en dat de provincies dit beleid voor hun gebied uitwerken en uitvoeren. De minister van LNV is, onder andere vanwege internationale verdragen die Nederland heeft gesloten, politiek verantwoordelijk voor het voortbestaan van soorten in Nederland. In het kader van de decentralisatie van rijkstaken en om invulling te geven aan deze Europese verplichting om sterk bedreigde dier- en plantensoorten actief te beschermen hebben rijk en provincies afgesproken gezamenlijk de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het soortenbeleid. Provincies en rijk hebben gezamenlijk met particuliere soortbeschermende organisaties deze afspraken vastgelegd in het Meerjarenprogramma soortenbeleid. De provincie zal met name de uitvoering van maatregelen moeten bewerkstelligen. In de meeste gevallen zal de provincie de maatregelen niet zelf realiseren, maar dit aan uitvoeringsorganisaties overlaten. 3.1.1 Taken en bevoegdheden minister van LNV In deze paragraaf worden niet alle taken en bevoegdheden van de minister beschreven, maar slechts die taken en bevoegdheden die raakvlakken hebben met de provinciale taken en bevoegdheden en voor de burger van belang zijn. In algemene zin is de minister van LNV verantwoordelijk voor de wet en de daarop berustende AmvB’s en ministeriële regelingen. Binnen dit stelsel zijn de taken en bevoegdheden van de provincies nauwkeurig omschreven. Op grond van internationale verdragen en Europese regelgeving moet het rijk weten of soorten in Nederland in hun voortbestaan worden bedreigd. De minister is verantwoordelijk hiernaar onderzoek te (laten) doen. Ook is de minister verantwoordelijk voor de rapportages over soorten aan de Europese Commissie en verdragsbureaus. Op grond van artikel 75 kan de minister vrijstelling of ontheffing verlenen voor situaties waarvoor de provincies niet bevoegd zijn. Dit betreft onder meer het verlenen van ontheffing voor de uitvoering van ruimtelijke plannen zoals stadsuitbreiding of de aanleg van infrastructuur, waarbij beschermde planten of dieren of hun nesten of verblijfplaatsen worden aangetast. In §5.5.1.1 staat hierover enige aanvullende informatie vermeld. Andere situaties waarvoor alleen de minister ontheffing kan verlenen zijn de bestrijding van beschermde inheemse zoogdieren op begraafplaatsen of voor het gebruik van het geweer in een veld dat niet aan de afmetingen van een jachtveld voldoet. Dergelijke ontheffingen moeten worden aangevraagd bij de dienst Laser te Dordrecht; Postbus 1191, 3300 BD Dordrecht; tel. 0800-2233322. De minister van LNV bepaalt bij AMvB voor welke diersoorten een landelijke vrijstelling geldt en voor welke diersoorten provincies vrijstelling kunnen verlenen (art. 65). De minister kan verder bij ministeriële regeling bepalen van welke diersoorten de provincies de stand kunnen laten beperken (art. 67) 3.1.2 Taken en bevoegdheden van de provincie De Flora & faunawet geeft de provincies de bevoegdheid om een zogenaamde ‘beschermde leefomgeving’ aan te wijzen (art. 19 t/m 28). In § 4.4 wordt beschreven hoe de provincie met deze bevoegdheid zal omgaan. Daarnaast geeft de Flora & faunawet de provincie de volgende bevoegdheden ten aanzien van het beheer van diersoorten: (De artikelen verwijzen naar de artikelen van de Flora & faunawet.) • Het erkennen van Faunabeheereenheden (FBE’s) (art. 29); • Het goedkeuren van faunabeheerplannen (art. 30); • Het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden (art. 46 lid 5); • Het vaststellen van provinciaal beleid ten aanzien van het zoeken en rapen van kievitseieren (art.60). • Het vaststellen provinciale verordening waarin voor met name genoemde soorten vrijstelling wordt verleend voor het verstoren, vangen of doden (art.65); • Het verlenen van ontheffingen en geven van aanwijzingen voor het verstoren, vangen of doden van dieren (art. 67 en 68);
9
Ten slotte is in de Flora & faunawet de verhouding tussen provincie, minister van LNV en het Faunafonds geregeld. 3.2 Uitgangspunten Flora en Faunabeleid Uitgangspunt voor het provinciale beleid zijn de Flora & faunawet en overig rijksbeleid, de nota Natuur en Landschap en het provinciaal ruimtelijk beleid. Internationaal en rijksbeleid Internationale verdragen en Europese regelgeving zijn sterk sturend voor het rijksbeleid ten aanzien van soorten. Kort samengevat komt het er op neer dat Nederland de verplichting heeft er voor te zorgen dat er voldoende geschikt leefgebied is voor soorten die van nature in Nederland voorkomen, ongeacht of die soorten hun hele leven in ons land doorbrengen of slechts een korte tijd, bijvoorbeeld tijdens de trek. Met het gebiedenbeleid dat o.a. de realisatie van een ecologische hoofdstructuur omvat, wil het rijk voor voldoende geschikt leefgebied zorgen. De internationale verplichtingen zijn voor een belangrijk deel verwerkt in de Flora & faunawet. De Flora & faunawet is daarmee het belangrijkste instrument van het rijksbeleid ten aanzien van soorten. Dit instrument biedt echter vooral een passieve bescherming. Dit is niet in alle gevallen toereikend. Voor soorten die in Nederland dreigen uit te sterven zijn actieve maatregelen noodzakelijk. Hiervoor heeft het rijk (LNV) samen met provincies en soortbeschermingsorganisaties een meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid opgesteld. Flora & faunawet in het kort De doelstelling van de Flora & faunawet is dezelfde als die van het provinciale soortenbeleid namelijk instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke ver¬scheidenheid aan in het wild levende plant- en diersoorten als functionele elementen van het ecosysteem waarvan zij deel uitmaken. In deze wet staat het beschermingsbeginsel voorop, onder meer vanuit de gedachte dat in het wild levende dieren en planten op zichzelf waardevol zijn, dus ongeacht hun betekenis voor mensen. Dit is vertaald in een algemeen stelsel van verboden. Deze verboden zijn erop gericht dat in het wild levende inheemse dieren en planten in beginsel met rust gelaten worden. De Flora & faunawet heeft dus geen betrekking op gedomesticeerde dieren; dit zijn dieren die zich door menselijke selectie in gedrag of uiterlijk onderscheiden van wilde soortgenoten. Meestal zijn deze gehouden dieren die in zekere mate van menselijke verzorging afhankelijk zijn. De bescherming van in het wild levende dieren wordt met de Flora & faunawet aanzienlijk versterkt. De mate van bescherming is daarbij afhankelijk van de soort. Beschermde dieren Als beschermde inheemse dieren zijn bij wet aangewezen: 1. Alle van nature op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels; 2. Alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën en reptielen; 3. Alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren met uitzondering van de bruine rat, de zwarte rat en de huismuis 4. Vissen en schaal- en schelpdieren voor zover ze niet vallen onder de Visserijwet 1963. Overige diersoorten zijn alleen beschermd indien zij bij AMvB of bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Voor de beschermde inheemse diersoorten geldt een verbod op: 1. Het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen (artikel 9) 2. Het opzettelijk verontrusten (artikel 10) 3. Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen, of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen (artikel 11) 4. Het zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen of vernielen van eieren (artikel 12) Verder zijn er verbodsbepalingen voor het bezit en de handel in beschermde inheemse en uitheemse dieren en voor het uitzetten van dieren.
10
Op dit beschermingsregime zijn beperkingen of uitzonderingen van kracht of mogelijk. De Flora & faunawet onderscheidt vier verschillende mogelijkheden met betrekking tot het beheer van diersoorten. Ten eerste is een aantal soorten aangemerkt als ‘wild’, namelijk konijn, haas, fazant, wilde eend, houtduif en patrijs (art.32). Op deze soorten mag worden gejaagd zolang de duurzame instandhouding van de soort geen gevaar loopt. Om deze reden wordt de jacht op de patrijs vooralsnog niet geopend. Het al dan niet openen van de jacht op de patrijs is een bevoegdheid van de minister. Ten tweede kent de wet een uitzondering voor soorten die veelvuldig schade veroorzaken, met name aan land- en tuinbouw en bossen. Bij AMvB is bepaald welke soorten het betreft. Het gaat om algemene soorten waarvoor vrijstelling kan worden verleend aan de grondgebruikers om deze soorten, binnen wettelijke kaders, te verstoren of zelfs te doden. Daarbij is onderscheid gemaakt in soorten die landelijk veelvuldig schade veroorzaken en soorten die in bepaalde delen van het land veelvuldig schade aanrichten. Voor deze soorten kan respectievelijk landelijk, dan wel provinciaal vrijstelling worden verleend. Ten derde kan de provincie (categorieën van) personen aanwijzen die de stand van bepaalde diersoorten mogen beperken: • in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; • in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; • ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; • ter voorkoming van schade aan flora en fauna Ten vierde kan de provincie voor alle overige soorten een ontheffing verlenen wanneer dit met het oog op één van de volgende belangen noodzakelijk is: • in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; • in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; • ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; • ter voorkoming van schade aan flora en fauna of • met het oog op andere belangen te weten: a. de voorkoming en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken; b. de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee; c. de voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn; d. de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen. e. Als ander belang als bedoeld in artikel 75, vierde lid, onderdeel c, van de wet is aangewezen de voor koming en bestrijding van schade veroorzaakt door dieren behorende tot een beschermde inheemse zoogdiersoort op begraafplaatsen. Het verlenen van een dergelijke ontheffing is echter een bevoegdheid van de minister. Beschermde planten Bij AMvB zijn ruim 100 soorten aangewezen als beschermde inheemse plantensoort (bijlage IV). Voor de beschermde inheemse plantensoorten geldt een verbod om deze planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te ontwortelen of op andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8). De Flora & faunawet geeft de provincie de bevoegdheid een beschermde leefomgeving aan te wijzen (artikel 19). Dit instrument kan onder bepaalde omstandigheden, in aanvulling op de beschermingsbepalingen van artikel 8, worden benut om de groeiplaats van een beschermde inheemse plantensoort veilig te stellen. Verder geeft de Flora & faunawet de provincie geen bevoegdheden met betrekking tot beschermde inheemse plantensoorten.
11
In Flevoland komen bijzondere varens voor zoals de tongvaren
Nota Natuur en Landschap en het provinciaal ruimtelijk beleid In navolging van het rijk heeft de provincie een provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) vastgesteld als onderdeel van het omgevingsplan (streekplan). In het provinciaal beleid is verder aangegeven dat de provincie zich vooral richt op die typen natuur die kenmerkend zijn voor Flevoland. Voor de PEHS is dit uitgewerkt in natuurdoeltypen. Bij het beheer van soorten in natuurgebieden kan aansluiting worden gezocht bij de beheersstrategieën die aan de natuurdoeltypen ten grondslag liggen. Voor gebieden buiten de PEHS is het beleid gericht op vergroting van de natuurwaarden, voor zover dat inpasbaar is binnen de hoofdfunctie van die gebieden. Het doel is met name de herbergzaamheid van deze gebieden voor flora en fauna te vergroten. De provincie Flevoland streeft ernaar het beheer van de fauna, binnen wettelijke en praktische mogelijkheden, zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de functie van een gebied. Enerzijds streeft de provincie er¬naar ruimte te bieden aan de natuurlijke ontwikkeling van onze inheemse flora en fauna. Soorten waarvoor Flevoland geschikt leefgebied heeft, moeten in Flevoland kunnen voortbestaan. An¬derzijds richt het provinciale beleid zich op het voor¬komen dan wel be¬perken van schade, waaronder land¬bouwschade, en onnodig dierenleed. Daarbij gelden de volgende randvoorwaarden. Ten eerste mag het voortbestaan van beschermde inheemse soorten in Flevoland door schadebestrijding geen gevaar lopen. Ten tweede mag de concurrentiepositie van agrarische bedrijven door in het wild levende dieren niet substantieel verslechteren ten opzichte van andere agrarische bedrijven. De provincie hecht dan ook veel belang aan een efficiënt faunabe¬heer. Dit vereist een slagvaardige faunabeheereenheid die de schadebestrijding planmatig, effectief en deskundig weet te realiseren.
12
4
Stimulering bedreigde soorten
4.1 Inleiding Voor behoud en ontwikkeling van de natuur in Nederland wordt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ontwikkeld. Aangenomen wordt dat als een ecosysteem (natuurgebied) goed functioneert, alle daarin thuishorende planten- en diersoorten er ook (vanzelf) voorkomen. Echter, een aantal soorten leeft buiten de EHS (grauwe kiekendief), of is gedeeltelijk aangewezen op terreintypen (habitats) buiten de EHS. Er zijn echter ook soorten die vooral in de EHS voorkomen maar waarvan de ruimtelijke samenhang van leefgebieden onvoldoende blijft (zoals de das). Ook zijn er soorten die een goede situering en adequate inrichting van verbindingszones eisen. Ten slotte kunnen soorten zo sterk zijn achteruitgegaan dat ze nog maar op enkele plaatsen voorkomen. Voor de verbetering van de leefomstandigheden van bedreigde dier- en plantensoorten kunnen in dergelijke gevallen specifiek op soorten gerichte maatregelen noodzakelijk zijn. Het beleid hiervoor wordt vaak als soorten(beschermings)beleid aangeduid. De basis hiervoor ligt in het nationale Natuurbeleidsplan (1990), waar soortenbeleid voor het eerst als zelfstandige beleidscategorie wordt genoemd als noodzakelijke aanvulling op het gebiedenbeleid. Het geeft invulling aan één van de uitgangspunten van de doelstelling van dat algemene natuurbeleid: ‘de instandhouding en herstel van een zo natuurlijk mogelijke verscheidenheid van in het wild levende dieren plantensoorten’. Het soortenbeleid dient invulling te geven aan internationale verplichtingen op het gebied van behoud van biodiversiteit, zoals het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (1992), de EG-Vogelrichtlijn (1979), de EG-Habitatrichtlijn (1992), het Verdrag van Bonn (1979) en de Conventie van Bern (1979). Artikel 7 van de Flora & faunawet bepaalt dat de minister lijsten vaststelt van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten die van nature in Nederland voorkomen, de zogenaamde ‘Rode lijsten’. De minister moet maatregelen bevorderen om het duurzaam voortbestaan van de bedreigde soorten veilig te stellen. 4.2 Meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid In 2000 heeft de provincie een samenwerkingsafspraak gemaakt met het Rijk, de soortenbeschermende organisaties en de andere provincies. Daarbij is afgesproken dat rijk en provincies gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de soortenbescherming. Verder is overeengekomen de soortenbescherming gezamenlijk uit te voeren aan de hand van een gemeenschappelijk meerjarenprogramma ‘Uitvoering Soortenbeleid’. Daardoor is dit meerjarenprogramma in belangrijke mate sturend voor het provinciale beleid ten aanzien van bedreigde soorten. Het huidige meerjarenprogramma geldt voor de periode 2000 – 2004. Het meerjarenprogramma ‘Uitvoering soortenbeleid 2000-2004’ is opgesteld op basis van zogenaamde ‘Rode lijsten’ met bedreigde soorten. In dit meerjarenprogramma zijn een beperkt aantal (groepen van) soorten geselecteerd waarvoor beschermingsmaatregelen zullen worden getroffen. Voor deze soorten wordt, onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, een zogenaamd (landelijk) soortbeschermingsplan opgesteld. Hierin staat beschreven welke omstandigheden tot de achteruitgang van een soort hebben geleid en welke maatregelen moeten worden getroffen om de situatie te verbeteren. Het plan bevat tevens een begroting van de kosten. Op basis van deze soortbeschermingsplannen en het beschikbare budget wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin per provincie staat aangegeven welke maatregelen zullen worden uitgevoerd. Afgesproken is dat het rijk aan de provincie geld ter beschikking stelt voor de uitvoering van soortbeschermingsprojecten. In het meerjarenprogramma staat aangegeven welk budget het Rijk hiervoor beschikbaar stelt, hoe de verdeling plaatsvindt en welke voorwaarden er gelden voor de besteding van het geld. In het algemeen zal de provincie Flevoland dit geld gebruiken om de uitvoering van soortbeschermingsprojecten door derden te subsidiëren. In bijlage I staat beschreven welke afwijkende bepalingen t.o.v. de provinciale subsidieverordening hiervoor gelden.
13
Tot de subsidiabele soortbeschermingsmaatregelen behoren niet de reguliere inrichtings- en beheersmaatregelen. Maatregelen komen alleen voor subsidie in aanmerking indien daarvoor geen andere instrumenten of daarvoor bedoelde subsidiemogelijkheden bestaan. Beheersmaatregelen zijn alleen subsidiabel voorzover het (tijdelijk) een herstel, aanpassings- en/of omvormingsbeheer betreft. Maatregelen die worden uitgevoerd ter realisering van verbindingszones en maatregelen van algemene aard komen normaliter eveneens niet in aanmerking voor subsidie. Het voortbestaan van inheemse planten en dieren in Flevoland is daarnaast een belangrijk element in de provinciale beoordeling van plannen op het aspect duurzaamheid. 4.3 Provinciaal soortenbeleid Het provinciale soortenbeleid is gericht op die soorten(groepen) die (kunnen) voorkomen in een voor Flevoland karakteristieke leefomgeving. Het gaat dan om de volgende leefomgevingen: grote open wateren, moerasachtige milieus, bossen op zeeklei en (grootschalige) agrarische gebieden. Hiertoe is een aantal provinciale aandachtssoorten geselecteerd die volgens de provincie extra bescherming kunnen gebruiken. In eerste instantie zijn alleen diersoorten geselecteerd. Voor plantensoorten wordt ervan uitgegaan dat de ecosysteembenadering, zoals wordt gehanteerd binnen de kerngebieden van de (P)EHS, maar ook de beoogde groen/blauwe dooradering van het agrarische en stedelijk gebied, in principe voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt. De omschreven natuurdoeltypen geven daarbij de gewenste sturing voor het beheer. Een goede ontwikkeling van de in de natuurdoeltypen thuishorende flora is daar een belangrijk element in. Voor enkele specifieke groeiplaatsen van zeldzame en bedreigde planten kan het instrument ‘beschermde leefomgeving’ uit de Flora & faunawet worden toegepast (zie §4.4). Mede doordat de vegetatie van Flevoland nog in een relatief jong ontwikkelingsstadium verkeert en volop in ontwikkeling is, is op dit moment nog niet goed aan te geven of er plantensoorten zijn waarvoor wel soortgerichte maatregelen noodzakelijk zijn. Het is niet uitgesloten dat er in de toekomst alsnog plantensoorten geselecteerd gaan worden. Voor diersoorten is een selectie gemaakt uit de zogenaamde “itz-soorten”; “i” staat voor soorten waarvoor Nederland, en meer toegespitst Flevoland, internationaal gezien een grote betekenis heeft, “t” staat voor soorten die qua aantal een dalende trend vertonen en “z” staat voor soorten die in Nederland zeldzaam zijn. Daarnaast zijn de groepen “algemene dagvlinders” en “algemene amfibieën” en “weidevogels” opgenomen. Dit zijn soorten, die in sommige provincies goed vertegenwoordigd zijn, maar in Flevoland in mindere mate en die bovendien de betrokkenheid van burgers bij de natuur kunnen vergroten, mede doordat ze ook in stedelijk gebied en cultuurlandschap voorkomen. De volgende soorten zijn opgenomen als provinciale aandachtssoort, waarbij de cursief gedrukte soorten ook landelijk prioritaire soorten zijn: Grote open wateren en moerasachtige milieus Bever
Bossen op zeeklei
(Grootschalig) agrarische gebieden Grauwe kiekendief Kwartelkoning Kerkuil
Boommarter
Overige Das
Ringslang (verschillende terreintypes, incl. moerasgebieden en agraPatrijs risch gebied) Reptielen/amfibieën Dagvlinders o.a. slee(waaronder ringslang, doornpage kamsalamander, (zowel in stedelijk als in kleine watersalamander, landelijk gebied) groene kikker, rugstreeppad) Weide- en akkervogels (bijlage III)
Otter Moerasvogels (bijlage III) Noordse woelmuis (met in zijn kielzog de waterspitsmuis)
14
Voor landelijk prioritaire soorten en provinciale aandachtssoorten ondersteunt de provincie acties van anderen en neemt ook zelf initiatief. Voor overige soorten neemt de provincie niet zelf het initiatief maar indien mogelijk en zinvol geacht, worden initiatieven door anderen wel zo veel mogelijk op enigerlei wijze gesteund. Indien binnen de financiële randvoorwaarden keuzes gemaakt moeten worden, worden projecten beoordeeld op de mate waarin de soort bedreigd is en de verwachte effectiviteit van het project. De prioriteitstelling kan na verloop van tijd veranderen. De soorten zijn zo gekozen dat ook vele andere soorten kunnen profiteren van maatregelen ten bate van deze soorten. Uitvoeringsplan soortenbeleid Zoals eerder aangegeven zal de provincie de uitvoering van (landelijke) soortbeschermingsplannen stimuleren. Jaarlijks zal de provincie in een uitvoeringsprogramma aangeven welke activiteiten de provincie bij voorkeur het daaropvolgende jaar wil laten uitvoeren. Daarbij wordt ook al een indicatie gegeven voor het jaar daarna. 4.4 Beschermde leefomgeving De Flora en faunawet geeft GS de bevoegdheid om een beschermde leefomgeving aan te wijzen. Samenvatting wettekst: 1. GS kunnen een plaats die van wezenlijke betekenis is als leefomgeving voor een beschermde inheemse plantensoort of een beschermde inheemse diersoort, met het oog op instandhouding van die plaats ten behoeve van die soort, aanwijzen als beschermde leefomgeving. 2. Binnen gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuur monument of waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is, kan geen beschermde leefomgeving worden aangewezen. Afbakening van het wetsartikel In §3.2 is aangegeven dat op grond van internationale verplichtingen Nederland zorg moet dragen voor het duurzaam voortbestaan van inheemse soorten. De Habitatrichtlijn stelt dat in het bijzonder strikte beschermingsmaatregelen, waaronder verbodsbepalingen, moeten worden getroffen voor soorten die vermeld staan op bijlage IVa van de Richtlijn. De algemene verbodsbepalingen van de Flora en faunawet, in het bijzonder de artikelen 8 tot en met 12, bieden bescherming aan inheemse planten en dieren. Deze bepalingen alleen zijn echter niet afdoende. Artikel 8 beschermt inheemse planten tegen vernieling, maar beschermt niet de groeiplaats. Door bijvoorbeeld ontwatering of verkeerd beheer kunnen planten toch verdwijnen. Artikel 11 verbiedt nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde inheemse diersoorten te vernielen of te verstoren. In hoeverre deze bepaling effectieve bescherming biedt aan verblijfplaatsen gedurende periodes in het jaar dat de dieren niet aanwezig zijn, valt te bezien. Om hierin te kunnen voorzien kunnen deze verblijfplaatsen door GS als beschermde leefomgeving worden aangewezen. Een dergelijke aanwijzing biedt in ieder geval duidelijkheid over het belang van de betreffende leefomgeving. GS kunnen in het aanwijzingsbesluit handelingen die de leefomgeving van de soort aantasten, verbieden. Om dergelijke handelingen toch uit te mogen voeren is een schriftelijke verklaring van geen bezwaar van GS nodig. In het geval een belanghebbende door de aanwijzing schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen GS hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Overwegingen Uit de wettekst blijkt dat het instrument ‘beschermde leefomgeving’ niet bedoeld is om totale leefgebieden van soorten een beschermde status te geven; daarvoor is de Natuurbeschermingswet het geëigende instrument. Het artikel is vooral gericht op een qua omvang beperkte locatie waar de daar voorkomende soort, gedurende bepaalde periodes, afhankelijk van is. Daarbij kan bijv. gedacht worden aan poelen die als voortplantingsplaats voor amfibieën fungeren, een holle boom met een kraamkolonie van vleermuizen of een groeiplaats van een bedreigde plantensoort. Voordat tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving wordt besloten zal worden beoordeeld of dit bijdraagt aan de bescherming van de betreffende soorten. De provincie gaat er in principe vanuit dat,
15
behalve in beschermde natuurmonumenten, ook in gebieden binnen de (P)EHS in beheer bij een terreinbeherende organisatie, leefgebieden van soorten niet direct gevaar lopen. Een aanwijzing van een beschermde leefomgeving zal met name buiten deze gebieden iets toevoegen aan de bescherming van soorten. Het provinciale soortenbeleid richt zich met name op zeldzame en kwetsbare soorten, waaronder de soorten genoemd in bijlage IVa van de Habitatrichtlijn. Het instrument ‘Beschermde leefomgeving’ zal benut worden om deze soorten extra te beschermen. In §4.3 staan de provinciale aandachtssoorten vermeld. Deze overwegingen leiden tot de volgende criteria voor aanwijzing van een beschermde leefomgeving: 1. De verblijfplaats wordt gebruikt door een provinciale aandachtssoort of een soort voorkomend op een (landelijke) Rode lijst; 2. De verblijfplaats is van belang voor het voortbestaan van de soort in Flevoland; 3. De aanwijzing draagt bij aan het duurzame behoud van de verblijfplaats voor de daar levende soort. De provincie zal nagaan of het op grond van bovenstaande criteria zinvol is verblijfplaatsen van vleermuizen, oeverzwaluwwanden, broedkolonies van huiszwaluw en gierzwaluw, voortplantingsplaatsen van ringslangen, amfibiënpoelen, vaste paaiplaatsen van vis (spiering) en broedplaatsen van kerkuilen aan te wijzen als beschermde leefomgeving. De provincie overweegt enkele rijke groeiplaatsen van orchideeën aan te wijzen als beschermde leefomgeving. Voordat tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving wordt besloten wordt nagegaan of een belanghebbende door de aanwijzing schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Indien dat het geval is moet bij de aanwijzing in de financiering van de schadevergoeding zijn voorzien. Artikel 21 van de wet bepaalt dat een ontwerpbesluit tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving wordt gepubliceerd en wordt toegezonden aan eigenaar en gebruiker van het perceel, het waterschap en de gemeente.
Beschermde leefomgeving?
16
5
Regulering soorten (Uitvoering Flora & faunawet)
5.1 Inleiding In §3.2 zijn de algemene uitgangspunten beschreven die de provincie hanteert ten aanzien van het beheer van soorten. In dit hoofdstuk wordt dit beleid uitgewerkt voor de afzonderlijke bevoegdheden van GS voor het beheer van soorten op grond van de Flora & faunawet. Allereerst wordt aangegeven hoe GS invulling geven aan de wettelijke grondslagen voor vrijstelling of ontheffing. Vervolgens zal per probleemsoort worden aangegeven welk beleid GS ten aanzien van de betreffende soort voert. Dit beleid is gebaseerd op ervaringen die totnogtoe met deze soorten in Flevoland zijn opgedaan. Bedacht moet worden dat zowel in het landschap als in de fauna veranderingen kunnen optreden. GS kunnen dan ook gemotiveerd van deze regels afwijken. 5.2 Jacht (artikel 31 e.v.) Samenvatting wettekst Het jagen op wild is toegestaan voor zover dit geschiedt in overeenstemming met de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en beperkingen. Afbakening van het wetsartikel In artikel 32, eerste lid zijn haas, fazant, wilde eend, konijn, houtduif en patrijs aangewezen als soorten die tot het wild worden gerekend. Alleen op deze soorten kan de jacht worden geopend. Alle andere soorten zijn niet als wild aangemerkt en de jacht hierop is niet toegestaan.
Konijn
Haas
Fazant
Wilde eend
Houtduif
Onder jacht wordt in deze nota uitsluitend het bejagen van wild in overeenstemming met Titel II van de Flora & faunawet verstaan; dat wil zeggen het bejagen van haas, fazant, wilde eend, konijn, houtduif en eventueel patrijs in een jachtveld van minimaal 40 hectare, gedurende de periode dat de jacht geopend is. De provincie heeft alleen een bevoegdheid de jacht te sluiten in geval van bijzondere weersomstandigheden en deze weer te openen als aan de bijzondere situatie een eind is gekomen. De wildsoorten waarop de jacht geopend is, komen algemeen voor. Daarom mag in afwijking van het beschermingsbeginsel van de Flora & faunawet op deze soorten worden gejaagd. Als een wildsoort vermeld staat op een door de minister vastgestelde Rode lijst van met uitroeiing bedreigde of anderszins gevaar lopende soorten wordt de jacht op de betreffende soort niet geopend. Dit geldt voor de patrijs. De uitoefening van de jacht is aan een aantal specifieke regels onderworpen die bij of krachtens de wet zijn gesteld. De regels hebben onder meer betrekking op het bezit van een jachtakte. Voor de jacht met het geweer moet de jager de beschikking hebben over een bejaagbaar jachtterrein (minimaal 40 hectare aaneengesloten). Op terreinen die niet aan de afmetingen van een jachtveld voldoen (art. 10
17
Jachtbesluit) mag slechts gejaagd worden met honden (niet zijnde lange honden), gefokte jachtvogels (te weten slechtvalken [Falco peregrinus] en haviken [Accipiter gentilis]), geregistreerde eendenkooien als bedoeld in artikel 56, lokeenden of lokduiven, fretten en buidels. De jacht wordt in beginsel niet geopend in de periode 1 februari tot 15 augustus. Verder is jacht niet toegestaan in belangrijke beschermde gebieden namelijk beschermde natuurmonumenten, vogelrichtlijngebieden en wetlands van internationale betekenis (Ramsar). De jager is verder verplicht bij de uitoefening van de jacht het wild te behoeden voor onnodig lijden. Ook dient hij een redelijke wildstand in zijn jachtterrein te handhaven en schade door wild te voorkomen. De Flora & faunawet treedt niet in de privaatrechtelijke bevoegdheid van eigenaren/beheerders van terreinen om verdergaande beperkingen aan de jacht te stellen of om de jacht helemaal te verbieden. In dat geval dient de eigenaar/beheerder ( jachthouder) zich wel rekenschap te geven van de mogelijkheid dat van zijn terrein afkomstig wild schade veroorzaakt op naburige terreinen. Overweging Sommige particulieren en organisaties benutten de wettelijke mogelijkheden van bejaging niet of niet volledig. Dit betreft een vrije keus van de jachthouder. Indien als gevolg daarvan elders schade optreedt, is dit primair een aangelegenheid tussen de betrokkenen. De jachthouder blijft immers gehouden om schade door wild in aangrenzende terreinen te voorkomen (artikel 37). Een belangrijk deel van de schade door wild wordt in het voorjaar aangericht. Dit is ook het broed- en zoogseizoen. Wanneer op grond van de wildstand schade valt te verwachten geven GS de voorkeur aan reductie van de wildstand in het jachtseizoen boven het gebruik van ontheffingen buiten het jachtseizoen. GS zullen daarom in beginsel geen ontheffingen verlenen voor het buiten het jachtseizoen doden van wild in terreinen waar de reguliere bejagingsmogelijkheden niet zijn benut en schade door wildsoorten viel te voorzien. Beleidsregel Ontheffingen voor het doden van wild buiten de geopende jachttijd, in terreinen waar de reguliere bejagingsmogelijkheden niet zijn benut worden niet verleend indien schade door wildsoorten viel te voorzien. 5.2.1 Verhuur jacht door provincie Privaatrechtelijk is de provincie jachthouder voor gronden in eigendom van de provincie, voor zover het jachtrecht niet is verhuurd. De provincie Flevoland heeft ca. 2794 hectare onbebouwd eigendom in het landelijk gebied bestaande uit vooral wegen en vaarten. Van deze oppervlakte bestaat ca. 1370 hectare uit ‘groen’ , vooral bestaand uit bermen, bermsloten en oevers (eind 2001). Veel van deze stroken grenzen aan agrarische gronden. Gelet op het belang dat de provincie hecht aan een adequate schadebestrijding zal de provincie haar jachtrechten inbrengen in de faunabeheereenheid. De jacht op provinciale eigendommen binnen beschermde gebieden1 wordt niet verhuurd. Eventuele opbrengsten uit jachtverhuur worden aangewend voor soortbeschermingsmaatregelen. 5.2.2. Sluiten en openen van de jacht Wettekst “Gedeputeerde Staten kunnen, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van wild vergen, de jacht voor de hele provincie of een deel daarvan, voor een bepaalde tijd sluiten.” (Artikel 46 lid 5) Afbakening van het wetsartikel Het bovenstaande artikel heeft uitsluitend betrekking op de jacht op wild en is daardoor beperkt tot de soorten konijn, haas, fazant, wilde eend, houtduif en patrijs. Vooralsnog wordt de jacht op de patrijs niet geopend. Gelet op de openingstijden van de jacht op bovengenoemde soorten hebben de bijzondere weersomstandigheden vooral betrekking op extreme winterse omstandigheden en/of perio¬den met extreme
18
wateroverlast. Niet de weersomstandigheden zelf zijn bepalend voor de vraag of de jacht gesloten moet worden, maar de toestand van het wild als gevolg van die omstandigheden. Het artikel biedt een aanvullende mogelijkheid ten opzichte van algemeen geldende regels ter bescherming van in het wild levende dieren. Zo is het verboden voor de voet op konijn, haas of fazant te jagen als de grond met sneeuw is bedekt. Ook is het verboden te jagen op wild dat zich als gevolg van hoog water op hooggelegen delen ophoudt. Wild dat zich in of nabij wakken in het ijs bevindt of in uitgeputte toestand verkeert mag evenmin worden bejaagd. Wanneer de jacht op grond van artikel 46, lid 5 gesloten is, is het verbod op het bijvoeren van wild niet van toepassing. Een besluit van GS om de jacht in verband met extreme weersomstandigheden te sluiten biedt vooral duidelijkheid aan de jagers die daardoor niet langer individueel hoeven te beoordelen of bejaging in een gegeven situatie nog toelaatbaar is gelet op de artikelen 47 en 48 van de wet. Overwegingen De meeste inheemse dieren zijn uitstekend aangepast aan ons klimaat. Enkele dagen vorst, sneeuw, of ijzel vormen, mede gelet op de algemene beschermingsbepalingen, voor GS geen reden de jacht te sluiten. GS zullen de jacht sluiten wanneer het wild als gevolg van de weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert, waardoor het wild zijn natuurlijke schuwheid verliest. Alvorens de jacht te sluiten treden GS in overleg met de omliggende provincies, het Faunafonds en overige relevante organisaties. Aandachtspunten bij de besluitvorming met betrek¬king tot jachtslui¬ting bij winterse omstandigheden zijn: • de conditie van het wild en het aspect energieverbruik; • de aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel; • de sneeuw- en ijsbedekking in de provincie; • de aanwezigheid van ijzel, eventueel in combinatie met sneeuw; • de periode dat van winterse omstandigheden sprake is; • de weersverwachting; • het aspect landbouwschade in relatie tot het Faunafonds en de pro¬vin¬ciale middelen; • de wildcategorieën; • afstemming met aangrenzende provincies. Tevens zullen GS bepalen in hoeverre de werking van ontheffingen op basis van artikel 68 wordt opgeschort, in die gevallen dat in de ontheffing de mogelijkheid daartoe is opgenomen. Overwegingen daarbij zijn de schade die als gevolg van het opschorten kan ontstaan, verstoring van andere wildsoorten en het voorkomen van onnodig lijden van de soorten waarvoor de ontheffing is verleend. Ontheffingen om onnodig lijden van wilde hoefdieren te voorkomen zullen bijvoorbeeld niet worden opgeschort. GS zullen een jachtverbod weer opheffen zodra het wild als gevolg van gunstigere weersomstandigheden is aangesterkt. Ook de noodzaak tot schadebestrijding in verband met (dreigende) landbouwschade kan aanleiding zijn om het jachtverbod geheel of gedeeltelijk op te heffen. beleidsregel Wanneer het wild zich als gevolg van extreme weersomstandigheden in een bijzonder kwetsbare positie bevindt wordt de jacht gesloten. In een besluit om de jacht te sluiten wordt tevens aangegeven welke ontheffingen op grond van artikel 68 worden opgeschort. Een jachtverbod wordt opgeheven zodra dit verbod met het oog op de instandhouding van het wild niet langer nodig is. Opschortingen van ontheffingen op grond van artikel 68 worden uiterlijk per gelijke datum opgeheven.
19
5.3 Vrijstellingen en onbeschermde soorten 5.3.1 Vrijstelling voor grondgebruikers De wet biedt de mogelijkheid vrijstelling te verlenen van beschermingsbepalingen in het geval van beschermde soorten die veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Wanneer een soort is vrijgesteld kan de gebruiker van gronden en opstallen zelf bepaalde maatregelen treffen zonder dat daarvoor een ontheffing van GS vereist is. De soorten waarvoor vrijstelling verleend kan worden staan genoemd in het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’. Het besluit omvat een lijst met soorten die landelijk veelvuldig belangrijke schade aanrichten en een lijst met soorten die regionaal veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Voor soorten genoemd op de regionale lijst kunnen bij provinciale verordening vrijstellingen worden verleend. De landelijke lijst wordt door de minister uitgewerkt. Samenvatting wettekst Bij AMvB worden beschermde inheemse diersoorten aangewezen waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 9 t/m 12 kan worden verleend. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die (a) in het gehele land en (b) in delen van het land (a) belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en (b) schade aan fauna aanrichten. Soorten kunnen alleen worden aangewezen als: • de soort niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd of dat gevaar loopt; • er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Afbakening van het wetsartikel Bij provinciale verordening kan vrijstelling worden verleend van de verboden van artikel 9 t/m 12. Dit betekent dat de volgende handelingen kunnen worden toegestaan: • doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen; • opzettelijk verontrusten; • beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen; • het zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen of vernielen van eieren. Gelet op de systematiek van de wet is een vrijstelling voor het vangen of doden van dieren de meest verstrekkende inbreuk op de algemene beschermingsbepalingen. In de toelichting op het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ staat dat het in de rede ligt dat provincies in beginsel slechts vrijstelling verlenen aan grondgebruikers voor het opzettelijk verontrusten van de aangewezen soorten. Toestemming voor het vangen en doden van deze dieren of het rapen van eieren zou bij voorkeur via de weg van artikel 68 dienen te lopen. Het verlenen van vrijstelling om deze soorten te doden is aan de orde wanneer andere middelen met inbegrip van verontrusten en de weg van ontheffing krachtens artikel 68, geen redelijk alternatief vormen. Voor Canadese gans,, Houtduif, Konijn, Kauw, Vos en Zwarte kraai geldt voor het hele land een vrijstelling. (Art. 2 Besluit beheer en schadebestrijding dieren). Deze dieren mogen zowel verontrust, gevangen als gedood worden door de grondgebruiker. Bij dreigende schade mag de jager op verzoek van de grondgebruiker deze soorten ook met het geweer bestrijden, mits het perceel voldoet aan de afmetingen van een jachtveld. De regionale lijst omvat 19 soorten waarvoor de provincie vrijstelling kan verlenen. Op de lijst staan: brandgans, ekster, fazant, grauwe gans, haas, holenduif, huismus, kleine rietgans, knobbelzwaan, kolgans, meerkoet, rietgans, ringmus, roek, rotgans, smient, spreeuw, wilde eend en woelrat. Overwegingen Op grond van de Flora & faunawet is de grondgebruiker er zelf verantwoordelijk voor om (landbouw)schade te voorkomen. PS hebben daarom bij besluit van 6 februari 2003, gewijzigd door GS bij besluit van 31 mei 2005, bij verordening vrijstelling verleend van het verbod dieren opzettelijk te verontrusten (art. 10) voor soorten die met regelmaat schade veroorzaken en niet bedreigd zijn. Dit geldt voor haas, wilde eend, holenduif, spreeuw, ringmus, huismus, meerkoet, knobbelzwaan, roek en ekster,
20
alsmede voor rietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans en smient, waarbij de vrijstelling voor die soorten niet geldt voor de gebieden die als ganzenfoerageergebied zijn aangewezen. Op grond van de genoemde verordening geldt er voor bos- en veldmuizen een vrijstelling voor het opzettelijk verontrusten en doden (art. 9, 10 en 11), ten behoeve van het voorkomen van schade aan bijv. bloembollenteelt. Voor deze soorten geldt echter inmiddels een algemene vrijstelling van artikel 9, 10 en 11 op grond van de artikel 16e, lid 2 van het ´Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten´. GS hebben daarom de verordening gewijzigd en deze soorten van de lijst verwijderd. De vrijstelling geldt alleen voor agrarisch gebied.
Veldmuis
Voor overwinterende ganzen wordt het effect van verjaging onder meer bepaald door de beschikbaarheid van alternatieven voor de ganzen. GS geven daarom prioriteit aan de inrichting van opvanggebieden die voor ganzen aantrekkelijk zijn doordat er voldoende voedsel is en de ganzen er met rust gelaten worden. Vooralsnog gaat de provincie er vanuit dat schade door bovengenoemde soorten op een aanvaardbaar niveau gebracht kan worden door verontrusting in combinatie met eventuele ontheffingen op grond van artikel 68. Vrijstellingen voor het doden (art. 9) of beperken van het voortplantingssucces (art. 11 en 12) zijn daarom niet noodzakelijk. Alleen voor schade veroorzaakt door spreeuwen, in het bijzonder aan de fruitteelt, wordt dit betwijfeld. Doordat de spreeuw jarenlang onbeschermd is geweest, bestaat er geen actueel inzicht in de omvang van de schade die spreeuwen aanrichten. Daardoor bestaat ook geen inzicht in de mate waarin grondgebruikers een beroep zullen doen op de faunabeheereenheid. De noodzaak van een vrijstelling om spreeuwen te doden staat daardoor op dit moment nog niet vast. Soorten die wel op de provinciale vrijstellingslijst staan, maar waarvoor in Flevoland geen vrijstelling wordt verleend zijn kleine rietgans en rotgans. Kleine rietgans en rotgans komen nauwelijks in Flevoland voor en veroorzaken daardoor ook geen belangrijke schade. Beleidsregel Bij Provinciale verordening is vrijstelling verleend van het verbod op het opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse diersoorten op agrarische gronden in Flevoland. Momenteel geldt op grond van deze verordening nog een vrijstelling voor van het verbod op het doden van bosmuis en veldmuis, maar omdat deze vrijstelling nu elders is vastgelegd, hebben GS deze soorten van de bij de verordening horende lijsten verwijderd.
21
5.3.2 Kievitseieren (artikel 60) De wet biedt GS de mogelijkheid het zoeken en rapen van kievitseieren toe te staan. Samenvatting wettekst De minister kan, wanneer de belangen van natuurbehoud zich daartegen niet verzetten, een periode liggende tussen 1 maart en 9 april vaststellen, waarbinnen GS aan erkende samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers bij ontheffing het zoeken en rapen van eieren van de kievit (Vanellus vanellus) kunnen toestaan. GS kunnen samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers erkennen indien zij voldoen aan bij ministeriële regeling gestelde regels. In een ontheffing van GS moet een voorschrift zijn opgenomen dat degene die eieren zoekt en raapt, de nesten en legsels van weidevogels beschermt, dan wel ervoor zorgdraagt dat deze worden beschermd. Relatie met de Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn heeft tot doel de instandhouding van de in Europa in het wild levende vogels. De lidstaten van de EU moeten de bepalingen van de Vogelrichtlijn naleven en opnemen in nationale wetgeving, zoals de Flora en faunawet. De Vogelrichtlijn verbiedt onder meer het rapen van eieren van de kievit ( artikel 5 van de richtlijn). Onder voorwaarde dat de duurzame instandhouding van de soort geen gevaar loopt, biedt de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om uitzonderingen op dit verbod toe te staan vanwege onder andere culturele en recreatieve eisen. Overwegingen De provincie Flevoland kent op een enkel weidevogelreservaat na, geen uitgebreide weidevogelgebieden. Naar verhouding broeden in Flevoland veel weidevogels op bouwland. Boeren zijn veelal bereid de nesten te ontzien. Zij besteden zelf vaak tijd en zorg aan de broedvogels op hun land of laten zich helpen door de vrijwilligers. Er zijn geen gegevens bekend waaruit blijkt dat het rapen van eieren op bouwland tot de landbouwwerkzaamheden voltooid zijn het voortplantingssucces van de kievit ten goede komt. Bovendien kan met dezelfde moeite het nest worden beschermd zonder de eieren te rapen. Voor een klein deel van de mensen die kievitsnesten zoeken is het echter belangrijk voorafgaand aan de periode van nestbescherming kievitseieren te mogen rapen. Het zoeken van weidevogelnesten met het oogmerk deze te beschermen kan worden toegestaan. GS kunnen hiervoor op basis van art. 68 een ontheffing verlenen ter voorkoming van schade aan fauna. Indien aan de wettelijke vereisten is voldaan kunnen GS ook ontheffing verlenen voor het rapen van kievitseieren (art. 60). Op grond van artikel 75 van de wet in combinatie met artikel 2 lid f van het ‘Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten’ kan de minister ook een algemene vrijstelling verlenen. Indien niet op andere wijze het beschermen van weidevogelnesten wordt toegestaan zullen GS hiervoor ontheffing verlenen aan beheerders van weidevogelreservaten en één of meer samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers zoals bedoeld in de ‘Regeling zoeken en rapen van kievitseieren Flora & faunawet’. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid voor ontheffingen voor het rapen van kievitseieren voor gebieden waar niet op andere wijze nesten van de kievit worden beschermd. Beleidsregel Aan beheerders van weidevogelreservaten en samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers wordt met in achtneming van ter zake geldende bepalingen desgevraagd een ontheffing voor het zoeken en beschermen van weidevogelnesten verleend. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid voor ontheffingen voor het rapen van kievitseieren voor gebieden waar niet op andere wijze nesten van de kievit worden beschermd. 5.4 Beheer en schadebestrijding (artikel 67) Dit artikel geeft GS de mogelijkheid om populaties te laten beheren en opdracht te geven tot het bestrijden van schadesoorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in door de minister aangewezen beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten (exoten) en verwilderde dieren. Onbeschermde dieren zoals bruine rat, zwarte rat, huismuis en exoten mogen worden gevangen en gedood door - of met toe-
22
stemming van – de grondgebruiker. Daarbij gelden wel beperkingen voor de te gebruiken middelen (zie opsomming hierna). Samenvatting Wettekst GS kunnen bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9 , 11 , 12 , 50 , 51, 53, 72 vijfde lid en 74 door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door GS aan te wijzen gronden kan worden beperkt: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna. Voorzover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan deze mogelijkheid slechts worden benut wanneer het voortbestaan van de soort daardoor geen gevaar loopt. GS kunnen hun besluit, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk stellen van een faunabeheerplan. GS kunnen bepalen dat personen belast met de uitvoering toegang hebben tot alle gronden waar de stand beperkt moet worden. Afbakening van het wetsartikel Bij ministeriële regeling (Regeling beheer en schadebestrijding dieren) zijn de volgende soorten aangewezen die op basis van dit artikel kunnen worden bestreden: Beschermde inheemse diersoorten: Canadese gans, damhert, edelhert, grauwe gans, knobbelzwaan, konijn, ree, vos en wild zwijn Andere diersoorten en verwilderde dieren: beverrat, marterhond, muntjak, muskusrat, nijlgans, rosse stekelstaart, Siberische grondeekhoorn, verwilderde duif, verwilderde kat, verwilderde nerts en wasbeer. Voor het doden van dieren krachtens artikel 67 mag slechts gebruik worden gemaakt van middelen waarvoor GS schriftelijk toestemming heeft verleend. In artikel 5 van het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ staan de volgende middelen genoemd waarvoor GS toestemming kan verlenen: a. geweren; b. honden, niet zijnde lange honden; c. jachtvogels; d. fretten; e. kastvallen; f. vangkooien; g. klemmen, niet zijnde pootklemmen; h. buidels; i. lokvogels, mits niet blind of verminkt; j. kunstmatige lichtbronnen, en k. middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten; l. rodenators. Naast bovenstaande middelen kan GS besluiten om andere middelen toe te staan. Van de in artikel 5 Besluit beheer en schadebestrijding dieren genoemde lijst met middelen kan niet worden afgeweken voorzover het het beperken van de stand van aangewezen vogelsoorten betreft of het middelen betreft die onnodig lijden van dieren veroorzaken. Wanneer het geweer als middel wordt toegestaan, moet het jachtveld in beginsel een aaneengesloten oppervlakte hebben van tenminste 40 hectare per jachthouder. GS kan hiervan bij het besluit tot aanwijzing gemotiveerd afwijken.
23
Overwegingen Door het aantal dieren van een bepaalde soort te verminderen kan schade aan in de wet genoemde belangen worden beperkt. Tenzij een diersoort volledig uit de provincie wordt verwijderd, wat in het geval van beschermde inheemse diersoorten niet is toegestaan, zal dit beheer gedurende langere perioden moeten worden voortgezet. Door voortplanting zal de stand immers weer toenemen tot een uit schadeoogpunt ongewenst niveau. Beheer populaties beschermde inheemse dieren Edelhert, damhert en wild zwijn Voor de grote hoefdieren damhert en wild zwijn streven GS voor de korte termijn geen in het wild levende populatie na. Ook voor het edelhert wordt voor de korte termijn geen ruimere verspreiding nagestreefd dan het huidige leefgebied Oostvaardersplassen met de aanliggende bossen. GS zullen daarom categorieën van personen aanwijzen om deze populaties zo nodig te beheren. Voorwaarde is wel dat de uitvoerders over de daarvoor noodzakelijke kennis beschikken. De populatie edelherten in de Oostvaardersplassen is tot nu toe gestaag gegroeid. Er wordt rekening mee gehouden dat de populatie een dusdanige omvang kan krijgen dat de natuurwaarden van het gebied (Speciale Beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn) daar onder lijden of onder ongunstige omstandigheden grote aantallen herten sterven. GS zullen in dat geval, indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie noodzakelijk is, categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren. Beleidsregel In overleg met de terreinbeherende organisatie worden jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en/of jachtaktehouders ingevolge artikel 67 1e lid aangewezen als categorie van personen die de stand van het edelhert, damhert en wild zwijn met het geweer mogen beperken, mits op basis van een faunabeheerplan kan worden gemotiveerd dat beheer van deze populaties nodig is. Ree Reeën komen verspreid over de provincie voor, met name in de nabijheid van bos. Het provinciale beleid is er op gericht de kans op aanrijdingen en landbouwschade te beperken door de reeënstand in overeenstemming te brengen met de draagkracht van de bos- en natuurgebieden. Groei van de reeënpopulatie in Flevoland tot een niveau waarop natuurlijke mechanismen de stand beperken wordt door GS ongewenst geacht. Voordat dit niveau is bereikt stijgen de aantallen reeën. Als de geschikte leefgebieden bezet zijn ontstaan door voedsel- en territoriumconcurrentie meer zwervende reeën en neemt de kans op landbouwschade en aanrijdingen toe. Planmatige afschot van reewild is een methode die effectief is gebleken om de reeënpopulatie duurzaam te beheren en is niet nadelig voor het welzijn van de reeën. Vooralsnog zijn GS van mening dat voor dit beheer de weg van de ontheffing (art, 68) kan worden gevolgd. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren.
Edelherten in de polder
24
Beleidsregel Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland ingevolge artikel 67 1e lid aanwijzen als categorie van personen die in hun jachtveld de stand van reeën mogen beperken op basis van dat faunabeheerplan. Canadese gans Sinds 2001 wordt de Canadese gans tot de beschermde inheemse diersoorten gerekend. Het aantal Canadese ganzen in Flevoland is totnogtoe onbeduidend. Op korte termijn is geen belangrijke schade van deze soort te verwachten, zodat GS deze soort niet zal aanwijzen als soort waarvan de populatie kan worden beperkt. In geval van dreigende schade aan landbouwgewassen kan schadebestrijding plaatsvinden conform de landelijke vrijstelling. Grauwe gans (overzomerend) Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen vormen een belangrijk broedgebied voor grauwe ganzen. Ook buiten deze gebieden wordt in toenemende mate door grauwe ganzen gebroed. De soort veroorzaakt dan ook in toenemende mate landbouwschade. GS achten beperking van de stand op basis van een faunabeheerplan gewenst. Vooralsnog zijn GS van mening dat voor dit beheer de weg van de ontheffing (art, 68) kan worden gevolgd. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland aanwijzen als personen die in hun jachtveld, voor zover niet gelegen binnen een beschermd gebied2, de stand van grauwe ganzen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan. Beleidsregel Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland ingevolge artikel 67 1e lid toestaan de stand van overzomerende grauwe ganzen in hun jachtveld te beperken op basis van dat faunabeheerplan, voor zover dit jachtveld niet is gelegen binnen een beschermd gebied2. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan. Knobbelzwaan Verspreid over Flevoland komen knobbelzwanen voor met enige concentratie in de noordelijke rand van de Noordoostpolder en het zuiden van Zuidelijk Flevoland. In zomer (rui) en najaar bevinden zich grote aantallen knobbelzwanen in Flevolandse wateren. Knobbelzwanen richten in Flevoland en in aangrenzende provincies regelmatig schade aan. Totnogtoe kan deze schade in Flevoland beperkt worden door middel van gerichte verjaging en bestrijding ter plaatse van schadepercelen. Toenemende aantallen knobbelzwanen zouden ook de flora en fauna kunnen schaden. Bij een verdere toename van de schade of het aantal bestrijdingsacties zullen GS jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken aanwijzen als personen die de stand van knobbelzwanen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan. Beleidsregel Jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken kunnen ingevolge artikel 67 1e lid worden aangewezen als categorie van personen die in hun jachtveld, voor zover niet gelegen binnen een beschermd gebied2, de stand van knobbelzwanen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan. Konijn Het konijn komt algemeen voor op zandige gronden. In Flevoland liggen deze van nature vooral langs de randmeren en komen zij verder voor in de vorm van opgehoogde terreinen zoals stedelijke gebieden, 2 Beschermde gebieden: gebieden aangewezen op grond van de natuurbeschermingswet, als Speciale beschermingszone krachtens de Vogelrichtlijn of als wetland van internationale betekenis (Ramsar) .
begraafplaatsen en dijken. Individuele konijnen hebben een beperkte actieradius, waardoor schade een lokaal karakter heeft. Konijnen zijn als wild bejaagbaar en op grond van een landelijke vrijstelling mogen grondgebruiker en jager konijnen doden die belangrijke landbouwschade dreigen te veroorzaken. Konijnen veroorzaken daarnaast door hun graverij schade aan (primaire) waterkeringen. Het is in het belang van de openbare veiligheid om dergelijke schade te voorkomen. Omdat tot nu toe het bestrijden van konijnen op de Houtribdijk afdoende is geregeld door middel van ontheffingen (art. 68), zijn GS vooralsnog van mening dat hiervoor (ook met betrekking tot andere waterkeringen) de weg van de ontheffing (art. 68) kan worden gevolgd. Vooralsnog zien GS geen noodzaak om verder aanvullende mogelijkheden ter beperking van de stand toe te staan. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat bestrijding via een aanwijzing alsnog wenselijk is en/of als andere belangen hiertoe aanleiding geven, zullen GS categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren. De volgende middelen kunnen daarbij worden toegestaan: honden, jachtvogels, fretten, kastvallen, vangkooien en buidels. In specifieke gevallen kan het gebruik van geweren en kunstmatige lichtbronnen worden toegestaan op basis van een ontheffing ex. art. 68. Beleidsregel Omdat tot nu toe het bestrijden van konijnen op de Houtribdijk afdoende is geregeld door middel van ontheffingen (art. 68), zijn GS vooralsnog van mening dat hiervoor (ook met betrekking tot andere waterkeringen) de weg van de ontheffing (art. 68) kan worden gevolgd. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat bestrijding via een aanwijzing alsnog wenselijk is en/of als andere belangen hiertoe aanleiding geven, zullen GS categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren, met behulp van honden, jachtvogels, fretten, kastvallen, vangkooien en buidels. Vos Vossen komen verspreid over heel Flevoland voor, met name in en nabij bos en natuurgebieden. In de noordwestelijke helft van de Noordoostpolder komen relatief weinig vossen voor. De afgelopen jaren zijn veel waarnemingen van vossen gemeld, waaronder regelmatig waarnemingen in de bebouwde kom. Vossen hebben een gevarieerd menu, dat in belangrijke mate wordt bepaald door het beschikbare voedselaanbod. Muizen en konijnen vormen meestal het hoofdbestanddeel, aangevuld met regenwormen, eieren, ( jonge) vogels, jonge hazen, bessen enz. Vossen kunnen schade aanrichten aan pluimvee, lammeren en kleinvee zoals gehouden konijnen. Door graverij in waterkeringen wordt de sterkte van de dijken aangetast. Daarnaast kunnen vossen de stand van bodembroeders zoals weidevogels schaden. Vossen veroorzaken in een aantal gevallen belangrijke schade. Vossen zijn niet bejaagbaar maar op grond van een landelijke vrijstelling mogen grondgebruiker en jager vossen doden die belangrijke landbouwschade en/of schade aan fauna dreigen te veroorzaken. In voorkomende gevallen kunnen andere belangen aan de orde zijn, op grond waarvan GS het gewenst achten dat de aantallen vossen beperkt kunnen worden. Dit moet blijken uit een faunabeheerplan. GS zullen in die gevallen houders van een geldige jachtakte die zijn aangesloten bij de stichting Faunabeheer Flevoland aanwijzen om de vossen-
26
stand in hun jachtveld te beperken gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 januari. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington). Jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland zullen worden aangewezen als categorie van personen die de stand van de vos mogen beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington), kunstmatige lichtbronnen en honden, niet zijnde lange honden. Bestrijding op basis van een aanwijzing mag alleen plaatsvinden met schriftelijke toestemming van de grondgebruiker. Beleidsregel Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat andere belangen dan landbouwschade en schade aan fauna beperking van de vossenstand vergen, worden jachtopzichters en houders van een geldige jachtakte die zijn aangesloten bij de stichting Faunabeheer Flevoland aangewezen om de vossenstand te beperken. Jachtaktehouders wordt toegestaan de stand van de vos in hun jachtveld te beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington) gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 januari. Jachtopzichters wordt toegestaan de stand van de vos te beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf ten minste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington), kunstmatige lichtbronnen en honden, niet zijnde lange honden. Beheer populaties andere diersoorten en verwilderde dieren Planten en dieren die niet van nature in Nederland, of in het geval van vogels in Europa, voorkomen zijn alleen beschermd wanneer zij op grond van artikel 5 van de wet als beschermde uitheemse soort zijn aangewezen . Dit betekent dat overige uitheemse dieren (exoten) door grondgebruikers gedood mogen worden. Uitheemse diersoorten die in Flevoland voorkomen zijn: beverrat, muskusrat, nijlgans, wasbeer en rosse stekelstaart (marterhond, muntjak en Siberische grondeekhoorn zijn in Flevoland nog niet gesignaleerd). Naast uitheemse dieren komen ook verwilderde dieren voor. De belangrijkste zijn verwilderde (Amerikaanse) nerts, verwilderde kat en verwilderde duif. Er zijn situaties denkbaar waarbij het ingrijpen in een dierpopulatie (aantalsbeperking) van zodanig algemeen belang is dat GS daartoe opdracht geeft. Tevens kunnen GS daarbij bepalen dat de uitvoerders van de maatregelen toegang hebben tot gronden zonder dat daarvoor toestemming van grondeigenaren en -gebruikers noodzakelijk is. Muskusrat en beverrat Muskusratten en beverratten zijn uitheemse dieren, die een bedreiging vormen voor oevers en waterkeringen. De muskusrat en beverrat zijn niet beschermd. GS vinden bestrijding van muskusrat en beverrat noodzakelijk met het oog op de veiligheid van dijken en watergangen en ter voorkoming van schade in Flevoland en daarbuiten. De muskusrattenbestrijding wordt in Flevoland al zo’n 15 jaar tot tevredenheid van de provincie uitgevoerd door het waterschap. De provincie zal deze taak delegeren aan het waterschap Zuiderzeeland. Een faunabeheerplan wordt niet verlangd, omdat het duurzaam beheer van de muskusrat en beverrat niet wordt nagestreefd. Wel wordt van het waterschap verwacht dat deze de bestrijding zodanig uitvoert dat ongewenste neveneffecten zo veel mogelijk worden beperkt. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de bestrijding in kwetsbare gebieden als beschermde natuurmonumenten en vogelrichtlijngebieden en het voorkomen van bijvangsten in het algemeen en van bever (en -te zijner tijd- otter) in het bijzonder. Jaarlijks zendt het waterschap een conform artikel 3 van het delegatiebesluit een verslag aan GS waarin de vangsten zijn gespecificeerd naar soort, datum (weeknummer), plaats en vangmiddel. Bestrijding van muskus- of beverratten zonder toestemming van de grondeigenaar maakt inbreuk op het eigendomsrecht. GS vinden dat het mogen gebruiken van een geweer daarbij een verzwarende factor is. Het gebruik van het geweer is voor de bestrijding van muskus- of beverratten een bruikbare, maar niet altijd strikt noodzakelijke aanvulling op de overige bestrijdingsmethoden. GS zullen daarom het gebruik van het geweer krachtens artikel 67 slechts beperkt toestaan. Dit betekent dat het geweer slechts gebruikt mag worden in overeenstemming met in de ontheffing genoemde voorwaarden. In andere gevallen is schriftelijk toestemming van de grondgebruiker vereist.
27
Voor de bestrijding van muskus- of beverratten is een protocol opgesteld. Dit protocol is opgenomen in de bijlage van het Faunabeheerplan. In dit protocol zijn de voorwaarden beschreven waaraan voldaan moet worden om de muskus- of beverrat te bestrijden. In Flevoland leven bevers terwijl ook beverratten zijn aangetroffen. Beverratten kunnen in het veld eenvoudig verward worden met bevers. Om deze reden wordt het bestrijden van beverratten met het geweer slechts beperkt toegestaan.
Muskusrat
Beverrat
Bever
Verwilderde kat Verwilderde katten veroorzaken schade aan de fauna voornamelijk door predatie. Hoewel muizen het hoofdvoedsel is, bemachtigen ze ook vele andere soms zeldzame dieren. Ze vormen een regelmatige bedreiging voor o.a. patrijzen, jonge fazanten, zangvogels, weidevogels en Rode lijst-soorten zoals o.a. grutto's en kiekendieven. Ook voor jonge hazen en konijnen vormen ze een bedreiging omdat ze niet alleen doden om te eten, maar ook doordat ze instinctief alles vangen dat beweegt. Vooral in het voorjaar worden veel jonge dieren gedood. Deze vorm van predatie op de wilde fauna vinden wij in het algemeen ongewenst. Verwilderde Amerikaanse nerts Verwilderde Amerikaanse nertsen zijn een concurrent voor de otter. De otter is nabij de provinciegrens in Noordwest-Overijssel en Friesland uitgezet en inmiddels in Flevoland gesignaleerd. Ook is er gerede kans op verwarring tussen verwilderde Amerikaanse nerts en de otter. Bij grotere aantallen verwilderde nertsen wordt ook schade aan de fauna veroorzaakt door predatie. Vanwege de mogelijke verwarring met de otter wordt het bestrijden van verwilderde nertsen met het geweer slechts beperkt toegestaan. Rosse stekelstaarteend Deze uit Noord-Amerika afkomstige eend vormt een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van de Europese witkopeend. Om die reden is bestrijding van de Rosse stekelstaarteend noodzakelijk. De provincie staat de bestrijding van onbeschermde soorten toe. Een aanwijzing om dieren te bestrijden zonder toestemming van de grondgebruikers wordt alleen gegeven indien de bestrijding van groot openbaar belang is. GS zullen grondgebruikers toestaan niet beschermde diersoorten te vangen en te doden met: • fretten; • kastvallen (niet voor vogels m.u.v. zwarte kraai en kauw in de Noordoostpolder); • klemmen, niet zijnde pootklemmen (alleen voor mollen, muizen en ratten); • buidels (alleen voor konijnen); • middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten (alleen voor mollen, veld muizen en bosmuizen). Op grond van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is het gebruik van vangkooien voor het vangen van verwilderde katten en verwilderde duiven binnen de bebouwde kom toegestaan (zonder ontheffing).
28
GS zullen jachtaktehouders aanwijzen als personen die in hun jachtveld uitheemse dieren (exoten), verwilderde kat, verwilderde nerts en verwilderde duif mogen vangen en doden. Voor het vangen en doden van beverrat, muskusrat en verwilderde nerts mag gebruik gemaakt worden van de in artikel 5 van het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ genoemde middelen met uitzondering van het geweer. Voor de overige soorten mag gebruik gemaakt worden van de in artikel 5 van het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ genoemde middelen. Schriftelijke toestemming van de grondgebruiker is daarvoor een vereiste. GS zullen jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland aanwijzen als personen die in hun jachtveld uitheemse dieren (exoten), verwilderde kat, verwilderde nerts en verwilderde duif mogen doden met de in artikel 5 van het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ genoemde middelen. Schriftelijke toestemming van de grondgebruiker is daarvoor een vereiste. GS zullen provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken aanwijzen als categorie personen die gerechtigd zijn niet beschermde dieren te bestrijden met het geweer. Schriftelijke toestemming van de grondgebruiker is daarvoor een vereiste. In principe is de uitvoering van het beheer een taak voor grondgebruiker in samenwerking met jachthouder en jachttoezicht en geen taak voor de provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken. De aanwijzing heeft slechts ten doel om in bijzondere omstandigheden als overheid zelf te kunnen optreden. GS zullen provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken aanwijzen als categorie personen die gerechtigd zijn om soorten, vermeld in bijlage 1 van de Regeling beheer en schadebestrijding, te doden in geval van ziektes waarbij gevaar bestaat voor de volksgezondheid (bijvoorbeeld botulisme). Voor soorten vermeld op de provinciale vrijstellingslijst zal in deze gevallen de weg van de ontheffing worden gevolgd. De aanwijzing heeft ten doel om in bijzondere omstandigheden als overheid zelf op te kunnen treden. Beleidsregel Een aanwijzing om dieren te bestrijden zonder toestemming van de grondgebruikers wordt alleen gegeven indien de bestrijding van groot openbaar belang is. Grondgebruikers zullen ingevolge artikel 67 1e lid worden toegestaan de stand van onbeschermde soorten op hun land te beperken. Daarbij zal het gebruik van fretten, kastvallen, klemmen, buidels en middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten, onder voorwaarden worden toegestaan. Jachtaktehouders zullen ingevolge artikel 67 1e lid worden aangewezen als categorie personen die gerechtigd zijn om in hun jachtveld niet beschermde dieren met uitzondering van beverrat en Amerikaanse nerts te bestrijden met het geweer, jachtvogel, fretten, buidels en kastvallen. Voor uitoefening van deze taak is schriftelijke toestemming van de grondgebruiker vereist. Jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken zal ingevolge artikel 67 1e lid worden toegestaan de stand van onbeschermde soorten te beperken, indien daarvoor schriftelijke toestemming van de grondgebruiker is verkregen. Voor het doden van onbeschermde dieren wordt de jachtopzichters het gebruik van het geweer, fretten, buidels en kastvallen toegestaan. Voor het doden van onbeschermde dieren wordt de provinciale medewerkers handhavingstaken het gebruik van het geweer toegestaan. Medewerkers van het waterschap Zuiderzeeland, voor zover belast met de bestrijding van muskusratten, zal ingevolge artikel 67 1e lid worden opgedragen de aantallen muskusratten te beperken. Deze personen hebben daartoe toegang tot het gehele grondgebied van de provincie met uitzondering van tuinen bij woonhuizen.
29
Aan de uitoefening van deze bevoegdheid kunnen (voor delen van de provincie) nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van te gebruiken middelen. 5.5 Ontheffingen (artikel 68 e.v.) Naast de eerder genoemde vrijstelling en aanwijzing op grond van art. 67 kunnen GS voor schadebestrijding een ontheffing verlenen. Dit artikel ziet primair op het voorkomen en bestrijden van schade daar waar die dreigt. De wet stelt een aantal eisen ten aanzien van het verlenen van ontheffingen. Ontheffingen worden in principe verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Aan de kwaliteit van een faunabeheerplan worden de nodige eisen gesteld. Het is daarom van belang dat GS in deze nota duidelijke kaders aangeeft voor het afgeven van ontheffingen. Het gaat daarbij om de volgende aspecten: • Aan wie geven GS indien nodig een ontheffing; • Hoe geven GS invulling aan de in de wet genoemde belangen (§5.5.1) • In welke gevallen wordt voor een ontheffing een faunabeheerplan verlangd (§5.6) Samenvatting wettekst GS kunnen, het Faunafonds gehoord, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of e. met het oog op andere, bij AMvB aan te wijzen, belangen. Als andere belangen als bedoeld in artikel 68, eerst lid onderdeel e zijn in het ‘besluit beheer en schadebestrijding dieren’ aangewezen: a. de voorkoming en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken, en b. de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee; c . de voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn; d. de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen; e . het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden ver leend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. Als ander belang als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onderdeel c , van de wet is aangewezen de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door dieren behorende tot een beschermde inheemse zoogdiersoort op begraafplaatsen. Het verlenen van een dergelijke ontheffing is een bevoegdheid van de minister van LNV. Een ontheffing kan slechts verleend worden als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De ontheffing geldt voor maximaal 5 jaar en wordt in beginsel verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Artikel 68 lid 4 bepaalt dat hiervan kan worden afgeweken als: a. de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gelet op de soort dan wel de aard of omvang van te verrichten handelingen; b. de noodzaak ontbreekt dat de te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een faunabeheereenheid;
30
c. het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg van een faunabeheereenheid uitstrekt. GS maken besluiten betreffende ontheffingen bekend en zenden een afschrift van ontheffingen aan de minister. Afbakening van het wetsartikel Het artikel is er op gericht bestrijding van diersoorten die schade of overlast veroorzaken op een vakkundige, planmatige en controleerbare wijze te laten plaatsvinden. Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen moeten hierin voorzien. In bepaalde gevallen kan ook aan anderen dan aan een faunabeheereenheid ontheffing worden gegeven. Dit is het geval als de noodzaak voor een planmatige aanpak ontbreekt, of wanneer de problematiek zich voornamelijk beperkt tot een terrein van een grote natuurbeheerder, bijv. Staatsbosbeheer. Een dergelijke beheersorganisatie is evenzeer in staat om op grond van een faunabeheerplan voor een effectief faunabeheer zorg te dragen. Ook in het geval er geen faunabeheereenheid is, kan aan anderen een ontheffing worden verleend. De Flora & faunawet is van toepassing op in het wild levende dieren en dus niet op zogenaamde gehouden dieren. Tot de gehouden dieren worden dieren gerekend die min of meer onder directe controle van de mens staan en van hem afhankelijk zijn. Met andere woorden het zijn geen zelfstandig levende dieren. Het betreft (landbouw)huisdieren, maar ook grote hoefdieren zoals edelherten en wilde zwijnen in omheinde gebieden, kleiner dan 5000 hectare. Op gehouden dieren is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing, die hier verder buiten beschouwing blijft. Behalve ‘wilde dieren’ in gevangenschap kennen we tegenwoordig ook zelfstandig levende runderen en paarden, die feitelijk een positie tussen wilde en gehouden dieren innemen. Voor Flevoland zijn in dit verband de grote grazers in de Oostvaardersplassen relevant. De Oostvaardersplassen zijn groter dan 5000 ha. Doordat het een zeer voedselrijk gebied is, is de plantaardige productie bovendien veel groter dan op 5000 ha leefgebied op zandgronden. GS beschouwen deze grote grazers (edelherten, heckrunderen en konikspaarden) in dit gebied daarom als niet gehouden dieren. De edelherten vallen zodoende als beschermde inheemse diersoort onder de werking van de Flora & faunawet. Een jachtveld moet in beginsel een aaneengesloten oppervlakte hebben van tenminste 40 hectare per jachthouder. Voorheen gold deze eis alleen voor krachtens de Jachtwet als wild aangewezen soorten. Thans geldt deze eis voor alle diersoorten die op basis van de Flora & faunawet in het kader van de jacht, beheer of bestrijding van schade met het geweer worden gedood (art.74). GS kunnen ontheffing verlenen van dit vereiste. In artikel 5 van het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ worden de middelen genoemd waarmee met inachtneming van artikel 68 dieren mogen worden gevangen of gedood. Deze middelen mogen slechts worden gebruikt indien GS in de ontheffing daarvoor toestemming heeft verleend. GS kunnen daarnaast, indien nodig, ontheffing verlenen voor het gebruik van andere dan de in genoemd Besluit aangegeven middelen. Overwegingen Er zijn verschillende organisaties waarop een beroep gedaan kan worden in het geval dat ingrijpen met betrekking tot een bepaalde diersoort noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de soort en de locatie waar de overlast of schade zich voordoet. In het geval van schade binnen de bebouwde kom, op begraafplaatsen, sportvelden of in gebouwen is de gemeente (plaagdierbestrijding) het eerste aanspreekpunt. In het algemeen gaat het in deze gevallen om een lokale problematiek waar de gemeente het beste zicht op heeft. Buiten de bebouwde kom kan sprake zijn van landbouwschade. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de boer om schade binnen acceptabele grenzen te houden door het treffen van preventieve maatregelen en het zonodig (laten) bestrijden van soorten waarvoor een vrijstelling geldt. Boeren kunnen in het geval van belangrijke schade een beroep doen op de Faunabeheereenheid. In natuurgebieden kan het noodzakelijk zijn de stand van een soort te beperken in het kader van beheer
31
of om schade aan flora en fauna te voorkomen. Wanneer de betreffende problematiek zich beperkt tot het natuurgebied kan ook aan de terreinbeheerder een ontheffing worden verleend. Wanneer de problematiek niet beperkt is tot het natuurterrein geven GS ontheffing aan de faunabeheereenheid. Daarnaast zijn er een aantal specifieke situaties en/of soorten zoals dieren binnen gevaarlijke installaties zoals hoogspanning-transformatorstations en de muskusrattenbestrijding. Voor het doden van soorten die als ‘kwetsbaar’ of ‘(sterk) bedreigd’ op een Rode lijst zijn geplaatst zullen GS in het algemeen geen ontheffing verlenen, omdat het voortbestaan van de soort in Flevoland geen gevaar mag lopen. Een uitzondering geldt voor het edelhert (en eventueel damhert). Deze soorten worden vooral bedreigd door vermindering van hun leefgebied en het beperkte aantal populaties en niet zo zeer door het beheer van die populaties. Leges GS kunnen leges heffen voor ontheffingen. De overheid verwacht van belanghebbenden dat eerst preventieve maatregelen worden getroffen voordat een ontheffing voor verontrusten of doden van beschermde dieren wordt gevraagd. Hierdoor wordt de belanghebbende al met kosten geconfronteerd die ten behoeve van het algemeen belang moeten worden gemaakt. In de provinciale legesverordening wordt de Flora & faunawet niet genoemd. GS zullen geen leges heffen voor ontheffingen. Beleidsregel Voor zover geen vrijstelling is verleend worden ontheffingen voor het opzettelijk verontrusten van dieren die schade (dreigen te) veroorzaken verleend aan de meest gerede partij(en). Ontheffingen voor het doden van dieren worden verleend aan de faunabeheereenheid of: • in het geval van ernstige overlast of schade binnen de bebouwde kom, op of bij sportvelden of in gebouwen aan de gemeente of een in opdracht van de gemeente handelende rechtspersoon; • in het geval van schade binnen bos- en natuurterreinen aan een professionele terreinbeherende organisatie; • aan derden, indien voldaan is aan art. 68 lid 4 sub a of b. In §5.7 wordt aangegeven in welke gevallen geen faunabeheerplan wordt verlangd. 5.5.1 Beleid per ontheffingsgrond Voor de afzonderlijke gronden waarop een ontheffing gebaseerd kan worden, wordt het provinciale beleid hieronder weergegeven. Hierbij moet wel bedacht worden dat in de praktijk sprake kan zijn van een wisselwerking tussen deze verschillende motieven. 5.5.1.1 Ruimtelijke ingrepen en beheer De Flora & faunawet kent verbodsbepalingen betreffende planten op hun groeiplaats en betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving (zie §3.2). Uit het algemene deel van deze paragraaf blijkt dat de provincie niet bevoegd is ontheffing te verlenen van deze verbodsbepalingen voor ruimtelijke ingrepen die ten koste gaan van beschermde planten dieren. Deze bevoegdheid berust bij de minister. Samenvatting wettekst Op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet kan de minister, voorzover niet overeenkomstig artikel 68 van deze wet door GS ontheffing is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18, 50, 51, 52, 53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid, en 72, vijfde lid. Ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden in het kader van (onder meer) ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer (inclusief beheerwerkzaamheden in natuurgebieden, bosbouw en dergelijke) kent de Flora- en faunawet in samenhang met het Besluit vrijstellingen dier- en planten-soorten de volgende beschermingsregimes: 1. voor algemene soorten geldt een vrijstelling voor de verbodsbepalingen van artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet;
32
2.
3.
voor een aantal minder algemene soorten geldt een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Die vrijstelling geldt ook voor vogels, als de gedragscode ook vogels omvat. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring door het ministerie van LNV. Als er niet volgens een gedragscode wordt gewerkt is wel een ontheffing nodig. Voor alle soorten uit deze beschermingscategorie vindt bij de beoordeling van een ontheffing een zogenaamde lichte toets plaatst, wat wil zeggen dat alleen wordt getoetst of geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Als er voor vogels een ontheffing nodig is, geldt echter de hieronder aangegeven uitgebreide toets; voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn, alle vogelsoorten en soorten die zijn opgenomen in bijlage I van het Besluit is een ontheffing noodzakelijk. Deze ontheffing kan alleen worden verleend als er: geen andere bevredigende oplossing bestaat, en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort . Voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling kan deze ontheffing alleen worden verleend mits: geen benutting of economisch gewin plaatsvindt en zorgvuldig wordt gehandeld (zie hierboven).
Opgemerkt moet worden dat in het ‘Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten’ voor een lijst met algemeen voorkomende soorten vrijstelling is verleend voor: • bestendig beheer en onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer; • bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en de bosbouw; • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Op deze lijst staan geen vogelsoorten. Voor een nadere uitleg van de ontheffingsmogelijheden en vrijstellingen wordt verwezen naar de publicatie “Buiten aan het werk” van het ministerie van LNV. 5.5.1.2 Volksgezondheid en openbare veiligheid De provincie hecht groot belang aan de volksgezondheid en openbare veiligheid. Wanneer dieren gevaar opleveren voor de volksgezondheid of openbare veiligheid zal in eerste instantie moeten worden nagegaan of het gevaar kan worden weggenomen door het treffen van maatregelen waarvoor geen ontheffing nodig is. Wanneer dergelijke oplossingen ontbreken of door GS als niet bevredigend worden beschouwd verlenen GS een ontheffing voor het verjagen of zonodig doden van dieren. Gelet op het belang dat GS hechten aan volksgezondheid en openbare veiligheid hanteren GS daarbij het voorzorgbeginsel. Dit betekent dat GS een ontheffing kan verlenen wanneer dieren een aantoonbaar risico voor volksgezondheid of openbare veiligheid vormen, ook als niet op voorhand vaststaat dat volksgezondheid of openbare veiligheid daadwerkelijk zullen worden geschaad. In de volgende situaties kunnen dieren gevaar voor volksgezondheid en openbare veiligheid opleveren: • aanwezigheid van dieren in voedingsmiddelenindustrie en –opslag; • aanwezigheid van dieren in waterwinningsinstallaties; • dieren op transformatorstations of andere elektrische inrichtingen; • dieren die waterkeringen, wegen of inrichtingen ondermijnen door graafactiviteiten; • dieren op of langs de openbare weg; • dieren in woningen en tehuizen; • dieren die ziek zijn. Binnen de bebouwde kom kunnen groepen dieren, met name vogels, voor overlast zorgen. De wet geeft GS niet de mogelijkheid hiervoor een ontheffing te verlenen, tenzij er in de wet genoemde belangen in
33
het geding zijn. Binnen de bebouwde kom zal dit waarschijnlijk beperkt blijven tot de belangen van de volksgezondheid of openbare veiligheid. Voor de voedingsmiddelenindustrie gelden strikte regels (HACCP) ten aanzien van hygiëne. Sinds enige jaren zijn bedrijven verplicht een voedselveiligheidsplan in gebruik te hebben en hun productiewijze dusdanig onder controle te hebben dat de veiligheid van de producten gewaarborgd is. De aanwezigheid van dieren in ruimten waar onverpakte levensmiddelen worden verwerkt is niet toegestaan. Indien de aanwezigheid van dieren in strijd is met wettelijke hygiënevoorschriften en er geen redelijk alternatief is om de dieren buiten de betreffende ruimten te houden, is dit een grond voor het verlenen van een ontheffing. Beleidsregel Wanneer andere bevredigende oplossingen ontbreken wordt ontheffing verleend voor het verjagen of zonodig doden van dieren die een aantoonbaar gevaar vormen voor de volksgezondheid of openbare veiligheid, ook als niet op voorhand vaststaat dat volksgezondheid of openbare veiligheid daadwerkelijk zullen worden geschaad. Verkeersveiligheid Het verkeer maakt in Nederland veel slachtoffers onder dieren. De grootste aantallen slachtoffers vallen onder kleinere diersoorten. Bekend zijn de grote aantallen kikkers en padden die op voorjaarstrek naar hun voortplantingspoelen soms massaal worden doodgereden. Ook de egel wordt opvallend vaak als verkeersslachtoffer aangetroffen. Dieren ter grootte van een ree of groter zijn zo zwaar dat een aanrijding naast aanzienlijke materiële schade, zeker bij hogere snelheden, ook gevaar voor bestuurders en inzittenden van motorvoertuigen oplevert. Reeën komen in heel Flevoland voor en vooral in de buurt van bossen en landschappelijke beplantingen. Het aantal aanrijdingen met reeën in Flevoland is hoog. Grotere (zwaardere) dieren als edelherten en wilde zwijnen komen in Flevoland alleen in omheinde gebieden voor. (NB. de Oostvaardersplassen zijn aan de IJsselmeerzijde (moeraskant) niet afgerasterd zodat edelherten bijv. over het ijs het gebied uit zouden kunnen). Vooralsnog zullen GS ontheffing verlenen om edelherten en wilde zwijnen buiten de afgerasterde gebieden met het oog op de verkeersveiligheid te doden. Op termijn wordt een ruimere verspreiding van deze soorten in Flevoland voorgestaan. De provincie streeft er naar het aantal aanrijdingen door verschillende maatregelen terug te dringen en daarmee voor een aantal gebieden ook mogelijkheden voor edelhert en wild zwijn te scheppen. In samenwerking met het Faunafonds zal onderzocht worden waardoor in Flevoland relatief veel aanrijdingen met reeën plaatsvinden. Uit algemeen verkeersveiligheidsoogpunt wordt beperking van de snelheid op lokale (tertiaire) wegen nagestreefd. Ook het aantal aanrijdingen met reeën kan hierdoor sterk worden verminderd. De provincie zal de wegbeheerders (gemeenten) verzoeken technische maatregelen te treffen op een aantal trajecten, waar verhoudingsgewijs veel reeën worden aangereden. De provincie spitst maatregelen t.b.v. de verkeersveiligheid toe op die situaties waar zich ongevallen met persoonlijk letsel hebben voorgedaan. Voor secundaire en primaire wegen zal worden nagegaan welke (combinatie van) maatregelen technisch en financieel haalbaar zijn om het aantal aanrijdingen terug te brengen, zonder de versnippering van natuurgebieden belangrijk te vergroten. Bij het treffen van maatregelen speelt de kosteneffectiviteit een belangrijke rol. Op basis van een zorgvuldige afweging vindt een locatiegerichte aanpak plaats. Daarbij zal in ieder geval aandacht worden geschonken aan inrichting en beheer van bermen en bosranden, afrasteringen, elektronische wildsignalering en tenslotte beperking van het aantal reeën. Beleidsregel Ontheffing wordt verleend voor het doden van reeën en edelherten die zich op of direct langs de openbare weg bevinden en een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen. 5.5.1.3 De veiligheid van het luchtverkeer Zwermen vogels vormen een gevaar voor vliegtuigen die opstijgen of landen. Deze situatie kan zich in
34
Flevoland voordoen op of rond vliegveld Lelystad. Op de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van de luchthaven om door inrichting en beheer de aantrekkelijkheid van het luchthaventerrein voor vogels zo klein mogelijk te maken. Als dit tekort schiet, dienen de vogels in eerste instantie verjaagd te worden. GS zullen hiervoor zonodig een ontheffing verlenen aan de faunabeheereenheid of een ter zake deskundige die werkzaam is voor de luchthaven. Een dergelijke ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar. Wanneer verjaging onvoldoende effect sorteert, zullen GS ontheffing verlenen om in aanvulling op de overige middelen, vogels te doden. Hiervoor is geen faunabeheerplan vereist, omdat op het vliegveld duurzaam beheer van de betreffende vogels niet aan de orde is. De luchthaven zal uiteraard wel moeten aantonen dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn. Beleidsregel Voor zover geen vrijstelling is verleend, wordt ontheffing verleend voor het verontrusten van vogels die in zodanige aantallen op het vliegveld Lelystad voorkomen dat zij een gevaar voor het luchtverkeer vormen. De ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar. Als er geen andere bevredigende oplossingen zijn om de veiligheid van het luchtverkeer te garanderen dan het doden dan vogels, dan zal hiervoor een ontheffing worden verleend. Een faunabeheerplan wordt niet geëist. 5.5.1.4 Voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Het provinciale beleid is er op gericht dat ook in agrarische productiegebieden ruimte is voor wilde planten en dieren, zonder afbreuk te doen aan de functie van het gebied. Het behoort tot een goede landbouwpraktijk soorten van het agrarisch gebied deze ruimte te bieden. Schade door fauna aan gewassen moet zoveel mogelijk worden voorkomen door het treffen van preventieve maatregelen. Dit is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de grondgebruiker. Voor mogelijke maatregelen wordt verwezen naar het handboek faunaschade van het Faunafonds. De grondgebruiker moet ten minste twee preventieve maatregelen treffen (naast persoonlijk verjagen). De investering moet naar redelijkheid en billijkheid in verhouding staan tot het schaderisico. Daarbij kan de levensduur van de getroffen maatregelen worden betrokken. Een belangrijk deel van de preventieve maatregelen, komt neer op het verjagen van de dieren. Voor zover geen vrijstelling is verleend zullen GS met het oog op deze belangen desgevraagd ontheffingen verlenen van het verbod om dieren opzettelijk te verontrusten voor soorten die niet ernstig bedreigd zijn maar wel belangrijke schade kunnen veroorzaken. Onder belangrijke schade aan gewassen verstaan GS een lagere geldelijke opbrengst door toedoen van dieren die niet gedood mogen worden van minimaal 250,- euro per geval. GS zullen ter voorkoming of beperking van landbouwschade zo nodig ontheffingen krachtens artikel 68 verlenen. Om adequaat te kunnen optreden zal de provincie voor deze soorten desgevraagd op voorhand ontheffing verlenen. Een ontheffing wordt verleend als er sprake is van schadedreiging. Daarvan is sprake als: a) soorten in tenminste twee van vijf voorgaande jaren belangrijke schade in Flevoland hebben veroorzaakt, of b) voor tenminste drie van de vijf voorgaande jaren voor de betreffende soort ontheffing is verleend ten behoeve van dit belang, mits uit populatiegegevens blijkt dat uit de instandhouding van de betreffende soort niet in het geding komt. Een ontheffing voor het doden van overwinterende ganzen en smienten kan alleen worden verleend als in voldoende opvanggebieden is voorzien. Voor de kolgans, grauwe gans en smient is daarin voorzien door de aanwijzing van foerageergebieden (Besluiten GS van 28 september 2004, en 31 mei 2005). Binnen deze gebieden moeten ganzen en smienten met rust worden gelaten. Voor het verjagen en doden van deze soorten in deze gebieden wordt geen ontheffing verleend. Grondgebruikers in deze gebieden ontvangen een vergoeding voor eventuele schade. Buiten de foerageergebieden mogen de kolen grauwe ganzen en smienten wel van schadegevoelige percelen worden verjaagd, zo nodig met behulp van het geweer. Voor het gebruik van een geweer is een ontheffing ex art. 68 nodig.
35
Een ontheffing wordt in beginsel verleend op basis van een faunabeheerplan. Preventieve maatregelen blijven vereist. In de bijlagennota wordt voor de meest relevante soorten afzonderlijk het ontheffingenbeleid beschreven. In §5.7 wordt beschreven in welke gevallen geen faunabeheerplan wordt geëist. Beleidsregel Ter voorkoming of beperking van landbouwschade wordt desgevraagd op voorhand ontheffing krachtens artikel 68 verleend voor het doden van dieren behorende tot een soort (a) die in tenminste twee van vijf voorgaande jaren belangrijke schade in Flevoland heeft veroorzaakt of (b) waarvoor in tenminste drie van de vijf voorgaande jaren ontheffing is verleend ten behoeve van dit belang, mits uit populatiegegevens blijkt dat uit de instandhouding van de betreffende soort niet in het geding komt. Een dergelijke ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar. Een ontheffing voor het verjagen en doden van overwinterende ganzen en smienten kan alleen worden verleend voor gebieden buiten de aangewezen foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten (opvanggebieden). Incidentele ontheffing voor het doden van beschermde inheemse dieren wordt niet verleend als de schade naar verwachting niet meer dan 250,- euro per geval zal bedragen. Een incidentele ontheffing wordt verleend voor maximaal 2 jaar. 5.5.1.5 Ter voorkoming van schade aan flora en fauna Van nature beïnvloeden planten en dieren in een gebied elkaar. Planten worden door herbivore dieren gegeten die op hun beurt door roofdieren worden gegeten. Al deze soorten hebben hun eigen methoden om te overleven. In omvangrijke natuurgebieden is daardoor sprake van een dynamisch evenwicht. In ons dichtbevolkte en sterk gecultiveerde land, is dat evenwicht verstoord. Sommige soorten de zogenaamde cultuurvolgers profiteren van de menselijke activiteiten, maar andere soorten dreigen daardoor juist te verdwijnen. Per saldo is de soortenrijkdom in Nederland sterk afgenomen en dreigen er nog steeds soorten uit te sterven. Het provinciale natuurbeleid (soortenbeleid; hoofdstuk 4) is onder meer gericht op het behoud van de soortenrijkdom van onze natuur; de biodiversiteit. Door een gericht beheer kan op een beperkte oppervlakte een grotere soortenrijkdom worden bereikt. Dit geldt met name voor halfnatuurlijke natuurdoeltypen. Behalve vegetatiebeheer kan ook beheer van de fauna daarbij noodzakelijk zijn. Als beperking van de stand van een beschermde inheemse diersoort daarbij aan de orde is, is een faunabeheerplan noodzakelijk. In sommige situaties kunnen soorten die profiteren van een omgeving die sterk door mensen is beïnvloed bijdragen aan het uitsterven van bedreigde soorten. Meestal liggen aan uitsterven ook door de mens veroorzaakte veranderingen ten grondslag. De provincie vindt het voortbestaan van bedreigde en kwetsbare soorten in Flevoland een eigen verantwoordelijkheid. Soms zal daarom actief de stand van een niet bedreigde soort bijgestuurd moeten worden om een hogere biodiversiteit te behouden. Voorwaarde is dat ook met andere maatregelen wordt geprobeerd om de bedreigde soorten te behouden. In natuurgebieden vinden vele bedreigde soorten een laatste leefomgeving. Ook hier echter moet natuurlijk beheer begeleid worden door ingrepen in soorten die de situatie te sterk eenzijdig beïnvloeden ten koste van de biodiversiteit. Edelherten bijvoorbeeld hebben geen natuurlijke vijanden meer, maar vreten en vertrappen in grote aantallen erg veel leefgebied van andere soorten. Er zijn echter ook soorten buiten natuurgebieden die kwetsbaar en bedreigd zijn. Overigens blijkt uit gegevens van de vrijwillige weidevogelbescherming dat de predatie van weidevogels in Flevoland niet dramatisch hoog is, ook al zijn er op perceelsniveau uitschieters. GS geven op voorhand ontheffing voor het bestrijden van kraaien en eksters wanneer in een faunabeheerplan nut en noodzaak hiervan bijv. ter bescherming van weidevogels aannemelijk wordt gemaakt. Een verlies van meer dan 30% van de kievitlegsels vormt een indicatie voor het begrip belangrijke schade aan de fauna.
36
Beleidsregel Voor zover geen aanwijzing krachtens art. 67 is verleend, wordt een ontheffing krachtens 68 voor het beheer van reeën en edelherten alleen verleend op basis van een faunabeheerplan, tenzij de ontheffing alleen het afschieten van zieke of gewonde dieren betreft. Een ontheffing krachtens art. 68 voor het doden van beschermde inheemse diersoorten wordt verleend, wanneer uit een faunabeheerplan blijkt dat dit beheer noodzakelijk is voor het realiseren van de door GS vastgestelde natuurdoelen. Onverminderd de voorgaande beleidsregel wordt een ontheffing voor het doden van beschermde inheemse diersoorten ten gunste van een of meer andere beschermde inheemse dier- of plantensoorten slechts verleend als deze laatste voorkomen op een Rode lijst van bedreigde soorten en de maatregel bijdraagt aan de duurzame instandhouding van de Rode-lijstsoort. 5.5.1.6 Andere belangen In artikel 4 van het besluit ‘Beheer en schadebestrijding dieren’ staan de andere belangen genoemd op grond waarvan krachtens artikel 68 lid 1 ontheffing kan worden verleend (sub a t/m e). Ook in deze gevallen kan een ontheffing alleen verleend worden, wanneer redelijke alternatieven ontbreken. Sub a: Steenmarter in voertuigen en gebouwen De steenmarter komt in Flevoland sporadisch voor maar de soort breidt zich uit. De steenmarter is bij de wet beschermd en mag daarom niet worden gevangen of gedood. De steenmarter houdt niet van open terrein. Steenmarters slapen overdag in takkenhopen, bestaande holten onder de grond, boomholten, schuurtjes en huizen. Favoriete plaatsen binnenshuis zijn kruipruimtes, spouwmuren en afgesloten zolders. Soms ontstaat overlast in de vorm van stank of geluid of beschadigen steenmarters leidingen en kabels in woningen of auto's. Indien bekend is welke opening de steenmarter binnen is gekomen kan de opening met hout of kippengaas worden afgesloten, zodat de marter niet nog eens kan inbreken. Dit kan alleen als vast staat dat het dier buiten is. Met klachten over steenmarters kan men bij de gemeente terecht. De gemeente kan eventueel een deskundige inschakelen als dat nodig is. In het geval van schade of overlast door steenmarters in gebouwen of voertuigen zullen GS zo nodig ontheffing verlenen voor het levend vangen en elders loslaten van steenmarters. Sub b: Vos en hobbydieren Iemand die dieren houdt is verantwoordelijk voor de verzorging van die dieren. Daartoe kan ook gerekend worden het zorgen voor deugdelijke hokken en afrasteringen om roofdieren buiten de deur te houden. GS zullen daarom slechts een ontheffing verlenen in gevallen waar ondanks deugdelijke rasters (zie handboek faunaschade) vossen schade aan hobbymatig gehouden dieren veroorzaken. Sub d: Konijn of vos op industrieterreinen en sportvelden GS zullen desgevraagd een ontheffing verlenen voor konijnen of vossen die schade veroorzaken aan sportvelden. Wel wordt van de beheerder een redelijke inspanning verwacht om schade te voorkomen. Voor industrieterreinen zullen GS een ontheffing verlenen als de openbare veiligheid of volksgezondheid gevaar lopen of er aanzienlijke schade wordt veroorzaakt. Voor de in sub c en e genoemde belangen achten wij een toelichting niet nodig. Vleermuizen De Flora & faunawet beschermt alle soorten vleermuizen. Vleermuizen zijn onschuldige dieren die uit zichzelf mensen niets zullen doen. Alleen als ze vastgepakt worden, kunnen ze bijten uit zelfverdediging. Bij een beet van een vleermuis kunnen soms ziektekiemen worden overgedragen. Vleermuizen kunnen daarom beter niet vastgepakt worden. Als vleermuizen een kolonie stichten in spouwmuren of onder een dak kan soms overlast ontstaan bijvoorbeeld door uitwerpselen in de buurt van de uitvliegplaatsen. Vleermuizen maken echter geen nesten en knagen niet aan bouwmaterialen. In de winter houden vleermuizen een winterslaap en geven dan nauwelijks overlast. Ze vliegen niet rond en vervuilen niets.
37
Soms vliegt een vleermuis een kamer binnen. Door in de avondschemering de ramen open te zetten, vindt de verdwaalde vleermuis vaak zelf de weg naar buiten. Openingen waardoor vleermuizen in- en uitvliegen mogen niet worden dichtgemaakt. Met klachten over vleermuizen kan men bij de gemeente terecht. De gemeente kan eventueel een deskundige inschakelen als dat nodig is. Overlast Een deel van de klachten over in het wild levende dieren betreft overlast zoals lawaai en bevuiling door uitwerpselen, of andere schade dan aan landbouw, flora of fauna bijv. beschadiging van daken of het verstoppen van afvoeren. De wet geeft GS niet de mogelijkheid hiervoor een ontheffing te verlenen, tenzij er in de wet genoemde belangen in het geding zijn. In de praktijk zal dit waarschijnlijk beperkt blijven tot de belangen van volksgezondheid of openbare veiligheid. 5.6.Erkenning Faunabeheereenheid GS van de provincie kunnen krachtens de Flora & faunawet faunabeheereenheden erkennen. Samenvatting wettekst GS kunnen samenwerkingsverbanden van jachthouders erkennen als faunabeheereenheden ten behoeve van: a. het beheer van diersoorten of b. de bestrijding van schade aangericht door dieren. Bij of krachtens AMvB worden regels gesteld waaraan samenwerkingsverbanden dienen te voldoen. (art. 29) Afbakening van het wetsartikel Ingevolge het besluit Faunabeheer moeten samenwerkingsverbanden van jachthouders4 aan de volgende bepalingen voldoen om voor erkenning als faunabeheereenheid in aanmerking te komen: • Het samenwerkingsverband heeft de rechtsvorm vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of stichting. • De binnen het werkgebied van het samenwerkingsverband gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht: a. hebben een oppervlakte van ten minste 5000 hectare; b. vormen ten minste 75% van de totale oppervlakte van het werkgebied van het samenwerkingsver band en c. zijn zo veel mogelijk aaneengesloten. • De oppervlakte van de gronden waarop in het eerste lid bedoelde jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht is groter dan 5000 hectare, indien daartoe uit het oogpunt van duurzaam en effectief beheer van diersoorten aanleiding bestaat. Overwegingen GS zullen daarbij op de eerste plaats nagaan of de beoogde faunabeheereenheid aan de wettelijke eisen voldoet. Voor het goed functioneren van faunabeheereenheden moet het werkgebied van een faunabeheereenheid het gehele leefgebied van schadeveroorzakende soorten in de provincie omvatten. Alleen op deze manier is een faunabeheereenheid in staat een evenwichtige belangenafweging te plegen m.b.t. schadelijke soorten. Daarnaast hechten GS belang aan faunabeheereenheden met een groot werkgebied omdat dit meer mogelijkheden voor enige professionalisering en daarmee kwaliteit biedt. Gelet op het uniforme karakter van de provincie voor wat betreft schadeveroorzakende soorten, het feit dat deze soorten zowel natuurgebieden als landbouwgebieden gebruiken en de wijze waarop onder de Jachtwet de schadebestrijding was georganiseerd zullen GS goedkeuring verlenen aan niet meer dan één faunabeheereenheid. Beleidsregel GS verlenen slechts goedkeuring aan één provinciedekkende faunabeheereenheid.
38
5.7. Faunabeheerplan Samenvatting wettekst Faunabeheerplannen behoeven de goedkeuring van GS, gehoord het Faunafonds. Bij of krachtens AMvB worden regels gesteld waaraan faunabeheerplannen moeten voldoen. Afbakening van het wetsartikel Faunabeheerplannen hebben een samenhangend beheer van probleemsoorten tot doel. Het Besluit Faunabeheer bepaalt aan welke voorwaarden een faunabeheerplan ten minste moet voldoen om te kunnen worden goedgekeurd: • Het faunabeheerplan geldt voor ten minste 5000 hectare van het werkgebied van de faunabeheereenheid; • Het faunabeheerplan is gericht op het duurzame beheer van diersoorten waarvoor een duurzaam beheer kan worden gevoerd; • Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens: a. de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid; b. een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven; c. kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar; d. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de in onderdeel c bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de wet die zouden worden geschaad indien niet tot beheer zou worden overgegaan; e. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel d bedoelde belangen in de vijf jaren vooraf gaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad; f. de gewenste stand van de in onderdeel c bedoelde diersoorten; g. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel f , te bereiken; h. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onder deel e , zijn verricht om het schaden van de in onderdeel d bedoelde belangen te voorkomen, als mede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen; i. voorzover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen; j. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden; k. de mogelijkheid en de voorwaarden om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel j omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is; l. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen; m. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald. Overwegingen • Belangrijke voorwaarde is dat het faunabeheerplan betrekking heeft op een oppervlakte die zo groot is als uit het oogpunt van duurzaam en effectief beheer van diersoorten noodzakelijk is, maar tenminste 5000 hectare. Zoals ook blijkt uit de eisen die aan een faunabeheerplan worden gesteld richt zo’n plan zich op een duurzaam beheer van diersoorten. Ten aanzien van trekkende diersoorten die in ons land overwinteren is het niet goed mogelijk een duurzaam beheer te voeren gericht op een bepaalde populatieomvang. Een faunabeheerplan is met name zinvol voor (niet trekkende) soor-
39
ten die structureel schade veroorzaken. Voor soorten die incidenteel belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren aanrichten kan moeilijk een adequaat faunabeheerplan worden geschreven. In dit verband is er sprake van structurele schade indien een soort gedurende tenminste twee van de vijf aan een ontheffingsaanvraag voorafgaande jaren belangrijke schade heeft veroorzaakt. GS verlangen in de volgende gevallen geen volledig faunabeheerplan: a) de soort behoort tot een trekkende diersoort die in Flevoland overwintert of; b) behalve incidentele landbouwschade zijn er geen andere belangen die beheersmaatregelen ten aanzien van de soort noodzakelijk maken of; c) het betreft een onbeschermde soort waarvoor duurzame instandhouding van de soort geen rol speelt. Ad a) Voor overwinterende ganzen wordt vooralsnog geen ontheffing verleend. Als aan de voorwaarden voor ontheffingverlening is voldaan (opvanggebied of schade wordt niet langer vergoed) wordt geen volledig faunabeheerplan, als bedoeld in §3 van het besluit Faunabeheer, verlangd. Wel wordt een beheerplan verlangd dat voldoet aan de in artikel 10 van het besluit Faunabeheer gestelde eisen met uitzondering van de voorwaarden onder f en g. In aanvulling op onderdeel j bevat het beheerplan ook per ganzensoort een beschrijving van de plaatsen in of direct grenzend aan het werkgebied waar geen beheer zal plaatsvinden, alsmede een beschrijving van het voedselaanbod van deze plaatsen. Grondslag Jacht
Faunabeheerplan Geen faunabeheerplan vereist
Soort
Onbeschermde soorten
Geen faunabeheerplan vereist
Zwarte rat, bruine rat, huismuis, exoten en verwilderde dieren
Vrijstelling art. 65
Geen faunabeheerplan vereist
a) Voor verjagen; b) Voor doden van konijn, mol, houtduif, bosmuis, veldmuis, zwarte kraai1, kauw1
Aanwijzing art. 67
Geen faunabeheerplan vereist voor:
a) Aangewezen exoten2 en ver wilderde dieren; b) Konijn, vos. Edelhert, ree, grauwe gans (overzomerend), knobbelzwaan
Wel faunabeheerplan vereist voor: Ontheffing art. 68 op voorhand
Geen faunabeheerplan vereist voor: Gedeeltelijk faunabeheerplan2 vereist voor:
Wel faunabeheerplan vereist voor: Ontheffing art. 68 ad hoc 1
Zeer lokale problemen, zoals dieren in gebouwen Holenduif (f,g)3, huismus (f,g), kauw1, konijn op industrieterrein en sportvelden (f), meerkoet (f,g), ringmus (f,g), spreeuw (f,g), wilde eend (f,g), zwarte kraai1. Edelhert, haas, knobbelzwaan, ree, roek.
Geen faunabeheerplan vereist
Voor kauw en zwarte kraai geldt voor bepaalde situaties in de Noordoostpolder een vrijstelling om deze dieren te doden, in overige situaties is een ontheffing nodig
2
Voor Muskusrattenbestrijding zie §5.4
3
Achter de soort staat tussen haakjes vermeld welke onderdelen achterwege kunnen blijven, als niets wordt vermeld is geen plan vereist. 40
Beleidsregels • Voor trekkende diersoorten die in Flevoland overwinteren hoeft in het faunabeheerplan geen ‘gewenste stand’ te worden aangegeven ; • Een faunabeheerplan wordt niet verlangd voor een ontheffing voor soorten die slechts incidenteel belangrijke landbouwschade veroorzaken. • Een faunabeheerplan wordt niet verlangd voor de bestrijding van muskusratten en beverratten.
41
42
6
Instrumenten en middelen
6.1. Handhaving en controle Kort na het droogvallen bestonden de polders uit uitgestrekte rietlanden en relatief extensieve luzerne en graanakkers met een zeer rijke wildstand. Het rijk verpachtte de jacht en rijksjachtopzichters hielden toezicht op de uitoefening van de jacht. Dit rijksjachttoezicht is geprivatiseerd tot wat nu de stichting Faunabeheer Flevoland is. Sindsdien wordt het jachttoezicht in Flevoland betaald uit de verhuur van de jachtrechten door de stichting. Met de Flora & faunawet is het aantal bejaagbare soorten teruggebracht naar 6. Daardoor zijn zowel het belang van de jager bij het jachttoezicht als de opbrengsten uit de jachthuur sterk afgenomen, waardoor de huidige financieringswijze van het ‘jachttoezicht’ niet langer voldoet. In het kader van de decentralisatie-impuls Natuur hebben de provincies de verantwoordelijkheid gekregen voor de handhaving van de Natuurbeschermingswet. Hiervoor zijn bij de provincie drie handhavers aangesteld. Ook de handhaving van de Boswet is toentertijd, voor zover het geen bos in beheer bij het Rijk betreft, een verantwoordelijkheid van de provincie geworden. De provinciale verantwoordelijkheid voor de handhaving van Jachtwet en Vogelwet was echter beperkt tot de bestuursrechtelijke handhaving. Het toezicht op de naleving van de Flora & faunawet is primair een overheidstaak. De politie heeft een algemene handhavings- en opsporingstaak. Handhaving van de Flora & faunawet zal moeten concurreren met handhaving en opsporing op andere terreinen. Ook ontbreekt bij de gemiddelde agent specifieke deskundigheid op dit terrein. Verwacht mag worden dat de politie zal inzetten op specifieke handhavingsprojecten en prioriteit zal geven aan overtredingen ten aanzien van het gebruik van vuurwapens. Daarnaast zal de politie ondersteuning geven aan andere opsporingsdiensten. Gelet op het het specifieke karakter van deze regelgeving en het feit dat de nieuwe regels bovendien niet onomstreden zijn, blijven deze gespecialiseerde handhavers (buitengewone opsporingsambtenaren) nodig. De Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie van LNV is belast met handhaving en opsporing van wetten en regelingen waarvoor het ministerie verantwoordelijk is. Ook deze werkzaamheden worden in belangrijke mate op projectbasis uitgevoerd. In crisissituaties zoals MKZ of vissersacties wordt de beschikbare capaciteit hier grotendeels aan besteed. Ten aanzien van de Flora & faunawet zal de AID vooral letten op de naleving van de wettelijke bepalingen, en in mindere mate op de naleving van provinciale uitvoeringsbesluiten, zoals ontheffingen en de daarin opgenomen voorschriften. De jachtopzichters van de wildbeheereenheid stichting Faunabeheer Flevoland zagen toe op naleving van de Jachtwet, waarbij het accent lag op begeleiding en toezicht op jagers en boeren. Daarnaast vervulden de jachtopzichters een essentiële rol bij de bestrijding van landbouwschade. Als professionals beschikken zij over de nodige deskundigheid en zijn zij in staat snel op te treden. De provincie verwacht dat deze bewezen werkwijze onder de Flora & faunawet in de een of andere vorm zal worden voortgezet onder verantwoordelijkheid van de op te richten faunabeheereenheid. In de Flora & faunawet staat de jachtopzichter vermeld als een buitengewoon opsporingsambtenaar die zorgdraagt voor de jachtbelangen van een jachthouder. De jagers dragen alleen nog maar verantwoordelijkheid voor de wildsoorten. De taak van een jachtopzichter is daardoor sterk gericht op deze wildsoorten. Wanneer jachtopzichters daarnaast ook worden ingezet voor schadebestrijding hebben deze functionarissen daarmee zowel een uitvoerende als toezichthoudende rol. De provincie rekent er op dat de stichting Faunabeheer Flevoland het toezicht op de jacht (op de 6 wildsoorten) blijft verzorgen. Als de stichting Faunabeheer Flevoland daarnaast ook (een deel van) de schadebestrijding verzorgt, zal de provincie zorg dragen voor heldere afspraken met betrekking tot taken en verantwoordelijkheden. Ten slotte beschikken boswachters van terreinbeherende organisaties over een aanstelling als buitengewoon opsporingsambtenaar. Handhaving en opsporing beperken zich tot de eigen terreinen en vormt een gering deel in het totale taakpakket. Daar komt bij dat deze organisaties deze mensen vooral als gastheer/publieksvoorlichter inzetten.
43
Het Rijk heeft de provincie in beperkte mate geld beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Flora & faunawet. De provincie zal daarom slechts een beperkte inzet plegen ten aanzien van de handhaving en zich vooralsnog primair richten op de bevoegdheden die in de Flora & faunawet aan GS zijn toegekend. Binnen het provinciale apparaat zullen de medewerkers bijzondere handhavingstaken van het Bureau Handhaving worden aangewezen als ambtenaren belast met toezicht en handhaving. Zij zullen op verzoek van de behandelend ambtenaar ontheffingaanvragen in het veld beoordelen. Om controle mogelijk te maken zal in ontheffingen op voorhand het voorschrift worden opgenomen dat gebruik van de ontheffing tenminste 12 uur van tevoren schriftelijk gemeld moet worden bij de provincie (fax 0320-265260 of e-mail
[email protected]. De provincie zal steekproefsgewijs controleren op naleving van de voorwaarden. Tijdens algemene surveillances zal worden toegezien op de naleving van deze wet. Bovengenoemde organisaties zijn vertegenwoordigd in het provinciale handhavingsoverleg o.l.v. de milieucoördinator van Politie Flevoland. In dit overleg kunnen gezamenlijke handhavingsprojecten gestart worden en de inzet van de afzonderlijke diensten onderling worden afgestemd. Onder leiding van het ministerie van LNV wordt gewerkt aan een project ‘toezichtsketen natuur’ waarbinnen de handhaving van de Flora & faunawet een prioriteit vormt. De resultaten van dit project zullen medebepalend zijn voor de provinciale activiteiten met betrekking tot handhaving en controle van de Flora & faunawet. 6.2. Monitoring, onderzoek en evaluatie Om te bepalen wat het resultaat van het gevoerde beleid is, zullen de ontwikkelingen in het veld op een systematische wijze gevolgd en vastgelegd moeten worden (monitoring). Aan de hand van deze informatie kan het beleid geëvalueerd worden. In Flevoland zijn een aantal ecologische meetnetten operationeel, die vaak deel uitmaken van een landelijk meetnet. Sinds het ontstaan van de randmeren worden hier maandelijks de watervogels geteld. Deze tellingen worden tegenwoordig door de provincie Flevoland uitgevoerd en vinden plaats in het kader van de Biologische Monitoring van Rijkswateren. Sinds 2001 zijn ook meetnetten flora, akker- en weidevogels en moerasvogels operationeel. Op basis van deze meetnetten zijn op termijn trends van de meer algemene soorten te bepalen. Voor zeldzamere soorten schieten deze meetnetten in het algemeen tekort. Effecten van soortgerichte maatregelen zullen daarom in het algemeen binnen het project gevolgd moeten worden. Voor zover het door de provincie gesubsidieerde projecten betreft, zal in de subsidievoorwaarden een rapportageverplichting worden opgenomen. Voor zoogdieren is in Flevoland geen provinciedekkend meetnet aanwezig. Van een aantal soorten die onder de jachtwet bejaagbaar waren, is wel bekend welke aantallen er per jaar zijn afgeschoten en bestaan soms ook gegevens over de totale aantallen of dichtheden waarin de soort voorkomt. Voor zover in de toekomst dieren op basis van ontheffingen gedood mogen worden zal de provincie hier een rapportageverplichting aan verbinden. De provincie zal de aantallen dieren die gedood worden (laten) bijhouden. De ontwikkeling van faunaschade zal door het Faunafonds worden gevolgd. Algemeen onderzoek naar bedreigde soorten is een verantwoordelijkheid van het ministerie van LNV. De provincie beperkt zich tot direct met uitvoeringsprojecten samenhangende praktische onderzoeksvragen. Onderzoek naar aard, omvang en preventie van faunaschade is primair een verantwoordelijkheid van het Faunafonds (art.83). De provincie zal deze nota in 2004, mede op basis van bovengenoemde gegevens , (tussentijds) evalueren. Overigens moet wel worden aangetekend dat de gegevens uit de nieuw opgezette meetnetten hierbij maar beperkt bruikbaar zijn omdat de meetpunten dan slechts één keer zijn opgenomen. Er kunnen dus nog geen trends worden gesignaleerd. 6.3.Voorlichting en educatie Tijdens de voorbereiding van deze beleidsnota hebben bij dit onderwerp betrokken organisaties kunnen reageren op een ambtelijk concept. De door GS in ontwerp vastgestelde nota Flora & fauna Flevoland en de ontwerpverordening ‘beheer en schadebestrijding dieren’ hebben van 15 juli 2002 tot en met 6 sep-
44
tember 2002 ter inzage gelegen op het provinciehuis en de gemeentehuizen in Flevoland. Op 21 augustus is in het provinciehuis te Lelystad een informatieavond gehouden over de ontwerpnota en verordening. Het ministerie van LNV heeft algemene voorlichting over de Flora & faunawet gegeven voor verschillende doelgroepen, zoals gemeenten en waterschappen, buitengewone opsporingsambtenaren, LTO en KNJV. Op 16 mei 2002 hebben het ministerie van LNV en de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland een gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomst gehouden voor gemeenten en waterschappen. De nota zal op de provinciale website worden geplaatst, evenals de formulieren voor het aanvragen van een ontheffing. Door GS verleende ontheffingen moeten worden gepubliceerd en faunabeheerplannen worden ter inzage gelegd. Ten aanzien van de preventie van landbouwschade vervult het Faunafonds een belangrijke rol. Het Faunafonds heeft hiervoor een nieuw handboek Faunaschade uitgegeven. Dit zal bij de voorlichting worden betrokken, in het bijzonder richting de landbouwsector.
45
BIJLAGEN I. Subsidieverlening soortbescherming Op 5 september 2002 is het “Besluit tot overdracht van bevoegdheden van Provinciale staten aan Gedeputeerde Staten” en de “Algemene Subsidieverordening Flevoland” gewijzigd. De wijziging betreft onder meer de volgende toevoeging: “Gedeputeerde Staten zijn bevoegd alle benodigde subsidiebesluiten en uitvoeringsbeslissingen te nemen, voor zover die besluiten en uitvoeringsbeslissingen passen binnen het door Provinciale Staten vastgestelde beleid en het door Provinciale Staten middels vaststelling van de begroting voor subsidie beschikbaar gestelde budget.” In de Algemene subsidieverordening Flevoland 1999 staat beschreven volgens welke regels door de provincie subsidie kan worden verstrekt. In aanvulling op de Algemene subsidieverordening Flevoland 1999 hebben GS ten aanzien van de subsidiering van soortbeschermingsprojecten nadere regels gesteld. 1) GS kunnen, met inachtneming van artikel 15 van het “Besluit tot overdracht van bevoegdheden van Provinciale staten aan Gedeputeerde Staten”, subsidie verstrekken voor het uitvoeren van maatregelen die tot doel hebben het voortbestaan van bedreigde in het wild levende planten en dieren veilig te stellen. Een dergelijke subsidie wordt alleen verstrekt voor maatregelen die niet tot het normale beheer zijn te rekenen en waarvan de kosten redelijkerwijze niet (geheel) ten laste van de eigenaar behoren te komen. 2) Voor zover de subsidie betaald wordt uit door het rijk hiervoor beschikbaar gestelde middelen zijn GS bevoegd de subsidie te verlenen met in achtneming van de door het rijk gestelde voorwaarden en prioriteiten. 3) Indien subsidie wordt gevraagd voor een project ter verbetering van de leefomstandigheden van een provinciale aandachtssoort zijn GS bevoegd subsidie te verlenen voor zover het in de provinciale begroting geraamde bedrag voor het (de) te subsidiëren project(en) toereikend is. 4) GS kunnen overeenkomstig artikel 7 van de Algemene subsidieverordening een subsidieplafond instellen. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond en de wijze van verdeling wordt zonodig onderscheid gemaakt naar de verdeling van rijks- en provinciaal geld. 5) GS kunnen in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van een of meer van deze beleidsregels.
II. Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland Besluit Provinciale Staten van Flevoland Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten van Flevoland, nr. ROV/02/091233/A van 21 januari 2003; Gelet op de artikelen 65 vierde lid, 66 en 104 van de Flora & faunawet en de artikelen 3 en 4 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren; Besluiten: vast te stellen de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland, luidende als volgt:
Algemeen Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: a) de wet: de Flora & faunawet; b) Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Flevoland; c) dieren, diersoorten, grondgebruiker: hetgeen daaronder wordt verstaan in de wet.
46
Artikel 2 1. Gedeputeerde Staten kunnen bijlagen 1 en 2 van deze verordening wijzigen. 2. Gedeputeerde Staten kunnen bij wijziging van bijlagen 1 en 2 van deze verordening bepalen dat een vrijstelling als bedoeld in artikel 3 lid 2 en lid 3 beperkt is tot een deel van de provincie, een periode in het jaar of nader omschreven gewassen of vee. 3. De in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure is van toepassing op de voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde wijziging. Vrijstellingen Artikel 3 1. Als diersoorten die in Flevoland veelvuldig belangrijke schade aanrichten worden aangewezen de soorten die zijn genoemd in bijlage 1 van deze verordening. 2. Ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren veroorzaakt door de in bijlage 1 bedoelde diersoorten is het de grondgebruiker toegestaan om op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 10 van de wet. 3. Ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren veroorzaakt door de in bijlage 2 bedoelde diersoorten is het de grondgebruiker toegestaan om op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 9,10 en 11 van de wet.
Toezicht Artikel 4 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in deze verordening en het bepaalde bij of krachtens de Flora & faunawet zijn belast de bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren, alsmede de door de minister van Justitie op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten belaste ambtenaren. Slotbepalingen Artikel 5 Indien toepassing van het bepaalde in deze verordening naar oordeel van Gedeputeerde Staten tot kennelijke onbillijkheid leidt, dan kunnen Gedeputeerde Staten van enige bepaling afwijken. Artikel 6 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag waarop deze is gepubliceerd in de staatscourant. Artikel 7 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland. Aldus besloten in de openbare vergadering van Provinciale Staten van Flevoland d.d. 6 februari 2003
de griffier,
de voorzitter,
47
I
Bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland Bij GS besluit ROV/o5.030491/A op 18 mei 2005 geweizigd
Nederlandse naam
wetenschappelijke naam
Bosmuis
Apodemus sylvaticus
Haas
Lepus europaeus
Rietgans*
Anser fabalis
Kolgans *
Anser albifrons
Grauwe gans*
Anser anser
Brandgans*
Branta leucopsis
Smient*
Anas penelope
Wilde eend
Anas platyrhynchos
Holenduif
Columba oenas
Spreeuw
Sturnus vulgaris
Veldmuis
Microtus arvalis
Ringmus
Passer montanus
Huismus
Passer domesticus
Meerkoet
Fulica atra
Knobbelzwaan
Cygnus olor
Roek
Corvus frugilegus
Ekster
Pica pica
*Met uitzondering van de gebieden die door Gedeputeerde Staten bij besluit van 31 mei 2005, kenmerk ROV/05.03492/A zijn aangewezen als ganzenfoerageergebied conform het door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgestelde Beleidskader Faunabeheer
48
II Bosmuis Veldmuis
Bijlage 2 als bedoeld in artikel 3 van de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland Apodemus sylvaticus Microtus arvalis
49
III
Beleidsregels Flora & faunawet
Gedeputeerde Staten van Flevoland, Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 19, 29, 46, 60, 67 en 68 van de Flora & faunawet, Gelet op de in deze nota verwoorde overwegingen, Overwegende dat het gewenst is nadere criteria vast te stellen ter uitvoering van hun bevoegdheden op grond van de Flora & faunawet, Besluiten: Vast te stellen de navolgende beleidsregels Flora & faunawet. 1.
Als aandachtssoorten voor het provinciale soortenbeleid worden aangewezen: Zoogdieren: Bever Castor fiber Noordse woelmuis Microtus oeconomus Otter Lutra lutra Das Meles meles Boommarter Martes martes Vogels: moerasvogels Dodaars Tachybaptus ruficollis (Podiceps ruficollis) Roerdomp Botaurus stellaris Woudaapje Ixobrychus minutus Kwak Nycticorax nycticorax Purperreiger Ardea purpurea Lepelaar Platalea leucorodia Krooneend Netta ruffina Porseleinhoen Porzana porzana Zwarte stern Chlidonias niger Blauwborst Luscinia svecica Snor Locustella luscinioides Grote karekiet Acrocephalus arundinaceus Baardmannetje Panurus biarmicus Blauwe kiekendief Circus cyaneus Akker- en weidevogels Grauwe Kiekendief Circus pygargus Kwartelkoning Crex crex Grauwe Gors Miliaria calandra Patrijs Perdix perdix Velduil Asio flammeus Grutto Limosa limosa Tureluur Tringa totanus Kemphaan Philomagus pugnax Ooievaar Ciconia ciconia Watersnip Gallinago gallinago Kerkuil Tyto alba
50
Reptielen: Ringslang
Natrix natrix
Amfibieën: Kamsalamander Rugstreeppad
Triturus cristatus Bufo calamita
Insecten: Sleedoornpage
Thecla betulae
2. Ontheffingen voor het doden van wild buiten de geopende jachttijd, in terreinen waar de reguliere bejagingsmogelijkheden niet zijn benut worden niet verleend indien schade door wildsoorten viel te voorzien. 3. Wanneer het wild zich als gevolg van extreme weersomstandigheden in een bijzonder kwetsbare positie bevindt, wordt de jacht gesloten. 4. In een besluit om de jacht te sluiten wordt tevens aangegeven welke ontheffingen op grond van artikel 68 worden opgeschort. Een jachtverbod wordt opgeheven zodra dit verbod met het oog op de instandhouding van het wild niet langer nodig is. Opschortingen van ontheffingen op grond van artikel 68 worden uiterlijk per gelijke datum opgeheven. Aan beheerders van weidevogelreservaten en samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers wordt met in achtneming van ter zake geldende bepalingen desgevraagd een ontheffing voor het zoeken en beschermen van weidevogelnesten verleend. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid voor ontheffingen voor het rapen van kievitseieren voor gebieden waar niet op andere wijze nesten van de kievit worden beschermd. 7. In overleg met de terreinbeherende organisatie worden jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en/of jachtaktehouders ingevolge artikel 67 1e lid aangewezen als categorie van personen die de stand van het edelhert, damhert en wild zwijn met het geweer mogen beperken, mits op basis van een faunabeheerplan kan worden gemotiveerd dat beheer van deze populaties nodig is. 8. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland ingevolge artikel 67 1e lid aanwijzen als categorie van personen die in hun jachtveld de stand van reeën mogen beperken op basis van dat faunabeheerplan. 9. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland ingevolge artikel 67 1e lid toestaan de stand van overzomerende grauwe ganzen in hun jachtveld te beperken op basis van dat faunabeheerplan, voor zover dit jachtveld niet is gelegen binnen een beschermd gebied. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan. 10. Jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en provinciale medewerkers bijzon dere handhavingstaken kunnen ingevolge artikel 67 1e lid worden aangewezen als categorie van personen die in hun jachtveld, voor zover niet gelegen binnen een beschermd gebied, de stand van knobbelzwanen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan. 11. Omdat tot nu toe het bestrijden van konijnen op de Houtribdijk afdoende is geregeld door middel van ontheffingen (art. 68), zijn GS vooralsnog van mening dat hiervoor (ook met betrekking tot ande-
51
re waterkeringen) de weg van de ontheffing (art. 68) kan worden gevolgd. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat bestrijding via een aanwijzing alsnog wenselijk is en/of als andere belangen hier toe aanleiding geven, zullen GS categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren, met behulp van honden, jachtvogels, fretten, kastvallen, vangkooien en buidels. 12. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat andere belangen dan landbouwschade en schade aan fauna beperking van de vossenstand vergen, worden jachtopzichters en houders van een geldige jachtakte die zijn aangesloten bij de stichting Faunabeheer Flevoland aangewezen om de vossenstand te beperken. Jachtaktehouders wordt toegestaan de stand van de vos in hun jachtveld te beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington) gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 januari. Jachtopzichters wordt toegestaan de stand van de vos te beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf ten minste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington), kunstmatige lichtbronnen en honden, niet zijnde lange honden. 13. Een aanwijzing om dieren te bestrijden zonder toestemming van de grondgebruikers wordt alleen gegeven indien de bestrijding van groot openbaar belang is. 14. Grondgebruikers zullen ingevolge artikel 67 1e lid worden toegestaan de stand van onbeschermde soorten op hun land te beperken. Daarbij zal het gebruik van fretten, kastvallen, klemmen, buidels en middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten, onder voorwaarden worden toegestaan. 15. Jachtaktehouders zullen ingevolge artikel 67 1e lid worden aangewezen als categorie personen die gerechtigd zijn om in hun jachtveld niet beschermde dieren met uitzondering van beverrat en Amerikaanse nerts te bestrijden met het geweer, jachtvogel, fretten, buidels en kastvallen. Voor uitoefening van deze taak is schriftelijke toestemming van de grondgebruiker vereist. 16. Jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken zal ingevolge artikel 67 1e lid worden toegestaan de stand van onbeschermde soorten te beperken, indien daarvoor schriftelijke toestemming van de grondgebruiker is verkregen. Voor het doden van onbeschermde dieren wordt de jachtopzichters het gebruik van het geweer, fretten, buidels en kastvallen toegestaan. Voor het doden van onbeschermde dieren wordt de provinciale medewerkers handhavingstaken het gebruik van het geweer toegestaan 17. Medewerkers van het waterschap Zuiderzeeland, voor zover belast met de bestrijding van muskusratten, zal ingevolge artikel 67 1e lid worden opgedragen de aantallen muskusratten te beperken. Deze personen hebben daartoe toegang tot het gehele grondgebied van de provincie met uitzondering van tuinen bij woonhuizen. Aan de uitoefening van deze bevoegdheid kunnen (voor delen van de provincie) nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van te gebruiken middelen. 18. Voor zover geen vrijstelling is verleend worden ontheffingen voor het opzettelijk verontrusten van dieren die schade (dreigen te) veroorzaken verleend aan de meest gerede partij(en). 19. Ontheffingen voor het doden van dieren worden verleend aan de faunabeheereenheid of: • in het geval van ernstige overlast of schade binnen de bebouwde kom, op of bij sportvelden of in gebouwen aan de gemeente of een in opdracht van de gemeente handelende rechtsper soon; • in het geval van schade binnen bos- en natuurterreinen aan een professionele terreinbeheren de organisatie; • aan derden, indien voldaan is aan art. 68 lid 4 sub a of b. 20. Wanneer andere bevredigende oplossingen ontbreken wordt ontheffing verleend voor het verjagen of zonodig doden van dieren die een aantoonbaar gevaar vormen voor de volksgezondheid of open-
52
bare veiligheid, ook als niet op voorhand vaststaat dat volksgezondheid of openbare veiligheid daadwerkelijk zullen worden geschaad. 21. Ontheffing wordt verleend voor het doden van reeën en edelherten die zich op of direct langs de openbare weg bevinden en een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen. 22. Voor zover geen vrijstelling is verleend, wordt ontheffing verleend voor het verontrusten van vogels die in zodanige aantallen op het vliegveld Lelystad voorkomen dat zij een gevaar voor het luchtverkeer vormen. De ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar. Als er geen andere bevredigende oplossingen zijn om de veiligheid van het luchtverkeer te garanderen dan het doden dan vogels, dan zal hiervoor een ontheffing worden verleend. Een faunabeheerplan wordt niet geëist. 23. Ter voorkoming of beperking van landbouwschade wordt desgevraagd op voorhand ontheffing krachtens artikel 68 verleend voor het doden van dieren behorende tot een soort (a) die in tenminste twee van vijf voorgaande jaren belangrijke schade in Flevoland heeft veroorzaakt of (b) waarvoor in tenminste drie van de vijf voorgaande jaren ontheffing is verleend ten behoeve van dit belang, mits uit populatiegegevens blijkt dat uit de instandhouding van de betreffende soort niet in het geding komt. Een dergelijke ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar. 24. Een ontheffing voor het verjagen en doden van overwinterende ganzen en smienten kan alleen worden verleend voor gebieden buiten de aangewezen foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten (opvanggebieden). 25. Incidentele ontheffing voor het doden van beschermde inheemse dieren wordt niet verleend als de schade naar verwachting niet meer dan 250,- euro per geval zal bedragen. Een incidentele ontheffing wordt verleend voor maximaal 2 jaar. 26. Voor zover geen aanwijzing krachtens art. 67 is verleend, wordt een ontheffing krachtens 68 voor het beheer van reeën en edelherten alleen verleend op basis van een faunabeheerplan, tenzij de ontheffing alleen het afschieten van zieke of gewonde dieren betreft. 27. Een ontheffing krachtens art. 68 voor het doden van beschermde inheemse diersoorten wordt verleend, wanneer uit een faunabeheerplan blijkt dat dit beheer noodzakelijk is voor het realiseren van de door GS vastgestelde natuurdoelen. 28. Een ontheffing krachtens art. 68 voor het doden van beschermde inheemse diersoorten wordt verleend, wanneer uit een faunabeheerplan blijkt dat dit beheer noodzakelijk is voor het realiseren van de door GS vastgestelde natuurdoelen. 29. Onverminderd de voorgaande beleidsregel wordt een ontheffing voor het doden van beschermde inheemse diersoorten ten gunste van een of meer andere beschermde inheemse dier- of plantensoorten slechts verleend als deze laatste voorkomen op een Rode lijst van bedreigde soorten en de maatregel bijdraagt aan de duurzame instandhouding van de Rode-lijstsoort. 30. GS verlenen slechts goedkeuring aan één provinciedekkende faunabeheereenheid. 31. Voor trekkende diersoorten die in Flevoland overwinteren hoeft in het faunabeheerplan geen ‘gewenste stand’ te worden aangegeven. 32. Een faunabeheerplan wordt niet verlangd voor een ontheffing voor soorten die slechts incidenteel belangrijke landbouwschade veroorzaken. 33. Een faunabeheerplan wordt niet verlangd voor de bestrijding van muskusratten en beverratten.
57
Toegestane wapens bij ontheffingen Diersoort of groepen van diersoorten
Hagelgeweer Kal.12,16,20 Hagel max. 3,5mm doorsnede.
Kogelgeweer vanaf Kal. .22 inch of 5,6 ( 5,58) mm. (5,6 x 15)
Kogelgeweer vanaf 6,5 mm en min. 2200 Joules op 100 meter
Kogelgeweer vanaf Verjagen Kal. 22 inch of 5,6 Vogelafweer (5,58)mm 2. Pistool (V.A.P.) (Tenminste 5,6x43) en min. 980 Joules op 100 meter) x (V.A.P.) x (jachtvogel)
Vogels en zoogdieren Wild zwijn Edelhert Damhert Moeflon Ree Muntjak Wasbeer Marterhond Vos Konijn Houtduif
x x x x x x x x
x x
x x x x x x 1) x 1)
Fazant
x
x
x 1)
Haas
x
x
x 1)
Wilde eend
x
x
x 1)
x x x x x x x x x
Ganzen: Incl. Can.- x en Nijlganzen Kraaiachtigen x
x 1) x
Knobbelzwaan Meerkoet Meeuwen
x x x
x x
Muskusrat Beverrat Spreeuw
x x x
x x x
Huismus
x
x
Verwilderde duif
x
x
Turkse tortel
x
x
Verwilderde kat Verwilderde nerts Rosse stekelstaart Sib. Grondeekhoorn
x x x x
x x
x 1) x 1)
x 1)
x 1) x 1)
x (V.A.P.)
x jachtvogel x ( V.A.P.) x jachtvogel x (V.A.P.) x jachtvogel x (V.A.P.) x jachtvogel x (V.A.P.) x jachtvogel x (V.A.P. ) x (V.A.P.) x jachtvogel x (V.A.P.) x ((V.A.P.) x (V.A.P.) x jachtvogel
x x
x
x
x x
x
58
x x x x
(V.A.P.) Windbuks 2) x jachtvogel (V.A.P.) Windbuks 2) (V.A.P.) Windbuks 2) x jachtvogel (V.A.P.) Windbuks 2) x jachtvogel
x 1): Uitgangspunt is het uitvoeren van een maatregel die gericht is op het voorkomen en bestrijden van schade. Hierbij is de effectiviteit hoofdzaak. In een voorkomende gevallen kan daardoor de inzet van sterke wapens de voorkeur verdienen. In het kaliber 5.58 ( 5,6) mm (.22 inch) zijn inmiddels verschillende zeer bruikbare typen wapens en munitie voorhanden die meer dan 980 joules op 100 meter bezitten. Deze wapens zijn in de betreffende gevallen goed inzetbaar. Voor ganzen en knobbelzwanen is de inzetbaarheid van zware wapens (> 2200 joules) onder bepaalde omstandigheden (afstand, terreinsituatie e.d) te verkiezen boven lichtere kalibers. (Met name kaliber .22 5,6x15) Windbuks 2): De inzet van een windbuks heeft in gebouwen de voorkeur ( minder ricochet dan kaliber 5,6x15). Inzet van de windbuks bij de bestrijding van spreeuwen in de fruitteelt in de onmiddellijke nabijheid van onder meer gebouwen is te overwegen boven inzet van hagelwapens. Noodzakelijk bij de inzet van een windbuks is de beschikking over een Verlof Wet Wapens en Munitie 14, het vervoeren en gebruiken van wapens op de openbare weg en voor het publiek toegankelijke plaatsen.
59
IV
Beschermde planten Wetenschappelijke Flora & faunawet naam Orchis ustulata x
Basisverordening
Orchis simia Lathyrus tuberosus Campanula rapunculoides Drosera X obovata
x x x
B
Narthecium ossifragum Bergklokje Campanula rhomboidalis Bergnachtorchis Platanthera chlorantha Bijenorchis Ophrys apifera Blaasvaren Cystopteris fragilis Blauwe zeedistel Eryngium maritimum Bleek Bosvogeltje Cephalantera damasonium Bokkenorchis Himantoglossum hircinum Bosorchis Dactylorhiza fuchsii Brede orchis Dactylorhiza majalis majalis Brede wespenEpipactis orchis helleborine Breed klokje Campanula latifolia Bruinrode Epipactis wespenorchis atrorubens Daslook Allium ursinum Dennenorchis Goodyera repens Dichelyma Dichelyma capillaceum capillaceum Dicranum viride Dicranum viride Dotterbloem Caltha palustris Drijvende Luronium natans waterweegbree Duitse gentiaan Gentianella germanica Franjegentiaan Gentianella ciliata Geel Drepanocladus schorpioenmos vernicosus Geelgroene Epipactis muelleri wespenorchis Gele helmbloem Pseudofumaria lutea Gevlekte orchis Dactylorhiza maculata Gewone vogelmelk Ornithogalum umbellatum
x
Nederlandse naam Aangebrande orchis Aapjesorchis Aardaker Akkerklokje Bastaardzonnedauw Beenbreek
Habitatrichtlijn
B
x
x x
B
x
B
x x
B B
x
B
x x
B B
x
B
x x
B
x x II II x x
P, II
x x P, II x
B
x x
B
x
60
Rode lijst
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Grasklokje Campanula rotundifolia Groene nachtorchis Coeloglossum viride Groenknolorchis Liparis loeselii Groensteel Asplenium viride Groot zeegras Zostera marina Grote kaardenbol Dipsacus fullonum Grote keverorchis Listera ovata Grote Gymnadenia muggenorchis conopsea Gulden Primula veris sleutelbloem Harlekijn Orchis morio HerfstschroefSpiranthes spiralis orchis Hondskruid Anacamptis pyramidalis Honingorchis Herminium monorchis Jeneverbes Juniperus communis Klein glaskruid Parietaria judaica Kleine keverorchis Listera cordata Kleine Vinca minor maagdenpalm Kleine zonnedauw Drosera intermedia Klokjesgentiaan Gentiana pneumonanthe Kluwenklokje Campanula glomerata Knikkende Ornithogalum vogelmelk nutans Koningsvaren Osmunda regalis Koraalwortel Corallorhiza trifida Kruipend Apium repens moerassscherm Kruisbladgentiaan Gentiana cruciata Lange ereprijs Veronica longifola Langezonnedauw Drosera anglica Langsteelmos Meesia longiseta Mannetjesorchis Orchis mascula Maretak Viscum album MoeraswespenEpipactis palustris orchis Muurbloem Erysimum cheiri Parnassia Parnassia palustris Pijlscheefkelk Arabis hirsuta sagittata Poppenorchis Aceras anthropophorum Prachtklokje Campanula persiciflora Purperorchis Orchis purpurea
Flora & faunawet
Basisverordening
Habitatrichtlijn
x x
B
x x x x x x
A
P, II
B B
x x x
B B
x
B
x
B
x x x x
B
x x x x x x x
B P, II
x x x II x x x
B B
x x x x
B
x x
B
61
Rode lijst
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Rapunzelklokje Campanula rapunculus Rechte Gymnocarpium driehoeksvaren robertianum Rietorchis Dactylorhiza majalis praetermissa Ronde zonnedauw Drosera rotundifolia Rood bosvogeltje Cephalanthera rubra Ruig klokje Campanula trachelium Schubvaren Ceterach officinarum Slanke gentiaan Gentianella amarella Slanke Primula elatior sleutelbloem Soldaatje Orchis militaris Spaanse ruiter Cirsium dissectum Steenanjer Dianthus deltoides Steenbreekvaren Asplenium trichomanes Stengelloze Primula vulgaris sleutelbloem Stengelomvattend Hieracium havikskruid amplexicaule Stijf hardgras Catapodium rigidum Tonghaarmuts Orthotrichum rogeri Tongvaren Asplenium scolopendrium Valkruid Arnica montana Veenmosorchis Hammarbya paludosa Veenorchis Dactylorhiza sphagnicola Veldgentiaan Gentianella campestris Veldsalie Salvia pratensis Vleeskleurige Dactylorhiza orchis incarnata Vliegenorchis Ophrys insectifera Vogelnestje Neottia nidus-avis Wantsenorchis Orchis coriophora Waterdrieblad Menyanthes trifoliata Weideklokje Campanula patula Welriekende Platanthera bifolia nachtorchis Wilde gagel Myrica gale Wilde herfsttijloos Colchicum autumnale
Flora & faunawet
Basisverordening
Habitatrichtlijn
x x x
B
x x
B
x x x x x x x x x x x P, II x x x
D B
x
B
x x x
B
x x x x
B B B D
x x
B
x x
62
Rode lijst
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Wilde kievitsbloem Fritillaria meleagris Wilde marjolein Origanum vulgare Wit bosvogeltje Cephalanthera longifolia Witte muggeorchis Pseudorchis albida Zinkviooltje Viola lutea calaminaria Zomerklokje Leucojum aestivum ZomerschroefSpiranthes orchis aestivalis Zwanebloem Butomus umbellatus Zwartsteel Asplenium adiantum-nigrum
Flora & faunawet
Basisverordening
x x x
B
x x x x
Habitatrichtlijn
Rode lijst
B
A
IV
x x
Toelichting op de tabel Flora & faunawet De soort is beschermd volgens de Flora & faunawet. Basisverordening De soort staat op een bijlage van de Basisverordening 338/97 inzake internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten. • Bijlage A: soorten die niet meer uit het wild mogen worden gehaald omdat ze met uitsterven zijn bedreigd door internationale handel. • Bijlage B: soorten die alleen met een speciale CITES vergunning mogen worden uitgevoerd. • Bijlage C: soorten waarvan het land, waar de soorten voorkomen, het belangrijk vindt dat de uitvoer gecontroleerd wordt en hierbij de hulp van andere landen vraagt. • Bijlage D: soorten waarvan men overtuigd is dat de internationale handel in Europa gecontroleerd moet worden. Habitatrichtlijn
De soort is beschermd volgens een of meerdere bijlagen van de Habitatrichtlijn. Bijlage II: dier- en plantensoorten van communautair belang voor de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is. Bijlage IV: dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten wor den beschermd. P: Prioritaire soort.
Rode lijst
De soort staat op een gepubliceerde lijst van in Nederland bedreigde dier- of plantensoorten, de zogenaamde Rode lijst.
Verklarende woordenlijst AMvB: Begeleid natuurlijk:
Beschermde inheemse diersoort:
Biodiversiteit:
Algemene Maatregel van Bestuur Beheersstrategie voor natuurdoeltypen die bestaat uit het realiseren van een optimale natuurkwaliteit op landschapsniveau door het beïnvloeden van grootschalige landschapsvormende processen. Diersoort voorkomend op één van de lijsten beschermde inheemse diersoorten van het ministerie van LNV. (Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten; 7 november 2001/Nr. TRCJZ/2001/15317). Verscheidenheid aan levensvormen; rijkdom aan soorten en ecosystemen.
63
Duurzaam beheer diersoort: Doelsoort: EHS: Exoot:
Gedomesticeerd: Grondgebruiker:
GS: Half-natuurlijk:
Habitat: Herbivoor: Inheemse soort:
Jagen: Jachthouder:
Jachtaktehouder:
Jachtopzichter:
Minister: Multifunctioneel natuurdoeltype:
Natuurdoeltype:
Ontheffing:
PEHS: Predator: Uitheems:
Op basis van een plan uitvoeren van maatregelen om de gewenste stand van een diersoort te bereiken en te handhaven. Soort die in het provinciale natuurbeleid met prioriteit aandacht krijgt vanwege zijn beperkte aanwezigheid en/of negatieve trend. Het samenhangend netwerk van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. Soort die niet in Nederland in het wild voorkomt of zich in recente tijden in Nederland heeft gevestigd, al dan niet met behulp van de mens. Voor planten wordt de grens tussen exoten en inheemse soorten gelegd op 1825. Tot (landbouw)huisdier gemaakt. Degene die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst. Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van de provincie. Beheersstrategie voor natuurdoeltypen die bestaat uit het realiseren van een optimale natuurkwaliteit van landschapsonderdelen (ecotopen), door (al of niet actief) kleinschalig beheer. Kenmerkend leefgebied van een soort. Levend van plantaardig voedsel. Soort die zich voor recente tijden in Nederland heeft gevestigd, al dan niet met behulp van de mens. Voor planten wordt de grens tussen exoten en inheemse soorten gelegd op 1825. Tot de inheemse soorten behoren ook soorten die inmiddels uit Nederland verdwenen zijn. Het bemachtigen, doden of met het oog daarop opsporen van wild, alsmede het doen van pogingen daartoe. Degene die overeenkomstig het in de artikelen 33 of 34 van de Flora & faunawet bepaalde gerechtigd is tot het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht (Dit recht maakt deel uit van het eigendomsrecht en kan verhuurd of verpacht worden.) Jager die in het bezit is van een jachtakte als bedoeld in art. 38 Flora & faunawet. Een jachtakte kan worden gekocht als men in het bezit is van een jachtdiploma en een jachtveld. Degene die zorg draagt voor de jachtbelangen van de jachthouder en tevens als buitengewoon opsporingsambtenaar belast is met de opsporing van de bij of krachtens de Flora & faunawet strafbaar gestelde feiten. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Beheersstrategie voor natuurdoeltypen die afgeleid zijn van begeleid- en halfnatuurlijke typen. Bij multifunctionele natuurdoeltypen wordt als gevolg van medegebruik bijv. recreatie of houtoogst, een minder hoge natuurkwaliteit bereikt. Een in het natuurbeleid nagestreefd type ecosysteem dat een bepaalde biodiversiteit en mate van natuurlijkheid als kenmerken heeft. Een besluit op basis waarvan het de houder van de ontheffing wordt toegestaan handelingen te verrichten in strijd met bepaalde verboden. Het samenhangend netwerk van in provinciaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. Roofdier, dier dat van buitgemaakte dieren leeft. Exoot; soort die niet in Nederland in het wild voorkomt of zich pas
64
Vrijstelling: Wet: Wild:
Bronnen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
recent in Nederland heeft gevestigd, al dan niet met behulp van de mens. Voor planten wordt de grens tussen exoten en inheemse soorten gelegd op 1825. Een generieke maatregel op grond waarvan bepaalde verboden niet gelden voor in de maatregel beschreven situaties. De Flora & faunawet. Diersoorten waarop de jacht geopend kan worden: haas, konijn, fazant, houtduif, patrijs en wilde eend.
Flora & faunawet 1998 Jachtbesluit, 28 november 2000 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, 28 november 2000 Besluit faunabeheer, 28 november 2000 Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten, 28 november 2000 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, 23 oktober 2001 Regeling beheer en schadebestrijding dieren, 28 november 2000 Jachtregeling, 14 december 2001 LNV, Provincies, platform soortbeschermende organisaties 2000. Meerjarenprogramma Uitvoering soortenbeleid 2000-2004. Den Haag Broekhuizen S.M. e.a. , Atlas van de Nederlandse zoogdieren , 1992 Bal D. e.a., Handboek natuurdoeltypen in Nederland, Wageningen 1995 Rapport IKC Natuurbeheer nr. 11 Tramper R, Ethische richtlijnen (Richtlijnen voor het omgaan met zelfstandig levende dieren in terreinen van Staatsbosbeheer) Utrecht 1999 Niewold F.J.J. & D.A. Donkers, Ruim baan voor de vos, Wageningen 1999 IBN-rapport 447 Lever, K, Over rode lijsten en witte gebieden (Een onderzoek naar nut en noodzaak van het instrument ‘beschermde leefomgeving) Haarlem 2001 Provincie Noord-Holland Provincie Flevoland, Nota Natuur en Landschap, 1999 Provincie Flevoland, Omgevingsplan, 2000 SJWIJ, Jacht en Wildbeheerplan, 1995 Wildschadecommissie voor Flevoland, Jaarverslagen 1992 t/m 2000 Lutra deel 43 jaargang 2000 nr 2 (boommarternummer) Niewold F.J.J. en D.A. Jonkers, Ruim baan voor de vos, IBN rapport 447, 1999 Niewold F.J.J. en G.D.J.M. Müskens, De betekenis van de vos in Noord-Brabant – Beheer noodzakelijk; IBN rapport 407, 1999
Bronvermelding: Witteveen+Bos Foto’s: Biofaan: blz. 7, 17, 22 E. van de Water: blz. 12, 26 Van de overige afbeeldingen is de beeldrechthouder onbekend. Eventuele rechthebbenden kunnen contact opnemen met de provincie Flevoland.
65