Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie
door Toon Beyns, Hanne Mundus, Annika Jackers, Kim Metten, Lindsay Baerts, Sarah Ann de Bruijn, Pieter Knoops en Nele Geerts Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
2
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie
door Toon Beyns, Hanne Mundus, Annika Jackers, Kim Metten, Lindsay Baerts, Sarah Ann de Bruijn, Pieter Knoops en Nele Geerts Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
3
Inhoudstafel Algemene inleiding
6
Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem (GES)
8
Osnabrücker ArbeitsFähigkeitenProfil (O-AFP) Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APB-assessment)
Assessment of Work Performance (AWP)
36
Mechelse Activiteiten Schaal (MAS) Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model
Valpar Component Work Samples (VCWS)
62
Common Protocol ERGOS Work Simulator Merkmale zur Eingliederung von Leistungsgewandelter und Behinderter in Arbeit (MELBA)
Vocational Assessment Protocol (VAP)
87
Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS) Worker Role Interview (WRI)
Activity Matching Ability System (AMAS)
105
Dialogue about ability related to work (DOA) Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren (PAS)
Work Behavior Inventory (WBI)
131
General Work Behavior Questionnaire (GWBQ) Work Limitations Questionnaire (WLQ)
Work Environment Impact Scale (WEIS)
150
Vocational Assessment and Curriculum Guide (VACG)
Depression Anxiety Stress Scales (DASS)
163
Griffiths Work Behaviour Scale (GWBS) Valutazione delle Abilità e Definizione degli Obiettivi (VADO) 4
Lancashire Quality of Life Profile (LQoLP)
Algemene conclusie
189
Instrumenten in ICF
192
Overzicht van de instrumenten
193
Slot
205
5
Algemene inleiding Steeds meer ergotherapeuten worden tewerkgesteld binnen settings waar arbeidsrehabilitatie op de voorgrond staat. Een van deze settings is het arbeidscentrum van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen. Dit arbeidscentrum geeft arbeidsadvies en -begeleiding aan cliënten met psycho-sociale problemen van verschillende afdelingen binnen de kliniek. Deze cliënten hebben diverse problematieken, van afhankelijkheidsproblemen tot psychose. Het screenen van de cliënten met een hulpvraag naar arbeid is minder evident dan men aanneemt. De ergotherapeuten van het arbeidscentrum pogen in eerste instantie om alle gegevens rond het arbeidsfunctioneren objectief in kaart te brengen. Ter verduidelijking: De patiënt komt op intakegesprek in het arbeidscentrum. Patiënt en/of therapeut twijfelen beiden aan het niveau van functioneren van de cliënt. In de volgende fase zou men een assessment afnemen wat het niveau van functioneren van de cliënt bepaalt. Het is in deze fase waar onze onderzoeksvraag zich situeert. In het arbeidscentrum in Tienen gebruiken de ergotherapeuten in deze fase een aangepaste versie van het Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem (zie deel 1). Deze maakt het niet mogelijk om het niveau van functioneren te bepalen voor dat we patiënt aan het werk hebben gezien. De waarnemingen van de ergotherapeut zijn subjectief, wat eenduidige communicatie over de verdere ontwikkeling van de arbeidsreïntegratie bemoeilijkt. Ook is het moeilijk om de patiënt te motiveren voor een arbeidstraining hoewel deze het toch nodig heeft. Met deze problematiek in het achterhoofd is er vanuit het arbeidscentrum te Tienen de volgende onderzoeksvraag gesteld: “Zijn er bruikbare, betrouwbare en valide assessmentinstrumenten die het arbeidsfunctioneren van een persoon met een matig tot ernstige psycho-sociale aandoening objectief kunnen meten? En, beoogt het instrument de aspecten attitude en arbeidsvaardigheden van het arbeidsfunctioneren weer te geven? Let wel, het accent van de assessmentinstrumenten ligt op het niveau van functioneren, niet op motivatie en doelstellingen.” Bovendien is het belangrijk dat men zoekt naar een meetinstrument dat kadert binnen ‘arbeid om zorg’, dus toepasbaar binnen een klinische setting. Binnen de context van het arbeidscentrum is dit ook het meest logisch. Om doelgericht en therapeutisch te werken moet de patiënt gemotiveerd zijn om te werken en dit niet doen omdat de therapeut het zegt, hij moet weten waarom hij werkt. Kortom: eerst meten, dan doelen opstellen! 6
Samengevat, het instrument screent arbeidsvaardigheden en attitudes in een trainingsessie. Het instrument geeft dan objectief weer of en waar de cliënten in het arbeidscircuit terecht kunnen (sociale werkplaats, beschutte werkplaats, vrijwilligerswerk, reguliere werkplaats). Een ander accent dat ook belangrijk is voor een ergotherapeut is de ‘zorg om arbeid’ waar men de cliënt gaat screenen in een effectieve werksituatie, -stage. Het doel hiervan is beoordelen of de cliënt ook op lange termijn zijn job kan volhouden. Dit afstudeerproject richt de aandacht op assessmentinstrumenten omtrent ‘arbeid om zorg’. Een onderzoeksgroep van 8 eindejaarsstudenten van de Provinciale Hogeschool Limburg, opleiding ergotherapie, tracht via literatuuronderzoek de onderzoeksvraag te beantwoorden. Gedurende ons project werden de gevonden artikels beoordeeld aan de hand van de criteria van Law (Law e.a., 1998). Om de assessments in een breder kader te plaatsen worden de volgende thema’s in ieder onderdeel toegelicht. In het eerste deel worden de psycho-sociale problematieken aangekaart. Vervolgens de gradatie van psycho-sociale problemen en aanpak. Daar het centrale thema arbeid is, worden arbeidsrehabilitatie, -processen en -programma’s besproken. In het vierde gedeelte worden de criteria voor assessment betreffende arbeidsrehabilitatie binnen ons afstudeerproject weergegeven. Omdat deze studie kadert binnen de ergotherapie wordt het verband tussen arbeidsrehabilitatie en het PEO-model gelegd. In het volgende gedeelte wordt het ICF kort aangehaald en worden de instrumenten in dit kader geplaatst. In het zevende gedeelte wordt een blik geworpen op de reeds uitgevoerde onderzoeken rond arbeidsrehabilitatie in België en Nederland. Tot slot wordt er een overzicht gegeven van enkele beschikbare diensten rond arbeidsbegeleiding in België.
Graag nemen wij u mee op weg doorheen dit afstudeerproject, om jullie bondgenoot te maken van ons literatuuronderzoek.
7
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem (GES) Osnabrücker ArbeitsFähigkeitenProfil (O-AFP) Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APB-assessment)
door Toon Beyns Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
8
Trefwoorden: assessmentinstrumenten, assessment, arbeidsrehabilitatie, rehabilitation, psychiatrie, psychiatry, werk, work, behavior, O-AFP, GES, APB-assessment, Arbeit, fähigkeiten, vaardigheden
Abstract DOEL Het doel van deze literatuurstudie is het vinden van betrouwbare, valide assessmentinstrumenten voor cliënten met psychosociale problemen binnen arbeidsrehabilitatie in de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen in Tienen. METHODE Aan de hand van trefwoorden databanken, catalogi en bibliotheken werd gezocht naar bruikbare assessmentinstrumenten. De selectie van deze instrumenten werd gedaan door de onderzoeksgroep op basis van hun vermoede bruikbaarheid binnen arbeidsrehabilitatie van personen met een psychosociale problematiek in de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen. Naar aanleiding van de gevonden literauur werden ontwikkelaars en mensen met enige expertise van geselecteerde instrumenten gecontacteerd. RESULTATEN De drie instrumenten die geselecteerd werden voor verder onderzoek zijn het Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem (GES), het Osnabrücker ArbeitsFähigkeitenProfil (OAFP) en het assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APB-assessment). CONCLUSIE Van de drie instrumenten kan gezegd worden dat ze allen bruikbaar zijn binnen de arbeidsrehabilitatie in de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen. Toch is enkel het APB-assessment bruikbaar om de arbeidsattitudes en –vaardigheden van cliënten te screenen voor zij in het werkveld stappen. De GES en het O-AFP zijn enkel bruikbaar voor de evaluatie van een werkend persoon in een werkomgeving.
Inleiding
Om personen met een psychiatrische stoornis zo optimaal mogelijk te begeleiden is het belangrijk een betrouwbaar en valide assessmentinstrument voor handen te hebben. Vandaar dat de onderzoeksgroep een selectie heeft gedaan van bestaande assessmentinstrumenten op basis van hun bruikbaarheid binnen de arbeidsrehabilitatie in de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen in Tienen.
9
Arbeid is voor velen onder ons een normale zaak die ervoor zorgt dat we een inkomen hebben. Voor personen met een psychiatrische stoornis is dit echter niet zo vanzelfsprekend. Niet alleen het inkomen valt weg maar ook het zelfwaarde gevoel krijgt een stevige deuk. Stoornissen in het psychisch functioneren belemmeren de patiënt in zijn maatschappelijk functioneren en dus ook bij het zoeken naar werk en bij het functioneren in werksituaties. (Rutman, 1994) Een ziekte leidt tot een stoornis, op lichamelijk niveau, die op haar beurt kan leiden tot een beperking op niveau van functioneren van een persoon en vervolgens tot een handicap op niveau van sociale omgeving. Zo kan bijvoorbeeld een geheugenstoornis leiden tot beperkingen in de uitvoering van activiteiten van het dagelijkse leven (bv.: onvermogen om de dag te structureren) En ook leiden tot de onmogelijkheid om zijn beroep uit te oefenen (handicap). (C. Vanoudenhove, 1997)
(Openbare gezondheidszorg, zorgvragen, menselijk functioneren,beleid’ Utrecht: sDG, 2002) Hoewel er inmiddels al door velen onderzoek wordt gedaan om de begeleiding bij arbeidsrehabilitatie van personen met psychosociale problemen te optimaliseren, komt er toch tegenwind van tegenstanders van het steeds belangrijker wordende ‘arbeid’ in de maatschappij. Extreme critici zien arbeidsrehabilitatie als de ultieme uitingsvorm van het arbeidsethos, dat onze samenleving zo sterk zou domineren en zelfs mensen met ernstige psychische problemen niet met rust zou laten. (C. Vanoudenhove, 1997) Langs de andere kant kan arbeid voor
10
personen met een psychosociale stoornis ook een graadmeter zijn voor zichzelf binnen de maatschappij. Het kan een stimulans zijn voor het zelfwaarde gevoel en voor het gevoel iets bij te dragen en te betekenen voor de maatschappij. Een mildere vorm van kritiek is dat arbeidsrehabilitatie zich alleen zou richten op reguliere, betaalde arbeid en dus alleen bedoeld zou zijn voor personen die dat wensen en aankunnen. Maar theoretisch gezien kent arbeidsrehabilitatie geen standaard-eindoel: het moet veeleer als een proces met variabele kenmerken en wisselende uitkomsten worden opgevat. (C. Vanoudenhove, 1997) Maar dit idee kan weerlegd worden. Bv. In het arbeidscentrum van de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen worden ook personen met een psychosociale stoornis aan het werk geholpen binnen beschutte werkplaatsen of met een aangepast stagecontract bij een reguliere werkplaats waar de prestatieverwachting te hoog kunnen zijn voor de patiënt. De patiënten, die naar het arbeidscentrum van de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen komen voor begeleiding bij de arbeidsrehabilitatie zijn steeds patiënten uit de Kliniek zelf of van het beschut wonen ‘Hestia’ dat nauw verwant is met de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen. Deze patiënten komen, wanneer hun psychiatrische problematiek stabiel is, met een hulpvraag naar het arbeidscentrum. Deze hulpvraag wordt samen met het team van de patiënt besproken. Er wordt vraaggericht gewerkt omdat de patiënt op deze manier het meest gemotiveerd is. Partnership: De patient gaat een samenwerking aan met een ergotherapeut van het arbeidscentrum. Dit wordt een ‘partnership’ genoemd. Binnen deze samenwerking, ‘partnership’ wordt dialooggestuurd gewerkt. Dit wordt ‘empowerment’ genoemd. Hierbij begeleidt de ergotherapeut en geeft hij advies maar kiest de patiënt uiteindelijk zelf welke richting er wordt uit gegaan. Op deze manier krijgt de patiënt verantwoordelijkheidszin voor zijn eigen proces. Ook wat betreft assertiviteit, betrokkenheid en motivatie is dit een plus punt. Doorheen het hele proces patiënt wordt door de zelfde therapeut gevolgd op een procesmatige manier. Gemiddeld duurt dit traject 60 dagen. Elk traject begint met algemene beeldvorming
11
van de patiënt doormiddel van een intakegesprek. Hier wordt ook samen een arbeidstraject opgesteld waarin beide partijen van het ‘partnership’ zich kunnen vinden. Arbeidstraining: Binnen de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen bestaat er een mogelijkheid om het arbeidsfunctioneren bij te werken met een arbeidstraining in een geënsceneerde werksituatie en in een werkervaringstage buiten het ziekenhuis. Deze bieden een veiligere omgeving met minder stress, minder hoge verwachtingen en meer begeleiding. Ook gebeurt de opbouw hier op een meer geleidelijke manier. De patiënt start binnen het ziekenhuis en gaat pas later verder naar een werkplaats buiten het ziekenhuis. De opbouw in tijd is voor vele patiënten eveneens belangrijk. De patiënt kan eerst halftijds komen werken om dan verder op te bouwen naargelang zijn/haar mogelijkheden. Deze arbeidstraining geeft de patiënt een verrijking van zijn arbeidsvaardigheden en attitudes maar ook voor zijn zelfwaarde gevoel. De patiënt heeft terug het gevoel iets te kunnen en bij te dragen aan de maatschappij. Door de verscheidenheid in problematiek is het des te meer een streven de patiënten zo specifiek mogelijk te begeleiden en advies te geven in hun zoektocht naar al dan niet betaald werk. Hiervoor is het belangrijk dat er een betrouwbaar en valide assessmentinstrument beschikbaar is binnen het arbeidscentrum van de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen in Tienen. De ergotherapeuten van het arbeidscentrum maken momenteel gebruik van een aangepaste versie van het gemeenschappelijk evaluatiesysteem maar deze heeft zijn beperkingen op vlak van volledigheid, standaardisatie. Uitleg over het Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem komt verder nog aanbod. Definitie : “Assessment” is een compilatie van diverse methodes, zoals interviews, tests en simulaties, die specifiek en doelgericht worden gehanteerd. Het doel is potentieelbepaling in het kader van loopbaanadvisering of selectie. (www.plp.be) Psychosociale stoornis: Om te spreken van een psychiatrische stoornis moet aan drie voorwaarden voldaan zijn: 1. Het betreft een abnormaal verschijnsel of gedrag dat afwijkt van een sociale norm of van hetgeen in de betreffende cultuur als normaal geldt. 2. Dit abnormale verschijnsel wordt een teken van een stoornis als het bovendien ongemak of leiden teweegbrengt bij de betrokkene en / of de omgeving.
12
3. Het gaat om een psychiatrische stoornis als het verschijnsel/gedrag ook bij andere personen is vastgesteld en binnen het gangbare begrippenkader van de psychiatrie kan worden beschreven. (W.Vandereycken, R. van Deth, 2004) Bij de behandeling en onderzoek naar patiënten met een psychiatrische stoornis volgt men tegenwoordig de medische of de systematische werkwijze in de geneeskunde. Na een beschrijving en ordening van de kenmerken van de stoornis (diagnose) zoekt men naar de mogelijke verklaringen. Op grond hiervan tracht men een geschikte behandeling of therapie toe te passen. Daarbij veronderstelt men (prognose) dat het verdere verloop van de stoornis gunstig wordt beïnvloed. In het beste geval kan men maatregelen treffen om de stoornis te voorkomen (preventie).Om dit alles praktisch mogelijk te maken bestaat er een uitgebreid netwerk aan voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg. Een minderheid van patiënten moet worden opgenomen in een psychiatrische instelling. De grote meerderheid kan terecht in allerlei vormen van ambulante (extramurale) hulpverlening. (W.Vandereycken, R. van Deth, 2004) Steeds meer personen met psychosociale problemen verblijven buiten het psychiatrisch ziekenhuis. Een voorbeeld hiervan is het beschut wonen ‘Hestia’ dat nauw aanverwant is met de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen in Tienen. Dat maakt de bijdrage aan de maatschappelijke integratie van deze groep extra relevant. Voor verdere uitleg over psychosociale problematieken, zie bijlage 1.
Methodologie Wat betreft assessmentinstrumenten bruikbaar binnen arbeidsrehabilitatie is er al heel wat ontwikkeld en onderzocht. Om te komen tot betrouwbare en valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psychosociale problemen in de arbeidsrehabilitatie zijn we als volgt te werk gegaan. We zijn allen gestart met het artikel “Psychische aandoeningen en arbeid; een vergelijking van interventies” (Schene e.a., 2005) om op zoek te gaan naar artikelen over het gebruik van assessmentintrumenten binnen arbeid. Vervolgens zijn we
13
specifieker gaan zoeken naar assesmentinstrumenten die bruikbaar zouden zijn binnen de arbeidsrehabilitatie in de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen in Tienen. De verzamelde assessmentinstrumenten werden verdeeld onder de leden van de onderzoeksgroep zodat iedereen er drie had om verder uit te werken, voor mij waren dit het “gemeenschappelijk Evaluatiesysteem (GES)”, het “Osnabrücker Arbeitsfähigkeitenprofil (OAFP)” en het “Assessment voor Algemeen Potentieel bepaling (APB-asessment)”. Om meer te weten te komen over deze assessmentinstrumenten ben ik op zoek gegaan in bibliotheken zoals de “Bibliotheek biomedische wetenschappen Gasthuisberg”, de “Campusbibliotheek Arenberg” en “Bibliotheek van Psychologie en Pedagogische Wetenschappen” van de K.U.Leuven. Ook databanken zoals “ebsco”, “Bronco”, “Eric”, “Swets Wise”, “Pub Med”, “Ios Press” enz. werden gebruikt. Trefwoorden die veel aan bod kwamen zijn: assessmentinstrumenten, assessment, arbeidsrehabilitatie, rehabilitation, psychiatrie, psychiatry, werk, work, behavior, O-AFP, GES, APB-assessment, Arbeit, fähigkeiten, vaardigheden.
Resultaten
Gemeenschappelijk Evaluatiesysteem (GES) Het GES is een Nederlandstalig observatie-instrument met aandacht voor de prestaties van een cliënt op de werkvloer. Dit systeem is opgebouwd rond twee elementen: een uitgebreide vragenlijst waarin gepeild wordt naar verscheidene arbeidsvaardigheden en een boekje met een omschrijving van al deze vaardigheden. De vragenlijst van het GES bestaat uit een standaardformulier met 39 items en richt zich op 5 grote gebieden van arbeidsvaardigheden: arbeidsattitudes, elementaire beroepsvoorwaarden en –vaardigheden, specifieke vaktechnische kennis en sociale vaardigheden. (zie bijlage 2) Daarnaast is er een uitbreiding mogelijk, die door middel van 257 items een gedetailleerd overzicht biedt van de facetten van arbeidsfunctioneren. Deze facetten werden gedestilleerd uit de diverse vragenlijsten die in de Vlaamse arbeidstrajectbegeleidingsprogramma’s gehanteerd worden.
14
Vanuit de optiek van wetenschappelijk onderzoek is het een verdienste dat het GES zo genuanceerd en volledig mogelijk is opgesteld. Om door de grote hoeveelheid items de praktische toepasbaarheid echter niet in het gedrang te brengen, kan de gebruiker het standaardformulier gebruiken en de uitbreiding alleen raadplegen waneer verdere exploratie vereist is. Deze opsplitsing maakt de verdere opvolging van probleemgebieden haalbaar. De positieve en gedragsmatige omschrijving van de kenmerken, het gebruik van pictogrammen in plaats van cijfers en de aparte mogelijkheden om de punten aan te geven waarop de cliënt begeleiding nodig heeft, bevorderen het praktijkgerichte werken met de resultaten en zijn dan ook interessante kenmerken binnen het kader van de functionele diagnostiek. Het GES is geschikt voor personen die deelnemen aan een arbeidstraining. Hieronder vallen ook de personen met een psychosociale problematiek binnen arbeidsrehabilitatie in de Psychiatrisch Kliniek Broeders Alexianen. De ontwikkeling van het GES werd gedaan door ATB-Leuven in samenwerking met LUCAS en is op te vragen bij ATB-Leuven. Het GES heeft tot doel ondersteuning te bieden bij assessment in de praktijk van arbeidsrehabilitatie. Het bevat zowat alle mogelijke vaardigheden die een werksituatie aan bod kunnen komen. Het biedt de begeleider een houvast doordat alle rubrieken systematisch en op eenzelfde manier worden beoordeeld. Beperkingen van het GES zijn dat er geen cliëntversie is, dat er geen psychometrisch onderzoek is gedaan en dat de uitgebreide versie erg omslachtig is en daarom veel tijd in beslag neemt. Een ander negatief punt is dat de criteria en functioneringsniveaus niet overal op éénzelfde manier beoordeeld en geïnterpreteerd werden. (www.plp.be)
Osnabrücker Arbeitsfähigkeitenprofil (O-AFP) Het, door ergotherapeuten ontwikkelde, Osnabrucker Arbeitsfähigkeitenprofil (O-AFP) is een instrument dat voor alle arbeidsrehabilitatie gerichte metingen, binnen het hele bereik van de ergotherapie en op de werkplek (beschutte en algemene) dienst kan doen voor de beoordeling van arbeidsvaardigheden bij personen met psychosociale problemen. Dit instrument is 15
ontwikkeld omdat er weinig instrumenten bestaan die arbeidsvaardigheden en –problemen meten. Het O-AFP kan afgenomen worden door psychologen, ergotherapeuten, psychiaters, sociaal assistenten en pedagogen. Het instrument bestaat uit drie schalen die telkens tien items bevatten. Ze meten, “leervaardigheid”, “vaardigheid tot sociale communicatie” en “aanpassing”. De 10 items worden doormiddel van een criterialijst gescoord op een 4 punten schaal. Hierbij telt de reguliere arbeidsmarkt als maatstaf. Voorbeeld: Item 1: “Neemt arbeidsinstructies snel op”: (0) Geen mogelijkheid om het benodigde gedrag te behalen (1) Er is een probleem dat de kansen op een indienststelling beperkt. Er zijn grote problemen om arbeidsinstructies op te nemen. Instructies moeten regelmatig herhaald en uitgelegd worden. Schriftelijke instructies zijn niet voldoende (2) Onregelmatige manier van werken. Heeft problemen met arbeidsinstructies, ze moeten geregeld herhaald worden. Schriftelijke instructies moeten mondeling ondersteund worden. (3) Gepaste manier van werken, zonder uitgesproken sterktes. In het algemeen zonder problemen. Vraagt zelden naar verdere uitleg van de instructies. (4) Een duidelijk sterk punt, een plus voor de indienstelling in het arbeidscircuit. Neemt schriftelijke en mondelinge instructies snel op en kan ze onmiddellijk omzetten. Het assessment gebeurt tijdens een vier weken durende ergotherapeutische training met de nadruk op arbeidstherapie. Naast een batterij diagnostische handelingen waarbij, geobserveerd wordt, wordt op de vijfde dag van de deelname en aan het einde het O-AFP gebruikt. Dit wordt gedaan aan de hand van een interview waarin de observator beschrijft hoe het werkvermogen van de patiënt is. Aansluitend wordt samen met de projectmedewerkers het OAFP ingevuld. Dit duurt ongeveer 15 minuten. Om bijkomende informatie te krijgen is er ook een zelfbeoordelinglijst. Deze neemt ongeveer 30 minuten in beslag. Deze resultaten kunnen met de door de ergotherapeut afgenomen resultaten vergeleken worden. De wijze waarop de verschillende items beoordeeld moeten worden is beschreven in een handleiding.
16
Het O-AFP is gebaseerd op de Work Personality Profile (WPP). De WPP is een gedragsgeoriënteerd werk assessment instrument. Het omvat 58 items die over 11 primaire en 5 hogere rang schalen zijn verdeeld. Ieder item wordt gescoord als 1 van de volgende 5 punten: -
geen mogelijkheid het nodige gedrag te behalen
-
er is een probleem dat de kansen op een indienststelling beperkt
-
onregelmatige manier van werken
-
een gepaste manier van werken maar zonder uitgesproken sterke punten
- een duidelijk sterk punt, een plus voor de indienststelling in het arbeidscircuit Dit komt sterk overeen met de manier van scoren bij het O-AFP. Het O-AFP is enkel in het Duits en tegen betaling verkrijgbaar op de volgende sites: http://www.testzentrale.de/?mod=detail&id=1236 http://www.testzentrale.ch/de/einzeltitel.php?testid=7673
Het O-AFP kan als betrouwbaar en valide beschouwd worden. Het betrouwbaarheidsinterval, 1- α, bedraagt voor de schalen: - leervaardigheid 0.94 - vaardigheid tot sociale communicatie 0.90 - aanpassing 0.92 Naarmate deze waarde hoger is, stijgt de mate van vertrouwen in de test en aansluitend dus ook de kwaliteit. De kans dat de hypothese ten onrechte wordt verworpen bedraagt voor de schalen: - leervaardigheid 6% - vaardigheid tot sociale communicatie 10% - aanpassing 8% Naarmate deze kans , α, kleiner is kan men meer vertouwen hebben in de juistheid van de toets. Gebruikelijke keuzes voor α zijn 10%, 5% of 1%. Op basis van bovenstaande statistische gegevens kunnen we dus concluderen dat het O-AFP een betrouwbare uitslag biedt. Bovendien kunnen de items van deze drie schalen in meerdere studies worden teruggevonden. Wat samen met de statistische betrouwbaarheid bevestigt dat de O-AFP gemiddeld juiste uitkomsten geeft.
17
Een nadeel van de O-AFP is dat het momenteel enkel in het Duits verkrijgbaar is en dat het is toegespitst op personen met psychiatrische problemen binnen de arbeidsrehabilitatie in Duitsland. In de volgende uitgave (6/2007) van het Duitstalige tijdschrift “Ergotherapie & Rahabilitation” zal het O-AFP beschreven en onderzocht worden.
Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APB-assessment) Het APB-assessment is een op de assessmentcentermethode gebaseerde systematiek voor beoordeling van geschiktheid. De nadruk ligt op het beoordelen van iemands functioneren in relatie met zijn/haar persoonskenmerken om een beeld te geven van zijn/haar sterke kanten. Dit in tegenstelling tot andere vormen van assessment, zoals ontwikkel- en functieassessment. Hierbij ligt de nadruk meer op het beoordelen van factoren als kennis, opleiding en ervaring. De persoonskenmerken waar in het assessmentprogramma speciaal op gelet wordt zijn: Kenmerken
Manier van werken
Zelfstandigheid
U werkt goed zonder hulp of begeleiding.
Probleemoplossend
U bedenkt zelf oplossingen voor nieuwe, onbekende taken of
vermogen
problemen.
Verantwoordelijkheid
U bent aanspreekbaar op de aanpak en resultaten van uw werk, u kunt dat uitleggen.
Flexibiliteit
U past zich gemakkelijk aan als het werk opeens anders moet (door bijvoorbeeld een verandering in de planning of door een storing).
Doorzettingsvermogen
U blijft bij een moeilijke taak of tegenslag doorwerken en proberen.
Motivatie
U dit uw werk altijd zo goed mogelijk, bijvoorbeeld door iets extra’s te doen.
Zorgvuldigheid
U houdt in uw werk rekening met de ruimte en veiligheid van anderen U bent voorzichtig met de spullen die u gebruikt.
Nauwkeurigheid
U controleert uw werk om te zien of alles goed is.
Ordelijkheid
U legt uw spullen zo dat u precies weet, waar u iets kunt terug
18
vinden. U ruimt na het werk alle spullen op. Punctualiteit
U houdt zich aan de afspraken en komt op tijd.
Presentatie
U past uw kleding of gedrag aan, wanneer dat belangrijk is. (bijvoorbeeld bij een sollicitatie)
Concentratie
U laat zich niet snel afleiden als u aan het werk bent. (bijvoorbeeld bij lawaai of praten)
Sociaal
U werkt goed met anderen samen. U helpt iemand, wanneer hulp nodig is.
(Handleiding: LBA-Assessmentmethodiek) Het assessment wordt ingezet voor jongeren, volwassenen, langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten, allochtonen, herintredende, vrouwen en voortijdig schoolverlaters. Voor alle deelnemers geldt dat er geen of weinig inzicht is op hun kwaliteiten. Vaak heeft iemand geen reëel zelfbeeld en wil zicht krijgen op eigen (on)mogelijkheden De deelnemers, maximum 6 per 2 observators om een kwalitatieve observatie te waarborgen, krijgen over vijf dagen verdeelt verschillende opdrachten. -
werken met taal (bv.: een leesopdracht (advertentie uit de krant), een luisteropdracht (verhaal op een video))
-
werken met cijfers (bv.: een route uitstippelen op een plattegrond, een werktekening maken)
-
werken met je handen (bv.: een brievenstandaard maken van acrylaat, draad buigen en knippen)
-
werken met anderen (bv.: een muurkrant maken, een werkoverleg houden)
Deze opdrachten zijn in vrijwel alle beroepen en opleidingen van belang. In sommige beroepen moet meer met de handen gewerkt worden, in andere meer met taal of cijfers. Als er een goed beeld bestaat van deze algemene vaardigheden is het makkelijker om een keuze te maken voor een opleiding of beroep. Het is niet zo dat je voor technische beroepen alleen maar goed moet kunnen zijn met je handen. Je moet ook kunnen rekenen. Andersom is ook de opdracht werken met je handen niet alleen bedoeld voor mensen die de techniek in willen. Ook in veel andere beroepen is werken met je handen belangrijk.
19
De deelnemers moeten voorafgaand aan elke opdracht kiezen volgens welke werkwijze ze de opdrachten gaan afwerken. Dit heeft te maken met de hulp die de deelnemers tijdens de opdracht van de begeleider krijgt. Het gaat hierbij dus om het persoonkenmerk ‘zelfstandigheid’. 3 keuzemogelijkheden: Werkwijze 1 = werken onder begeleiding -
de begeleider zegt wat u moet doen
-
de begeleider geeft uit zichzelf hulp
-
de deelnemer mag altijd om hulp vragen
-
de begeleider controleert van de deelnemer
Werkwijze 2 = gedeeltelijk zelfstandig werken -
de deelnemer probeert eerst zelf de opdracht te maken
-
de begeleider komt alleen op verzoek van de deelnemer helpen
-
de deelnemer controleert eerst zelf uw werk
-
de begeleider kijkt of de deelnemer dat goed heeft gedaan
Werkwijze 3 = zelfstandig werken -
de deelnemer werkt zelfstandig aan de opdracht
-
de deelnemer probeert zelf een oplossing te vinden
-
de deelnemer controleert zelf uw werk
-
de deelnemer bespreekt de resultaten met de begeleider
Sterke punten van het APB-assessment zijn dat de deelnemers een reëel zelfbeeld krijgen omdat ze zich ook zelf moeten beoordelen. De deelnemers krijgen meer inzicht in hun pluspunten wat maakt dat ze hun minpunten beter kunnen accepteren. Het instrument activeert en motiveert. Er zijn ook praktische opdrachten op vlak van verbale, sociale en motorische capaciteiten. Uitval wordt beperkt doordat er een grote kans is op een opleiding of werk die bij iemands persoonkenmerken past. De resultaten van het APB-assessment worden samen met de deelnemer besproken zodat er zekerheid bestaat dat de deelnemer inzicht in zijn pluspunten verworven heeft. Enkele nadelen aan dit instrument zijn dat de deelnemers moeten lang stil zitten, er is weinig tijd voor persoonlijk contact en individuele gesprekken, het is erg intensief en tijdsrovend.
20
Ook bestaat er het gevaar van vrije interpretatie die de betrouwbaarheid in het gedrang kan brengen. Het is mogelijk om een opleiding te volgen om het APB-asessment te kunnen gebruiken bij ROC De Amerlanden. Het assessment instrument is in deze opleiding inbegrepen. Er is geen cijfermateriaal beschikbaar over het APB-assessment wat betreft betrouwbaarheid en validiteit. Wel heeft men een “oplossing voor betrouwbaarheid en validiteit” uitgeschreven. Deze oplossing bestaat uit: - Een brede steekproef van gedrag over heel verschillende opdrachten. Door verschillen in gedrag op hetzelfde criterium kan inzicht in de invloed van de situatie worden verkregen. - De brede steekproef duurt een volle week, waardoor de beoordeling minder op een momentopname wordt gebaseerd. - De kandidaat beoordeelt zichzelf ook. - Met behulp van het criteriumgerichte interview is het mogelijk de bevindingen uit de observaties aan te vullen en te controleren. Het instrument wordt op de voorafgaand beschreven manier gebruikt bij het DGO Assessment Centrum in Genk. Voorwaarden waaraan de deelnemers van het assessment bij hun moeten voldoen zijn: -
werkloos zijn
-
ingeschreven zijn als werkzoekende bij de VDAB
-
ingeschreven zijn bij de RVA
-
in geschreven zijn bij het Vlaams Fonds
-
schoolverlater van het Buso
-
attest van arts of medisch adviseur van gedeeltelijke geschiktheid
21
Discussie
Over het Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem (GES) heb ik geen artikelen gevonden. Een mogelijke reden hiervan is dat de ontwikkelaars het GES beperkt gebruikt hebben omdat ze het instrument te omslachtig vonden. Ook waren er slechts enkele referenties naar het GES te vinden op het Internet. Het instrument is ontwikkeld in 1998 en werd ondertussen niet meer aangepast. Dit heeft tot gevolg dat het niet meer volledig overeenkomt met de verwachtingen die nu op de werkvloer heersen. Ik heb me bij het GES moeten baseren op het instrument zelf, de handleiding ervan en de kennis van personen die met het GES gewerkt hebben of er op andere wijzen ervaring mee hebben. Van het Osnabrucker Arbeitsfähigkeitenprofil (O-AFP) heb ik meer en recentere informatie gevonden. Deze informatie bestaat uit verscheidene verwijzingen naar het 0-AFP, abstracten van artikelen maar slechts één full-text artikel. Het was voor mij ook niet mogelijk om het instrument aan te kopen omdat het te prijzig is. Het O-AFP begint nu pas bekend te worden in Duitstalige landen. Op dit ogenblik is er dus nog geen Engelse of Nederlandse informatie over te vinden. Op korte termijn wordt er wel meer informatie over dit instrument verwacht. Zo zal er in de volgende uitgave (6/2007) van het Duitstalige tijdschrift “Ergotherapie & Rahabilitation” een onderzoek beschreven zijn van het O-AFP. Wat het Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APB-assessment) betreft, heb ik het me gebaseerd op de handleiding van het instrument en de ervaringsdeskundigheid van ergotherapeuten van het DGO Assessment Centrum in Genk. Over het APB-assessment zijn namelijk geen artikelen voorhanden en wordt er op het Internet miniem naar verwezen. Bovendien bleef, ondanks diverse pogingen tot contact met de ontwikkelaars van het instrument, elk antwoord uit. Over het algemeen kan gesteld worden dat het erg moeilijk is gepaste informatie te vinden over Nederlands- en Duitstalige assessmentinstrumenten op Engelstalige databanken.
22
Conclusie Het Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem (GES) is niet geschikt om cliënten te evalueren voordat zij aan een arbeidstraining deelnemen in de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen in Tienen. Het GES is bruikbaar binnen het arbeidscentrum maar enkel om de cliënten te evalueren in een werksituatie. De volledige versie neemt wel te veel tijd in beslag en kan zodoende een optimale begeleiding in het gedrang brengen. De standaard versie is meer geschikt. Omdat er geen psychometrische gegevens beschikbaar zijn kan ik geen informatie bieden over de betrouwbaarheid of validiteit van het GES. Het Osnabrucker Arbeitsfähigkeitenprofil (O-AFP) is ook een instrument dat bruikbaar is binnen arbeidstraining op het moment dat cliënten zich in een arbeidssituatie begeven. Om cliënten te evalueren voordat zij aan een arbeidstraining deelnemen is het O-AFP niet geschikt. Dankzij de handleiding en de criterialijst is het O-AFP gemakkelijk te gebruiken. Ook neemt het niet veel tijd in beslag zodat er meer ruimte overblijft voor de begeleiding van de cliënten. Aan de hand van de beschikbare psychometrische gegevens kan gesteld worden dat het OAFP een betrouwbaar en valide assessmentinstrument is. Het is wel aangewezen de zoektocht naar informatie over het O-AFP verder te zetten omdat het een recent ontwikkeld instrument is waar nu pas meer een meer naar verwezen wordt. Het Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APB-assessment) is wel geschikt voor de evaluatie van cliënten voordat ze deelnemen aan een arbeidstraining bij het arbeidscentrum in de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen. Het APB-assessment verzamelt informatie over de persoonskenmerken van de cliënt met als doel te komen tot een gepaste studie- of beroepskeuze. Het instrument richt zich ook op de pluspunten van de cliënt wat hem kan motiveren tijdens de arbeidstraining en de zoektocht naar werk. Een belangrijk nadeel van het APB-instrument is de tijd die het in beslag neemt. De observatie verloopt namelijk gedurende vijf dagen. Hierna zijn nog enkele dagen nodig om de gegevens te verwerken en ze te bespreken met de cliënt. Om het instrument meer werkbaar te maken vind ik het aangeraden een verkorte versie ontwikkelen. Van het APB-assessment zijn er geen psychometrische gegevens beschikbaar en kan er dus niets gezegd worden over de betrouwbaarheid en validiteit. Het APB-assessment is zeker de moeite waard om verder onderzocht te worden.
23
Referenties
DGO ASSESSMENT, studiedag: uitleg over het APB-assessment, Genk, 2007. HTS, O-AFP • Osnabrücker Arbeitsfähigkeitenprofil, internet (http://www.unifr.ch/ztd/HTS/inftest/WEBInformationssystem/de/4de001/9c46e0674978404ea035b17136720bce/hb.htm) LUCAS, ATB-LEUVEN, Gemeenschappelijk Evaluatiesysteem, handeiding, Leuven, 47 pagina’s. LUCAS, ATB-LEUVEN, Gemeenschappelijk Evaluatiesysteem, criterialijst, Leuven, 20 pagina’s MOORS, J.J.A., Statestiek in de economiek. Deel 2: steekproeftheorie en analyserende statestiek, Academic Service Economie en Bedrijfskunde, Schoonhoven, 1998, 340 pagina’s UYTTERHOEVEN, J., RANSCHAERT, W., Persoonlijk loopbaanplan Een VESOC-project van het Vlaams-Brabantse ATB-netwerk, 2001 ROC DE AMERLANDEN, Assessment voor algemeen potentieel bepaling, eureka assessment, informatiebrochure van APB-assessment). VAN AUDENHOVE, C., JORDENS, K., VAN DEN TROOST, A., Ontwikkeling en evaluatie van een methodiek van arbeidstrajectbegeleiding voor psychiatrische patiënten, Garant, Leuven/Apeldoorn, 1997, 139 pagina’s. VAN AUDENHOVE, C., e.a., Op weg naar werk: werkvoorbereiding en werkbegeleiding in de Geestelijke Gezondheidszorg, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Diegem, 2000 VANDEREYCKEN, W., VAN DETH, R., Psychiatrie. Van diagnose tot behandeling, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, 2004, 281 pagina’s. VANCOPPENOLLE, D., Arbeidstrajectbegeleiding : een nieuwe methodiek in het Vlaams arbeidsintegratiebeleid voor werkzoekenden met een handicap : kritische beschouwingen bij de inhoudelijke en structurele vernieuwingen, Thesis, KUL. Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen. Departement psychologie. Afdeling arbeids- en organisatiepsychologie. Centrum voor gemeenschapspsychologie, 1998, 127 pagina’s. VLAAMS EGOTHERAPEUTENVERBOND VZW, studiedag: “Assessment? Vind wat je zoekt!”, Gent, 19/04/2007. WIEDL, KH., e.a., Das Osnabrücker Arbeitsfähigkeitenprofil (O-AFP) für psychiatrisch erkrankte Personen: Konzept, Entwicklung und Erprobung bei schizophrenen Patiënten, Rehabilitation, 2004, December., 43 (6), p. 368- 374.
24
WIEDL, KH., e.a, Welche schizophrenen Patienten verbessern sich unter Arbeitstherapie, welche nicht?, Fortschr Neurol Psychiatr, 2005, 73, pagina’s 674-680. WHO-FIC, ICF, Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’, Houten 2002, 291 pagina’s.. WHO-FIC COLLABORATING CENTER IN THE NETHERLANDS, De ICF een classificatie
voor het beschrijven van het functioneren van mensen inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn, internet, 2002, (http://www.rivm.nl/who-fic/BrochureICF.pdf). SCHENE, A., VAN WEEGHEL, J., VAN DER KINK, J. en VAN DIJK, F., ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventie’, Psychopraxis, jaargang 7 (2005), mei, nr. 3, p. 110-115. TESTZENTRALE, O-AFP, Osnabrücker Arbeitsfähigkeitenprofil, internet, 2007 (http://www.testzentrale.de/?mod=detail&id=1236).
25
BIJLAGEN
BIJLAGE 1 De belangrijkste psychosociale stoornissen die voorkomen bij patiënten binnen het arbeidscentrum zijn: Psycho-organische stoornissen: Bij een bepaalde cognitieve functie is dikwijls een specifiek deel van de hersenen betrokken. Wanneer dat deel niet meer goed functioneert, valt ook de daar gelokaliseerde cognitieve functie weg. Bij psycho-organische stoornissen is er altijd sprake van een dergelijke stoornis in de hersenen. Vaak spelen echter daarnaast andere (somatische, psychologische of sociale) factoren een rol. Het is moeilijk te bepalen welke de lichamelijke oorzaak is omdat er verschillende gebieden van de hersenen te gelijk in staan voor een handelingen en gedragingen. Aan verschillende psychiatrische stoornissen zoals psychose, depressie, angst en persoonlijkheidsverandering kan een lichamelijke oorzaak ten grondslag liggen. De psychoorganische stoornissen die met een opvallende verstoring van cognitieve functies gepaard gaan, zijn: delier, dementie en amnestisch syndroom. Stoornissen door gebruik van drugs en alcohol: Psychoaffectieve stoffen zoals drugs en alcohol beïnvloeden de hersenen en leiden zo tot veranderingen in het bewustzijn.Ze worden vooral als genotsmiddelen gebruikt, maar kunnen vergiftiging (intoxicatie) veroorzaken. Aanhoudend misbruik ervan kan uiteindelijk leiden tot psychische en fysieke afhankelijkheid of verslaving. Gebruik is afhankelijk van de beschikbaarheid van de drug en kan beginnen onder druk van een groep of uit nieuwsgierigheid. Bij het ontstaan van verslavingen spelen erfelijkheid en leerprocessen (klassieke en operante conditionering) een rol. Tolerantie, onthoudingsverschijnselen, psycho-sociale en cognitieve problemen (vaak ten gevolge van het drugsgebruik) leiden tot instandhouding of verergering van de verslaving, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat. De behandeling bestaat allereerst uit ontgiftiging. De psychologische aanpak is vooral gedragstherapeutisch. Alcoholmisbruik en/of alcoholisme komen bij 8% van de bevolking 26
voor en vooral bij mannen tussen de 20 en 35 jaar. Het veroorzaakt grote maatschappelijke en gaat gepaard met veel gezondheidsrisico’s. Langdurig overmatig drinken kan leiden tot neurologische aandoeningen als het Wernicke-syndroom of het Korsakov-syndroom. Schizofrenie en andere psychosen: Een ernstig gestoord realiteitsbesef in de vorm van hallucinaties en wanen noemen een psychotische stoornis. Bij hallucinaties meent de patiënt iets waar te nemen wat er in werkelijkheid niet is. Wanen zijn niet te corrigeren onjuiste overtuigingen en zij behoren tot de inhoudelijke denkstoornissen. De belangrijkste functionele psychosen zin schizofrenie en niet schizofrene stoornissen. Wanen kunnen ook deel uitmaken van een stemmingsstoornis. Schizofrenie komt bij 1% van de bevolking en wordt gekenmerkt door een breed scala van cognitieve, emotionele en gedragsafwijkingen. De symptomen worden verdeeld in ‘positieve’ zoals hallucinaties en wanen, en ‘negatieve’ zoals emotionele vervlakking, initiatiefverlies en spraakarmoede. De voortbeschiktheid tot schizofrenie is erfelijk bepaald en berust verder op een structurele hersenafwijkingen, mogelijk een gevolg van geboortecomplicaties of virusinfecties. Vooral belastende factoren, een veeleisende omgeving of een kritisch gezinsklimaat lijken de kans op terugval te vergroten. De stoornis wordt behandelt mat antipsychotica in combinatie met een psychosociale aanpak in de vorm van voorlichting en sociale-vaardigheidstraining. Echt herstel is niet mogelijk, wel kan een zo groot mogelijk resocialisatie worden geoogd. Vaak is er sprake van een chronisch verloop met herhaalde psychotische episoden en/of geleidelijke achteruitgang in psychosociaal functioneren. Er zijn verschillende niet-schizofrene psychosen: waanstoornis, kortdurende psychotische stoornis, schizoforme stoornis en gedeelde psychotische stoornis. Een waanstoornis gaat gepaard met een niet-bizarre waan (erotische-betrekkingswaan, grootheidswaan, somatische waan, jaloersheidswaan) terwijl andere tekenen van schizofrenie ontbreken. De kansen op herstel zijn niet zo groot. Bij een kortdurende psychotische stoornis verdwijnen de psychotische symptomen binnen een maand. Een schizofrenieforme stoornis lijkt sterk op schizofrenie, maar de symptomen verdwijnen binnen de zes maanden. Een 27
gedeelde psychotische stoornis ontstaat bij beïnvloedbare personen die een nauwe band hebben met een waanpatiënt. Na verbreken van het contact verdwijnt de waan vaak snel, althans bij de ‘beïnvloede’ (niet bij de waanpatiënt). Stemmingsstoornissen: Bij stemmingsstoornissen is de stemming langdurig en ernstig ontregeld. Bij een depressie gaat het om abnormale neerslachtigheid en lusteloosheid. Ongeveer 6% van de bevolking heeft last van depressies en vrouwen twee keer meer dan mannen. Naast een erfelijke aanleg zoekt de biologische benadering van depressie het vooral in een verstoorde werking van de neurotransmitters serotonine en noradrenaline in de hersencellen. Psychodynamische verklaringen leggen de nadruk op onverwerkte emoties na ingrijpende gebeurtenissen. Met behulp van psychotherapie moeten patiënten de oorzaken leren kennen en minder afhankelijk van anderen worden. Gedragstherapie richt zich op het vergroten van de positieve bekrachtiging. De cognitieve therapie gaat ervan uit dat onlogische, negatieve denkpatronen tot depressieve gevoelens leiden. Cognitieve therapie poogt deze denkpatronen te veranderen. Vermoedelijk spelen bij depressies zowel biologische als psychologische en sociale factoren een rol. In de praktijk combineren hulpverleners verschillende behandelingen. Een manie wordt gekenmerkt door uitzonderlijke energie, vrolijkheid, zelfoverschatting en grote prikkelbaarheid. Deze patiënten zien geen reden voor behandeling. Manische fasen wisselen bijna altijd af met depressieve periodes. Ongeveer 0,5 % van de bevolking lijdt aan een bipolaire stoornis (manisch-depressief) waaronder vrijwel evenveel mannen als vrouwen. Angststoornissen: Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychiatrische aandoeningen. Bij een paniekstoornis es sprake van onregelmatige angstaanvallen met allerlei lichamelijke klachten die ten onrechte geïnterpreteerd worden als tekenen van ernstig ziekte. Vaak gaat dit gepaard met vermijding van situaties waarin de betrokkene vreest dat een paniekaanval kan optreden, ontsnapping moeilijk is en hulp niet direct beschikbaar lijkt (agorafobie)
28
Een enkelvoudige fobie is een hevige, onredelijke angst voor een bepaalde prikkel of situatie, die zo veel mogelijk vermeden wordt. Angst voor vermijding van sociale situaties, waarin de betrokkene meent te worden onderworpen aan kritische aandacht van anderen, noemt men sociale fobie. De obsessieve-compulsieve stoornis of dwangstoornis kenmerkt zich door herhaalde dwanggedachten en dwanghandelingen, die de patiënten als zinloos ervaren, maar niet kunnen nalaten. Patiënten met een veralgemeende angststoornis zijn heel vaal nerveus en angstig, en zien tegen alles op.Vermoedelijk zijn bepaalde mensen door een biologische gevoeligheid vatbaarder voor het ontwikkelen van angststoornissen. Bij anderen spelen persoonlijkheidskenmerken en opvoeding een rol. Er bestaan verschillende therapeutische methoden voor de aparte angststoornissen. Medicatie, gedragtherapie en cognitieve therapie zijn het meest voorkomend. Dissociatieve stoornissen: Bij dissociatieve stoornissen is er tijdelijk en gedeeltelijk een verstoring in de samenhang van het bewustzijn. Dat kan zijn weerslag hebben op het geheugen en de ervaring van de eigen persoon. Dissociatieve amnesie is een vorm van ernstig geheugenverlies voor persoonlijke informatie. Bij een dissociatieve fuge verlaat iemand de normale leefsituatie en neemt een nieuwe identiteit aan zonder zich nog iets van het verleden te herinneren. Vrijwel altijd spelen traumatische jeugdervaringen als seksueel en lichamelijk misbruik mee. Dissociatie zo functioneren als een overlevingsstrategie door pijnlijke ervaringen geheel of gedeeltelijk uit het bewustzijn te verdringen. Daarom wordt vaak met hypnose gepoogd ‘verdwenen’ herinneringen op te wekken of traumatische ervaringen te herbeleven en verwerken. Voordat men aan enige vorm van traumatherapie begint moet de behandeling zich richten op het verminderen van het problematische gedrag in de huidige leefsituatie. Patiënten moeten leren omgaan met spanningen en conflicten zonder te dissociëren. Vaak is daarbij een gezond sociaal netwerk onontbeerlijk. Somatoforme stoornissen: Patiënten met somatoforme stoornissen uiten spanningen in lichamelijke klachten, zonder dat deze klachten te verklaren zijn door een lichamelijke aandoening of een stemmings- of 29
angststoornis. Ook moet gedacht worden aan simulatie en een nagebootste stoornis, waarbij de lichamelijke verschijnselen of klachten geveinsd of opzettelijk veroorzaakt worden. Bij een conversiestoornis is – meestal na een sterk emotionele gebeurtenis- op onverklaarbare wijze de werking van spieren of zintuigen gestoord. Hypochondrische patiënten hebben ten onrechte de angst of overtuiging dat zij aan een ernstige ziekte leiden en zoeken, meestal met dezelfde soort klacht, allerlei artsen op om een fysieke verklaring te krijgen. Patiënten met somatoforme stoornissen staan niet meteen open voor een psychologische benadering, omdat dit in hun ogen een miskenning van hun ‘echt’ ziek-zijn betekent. Grondig medisch onderzoek is zeker vereist, maar mag niet nodeloos worden herhaald omdat dit het ‘ziektegedrag’ versterkt). Terwijl de arts klachten ernstig neemt, wordt geleidelijk naar een begripvolle, niet-confronterende psychologische aanpak overgeschakeld. Het is duidelijk dat de kansen op herstel sterk zullen afhangen van de mate waarin patiënten bereid zijn de psychologische aspecten van hun lichamelijke gezondheid ter discussie te stellen. Seksuele stoornissen: Bij seksuele stoornissen doet zich een probleem voor in een fase van de seksuele responscylus. Het verlangen naar seksualiteit kan verminderd zijn (hypoactief seksueel verlangen) of er bestaat seksuele afkeer. In de tweede fase kan een stoornis en de seksuele opwinding optreden en bij mannen een erectiestoornis. In de derde fase kunnen orgasmestoornissen voorkomen en voortijdige ejaculatie. Tijdens of na de gemeenschap kan ook pijn optreden: dyspareunie. Bij vrouwen kan die tot uiting komen als vaginisme (kramp van de schedespieren). Seksuele disfuncties kunnen te wijten zijn aan biologische, psychologische en sociale factoren of een combinatie ervan. Sommige hebben te maken met de seksuele activiteit, zoals faalangst en het aannemen van de toeschouwersrol bij het vrijen. Bij sekstherapie neemt de sensatie-focustechniek een belangrijke plaats in, waarbij de seksuele activiteiten eerst beperkt zijn en vervolgens geleidelijk worden uitgebreid. Mensen met een parafilie hebben een afwijkende seksuele voorkeur. De meest voorkomende zijn exhibitionisme, fetisjisme, travestiet-fetisjisme, voyeurisme, pedofilie, seksueel sadisme en seksueel masochisme. Deze parafilieën beginnen vaak in de jeugd en blijven bestaan. Veel verklaringen voor het ontstaan benadrukken de rol van conditionering en leren naar 30
voorbeeld. Naast medicijnen die de seksuele drang onderdrukken zijn gedrags-, cognitieve- en psychodynamische therapie toegepast. De resultaten zijn echter teleurstellend (vaak terugval) en dit is voor een deel toe te schrijven aan het gebrek aan motivatie van de betrokkene. Mensen met een gender-identiteitsstoornis hebben heel sterk het gevoel dat zij geboren zijn in een lichaam van de andere sekse. Mogelijk is er iets misgegaan tijdens de zwangerschap of in de eerste jaren van hun jeugd in de ontwikkeling van het gevoel van man- of vrouw-zijn. Voor deze vrij zeldzame stoornis is geslachtsaanpassing door chirurgisch ingrijpen meestal de enige oplossing. Stoornissen in de impulscontrole: Mensen met een stoornis in de impulscontrole slagen er niet in hun impulsen voldoende te beheersen. Zij kunnen de drang niet weerstaan om iets te doen wat enerzijds lust, voldoening of ontspanning biedt, maar anderzijds nadelig of schadelijk is voor henzelf of anderen. Pas achteraf kunnen spijt, zelfverwijt of schuld optreden. De specifieke impulscontrolestoornissen moeten los gezien worden van dwangstoornis waarbij impulsiviteit een grote rol speelt. Ze zijn alle vrij zeldzaam maar kunnen tot aanzienlijke sociale problemen leiden. Een pathologisch gokker kan de drang niet tot spelen niet weerstaan. Pyromanie is de onweerstaanbare drang om brand te stichten. Trichotillomanie is een onbedwingbare neiging om de eigen haren uit te trekken. Veel impulsstoornissen worden behandeld met gedragstherapie, die gericht is op het vergroten van de zelfcontrole. Ook antidepressiva heeft een positief effect.In het algemeen hebben patiënten met implulscontrolestoornis ook na behandeling een aanzienlijke kans op terugval. Persoonlijkheidsstoornissen: De talrijke vormen van persoonlijkheidsstoornissen kunnen in 3 groepen onderscheiden worden. De eerste groep wordt gekenmerkt door vreemde of excentrieke gedragingen en bestaat uit paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornissen. Deze groep lijkt erg op schizofrenie maar hallucinaties ontbreken. Bij paranoïde mensen gaat het om ongefundeerd, hardnekkig wantrouwen ten opzichte van anderen; Schizoïde mensen zijn emotieloze eenlingen. Wanneer ze daarnaast ongebruikelijke gedragingen, gedachten en taalgebruik vertonen noemen we hen schizotypisch. 31
De tweede groep heeft dramatische, emotionele, of onvoorspelbare gedragingen gemeen en bestaan uit de antisociale, borderline, theatrale en narcistische persoonlijkheidsstoornissen. Bij de derde groep staat angst centraal. De vermijdende, afhankelijke en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis behoren ertoe. Persoonlijkheidsstoornissen ontstaan door een wisselwerking van biologische, psychologische en sociale factoren. Sommige karaktertrekken lijken aangeboren, terwijl vermoedelijk ook bepaalde neurotransmitters en specifieke delen van de hersenen bij sommige persoonlijkheidsstoornissen een rol spelen. Mogelijke therapieën zijn psycho-, gedrags- en cognitieve therapie. De resultaten van behandeling bij persoonlijkheidsstoornissen zijn beperkt. Ingrijpende en blijvende veranderingen in de persoonlijkheidsstoornissen komen zelden voor. Een aantal personen wordt vanaf het veertigste levenjaar vanzelf minder. Aanpassingsstoornissen: Spanningsbronnen of stressoren stellen de weerbaarheid op de proef. Wanneer men deze stressoren als bedreigend ervaart, ontstaat stress. Dot gaat gepaard met een aantal klachten en symptomen. De wijze waarop men met deze stress omgaat noemt men coping. Zelfwaardering, een gevoel van controle over de situatie en sociale ondersteuning bepalen in belangrijke mate de hoeveelheid ervaren stress. Wanneer mensen niet in staat zijn zich voldoenden aan te passen aan stressvolle omstandigheden, vaak mede op grond van een kwetsbare persoonlijkheid, kan een aanpassingsstoornis ontstaan. Dit type stoornis wordt gekenmerkt door een groot scala van symptomen. Er kunnen stoornissen in het gevoelsleven optreden en allerlei lichamelijke klachten. Bij de behandeling worden veelal eerst de spanningsklachten aangepakt, vervolgens de oorzaken van de klachten. Naast verbetering van het coping-gedrag richt de aandacht zich op de stressor. Eventuele specifieke problemen in het functioneren van de patiënt worden therapeutisch aangepakt. Bij pathologische rouw gaat het er vooral om de rouwverwerking weer op gang te brengen. Afhankelijk van de ernst van de stressor, de weerbaarheid van de patiënt en diens sociale ondersteuning zijn de kansen op herstel redelijk tot goed. (W. VANDEREYCKEN, R. VAN DETH, 2004)
32
BIJLAGE 2 Gemeenschappelijk EvaluatieSysteem: 39 items binnen 5 grote gebieden van arbeidsvaardigheden.
Lichamelijke geschiktheid: 1: Lichamelijk prestatievermogen: Mate van lichamelijke energie. Kracht en uithoudingsvermogen bij lichamelijke arbeid. Ook de invloed van een handicap op het lichamelijke functioneren. 2: Motoriek: Bewegingsvaardigheid. Soepelheid, snelheid en beheerstheid in bewegen. Wijze waarop het gereedschap gehanteerd wordt. Invloed handicap.
Mentaal cognitieve aspecten: 1: Zelfkennis: Inzicht in houding, mogelijkheden en beperkingen. 2: Aandacht en concentratie: Het vermogen en de wil zich geconcentreerd op een taak te richten. Gedurende zeker tijd zowel opmerkzaamheid, als werkintensiteit constant kunnen en willen houden. 3: Werkorganisatie: Het vermogen om zijn werkzaamheden op een zodanige manier te organiseren, zodat deze op een overzichtelijke logische en vlotte manier verlopen. Hieronder valt ook het overzichtelijke en systematische hanteren van gereedschap en materialen. 4: Opname en begrip van opdrachten: Het begrijpen van een nieuwe taak of situatie, wat betreft snelheid, juistheid, omvang en onthouden ervan. Deze opgedane kennis ook kunnen gebruiken. 5: Creativiteit: De rijkdom aan ideeën en de behoefte aan experimenteren. 6: Leerbaarheid: Het vermogen nieuwe kennis eigen te maken.
Elementaire beroepsvaardigheden: 1: Werktempo: De snelheid waarmee het werk uitgevoerd wordt. Het aanhouden van die snelheid. 2: Productiviteit: Een normale hoeveelheid werk kunnen afwerken binnen de vooropgestelde tijd.
33
3: Kwaliteit van de werkprestaties: Mate van degelijkheid en foutloosheid van het eindresultaat. Ook het streven naar een nauwkeurig, foutloos en afgewerkt produkt dat voldoet aan de vereisten. 4: Orde en netheid: Het vermogen om verzorgd en ordelijk te werken en om de werkomgeving en privé-zaken netjes te houden. 5: Zelfstandigheid: eigen werkwijze kunnen uitstippelen en uitvoeren. Een taak kunnen volbrengen zonder voortdurende steun en toezicht van anderen.
Arbeidsattitudes: 1: Persoonlijk voorkomen: De persoon kleedt, spreekt, verzorgt en gedraagt zich overeenkomstig de verwachting van de omgeving. 2: Stiptheid: Regelmatige aanwezigheid. Persoon respecteert de heersende uurregelingen en houdt zich aan de gemaakt afspraken. 3: Initiatief: Het streven om in zijn werk uit eigen beweging het beste resultaat te bereiken en daarbij uit vrije wil verantwoordelijkheid op te nemen. 4: Motivationele aspecten: 4.1: Motivatie: De persoonlijke instelling ten opzichte van de dagelijkse taak. Gezindheid bij het op zich nemen van een nieuw werk of nieuwe taken. 4.2: IJver, actieve inzet: De gedrevenheid gedurende de uitvoering van de opdracht of bij het op zich nemen van nieuw werk of nieuwe taken. 4.3: Doorzettingsvermogen: De wil een bepaald werkresultaat te bereiken, ook onder verzwaarde omstandigheden en tijdelijke tegenslagen of wanneer direct zichtbaar resultaat uitblijft. 4.4: Belangstelling/Leergierigheid: De wil om zich nieuwe kennis duurzaam eigen te maken, alsook de wil om met nieuwe taken vertrouwd te raken. 5: Flexibiliteit: Het vermogen zich te kunnen losmaken (lichamelijk eb geestelijk) van vertrouwde procedures, werkmethodes en taakgebieden om te kunnen inspelen op veranderde omstandigheden, zonder dat de prestatie daar zwaar onder zou leiden. 6: Stressbestendigheid: Het vermogen om ook onder druk of in moeilijke situaties goed te blijven functioneren en nadenken. Spanningen op een acceptabele manier kunnen verwerken. Ook het omgaan met mislukken. 7: Verantwoordelijkheidszin en –besef: Het vermogen zich bewust te zijn en te blijven van de draagwijdte van een bepaalde verantwoordelijkheid. Dan ook bereid en in staat zijn om deze binnen de bevoegdheden op te nemen. 34
8: Kostenbewustzijn: De waard beseffen van materiaal, machines, energie, ingrediënten, grondstoffen en vrije tijd. In zijn handelen daar dan ook rekening mee houden. 9: Veiligheids- en milieubewustzijn: Handelen met de bekommernis om zichzelf, anderen en het milieu optimaal te vrijwaren.
Sociale vaardigheden: 1: Aanpassingsvermogen: Het vermogen zich in te voegen in een bestaande groep en in die groep een eigen positie verwerven. Ook omgang met nieuwe collega’s. 2: Samenwerking: Het als gelijke met anderen willen en kunnen samenwerken zonder conflicten te veroorzaken. Het kunnen werken in teamverband. 3: Omgaan met kritiek: Zowel het kunnen aanvaarden van kritiek, als het gefundeerd en gepast uiten van kritiek. 4: Luisterbereidheid. 5: Sociale houding/omgangsvormen: de wijze van in contact treden met anderen. Opvallende trekken van de persoonlijkheid. 6: Leiding aanvaarden. 7: Uitdrukkingsvaardigheid: Mondeling en schriftelijk uitdrukkingsvermogen. Verstaanbaarheid, helderheid, bondigheid en nauwkeurigheid in uitdrukken. Ook het uiten en verwoorden van emoties. 8: Assertiviteit: Het vermogen om voor zichzelf op te komen, tegen de anderen in. Durf om van zich te laten horen, … . 9: Klantvriendelijkheid: De positieve houding ten aanzien van de cliënt. 10: Coping: De houding ten opzichte van eigen beperkingen. (Gemeenschappelijk Evaluatiesysteem: Handleiding)
35
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Assessment of Work Performance (AWP) Mechelse Activiteiten Schaal (MAS) Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model
door Hanne Mundus Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
36
Trefwoorden: psychische aandoeningen, assessmentinstrumenten, arbeidsrehabilitatie, Assessment of Work Performance, Mechelse Activiteiten Schaal (Mechlin Activity Scale), Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model
Abstract DOEL Het doel van deze literatuurstudie is nagaan of er betrouwbare en valide assessmentinstrumenten bestaan die bruikbaar zijn binnen het arbeidscentrum van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen. METHODE Om na te gaan of er daadwerkelijk bruikbare assessmentinstrumenten voor handen zijn, werden diverse databanken en catalogi doorzocht met zoektermen zoals ‘vocational rehabilitation’ en ‘arbeidsrehabilitatie’. RESULTATEN Drie instrumenten werden geselecteerd uit de zoekresultaten: de Assessment of Work Performance, de Mechelse Activiteiten Schaal en het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model. Deze instrumenten werden aan de hand van bepaalde criteria bekeken en op basis hiervan verder uitgewerkt. De criteria waaraan het instrument moet voldoen zijn de volgenden: het weergeven van het niveau van functioneren van de cliënt, meer bepaald de arbeidsvaardigheden waarover de cliënt beschikt, diens attitude jegens arbeid en diens arbeidsbeleving. CONCLUSIE Van de onderzochte instrumenten is de Assessment of Work Performance op het eerste zicht bruikbaar binnen de context van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen. De Mechelse Activiteiten Schaal is niet bruikbaar in de context van het arbeidscentrum te Tienen. Het evaluatie-instrument De Schakel, onderdeel van het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model zou bruikbaar kunnen zijn, mits men de cliënt met een hulpvraag naar arbeid al heeft zien functioneren binnen een klinische setting of binnen een effectieve arbeidssituatie.
Inleiding Wanneer het arbeidsfunctioneren van een cliënt in kaart gebracht wordt, dient men rekening te houden met volgende belangrijke onderwerpen: het meten van het functioneren op verschillende gebieden nl. participatie in arbeid (maatschappelijk), het presteren op de
37
werkvloer (persoonlijk) en de individuele capaciteiten (lichamelijk). Belangrijke aspecten in het arbeidsfunctioneren zijn het functioneren op deze verschillende gebieden en dit gedurende de hele levensloop, rekening houdend met persoonlijke factoren en omgevingsfactoren. Hoe meer persoonlijke factoren en omgevingsfactoren met elkaar overlappen op alle drie de gebieden, hoe harmonieuzer en adequater men functioneert (Fig.1) (Sandqvist e.a., 2006).
Uit Sandqvist e.a. (2006). Assessment is een essentiële stap binnen de arbeidsrehabilitatie. Om een individueel arbeidsbegeleidingtraject zo optimaal mogelijk af te stemmen op de hulpvraag van de cliënt, is een bruikbaar, betrouwbaar en valide assessmentinstrument noodzakelijk. Dit om na te gaan wat de capaciteiten zijn van de cliënt en belangrijker nog, om na te gaan welke mogelijkheden nog ontwikkeld zullen moeten worden (Nijhuis en Van Lierop, 1996). Dit alles is afhankelijk van de ernst van de aandoening van de cliënt. Volgens een Nederlandse studie van Schene e.a., (2005) kunnen psychische aandoeningen ingedeeld worden in volgende 3 groepen: lichte tot matige aandoeningen, matige tot ernstige aandoeningen en ernstige tot zeer ernstige psychische aandoeningen. Op basis van deze grove indeling wordt arbeidsrehabilitatie in de praktijk gradueel aangepakt. In de eerstelijnspraktijk worden veelal lichte tot matige aandoeningen gezien. Het betreft spanningsklachten, overspanning en burnout. Het gaat om geen of beperkt disfunctioneren waarbij na enkele dagen, hooguit maanden een natuurlijk herstel optreedt. Het hoofddoel in de arbeidsrehabilitatie bij deze populatie is het reduceren van werkstress. Dit kan door verandering te brengen in de werkomgeving en door het verbeteren van de
38
copingvaardigheden van de betrokkene. Kortom, de betrokkene moet weer greep krijgen op zijn werksituatie. Angst- en stemmingsstoornissen vallen onder matige tot ernstige aandoeningen alsook stoornissen gekoppeld aan gebruik/misbruik van middelen. De symptomen leiden tot meer disfunctioneren en meer verzuim. Vervolgens is de prognose minder gunstig en vaak is professionele behandeling aangewezen. Symptoomreductie biedt een belangrijk voordeel binnen het arbeidsfunctioneren. Aandacht besteden aan het arbeidsfunctioneren en het trajectplan, aan handelingspatronen waaronder het leren herkennen van stresssignalen en het weer contact leggen met het werk, aan aanpassingen op het werk en aan het bewandelen van andere levensgebieden zoals vrije tijd, sociaal netwerk en wonen dragen hieraan bij. Afhankelijk van de hulpvraag kunnen voorgaande items aan bod komen binnen interventies bij deze doelgroep. Ernstige tot zeer ernstige psychiatrische aandoeningen zoals schizofrenie en verwante psychotische stoornissen, ernstige stemmingsstoornissen, persisterende ADHD, ernstige verslavingsproblematiek, organische aandoeningen en/of co-morbiditeit van bovenstaande ziektebeelden kennen functionele beperkingen die de psychiatrische symptomen kunnen overheersen. Ongunstige levensomstandigheden en maatschappelijke hindernissen kunnen hiervoor medeverantwoordelijk zijn. Individual Placement and Support (IPS) is een werkbare interventie waarin volgende zes kenmerken uitgewerkt worden: betaald werk als centraal doel, snel zoeken naar een baan, voorkeuren van de cliënt staan centraal, ondersteuning op lange termijn, doorlopend arbeidsmogelijkheden inschatten en integratie met GGZ-hulp. Deze vorm van interventie is nauw verwant met ‘Supported Employment’ (SE). Hierin wordt de betrokkene direct geplaatst op de werkplek waar de benodigde werkvaardigheden gericht worden getraind (‘place-then-train’). De cliënt zal dus functioneren binnen een externe werkplaats mits ondersteuning vanuit de instelling. De onderzoeksgroep daarentegen is op zoek naar een betrouwbaar en valide instrument bruikbaar binnen een klinische setting (intern) waar de cliënt eerst een arbeidstraining doorloopt. Meer uitleg betreffende IPS en SE is te vinden in het volgende deel. Als besluit kan er gesteld worden dat gelijktijdige en geïntegreerde aandacht voor klachten en functioneren in arbeid sterk kan bijdragen aan de opbouw van het functioneren. Ook het feit dat de verbreding van de aandacht naar de patiënt in zijn context als gevolg heeft dat herstel en begeleiding zich ook verbreden naar die context, zorgt voor een beter functioneren.
39
Binnen de onderzoekslijn assessment wordt verder ingegaan op het concept arbeidsrehabilitatie in de context van het arbeidscentrum van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen. De aandacht gaat uit naar bruikbare instrumenten, hier specifiek gericht op het vaststellen van het niveau van functioneren van cliënten met een psychosociale problematiek, meer bepaald cliënten met matige tot ernstige psychische aandoeningen (Schene e.a., 2005). Het niveau van functioneren houdt o.a. in over welke vaardigheden betreffende arbeid de cliënt beschikt, welke diens attitude is jegens arbeid en hoe hij/zij arbeid beleeft. Daar het arbeidscentrum te Tienen een eigen, samengesteld screeningsinstrument gebruikt, wijst dit op het feit dat bruikbare assessmentinstrumenten binnen bovenstaande context zeer schaars zijn of nog niet bekend zijn. Het doel van dit onderzoek is nagaan of er daadwerkelijk betrouwbare en valide assessmentinstrumenten beschikbaar zijn die bruikbaar zijn binnen het arbeidscentrum van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen.
Methodologie Met het oog op arbeidsrehabilitatie en assessment werden diverse databanken en zoektermen gebruikt. Ook catalogi van bibliotheken in Limburg en catalogi van hogescholen en universiteiten werden digitaal ingekeken. Het betreft volgende hogescholen en universiteiten: Provinciale Hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Kempen, Hogeschool Zuyd Heerlen, Koninklijke Universiteit Leuven, Universiteit Maastricht en Universiteit van Amsterdam. Volgende databanken werden gebruikt: Bohn Stafleu van Loghum, Bronco, Current Contents, Ebsco, ERIC, LexisNexis, Oxford Reference online, Psychorom, PubMed, Science Direct, Springer Online Journals & Journal Archives, SwetsWise, Web of Knowledge en Wiley Interscience. Catalogi van de bibliotheek van de Provinciale Hogeschool Limburg en van de Provinciale Bibliotheek Limburg werden ingekeken. Deze laatste bundelt de catalogi van alle Limburgse bibliotheken.
40
De meest courante zoektermen zijn de volgende: assessment, arbeidsrehabilitatie, Assessment of Work Performance, Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model, Mechelse Activiteiten Schaal, mental health, mental illness, vocational rehabilitation en return to work. Een eerste opdracht was twee artikels zoeken gaande over arbeidsrehabilitatie en het gebruik van een instrument (Casper, 2003; Keefe e.a., 2006). De opdracht die hierop volgde was zoeken naar assessmentinstrumenten die bruikbaar zouden kunnen zijn binnen de context van het arbeidscentrum te Tienen. Hieruit werden per student drie gevonden instrumenten geselecteerd die verder onderzocht dienden te worden. De selectie die hier van toepassing is, is de Assessment of Work Performance (AWP), de Mechelse Activiteiten Schaal (MAS) (Mechlin Activity Scale) en het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model. Een recent abstract werd gevonden via de databank Ebsco, meer bepaald Cinahl Plus with full-text. De zoektermen ‘return to work’ en ‘vocational rehabilitation’ leverden een interessant abstract op dat handelt over de ontwikkeling van een instrument: Assessment of Work Performance (Sandqvist e.a., 2006). De full-text van dit artikel werd gevonden via de bibliotheek van de Hogeschool Zuyd te Heerlen, via de databank Iospress. Een artikel betreffende de Mechelse Activiteiten Schaal werd gevonden via de wetenschappelijke zoekmachine Google Scholar. Door ingave van ‘Mechlin Activity Scale’ als zoekterm, werd een artikel gevonden gaande over de Expressed Emotion in de dyade tussen cliënt en hulpverlener (Van Humbeeck e.a., 2002). Een ander artikel gaande over de Mechelse Activiteiten Schaal werd getraceerd in de bibliotheek van de KULeuven, faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen. Het betreft de referentie gaande over de experimentele versie van de Mechelse Activiteiten Schaal (Cools, 1993). Ook de artikelen die handelen over de validiteit van deze schaal (Cools e.a. 2000) en de psychometrische analyse aan de hand van de itemresponstheorie (Janssen e.a., 1998) werden hier getraceerd. De handleiding bij de Mechelse Activiteiten Schaal werd gevonden in de Centrale Bibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven (Cools e.a., 2002). Het evaluatieverslag van de Belgische Federatie Psychologen (BFP) - Commissie Psychodiagnostiek (2004) is te vinden via de zoekmachine Google met als zoekterm ‘Mechelse Activiteiten Schaal’. Voor het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model werden 2 referenties gevonden. 41
Een eerste referentie (Rotteveel e.a., 1996) werd gevonden via Google Scholar met als zoekterm ‘Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model’. De full-text werd getraceerd in de bibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven, faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen. De tweede referentie betreffende het evaluatie-instrument De Schakel (Soogelee, 1994) komt uit de literatuurlijst van Van Der Meer (1995). Deze publicatie werd gevonden in het Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum te Rekem.
Resultaten
Assessment of Work Performance (AWP) De inhoudelijke criteria voor arbeid voor de Assessment of Work Performance situeren zich voornamelijk op vlak van beroepsfunctioneren. De Assessment of Work Performance (AWP) is een observatie-instrument met het oog op het observeren hoe de cliënt momenteel presteert op de werkvloer, met aandacht voor de dynamische relatie tussen cliënt en omgeving. Het instrument beoogt individuele, observeerbare vaardigheden weer te geven die nodig zijn voor het verrichten van arbeid en dit op 3 verschillende vaardigheidsgebieden: motorische vaardigheden, procesvaardigheden en communicatie- en interactievaardigheden. De beoordelaar interpreteert de resultaten vanuit een objectief perspectief. De AWP werd ontwikkeld op basis van het Model Of Human Occupation (Sandqvist e.a., 2006). De Assessment of Work Performance kan gebruikt worden bij iedereen die problemen ervaart in verband met arbeid (Sandqvist e.a., 2006). De AWP werd ontwikkeld door Jan L. Sandqvist, Kristina B. Törnquist en Chris M. Henriksson in 2004. Het doel van dit observatie-instrument is het meten van observeerbare, (arbeids)vaardigheden van een cliënt tijdens het functioneren op de werkvloer waarbij tevens de aandacht uitgaat naar de mate van efficiëntie van een arbeidsactiviteit en de mate waarin een arbeidsactiviteit geschikt is voor de cliënt (Sandqvist e.a., 2006). De doelstelling is hoofdzakelijk inventariserend.
42
De Assessment of Work Performance is een observatie-instrument bestaande uit veertien verschillende vaardigheden, verdeeld over drie vaardigheidsgebieden: vijf motorische vaardigheden, vijf procesvaardigheden en vier communicatie –en interactievaardigheden. De beoordelaar observeert hoe de cliënt de verschillende vaardigheden uitvoert, dit in een concrete werksituatie of in een nagebootste werksituatie. De beoordeling kan niet enkel door ergotherapeuten gebeuren, elke andere discipline die zich bezighoudt met het meten van het arbeidsfunctioneren kan de beoordeling uitvoeren (Sandqvist e.a., 2006). De vaardigheden worden gescoord op een Likert-vierpuntsschaal, het betreft een ordinaal meetniveau. Over de verkrijgbaarheid van dit instrument zijn er geen gegevens. De psychometrische gegevens van de AWP zijn zeer beperkt. De studie van Sandqvist e.a. (2006) geeft indicaties tot een voldoende face-validiteit en ook dat dit instrument bruikbaar is binnen de arbeidsrehabilitatie. Men kan niet met zekerheid zeggen dat het een valide of betrouwbaar instrument is, hiervoor is verder onderzoek aangewezen (Sandqvist e.a., 2006). De AWP is een Engelstalig instrument. De duur van afname kan variëren van enkele uren tot weken, afhankelijk van de individuele eisen van de cliënt. De afname moet beperkt worden tot één taak (Sandqvist e.a., 2006). De normgegevens van de Assessment of Work Performance zijn onbekend. Belangrijk bij dit meetinstrument is dat de beoordelaar kennis heeft van het MOHO, dit om de afname vlot te laten verlopen.
Mechelse Activiteiten Schaal (Mechlin Activity Scale)(MAS) De Mechelse Activiteiten Schaal werd ontworpen vanuit de praktische behoefte aan een schaal voor de functionele beoordeling van psychiatrische patiënten in rehabilitatieprogramma’s van Beschut Wonen en van dagcentra voor mensen met sociaalpsychiatrische problemen.
43
Deze schaal werd geïnspireerd door de Beschut Wonen Schaal (Wennink, 1987), de Dolderse Schaal (1971) en de Schaal voor Sociale Vaardigheden van Gunzburg (1973) (Cools, 1993; Cools e.a. 2002). De inhoudelijke criteria voor arbeid situeren zich op vlak van zelfzorg en onafhankelijk functioneren, vrije tijd, interpersoonlijk functioneren, beroepsfunctioneren en persoonlijke vervulling (Cools, 1993; Cools e.a., 2002). De Mechelse Activiteiten Schaal is een observatieschaal die zich richt op het feit of de cliënt een bepaalde activiteit al dan niet uitvoert. Het doel van deze schaal is nagaan in welke mate de cliënt bepaalde activiteiten van het dagelijkse leven uitvoert. Het meetinstrument beoogt het huidig functioneren van de cliënt in kaart te brengen. De Mechelse Activiteiten Schaal werd ontwikkeld op basis van zes activiteitengroepen: zelfredzame, interactionele, integrerende, zelfverzorgende, huishoudelijke en arbeidsactiviteiten. (Van Audenhove e.a., 2000). Het instrument staat sterk vanuit psychometrisch standpunt (Van Audenhove e.a., 2000). Deze schaal is bruikbaar bij volwassenen met een psychiatrisch ziektebeeld, ouderen met een dementie en bij volwassenen en ouderen met een lichte tot matige verstandelijke handicap (Cools e.a., 2002). De Mechelse Activiteiten Schaal werd ontwikkeld door Bob Cools, Chantal Van Audenhove en Rianne Janssen en werd uitgegeven in 1993. De Mechelse Activiteiten Schaal werd ontwikkeld om een meer genuanceerd profiel van cliënten(groepen) weer te geven voor wat betreft hun functioneren tijdens verschillende activiteiten. Volgende vier doelstellingen worden beoogd: diagnostisch, therapeutisch, evaluatief en theoretisch (Cools e.a., 2002). De MAS is een observatieschaal bestaande uit 66 items die elk een concrete activiteit beschrijven. De activiteiten zijn ingedeeld in zes groepen: zelfredzame, interactionele, integrerende, zelfverzorgende, huishoudelijke en arbeidsactiviteiten. Men gaat uit van een dubbel onderscheid in activiteiten, namelijk het al dan niet overdraagbare karakter van de activiteit en het sociale niveau (persoonlijk, leefgroep, maatschappelijk) waarop de activiteit plaatsvindt. Niet overdraagbare activiteiten zijn activiteiten die het individu alleen zelf kan verrichten en die een zekere betrokkenheid van de persoon vereisen. Overdraagbare
44
activiteiten kunnen bij onwil of afhankelijkheid van het individu door een ander worden uitgevoerd (Cools, 1993). De vragenlijst wordt gescoord door de begeleider op basis van diens observaties van/of inlichtingen over de cliënt in verband met het feitelijk verrichten van bepaalde concrete activiteiten gedurende de laatste maand. De beoordelaar kan tevens de leefgroep zijn of het gezin (Cools 1993; Cools e.a. 2002). De activiteiten worden gescoord op een continuüm van weinig tot zeer betrokken voor de niet overdraagbare activiteiten. Voor de overdraagbare activiteiten gebeurt dit op het continuüm van zeer afhankelijk tot zeer onafhankelijk individu. Het betreft een vijfpuntsschaal, een ordinale schaal (Cools, 1993; Cools e.a. 2002). De Mechelse Activiteiten Schaal – versie leefgroep/versie gezin (zie bijlage 1 en 2), de itemspecificatie voor éénduidige scoring en de normtabellen voor de MAS kunnen zonder copyright gehaald worden uit de handleiding bij deze schaal (Cools e.a., 2002). De MAS is een betrouwbare schaal. De intra-scoringsbetrouwbaarheid is zeer goed, de interscoringsbetrouwbaarheid is voldoende (Cools, 1993; Cools e.a. 2000; Cools e.a. 2002). De MAS is gestandaardiseerd. Dit wordt aangetoond in het evaluatieverslag van de BFPCommissie Pyschodiagnostiek (2004). De MAS is een valide instrument (Cools e.a., 2000; Cools e.a. 2002). De MAS is een Nederlandstalig instrument. Om de test af te nemen vult de beoordelaar de vragenlijst in. De test is gemakkelijk in te vullen. De beoordelaar moet enkel aanduiden of de cliënt de betreffende activiteit uitvoert of niet. Voert de cliënt de activiteit niet uit, dan dient de beoordelaar met de cliënt te overleggen of deze de activiteit al dan niet wenst uit te voeren. De basisbeoordeling neemt ongeveer vijftien minuten in beslag. Afhankelijk van hoeveel items de cliënt wenst uit te voeren, kan de afname langer duren. De overdraagbare activiteiten worden gescoord op een continuüm van zeer afhankelijk tot zeer onafhankelijk individu. De niet overdraagbare activiteiten worden gescoord van een weinig tot zeer betrokken individu. De activiteiten waarvoor een ‘ja’ werd gescoord, worden per subschaal opgeteld. Drie andere subuitslagen geven aan hoe de persoon functioneert op het sociale vlak, het leefgroep en het maatschappelijke niveau. De totale ruwe uitslag kan op twee manieren berekend worden: via de sociale niveaus en via de wel en niet overdraagbare activiteiten. Bij de scoring van de volledig ingevulde schaal worden 12 ruwe uitslagen bepaald: 6 subschaaluitslagen, 5 45
somuitslagen en 1 totaaluitslag (Janssen e.a., 1998). De ruwe uitslagen zijn niet vergelijkbaar en worden daarom omgezet in afgeleide uitslagen aan de hand van normtabellen (Cools, 1993; Cools e.a. 2002). Het instrument is ethisch verantwoord, de onderwerpen die beoordeeld worden zijn bespreekbaar. De handleiding bij de Mechelse Activiteiten Schaal is terug te vinden in de Centrale Bibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven.
Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model Het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model werd ontwikkeld op basis van algemene rehabilitatieprincipes zoals die van Farkas e.a. (1989) en Shepherd (1989) alsook op de werkwijze van de Duitse ergotherapeute Haerlin (1988) (Rotteveel e.a., 1996; Soogelee, 1994). Het model kan volgens vijf rehabilitatieprincipes worden ingedeeld: patiëntgerichtheid, continuïteit van zorg, voorkeur voor minimaal noodzakelijke zorg afgestemd op de normale maatschappelijke ondersteuning, scheiding van behandelen-wonen-werken en participatie van patiënten en familieleden. Het model bestaat uit 4 ‘submodellen’: de Arbeidsanamnese, het evaluatie-instrument De Schakel, de Arbeidskaart en het Werkoverleg. Gebaseerd op een onderzoek van Slange en Van Sluys (1991) is de Arbeidsanamnese een instrument waarmee samen met de cliënt diens leer- en werkgeschiedenis in kaart wordt gebracht in samenhang met andere relevante ontwikkelingen en incidenten in zijn leven. (Rotteveel e.a., 1996). Zo komt de betrokkene terug in contact met zijn levensverhaal en krijgt hij/zij zicht op de samenhang tussen belasting en belastbaarheid en op beschikbare copingstrategieën of eventueel aanwezige externe hulpbronnen (Rotteveel e.a., 1996). Tijdens een arbeidsrehabilitatieproces doen zich verschillende problemen voor. Het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model duidt er vijf aan: oriëntatie op arbeidsmogelijkheden, het verkrijgen van een realistisch arbeidsperspectief, leren van vereiste vaardigheden voor een specifieke arbeidssituatie, instappen in een concrete arbeidssituatie en stabilisatie van een behaald functioneringsniveau. Het is tijdens het verkrijgen van een realistisch arbeidsperspectief en het leren van vereiste vaardigheden voor een specifieke arbeidssituatie dat De Schakel gebruikt wordt (Soogelee, 1994). 46
De inhoudelijke criteria voor arbeid situeren zich op volgende gebieden: fysisch functioneren, psychisch functioneren, beroepsfunctioneren, interpersoonlijk functioneren, sociaalemotionele steun en persoonlijke vervulling. Het evaluatie-instrument De Schakel is een scorelijst waarmee algemene arbeidsvaardigheden en sociaal-emotionele vaardigheden in kaart kunnen worden gebracht. Door beide beoordelingen, van cliënt en begeleider, met elkaar te vergelijken kunnen doelen geformuleerd worden voor het arbeidsrehabilitatieproces (Soogelee, 1994). De Schakel is bruikbaar bij psychiatrische patiënten in de adolescentie en volwassene, psychiatrische patiënten (Rotteveel e.a., 1996; Soogelee, 1994). De Schakel, evaluatie-instrument van het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model werd officieel uitgegeven in 1994. De Schakel werd ontwikkeld door Bertil Soogelee als onderdeel van het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model (Soogelee, 1994). Het doel van het evaluatie-instrument bestaat erin om een realistische inschatting te maken van het eigen arbeidsfunctioneren. Het arbeidsfunctioneren wordt besproken aan de hand van vastgestelde items en vervolgens worden de doelstellingen bepaald voor de arbeidsrehabilitatie. De doelstellingen van dit instrument zijn bijgevolg evaluatief en inventariserend (Sooglee, 1994). Het instrument De Schakel bestaat uit een formulier “Arbeidsfunctioneren (zelfbeoordeling)”, een formulier “Evaluatie Arbeidsfunctioneren” voor de arbeidsbegeleider en een formulier “Verslag evaluatie arbeidsfunctioneren” (Soogelee, 1994). De cliënt vult de zelfbeoordeling “Arbeidsfunctioneren” in. Deze lijst bestaat uit 37 items, verdeeld over algemene en sociaal-emotionele vaardigheden opgenomen in vier aandachtsgebieden: basis-arbeidsvaardigheden; zelfbeeld, instelling ten opzichte van arbeid, motivatie en arbeidsrol; omgaan met collega’s en omgaan met leidinggevenden. Het formulier “Evaluatie Arbeidsfunctioneren” wordt ingevuld door de arbeidsbegeleider. Dit formulier bevat dezelfde items om te scoren, enkel gebeurt het vanuit het standpunt van de arbeidsbegeleider. Het “Verslag Evaluatie Arbeidsfunctioneren” dient om de gegevens uit De Schakel te beschrijven voor een teambespreking.
47
Het is noodzakelijk dat begeleider en cliënt de formulieren onafhankelijk van elkaar invullen. De lijst is gemakkelijk in te vullen. De patiënt en de begeleider scoren de items op een vijfpuntsschaal. Op die manier kan de middencategorie als antwoord opengelaten worden. De items zijn beschreven in twee uitersten waartussen 5 intervallen liggen. Het betreft bij alle items een nominale schaal. De items zijn allen ethisch verantwoord. Het evaluatie-instrument De Schakel kan zonder copyright gehaald worden uit de publicatie van Soogelee (1994). De wetenschappelijke waarde van het instrument is niet bekend. Mogelijk is hier wel onderzoek naar gedaan, maar werden de resultaten niet gevonden. Het evaluatie-instrument is Nederlandstalig en gebruiksklaar. Het kan ingevuld worden door patiënten, arbeidsbegeleiders en ergotherapeuten (Soogelee, 1994) . Om het instrument af te nemen zijn de formulieren “Arbeidsfunctioneren (zelfbeoordeling)” en “Arbeidsfunctioneren (beoordeling door de arbeidsbegeleider nodig)”. Nadat beide partijen de lijst hebben ingevuld, worden deze met elkaar vergeleken. Vervolgens komt men samen tot doelstellingen voor de arbeidsrehabilitatie. De totale duur van afname samen met de cliënt bedraagt 65 min. (Soogelee, 1994). Om de scores te verwerken wordt het exemplaar van de arbeidsbegeleider gebruikt. Het oordeel van de patiënt wordt per item toegevoegd aan het oordeel van de begeleider. Vervolgens dient de begeleider een verslag van de afname (formulier Verslag Evaluatie Arbeidsfunctioneren) te maken dat met de patiënt en het team besproken wordt, dit alles samen duurt 75 min. Uiteindelijk worden vier werkdoelen gekozen voor de komende periode aan de hand van de beoordelingen door begeleider en patiënt. Daar de wetenschappelijke waarde van het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model onbekend is, worden relevante gegevens van een onderzoek door Rotteveel e.a. (1996) toegelicht. In dit onderzoek tracht men na te gaan hoe de methodiek, het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model, in de praktijk werkt, welke problemen er zich kunnen voordoen en welke delen effectief zouden kunnen zijn. In deze open evaluerende studie (Rotteveel e.a., 1996) werd gepoogd een antwoord te vinden op volgende vragen: In hoeverre worden gestelde doelen 48
daadwerkelijk bereikt en is het aannemelijk dat de methodiek daaraan heeft bijgedragen? Hoe verloopt het arbeidsrehabilitatieproces, en welke problemen kom je tegen als je mensen met ernstige, langdurige psychische beperkingen in een dergelijk proces tracht te betrekken? Twintig deelnemers, dertien mannen en zeven vrouwen, werden één jaar lang gevolgd tijdens hun arbeidsrehabilitatieproces. In de bevindingen zien we als belangrijkste resultaat (eindmeting) dat 14 patiënten vooruitgang hebben geboekt ten opzichte van de beginmeting. Daarnaast werd er maandelijks een procesverslag opgemaakt om het verloop te volgen en belangrijke incidenten vast te leggen. Voor drie deelnemers veranderde er niets en bij drie andere deelnemers werd achteruitgang vastgesteld. Volgende beperkingen werden ervaren: Er werd slechts een beperkt aantal mensen gevolgd. Ook kan men niet met zekerheid zeggen welke elementen een positieve bijdrage hebben geleverd aan het verloop. Dit doordat vergelijkingsmateriaal ontbrak. Er kan wel aangenomen worden welke onderdelen een constructieve bijdrage hebben geleverd.
Discussie Gezien het niet evident is om Nederlandstalige instrumenten te zoeken op Engelstalige databanken, werd hierop enkel één artikel betreffende de Mechelse Activiteiten Schaal gevonden. Er werd voor de Assessment of Work Performance maar één artikel gevonden. Mogelijk is dit te wijten aan de zeer recente publicatie en aan het feit dat dit meetinstrument nog in ontwikkeling is. Over de methodologische kwaliteit van dit instrument is weinig geweten, verder onderzoek hiernaar is aangewezen. Wat de Mechelse Activiteiten Schaal betreft, werden meerdere artikels gevonden. Echter, enkele artikels hiervan zijn ouder dan vijf jaar en dus niet meer recent. Een ander discussiepunt is dat van de zes activiteitengroepen van de Mechelse Activiteiten Schaal, er slechts één groep handelt over activiteiten omtrent arbeid. Het gaat dan over zeer algemene omschrijvingen van arbeidsactiviteiten. Deze laten niet toe een specifiek, concreet beeld te vormen van de activiteit. Bovendien gaat men er vanuit dat de cliënt in kwestie al werk heeft of op z’n minst werkervaring heeft.
49
Helaas worden niet alle aspecten omtrent arbeid besproken in de Mechelse Activiteiten Schaal. Zo is er bijvoorbeeld een gemis aan de attitude jegens arbeid en de beleving ervan. Van de vier ‘submodellen’ van het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model werd enkel het evaluatie-instrument De Schakel uitgewerkt. De andere drie modellen werden niet gevonden via de verschillende zoekstrategieën met de verschillende zoektermen. Mogelijk komt dit door het feit dat het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model een relatief oud model is. Er valt dus moeilijk een oordeel te vellen. Dit mede door het gebrek aan recente, wetenschappelijke publicaties. Het evaluatie-instrument De Schakel heeft een gestructureerde opbouw wat betreft arbeids- en sociaal-emotionele vaardigheden. Basisvaardigheden, zelfbeeld, instelling t.a.v. arbeid, motivatie, arbeidsrol, omgaan met collega’s en omgaan met leidinggevenden, komen aan bod. Dit instrument dient echter in de eerste plaats om doelstellingen op te stellen en er is enige werkervaring vereist. Daarentegen kan men met behulp van De Schakel een realistische inschatting maken van het arbeidsperspectief, mits werkervaring.
Conclusie Of de Assessment of Work Performance bruikbaar zal zijn in het arbeidscentrum te Tienen kan niet met zekerheid gezegd worden. Op het eerste zicht is dit instrument bruikbaar, met één wetenschappelijk artikel als basis is dit echter niet relevant. Ook zijn de psychometrische gegevens over dit instrument te schaars om een dergelijke conclusie te trekken. De Mechelse Activiteiten Schaal zal niet bruikbaar zijn binnen het arbeidscentrum van de Psychiatrische Kliniek te Tienen daar het de arbeidsactiviteiten veel te algemeen voorstelt. Om de verschillende activiteiten betreffende arbeid te kunnen scoren, moet men de cliënt kunnen observeren tijdens deze activiteiten. Dit is in tegenstelling tot de onderzoeksvraag. Bovendien dient het instrument om doelen op te stellen voor een arbeidsrehabilitatieproces. Dit strookt echter niet met de opgedragen criteria waaraan het instrument dient te voldoen, nl. de beleving van arbeid en de attitude jegens arbeid weergeven. De Mechelse Activiteiten Schaal is toepasbaar in een ergotherapeutische setting bij eerder aangehaalde doelgroepen, wanneer een inschatting dient gemaakt te worden van de
50
Activiteiten van het Dagelijkse Leven (ADL) die een cliënt al dan niet uitvoert of wenst uit te voeren. Het evaluatie-instrument De Schakel, onderdeel van het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model dient om doelen op te stellen en het is gewenst dat men de cliënt reeds heeft kunnen observeren in een arbeidssituatie. In de context van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen zal dit instrument niet bruikbaar zijn. Wel geeft het instrument het niveau van functioneren weer aan de hand van basisvaardigheden betreffende arbeid. Arbeidsattitude en arbeidsbeleving vallen beiden onder de andere drie aandachtsgebieden: zelfbeeld, instelling t.a.v. arbeid, motivatie en arbeidsrol; omgaan met collega’s en omgaan met leidinggevenden. De Schakel is wel bruikbaar binnen de arbeidsrehabilitatie om het arbeidsfunctioneren te evalueren, mits de cliënten enige werkervaring hebben. Het evaluatie-instrument kan binnen de arbeidsrehabilitatie gebruikt worden om de doelstellingen binnen het proces te bepalen en om het arbeidsfunctioneren te evalueren.
51
Referenties BFP-COMMISSIE PSYCHODIAGNOSTIEK, Evaluatie van de kwaliteit van test voor Vlaanderen: Evaluatie MAS, 2004, 4p. CASPER, E.S., ‘A self-rating scale for supported employment participants and practitioners’, Psychiatric Rehabilitation Journal, jaargang 27 (2003), nr.1, p. 151-158. COOLS, B., ‘Mechelse Activiteiten Schaal (M.A.S.) experimentele vorm: Een werkinstrument voor Dagcentra en Diensten voor Beschut en Begeleid Wonen’, DiagnostiekWijzer, volume 1 (1993), nr.2, p. 27-39. COOLS, B., VAN AUDENHOVE, C., JANSSEN, R., ‘Validiteit van de Mechelse Activiteiten Schaal (MAS)’, Tijdschrift voor Klinische Psychologie, jaargang 30 (2000), september, nr.3, p. 162-173. COOLS, B., VAN AUDENHOVE, C., JANSSEN, R., Handleiding bij de Mechelse Activiteiten Schaal: een functioneringsmaat in de psychosociale rehabilitatie, Acco, Leuven/Leusden, 2002. JANSSEN, R., COOLS, B., VAN AUDENHOVE, C., ‘De Mechelse Activiteiten Schaal: Psychometrische analyse op basis van de itemresponstheorie’, Tijdschrift voor Klinische Psychologie, jaargang 28 (1998), juni, nr. 2, p. 119-136. KEEFE, R.S.E., e.a., ‘The Schizophrenia Cognition Rating Scale: An interview-based assessment and its relationship to cognition, real-world functioning and functional capacity’, American Journal of Psychiatry, (2006), nr. 163, p. 426-432. NIJHUIS, F., VAN LIEROP, B., Hoofdstuk 9: Reïntegratie en vocational rehabilitation, s.e., s.l., 2006. ROTTEVEEL, R., e.a., ‘Arbeidsrehabilitatie als onderdeel van de GGZ. Het Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model’, Maandblad voor de geestelijke volksgezondheid, volume 51 (1996), nr. 9, p. 906-918. SANDQVIST, J.L., TÖRNQUIST, K.B., HENRIKSSON, C.M., ‘Assessment of Work Performance (AWP) -- development of an instrument’, Work, jaargang 23 (2006), nr. 4, p. 379-387. SCHENE, A., e.a., ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies’, Psychopraxis, jaargang 7 (2005), mei, nr. 3, p. 110-115. SOOGELEE, B., De Schakel, evaluatie-instrument Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model, Maastricht RVC, 1994.
52
VAN AUDENHOVE, C., e.a., Op weg naar werk: werkvoorbereiding en werkbegeleiding in de Geestelijke Gezondheidszorg, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Diegem, 2000. VAN AUDENHOVE, C., BOON, H., Pilootproject psychiatrische zorg voor cliënten in de thuissituatie: De Mechelse Activiteiten Schaal, Lucas, 2002. VAN DER MEER, D., e.a., Werken aan arbeidsproblemen – Methodische richtlijnen voor arbeidsrehabilitatie en dagbesteding, Lemma, Utrecht, 1995. VAN HUMBEECK, G., e.a., ‘Expressed emotion in the client-professional caregiver dyad: are symptoms, coping strategies and personality related?’, Social Psychiatry Psychiatry Epidemiology, jaargang 37 (2002), p. 364-371.
53
BIJLAGEN
BIJLAGE 1
BIJLAGE 2
55
BIJLAGE 3
57
BIJLAGE 4
58
59
BIJLAGE 5
60
61
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Valpar Component Work Samples (VCWS) Common Protocol ERGOS Work Simulator Merkmale zur Eingliederung von Leistungsgewandelter und Behinderter in Arbeit (MELBA) door Annika Jackers Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
62
Trefwoorden: psychische aandoeningen, werk, arbeidsintegratie, assessmentinstrumenten.
Abstract INLEIDING Voor dit literatuuronderzoek werd gezocht naar artikels met wetenschappelijke waarde die werkattitude en arbeidsvaardigheden van de cliënten nagaan. METHODE Er is gezocht naar artikels met wetenschappelijke waarde met zoektermen zoals: psychische aandoeningen, werk, arbeidsintegratie en assessmentinstrumenten. RESULTATEN Uit de literatuurstudie kwamen de volgende instrumenten naar voor: Valpar meet gesimuleerde werkgerelateerde capaciteiten, vaardigheden, kennis en interesses. Het instrument bestaat uit twintig verschillende werkproeven. De Valpar Worksamples gaan vooral fysieke aspecten onderzoeken, alsook interpersoonlijk en cognitief functioneren. Het Common Protocol is een vragenlijst die deel uitmaakt van een rehabilitatieprogramma (Employment Intervention Demonstration Program). De componenten als klinische kenmerken, psychosociale status en demografische karakteristieken worden in dit programma onderzocht. Het ERGOS instrument is gebaseerd op arbeidswerkelijke simulaties. Het instrument meet de fysieke aspecten van arbeid. (zoals werken met de handen, lichaamsmobiliteit, bewegingsnauwkeurigheid,…). Dit instrument bestaat uit een computergestuurd systeem en zorgt daarom voor objectieve testresultaten. MELBA, een Duits onderzoeksinstrument test de mogelijkheden op vlak van arbeid. Het instrument bestaat uit een capaciteitenprofiel (capaciteiten van de cliënt) en eisenprofiel (eisen van de job). De negenentwintig items die worden beoordeeld zijn ondergebracht in de sleutelkwalificaties. De verwerking van de resultaten gebeurt door een profielvergelijking te maken. CONCLUSIE Uit het onderzoek van dit deel besluiten we dat het ERGOS instrument en de Valpar Worksamples fysieke aspecten van arbeid onderzoeken. Om deze reden is het niet volledig bruikbaar is voor onze studie. Het Common Protocol is ook minder bruikbaar omdat het deel uitmaakt van een rehabilitatieprogramma. Interessant lijkt voor onze studie het MELBA instrument, dat peilt naar de verschillende aspecten van arbeid, namelijk arbeidsvaardigheden en werkattitude
63
Inleiding In dit deel worden 4 assessmentinstrumenten besproken. De Valpar Component Worksamples zijn werkgerelateerde werkproeven die vooral fysieke aspecten gaan onderzoeken. De ERGOS worksimulator is een toestel dat objectief werkactiviteiten gaat screenen. Verder gaat het MELBA instrument aan de hand van een profielvergelijking een overzicht geven van de eisen van de job en de capaciteiten van de persoon. Ook wordt het Common Protocol beschreven, dit is een vragenlijst die deel uit maakt van een arbeidsrehabillitatieprogramma in de Verenigde Staten. Wanneer we spreken over arbeidsrehabilitatie heeft het woord rehabilitatie misschien wat meer uitleg nodig. Rehabilitatie heeft vooral betrekking op een groep mensen met een persisterende psychiatrische aandoening die interfereert met hun vermogen om zelfstandig, zonder ondersteunende behandeling of verzorging van lange duur, sociaal te functioneren. Het uiteindelijke doel van rehabilitatie is dan ook eerherstel en maatschappelijke integratie. Na een ernstige psychiatrische stoornis zijn personen vaak langdurig werkloos. Wanneer ze terug integreren in de maatschappij speelt het terug hervatten/ inschakelen in het arbeidscircuit een belangrijke rol. Werken is in onze samenleving een gebruikelijke maat voor menselijke competentie en een belangrijke indicator van gezondheid en sociale integratie. Ook de personen die aangemeld worden in het arbeidscentrum te Tienen zijn personen met psycho-sociale problemen die toe zijn aan activering in het arbeidsproces. Arbeidsrehabilitatie heeft als doel het arbeidsfunctioneren van personen te herstellen. Vanuit het gezichtspunt van de cliënt gaat het bij arbeidsrehabilitatie om ondersteuning bij het kiezen, verkrijgen en behouden van een geschikte arbeidsplaats. Vanuit een professioneel gezichtspunt is arbeidsrehabilitatie het proces waarmee herstel, behoud en uitbreiding van iemands arbeidsmogelijkheden wordt beoogd. (Bron: PIETERS,G., VAN DER GAAG,M. 2000) Nederland kent momenteel ongeveer een honderdtal arbeidsrehabilitatie programma’s die zich (gedeeltelijk) op mensen met een psychiatrische achtergrond richten. Deze projecten vervullen een of meer van de volgende functies: arbeidsoriëntatie, voorbereiding, bemiddeling en begeleiding bij beschutte en gewone werksituaties. Arbeidsrehabilitatie programma’s maken gebruik van verschillende methoden. Maar er is geen vastomlijnd methodisch model, meestal worden verschillende inzichten gecombineerd. 64
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen: ITB: Integrale Traject Benadering. Integrale traject benadering wordt ook wel individuele trajectbenadering genoemd. Men probeert samen met de deelnemer een traject uit te stippelen. De kenmerken van het traject zijn dat het tijdelijk is (1.5-2jaar) en dat het primair gericht is op het vinden van betaald werk of een beroepsopleiding. Het traject moet afgestemd zijn op de individuele cliënt en moet stapsgewijs en planmatig verlopen. Indien nodig moet het traject scholings- en trainingsmiddelen aanwenden, zoals stages in het bedrijfsleven. IRB: Individuele Rehabilitatie Benadering. Individuele Rehabilitatie Benadering streeft naar een optimaal functioneren in een door de cliënt gekozen maatschappelijke omgeving. Behalve op werk richt de Individuele Rehabilitatie Benadering zich op alle andere levensgebieden. De IRB deelt uitgangspunten met andere rehabilitatiebenaderingen. Zo benadrukt het de individuele (groei)mogelijkheden van de cliënt en stelt het de persoonlijke keuzen en doelen van de cliënt centraal. Ook belangrijk is het scheppen van een vertrouwensband tussen de deelnemer en de begeleider en steun bieden zolang het nodig is. Het Individuele Rehabilitatie Benaderingsmodel kent drie fasen: Het stellen van een rehabilitatiediagnose, het formuleren van het rehabilitatieplan en het uitvoeren van de interventies die noodzakelijk zijn om het plan te verwezenlijken. SE: Supported Employment. Supported employment heeft vier hoofdkenmerken. Ten eerste is het gericht op regulier werk. Verder is een snelle plaatsing van de cliënt in de gewenste werksituatie van belang. Ook begeleiding ter plekke (op de reguliere werksituatie) is een kenmerk. Ten slotte ondersteuning bieden zolang deze nodig is. Voorafgaand aan de plaatsing vindt eerst een inschatting van de arbeidsmogelijkheden plaats. Men onderzoekt ook de match tussen de persoon en de gewenste werksituatie. Het uitgangspunt is echter dat pas na plaatsing blijkt wat de deelnemer kan en welke mogelijkheden de werkomgeving biedt. Een jobcoach traint de deelnemer ter plekke in de benodigde vaardigheden en onderzoekt welke ondersteuning de deelnemer verder nodig heeft.
65
IPS: Individual Placement and Support model. Het Individual Placement and Support model verenigt de inzichten van verschillende benaderingen uit de arbeidsrehabilitatie. Namelijk die van Supported Employment en de Individuele Rehabilitatie Benadering. Het model is ten eerste gericht op reguliere arbeid waarbij een snelle bemiddeling en plaatsing een kernprincipe is. Een ander kernprincipe is de integratie van geestelijke gezondheids hulpverlening en arbeidsrehabilitatie. Door dit principe onderscheid het model zich van de eerder genoemde benaderingen. Verder is het binnen dit model van belang om uit te gaan van de individuele doelen van de cliënten en continu een inschatting te maken van hun arbeidsmogelijkheden. Ook krijgen de cliënten bij dit model ondersteuning zolang het nodig is. Belangrijk is ermee rekening te houden dat bij het ontwikkelen en invoeren van geestelijke gezondheidsprogramma’s omtrent arbeid ook verschillende moeilijkheden zichtbaar kunnen worden. Zoals organisatorische vormgeving; onduidelijkheden ten aanzien van doelstellingen, begrippen, doelgroepen; gebrek aan afstemming in de regio; de betrokkenheid van de cliënten. Het is niet gemakkelijk om te beschrijven welke kenmerken in een programma aanwezig moeten zijn zodat het effectief arbeidsprogramma genoemd kan worden. Dit is moeilijk te beschrijven omdat arbeidsrehabilitatie programma’s verschillende methodische inzichten combineren. Wel kunnen er enkele belangrijke kenmerken van experimenteel onderzochte programma’s weergegeven worden (Bron: PIETERS,G., VAN DER GAAG,M. 2000): De inhoud van de begeleiding afstemmen op de individuele behoeften en voorkeuren van de deelnemer; snel en dynamisch zoeken naar een baan die past bij de individuele voorkeuren en mogelijkheden; snel plaatsen in een baan, daarna training op individuele maat en intensieve ondersteuning bieden; verdere ondersteuning geven zolang als nodig is; begeleiden vanuit een multidisciplinair team van geestelijke gezondheidszorg- hulpverleners; zo nodig hulp bieden bij problemen op andere levensgebieden.
Arbeidsrehabilitatie programma in Vlaanderen: E.C.HO –project. Overzichtsschema arbeidstrajectbegeleiding binnen E.C.HO:
66
(Bron: VAN AUDENHOVE, C., VAN ROMPAEY, I., DE COSTER, I., LISSENS, G. 2000) Het project kan omschreven worden als een gevarieerd geheel van methoden van arbeidsrehabilitatie. Als doelgroep richt het project op mensen met een psychiatrische problematiek. Zonder specifieke begeleiding is het voor deze mensen een integratie naar de arbeidsmarkt vaak niet mogelijk, ook al willen ze zelf terug aan het werk gaan. De meeste mensen met een psychiatrisch verleden weten immers niet hoe ze hieraan kunnen beginnen of ze zoeken een job maar haken na korte tijd af. Het Vlaamse E.C.HO project heeft als doelstelling de deelnemers te helpen om de sociale rol van werknemer (opnieuw) op te nemen in de maatschappij. Werken in een normale
67
voorziening is in dit verband een belangrijke rol en einddoel van het project. De projectdoelstellingen zijn wel meer gericht op het proces dan op het eindresultaat. Het project besteedt veel aandacht aan het proces van de functionele beoordeling en oriëntatie van de cliënt. Een eerste belangrijke opdracht is samen met iedere deelnemer na te gaan welke tewerkstellingsdoelen hij of zijn binnen E.CHO wil bereiken. In tweede instantie wordt nagegaan welke realistische stappen hij of zij hierin verder zou kunnen uitwerken.
Intakefase Tijdens het eerste gesprek maken de beide partijen kennis met elkaar (begeleider en de kandidaat deelnemer.). De begeleider tracht de deelnemer informatie over het project duidelijk te maken. Dit door over de doelstellingen en basisprincipes van het project te spreken. In een tweede gesprek wordt ingezoomd op de arbeidsmotivatie en voorkeuren van de deelnemer. Er wordt ook een inventarisatie gemaakt van zijn mogelijkheden en perspectieven dit door te spreken over zijn arbeids- en studieverleden, ziekte- en zorggeschiedenis, sociaaleconomisch statuut, juridisch statuut, huidige leef-, woon- en werksituatie. Tijdens het laatste gesprek van de intake fase komt men tot de beslissing of de kandidaat instapt in het project. De begeleider gaat na in hoeverre de deelnemer past in het aanbod en hoe hij het aanbod kan afstemmen op de vraag van de deelnemer. Oriëntatiecursus De oriëntatiecursus duurt drie weken en wordt georganiseerd voor een groep van vijf tot tien cliënten. De cursus heeft tot doel de deelnemers grondig te laten kennismaken met de wereld van het werk, hen met elkaar ervaringen te laten uitwisselen en hen te stimuleren vaardigheden te ontwikkelen om aan specifieke problemen het hoofd te bieden. De cursus laat hen ook een beter inzicht in hun eigen voorkeuren krijgen en bijgevolg een stap verder komen in hun keuzeproces.
Arbeidstraining De stap van opname naar werk verkleint door het volgen van een training. De deelnemer krijgt de kans om in een beschermde omgeving ervaring op te doen en zich voor te bereiden op het leven als werkende. Basale arbeidsvaardigheden en –attitudes worden ingeoefend doorheen de training. Mensen die geen werkervaring hebben om op terug te blikken of voor degene die een lange opname achter de rug hebben, vormt arbeidstraining een zinvolle stap in
68
hun arbeidsbegeleidingstraject. De arbeidstraining bestaat uit twee delen: een werkervaring of stage (deeltijds werken gespreid over drie maanden) en een vorming(wekelijks).
Stages Stageperiodes vormen een essentieel onderdeel van de voorbereiding op werk. De stageperiodes binnen E.C.HO kunnen aansluiten bij verschillende doelstellingen.
Werkbegeleiding. In deze fase krijgen de cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg ondersteuning en begeleiding bij het werk. Deze fase kan onmiddellijk volgen op de aanmelding/intake kan ook aansluiten op een lange aanloopfase van training. Deze fase kan onderverdeeld worden in het zoeken van werk, vinden van werk, en het behouden van het werk. Het stimuleren van de zelfstandigheid van de deelnemer staat in de begeleiding centraal. De taken die de begeleider op zich neemt, worden bepaald door de behoefte aan begeleiding en ondersteuning van de deelnemer. In grote lijnen komen de fases van het E.C.HO-project overeen met de manier waarop de cliënten gestuurd worden in het Arbeidscentrum te Tienen (intakegesprek, planning arbeidstraject, arbeidstraject zelf met arbeidstraining en werkervaringsstage.) (bron: VAN AUDENHOVE, C., VAN ROMPAEY, I., DE COSTER, I., LISSENS, G. 2000)
69
Het dynamisch Proceskarakter van arbeidsrehabilitatie ( Door Prochaska en DiClemente in: VAN AUDENHOVE, C., VAN ROMPAEY, I., DE COSTER, I., LISSENS, G. 2000) Innerlijk herstelproces
Stadia van gedrags-, intentie- en
Arbeidstrajectbegeleiding
rolverandering - attitude - zelfeffectiviteit - zelfbeeld - Attitude t.o.v. arbeid: negatief
Precontemplatiefase:
Informatie geven omtrent de
- Zelfeffectiviteit
- vage intenties
voordelen en de mogelijk
- Zelfbeeld: negatief
- Patiëntenrol: de patiënt is
positieve betekenis van arbeid
inactief, onderneemt geen
voor de patiënt
stappen. - Attitude t.o.v. arbeid: positief
Contemplatiefase:
Verhogen van de
- Zelfeffectiviteit: laag
- Duidelijkere intenties
zelfeffectiviteit door informatie
- Zelfbeeld: wankel
- Overgangsrol: patiënt
te bieden omtrent de
verzamelt informatie, volgt een
veranderbaarheid van de
oriëntatiecursus of
barrières die de
werkervaringsstage.
gedragsverandering nog belemmeren
- Attitude t.o.v. arbeid: positief
Actiefase:
Helpen bij het concreet zoeken
- Zelfeffectiviteit: hoger
- Intenties worden omgezet in
naar een job
- Zelfbeeld: positief
gedrag - De patiënt neemt de werknermersrol op
- Attitude t.o.v. arbeid: positief
Behoudfase:
Continue begeleiding op afstand
- Zelfeffectiviteit: hoog
- De patiënt behoudt zijn job
inschakelen
- Zelfbeeld: positief
- Rol als werknemer
- Attitude t.ov. arbeid: positief
Terugvalfase:
Continue begeleiding in de
- Zelfeffectiviteit: lager
- De patiënt onderbreekt
nabijheid inschakelen
- Zelfbeeld: wankel
tijdelijk zijn loopbaan
Blijven geloven in de
- Zelfbeeld: negatief
- De patiënt breekt zijn
mogelijkheden van de patiënt
loopbaan definitief af.
70
Methodologie Uitgaand van het startartikel: psychische aandoeningen en arbeid;een vergelijking van interventies (SCHENE, A., WEEGHEL, J., KLINK, J., DIJK, F. 2005) is onze onderzoeksgroep op zoek gegaan naar artikels omtrent dit probleem. De gevonden artikels hebben we kritisch bekeken aan de hand van de kwalitatieve criterialijsten van Law (LAW, e.a. 1998) Er is gezocht naar artikels met wetenschappelijke waarde, met zoektermen zoals; Psychische aandoeningen, werk, arbeidsrëintegratie, assessmentinstrumenten. Nadat alle leden van onze onderzoeksgroep informatie hadden verzameld, hebben we deze bekeken op relevantie ten opzichte van de onderzoeksvraag, en zo verdeeld dat ieder lid van de onderzoeksgroep 3 of 4 onderzoeksinstrumenten kon uitwerken. In dit onderdeel wordt er toegespitst op twee fysieke assesmentinstrumenten (VCWS, ERGOS). Ook wordt er in dit onderdeel een assessmentinstrument (Common Protocol) dat kadert binnen een arbeidsrehabilitatie programma (Employment Intervention Demonstration Program) uitgediept. Door nog verdere informatie door te nemen en op zoek te gaan naar wetenschappelijke informatie kwam onze onderzoeksgroep terecht bij het Vlaams Ergotherapeuten verbond, deze geven een voorstelling van het instrument “MELBA” op een beurs (www.reva.be) Deze instrumenten worden nader besproken op vlak van inhoudelijke en structurele criteria voor arbeid. Er wordt besproken of ze valide en betrouwbaar zijn, hoe de procedure van afname verloopt en of ze bruikbaar zijn voor toepassing in de praktijk van de ergotherapeuten van het arbeidscentrum.
Resultaten
The Valpar Component Work Samples (VCWS) Valpar Work Samples meten werkgerelateerde capaciteiten, vaardigheden, kennis en interesses. In welke functie dan ook, er wordt altijd beroep gedaan op iemands capaciteiten. Wanneer we werken gaan we denken, voelen en doen op hetzelfde moment. Valpar Work Samples zijn op deze werkrealiteit gebaseerd. The Valpar Component Work Samples (VCWS), het VCWS-systeem is ontwikkeld in 1960 en geïntroduceerd in 1973 door Sax; Valpar International Corporation te Tuscon) 71
Valpar is het enige bedijf in het veld van criteriaverwijzend assessment, dat direct gekoppeld is aan de job-standaarden van het U.S ministerie van arbeid (U.S Department of labor). De worksamples zijn gebaseerd op industriële tijd standaarden, deze zijn ontwikkeld door MTM studies (Methods-Time Measurement). Ze zijn ontwikkeld om het werkpotentieel van mensen te evalueren. WorkSamples zijn veralgemeende “Work-like” taken (werkelijke of gesimuleerde onderdelen van werk) die worden toegediend onder specifieke omstandigheden. Ze zijn vaak gebruikt om personen met fysieke en psychische beperkingen te onderzoeken en te evalueren op vlak van werk gerelateerd potentieel. (Bron: CURIST, STOELING. 1991) Het instrument (VCWS) bestaat uit meer dan 20 verschillende WorkSamples (Werkproeven). Ze zijn zo ontwikkeld dat elke werkproef andere vragen beantwoordt. De werkproeven dienen daarom geselecteerd te worden. Elke werkproef is individueel beschikbaar (via het internet te bestellen: http://www.valparint.com/) en heeft verschillende onderdelen. De werkproeven verschillen van inhoud en van onderdelen. Sommige proeven zijn verkrijgbaar in koffers met al het benodigde materiaal, andere werkproeven zijn metalen frames met daarin verschillende werkpanelen. De werkproeven, onderdelen en handleidingen zijn geschreven in het engels. Ook de Methods-Time Measurement (MTM) , Learning Curve en het Worker Qualifications Profile, ter beoordeling van de prestaties zijn in het engels. Over het Europees referentie kader is er in de bestudeerde literatuur geen informatie te vinden, wel kunnen de resultaten van de test gekoppeld worden aan de Amerikaanse database met Werktitels. De werkproeven vertrouwen op criteriaverwijzende testing. Deze testing gebruikt een objectieve standaard of uitvoeringsgraad. De geëvalueerde is verplicht om zijn bekwaamheid op dat afzonderlijk niveau te demonstreren door taken uit te voeren bij die moeilijkheidsgraad. Scores bij criteriaverwijzende testing tonen wat iemand kan doen, niet hoe ze gescoord hebben in relatie tot de scores van bepaalde groepen of personen (zoals bij normverwijzende testing). Er word ook gebruik gemaakt van MTM (Methods-Time Measurement) bij het scoren van de werkproeven. MTM is een methode van analyseren van de werktaken, om te bepalen hoe lang een goed getrainde industrieël werker nodig heeft om een bepaalde taak uit te voeren, op een aanhoudend tempo bij een acht uren werkdag.
72
Er is in de bestudeerde literatuur geen informatie gevonden omtrent de validiteit en betrouwbaarheid van deze manier van scoren. Wel zijn er MTM standaards beschikbaar (MTM%) (Bron: BRYAN, B., CHRISTOPHERSON., PH. 1995 ) De VCWS zijn ontwikkeld om op verschillende vragen een antwoord te geven. De Werkproeven kunnen geselecteerd worden in samenspraak met de cliënt. Het is belangrijk een relevante werkproef te kiezen voor de cliënt. Bij gebruik van de VCWS is de medewerking van de persoon en de interactie tussen cliënt en evaluator is essentieel. De Werkproeven zijn gestandaardiseerd bij verschillende populaties, maar toch mogen er aanpassingen gedaan worden door de evaluator binnen de uitvoering van de werkproeven. Alle aanpassingen die gemaakt zijn bij de werkproeven moeten genoteerd worden in de interpretaties. De evaluator legt de cliënt uit wat er van hem verwacht wordt. Hij gaat dan het geheel evalueren en interpreteren. De werkproeven zijn individueel voor de cliënt gekozen, zo dat hij ze zeker kan uitvoeren,en tegelijkertijd toch een uitdaging zijn. De moeilijkheidsgraad van de werkproeven hangt af van de mogelijkheden van de cliënt. De duur van afname bij de Werkproeven is verschillend en wordt bepaald door de inhoud van de werkproef en de mogelijkheden van de cliënt. Valpar International geeft handleidingen uit bij elke werkproef. Elke handleiding presenteert de achtergrond en het doel van de werkproef. Verder geeft de handleiding het algemeen beleid, scoring, instructies naar de cliënt toe, weer. De handleidingen presenteren ook een beschrijving van de werkgroep waar de proef zich het meeste mee verhoudt. Uit de literatuur kon niet worden opgemaakt of de scoring gemakkelijk of moeilijk te doen is en of deze veel tijd in beslag neemt, er worden geen voorbeelden aangehaald. Wanneer de VCWS gebruikt worden is het essentieël om de persoon zijn vertrouwen te winnen en te kunnen samenwerken. Werkproef testing is een interactieve evaluatie manier en de interactie tussen de cliënt, de evaluator en de werkproef is erg belangrijk. Op die manier draagt het testen ook bij aan de zelfwaarde van de persoon. Er is in de bestudeerde literatuur geen relevante informatie gevonden omtrent de non-respons. De VCWS gaan vooral onderzoek verrichten naar het fysieke welzijn en het fysiek functioneren . Voorbeelden van onderdelen die door de VCWS worden onderzocht: 73
VCWS04: Range of Motion van de bovenste ledematen, en werktolerantie in het bovenlichaam, VCWS11: Oog-hand-voet coördinatie, de mogelijkheid om de ogen te bewegen, handen en voeten gecoördineerd. Enkele van de VCWS leveren ook onderzoek naar interpersoonlijk en cognitief functioneren. Voorbeelden van onderdelen die door de VCWS worden onderzocht: VCWS06: Zelfstandig probleemoplossend vermogen, de mogelijkheid om aandacht te schenken aan details., VCWS14: Integratie tussen werknemers, om de interactie tussen werknemers te stimuleren, VCWS02: Discriminatie van grootte.
Common Protocol Employment Intervention Demonstration Program (EIDP) Common Protocol is opgestart in 1995 door Coordinating center staff op de universiteit van Chicago, meer bepaald in het Human Services Research Institute, EIDP project. Het Common protocol is een assessmentinstrument dat ontwikkeld is om informatie te verzamelen van de deelnemers van het EIDP. Deze meervoudige onderzoeksstudie combineert innovatieve programma’s die werkrehabilitatie combineren met klinische diensten en hulp, voor personen met geestelijke gezondheidsproblemen. Het Common Protocol gaat informatie verzamelen van de deelnemers. Het bestaat uit verschillende onderdelen (Baseline interview, Six month interview, clinical reporting form, employment tracking forms) Het baseline interview word afgenomen wanneer de cliënt start met de studie. Het onderzoekt componenten zoals de klinische kenmerken, psychosociale status, demografische karakteristieken van de deelnemers van het EIDP. Dit gebeurt aan de hand van een vragenlijst. De assessmentdocumenten van het EIDP zijn verkrijgbaar op de site van de studie (http://www.psych.uic.edu/eidp/default.htm). De documenten en de bijhorende handleiding zijn daar aanwezig om te downloaden. De vragenlijsten van het Common Protocol zijn in het engels geschreven, alsook de bijhorende handleidingen. Alvorens te kunnen beginnen met de vragenlijsten zal de instructiebundel doorgenomen worden, hierin staan aanwijzingen voor het afnemen van de vragenlijsten.
74
Het Common Protocol van het EIDP bevat gestandaardiseerde instrumenten die frequent gebruikt worden in evaluaties van personen met ernstige geestelijke gezondheidsproblemen: Positive and Negative Syndrome Scale (PANSS), Rosenberg Self-Esteem Scale, The medical Outcomes Study Short Form-36 (SF-36), The Quality of Live Interview (QOLI) Het protocol bevat ook enkele instrumenten die speciaal voor het EIDP zijn ontwikkeld (Schalen die onderzoek gaan doen naar werkmotivatie en het verkeerd beeld van sociale zekerheids voordelen) Voordat er gestart kan worden met het afnemen van de vragenlijst (Baseline interview) van het Common Protocol hebben er zeker twee voorgaande ontmoetingen hebben plaatsgevonden met de cliënt. Waarin er besproken is wat de bedoeling is van de studie, wat de participatie van de cliënt inhoudt, waarin er vragen kunnen beantwoord worden en een toestemming is ondertekend. De persoon die de vragenlijsten afneemt gaat zich voorbereiden door het lezen van de instructiebundel. Hierin wordt beschreven hoe de ondervrager de vragen gaat aanduiden en op welke manier ze worden aangebracht. De vragenlijst wordt ingevuld door de ondervrager. Het is niet moeilijk om in te vullen. Er moeten enkel keuzes aangeduid worden die door de cliënt worden aangegeven. De duur van de afname van de vragenlijst is afhankelijk van de cliënt, er is geen meting van de tijd of bepaalde tijdslimiet. Over het verwerken en de duur van de verwerking van de resultaten is er in de bestudeerde literatuur niets te vinden. Veel items in het Baseline interview zijn persoonlijk en zullen voor sommige deelnemers opdringerig overkomen. Het is daarom belangrijk om een goede relatie te onderhouden met de deelnemer. Het strikt vertrouwelijke karakter van de studie zal de ondervraagden meer op hun gemak doen voelen wanneer ze hun persoonlijke informatie delen met de afnemer van de test (COOK, J., MC HUGO, G., SALYERS, 2001) Er worden doorheen de vragenlijst verschillende criteria voor arbeid aangehaald - Alcohol en drugsgebruik, demografische kenmerken, woonsituatie, financiën, vorige werkgeschiedenis, vorige werktraining, werkinteresse, werkmotivatie, fysieke gezondheid, quality of life, zelfvertrouwen, niveau van functioneren, klinisch, medicatie, sociale vaardigheden.(Bron: Cliënt Baseline interview, Center for Mental Health Services, Substance Abuse and Mental Health Services Administration.) 75
ERGOS Work Simulator The ERGOS work simulator is ontwikkeld in 1986 door Simwork Systems, Tuscon. Het concept van de ERGOS worksimulator is gebaseerd op de arbeidswerkelijkheid en ten opzichte van dit concept is de methode van onderzoek consistent. De ERGOS is volledig gebaseerd op het principe van arbeidssimulaties. De testen van de ERGOS worksimulator bestaan uit werkactiviteiten, het is een volledig geautomatiseerde test die uit 5 testpanelen bestaat. Op deze panelen worden de belangrijkste en meest voorkomende werkgerelateerde krachten gemeten, in houdingen zoals deze ook daadwerkelijk op het werk voorkomen. Het systeem is een zogeheten stand-alone netwerk dat bestaat uit 6 computers, waarvan een computer als “master” dienst doet. Op de master worden alle testdata verzameld en bewerkt. Rapporten worden automatisch gegenereerd en geven de testresultaten o.a. op verschillende manieren grafisch weer. Aan de onderzoeker zowel als de cliënt kan desgewenst onmiddellijke feedback worden geboden op de testprestaties. Gestandaardiseerde instructies worden geschreven, gesproken en ondersteund met pictogrammen. Met behulp van barcode technologie kan de onderzoeker zijn/haar observaties gemakkelijk en gestandaardiseerd verwerken. De ERGOS worksimulator is een instrument dat meteen gebruiksklaar is, het is computergestuurd. Het is wel zo dat de ERGOS worksimulator een grote ruimte in beslag neemt en niet kan worden meegenomen op verplaatsing. Het instrument kan tot 5 personen tegelijk testen, de computer verwerkt de gegevens.(Bron: http://www.wrebv.com/frset_ergos_go_n.htm ) Voor het kunnen bepalen van de betrouwbaarheid van de (objectieve) testresultaten en van de (subjectieve) klachtenbelevingen die door de cliënt gemeld worden, gaat men meerdere invalshoeken in samenhang met elkaar gebruiken. De objectieve meetgegevens worden gevormd door de testresultaten. De door de cliënt gemelde klachten tijdens het onderzoek (psychofysische data) worden beschouwd als additionele informatie en hebben geen invloed op de testresultaten.
76
De meettestresultaten worden uitgebreid onderzocht op hun betrouwbaarheid (interne consistentie) getoetst door middel van analyses van: Grafisch verloop van resultaten (grafiekvormen), correlatie tussen subtesten (intra test resultaten), correlatie tussen verschillende testen (inter test resultaten), consistentie links rechts verschillen, consistentie maximum en gemiddelde prestaties, verloop hartfrequentie en bloeddruk, standaarddeviaties en variantie coëfficiënten, (logica) tijdsverhoudingen bij test en retest(en) De objectieve data worden na analyse op hun eigen interne consistentie vervolgens ook geanalyseerd op hun consistentie met: de psychofysische (subjectieve) data van de klachtenbeleving van de cliënt en de observaties van de onderzoeker. Op deze manier wordt op de ERGOS Werk Simulator structureel aandacht besteed aan de interne consistentie (meetgegevens) en aan de externe consistentie (hoe verhouden de meetgegevens zich ten opzichte van de psychofysische data.) Of er begeleiding nodig is voor het afnemen van de testen van de ERGOS worksimulator is onduidelijk en niet te vinden in de bestudeerde literatuur. Het afnemen van alle onderdelen van de ERGOS worksimulator duurt 4u, het verwerken van het rapport van de ERGOS duurt 40 minuten. Dit rapport zal naderhand ook met de cliënt besproken worden. Bij de ERGOS worksimulator gaat het over de fysieke aspecten van arbeid, en komt het stellen van vragen niet aan bod. De fysieke aspecten die aan bod komen zijn: werken met armen, handen en vingers, werkgerelateerde arbeidshoudingen, lichaamsflexibiliteit en –mobiliteit, uithoudingsvermogen, duurbelastbaarheid, bewegingssnelheid en –nauwkeurigheid, statische en dynamische kracht en dragen.
77
Merkmale zur Eingliederung von Leistungsgewandelter und Behinderter in Arbeit (MELBA) “Melba” is een duitse afkorting die staat voor “Merkmale zur Eingliederung von Leistungsgewandelter und Behinderter in Arbeit.” Naar het nederlands vertaald betekent dit evenveel als “Profielkenmerken voor de arbeidsintegratie van mensen met beperkingen” Het melba-systeem is sinds 1986 in ontwikkeling. MELBA werd in opdracht van het "Bundesministeriums für Arbeit und Sozialordnung" ontwikkeld. (Federaal Ministerie voor werk en sociale orde). Dit gebeurde in Duitsland, aan de Universiteit van Siegen. Het instrument is in 2001 vertaald naar het Nederlands. Personen die na een langdurende periode terug aan het werk willen gaan komen vaak een heleboel problemen tegen op de weg naar arbeid. Het vinden en kunnen behouden van een job, is voor deze mensen van groot belang. Het is een belangrijk aspect, om te reïntegreren in de maatschappij. Deze integratie is zeker belangrijk voor personen die langdurig ziek zijn geweest. Het is belangrijk om een duidelijk zicht te hebben op de mogelijkheden van de persoon, op vlak van arbeid. Het melba systeem gaat enerzijds kijken naar de arbeidsmogelijkheden van de cliënt. Anderzijds is het belangrijk een zicht te krijgen op de eisen van de functie aan de cliënt vereist. Ook hierop kan het melba systeem een antwoord geven. MELBA is een systeem waarmee de mogelijkheden van een persoon getest kunnen worden. Ook kan men met melba de eisen van een functie onderzoeken Het systeem bestaat uit een capaciteiten- en een eisenprofiel. Capaciteiten van de persoon, en eisen van de uit te voeren functie. Wanneer er een vergelijking van deze profielen gemaakt word kan de cliënt op een adequate manier over de keuze van job geadviseerd worden. De 29 items die bij het melba systeem beoordeeld worden zijn ondergebracht in sleutelkwalificaties (cognitieve aspecten, sociale aspecten, uitvoeringsaspecten, psychomotorische aspecten en communicatieve aspecten)
78
Cognitief
Sociaal
Uitvoering
Psychomotorisch
Communicatief
Werkplanning
Doorzettings-
Uithoudings-
Energetische inzet Lezen
vermogen
Vermogen
Bevattingsvermogen Leiderskwaliteit
Kritische controle
Fijne Motoriek
Rekenen
Oplettendheid
Frustratietolerantie
Reactiesnelheid
Schrijven
Contactvaardigheid
Concentratie-
Kritisch
vermogen
beoordelen
Leren/onthouden
Ontvangen van
Ordenend vermogen
Spreken
Stiptheid
kritiek Probleemoplossing
Teamwork
Zelfstandigheid
Omschakeling
Zorgvuldigheid
Voorstellings-
Verantwoording
vermogen
(Bron: RADEMAKERS, H. 2005, http://www.melba.nl/ ) Het Melba systeem bestaat uit :een handboek (dit bevat de definities van de capaciteiten en eisen), de Melba software, een SL-versie (Stark Leistungsbeeinträchtigten), IDA (Instrumentarium zur Diagnostik von Arbeidsfähigkeiten). De melba software is in een basisversie beschikbaar, maar kan ook met aangevuld worden met extra modules: „MELBA SL voor capaciteiten“, „MELBA Mobiel“ voor flexibel gebruik, bijvoorbeeld wanneer u op verschillende werkplekken profielen opstelt, „MELBA Talen“, allereerst Nederlands, Italiaans, Slowaaks en Litouws, „MELBA SL voor eisen“ De basisversie MELBA 2.0 kost in de stand-alone versie vanaf € 395,- en in de netwerkversie vanaf € 595,-. Bij meerdere toepassers (stand-alone en netwerk ) wordt de prijs steeds iets hoger. (bron: http://www.melba.nl/ ) De aspecten die aan bod komen bij de beide profielen zijn zorgvuldig en betrouwbaar gedefinieerd, zodat verschillende gebruikers, met een verschillende achtergrond en in verschillende werksituaties het systeem eenduidig kunnen interpreteren en tot vergelijkbare resultaten kunnen komen. Om deze test valide en betrouwbaar te maken is het vereist dat de afnemer van de test een opleiding gevolgd heeft. Het gebruik van Melba is bijgevolg
79
voorbehouden aan personen die een opleiding gevolgd hebben, en hiervoor een licentie hebben (voor meer informatie zie www.melba.nl : softwaretraining). De opleidingen kan men zowel in Duitsland als in Nederland volgen. Deze opleiding is kostelijk (1500euro) en vereist om de drie jaar een update. De duur van de Melba afname is afhankelijk van verschillende factoren. De kennis, ervaring van de afnemer: hoe vaker de Melba afgenomen wordt, hoe sneller dit kan. Ook is de afnameduur afhankelijk van de bronnen die gebruikt worden (gaat de afnemer enkel af op wat de cliënt in kwestie zegt of gebruik de afnemer ook andere bronnen) Voor elke bron wordt een Melba score gegeven, waarvan de afnemer dan uiteindelijk een gemiddeld cijfer krijgt. Er wordt per bron een half uur voor de afname geteld. Daarbij komt ook nog een half uur tot een uur voor de verwerking. De afname is op zich niet moeilijk. Belangrijk is om de begripsdefiniëring onder de knie te krijgen daar er in de Melba termen niet altijd hetzelfde bedoelt wordt als er in de “volksmond” bedoelt wordt met hetzelfde begrip. Ook het onder de knie krijgen van een waarde gevoel bij de cijfers vraagt tijd. Daarom dient men een opleiding te volgen. De afname kan verbaal gebeuren (bij verschillende bronnen), aan de hand van medische gegevens of indien er te weinig informatie voorhande is over bepaalde aspecten kan de IDA afgenomen worden. IDA (Instrumentarium zur Diagnostik von Arbeitsfähigkeiten) is een instrument dat bestaat uit een veertiental arbeidsvaardigheidsproeven van verschillende moeilijkheidsgraad waarvan na afname de resultaten makkelijk vertaalbaar zijn naar Melba cijfers). Het Melba systeem is ingedeeld in 2 delen; het capaciteitenprofiel en het eisenprofiel. Het capaciteitenprofiel. De verschillende sleutelkwalificaties die belangrijk zijn wanneer iemand terug arbeid gaat verrichten, zijn deze die bij het capaciteitenprofiel aan bod komen (zie boven). De vaardigheden waarover een persoon beschikt, worden op een vijfpuntsschaal gescoord. De mogelijkheden van het capaciteitenprofiel van het Melba systeem zijn uiteenlopende: Er gaat op een gestandaardiseerde manier gezocht worden naar de mogelijkheden van de persoon om tot een optimaal functioneren te komen. Hierbij gaat er gecommuniceerd worden over de zwakke en sterke punten van de cliënt (met cliënt zelf, begeleiders, werkgever,…). Op die manier gaat men systematisch een planning opmaken (in verband met begeleiding, training, te 80
stellen eisen,…). Deze planning wordt doorheen de ontwikkeling gevolgd en het resultaat van de maatregelen wordt geëvalueerd. Ook wordt er een vergelijking gemaakt tussen de inschatting van de cliënt zijn eigen mogelijkheden en de mening van anderen. Het eisenprofiel Wanneer we spreken over het eisenprofiel, gaat het over de criteria die belangrijk zijn voor een bepaalde functie. Ook hier gaat er op een vijfpuntsschaal worden gescoord, er wordt gekeken welke taakeisen in welke mate vereist worden. Een voordeel van het eisenprofiel is dat, onafhankelijk van de branche waartoe de functie behoord, de taakeisen van een bepaalde functie geanalyseerd kunnen worden.Ook de mogelijkheden van het eisenprofiel zijn uiteenlopend: men gaat op een gestandaardiseerde manier de eisen van een functie documenteren. Wanneer deze punten duidelijk zijn kan hierover gecommuniceerd worden en kunnen de verschillende werkplekken vergeleken worden op basis van hun taakeisen. Op die manier kan men een functie vorm geven met de nodige eisenstructuur. De profielvergelijking Het verwerken van de resultaten van de beide profielen gebeurd door gebruik te maken van een profielvergelijkingssyteem (Van HOOFF, M., Bos, P. 2004.) Dit is mogelijk omdat de beide profielen op een identieke manier opgebouwd zijn. Men gaat de twee profielen over elkaar leggen en vaststellen bij welke aspecten de mogelijkheden van de cliënt overeenstemmen met de eisen van de functie. Discrepanties kunnen op een profielvergelijkingsformulier vastgelegd worden. Op deze manier kan er onderzocht worden of een functie voor een bepaalde cliënt geschikt is en om zo aan de hand van de mogelijkheden van de cliënt een functie of taak te selecteren. Zo kunnen er ook gerichte plaatsingsmaatregelen genomen worden, of veranderingen worden doorgevoerd.
Discussie Doorheen het proces van zoeken naar een bruikbaar onderzoeksinstrument zijn er toch een aantal punten die in beschouwing moeten genomen worden. Als eerste punt dient er bij de Valpar Componend Worksamples rekening mee gehouden te worden dat de werkproeven, 81
onderdelen en handleidingen zijn geschreven in het engels. Er is bij deze test ook geen informatie beschikbaar over het Europese referentie kader, de resultaten van de test worden gekoppeld aan een database met standaarden uit Amerika. Daarbij kan de vraag gesteld worden of dit vergelijkbaar is met Europa. Daarbij komt ook nog dat enkele onderdelen van de test moeilijk verplaatsbaar zijn. Uit de bestudeerde literatuur kan niet opgemaakt worden hoe de scoring gebeurt en hoeveel tijd dit in beslag neemt. Dit heeft ook te maken met het punt dat er weinig bruikbare literatuur over te vinden is. Verder scoort de test vooral naar fysiek welzijn en fysisch functioneren omtrent arbeid en niet zozeer naar andere aspecten van arbeid (zoals psychologisch welzijn en psychisch functioneren, beroepsfunctioneren, interpersoonlijk functioneren, …) Bij het Common Protocol dient er rekening gehouden te worden met het feit dat deze vragenlijst(en) een onderdeel zijn van een rehabilitatieprogramma in Chicago en dus eigenlijk ook hiervoor opgesteld zijn en onlosmakend hiermee verbonden zijn. Belangrijk om te vermelden is ook dat het Common Protocol een vragenlijst is, die de deelnemers naar believen kunnen invullen. Er is weinig tot geen informatie beschikbaar over hoe de resultaten gescoord en geïnterpreteerd worden. De vragenlijst is opgesteld in het Engels en er is geen vertaling beschikbaar, ook in verband met het Europese referentie kader is er geen informatie beschikbaar. Er zijn bij het afnemen van het Common Protocol extra ontmoetingen met de cliënt nodig, om de studie te verduidelijken en vragen te stellen over de participatie van de cliënt. Sommige vragen uit de lijst kunnen opdringerig overkomen naar de cliënt, hiervoor is een goede relatie met de cliënt van belang. Het opbouwen van een goede cliënt therapeut relatie kost tijd. De vragen uit de lijst niet specifiek gericht naar het arbeidsfunctioneren, maar eerder algemeen gesteld. Over de ERGOS kan besloten worden dat er een heleboel positieve kenmerken aanwezig zijn (scoring, eenduidige resultaten,…), maar toch dient er rekening mee gehouden te worden dat deze test enkel onderzoek verricht naar fysieke aspecten en dat de ERGOS niet voldoet aan de criteria van de onderzoeksvraag (arbeidsvaardigheden en werkattitude). Ook is het een groot instrument dat niet verplaatsbaar is, dat kan zeker een minpunt zijn voor onderzoekers. Het instrument is ook onpersoonlijk (computer) en er is dus geen interactie met de onderzoeker. Ook heeft eventuele belangrijke additionele informatie of observaties geen enkele invloed op de testresultaten.
82
Bij het MELBA instrument zijn er weinig negatieve punten bespreekbaar. Wel dient men rekening te houden met de kostprijs, die voor het basispakket +/- 400 euro kost. En daarbij komt ook nog een kostelijke opleiding. Informatie over hoe er onderzoek gedaan is over de betrouwbaarheid en validiteit is niet gevonden in de bestudeerde literatuur.
Conclusie De Valpar Componented Worksamples is een fysiek gerichte test (staan;lopen, bukken, knielen, hurken, reiken, hand- en vingervaardigheid wordt getest) met ook enkele inter- en intrapersoonlijke (probleemconceptualisatie, zelfvertrouwen, frustratietolerantie, taakconcentratie) en cognitieve aspecten(algemene (leer)aanleg, verbale aanleg, numerieke aanleg, ruimtelijk inzicht, vormperceptie, administratief inzicht). Met de werkgerelateerde proeven krijgt de tester een duidelijk beeld van hoe de cliënt zou presteren in een werkomgeving. Maar niet alle belangrijke aspecten van arbeid komen in dit aspect aan bod (Psychologisch welzijn en psychisch functioneren, ziekte-inzicht, zelfzorg en onafhankelijk functioneren, rollen, beroepsfunctioneren, algemene levenskwaliteit, het is niet volledig genoeg voor onze onderzoeksgroep. Een aantal componenten van deze test zijn zeker bruikbaar (inter en intra-persoonlijke aspecten, cognitieve aspecten), maar verder onderzoek op dit vlak is zeker essentieel. Het Common Protocol van het EIDP is een vragenlijst die scoort naar een aantal goede aspecten van arbeid, die te vinden zijn in het Cliënt Baseline interview. Dat de vragenlijst vrij beschikbaar is op het internet is ook een pluspunt. Minder positief is dat er weinig informatie beschikbaar is over hoe de test gescoord moet worden, en dat het een vragenlijst is. De ondervraagden kunnen op de vragen in de lijst naar believen antwoorden. Er zijn goede elementen aanwezig in de vragenlijst (het gebruiken van bekende en veel gebruikte instrumenten). Maar de vragen zijn niet specifiek genoeg toegespitst op de aspecten waar deze onderzoeksgroep naar op zoek is omdat de vragen algemeen gesteld worden en men daardoor enkel een oppervlakkig beeld van de cliënt krijgt. De ERGOS worksimulator is een testintrument met een hoge wetenschappelijke waarde. De testmogelijkheden op fysiek vlak zijn uitgebreid. Onze onderzoeksgroep is op zoek naar een
83
onderzoeksinstrument dat aan meer aspecten van arbeid (mentale aspecten, inter- en intrapersoonlijke aspecten, cognitief functioneren, …) voldoet dat dit instrument. Daarom is dit instrument niet 100% bruikbaar voor onze werkgroep. Ook de hoge kost en niet kunnen verplaatsen van dit meetinstrument is een nadeel. Verder onderzoek naar instrumenten met meer mogelijkheden is van belang. ‘MELBA’ is een systeem met een heleboel mogelijkheden, omdat dit systeem peilt naar een heleboel goede kenmerken van arbeid (die onderverdeeld zijn onder: Cognitief, Sociaal, uitvoering, psychomotorisch, communicatief). Deze zijn terug te vinden in de 29 items, van de sleutelkwalifitaties. Op het eerste zicht is deze test geschikt voor naar wat onze onderzoeksgroep op zoek is. Maar daarbij moet wel rekening gehouden worden met het punt dat deze test niet bekeken is kunnen worden, en er niet zoveel Nederlandse literatuur over beschikbaar is. Het zou dus goed zijn om nog extra informatie te kunnen verkrijgen over het melba systeem. Uit dit literatuuronderzoek naar bruikbare en valide assessment instrumenten voor personen met psychosociale problematiek die het werk terug willen hervatten kunnen we besluiten dat er een heleboel instrumenten beschikbaar zijn, het één al meer bruikbaar dan het andere. De test “MELBA” is op het eerste zicht het meest bruikbaar voor gebruik in het arbeidscentrum te Tienen. MELBA is aangepast aan het Europeese referentiekader en is vertaald naar het engels. Verder zijn de competenties voor arbeid duidelijk omschreven in de sleutelkwalificaties. Ook word er rekening gehouden met de jobvereisten en kan de profielvergelijking hierin een duidelijk overzicht scheppen. Verder moeten we wel aangeven dat het ERGOS instrument en The Valpar Componented Worksamples ook zeer bruikbare tests zijn binnen het gebied ergotherapie, in het domein van de fysiekgerichte ergotherapie . Ze onderzoeken naar meer fysieke aspecten van arbeid. Daarom zouden binnen een andere setting deze instrumenten zeker ook bruikbaar kunnen zijn. Het ERGOS instrument is voorzien van een éénduidige scoring en geeft de resultaten objectief weer.
84
Referenties BAWETT, T., KING, P., TUCKWELL, N. A Critical Review of Functional Capacity Evaluations. In: Physical Therapy . Volume 78 . Number 8, (1998) BRYAN, B., CHRISTOPHERSON., PH. Valpar and Methods-Time Measurement (MTM). In: Valpar Views en News, Vol 1, No1 (1995) COOK, P., e.a., Effects of Job Development and Job Support on Competitive Employment of Persons With Severe Mental Illness. In: http://ps.psychiatryonline.org. Volume. 56 No. 10 (2005) COOK, P., e.a., Integration of Psychiatric and Vocational Services: A Multisite Randomized, Controlled Trial of Supported Employment. In: American Journal of Psychiatry. (2005), 162, 1948–1956 COOK, J., MC HUGO, G., SALYERS, M., Reliability of Instruments in a Cooperative, Multisite Study: Employment Intervention Demonstration Program. In: Mental Health Services Research. Volume 3, No. 3 (2001), 129-139. CURIST, STOELING. Vocational evaluation of persons with disabilities: A summary of experience and research with the valpar componented work samples. In: guidance & counselling. Volume 6, No 4. (1991) ELLIS, J., HARKESS,J., JACKSON, M., Reporting Patients' Work Abilities: How the Use of Standardised Work Assessments Improved Clinical Practice in Fife. In: British Journal of Occupational Therapy. Volume 67, No 3 (2004), 129-132. FRINGS-DRESEN, M., KUIJER, P., RUSTENBURG, G., The Concurrent Validity of the ERGOS™ Work Simulator and the Ergo-Kit® with Respect to Maximum Lifting Capacity. In: Journal of Occupational Rehabilitation. Volume 14, No 2 (2004), 107-118. GIBSON, L., STRONG, J. A conceptual framework of functional capacity evaluation for occupational therapy in work rehabilitation. Department of Occupational Therapy, The University of Queensland, Brisbane, Queensland, Australia (2001) KAISER, H., KERSTING, M., SCHIAN, H. The value of the ERGOS work simulator as an element of capacity diagnostic judgement. In: Rehabilitation. Volume 39, No 3 (2000) 175184. LAW, M., STEWARD.D., POLLOCK, N., LETTS, L., BOSCH, J., WESTMORELAND, M. Critical Review Form – Quantitative Studies. (1998)
85
LEE, G., CHETWYN, C., CHAN, H. Work profile and functional capacity of formwork carpenters at construction sites. In: Disability and rehabilitation. Volume 23, No 1(2001), 914. PIETERS,G., VAN DER GAAG,M. In: Rehabilitatiestrategieën. 2000 PITTELJON,G., SOENEN, K., VANHAECKE, J. Arbeidsrehabilitatie in Vlaanderen. In : Maandblad Geestelijke volksgezondheid. Volume 54 (1999), 765-770 RADEMAKERS, H. Projectplan MELBA. UVW Arnhem. Juli 2005. RAAIJMAKERS, M. De smaak van Melba bij Prismaas. Centrum voor arbeidsreintegratie prismaas SHENE,A., HENSELMANS, H., Psychiatrische rehabilitatie in Nederland en Vlaanderen. In: maandblad Geestelijke Volksgezondheid. Volume 54 (1999) VAN HOOFF, M., BOS, P. MELBA, Een arbeids(re)integratiemethode. In: tijdschrift voor ergotherapie. Volume 5, 2004 VAN HOOFF, M., BOS, F. Kwaliteit van interventies in het rehabilitatieproces in onderzoek en ontwikkeling. Tijdens: congres; “rehabilitatie als maatschap”. 2004 VAN AUDENHOVE, C., VAN ROMPAEY, I., DE COSTER, I., LISSENS, G. In: Op weg naar werk. 2000 VAN WEEGHEL, J., MICHON, H., KROON, H., Arbeidsrehabilitatie vanuit een ggz-team. In: maandblad geestelijke volksgezondheid, volume 57 (2002) Via WWW: http://pareonline.net/getvn.asp?v=5&n=2 http://www.psych.uic.edu/eidp/default.htm http://www.valparint.com/wsstudy.htm http://www.eega.nl/adacwerknemer.php http://www.melba.nl/ http://ergos.deds.nl/exp/index.php?lng=nl http://www.wrebv.com/frset_ergos_go_n.htm
86
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Vocational Assessment Protocol (VAP) Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS) Worker Role Interview (WRI)
door Kim Metten Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
87
Trefwoorden: matig tot ernstige psychische aandoeningen, arbeidsreïntegratie (work rehabilitation), assessmentinstrumenten, vocational rehabilitation, psychometrische eigenschappen, Vocational Assessment Protocol (VAP) Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS) Worker Role Interview (WRI)
Starttekst Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies Aart Schene, Jaap van Weeghel, Jac van der Klink en Frank van Dijk (2005, Psychopraxis)
Onderzoeksvraag Valide en betrouwbare instrumenten vinden die het arbeidsfunctioneren van een persoon met een matig tot ernstige psychische aandoening objectief kunnen meten in een ergotherapeutische setting.
Abstract
DOEL Literatuuronderzoek naar valide en betrouwbare instrumenten die het arbeidsfunctioneren van een persoon met een matig tot ernstige psychische aandoening objectief kunnen meten in een ergotherapeutische setting . Het instrument wordt afgenomen als men de cliënt nog niet aan het werk heeft gezien en het beoordeelt relevante arbeidsvaardigheden. METHODE Bezoek aan het arbeidscentrum in de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen in Tienen waar de werking van het arbeidscentrum en de onderzoeksvraag werd weergegeven. Doorzoeken van databanken, elektronische tijdschriften, wetenschappelijke internetsites en zoekmachines met betrekking tot de onderzoekscriteria. Uiteindelijk werd een selectie gemaakt van instrumenten die verder onderzocht werden door de studenten van de onderzoeksgroep. Dit deel van het onderzoek omvat het Vocational Assessment Protocol (VAP), de Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS) en de Worder Role Interview (WRI)
88
RESULTATEN De algemene gegevens, het doel, de soort of vorm, de verkrijgbaarheid, de methodologische kwaliteit, de hanteerbaarheid en de normgegevens van het VAP, de VCRS en de WRI worden bij de resultaten weergegeven. CONCLUSIE Geen enkel van de onderzochte instrumenten voldoet volledig aan de onderzoeksvraag. Het VAP en de VCRS worden onder andere beiden afgenomen wanneer men de cliënt al aan het werk heeft gezien en de WRI beoordeelt geen relevante arbeidsvaardigheden. De VAP, de VCRS noch de WRI zijn dus niet geschikt om, in het arbeidscentrum van Tienen, het arbeidsfunctioneren van een cliënt objectief te meten wanneer men de cliënt nog niet aan het werk heeft gezien.
Inleiding De onderzoeksgroep heeft gezocht naar een instrument met de volgende criteria. Het instrument geeft het niveau van arbeidsfunctioneren weer wanneer men de cliënt nog niet aan het werk heeft gezien. Op basis van het resultaat dat komt uit dat assessment kan er eventueel een doelgerichte arbeidstraining worden opgestart. Momenteel gebeurt het hierboven beschreven traject niet omdat de assessmentlijst die momenteel gebruikt wordt in het arbeidscentrum (aangepaste GES) het niet mogelijk maakt om het niveau van functioneren te bepalen zonder dat de cliënten enkele weken aan het werk zijn. Het is dan ook moeilijk om een aantal cliënten te motiveren voor een arbeidstraining hoewel ze het toch nodig hebben. Het instrument is ontwikkeld voor cliënten met een matig tot ernstige psychische aandoening, is bruikbaar binnen een ergotherapeutische setting, is afneembaar door een ergotherapeut, heeft een goede wetenschappelijke waarde en het assessment beoordeelt relevante arbeidsvaardigheden. In het kader van relevante arbeidsvaardigheden heeft het volgende project onderzoek uitgevoerd. ATLAS is de afkorting van woorden die de zoektocht aangeven van mensen met een handicap naar een rechtmatige plaats in de arbeidsmarkt. Het hoofddoel van het ATLAS-project is een perspectief op Europese schaal ontwikkelen voor het evalueren en het aanleren van sociale vaardigheden bij mensen met een verstandelijke handicap in de context van de gewone arbeidsmarkt. Arbeidsmarktgerelateerde sociale competenties zijn competenties die bestaan uit een integratie van kennis, vaardigheden, attitude, persoonlijke trekken en ervaring. Ze stellen cliënten in staat om sociaal te presteren op een gepaste manier, in een bepaald beroep en in 89
een bepaalde context. De ATLAS-partners voerden een enquête uit bij werkgevers om na te gaan welke sociale vaardigheden zij belangrijk achtten. De resultaten van de enquêtes resulteerden in een lijst van ‘sociale sleutelvaardigheden’, bijzonder belangrijke vaardigheden om met succes deel te nemen aan het arbeidsproces. In bijlage 1 vindt u een overzicht van de 7 arbeidsmarktgerelateerde sociale competenties en de bijhorende 62 vaardigheden. De sociale sleutelvaardigheden zijn gearceerd. (uit VAN HAMOND B., HACCOU R., 2006)
Methodologie Deze werkgroep is begonnen het lezen van de starttekst en heeft vanuit de referenties ervan 2 artikels over arbeidsrehabilitatie gezocht. Deze werden kritisch bekeken aan de hand van de kwalitatieve criterialijsten van Law ea. Vervolgens zijn we op 13 november 2006 naar de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen geweest. Daar werd uitleg gegeven over het arbeidscentrum en de arbeidstrajectbegeleiding van cliënten met een matig tot ernstige psychische aandoening. Na de voorstelling en een weergave van hun onderzoeksvraag is er algemeen literatuuronderzoek uitgevoerd. Er werd aan de hand van de criteria op databanken gezocht naar instrumenten. De gevonden instrumenten werden verdeeld onder de studenten van de onderzoeksgroep. Iedere student onderzocht enkele instrumenten verder door het opzoeken, lezen, analyseren en bekritiseren van wetenschappelijke literatuur. Dit onderdeel van het onderzoek omvat het Vocational Assessment Protocol (VAP), de Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS) en de Worker Role Interview (WRI).
Resultaten
Vocational Assessment Protocol (VAP) Het Vocational Assesment Protocol (VAP) is ontwikkeld door Thomas Dale F. en werd uitgegeven in 1996 in de USA in Menomonie. Het Vocational Assessment Protocol (VAP) is een profiel over de functionele vaardigheden van arbeids-gerelateerde factoren. Het werd ontwikkeld voor zowel arbeidsrehabilitatie van personen met een traumatische hersenletsel als 90
voor traditionele arbeidsassesmentstrategieën en –benaderingen. (volgens THOMAS DALE F., MENZ, FREDRICK E., 1996) De doelen van het VAP zijn het systematisch identificeren van werkvaardigheden, voordelen en sterktes van een cliënt om zo aan betere arbeidsrehabilitatie te doen, het voorzien van een structuur en een protocol voor het onderzoeken van de meest frequente cognitieve, fysieke en psychosociale factoren die geschikt zijn om de tewerkstelling en de reïntegratie in de maatschappij van cliënten met een traumatisch hersenletsel te beïnvloeden, het bepalen van arbeidsreïntegratiestrategieën gebaseerd op het verminderen van arbeidsbarrières door de ontwikkeling van compensatietechnieken en creatieve probleemoplossende strategieën en het bepalen van arbeidsbarrières in een gemeenschappelijke taal voor cliënten en arbeidsreïntegratie hulpverleners. (volgens THOMAS DALE F., MENZ, FREDRICK E., 1996) Het VAP bestaat uit verschillende interviews, vragenlijsten en profielen. Eerst worden interviews gedaan over de achtergrondinformatie van de cliënt, namelijk een persoonlijke demografische vragenlijst en een persoonlijk demografisch interview. Vervolgens wordt het klinisch profiel onderzocht, dit bestaat uit een fysiek profiel, een sociaal-emotioneel profiel en een neuro-psychologisch profiel. Dan worden de arbeidsaanpassingsprofielen afgenomen. Deze profielen bevatten een job-zoek-vaardigheidsprofiel, een interviewvaardighedenprofiel, een kritisch werkgedragsprofiel en een sociaal aanpassingsgedragsprofiel. De afnemer van de voorgaande interviews, vragenlijsten en profielen maakt ten slotte een structurele samenvatting van informatie uit het bovenstaande assessment. De afnemer detailleert de sterktes en problemen uit de testresultaten, vat verwijzende vragen samen en stelt ze, identificeert voorkeursleerstijlen en stelt leerstrategieën voor, stelt gedragsinterventiestrategieën, toezicht en nodige steun voor en detailleert bijkomende voorgestelde diensten. (volgens THOMAS DALE F. MENZ F. en FREDRICK E., 1996) Het VAP is verkrijgbaar in het onderzoeks- en trainingscentrum van de universiteit van Winconsin-zuid in Menomonie. De gebruikershandleiding kost $21.75 en de instrumenten van het VAP $ 35. Er is geen Nederlandse versie verkrijgbaar. Het VAP voldoet volgens het onderzoek van Thomas Dale F. en Menz F. (1997), waarin de validiteit van het VAP werd onderzocht, aan de psychometrische vereisten die nodig zijn om te concluderen dat het zowel betrouwbaar als valide is om arbeidsgerelateerde vaardigheden en functioneel gedrag die nodig zijn voor tewerkstelling van personen met een traumatisch hersenletsel te meten.
91
Uit klinische feedback van afnemers van het VAP en cliënten waarvan het is afgenomen blijkt dat het protocol inspannend, maar geschikt is om de sterktes en noden in verband met arbeidsreïntegratie van cliënten met een traumatisch hersenletsel weer te geven. (volgens THOMAS DALE F. MENZ F. en FREDRICK E., 1996) Het protocol is alleen in het Engels verkrijgbaar. Er is een uitgebreide en duidelijke handleiding ter beschikking. De persoonlijke demografische vragenlijst en het interview moeten door dezelfde persoon worden afgenomen. Tijdens het interview krijgt de cliënt de kans om zijn antwoorden van de vragenlijst verder uit te leggen en voorbeelden te geven. Op die manier wordt er een zo goed mogelijk beeld van de persoonlijke achtergrond van de cliënt verkregen. De profielen worden gescoord aan de hand van een drie-punts-schaal (binnen normale grenzen - minder belangrijk probleem - opmerkelijk probleem). Voorbeeld item uit het kritisch werkgedragprofiel: cliënt herinnert zich werkinstructies. Op de formulieren van de profielen is er een belangrijke zone voorzien om commentaar neer te schrijven, dit is heel belangrijk omdat daar de beperkingen verder gedetailleerd kunnen worden. Vanuit de informatie die verkregen is uit de profielen kan een overzicht worden gemaakt van de sterktes en zwaktes van de cliënt, met betrekking tot de werksituatie. (volgens THOMAS DALE F. MENZ F. en FREDRICK E., 1996)
Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS) De VCRS is door Tamasine C. Greig ea. ontwikkeld in 2003 in de Yale University School of Medicine, Department of Psychiatry, New Haven, USA. Het is ontworpen voor cliënten met een chronische psychische aandoening. Het instrument is ontwikkeld binnen het arbeidsreïntegratieprincipe ‘place and train’. Bij dit principe wordt het arbeidsfunctioneren op de werkvloer zelf getest. Er waren al twee instrumenten, de Cognitive behavior rating scales (CRS) en de behavior rating inventory of executive function (BRIEF), maar deze zijn niet specifiek genoeg om cognitieve stoornissen van cliënten met een chronisch psychische aandoening te meten op de werkvloer. De VCRS voldoet al meer aan de voorwaarde om op de werkvloer het hierboven beschrevene te meten. (volgens TAMASINE C. GREIG ea, 2004) De VCRS heeft als doel de cognitieve stoornissen op de werkvloer te meten. 92
De test bestaat uit een vragenlijst met 16 items die gescoord worden na een werkplaatsobservatie, een gesprek met de cliënt over de ervaring van zijn cognitieve beperkingen en een interview over de cliënt met de supervisor. De items zijn onderverdeeld in aandacht, geheugen en leervermogen; organisatie en flexibiliteit; en inwijding. Deze items worden gescoord aan de hand van een vijf-punt-schaal, 1 betekent sterke cognitieve beperkingen en 5 betekent gebrek aan cognitieve beperkingen. De laagste score is 16 en de hoogste 80. Voorbeelditem: cliënt werk verder zonder te vertragen wanneer hij iets interessant rondom hem hoort. (volgens TAMASINE C. GREIG ea, 2004) De test is via Ebsco samen met het artikel, ‘The vocational cognitive rating scale: a scale for the assesment of cognitive functioning at work for clients with severe mental illness’ van TAMASINE C. GREIG ea., in het tijdschrift te verkrijgen. De interbeoordelingsbetrouwbaarheid van de individuele items en de totaalscore zijn goed tot zeer goed. De validiteit is weergegeven door Cronbach’s Alpha en geeft een sterke interne dichtheid, dit omdat de individuele items een hoge correlatie hebben tot de totaalscore. De overeenkomstige validiteit is moeilijk weer te geven omdat er nog geen vergelijkbaar instrument bestaat. De VCRS heeft ook een goede mogelijkheid tot het voorspellen van resultaten, de VCRS heeft namelijk tijdens een onderzoek het aantal werkuren en werkprestaties na 6 maanden voorspeld. (volgens TAMASINE C. GREIG ea, 2004) De VCRS is in het engels verkrijgbaar, er is geen Nederlandse vertaling beschikbaar. De VCRS wordt na een werkplekobservatie van 15 minuten, een interview met de supervisor en een gesprek met de cliënt gescoord door de jobcoach. Meestal heeft de jobcoach de cliënt al vaker aan het werk gezien en heeft hij een bredere kijk dan alleen de observatie 15 minuten. De afnametijd is afhankelijk van de duur van de interviews met de supervisor en de cliënt. Om de test correct af te nemen heb je de vragenlijst nodig en moet je weten hoe je correct scoort en de totaalscore bekomt. Ik heb geen handleiding van de VCRS gevonden.
Worker Role Interview (WRI) De WRI was eerst door Braveman B. ea. in 1991 ontwikkeld als een deel van een studie dat als doel had de invloed van psychosociale variabelen op de terugkeer naar werk te onderzoeken. Zijn bruikbaarheid als klinische test werd snel duidelijk en zo is er een voortdurende ontwikkeling met een oog naar zowel klinische als onderzoeks-toepassingen uitgevoerd. 93
De WRI is gebaseerd op het Model Of Human Occupation (MOHO). Het MOHO ziet werkgedrag als een samenspel van motivatie, levensstijl, capaciteiten en omgevingsfactoren. Motivatiefactoren (volution) omvatten waarden, interesses en persoonlijke causaliteit van de cliënt. Levensstijlfactoren (habituation) omvatten sociale rollen en gewoonten. Prestaties wordt gezien als motorische, cognitieve en interpersoonlijke capaciteiten. De omgeving wordt gezien als fysieke factoren (objecten en plaatsen) en sociale factoren (groepen en werktaken). Volgens het MOHO zijn al deze factoren in interactie met elkaar en vormen ze een systeem dat uiteindelijk gestalte geeft aan het beroepsgedrag, algemene dagelijkse activiteiten en vrije tijd. (volgens CRAIG A. VELOZO ea., 1999) De doelgroep zijn personen die na ziekte of letsel terug willen gaan werken. De WRI meet de psychosociale- en omgevingsfactoren die de mogelijkheid beïnvloeden om na ziekte of letsel terug te keren naar de werkvloer. (volgens CRAIG A. VELOZO ea., 1999) Het is de bedoeling dat de cliënt in het begin van het arbeids-revalidatieproces aan de hand van het interview verschillende aspecten van zijn/haar leven en werk bespreekt met de ergotherapeut. (volgens THOMAS C. en KINEBANIAN A.) De WRI is een semi-gestructureerd interview, samen met een 4-punt-scoreschaal. De 17-items-schaal wordt ingevuld door de interviewer op basis van gegevens die hij heeft bekomen uit een interview met de cliënt en uit beschikbare informatie over de fysieke status van de cliënt en over de functionele prestaties. (volgens CRAIG A. VELOZO ea., 1999) De vragen zijn opgesteld om relevante informatie te verkrijgen over het belang en de rol die werk speelt in het leven van cliënten. De psychosociale en omgevingsfactoren die van invloed zijn op de mogelijkheden voor terugkeer in het arbeidsproces. De vragen zijn opgedeeld in categorieën, die globaal verwijzen naar het theoretische kader van het Model Of Human Occupation. (volgens THOMAS C. en KINEBANIAN A.) Onderdelen en inhoudsgebieden Persoonlijke causaliteit 1.
beoordeelt capaciteiten en beperkingen
2.
verwachtingen van jobsucces
3.
neemt verantwoordelijkheid
Waarden 4.
verplichting tot werk
5.
werkgerelateerde doelen
Interesses 94
6.
plezier hebben aan werk
7.
streeft belangen na
Rollen 8.
identificeert zich met het werknemer zijn
9.
schat werkverwachtingen in
10.
invloeden van andere rollen
Gewoontes 11.
werkgewoontes
12.
dagelijkse routines
13.
past routines aan om moeilijkheden te minimaliseren
Omgeving 14.
waarneming van de werkplaats
15.
waarneming van familie en vrienden
16.
waarneming van de baas
17.
waarneming van collega’s
(volgens ELIN EKBLADH ea., 2004) Er is een Nederlandse vertaling en bewerking, door het ‘innovatie centrum model of human occupation’, van de WRI (handleiding van 119pp. en test) te koop via de site http://www.moho.uic.edu/assess/wri.html voor $38.5. Volgens het onderzoek van Elin Ebba Ásmunsdottir ea. (2004) , waarin onderzocht werd wat de rol van de WRI in arbeidsrehabilitatieprogramma’s is, is de WRI valide bevonden over cultuur, taal en bevolking. Andere studies geven volgens dit onderzoek ook een goede interne validiteit, test-hertest en interbeoordelings-betrouwbaarheid weer. De WRI is volgens het onderzoek van Forsyth K. ea. (2006), waarin de psychometrische eigenschappen van de WRI werden onderzocht, valide over leeftijd, diagnoses en cultuur en is een effectief meetinstrument voor een brede waaier van personen. Volgens het onderzoek van Elin Ekbladh ea. (2004), waarin de voorspellende validiteit voor terugkeer naar het werk werd onderzocht, blijkt dat vijf van de 17 items in de WRI een goede voorspellende validiteit voor terugkeer naar werk hebben. Het onderdeel persoonlijke causaliteit heeft de beste voorspellende validiteit. De resultaten van voorgaande studie verschillen van de resultaten van een studie van Velozo ea (1999). Deze studie vermeldt dat noch de WRI, noch andere variabelen zoals chroniciteit, diagnoses, aantal chirurgische ingrepen en leeftijd terugkeer naar werk, 3 maanden na het stopzetten van de revalidatie, 95
kunnen voorspellen. Het verschil in deze resultaten geeft aan dat verder onderzoek naar de voorspellende validiteit van de WRI nodig is. Voordat men het interview afneemt, wordt aanbevolen gegevens, zo mogelijk uit het dossier van de cliënt, te verzamelen. Als men het interview houdt, is het altijd belangrijk om van te voren te bepalen welke informatie men wil verkrijgen. Bij de WRI gaat het erom inzicht te krijgen in hoe de cliënt zijn arbeidsverleden ziet, hoe hij aankijkt tegen zijn handicap en de invloed van zijn handicap op zijn/haar huidige en toekomstige leef- en woonsituatie. Het gaat dus om het cliënten perspectief. Per categorie vragen kan het gesprek gevoerd worden, waarna steeds een korte samenvatting van het verhaal van de cliënt wordt gemaakt. Het is belangrijk niet alleen de exacte antwoorden van de cliënt te registreren, maar ook zijn emotionele respons. Het afnemen van het interview aan de hand van de vragenlijst neemt ongeveer 60 minuten in beslag. Het afnemen van de scores neemt ongeveer 15 minuten in beslag wanneer de interviewer ervaring heeft met het toepassen van het model, resp. de omschrijving per score kent. (volgens THOMAS C.en KINEBANIAN A.)
Discussie De arbeidsmarktgerelateerde sociale competenties en de sociale sleutelvaardigheden van de onderzochte instrumenten staan in bijlage 1 weergegeven. Het VAP beoordeelt bv. de 3 sociale sleutelvaardigheden van communicatie in zijn kritisch werkgedragprofiel en het sociaal aanpassingsgedragprofiel. Het kritisch werkgedrag profiel uit het VAP beoordeelt 32 van de 61 arbeidsgerelateerde sociale competenties en 19 van de 27 sociale sleutelcompetenties. Het sociaal aanpassingsgedrag profiel uit het VAP beoordeelt 31 van de 61 arbeidsgerelateerde sociale competenties en 11 van de 27 sociale sleutelvaardigheden. Deze twee profielen beoordelen een groot deel van de arbeidsattitudes en –vaardigheden en sociale sleutelvaardigheden, de methodologische kwaliteit is goed, ze zijn makkelijk af te nemen door een ergotherapeut zonder dat het hele VAP moet worden afgenomen en ze zijn makkelijk verkrijgbaar, maar dit alleen niet in een Nederlandse versie. Het VAP is echter niet ontworpen voor de doelgroep matig tot ernstige psychische aandoeningen. In verder literatuuronderzoek kan worden nagegaan of het VAP ook bij de doelgroep matig tot ernstige psychische aandoeningen kan
96
worden afgenomen. Het VAP moet worden afgenomen wanneer men de cliënt al aan het werk heeft gezien. De vocational cognitive rating scale beoordeelt 6 van de 61 arbeidsgerelateerde sociale competenties en 4 van de 27 sociale sleutelvaardigheden. De VCRS test de cognitieve functies en dat is maar een klein deel van alle arbeidsgerelateerde sociale competenties. De test is ontworpen voor cliënten met een chronische psychische problematiek, de afname- en verwerkingsprocedure is niet omslachtig, de wetenschappelijke waarden zijn goed, het is toepasbaar door een ergotherapeut en is direct beschikbaar, het moet wel nog uit het Engels vertaald worden. De VCRS wordt na een werkplekobservatie afgenomen. Het WRI beoordeelt geen enkele van de 61 arbeidsgerelateerde sociale competenties en de 27 sociale sleutelvaardigheden. Het wordt in het begin van het arbeidsrevalidatieproces door de ergotherapeut afgenomen om na te gaan wat de psychosociale en omgevingsfactoren zijn die van invloed zijn op de mogelijkheden dat de cliënt kan terugkeren naar het arbeidsproces.
Conclusie Het kritisch werkgedrag profiel en het sociaal aanpassingsgedrag profiel van het VAP voldoen gedeeltelijk aan de onderzoeksvoorwaarden, ze beoordelen namelijk een heel groot deel van de arbeidsattitudes en –vaardigheden op een objectieve manier, ze zijn afneembaar door een ergotherapeut en de wetenschappelijke waarde is goed. Deze twee profielen moeten echter worden afgenomen wanneer men de cliënt al aan het werk heeft gezien en het is niet ontworpen voor cliënten met een matig tot ernstige psychische aandoening. De twee profielen van het VAP voldoen dus niet aan de onderzoeksvraag. De VCRS is ontworpen voor de doelgroep matig tot ernstige psychische aandoeningen, is afneembaar door een ergotherapeut en heeft een goede wetenschappelijke waarde. De VCRS wordt echter afgenomen na een werkplekobservatie en beoordeelt de cognitieve vaardigheden, wat maar een specifiek deel van de arbeidsattitudes en –vaardigheden is. Daarom voldoet de VCRS niet aan de onderzoeksvraag en kan het niet in het arbeidscentrum in Tienen worden gebruikt. Het WRI is een goed instrument om in het begin van het arbeidsrevalidatieproces een beeld te krijgen van de cliënt en zijn mogelijke terugkeer naar het arbeidsproces, het kan worden afgenomen van cliënten met een matig tot ernstige psychische aandoening door een ergotherapeut en heeft een goede wetenschappelijke waarde. De WRI echter is niet geschikt 97
om de arbeidsattitude en –vaardigheden van een cliënt op een objectieve manier te meten. De WRI voldoet dus niet aan de onderzoeksvraag. De VAP, de VCRS noch de WRI zijn geschikt om, in het arbeidscentrum van Tienen, het arbeidsfunctioneren van een cliënt objectief te meten wanneer men de cliënt nog niet aan het werk heeft gezien.
98
Referenties BRENT BRAVEMAN, ‘The model of human occupation and prediction of return to work: a review of related empirecal research’, Department of occupational therapy, university of Illinois at Chicago, USA, (1998). CRAIG A. VELOZO, GARY KIELHOFNER, ALICIA GERN, FANG-LING LIN, FATEMA AZHAR, JIN-SHEI LAI en GAIL FISHER, ‘Worker role interview: toward validation of a psychosocial work-related measure’, Journal of occupational Rehabilitation, Vol. 9, Nr. 3, (1999). BRUCE E. WEXLER en MORRIS D. BELL, ‘Cognitive Remediation and Vocational Rehabilitation for Schizophrenia’, Schizophrenia Bulletin, vol. 31 nr. 4, pp. 931-941, (2005) ELIN EBBA ÁSMUNDSDOTTIR, ‘The Worker Role Interview: A powerful tool in Icelandic work rehabilitation’, work, 22(1), 21-6 (11 ref), (2004). ELIN EKBLADH, LENA HAGLUND en LARS-HAKAN THORELL, ‘ The worker role interview- preliminary data on the predictive validity of return to work of clients after an insurance medicine investigation’, Journal of occupational Rehabilitation’, juni (2004). FISHER GS, ‘Administration and application of the worker role interview: looking beyond functional capacity’, work, 12 (1), 25-36 (33ref) (1999). FORSYTH K, BRAVEMAN B, KIELHOFNER G; EKBLADH E, HAGLUND L, FENGER K en KELLER J, ‘Psychometric properties of the worker role interview’, work, 27(3), 313-8 (23 ref) (2006). NIJHUIS, F., VAN LIEROP, B., Hoofdstuk 9: Reïntegratie en vocational rehabilitation, Uit: ?, s.e., s.l., 2006. SCHENE A., VAN WEEGHEL J.,VAN DER KLINK J., VAN DIJK F., ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies’, psychopraxis (2005), jaargang 7, nummer 3. TAMASINE C. GREIG, SARAH S. NICHOLLS, GARY J BRYSON en MORRIS D. BELL, ‘The vocational cognitive rating scale: a scale for the assesment of cognitive functioning at work for clients with severe mental illness’, Journal of Vocational Rehabilitation 21 (2004) p71-81. THOMAS C., KINEBANIAN A., ‘Werknemersrol interview (Worker role interview) Model of human occupation’, Hogeschool van Amsterdam, Instituut Ergotherapie, Innovatie Centrum Moho.
99
THOMAS DALE F., ‘The Vocational Assessment Protocol. User's Manual [and] Profiles. Revised’, 122pp., (1996). THOMAS DALE F., MENZ F., ‘Validation of the vocational assesment protocol’, Journal of Head Trauma Rehabilitation, (1997), Oktober, 12 (5), 72-87 (27ref). THOMAS DALE F., MENZ, FREDRICK E., ‘The Vocational Assessment Protocol: Development and Validation’ Rehabilitation Inst. of Chicago, IL. Wisconsin Univ. - Stout, Menomonie. Rehabilitation Research and Training Center on Improving Community-Based Rehabilitation Programs. (1996), 101 pp. VAN HAMOND B., HACCOU R., ‘Gaining and proving yourself in social competence, the atlas way.’, www.projectatlas.org, (2006), 253 pp. http://www.moho.uic.edu/, Model of human occupation. http://www.irv.nl, Kenniscentrum voor revalidatie en handicap, expertisecentrum meetinstrumenten.
100
BIJLAGE 1: Arbeidsgerelateerde sociale competenties (sociale sleutelvaardigheden zijn grijs gearceerd) VAP
VAP
Kritisch werkgedrag profiel
Communicatie: is in staat Informatie te geven Informatie te vragen Te luisteren naar iemand met wie hij spreekt (oogcontact) Te luisteren naar instructies of vragen Te luisteren naar een gesprek Te antwoorden in een gesprek Een gesprek te beëindigen/van onderwerp te veranderen Zijn beurt af te wachten (iemand laten uitspreken alvorens te onderbreken) Een gesprek op gang te brengen Lichaamstaal/non-verbale communicatie te gebruiken Is in staat om tijdens het werk Gevoel voor verantwoordelijkheid te tonen Zin voor initiatief te tonen Gemotiveerd te zijn Een planning te volgen of met een planning te werken Zelfstandig te werken Loyaliteit te tonen aan de baan en het bedrijf Bereidheid te tonen om te luisteren en te leren Begeleiding en gezag te aanvaarden en te geven Is in staat in sociale relaties op de werkvloer met bv. oversten en klanten Belangrijke personen te identificeren om naar te luisteren/tegen te spreken Te weten wanneer hij toestemming moet vragen
VCRS
Sociaal aanp.gedrag prof.
X X x X
x x x x x
x x
X
X
x
X X X
x
X X
x
x
X
x
X
x
X
X
101
x
WRI
Te weten wanneer hij zich moet verontschuldigen Vriendelijk te zijn tegen klanten Regels en afspraken te volgen/ na te komen Bepaalde vertrouwelijkheidsregels na te leven Eerlijk, open en realistisch te zijn over de eigen mogelijkheden Passende relaties met collega’s: is in staat Samen te werken met collega’s Te vragen naar hulp en ondersteuning wanneer nodig De verschillende niveaus van personen op de werkplek te identificeren Zich sociaal aan te passen aan de verschillende niveaus van personen(weet hoe iemand aan te spreken, formeel/informeel) Op de hoogte te zijn van bepaalde werkplekconventies en die niet te overtreden Interesse te tonen voor collega’s Tot gefaseerde zelfbekendmaking (weet wanneer en wat hij over zichzelf mag vertellen aan mensen) Gefaseerde, aan anderen gevraagde bekendmaking te beoordelen (weten wanneer persoonlijke informatie te vragen over collega’s) Blijk te geven van passende relaties met hetzelfde en andere geslacht Ondersteuning te bieden aan anderen (loyaal te zijn aan collega’s) Anderen in te schatten zonder hen te veroordelen Respect te hebben voor de mening van anderen
x
X
x
X
x
X
x
X X
x x
x
X
x x
x
X
x
X
x
102
Te kunnen omgaan met pesten Assertief te zijn (bv. “neen” durven te zeggen) Sociaal aanvaardbaar gedrag: is in staat In te schatten wat gepast is in relaties op de werkvloer In te schatten wat gepast is in sociale relaties Het persoonlijke leven en werkgerelateerde zaken gescheiden te houden Te vermijden sociale conventies/limieten te overtreden De juiste mate van vriendelijkheid te tonen Te reageren op grapjes/humor Passend te reageren op een compliment Grapjes te vertellen/humor te uiten Onaanvaardbare praktijken te herkennen Stressbeheersing: is in staat Zelfzeker/niet zenuwachtig te zijn/natuurlijke manieren te hebben/zelfbewust te zijn Om te gaan met emoties = bv. bij het maken van fouten, om te gaan met mislukkingen Om te gaan met emoties = bv. bij confrontaties met plagerijen Om te gaan met kritiek Rustig te zijn in de omgang met anderen Blijk te geven van een goede stressbestendigheid Volhardend te zijn Algemene regels en afspraken na te komen: is in staat Stipt te zijn Fit te zijn Zorg te dragen voor zijn uiterlijk Zorg te dragen voor zijn
X
X
x
X
x x
X
X
x
x
x X
X
X X x
103
persoonlijke hygiëne De juiste kleding te dragen voor de baan De juiste kleding te dragen voor een gelegenheid
104
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Activity Matching Ability System (AMAS) Dialogue about ability related to work (DOA) Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren (PAS)
door Lindsay Baerts Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
105
Trefwoorden: rehabilitation assessment, assessmentinstrument for work, workrehabilitation, vocational rehabilitation, psychosocial problems, psychiatry, AMAS, Activity Matching Ability System, DOA, dialogue about ability related to work, PAS, Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren.
Abstract DOEL Het bekomen van betrouwbare, valide assessmentinstrumenten voor ergotherapeuten, die bruikbaar zijn bij de werkrehabilitatie van cliënten met psychiatrische en/of psychosociale problemen. METHODE Een literatuurstudie naar 3 betrouwbare en valide assessmentinstrumenten in de arbeidsrehabilitatie voor cliënten met psychosociale problemen. Om de onderzoeksgegevens correct weer te geven werden de richtlijnen van www.irv.nl gebruikt. Door de richtlijnen te hanteren bleek welke gegevens verder onderzoek vereisen. De instrumenten zijn de volgende: de AMAS, de DOA en de PAS. RESULTATEN De AMAS of Activity Matching Ability System is een instrument waarvan veel publicaties zijn terug te vinden, maar toch is er ontbrekende relevante informatie omtrent de methodologische kwaliteit van het assessmentinstrument. De PAS of Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren is een vrij recent ontwikkeld instrument waarvan nog geen onderzoek verricht is naar validiteit of betrouwbaarheid. Omtrent de DOA of Dialogue about ability related to work zijn er gegevens bekend omtrent onderzoek naar de construct validiteit en de betrouwbaarheid. CONCLUSIE De AMAS voldoet niet aan de criteria van de onderzoeksvraag, het instrument is vooral gericht op fysieke vaardigheden. Gegevens omtrent validiteit en betrouwbaarheid zijn onbekend. De DOA is een betrouwbaar en valide meetinstrument dat bruikbaar is bij mensen met psychiatrische en psychosociale problemen. Het voldoet niet volledig aan de criteria van de onderzoeksvraag, daar het gericht is op opstellen van doelstellingen en behandelplan. De PAS voldoet op het eerste zicht aan de criteria van de onderzoeksvraag, maar gegevens omtrent de betrouwbaarheid en validiteit zijn onbekend.
106
Inleiding De onderzoeksgroep koos als afstudeerproject voor het thema literatuuronderzoek naar betrouwbare en valide assessmentinstrumenten die bruikbaar zijn door ergotherapeuten en voor cliënten met psychosociale problemen. Er werd reeds literatuuronderzoek gedaan naar bestaande assessmentinstrumenten en hieruit werden de meest relevante instrumenten geselecteerd op basis van een korte weergave/voorstelling van de gevonden resultaten. De studenten kregen elk 3 specifieke instrumenten toegewezen waarrond dan verder onderzoek geleverd werd. Het doel van de studie is een betrouwbaar, valide assessmentinstrument bekomen dat geschikt is voor gebruik bij de rehabilitatie op de arbeidsmarkt van cliënten met psychiatrische en/of psychosociale problemen. Het is belangrijk dat de screening door een ergotherapeut kan gebeuren. De context is de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen, in het bijzonder het arbeidscentrum, waar de vraag rees om een objectief assessmentinstrument te ontwikkelen om de arbeidstrajectbegeleiding te baseren op objectieve gegevens in plaats van op subjectieve gegevens. De instrumenten AMAS, DOA en PAS zijn de 3 instrumenten die in dit artikel verder uitgewerkt worden. Om u de ruimere context van dit onderzoek binnen de ergotherapie toe te lichten, wil ik even het PEO-model schetsen. Het PEO-model is ontwikkeld om ergotherapeuten te voorzien in het begrijpen van de dynamische natuur van de dagelijkse handelingen. Het PEO-model bevat 3 elementen, namelijk persoon, omgeving en handelen. Dit is een schematische voorstelling van het PEO-model:
OCCUPATION
PERSON
ENVIRONMENT
107
Het overlapgebied van de 3 elementen noemt men de ‘occupational performance’ of het dagelijks handelen. Het dagelijks handelen is dus de uitkomst van de transactie tussen persoon, de omgeving en het handelen. Het is een dynamische, steeds veranderende ervaring van een persoon die geëngageerd is in zinvolle activiteiten, taken en handelingen in een omgeving. Het dagelijks handelen verandert voortdurend gedurende de levensloop, daar het individu continu het beeld van zichzelf en zijn of haar rollen bijstelt wanneer ze handelen en de omgeving rondom hen beschrijven. (de Boer en ter Wee, 2005). De ergotherapeut werkt met een holistische aanpak om naar de cliënt te kijken, net zoals het PEO-model. Elke cliënt voert dagelijkse handelingen uit en kan deze nog beter ontwikkelen door het oefenen van verschillende taken en handelingen. Wanneer een cliënt met beperkingen naar de ergotherapeut komt, gaat hij zijn dagelijks handelen trainen, zodat hij bekwaam is om taken uit te voeren bij een bepaalde job. Belangrijk is dat in het achterhoofd gehouden wordt dat elke cliënt een unieke persoon is. (de Boer en ter Wee, 2005). De omgeving heeft een grote invloed op het uitvoeren van de cliënt. Daarom is het noodzakelijk dat de therapeut zoveel mogelijk weet over de omgeving en de werkomgeving waar de cliënt gaat werken/werkt. Adaptatie is een term die gebruikt wordt om een goede overeenkomst tussen personen die goed functioneren en steunende omgevingen te beschrijven. Door deze informatie te kennen, gaat de ergotherapeut de mogelijkheid hebben om de cliënt te trainen of te helpen met het beter presteren in een omgeving waar hij of zij niet gewoon aan is, of die hem of haar beïnvloedt. (de Boer en ter Wee, 2005). Wanneer de invloed te groot is, kan er een slechte overeenkomst ontstaan en dan zal de cliënt niet de mogelijkheid hebben om te werken in een zekere omgeving. Binnen de ergotherapie kijken we, of trainen we alle aspecten omtrent de ADL (Alle Dagelijkse Levensverrichtingen), productieve taken (werk) en ontspanning. Activiteiten worden beschouwd als zijnde de basiseenheden van taken, taken zijn een reeks van zinvolle, verwante activiteiten en handelingen zijn een groep van zelf opgelegde, functionele taken en activiteiten in welke een persoon zich engageert in zijn levensloop. Wanneer deze aspecten niet in overweging worden genomen, dan mist de therapeut een groot deel van het leven van de cliënt en dan zal de therapeut niet in staat zijn om de cliënt zo goed mogelijk te helpen of te trainen. Ook kunnen de ergotherapeuten dan geen goed advies geven omtrent de cliënten hun dagelijks handelen. (de Boer en ter Wee, 2005).
108
Omdat het een dynamisch model is, zijn de cirkels continu in beweging. Daarom is het noodzakelijk dat de ergotherapeut probeert om voortdurend informatie te verzamelen over de 3 cirkels. De cirkels en de informatie kan dagelijks veranderen. Het PEO-model gidst de ergotherapeuten om de dynamische, transactionele relaties te overwegen die bijdragen tot het dagelijks handelen. (de Boer en ter Wee, 2005). De bovenstaande instrumenten worden ruimer gekaderd binnen de ergotherapie door ze in de conclusie te linken met het PEO-model.
Methodologie Dit onderzoek werd gedaan om de instrumenten AMAS: Activity Matching Ability System, DOA: a Dialogue about ability related to work en PAS: Persoonlijke Arbeidsvaardigheden signaleren nader toe te lichten. Het chronologisch design ziet er als volgt uit: Vooreerst werd er een startartikel aangeboden om een globaal beeld te verkrijgen van onder andere de gradaties van psychische aandoeningen (licht tot matig, matig tot ernstig en ernstig tot zeer ernstige aandoeningen), maar ook over de gemeenschappelijke ingrediënten van de interventies. (Schene e.a., 2005). Na deze samenkomst kreeg de onderzoeksgroep de opdracht om het hierboven vermelde artikel te lezen en dan 2 artikels te zoeken met betrekking tot arbeidsrehabilitatie en/of het gebruik van een instrument hierbij. De artikels werden kritisch beoordeeld aan de hand van een vragenlijst van Law. (Law e.a., 1998) Om de 2 artikels te vinden werd er via de wetenschappelijke site www.googlescholar.com en de databank Pubmed gezocht met allerlei zoektermen: rehabilitation assessment, assessmentinstruments for work, workrehabilitation assessment and psychosocial problems, Assessment of work for people with psychosocial problems,… De uiteindelijke artikels werden bekomen door een auteur uit de referentielijst van het startartikel in te geven op de wetenschappelijke site www.googlescholar.com, namelijk “Van Nieuwenhuijsen, K.”, zo kwam het eerste artikel uit de bus dat handelde over de DASS: Depression Anxiety Stress Scales. (van Nieuwenhuijsen e.a., 2003). Het tweede artikel werd gevonden door het zoeken naar specifieke tijdschriften via de wetenschappelijke site www.googlescholar.com, hier: American Journal of occupational therapy. Tijdens het 109
werkbezoek in Tienen werd er nog wat meer informatie verschaft omtrent de instelling, de graad van de aandoeningen (matig tot ernstige en ernstige tot zeer ernstige aandoeningen). De selectiecriteria om een geschikt instrument te zoeken werden aangehaald, namelijk het meten van arbeidsvaardigheden en attitude, in de beginfase van de arbeidstrajectbegeleiding. Vanuit deze gegevens kon er meer specifiek gezocht worden naar geschikte assessmentinstrumenten waarvan men later alle of enkele items kan selecteren. De instrumenten die uit de bus kwamen waren: WPRS, PWPE, DOA, WPA, AWP, CASIG, OFS, AMAS. Uit de lijst van de gevonden instrumenten werden 3 instrumenten geselecteerd waarrond de student verder onderzoek kan rond voeren. Er werd gezocht naar het instrument OFS (Occupational Functioning Scale) via www.googlescholar.com, via databank Pubmed, via databank EBSCO met de verschillende zoektermen: OFS, Occupational functioning scale, OFS: Occupational functioning scale, op de namen van de auteurs: Hannula, JA., Lahtela, K., Jarvikoski, A., Salminen, JK., Makela, P. Er is geprobeerd om in te loggen via de site van de uitgevers (Taylor and Francis), Journals alphabetical listing (N), ejournal, online contents, maar wanneer er op het gewenste volume geklikt werd, verscheen het abstract nogmaals met de vermelding ‘in process’. Van dit instrument was er nog geen fulltext beschikbaar via het net, of de student was niet in staat deze te traceren. Op de mail verzonden naar de auteur Hannula, JA. is geen verdere reactie gekomen. De DOA (a dialogue about ability related to work) werd verder onderzocht via www.googlescholar.com, via databank Pubmed, via databank EBSCO met de verschillende zoektermen: DOA, DOA: a dialogue, volledige titels van de abstracten, op namen van de auteurs die bij de abstracten vermeld stonden: Linddahl, I., Norrby, E., Bellner, AL. De fulltext was beschikbaar via EBSCO. De AMAS (Activity Matching Ability System) werd verder onderzocht via www.googlescholar.com, via databank Pubmed en via databank EBSCO. De full texten waren te vinden via www.googlescholar.com, de artikels bevatten relevante informatie over de werking van het instrument, maar niet omtrent gedane onderzoeken wat betreft de validiteit, de betrouwbaarheid,… Via Pubmed en EBSCO verscheen er een abstract wat leek te handelen over deze gegevens, maar hiervan was er geen fulltext beschikbaar en het abstract was van 1987, dus niet recent.
110
De opdracht werd gegeven om de gevonden informatie omtrent de meetinstrumenten volgens de IRV-richtlijnen weer te geven. Het kader dat hiervoor gebruikt werd is terug te vinden op de site www.irv.nl. Daar er omtrent de OFS geen verdere informatie beschikbaar was, is er geopteerd voor een ander instrument, namelijk de PAS of Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren.
Resultaten Uit het ene abstract omtrent het instrument OFS, Occupational Functioning Scale, kon afgeleid worden dat het een instrument is dat ontwikkeld werd voor het meten van werkmogelijkheden bij personen met psychiatrische problemen. In het abstract stond vermeld dat er een excellente interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was, een goede criteriumvaliditeit en dat het algemeen een simpel en betrouwbaar instrument was. De validiteit werd geëvalueerd door het vergelijken met andere meetinstrumenten die de werkmogelijkheden meten en het werd ook vergeleken met niet-werkmogelijkheden gerelateerde metingen. (Hannula e.a., 2006) Dit instrument is op het eerste zicht zeer toepasbaar als antwoord op de gestelde onderzoeksvraag van de Psychiatrische Kliniek uit. Verdere informatie was helaas niet beschikbaar, daar het artikel nog in ontwikkeling was. Ook op de verzonden email naar auteur Hannula, JA werd geen antwoord ontvangen.
Activity Matching Ability System (AMAS) Uit onderzoek omtrent de AMAS, Activity Matching Ability System kon de onderzoeker de volgende gegevens afleiden: De AMAS of Activity Matching Ability System werd oorspronkelijk ontwikkeld als hulp om staalwerkers met beperkingen terug naar geschikt werk te integreren na een periode van afwezigheid, te wijten aan verwonding of ziekte. (Haines e.a., 2003). Ondertussen is de test al meermaals herwerkt, en zijn er al enkele herziene versies van uitgebracht. AMAS is geëvolueerd naar een PC-gebaseerd systeem dat personen met beperkingen helpt plaatsen in geschikte of passende jobs. (Edwards en Marissa, 1992). Oorspronkelijk werd de test door gespecialiseerde personen afgenomen, nu is 111
het ondertussen geëvolueerd naar een (geassisteerd) zelf-evaluatie instrument zodat het gebruikt kan worden door getrainde ergonomen, werkpsychologen, tewerkstellingsadviseurs,… (opletten dat de cliënt zich niet over- of onderschat), maar toch kan de vragenlijst best worden afgenomen door een begeleider, daar er anders een incorrect beeld gegeven kan worden door het foutief invullen van de cliënt. (Birkin e.a., 2004). Algemeen zal de werkende of de werkzoekende de AMAS vervolledigen met de interviewer of beoordelaar. (Birkin e.a., 2004). Het instrument is soms visueel ondersteund door tekeningen. (Haines e.a., 2003). Uit een recent artikel bleek dat men bezig is met de ontwikkeling van een oplossingsdatabase, die oplossingen zou kunnen verschaffen wanneer er een slechte overeenkomst is; of wanneer de overeenkomst goed is, maar er enkele aanpassingen vereist zijn; maar daar er verder geen informatie over terug te vinden was, is dit alles wat er voorlopig over te vermelden valt. (Geddes en Haines, 2005). De aspecten die in het instrument behandeld worden zijn vooral de fysieke elementen die een specifieke job vereisen, cognitieve factoren die een specifieke job vereisen, feedback die gegeven wordt kan voor meer vertrouwen zorgen, de persoon krijgt meer inzicht in zijn eigen kunnen en dat schept ook meer vertrouwen. Ook het beroepsfunctioneren komt aan bod, wanneer de overeenkomst gemaakt wordt (of iemand al dan niet een job kan uitvoeren). (Haines e.a., 2003). AMAS of Activity Matching Ability System werd in de vroege jaren ’80 ontwikkeld door het “Institute for Consumer Ergonomics at Loughborough University met de steun van de Europese kolen en staal gemeenschap, Britisch Steel Corporation and Remploy. (Haines e.a., 2003). AMAS is nu geëvolueerd naar een instrument dat ontwikkeld is om personen met beperkingen te assisteren bij het maken van hun intrede op de arbeidsmarkt door het voorzien van informatie aan de werknemers en de werkgevers omtrent eventuele aanpassingen en oplossingen voor de tewerkstelling van een persoon met een beperking. (Geddes en Haines, 2005). AMAS heeft als doel de mogelijkheden van mensen te matchen met de job activiteiten vereisten. Het doet dit door het identificeren van het niveau van vereisten voor een activiteit in een job en of individuen de mogelijkheden bezitten om de job uit te voeren. Het geeft weer of de individuen de job kunnen uitvoeren, niet hoe ‘goed’ ze de job zullen uitvoeren. Het instrument was ontwikkeld op de ergonomische principes van het voorzien van de 112
overeenkomst, met als doel werkoplossingen te kunnen zoeken om een harmonieuze relatie te bekomen tussen wie het werk doet, de taken die ze uitvoeren, het materiaal dat ze gebruiken en de werkplaats zelf. (Birkin e.a., 2004). AMAS is een vragenlijst. AMAS bestaat uit 3 onderdelen elk bestaande uit vragenlijsten, namelijk AMAS job activity assessment (om vast te stellen of er geen, een beetje of veel vereisten zijn bij de specifieke job); AMAS person ability assessment ( onderzoekt de mogelijkheden van het individu binnen de 4 domeinen van werk: werkomgeving, het gebruikte materiaal, fysieke werkeisen en andere werkeisen zoals cognitieve of sociale aspecten) en als laatste onderdeel AMAS matching ( er kan een goede overeenkomst zijn, een slechte overeenkomst of een overeenkomst die goed is mits enkele aanpassingen na het vergelijken van de 2 bovenstaande onderdelen). (Birkin e.a., 2004). De vragen zijn als volgt opgesteld: ‘wanneer een taak …. omvat, zou jij dat kunnen doen?’ De mogelijke antwoorden op het onderdeel job activity assessment zijn: geen vereisten, enkele vereisten of veel vereisten. Op het onderdeel person ability assessment kan men antwoorden met ja; ja, maar …; men heeft de mogelijkheid om een reden aan te klikken of neen. Door het onderdeel Match report te selecteren, worden de resultaten van de 2 bovenstaande delen vergeleken en dan kwam men tot een resultaat, namelijk goede overeenkomst of goede overeenkomst mits aanpassingen of slechte overeenkomst. (Geddes en Haines, 2005). Informatie omtrent een eventuele invulinstructie is niet bekend. Ook wat de verkrijgbaarheid betreft is er geen informatie voorhanden. Omtrent de methodologische kwaliteit werd er onderzoek verricht, maar er werd geen bruikbare, recente informatie gevonden. Wel is er een abstract terug te vinden dat dateert van 1987. (Watson, 1987). Wat de hanteerbaarheid of feasibility betreft, is er na onderzoek gevonden dat het meetinstrument in het Engels is. Om de AMAS te kunnen gebruiken heeft men de vragenlijst of het pc-gebaseerd systeem nodig. De AMAS wordt best afgenomen onder toezicht van een professional.
113
Dialogue about ability related to work (DOA) Uit onderzoek omtrent de DOA, dialogue about ability related to work kon de onderzoeker de volgende gegevens afleiden: De DOA, of Dialogue about ability related to work werd ontwikkeld met het MOHO, Model of Human Occupation als theoretisch kader. Het is een cliëntgericht instrument dat zich toespitst op cliënten met psychiatrische en psychosociale problemen. (Linddahl e.a., 2003). Het instrument werd ontwikkeld door de auteurs Linddahl, I.en Norrby, E.. Het doel van het meetinstrument DOA is het meten van de werkmogelijkheden. Vanuit de dialoog tussen cliënt en therapeut worden mogelijke doelstellingen opgesteld voor de verdere werkrehabilitatie van de cliënt. (Linddahl e.a., 2003). De DOA is een combinatie van een zelfbeoordelingslijst, een observatie- en interpretatielijst. Het assessmentinstrument is als vragenlijst opgesteld. De DOA is verdeeld in 2 secties, met elk 34 items: 1 sectie is voor de cliënt, een zelfbeoordelingslijst en de andere sectie is voor de therapeut en is een observatie – interpretatielijst. (Linddahl e.a., 2003). De 34 items zijn verdeeld in 5 delen, gebaseerd op het MOHO. Er is een schaal voor persoonlijke zorg, waarden en interessen met 9 subitems; een schaal voor rollen en gewoonten met 8 subitems; een schaal voor fysieke mogelijkheden met 4 subitems; een schaal voor organisationele en probleemoplossende mogelijkheden met 6 subitems en een schaal voor communicatie en interactie mogelijkheden met 7 subitems. (Linddahl e.a., 2003). Belangrijk om weten is dat de items cliëntgericht zijn en niet op de omgeving, die in interactie is met de cliënt. (Linddahl e.a., 2003). De 34 items worden door beide, zowel de cliënt als de therapeut ingevuld en gescoord door een ordinale 5-punts Likertschaal, in een rang van 0 tot 4 of met andere woorden van een laag niveau tot een hoog niveau. De scores worden dan achteraf vergeleken en er volgt een dialoog, wat als belangrijkste deel van de beoordeling beschouwd wordt. (Linddahl e.a., 2003). Omtrent een eventuele invulinstructie is er geen informatie gevonden in de onderzochte literatuur.
114
Het instrument is na opzoekwerk nog niet teruggevonden, de prijs en verkrijgbaarheid zijn voorlopig nog een onwetendheid in het onderzoek. Er werd reeds onderzoek verricht naar de methodologische kwaliteit van het assessmentinstrument, wat de interne consistentie, de betrouwbaarheid en de constructvaliditeit betreft. Omtrent de interne consistentie zijn de volgende gegevens teruggevonden: Oorspronkelijk telde het assessmentinstrument 36 items. Dan werd de betrouwbaarheid van de 36 items scheiding geanalyseerd met Cronbach’s Alpha en 2 items vertoonden een negatieve correlatie in relatie met de andere items. Deze items werden consequent verwijderd, de DOA telt dus nu 34 items. (Linddahl e.a., 2003). Uit onderzoek naar de betrouwbaarheid van het assessment instrument is gebleken dat de items van het DOA instrument over ’t algemeen met een goede betrouwbaarheid werken en bruikbaar zouden zijn in het meten van mogelijkheden gerelateerd aan het terugkeren naar het werk. (Norrby en Linddahl, 2006). Omtrent criterium validiteit is er na onderzoek geen verdere informatie gevonden. De construct validiteit werd bepaald door het Rasch model. Het Rasch model stelt 3 belangrijke vragen om de construct validiteit van de items te onderzoeken. De items zijn geanalyseerd in de 5 afzonderlijke delen van de DOA en niet allemaal te samen. (Linddahl e.a., 2003). De Rasch analyse toonde dat de 34 items goed gescheiden zijn en in ’t algemeen samen werken in het 5 unidimensioneel continuüm om de werkmogelijkheden te meten.. Het instrument is valide en in overeenstemming met de stellingen van het Rasch model dat hoe bekwamer iemand is, hoe meer kansen op succes met eender welk item, terwijl hoe gemakkelijker het item is, het meer waarschijnlijk is dat eenieder het kan oplossen. (Linddahl e.a., 2003). Over de responsiviteit of longitudinale validiteit is er geen verdere informatie gevonden. De hanteerbaarheid of feasibility omvat nog een reeks van onbekende gegevens, namelijk de randvoorwaarden, de benodigde tijd en de gebruikershandleiding zijn elementen waaromtrent geen verdere informatie gevonden is.
115
Wat men wel al kan beschrijven is dat de taal Engels is en dat men de 34-items tellende vragenlijst nodig heeft ter screening.
Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren (PAS) Uit onderzoek omtrent de PAS, Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren kon de onderzoeker de volgende gegevens afleiden: De PAS of Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaliseren is gebaseerd op de ICF of de International Classification of Functioning, Disability and Health. De PAS is een analyseinstrument dat vooral de vaardigheden van de cliënt gaat inventariseren, maar er is wel ruimte voor vergelijking met de eisen die de arbeidssituatie stelt. Analyse van de arbeidssituatie valt er echter buiten. Het instrument heeft profielvergelijking tot doel. Dit wil zeggen “komen de vaardigheden en beperkingen die de cliënt heeft overeen met de eisen die de arbeidssituatie aan de cliënt stelt. De PAS kan zowel schriftelijk als digitaal worden afgenomen. Binnen de PAS is er aandacht besteed aan verschillende onderwerpen, namelijk de algemene persoonsgegevens, de fysieke belastbaarheid van de cliënt, de psychosociale belastbaarheid van de cliënt, overige persoonlijke werkgerelateerde factoren en niet-arbeidsgerelateerde factoren. De PAS bestaat uit een reeks hoofditems met subitems die gescoord worden. Het is een instrument dat op verschillende momenten kan worden afgenomen, maar de wijze van afname is dan licht verschillend. Ook de locaties van tewerkstelling kunnen zeer verschillend zijn, maar dat vereist een beschrijving met welk doel en op welk punt van het traject van de cliënt naar het werk, het instrument gebruikt kan worden. (Goos e.a., 2005) De PAS is ontwikkeld voor mensen met een verstandelijke beperking, mensen met een lichamelijke beperking, mensen met een niet-aangeboren hersenletsel (N.A.H.) en bovenstaande doelgroepen met gedrags -en/of psychiatrische problematiek. (Goos e.a., 2005). De auteurs van het recent ontwikkelde meetinstrument zijn Goos, M., Van de Graaf, L., Speksnijder, W., Spijker, N., Wobma, R.. Het meetinstrument is ontwikkeld als hulpmiddel voor jobcoaches en/of cliëntenbegeleiders om op deze manier naar passend werk te kunnen zoeken voor cliënten van EsdégéReigersdaal. (Goos e.a., 2005).
116
De PAS gaat de jobcoach ondersteunen bij het zoeken van een geschikte arbeidssituatie voor een cliënt en/of om na te gaan of de huidige arbeidssituatie bij de cliënt past. Er zijn 2 aspecten in de PAS verwerkt om het doel te bereiken. Vooreerst gaat men de vaardigheden die betrekking kunnen hebben op het werken in een arbeidssituatie in kaart brengen. Door het invullen van de PAS bekomt men een ‘arbeidsvaardigheden-profiel’ waaruit men de sterke of minder sterke kanten van een cliënt kan afleiden. Ten tweede kan men door het invullen van de PAS aandachtspunten verzamelen voor de (toekomstige) arbeidssituatie. Wanneer een cliënt op een bepaald gebied niet zo vaardig is, kan er bij de aandachtspunten worden vermeld wat de consequenties zijn voor de arbeidssituatie. (Goos e.a., 2005) De PAS is een aanzet tot profielvergelijking; de vaardigheden van de cliënt kunnen uiteindelijk worden vergeleken met de eisen die een arbeidssituatie aan de cliënt stelt. Er wordt een baananalyse in kaart gebracht, om te weten wat deze eisen zijn. (Goos e.a., 2005). De PAS is bedoeld als checklist. Het is een signaleringsinstrument waarbij de jobcoaches/begeleiders op een gestructureerde wijze de arbeidssituatie van een cliënt in kaart kunnen brengen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De jobcoach gaat de lijst samen met de cliënt en/of verwanten of andere aanwezigen invullen of de jobcoach observeert de cliënt of de jobcoach zoekt relevante gegevens op in het dossier met toestemming van de cliënt. De manieren om de lijst in te vullen kunnen met elkaar gecombineerd worden.(Goos e.a., 2005). De PAS bestaat uit 3 hoofditems: algemene gegevens, algemene persoonlijke gegevens, onderzoek naar de vaardigheden van de cliënt en de aandachtspunten voor de arbeidssituatie. De PAS bevat 8 kolommen. In de eerste kolom staan de vaardigheden van de cliënt benoemd die hij of zij wel of niet kan bezitten. De vaardigheden bewegen, gebruik zintuigen, uithoudingsvermogen, leren en toepassen van kennis, algemene taken en eisen, communicatie, omgaan met anderen, mentale functies, andere werkgerelateerde persoonlijke factoren, aanvullende vragen en als laatste item overige opmerkingen zijn onderverdeeld in subitems. In kolom 2 kunnen de eventuele bijkomende opmerkingen of voorbeelden ter verduidelijking gegeven worden. Kolommen 3, 4, 5, 6 en 7 zijn de kolommen waar de jobcoach of cliëntenbegeleider de cliënt kan scoren. G staat voor goed, V voor voldoende, N voor niet goed, HB wanneer de cliënt 117
eventueel een hulpmiddel of begeleiding nodig heeft en een ? wanneer het nog niet duidelijk is of de cliënt de vaardigheid al dan niet bezit. In de laatste kolom kunnen eventuele aandachtspunten voor de arbeidssituatie vermeld worden. (Goos e.a., 2005). Er is een handleiding voorzien bij de PAS, waarin het doel, de doelgroep, mogelijke locaties voor afname, werkwijze en instructie voor afname, ontwikkeling van de PAS, een korte uitleg van de ICF in de PAS en een bijlage zit. (Goos e.a., 2005) Het instrument is op te vragen bij de Hogeschool van Amsterdam, Instituut Ergotherapie. PAS is gratis te downloaden, maar er is copyright op alle delen van de PAS. Omtrent de methodologische kwaliteit bestaan er nog geen gegevens. Er staat enkel beschreven dat bijna iedereen de PAS twee maal heeft uitgeprobeerd tijdens de pilot. De eerste keer om de PAS uit te proberen en de tweede keer was de cliëntenbegeleider al wat meer bekend met de werkwijze en de inhoud van de PAS waardoor ze meer gerichte feedback konden geven. (Goos e.a., 2005) De validiteit en de betrouwbaarheid van de PAS kunnen zich nog verder ontwikkelen. Doordat er steeds meer ervaring wordt opgedaan door de jobcoaches, zal steeds duidelijker worden of de PAS valide is, of de resultaten de onderzochte werkelijkheid weerspiegelen. Door de PAS vaak in te zetten zal de betrouwbaarheid ook vergroten. De betrouwbaarheid kan ook nog onderzocht worden door na te gaan in hoeverre verschillende jobcoaches tot een vergelijkbare uitkomst komen. Maar dit is in de praktijk moeilijk te realiseren. (Goos e.a., 2005). Wat betreft de hanteerbaarheid of feasibility zijn de volgende gegevens na onderzoek gevonden: het is een Nederlandstalig instrument. Men heeft deel A van de PAS, namelijk de checklist zelf, gedrukt op een A4 blad in lettertype Arial 14 en deel B, de handleiding. Ook is het mogelijk om de PAS te gebruiken in het Digitaal Word document of de CD-rom. Randvoorwaarden staan nergens beschreven, maar wel staat er vermeld dat de PAS wordt afgenomen door een jobcoach of cliëntenbegeleider. De benodigde tijd is 30 tot 60 minuten, afhankelijk van de manier waarop de gegevens verzameld worden. De tijdsduur is ook afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt. Het is eveneens mogelijk om de PAS in meerdere keren af te nemen, maar dan mag 118
er niet te veel tijd tussen zijn. Er is eveneens een gebruikershandleiding voorzien waarin het doel, de doelgroep, mogelijke locaties voor afname, werkwijze en instructie voor afname, ontwikkeling van de PAS, een korte uitleg van de ICF in de PAS en een bijlage zit. (Goos e.a., 2005)
Discussie Wat de AMAS betreft, ontbreken er nog veel relevante gegevens. Belangrijk om te weten is welke de meest recente versie is en of de laatste versie al dan niet begeleid wordt door een professional of therapeut. Er was ook geen bruikbare informatie te vinden omtrent de meest recente versie, namelijk of deze een schriftelijke vragenlijst is, of een PC-programma. Er is nog verder onderzoek vereist naar de invulinstructie, namelijk of deze al dan niet voorhanden is. Waar het instrument te verkrijgen is, en wat de geschatte kosten bedragen kan nog verder onderzocht worden. Omtrent de methodologische kwaliteit is na verder onderzoek geen informatie gevonden. Opvolging hierover is vereist. De randvoorwaarden, net zoals de tijdsduur en de gebruikershandleiding zijn items waarvan na onderzoek nog geen verdere informatie beschikbaar is. Bij het assessmentinstrument DOA, ontbreekt er na onderzoek relevante informatie omtrent de verkrijgbaarheid. Dit houdt in dat het nog onbekend is waar het meetinstrument te verkrijgen is, wat de geschatte kosten zijn en of er al dan niet copyright is op het meetinstrument. Er zijn al heel wat gegevens beschikbaar omtrent de methodologische kwaliteit, maar verder onderzoek omtrent de criterium validiteit en de responsiviteit of longitudinale validiteit ontbreekt nog. Net zoals de randvoorwaarden, staan de tijdsduur en gegevens om de gebruikershandleiding niet beschreven in de onderzochte artikels omtrent de DOA. De DOA beantwoordt niet volledig aan de criteria van de onderzoeksvraag. Het instrument is gebaseerd op het MOHO en meet de werkmogelijkheden van cliënten. Daar het vooral gericht is op het opstellen van doelstellingen, en dit was niet de vraag van de Psychiatrische Kliniek, kan de conclusie ‘dat het een bruikbaar instrument is ‘niet getrokken worden. De bedenking wordt gemaakt dat de doelstellingen nooit volledig los te koppelen zijn van een behandelplan. 119
De PAS vereist nog verder onderzoek omtrent de methodologische kwaliteit. Er zijn nog geen bruikbare gegevens beschikbaar wat betreft de interne consistentie, de betrouwbaarheid, de criteriumvaliditeit, de construct validiteit en de responsiviteit of de longitudinale validiteit.
Conclusie OFS of Occupational Functioning Scale is op het eerste zicht een geschikt instrument op basis van de informatie die het ene abstract ons verschaft, maar verdere informatie is nodig om na te gaan of het instrument voldoet aan de criteria van de onderzoeksvraag van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen en om na te gaan of het een betrouwbaar en valide assessmentinstrument is. De AMAS of Activity Matching Ability System is meer gericht op het meten van fysieke en enkele cognitieve vaardigheden. Binnen de psychiatrische setting is het fysieke en cognitieve element ook van belang. Ook de inter- en intrapersoonlijke vaardigheden of psychosociale vaardigheden zijn belangrijk. Daarom kan er gesteld worden dat dit instrument niet geschikt is voor toepassing binnen de Psychiatrische Kliniek met cliënten met psychiatrische en/of psychosociale problemen. De specifieke doelgroep waarop het instrument gericht is, is onbekend. Voor de ergotherapie zou het eventueel wel een handig en bruikbaar assessmentinstrument kunnen zijn binnen de ergonomie of de fysieke revalidatie. Ook is er nog geen informatie bekend omtrent de wetenschappelijke waarde van het instrument, dus gegevens omtrent de validiteit en betrouwbaarheid vereisen nog verder opzoekwerk of onderzoek. Wanneer de AMAS eventueel gebruikt zou worden in een andere setting, kan het best onder begeleiding van een professional gebeuren. Voor gebruik binnen de Psychiatrische Kliniek kan het psychosociale component er best aan toegevoegd worden. Wanneer de AMAS binnen het PEO-model gekaderd wordt, bekleedt het de plaats van het overlapgebied tussen de 3 elementen, namelijk het gebied van het dagelijks handelen. Alle 3 de elementen komen aan bod. De persoon komt aan bod, vooral met zijn motorisch functioneren, maar ook zijn er enkel items die zich toespitsen op de cognitieve vaardigheden. De inter –en intrapersoonlijke vaardigheden komen niet aan bod. 120
Ook de omgevingselementen komen uitvoerig aan bod. Het handelen van de persoon in de omgeving komt ook tot uiting, maar richt zich enkel en alleen op het motorisch en cognitief functioneren. De DOA is gedeeltelijk geschikt, daar het instrument vooral gericht is naar het opstellen van doelstellingen en het behandelplan. Het instrument is volledig cliëntgericht en de omgeving komt niet aan bod. Het meetinstrument is geschikt voor de specifieke doelgroep cliënten met psychiatrische en/of psychosociale problemen. Verder is dit ook het enige instrument waarvan er relevante informatie beschikbaar is omtrent de validiteit en betrouwbaarheid. Uit de resultaten van de validiteit en betrouwbaarheid kan afgeleid worden dat de DOA een valide en betrouwbaar meetinstrument is. Wanneer de DOA binnen het PEO-model gekaderd wordt, bekleedt het de plaats van het overlapgebied tussen de 2 elementen, namelijk persoon en handelen. De persoon komt aan bod, en wordt in kaart gebracht volgens de verschillende schalen, gebaseerd op het MOHO. Zowel motorische als cognitieve, als psychosociale vaardigheden komen aan bod. Het handelen van de persoon komt ook tot uiting bij het assessmentinstrument, maar de omgevingselementen ontbreken. De PAS is op het eerste zicht een geschikt instrument, daar het grotendeels beantwoordt aan de onderzoeksvraag vanuit de Psychiatrische Kliniek. Het assessmentinstrument gaat de arbeidsvaardigheden en arbeidsattitude van de cliënten inventariseren en is geschikt voor cliënten met een gedrags- en/of psychiatrische problematiek die passend werk zoeken. Een minpunt is dat gegevens omtrent de methodologische kwaliteit, m.a.w. omtrent de validiteit en betrouwbaarheid nog onbekend zijn, daar het een recent ontwikkeld assessmentinstrument is. Verdere opvolging is vereist om na te gaan of het instrument op dat vlak ook voldoet aan de onderzoeksvraag vanuit de Psychiatrische Kliniek. Wanneer de PAS binnen het PEO-model gekaderd wordt, bekleedt het de plaats van het overlapgebied tussen de 3 elementen, namelijk persoon en handelen en omgeving komen aan bod. De persoon komt uitvoerig aan bod, zowel motorische, sensorische, cognitieve, en psychosociale vaardigheden komen uitgebreid aan bod. Het beschrijft vaardigheden van het
121
handelen. Ook de omgeving en eventuele beïnvloedende omgevingsfactoren worden in kaart gebracht. Algemeen kan er dus gesteld worden dat de PAS in aanmerking zou kunnen komen voor de onderzoeksvraag van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen. Doch verder onderzoek naar de methodologische kwaliteit is vereist. Onsuccesvolle werkervaringen voor mensen met beperkingen ontstaan door een slechte overeenkomst tussen persoon, de omgeving en het handelen. Het PEO-model benadrukt de uitvoeringscomponenten of handelingen en de dynamische onderlinge interactie. Het waardeert ook de cliënt zijn of haar betrokkenheid en spreekt omtrent de belangrijkheid van de cliënt en de therapeut, samen met het identificeren van doelen. Succesvolle tewerkstelling wordt dus sterk bepaald door de kwaliteit van de overeenkomst tussen het individu (persoon) en de werkplaatscultuur (omgeving). (de Boer en ter Wee, 2005).
122
Referenties BENAVIDES, F.G., BENACH, J., MUNTANER, C., ‘Psychosocial risk factors at the workplace: is there enough evidence to establish reference values?’, Journal of Epidemiology and Community Health, jaargang 56 (2002), p. 244-245. BIRKIN, R., HAINES, V., HITCHCOCK, D., FOX, D., EDWARDS, N., DUCKWORTH, S., GLEESON, R., NAVARRO, T., HONDROUDAKIS, A., FOY, T., MEEHAN, M., ‘Can the Activity Matching Ability System contribute to employment assessment? An initial discussion of job performance and a survey of work psychologists’ views.’, Journal of occupational psychology, employment and disability, jaargang 6 (2004), nr. 2, p.51-66. COOK, J.A., LEFF, H.S., BLYLER, C.R., GOLD, P.B., GOLDBERG, R.W., MUESER, K.T., TOPRAC, M.G., MCFARLANE, W.R., SHAFER, M.S., BLANKERTZ, L.E., DUDEK, K., RAZZANO, L.A., GREY, D.D., BURKE-MILLER, J., ‘Results of a Multisite Randomized Trial of Supported Employment Interventions for Individuals With Severe Mental Illness’, archives of general psychiatry, jaargang 62 (2005), mei, nr. 5, p.505-512. COOK, A.J., D., PH., ‘Employment Barriers for Persons With Psychiatric Disabilities: Update of a Report for the President’s commision’, Psychiatric Services, jaargang 57 (2006), oktober, p. 1391-1405. DE BOER, A., TER WEE, M., A new way of performing workplace based Occupational Therapy in Vocational Rehabilitation, Instituut Ergotherapie, Amsterdam, 2005, 182 pagina’s. EDWARDS, N., MARISSA, ‘AMAS: Activity Matching Ability System’, Aspects of Educational and Training Technology Series, v 25, (1992), p. 155-157. GEDDES, N., HAINES, V., ‘AbilityMatch – Building a Disability Management System’, Proceedings of 2005 Ergonomics Society Annual Conference, (2005) april 5-7. GOOS, M., VAN DE GRAAF, L., SPEKSNIJDER, W., SPIJKER, N., WOBMA, R., PAS, Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren, een hulpmiddel bij het zoeken naar passend werk, Instituut Ergotherapie, Amsterdam, 2005. HAINES, V., BIRKIN, R., HITCHCOCK, D., EDWARDS, N., DUCKWORTH, S., HONDROUDAKIS, A., ‘Matching Ability with Jobs using AMAS Final Report’, European Social Fund, januari (2003), p. 1-152. HANNULA, J.A., LAHTELA, K., JARVIKOSKI, A., SALMINEN, J.K., MAKELA, P., ‘Occupational Functioning Scale (OFS)—an instrument for assessment of work ability in psychiatric disorders’, Nordic journal of pscychiatry, jaargang 60 (2006), oktober, nr.5, p. 372-378. 123
INNES, E., STRAKER, L., ‘Attributes of excellence in work-related assessments’, Work, jaargang 20 (2003), nr. 1, p. 63-76. K.Y. LO, K., P.Y.LI, E., ‘Content validation on the Work Performance Rating Scale for sheltered workshop workers’, Work, jaargang 25 (2005), nr. 4, p.341-346. LAW, M., STEWART, D., LETTS, L., POLLOCK, N., BOSCH, J., WESTMORELAND, M., Critical review form – qualitative studies, McMaster University, 1998. LIBERMAN, RB., WALLACE, C.J., BLACKWELL, G., KOPELOWICZ, A., VACCARO, J.V., MINTZ, J., ‘Skills Training Versus Psychosocial Occupational Therapy for Persons With Persistent Schizophrenia’, American journal of psychiatry, jaargang 155 (1998), augustus, nr.8, p. 1087-1091. LECOMTE, T., WALLACE, C.J., CARON, J., PERREAULT, M., LECOMTE, J., ‘Further validation of the Client Assessment of Strenghts Interests and Goals’, Schizophrenia research, jaargang 66 (2004), nr.1, p. 59-70. LINDDAHL, I., NORRBY, E., BELLNER, A.L., ‘Construct validity of the instrument DOA: a dialogue about ability related to work’, Work, jaargang 20 (2003), nr. 3, p. 215-224. NIEWENHUIJSEN, K., DE BOER, A G E M., VERBEEK, J H A M., BLONK, R W B., VAN DIJK, F J H., ‘The Depression Anxiety Stress Scales (DASS): detecting anxiety disorder and depression in employees absent from work because of mental health problems’, Occupational and environmental Medicine, jaargang 60 (2003), p. 77-82. NORRBY, E., LINDDAHL, I., ‘Reliability of the instrument DOA: a dialogue about ability related to work’, Work, jaargang 26 (2006), nr. 2, p. 131-139. PICKERING, T., MD, DPHIL, ‘Job Stress, Control, and Chronic Disease: Moving to the Next Level of Evidence’, Psychosomatic Medicine, jaargang 63 (2001), p. 734-736. SANDQVIST, J.L., TÖNQUIST, K.B., HENRIKSSON, C.M., ‘Assessment of Work Performance (AWP)-development of an instrument’, Work, jaargang 26 (2006), nr. 4, p. 379389. SCHENE, A., VAN WEEGHEL, J., VAN DER KLINK, J. en VAN DIJK, F., ‘Psychische aandoenigen en arbeid: een vergelijking van interventies’, Psychopraxis, jaargang 7 (2005), mei, nr.3, p. 110-115. TUCKWELL, N.L., STRAKER, L., BARRETT, T.E., ‘Test-retest reliability on nine tasks of the Physical Work Performance Evaluation’, Work, jaargang 19 (2002), nr.3, p. 243-253. VELOZO, CA., ‘Work evaluations: critique of the state of art of functional assessment of work.’, American journal of occupational therapie, jaargang 47 (1993), maart, nr. 3, p. 203209. 124
WATSON, H., ‘Occupational assessment: the Activity Matching Ability System (AMAS)’, International rehabilitation magazine, jaargang 9 (1987), nr.2, p. 71-74.
125
BIJLAGE 1 Dialogue about ability related to work (DOA) De verschillende items met elk hun subitems:
126
BIJLAGE 2 Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren (PAS) De verschillende items met elk hun subitems: Algemene gegevens: -
naam van de cliënt,
-
naam van de jobcoach of cliëntenbegeleider,
-
datum van afname,
-
het moment van afname,
-
de wijze van afname.
Algemene persoonlijke gegevens (9 items): -
opleiding
-
Ervaringen met werk in het verleden (+ 4 subitems)
-
Ervaringen met huidige werk (+ 2 subitems)
-
Specifieke arbeidsvaardigheden
-
Belang van financiële beloning
-
Relevante medische gegevens (+ 6 subitems)
-
Gewenste werkdagen of werkuren
-
Gewenst soort werk
-
Motivatie om te werken
Onderzoek naar de vaardigheden van de cliënt en de aandachtspunten voor de arbeidssituatie (9 items): -
Bewegen: - staan (+ 3 subitems) - zitten - transfers - lopen (+ 3 subitems) - laag werken - iets vastpakken (+ 2 subitems) - iets vasthouden (+ 2 subitems) - iets (kleins) met duim en wijsvinger oppaken - reiken tijdens staan en zitten (+ 3 subitems)
127
- tillen en dragen (+ 5 subitems) - trap lopen - verplaatsen binnenshuis - verplaatsen buitenshuis
-
Gebruik zintuigen: - zien - horen - ruiken - voelen - evenwicht/balans houden - gepast reageren op waarnemingen van de zintuigen
-
Uithoudingsvermogen: - activiteiten volhouden (+ 2 subitems)
-
Leren en toepassen van kennis: - nieuwe vaardigheden leren - rekenen - met geld kunnen rekenen - toepassen van geleerde vaardigheden in een nieuwe situatie
-
Algemene taken en eisen: - zelfstandig taken uitvoeren - dragen van verantwoordelijkheden (+ 3 subitems) - besluiten nemen - werktempo
-
Communicatie: - begrijpen van gesproken taal - spreken - een gesprek voeren - mening geven 128
- initiatief nemen - om hulp vragen - iets aankaarten - begrijpen van non-verbale taal - non-verbaal uiten - lezen - schrijven - telefoon gebruiken - vaardigheid met de computer -
Omgaan met anderen: - in een groep taken ondernemen - tegen kritiek kunnen - omgaan met conflicten - omgaan met mensen op de werkvloer
-
Mentale functies: - concentratie (+ 4 subitems) - geheugen (+ 2 subitems) - meerdere taken tegelijk doen - taken in de juiste volgorde doen - besef van dagdelen - klokkijken - op tijd komen - besef van de plaats waar je bent - de weg weten naar een bepaalde locatie - namen van personen kunnen onthouden - herkennen van personen
-
Andere werkgerelateerde persoonlijke factoren: - verzorgd voorkomen - hygiënisch werken - naar het toilet gaan - aan- en uitkleden 129
- eten en drinken Aanvullende vragen - omtrent eventuele beïnvloedende omgevingsfactoren - vrije tijd/ontspanning, ondersteuning uit sociale omgeving, woon/thuissituatie - wisselend humeur of temperament? - is het zelfvertrouwen van invloed op de arbeidsvaardigheden? Overige opmerkingen Er is ruimte voorzien voor opmerkingen die relevant kunnen zijn.
130
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Work Behavior Inventory (WBI) General Work Behavior Questionnaire (GWBQ) Work Limitations Questionnaire (WLQ)
door Sarah Ann de Bruijn Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
131
Trefwoorden: vocational rehabilitation, psychosocial function, psychiatry, assessment, workreintegration
Abstract DOEL Vinden van betrouwbare en valide assessmentinstrumenten om mensen met psychosociale problemen te rehabiliteren in het werkveld. METHODE Via referenties uit het artikel “Psyschische aandoeningen en arbeid; een vergelijking van interventies” (Schene e.a., 2005) op zoek gegaan naar artikels en abstracten van onderzoek van assessmentinstrumenten. Er werd een selectie gemaakt aan de hand van een beoordelingslijst en werd er specifieker gezocht naar relevantie informatie van het instrument. Ook werden ontwerpers en onderzoekers gecontacteerd voor het verkrijgen van informatie. RESULTATEN De Work Behavior Inventory kan gebruikt worden bij de doelgroep ernstige mentale aandoeningen. Uit onderzoek blijkt dat dit instrument een hoge validiteit en betrouwbaarheid heeft. Deze restultaten zijn niet gevonden tijdens dit onderzoek. De General Work Behavior Questionnaire is toepasbaar bij ernstig mentale aandoeningen. De vragenlijst is gemakkelijk hanteerbaar, zowel voor de deelnemer als de supervisor. Het instrument is bovendien gemakkelijk in het Nederlands te verkrijgen. Het instrument wordt gekenmerkt door een grote betrouwbaarheid van de supervisorvragenlijst. De zelfevaluatielijsten haalden eerder een matige betrouwbaarheid. Bovendien liggen de gemiddelde scores van de deelnemers hoger dan die van de supervisors, wat betekent dat de deelnemers hun vaardigheden hoger inschatten. De Work Limitations Questionnaire is betrouwbaar en valide. De deelnemer vult deze in. Dit instrument gaat na in hoeverre lichamelijke en psychische aandoeningen iemand beperken om een job uit te voeren. CONCLUSIE De 3 onderzochte assessmentinstrumenten zijn valide en betrouwbaar. Enkel van de WBI is er geen artikel, noch abstract noch fulltext, gevonden over het onderzoek naar de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument.
132
Inleiding Er zijn op vlak van arbeidsrehabilitatie al heel wat assessmentinstrumenten ontwikkeld die gebruikt kunnen worden bij cliënten met psychosociale problemen. Hierbij gaat het vaak om vragenlijsten die door de cliënten zelf ingevuld kunnen worden of die men bij hen afneemt. Onder deze psychosociale problemen verstaan we beperkingen die hen belemmeren om hun job volledig correct uit te voeren. Volgens het Institute of Medicine wijst deze beperking op “the expression of a physical or mental limitation in a social context—the gap between a person’s capabilities and the demands of the environment” (Lerner e.a., 2003) Als toekomstig ergotherapeuten maken wij gebruik van het International Classification of Functioning (ICF) (WHO 2001) (figuur 1) om het menselijk functioneren te classificeren. Met behulp van het ICF kan het menselijk functioneren worden beschreven vanuit drie verschillende perspectieven: het perspectief van het menselijk organisme, het perspectief van het menselijk handelen en het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven. Daarbij worden dan nog contextuele factoren beschreven als persoonlijke factoren en externe factoren. Functies zijn de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme. Hierbij horen de anatomische eigenschappen, zoals de positie, aanwezigheid, vorm en continuiteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Tot de onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. Afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen worden stoornissen genoemd. Activiteiten zijn onderdelen van iemands handelen en participatie: is iemands deelname aan het maatschappelijk leven. Als iemand moeilijkheden heeft met het uitvoeren van activiteiten spreekt men van beperkingen. Participatieproblemen zijn de problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijk leven. De individuele achtergrond van het leven van een individu, en bestaan uit kenmerken van het individu die geen deel uitmaken van de functionele gezondheidstoestand worden onder de noemer persoonlijke factoren geplaatst. Bijvoorbeeld: leeftijd, ras, geslacht, opleiding, ervaringen, persoonlijkheid, karakter, bekwaamheden, andere aandoeningen, lichamelijke conditie in het algemeen, levensstijl, levensgewoonten, opvoeding, redzaamheid, sociale achtergrond, beroep en ervaringen uit het heden en verleden. Het laatste kernwoord uit het ICF is ‘externe factoren’. Daaronder verstaan we de fysieke en sociale omgeving waarin mensen leven. Deze factoren kunnen een positieve of negatieve 133
invloed hebben op de participatie van het individu als lid van de samenleving, op het uitvoeren van activiteiten van het individu of op de functies en anatomische eigenschappen van diens organisme. Vanuit dit kader geldt dat bij de bestudering van de reïntegratie naar arbeid van mensen die vanwege een ziekte of aandoening arbeidsongeschikt zijn verklaard, de mate van participatie in de betekenis van het vinden en behouden van een baan met name zal worden beïnvloed door de mate waarin een persoon met een specifieke ziekte of aandoening bepaalde activiteiten kan uitvoeren, alsmede persoonlijke en externe factoren en de wisselwerking tussen de genoemde dimensies. Met andere woorden, het proces van arbeidsparticipatie wordt beïnvloed door persoonsgerelateerde factoren alsmede factoren uit de sociale en maatschappelijke omgeving, waaronder organisatiegebonden factoren. Assessmentinstrumenten kunnen hulp bieden bij het evalueren van iemands werkgedrag om vanuit ie observaties en resultaten eventueel gerichte doelstellingen op te stellen. Het doel van deze studie is om een betrouwbare, valide assessmentinstrument op te sporen waarmee een ergotherapeut de attitudes en arbeidsvaardigheden kan meten van cliënten met pscyhosociale problemen die aan arbeidsrehabilitatie deelnemen. GEZONDHEIDSPROBLEEM (ZIEKTE OF AANDOENING)
FUNCTIE en STRUCTUUR
ACTIVITEIT
PERSOONLIJK E FACTOREN
PARTICIPATIE
EXTERNE FACTORE
Figuur 1 Gangbare opvatting over de wisselwerking tussen de dimensies van het ICF (International Classification of Functioning) (WHO 2001)
134
Methodologie Er zijn op vlak van werkrehabilitatie al heel wat assessmentinstrumenten ontwikkeld die gebruikt kunnen worden bij cliënten met psychosociale problemen. Hierbij gaat het vaak om vragenlijsten die door de cliënten zelf ingevuld kunnen worden of die men bij hen afneemt. Onder deze psychosociale problemen verstaan we beperkingen die hen belemmeren om hun job volledig correct uit te voeren. Volgens het Institute of Medicine wijst deze beperking op “the expression of a physical or mental limitation in a social context—the gap between a person’s capabilities and the demands of the environment” (Lerner e.a., 2003) Aan de hand van het artikel “Psyschische aandoeningen en arbeid; een vergelijking van interventies” (Schene e.a., 2005) zijn we op databanken en in bibliotheken op zoek gegaan naar assessmentinstrumenten die van toepassing kunnen zijn voor onze doelstelling. In de referentielijst van dat artikel (Schene e.a., 2005) kozen we uit de referentielijst een auteur om op zoek te gaan naar assessmentinstrumenten. Er zijn er heel wat gevonden en op basis van een korte bespreking en de gehanteerde criteria volgens iRv (www.irv.nl), hadden we elk 3 assessmentinstrumenten om verder uit te werken. De naam van een auteur, vocational rehabilitation, work, executive functions, psychosocial function, psychiatry, assessment, workrehabilitation, workreintegration, de afkorting of volledige naam van een instrument waren trefwoorden die het meeste resultaat opleverde. Dit artikel beschrijft de General work Behavior Questionnaire (GWBQ), de Work Behavior Inventory (WBI) en de Work Limitations Questionnaire (WLQ). De volgende databanken werden veel gehanteerd: PubMed, Ios Press, Clinical Trials.gov, NCBI, Medical Care en Elsevier, Science Direct.
Resultaten De zeven andere leden van de onderzoeksgroep hebben een studie gedaan naar valide en betrouwbare assessmentinstrumenten die bruikbaar zijn in het rehabiliteren van mensen met psychosociale problemen in het werkveld. Onder hun geselecteerde instrumenten behoren de zich in de volgende assessmentinstrumenten; DOA, OFS, AMAS, DASS, VADO, GWBS, OAFP, WPRS, OAF, Mechelse Activiteitenschaal, Maastrichts arbeidsrehabilitatiemodel, AWP, WRI, VCRS, VAP, WRIS, Valpar, WES, ERGOS, BTE Primus en POL. 135
Work Behavior Inventory (WBI) De WBI is een situational assessmentinstrument dat werkprestaties op de werkvloer beoordeelt. Het wordt herhaaldelijk gebruikt om de vooruitgang in werkrehabilitatie te beoordelen. Wordt eveneens als feedbackformulier gebruikt en voor het opstellen van doelen (Ronald Page, www.leadershipcoachacademy.com). Work Behavior Inventory kan letterlijk vertaald worden als “werkgedrag bevoorraden”. Het assessmentinstrument is ontworpen voor patiënten met een ernstige mentale aandoening. In het artikel van M. Bell (Journal of Vocational Rehabilitation, 2003, IOS Press) heeft men het over mensen met schizofrenie en schizoaffectieve aandoeningen, en andere ernstige mentale aandoeningen. De oorspronkelijke versie komt van Morris D. Bella: VA Connecticut HealthCare System, Yale University School of Medicine. Paul H. Lysaker: Indiana University School of Medicine, Indianapolis, IN, USA en Roudebush VA Mediacal Center, USA. En Gary Bryson: Yale University School of Medicine, New Haven, CT, USA. (2004, Elsevier) Over een bestaande Nederlandse versie van de WBI is geen informatie gevonden. Doel is dat de werknemer zijn werkgedrag leert begrijpen vanuit zelfbeoordelingen, maar het instrument wordt ook gebruikt door supervisors voor het opstellen van doelen, met het oog op het verhogen en verbeteren van werkprestaties en –attitudes. Uiteindelijk kan de WBI voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Het op punt brengen van je mogelijkheden en leiderscapaciteiten, sterke eigenschappen specifiëren die iemand verder kunnen helpen in zijn carrière, alsook het in kaart brengen van probleemgebieden die extra training en aandacht nodig hebben om vooruitgang te boeken op gebied van bekwaamheid op het werkveld. Maar ook het identificeren van werkomgevingen waarin iemand het meeste succes ervaart. De WBI kan de deelnemers helpen in het begeleiden van jobkeuzes en het nemen van eventuele tussenstappen. De WBI, het instrument zelf is niet gevonden of opgevraagd. Wat wel geweten is, is dat deze bestaat uit 5 hoofddelen, die een beeld geven van iemands werkstijl. Personality Characteristics, Leadership Styles, Selling and Influencing Styles, Emotional Intelligence en Occupational Success Indicators. 136
De soort of de vorm van het instrument blijft alsnog onduidelijk. Specifieke instructies voor het invullen van de WBI zijn niet gevonden omdat het gevonden artikel handelt over de effectiviteit de WBI bij een schizofrene doelgroep. Wel kan het voglende gezegd worden. Tijdens een tweewekelijkse bijeenkomst, die 1 uurtje duurt, in een groep van zo’n 6 deelnemers, krijgt wordt iedereen zijn WBI feedback besproken. Na discussie over de resultaten, aangehaalde werkpunten en group-solving daarrond, wordt er een specifieke doelstelling opgesteld voor de volgende twee werkweken. De deelnemer schrijft deze doelstelling op zijn tijdsschema waarop hij eveneens zijn dagelijkse werkuren bijhoudt. Ook vraagt men tijdens deze bijeenkomst hoe de deelnemer dit doel wilt gaan bereiken. Als het doel na die twee weken werd bereikt werd er een nieuwe opgesteld. Op deze manier werd de feedback ten volle benut en wordt de vooruitgang van de deelnemer nauwkeurig opgevolgd. Er is een voorbeeld van de WBI Career Development Report gevonden (www.leadershipcoachacademy.com/WBI_Sample_Report.pdf). Het instrument werd eerst ingevuld door een deelnemer, dan afgegeven aan de onderzoeker die van de gegeven scores een heel rapport heeft opgesteld. Dit rapport bestaat uit 3 delen. In de Quick Summary krijg je een overzicht van gegeven scores van de deelnemer in vergelijking met normgroep. In de Narrative Report staat er per onderdeeltje een specifiekere uitleg over wat die score inhoudt en wat er positief en negatief kan zijn aan dat gedrag. In het gedeelte Taking Action gaat de deelnemer doelen opstellen, wat zijn sterke en zwakke punten zijn en enkele tips die kunnen helpen om de doelen te bereiken. Waar je dit instrument kan opvragen en eventueel kan lenen is niet teruggevonden. Er kan eveneens niets gezegd worden over eventuele kosten of over de copyright. In de gevonden fulltext over de WBI gaat men er van uit de Behavioral Intervention een positieve impact heeft op werkattitudes en dat er door BI meer weken en uren gehaald worden. Er namen 2 groepen deel aan het onderzoek. De ene groep kreeg Supported Employment (SE) waar de deelnemers een minimum aan feedback en evaluatie kregen. SE wordt toegepast op de werkvloer, op het moment zelf. De andere groep kreeg Behavioral Intervention (BI). Deze groep komt geregeld samen waar men heel specifieke feedback gaat geven over iemands werkgedrag, iemands voorkomen, etcetera.
137
Om van de WBI een gestandardiseerd instrument te maken heeft men de WBI bij beide groepen afgenomen, vóórdat deze SE of BI kregen om de resultaten na interventie met elkaar te vergelijken. Op de onderdelen Personal Presentation, Social Skills en Cooperativeness werd er een vooruitgang geboekt en de significantie werd statistisch bewezen. Door Behavioral Intervention was er eveneens vooruitgang op de onderdelen Work Habits en Work Quality, maar na statistisch onderzoek bleek dit niet significant te zijn. Dit komt omdat op deze onderdelen vaker feedback werd gegeven op de werkvloer zelf. De scores gingen daardoor wel omhoog, maar niet veel. Bijvoorbeeld: iemand geeft de verkeerde post af en de supervisor zegt dat hij deze onmiddellijk moet gaan halen en aan de juiste persoon afgeven De onderzoekers wisten dat mensen die BI kregen langer werk zouden hebben en meer uren zouden presteren en dat is ook bewezen. Van de WBI wordt gezegd dat deze een hoge validiteit en betrouwbaarheid heeft (Lysaker e.a., 2004), maar er zijn geen abstracten of full-teksten van gevonden. Dus er is wel onderzoek gedaan naar interne consistentie, betrouwbaarheid, validiteit, criteriavaliditeit, construct validiteit en responsiviteit, maar deze gegevens zijn niet gevonden. Er kan eveneens niets gezegd worden over de benodigdheden, de talen waarin de WBI is verschenen, de randvoorwaarden of de gebruikershandleiding. De interne betrouwbaarheid werd getest en de intraclass correlations werden gevonden binnen het bereik van goed tot uitstekend.
General Work Behavior Questionnaire (GWBQ) De GWBQ-18 is een gemakkelijk hanteerbare vragenlijst die gebruikt wordt tijdens het rehabiliteren van mensen met een ernstige mentale aandoening in het werkveld. De vragenlijst, die eveneens in het Nederlands te verkrijgen is, beoordeelt “General Work Behavior” of “algemene werkattitudes” op het werkveld en wordt elke 4 weken afgenomen. Zowel de deelnemers als de supervisors, die als observator fungeert, gebruiken dezelfde vragenlijst om het werkgedrag te evalueren. Het doel hiervan is om samen specifieke doelen en werkpunten te formuleren waar de deelnemer nog tekort schiet.
138
De General Work Behavior Questionnaire kent zijn oorsprong uit Griffiths Work Behavior Scale (GWBS, die door iemand van de studiegroep is bestudeerd, zie deel 8 van Nele Geerts) (1973), Friedmeyer (1987) en Palmer & Gatti (1985) en bevatte 42 items. Deze werd door Michon e.a. samengesteld tussen 1990 en 1993, in het Trimbos Institute te Utrecht, Nederland. De lijst was lang en bevatte items met erg moeilijke woorden die niet toepasselijk waren voor zelfevaluatiedoeleinden (bvb. “manual dexterity”; zie ook Mowbray et al., 1995). Tussen 1994 en 1999 werd de GWBQ-42 statistisch onderzocht en gereduceerd tot 18 items. De GWBQ-18 bestaat uit 2 delen. Het eerste gedeelte bestaat uit 18 tegenovergestelde uitspraken. Een voorbeelditem is “ik neem veel initiatief versus ik neem weinig initiatief”. Daartussen bevindt zich een 5-puntenschaal staat waarop ze zichzelf moeten scoren. Door één van de vakjes aan te duiden geven ze aan welke uitspraak het meest op hun van toepassing is. De 18 uitspraken staan onder 4 grote noemers; taakcompetentie, initiatiefname, sociaal werkgedrag en betrouwbaarheid. Het tweede gedeelte van de GWBQ-18 bevat 5 open vragen (bijvoorbeeld: “wie of wat zou u kunnen helpen om het werk beter te doen?”), die schriftelijk ingevuld worden. Er hoeven geen verwerkingen te gebeuren en de gegeven antwoorden vereisen slechts weinig verantwoording. Voor het opvragen van een versie van de GWBQ-18 werd een mail verstuurd naar de ontwerpers van het instrument waarin kort werd aangehaald waarrond ons onderzoek gaat en met de vraag of het mogelijk was om extra informatie vrij te geven. Hierop werd enthousiast gereageerd door J. van Weeghel en zijn collega H. Michon die gratis de informatie doormailden. (bijlage 1) De betrouwbaarheid van het instrument werd nagegaan aan de hand van Cronbach’s Alpha. Hieruit is gebleken dat de supervisorvragenlijst door een grote betrouwbaarheid gekenmerkt wordt. De zelfevaluatielijsten haalden eerder een matige betrouwbaarheid. De t-toets voor gepaarde waarneming werd gebruikt om het onderlinge verband tussen gemiddelde scores van de supervisors en de deelnemers na te gaan. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde scores van de deelnemers hoger lagen dan die van hun supervisors. Dit wilt zeggen dat de deelnemers hun vaardigheden hoger inschatten dan hun supervisors. Informatie over de interne consistentie, de criteriavaliditeit, de constructvaliditeit en de responsiviteit is geen verdere informatie gevonden. 139
Naast de invulversie voor de deelnemer en de supervisor is er enkel en pen nodig. Er worden geen randvoorwaarden gesteld en het invullen van de vragenlijst kan gestart worden na het doornemen van de instructies, die kort en duidelijk geformuleerd zijn. Het invullen gebeurt om de 4 weken, duurt zo’n 5 à 10 minuten en is zeer gebruiksvriendelijk.
Work Limitations Questionnaire (WLQ) De WLQ is een assessmentinstrument met een 25 vragen die de deelnemer zelf invult. Met de vragenlijst gaat men na in welke mate gezondheidsproblemen invloed hebben op het kunnen uitvoeren van een job. De WLQ wordt gebruikt voor cliënten die al een job uitoefenen en wordt dus gehanteerd in een arbeidssituatie. De deelnemers die aan de studie hebben deelgenomen waren mensen met ademhalingsmoeilijkheden (asthma), intestina-aandoeningen (ziekte van Crohn, leveraandoeningen), mentale aandoeningen (depressie, algemene angsten, epilepsie, chronisch hoofdpijnsyndroom) en reuma. De oorspronkelijke versie: Work Limitations Questionnaire ©, 1998, The Health Institute, Debra Lerner, Ph. D.; Benjamin C. Amick III, Ph. D.; en Glaxo Wellcome, Inc. Alle rechten voorbehouden. De WLQ is vertaald in 25 talen en dialecten. In dit artikel (bron) komt niet aan bod welke talen. Het is ook verkrijgbaar in verschillende versies; pen en papier, telefonische versie en een elektronische versie. Het doel van de WLQ is om na te gaan welke impact de gezondheidstoestand heeft op de kwaliteit van het uitvoeren van werk. Er zijn 4 schalen; de eerste vraag gaat rond Time Management en omvat 5 items die nagaan hoe moeilijk iemand het vindt om zich aan de te presteren werkuren en uurschema’s te houden. De tweede schaal, Physical Demand Scale, bevat 6 vragen over de mogelijkheid om taken uit te voeren die lichaamskracht, beweging, volhouding, coördinatie en flexibiliteit 140
vereisen. De derde schaal, Mental/ Interpersonal Scale, heeft 9 vragen. 6 Vragen gaan onder meer over de moeilijkheid die zij ervaren tijdens cognitieve opdrachten. De 3 andere items bevragen de deelnemer over problemen bij interacties met collega’s. De vierde en de laatste schaal, Output Demands Scale heeft 5 vragen over een vermindering van mogelijkheden om aan bepaalde eisen te voldoen rond kwaliteit en kwantiteit van een taak en om een taak af te krijgen binnen een bepaalde tijd. Voor dit onderdeel werd D. Lerner via mail gecontacteerd met een korte beschrijving van het doel van ons onderzoek en of het mogelijk was enige informatie door te sturen. Om het instrument, voor intern gebruik, te kunnen ontvangen werden formulieren ondertekend door de school en doorgefaxt. De invulinstructies zijn in eenvoudige taal uitgedrukt. Ten eerste wordt er aan de deelnemer gevraagd om na te denken over hun fysieke en emotionele problemen. Daarmee wordt hun huidige of permanent aanwezige gezondheidstoestand bedoeld, maar ook de effecten die een huidige behandeling heeft op die aandoening. Daarnaast wordt aangehaald dat de meeste vragen meerkeuzevragen zijn. Er wordt van hen verwacht dat zij deze vragen beantwoorden door een vakje te markeren. Zo geven ze aan welk antwoord het meest op hun van toepassing is. Hierbij wordt, ter verduidelijking, een voorbeeld gegeven.
Voorbeeld: Please answer these questions even if you missed some workdays. Mark the “Does not apply to my job” box only if the question describes something that is not part of your job. If you have more than one job, report on your main job only. In the past 2 weeks, how much of the time did your physical health or emotional problems make it difficult for you to do the following? (Mark one box on each line a. through f.) Difficult a l l of t he time (100%)
Difficult most of the time
Difficult some of the time (about 50% )
141
Difficult a slight bit of the time
Difficult none of the time (0%)
Does not a ppl y t o my job
a. keep your mind on your work b. t hi nk clearly when working
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
5
6
Voordat zij aan de vragenlijst beginnen zijn de deelnemers vrij om belangrijke data in te vullen als; verjaardagen, familiefeesten of deadlines. Hiervoor mogen zijn een kalender gebruiken. De WLQ bestond oorspronkelijk uit 48 items. Voor deze versie werden verschillende statistische studies gedaan en die resultaten leverden een bewijs over zijn betrouwbaarheid, validiteit en precisie. Een kortere, 25 itemsversie, werd ontwikkeld door de items die de beste scores opleverden, te behouden. Op sommige onderdelen haalde deze versie nog betere statistische resultaten (Tabel 1). De gevonden statistische resultaten gingen over de 48 vragenlijst.
142
Tabel 1 Work Limitations Questionnaire Scaling Test Results Scale
Items n
Mean+
(SD)
% Floor
% Ceiling
Scale Alpha
Range of ItemtoTotal Corr
% Scaling Success
a
48-Item Work Limitations Questionnaire • Time Demands • Physical Demands • Mental Demands • Interpersonal Demands • Output Demands
9
32.5
27.4
10.1
0
.89
.51-.77
97.2
11
32.4
34.5
19.3
1.8
.96
.72-.88
100
14
32.9
25.0
6.4
0
.94
.34-.82
96.4
7
21.4
26.2
27.5
0
.91
.53-.81
96.4
7
25.7
26.2
15.6
0
.91
.60-.80
100
25-Item Work Limitations Questionnaire • Time Demands
5
36.6
35.3
13.9
.9
.89
.61-.82
100
• Physical Demands
6
32.2
33.3
20.9
1.7
.89
.63-.79
100
9
28.8
25.5
14.8
0
.91
.57-.83
100
5
26.0
26.0
16.5
0
.88
.53-.82
100
• MentalInterpersonal Demands • Output Demands *p≤.01 n=121 +
Minimum scale score (Least Limited) = 0. Maximum scale score (Most Limited) = 100
a
Scaling success is the percent of tests out of all possible tests in which an item's correlation with its
hypothesized scale is ≥ 2 SEs higher than its correlation with other scales.
Het invullen van WLQ neemt 5 à 10 minuten in beslag. Het is kort en gemakkelijk voor administratie. Over eventuele randvoorwaarden is er niets teruggevonden in de bestudeerde artikels.
143
Discussie Over de WBI zijn er heel wat onderdelen die in discussie gesteld kunnen worden. Er is een bias voor de evaluatieresultaten, omdat de onderzoekers die de deelnemers begeleidde in de groepsessies, wisten dat de deelnemers BI kregen. Er was echter geen bias omtrent het aantal uren die deelnemers gepresteerd hebben. Er werd een tijdelijke job aangeboden door de onderzoekers. De deelnemers werden veel aangemoedigd en men heeft dit heel zachtaardig aangepakt. Ze zouden niet ontslagen worden omwille van negatief gedrag. Iedereen werkte mee zodat het beter met hen zou gaan en de begeleiding was heel ondersteunend. Het ging er eigenlijk niet aan toe zoals in het echte leven waar men een job moet gaan zoeken en waar men druk ervaart om een job te hebben. Het is eerder een: “let’s-teach-you-how-to-work place”. Het onderzoek werd enkel uitgevoerd bij schizofrene mannen ouder dan 40, die langdurig ziek zijn en al langdurig behandeld worden. Vrouwen en jongeren met een ernstige mentale aandoening werden uit dit onderzoek uitgesloten. Het gaat hier om een kleine studie waar er geen controlegroep is die geen BI kreeg. In deze studie werden twee groepen onderzocht. De ene kreeg SE, de andere BI. Het is beter om een derde groep op te stellen voor een volgend onderzoek. Een groep die geen BI krijgt en de resultaten van de 3 groepen dan te vergelijken. Het onderzoek was slechts van relatief korte duur. De deelnemers werden na het onderzoek niet meer opgevolgd waardoor men niet zeker is of de invloed van de BI blijvend is. Personal Presentation is een schaal met items waar de supervisor het gedrag van de werknemer kan scoren; slechte hygiëne, ongepast gekleed, verschijnt verward en verbijsterd op de werkvloer, heeft merkwaardige manieren. Zulk gedrag kan bij andere werknemers beangstigend overkomen en kunnen bezorgdheid opwekken. Het zijn ook redenen om een job te verliezen. Supervisors kunnen dit beschouwen als iets dat niet onder hun verantwoordelijkheid valt en ze geloven ook dat ze welwillend zijn door het te negeren of omdat ze zich ongemakkelijk voelen om dat gedrag ter sprake te brengen bij hun werknemer. De supervisors kunnen zich ook zorgen maken over de reactie van de werknemer op deze items. Maar, door het gebruik van de WBI kan de werknemer zijn Personal Presentation bij anderen te laten staven en door andere werknemers te laten getuigen accepteerden ze deze kritiek. Deze manier van feedback kwam minder bedreigend over en werd beter geaccepteerd. (Bell M., 2003, IOS Press)
144
Social Skills items beschrijven of de werknemer eerder afstandelijk is of gereserveerd, of deze ongeïnteresseerd overkomt, of deze zijn positieve en negatieve gevoelens op een aanvaardbare manier uitdrukt en of hij op sociaal vlak een teruggetrokken persoon is. Dit zijn gedragskenmerken dat medecollega’s en supervisors een ongemakkelijk gevoel geven bij het beoordelen en dat kan ertoe leiden dat de resultaten van het onderzoek beïnvloed worden. De supervisors dachten dat, zolang het werk maar gedaan is dat ze hun werknemers maar niet van feedback moesten voorzien over dat gedrag. Het onderdeel Samenwerking gaat over; of de deelnemer om kan gaan met constructieve kritiek zonder zich boos te maken, of deze aandachtig kan luisteren naar instructies en of hij deze kan opvolgen zonder tegenstribbelen. Bij de GWBQ zijn concepten als motivatie en werkgewoonten zijn bredere, minder waarneembare en aan onderliggende psychologische aspecten onderhevig. De sterke motivatie bij patiënten die aan arbeidsrehabilitatie deelnemen, kan het werkgedrag, met bijvoorbeeld taakbekwaamheid en sociaal het werkgedrag beïnvloeden. Beide assessmentformulieren bevatten dezelfde kernnoemers en werden waren beduidend met elkaar gecorreleerd. Toch is er, op individueel niveau, een directe vergelijking tussen de scores van de supervisor met die van de zelfevaluatie die met enige voorzichtigheid bekeken moet worden. Uit de t-toets voor gepaarde waarneming blijkt dat de deelnemers hun vaardigheden hoger inschatten dan hun supervisors. Antwoorden de deelnemers vanuit een ander denkkader wanneer ze de vragenlijst invullen? Mogelijks redeneren zij als volgt, “ik functioneer goed in vergelijking met de periode waar ik voor langere tijd zeer ziek en werkloos was” (Michon e.a., 2004). Het is ook mogelijk dat de supervisor meer nadruk legt op te bereiken doelen omdat zij meer weet hebben van de vereiste capaciteiten die bij die job horen. Het onderzoek naar de verschillen en gelijkenissen onder de zelfevaluatie en supervisorevaluatie wordt als een leidraad gezien voor evaluatiegesprekken. Bijna alle deelnemers gaven aan dat zij de resultaten uit de GWBQ gebruikten om (bijkomstige) opleidingen en begeleidingsactiviteiten te bespreken. Van de WLQ kan gezegd worden dat het niet gemakkelijk is om full-teksten te vinden. Lerner mailde me een document door met goede informatie, maar hierin stond geen discussie of conclusie.
145
Conclusie De WBI wordt gebruikt door de supervisor en de deelnemer. Elke twee weken gaan ze samenzitten om de gegeven antwoorden te bespreken en doelstellingen op te stellen. Dit noemen ze Behavioral Inventory of letterlijk vertaald “bevoorraden van gedrag”. Om meer te weten te komen over de gegevens rond betrouwbaarheid, validiteit en andere moet verder gezocht worden. Nagaan of deze ook in het nederlands te verkrijgen is. Misschien is de engelse versie wel te verkrijgen en is het mogelijk om deze te vertalen. De WBI is een instrument dat in werksituaties wordt gehanteerd en biedt geen antwoord op de onderzoeksvraag. Daar de test zelf niet gevonden is, is het moeilijk om een kritische mening te geven of deze al dan niet door een ergotherapeut gebruikt kan worden in een klinische setting bij psychiatrische patiënten. De GWBQ blijkt uit onderzoek wel geschikt te zijn voor het meten van de meest basale werkattitudes. Deze wordt gebruikt in een arbeidssituatie en niet in een klinische setting, waardoor dit instrument geen direct antwoord biedt op de vraag uit Tienen. Maar aangezien deze gemakkelijk hanteerbaar is, lijkt ze geschikt om, ook door een ergotherapeut, in een klinische setting te hanteren. Ondanks de beperkingen, blijken deze resultaten van het onderzoek, en de resultaten van de GWBQ zelf-evaluatie versie, veelbelovend genoeg om verder onderzoek te doen naar extra waarde van zelfassessment van werkgedrag in de praktijk en in onderzoek naar evaluatie van dit gedrag. Dit instrument lijkt zeer bruikbaar in het rehabiliteren van mensen met een ernstige mentale aandoening in het werkveld. Het invullen neemt niet veel tijd in beslag en de deelnemer wordt nauw betrokken bij zijn werkrehabilitatieproces. Om meer informatie te kunnen verkrijgen van de WLQ lijkt het goed om verder contact op te nemen met Debra Lerner. De WLQ is bruikbaar in een werksetting en ook dit instrument geeft geen antwoord op de vraag die ons werd gesteld vanuit de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen.
146
Functie
probleem Ernstig
Matig
en Licht
Assessmentinstrument
WBI
GezondheidsActiviteit
Participatie
structuur
X
WLQ
X
Physical Demands Scale
factoren
Externe factoren
Onderdelen: leadershipstyles, selling and influencing styles
Bijvoorbeeld: Big Five personality Factors; extraversion, agreeableness, openess to experience, emotional stability
Bijvoorbeeld: Innovation, persistence (bijvoorbeeld: you tend to get discouraged and give up when things get difficult. You may best fit work environments that require rather short, discrete tasks.) het identificeren in welke werkomgeving iemand het beste functioneert.
Onderdeel “taakcompetentie”
Onderdeel “sociaal werkgedrag” en “initiatiefname”
Onderdeel “betrouwbaarheid”
Bijvoorbeeld: “wat hindert u om de manier waarop u werkt te verbeteren?”
Time Management Scale
interpersonal Demands Scale
Mental/interpersona Output Demands Scale l Demands Scale
X
GWBQ
Persoonlijke
Referenties Tijdschriften ANDREA, H., e.a., ‘Health problems and psychosocial work environment as predictors of long term sickness absence in employees who visited the occupational physician and/or general practitioner in relation to work: a prospective study’, Occupational and Environmental Medicine, jaargang 60 (2003), p. 295-300. BELL, M., e.a., ‘A behavioral intervention to improve work performance in schizofrenia: Work Behavior Inventory feedback’, Journal of Vocational Rehabilitation, 2003. GOLDNER, E., e.a, ‘Disability Management, return to work and treatment’, Longwoods Publishing, jaargang 5 (2004), nr. 2, p. 76-90. LERNER, D., e.a., ‘Relationship of Empoyee Reported Work Limitations to Work Productivity’, Lippincott Williams & Wilkins, 2003, vol. 41, nr. 5, p. 649-659. LYSAKER, P., e.a., ‘Relationship of impaired processing speed and flexibility of abstract thought to improvements in work performance over time in schizophrenia’, Schizophrenia Research, 2005, Volume 75, Issue 2-3, Pages 211-218. MARHOLD, C., LINTON, S. en MELIN, L., ‘Identification of Obstacles for chronic pain patients to return to work: Evaluation of a questionnaire’, Journal of Occupational Rehabilitation, jaargang 12 (2002), juni, nr. 2, p. 67-75. MICHON, H. W. C., e.a., ‘The Generic Work Behavior Questionnaire (GWBQ): assessment of core dimensions of generic work behavior of people with severe mental illnesses in vocational rehabilitation’, Psychiatric Rehabilitation Journal, 2004, vol. 28, nr 1, p. 40-47. NIEUWENHUIJSEN, K., e.a., ‘Quality of rehabilitation among workers with adjustment disorders according to practice guidelines; a retrospective cohort study’, Occupational and Environmental Medicine, jaargang 60 (2003), p. 21-25. SCHENE, A., VAN WEEGHEL, J., VAN DER KINK, J. en VAN DIJK, F., ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies’, Psychopraxis, jaargang 7 (2005), mei, nr. 3, p. 110-115
148
Internet AMICK, B. en LERNER, D., Available Questionnaires ; The Work Limitations Questionnaire (WLQ), internet, 2006-10-28, (http://www.tufts-nemc.org/icrhps/resprog/thi/wlq.asp). BELL, M., Rehabilitation effects of pay, activity, and support intensity on schizofrenia, internet, 2006-11-09, (www.rehab.research.va.gov/prog/99/99prch12.htm). BRITTON WHITCOMB, S., e.a., WBI Sample Report, Internet, 2006-12-19 (www.leadershipcoachacademy.com/WBI_Sample_Report.pdf). BRITTON WHITCOMB, S., e.a., Work Behavior Inventory assessment training, Internet, 2007-05-07 (www.leadershipcoachacademy.com/assessmentacademy.html#wbimore). LERNER, D., e.a., The Work Limitations Questionnaire Original Articles, Internet, 2007-0302, (http://www.lww-medicalcare.com), vol. 39, nr.1, p. 72-85. LERNER, D., e.a., The Work Limitations Questionnaire, Internet, 2006-10-17, (http://www.ncbi.nlm.nih.gov/sites/entrez?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=11176545 &dopt=Abstract). LERNER, D., e.a., The Work Limitations Questionnaire’s Validity and Reliability among patients with osteoarthritis, Internet, 2006-10-28, (http://www.ncbi.nlm.nih.gov/sites/entrez?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=11809359 &dopt=Abstract) LYSAKER, P., e.a., Brief Reports: Hopelessness as a Predictor of Work Functioning Among Patients With Schizophrenia, Internet, 2006-10-28, (psychservices.psychiatryonline.org/cgi/content/abstract/55/4/434).
149
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Work Environment Impact Scale (WEIS) Vocational Assessment and Curriculum Guide (VACG)
door Pieter Knoops Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
150
Trefwoorden: ergotherapie, psychische aandoeningen, werk, arbeidsrehabilitatie, arbeidsreïntegratie, assessmentinstrumenten, WEIS, VACG
Abstract DOEL Het doel van dit afstudeerproject is het op zoek gaan naar valide en betrouwbare assessmentinstrumenten rond arbeidsrehabilitatie voor cliënten met een psychosociale problematiek. Dit instrument moet toepasbaar zijn binnen de visie en de setting van het Arbeidscentrum bij de Broeders Alexianen te Tienen. METHODE Via referenties uit het artikel “Psychische aandoeningen en arbeid; een vergelijking van interventies” (Schene e.a., 2005) werden enkele bruikbare artikels gekozen rond meetinstrumenten. Uiteindelijk zijn na verder onderzoek twee assessmentinstrumenten geselecteerd binnen de arbeidsrehabilitatie. Via verschillende bronnen zoals onlinedatabanken en bibliotheken werden abstracts, full-text artikels en boeken geraadpleegd om een zo grondig mogelijke studie te bekomen. Ook werden de gevonden artikels beoordeeld op hun inhoud via de criteria van Law (Law e.a. – 1998). RESULTATEN De Work Environment Impact Scale (WEIS) en Vocational Assessment and Curriculum Guide (VACG) zijn beiden bruikbaar in de arbeidsrehabilitatie. De WEIS is een semigestructureerd interview dat de omgeving van de cliënt in kaart brengt. Op deze wijze ziet de therapeut welke factoren (on)gunstig zijn in de werkplekomgeving van de cliënt. De VACG is een interview dat de beroeps- en sociale vaardigheden van de cliënt in kaart brengt. Beide instrumenten zijn valide en betrouwbaar. CONCLUSIE Beide instrumenten zijn bruikbaar binnen het Arbeidscentrum van Tienen. Ze brengen in kaart hoe de cliënt functioneert en beide assessments kunnen afgenomen worden alvorens de cliënt in het werkveld staat.
Inleiding Wanneer we 15 jaar terug in de tijd gaan en zoeken naar studies die gedaan zijn in België en Nederland rond arbeidsrehabilitatie, is er heel wat literatuur te vinden. Vooral de laatste tien jaren zijn er heel wat studies gepubliceerd, hoofdzakelijk in Nederland. Wanneer naar de inhoud gekeken wordt van deze studies, moet vastgesteld worden dat er op ergotherapeutisch 151
vlak weinig inbreng is. Een ander punt is ook, dat er blijkbaar een invloed is vanuit de Verenigde Staten rond bepaalde werkmodellen binnen de arbeidsrehabilitatie. Hierbij denken we aan Supported employement of Individual Placement and Support (IPS). Veel van de onderzochte onderwerpen worden gedaan door onderzoeksinstituten zoals het Rob Giel instituut, het Trimbos instituut of in België ‘Lucas’, een samenwerkingsorganisatie van de KU Leuven. Ook bestaan er vele ‘arbeidsbureaus‘ die niet alleen cliënten met beperkte mogelijkheden maar ook cliënten zonder beperkingen begeleiden. Vele onderwerpen worden tijdens deze onderzoeken aangehaald, zoals welke methodes (assessment) er gebruikt kunnen worden om personen met psychosociale problemen te begeleiden tijdens hun rehabilitatie. Ook het samenwerken tussen verschillende diensten waarmee de cliënten in contact komen tijdens hun zoektocht naar een ‘geschikte’ baan. Wanneer men kritisch is en deze studies grondig doorneemt, valt het op dat velen assessments ontwikkelen om de cliënten, eens ze in het werkveld staan, verder te begeleiden op lange termijn. Ondanks deze aanpak is het nog belangrijker om nog voor de cliënt aan een zoektocht naar (betaalde) arbeid begint, als paramedicus te weten op welk niveau deze persoon functioneert. Wanneer men dit in het achterhoofd houdt, is het al veel moeilijker om duidelijk gedane studies en onderzoeken te vinden, die rond dit onderwerp handelen in België of Nederland. De werkgroep rond dit afstudeerproject is het er daarom ook over eens dat ons onderzoek een positieve bijdrage zal kunnen leveren aan het verder ontwikkelen van een degelijk gestructureerde en betrouwbare aanpak binnen arbeidsrehabilitatie en kunnen we hiermee ook aantonen dat ergotherapeuten wel degelijk een zeer groot aandeel kunnen hebben op dit vakgebied. De assessmentinstrumenten die vervolgens besproken zullen worden, hebben namelijk een ergotherapeutische achtergrond of visie.
Methodologie De onderzoeksgroep is vertrokken vanuit het artikel ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies’(Schene A. e.a. - 2005). Hierin is onderzoek verricht naar psychiatrische aandoeningen van verschillende ernst, arbeidsreïntegratie op deze verschillende niveaus en een vergelijking van interventies. Vanuit de literatuurlijst van dit artikel heeft ieder groepslid twee nieuwe artikels opgezocht om dieper onderzoek te doen naar welke assessmentinstrumenten er beschikbaar zijn. Ook wordt er gekeken hoe deze 152
instrumenten de cliënt en zijn functioneren in kaart brengen. Vanuit de referentielijst is het artikel ‘reducing long term sickness absence by an activating intervention in adjustment orders: a randomized controlled design’ (van der Klink J. J. L. e.a. - 2003) verder onderzocht. De auteurs van dit artikel bespreken hoe werknemers van een groot bedrijf in Nederland in twee groepen behandeld worden nadat ze in ziekteverlof waren. Hierin kwamen enkele meetinstrumenten voor die psychologische aspecten van de patiënten grondiger onder de loep nemen. Een van deze instrumenten is de ‘Dutch Work and Health Questionnaire’(van der Klink, J. J. L. e.a. - 2003). Deze vragenlijst onderzoekt de waardering die de werknemers geven aan de kwaliteit van hun werk en gezondheid. Het is een valide vragenlijst die bestaat uit 8 schalen die de werktevredenheid en stressoren testen, en 2 schalen die de gezondheid van de cliënt onderzoeken. De ‘Utrecht Coping List’ (Schreurs, P. J. G. e.a. - 1988) probeert het copinggedrag vast te stellen bij confrontatie met problemen of aanpassingseisende gebeurtenissen. Deze lijst bestaat uit 7 schalen met een totaal van 47 items. Ieder item wordt door de cliënt gescoord op een 4-punten schaal. De ’90-item Symptom Checklist’ (Derogatis, L. R. e.a. - 1973) is een klachtenlijst die vaak gebruikt wordt bij psychiatrische patiënten. Het is een zelfbeoordelinglijst die onderzoek doet naar recentelijk ervaren klachten, zowel op lichamelijk als fysiek vlak en dient kan gebruikt worden om na interventies de effecten van deze therapie in kaart te brengen. De ‘Four Dimensional Symptom Questionnaire’ (Terluin B. - 1996) heeft als doel stresssymptomen te onderscheiden van depressie, angst en somatisatie. De vragenlijst bestaat uit 4 schalen die stress, depressie, angst en fysieke symptomen meten met een totaal van 50 items. De test is valide en heeft een hoge betrouwbaarheid. Verder is ook onderzoek gedaan met het softwareprogramma ‘All About Outcomes – Adult Version’ (Law, King, Russell, Stewart, Hurley & Bosch – 2001). Hierop zijn een aantal outcome-meetinstrumenten te raadplegen. Het doel van de cd-rom is door een aantal criteria op te geven een geschikt meetinstrument vinden voor een geschikte doelgroep. De resultaten die hieruit voorkwamen waren eerder teleurstellend. De meetinstrumenten hebben steeds een grote medische, motorische achtergrond maar testen niet de psychische aspecten van patiënten op de werkvloer. Enkel de ‘Work Environment Impact 153
Scale (WEIS)’ (Kielhofner, G. – 2002) en de ‘Work Environment Scale (WES)’ (Kielhofner, G. – 2002) kwamen in aanmerking tussen de 190 beschikbare outcome-measures. Via de website van het Model Of Human Occupation (http://www.moho.uic.edu) heb ik de WEIS verder onderzocht. Dit instrument is een semigestructureerd interview dat ontwikkeld is door Gary Kielhofner, Renee A. Moore-Corner en Linda Olson. De WEIS verzamelt informatie over hoe cliënten met fysieke of psychosociale problemen hun werkomgeving ervaren. Het meetinstrument is gebaseerd op het MOHO van Kielhofner en komt vooral in aanmerking bij personen die aan het werk zijn of terug aan het werk willen gaan met een specifieke voorkeur naar job of type werk. De test brengt in kaart hoe de werkomgeving invloed heeft op de cliënt en zijn functioneren en werktevredenheid. De test onderzoekt niet de omgeving zelf van de cliënt! Tijdens een van de bijeenkomsten van de werkgroep kwam de website www.projectatlas.org ter sprake. ATLAS focust op het testen en trainen van sociale competenties van personen met een verstandelijke beperking. Via een link op deze website is het mogelijk om ATLAS-book te downloaden, een boek waarin vele assessmentinstrumenten besproken worden die helpen bij het evalueren van de sociale en arbeidsvaardigheden van mensen met een verstandelijke handicap. Na het grondig doornemen en het uitfilteren van de niet geschikte meetinstrumenten, bleef er nog één instrument over dat zijn nut zou kunnen hebben binnen het onderwerp van onze werkgroep. Namelijk de ‘Vocational Assessment and curriculum Guide’ (Rusch e.a. - 1988). Dit assessment instrument is in de vroege jaren ’80 ontwikkeld. Het is een beroepsevaluatieschaal op basis van een ecologische analyse van tewerkstellingskansen (Rusch e.a. - 1982).
Resultaten De assesmentinstrumenten ’90-item Symptom Checklist’, ‘Four Dimensional Symptom Questionnaire’, ‘Utrecht Coping List’ en ‘Dutch Work and Health Questionnaire’ zijn allen betrouwbaar en valide maar testen algemene symptomen en de subjectieve ervaringen van de cliënten. Vaak worden deze testen afgenomen door geneesheren, al is het voor een ergotherapeut mogelijk om deze vragenlijst af te nemen. De resultaten die deze 4 meetinstrumenten geven, zijn een antwoord op de vraag wat er precies mis is bij de patiënt en 154
waar er dieper onderzoek naar moet gebeuren. Vandaar dat ik deze items niet verder heb onderzocht, aangezien zij geen antwoord bieden op onze vooropgestelde onderzoeksvraag.
De WEIS daarentegen geeft wel een duidelijk antwoord op onze onderzoeksvragen. Dit semigestructureerd interview is bruikbaar bij patiënten die aan het werk zijn of terug aan het werk willen en onderzoekt d.m.v. 17 items hoe de patiënt de invloed van de werkomgeving ervaart en waar neemt. Het interview geeft kwalitatieve informatie weer over welke aspecten van de werkomgeving invloed hebben op de patiënt (Kielhofner G. - 1999). In het artikel ‘Construct validity of a work environment impact scale’ (Corner RA. e.a. - 1997) is onderzoek gedaan naar de validiteit en interne consistentie van de WEIS. De vragenlijst werd bij 20 patiënten met een psychiatrische aandoening afgenomen. De bekomen resultaten gaven aan dat de WEIS een valide instrument is om bij psychiatrische patiënten te gebruiken. Ook de items binnen de test blijken overeen te komen met de noden van de patiënt op gebied van prestaties, welzijn en jobtevredenheid. In het artikel ‘Psychometric properties of the Work Environment Impact Scale: a croscultural study’ (Kielhofner G. e.a. - 1999) is een uitgebreid onderzoek gedaan naar de doelgroepen die voor dit instrument in aanmerking komen, alsook naar de bruikbaarheid binnen verschillende culturen en de samenwerking van de verschillende items die de test wil bevragen. De test is vertaald naar het Zweeds om te zien of ook in deze cultuur het instrument bruikbaar is. Het hele opzet was om 11 Amerikaanse patiënten en 10 Zweedse patiënten de test te laten afnemen en te registreren op video. Van de 11 Amerikaanse patiënten werkten er drie momenteel in concurrerende bedrijven, vijf patiënten onder begeleide tewerkstelling en twee patiënten deden vrijwilligerswerk. Van de tien Zweedse patiënten hebben allen recent nog gewerkt of waren nog aan het werk tijdens hun interview. De doelgroep hield acht personen met zware depressie,vijf personen die behandeld werden voor handverwondingen, drie met een bipolaire stoornis, twee personen met een angststoornis, één persoon met een schizoaffectieve stoornis en een persoon met de diagnose fibromyalgie. Achteraf hebben 13 Amerikaanse en 4 Zweedse ergotherapeuten de patiënten geëvalueerd en beoordeeld. Ook kregen de 4 Zweedse ergotherapeuten nog 10 Zweedse patiënten die ze moesten evalueren. Uit het onderzoek is gebleken dat alle items van de WEIS goed op elkaar inspelen, enkel het item ‘interaction with others’ past niet volledig in het meetinstrument. De reden hiervoor is dat enkele beoordelaars hun patiënt goed scoorden op dit item, terwijl de patiënten in kwestie 155
tijdens hun werktijd geen interactie hadden met anderen omwille van de aard van de taak die ze moesten uitvoeren. Verder bevragen de verschillende items wel steeds verschillende aspecten en zijn er geen overlappingen mogelijk in de antwoorden.
Work Environment Impact Scale (WEIS) De Work Envirronement Impact Scale, WEIS is ontwikkeld door Renee A. Moore-Corner, Gary Kielhofner, and Linda Olson in1998. De bedoeling is om met de Work Envirronement Impact Scale (WEIS) te beschrijven hoe mensen met beperkingen (psychosociale en fysieke) hun werkomgeving ervaren en hoe deze werkomgeving invloed heeft op het arbeidsfunctioneren. Het is een semigestructureerd interview. De werkomgeving staat centraal! Meer concreet probeert dit instrument de sociale omgeving, fysieke omgeving, ondersteuning op de werkvloer, externe factoren, collegialiteit, interacties, mogelijkheden, beperkingen, hulpmiddelen in kaart te brengen binnen de arbeidssituatie. De therapeut gaat inventariseren welke mogelijke omgevingsfactoren (on)gunstig zijn voor de cliënt om terug te gaan werken of wanneer de cliënt betaalde arbeid uitvoert, om na gaan hoe de werkomgeving invloed heeft op de cliënt. De therapeut kan zo nagaan of en waar precies interventies nodig zijn De WEIS is onderverdeeld in 17 items die de werkomgeving van de cliënt in kaart brengen. De schaal geeft een profiel weer over welke factoren van de omgeving de cliënt negatief en positief beïnvloeden. Het instrument is vooral bedoeld voor cliënten die tewerkgesteld zijn of in de nabije toekomst tewerkgesteld worden binnen een specifieke job. Het betreft hier vooral cliënten met fysieke of psychosociale problematieken die moeilijkheden ervaren op hun werk. Ook wanneer hun job onderbroken is gedurende enige tijd wegens ziekte kan de WEIS gebruikt worden. Het instrument is verkrijgbaar via de website van het MOHO, http://www.moho.uic.edu/assess/weis.html en kost $35.
156
Rond psychometrische gegevens is ook een studie gedaan. Het instrument is valide, betrouwbaar en gestandaardiseerd. Het instrument is in het Engels verkrijgbaar, er werd geen Nederlandstalige versie gevonden. De therapeut heeft enkel de invulformulieren nodig. Het duurt ongeveer 30minuten om het interview af te nemen en nog eens 15 minuten om het interview te scoren. Dit scoren kan zonder bijzijn van de cliënt gebeuren. Ook is er een gebruikershandleiding en een instructievideo meegeleverd bij het instrument zelf. Op deze manier kan de therapeut zo optimaal mogelijk gebruik maken van de WEIS.
Een ander assessmentinstrument is de Vocational assessment and Curriculum Guide (VACG). Zoals eerder aangehaald is dit instrument ontworpen in 1988, wat maakt dat het al vrij oud is. Of het daarom minder bruikbaar, dat is een andere vraag. Er zijn onderzoeken gedaan naar test-retest (0,79), interne consistentie (0,76) wat maakt dat dit instrument toch een degelijk onderbouwde achtergrond heeft. Het nadeel is dat over deze test heel weinig informatie in online-databanken is gepubliceerd waardoor het moeilijk was om uitgebreide en authentieke informatie te vinden rond dit assessment-instrument.
Vocational Assessment and Curriculum Guide (VACG) De Vocational Assessment and Curriculum Guide, VACG is ontwikkeld door Rusch e.a. in1982. De basis van de VACG is gelegd door in de lichte industrie en in de dienstensectoren de werkgevers te ondervragen naar welke vaardigheidsvereisten zij stellen aan mogelijke werknemers. De ingezamelde informatie vormde de basis voor de items van de VACG. Het instrument heeft als bedoeling om de beroeps- en sociale vaardigheden van de cliënt in kaart te brengen. Op gebied van ‘menselijk functioneren’ worden vooral aanwezigheid, volharding, zelfstandigheid, productie, leren, gedrag, Interactievaardigheden, communicatievaardigheden, sociale vaardigheden, Zelfhulpvaardigheden, lichaamsverzorging, eten, academische vaardigheden, 157
lezen, schrijven en rekenen onderzocht. De VACG is ontworpen als gedragswaarderingsschaal die een meting biedt van de beroepsen sociale vaardigheden van personen met een handicap. Dit instrument is een interview met 66 items die bevraagd worden. Deze beginnen elk met de vraag “of de werknemer ...?”, en worden gevolgd door een beschrijving van het gedrag dat wordt geëvalueerd. Er worden diverse mogelijke antwoorden gegeven die de prestatieniveaus aangeven van het gedrag dat door de werknemer wordt geuit, en de beoordelaars moeten de stelling kiezen die het best past bij het huidige functioneringsniveau van de persoon. Het instrument tracht het algemene vaardigheidsniveau te bepalen van een persoon met een handicap met betrekking tot de standaarden die als belangrijk worden voorgesteld voor succes in beroepen in de levensmiddelenindustrie, in conciërgewerk en de lichte industrie. De verkrijgbaarheid van het instrument is niet heel duidelijk omschreven. De gids wordt gepubliceerd door Exceptional Education, P.O. Box 15308, Seattle, WA 98155, VS. Het instrument enkel in het Engels verkrijgbaar. De therapeut heeft enkel de interviewformulieren nodig maar het is niet duidelijk of een opleiding of training van de therapeut nodig is om de VACG efficiënt te kunnen gebruiken. Verder wordt ook niet vermeld of het assessmentinstrument geleverd wordt met een handleiding of eventuele instructies. De psychometrische eigenschappen van de VACG werden gemeld door Menchetti & Rusch(1988). De test-retest-coëfficiënten liepen van 0,69 tot 0,96 (gemiddelde = 0,79). De interne consistentie, geraamd met alfacoëfficiënten, liep van 0,59 tot 0,91 (gemiddelde = 0,76) voor VACG-domeinscores. De alfacoëfficiënt voor de totale test bedroeg 0,95. De empirische validatieresultaten suggereren dat de domeinscores een onderscheid maakten tussen testpersonen met een verstandelijke handicap en met alleen ervaring in beschut werk en testpersonen die met succes zijn tewerkgesteld in de concurrerende actieve bevolking.
158
Discussie Als allereerste is het belangrijk te vermelden dat de meeste onderzoeken naar arbeidsrehabilitatie in het buitenland gebeurd zijn. In België is nog maar heel weinig literatuur gepubliceerd. Het is van belang dat er rekening wordt gehouden met de cultuur, de normen en waarden rond arbeid binnen België, deze zijn immers verschillend dan die in het buitenland. Ook zijn de meeste assessmentinstrumenten beschreven in dit artikel vragenlijsten, die al dan niet valide en betrouwbaar zijn. Maar ondanks de betrouwbaarheid en validiteit blijft het bij een vragenlijst zeer gevaarlijk om de cliënt volledig objectief te bevragen. Bij een vragenlijst bestaat het gevaar dat de ergotherapeut subjectieve vragen gaat stellen. Het is van groot belang dat de ergotherapeut zeer vertrouwd is met het uitvoeren van de vragenlijst die hij wil gebruiken om de noden van de cliënt beter in kaart te brengen. Ook het feit dat de meeste instrumenten vragenlijsten of interviews zijn, maakt het erg twijfelachtig of ze het meest geschikt zullen zijn om het arbeidsfunctioneren van de cliënt tijdens een momentopname in kaart te brengen. Het is veel meer van belang dat we als ergotherapeut een praktisch gerichte testbatterij kunnen gebruiken die het handelen van de cliënt expliciet laat zien. Dit geldt voor zowel de WEIS als de VACG. Verder moet er ook in vraag gesteld worden of het nog wel ‘ethisch’ verantwoord is om de VACG te gebruiken zonder dat er een revisie gebeurt op de items die aan bod komen. De huidige arbeidsmarkt is sterk geëvolueerd tov vijftien jaar geleden.
Conclusie Of men in het Arbeidscentrum van de Broeders Alexianen in Tienen de Work Envirronement Impact Scale zal kunnen gebruiken is niet duidelijk. Het instrument is duidelijk omschreven, bruikbaar binnen arbeidsrehabilitatie maar het brengt echt de omgeving in kaart, en hoe deze al dan niet positieve invloed heeft op het functioneren van de cliënt. Al zijn de arbeidsvaardigheden van de cliënt op fysiek en psychisch vlak wel belangrijke achtergrondinformatie bij dit assessmentinstrument. Hetzelfde geldt voor de Vocational Assessment and Curriculum Guide. Hier wordt als resultaat duidelijk een vaardigheidsniveau weergegeven van de cliënt, hoe hij functioneert tov
159
een effectieve werkplek of –situatie. Dit instrument kan wel dienen binnen een setting als het Arbeidscentrum te Tienen.
160
Referenties BRUYNOOGHE K,’arbeidsrehabilitatie in netwerken van psychiatrische zorginstellingen en algemene welzijnszorg’, Congresreader - december 2004 CORNER RA, KIELHOFNER G, LIN F - Work (WORK) – 1997, Jul 9(1), 21-34 DEROGATIS L. R., LIPMAN R. S. EN COVI L. – 90-item symptom checklist (nederlandstalige versie) – 1973 internet: http://www.lo-bsw.ugent.be/VVGP/structuurfiche_SCL-90.pdf (volledige uiteg over de SCL90) http://www.pearsonassessments.com/tests/scl90r.htm GIESEN F, VAN ERP N, VAN WEEGHEL J, RUIJS R, HENKENS H, VAN DER MEER D, NIEUWENHUIJSEN D, ‘de implementatie van individual placement and support (ips) in vier nederlandse proefregio’s: ervaringen en resultaten’, congresreader – december 2004 KIELHOFNER G – Model Of Human Occupation: Theory and Application (third edition) ISBN 0-7817-2800-2 – 2002 KIELHOFNER G – Work Environment Impact Scale internet: http://www.moho.uic.edu/assess/weis.html KIELHOFNER G, LAI JS, OLSON L, HAGLUND L, EKBADH E, HEDLUND M, ‘Psychometric properties of the work environmentimpact scale: a cross-cultural study’, Work (WORK) – 1999, 12(1), 71-7 LAW, KING, RUSSELL, STEWART, HURLEY & BOSCH – All About Outcomes, Adult version 1.0 – 2001 (CD-Rom) LAW M, STEWART D, POLLOCK N, LETTS L, BOSCH J, WESTMORLAND M, ‘critical review form – quantitative studies’, McMaster University – 1998 MICHON H W C, VAN WHEEGEL J, ‘De werking van De Schalm;een evaluatie-onderzoek naar een arbeidsrehabilitatieprogramma’, 1995 MICHON H, KROON H, VAN WEEGHEL J, ‘zelfmanagement van psychiatrische problematiek in de arbeidsrehabilitatie; de ontwikkeling van een praktische inschattingsinstrument.’, Trimbos-instituut - December 2004 RUSCH F, MENCHETTI B, ‘Reliability and validity of the vocational assessment and curriculum guide’, American Journal of Mental Retardation – 1988, nov; 93 RUSCH F, ‘Vocational assessment and Curriculum Guide’, 1982 161
SCHENE A., VAN WEEGHEL J., VAN DER KLINK J. EN VAN DIJK F. ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies’, Psychopraxis – mei 2005, jaargang 7, nummer 3 SCHREURS P. J. G. EN VAN DE WILLIGE G. – Utrechtse Copinglijst –1988 internet: www.lo-bsw.ugent.be/VVGP/UCL.pdf (volledige uitleg over de Utrechtse Coping Lijst) TERLUIN B. - vier-dimensionele klachtenlijst – 1996 internet: http://www.datec.nl/4dkl/download.aspx http://www.datec.nl/4DKL/artikelen/4dkltsg.pdf VAN DER KLINK J. J. L., BLONK R. W. B., SCHENE A. H. EN VAN DIJK F. J. H. ‘Reducing long term sickness absence by an activating intervention in adjustment disorders: a cluster randomised controlled design’, Occupational Environment Medicine – 2003, 60, 429 437 VAN DER KLINK J. J. L., BLONK R. W. B., SCHENE A. H. EN VAN DIJK F. J. H. ‘The Benefits of Interventions for Work-Related Stress’, American Journal Of Public Health – 2001, vol. 91, nr. 2, 270 - 276 VAN HAMOND B, VACCOU R, ‘Gaining and proving yourself in social competence – AtlasBook’, 2006 Internet: http://www.projectatlas.org/atlasBook.html VAN AUDENHOVE C, WILMOTTE J, ‘evaluatie van de pilootprojecten “activering”’, februari 2004 VAN HOOFF M, VAN BORSSUM WAALKES L, ‘kwaliteit van interventies in het rehabilitatieproces in onderzoek en ontwikkeling’, congresreader – december 2004 WIERSMA D,JOOSKE T, NIERSMAN A, ROB GIEL ONDERZOEKSCENTRUM (RGOC), ‘eqolise: enhancing the quality of life and independence of persons disabled by severe mental illness through supported employment’, congresreader – december 2004
162
Provinciale Hogeschool Limburg Departement Gezondheidszorg Opleiding Ergotherapie
Literatuuronderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psycho-sociale problemen in de arbeidsrehabilitatie:
Depression Anxiety Stress Scales (DASS) Griffiths Work Behaviour Scale (GWBS) Valutazione delle Abilità e Definizione degli Obiettivi (VADO) Lancashire Quality of Life Profile (LQoLP)
door Nele Geerts Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Els Peters, promotor Hasselt, 2007
163
Trefwoorden: psychische aandoeningen, werk, arbeidsreïntegratie, (Engelstalige trefwoorden: mental illniss, vocational rehabilitation, work, psychosocial function, psychiatry, assessment, work reintegration, work rehabilitation). Griffiths Work Behaviour Scale (GWBS) Depression Anxiety Stress Scales (DASS) Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) Utrechtse Coping List (UCL) Skills Assessment and Definition of Goals (VADO) The Lancashire Quality of Life Profile (LQoLP)
Starttekst A. Schene, Jaap van Weeghel, Jac van der Klink, Frank van Dijk; Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies; Psychopraxis; (mei 2005); 7; vol.3
Onderzoeksvraag Literatuuronderzoek naar betrouwbare valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor arbeidsrehabilitatie bij cliënten met psychosociale problemen.
Specifieke onderzoeksvraag Onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de assessmentinstrumenten; GWBS, DASS, VADO en LQoLP.
Abstract INLEIDING Dit artikel beschrijft een deel van het onderzoek naar betrouwbare, valide assessmentinstrumenten bruikbaar voor cliënten met psychosociale problemen en het aanbod van diensten, in Vlaanderen, in verband met arbeidsrehabilitatie. METHODE Zoeken via databanken (vb: Pubmed, Ebsco) en zoekmachines op internet (vb: Google Scholar). Uit de zoekresultaten is een selectie gemaakt van assessmentinstrumenten en er zijn artikels over gelezen en beoordeeld. Auteurs van enkele artikels zijn gecontacteerd voor verdere informatie.
164
RESULTATEN De DASS is bruikbaar bij enkele (depressie- en angststoornissen) als evaluatie-instrument maar het meet niet de arbeidsattitude of arbeidsvaardigheden. De resultaten van het instrument zullen aantonen of de cliënt depressief of angstig is en in welke mate hij stress ervaart. De vernieuwde versie van de GWBS, een valide en betrouwbaar en bruikbaar instrument voor het screenen van cliënten met psychosociale problemen in de arbeidsrehabilitatie (deel 6, S.A. de Buijn 2007). De VADO is een interessante benadering, maar er is weinig onderzoek naar gedaan, voor dit onderzoek is het zeker niet bruikbaar omdat het geen assessmentinstrument is maar een zeer uitgebreide benadering. Als laatste de LQoLP, dit instrument is bruikbaar om een totaalbeeld van een cliënt zijn leven te krijgen. CONCLUSIE De instrumenten die in dit deel besproken zijn, geven geen relevante informatie voor de onderzoeksvraag. De contacten met het DGO hebben wel interessante informatie opgeleverd. Een consensus, over het soort ruggengraatinstrument, waar de verschillende werkers in de arbeidsrehabilitatie naar op zoek zijn is een noodzaak om het onderzoek verder te kunnen zetten. Een samenwerking tussen de verschillende instanties is een meerwaarde.
Inleiding Arbeid is een van de belangrijkste vormen van participatie. Het blijkt dat met name vier elementen van belang zijn om de reïntegratie van mensen met psychosociale beperkingen te bevorderen: het in kaart brengen van de mogelijkheden, het versterken van de persoon (empowerment), het geven van een scholing of training gericht op het ontwikkelen van de resterende vaardigheden en het creëren van aanpassingen op de werkplek (Van Lierop en Nijhuis 2002) Er zijn op vlak van arbeidsrehabilitatie al heel wat assessmentinstrumenten ontwikkeld die gebruikt kunnen worden bij cliënten met psychosociale problemen. Maar er zijn onvoldoende betrouwbare en valide instrumenten die specifiek op de domeinen arbeidsattitude en arbeidsfunctioneren meten. Arbeid heeft erg veel invloed op de kwaliteit van leven bij mensen met psychosociale problemen. Door een individuele begeleiding heeft de cliënt een maximale vrijheid om zijn richting in het traject te bepalen. De cliënt is in de eerste plaats in staat om zelf te kiezen. Zo zal hij/zij zich onder meer kunnen en durven uiten, in staat zijn informatie te verwerven en te verwerken en een inzicht te hebben in eigen kennis en vaardigheden. Het blijkt dat juist de groep van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt vaak in onvoldoende mate of helemaal niet 165
beschikken over de juiste attitudes, vaardigheden en kennis. De cliënt dient een goed zelfinzicht te hebben om een volwaardige werkkracht te zijn. Daarvoor dienen we te weten hoe ze omgaan met hun beperkingen in functie tot werk. (Van Lierop en Nijhuis 2002). In het arbeidscentrum te Tienen gebruikt men een eigen samengesteld screeningsinstrument. Dat wijst op het feit dat bruikbare assessmentinstrumenten, die de arbeidsattitude en arbeidsvaardigheden meten, zeer schaars of nog niet bekend zijn. Het doel van dit onderzoek is nagaan of er betrouwbare en valide assessmentinstrumenten beschikbaar zijn die bruikbaar zijn binnen het arbeidscentrum van de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen. Dit onderzoek wordt in een groter kader geplaatst door enkele diensten toe te lichten die in Vlaanderen aan arbeidsrehabilitatie doen, ze worden beschreven en er wordt in het kort weergegeven hoe de samenwerking tussen deze diensten verloopt. De Dienst Gespecialiseerde Oriëntering (DGO) is de instantie, die tot nu toe, het meeste onderzoek naar assessmentmethoden voor mensen met psychosociale problemen heeft gedaan in Vlaanderen. Het is een multidisciplinaire onderzoeks- en adviseringsdienst voor personen met een handicap. Deze dienst is een initiatief van het Limburgs Initiatief voor Therapie en Integrale Personenzorg (LITP) vzw. Deze vzw is erkend door het Vlaams Fonds voor Sociale integratie van personen met een handicap en wordt gesteund door de provincie Limburg en het Europees Sociaal Fonds Vlaanderen (ESF: bijdragen tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid door het bevorderen van inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpasbaarheid en gelijke kansen, en door het investeren in menselijke hulpbronnen). Van hieruit zijn er verschillende projecten gestart. Hieronder worden er drie projecten, die voor deze onderzoeksvraag relevant zijn kort besproken. Het project “Functional Assessment” heeft de onderzoeksgroep op (22 mei 2007) bezocht. Hier zijn drie getrainde medewerkers tewerkgesteld. Ze vertalen, via een specifieke observatiemethode, gedragingen van de cliënt naar persoonlijke capaciteiten. Dit project doet een vijfdaags (werk)gedragsobservatie aan de hand van de APB-assessment (deze assessmentmethodieken worden in deel Beyns Toon 2007 besproken ). Door de cliënten 40 uur te observeren kunnen ze juiste uitspraken doen over de arbeidsondersteuningsbehoefte. De doelgroep die zij beogen kunnen mensen zijn die uit een psychiatrische kliniek komen maar merendeels worden ze via de Arbeids Traject Begeleider (ATB) doorverwezen. De cliënten kunnen voor zichzelf geen specifieke richting kiezen, ze hebben een verstandelijke beperking omwille van een mentale of psychische problematiek. Als deze testing erop zit wordt er samen met de ATB een arbeidstraject voor de cliënt uitgestippeld. Deze twee
166
diensten werken dus nauw samen. Het resultaat van deze assessment geeft dus een zicht op de persoonlijke capaciteiten van de arbeidsgehandicapte. Naast het project “Functional Assessment” is er ook nog het project “Profiel Assessment en het Ruggengraatinstrument” (PASSER). Dit project komt voort vanuit de Vlaamse consultatiebureaus en het heeft sinds kort een Centra voor Gespecialiseerde Voorlichting bij Beroepskeuze (CGVB)- regelgeving (meer informatie hierover beschikbaar via www.stichtingkinsbergen.be/cgvb). De deskundigheid van deze dienst wordt bewezen door hun unieke plaats in het ATB-netwerk, maar er zijn toch nog twee belangrijke nadelen die niet ontzien kunnen worden. Ten eerste de normering, weinig instrumenten zijn consequent gestandaardiseerd en genormeerd op elk van de niveaus (DWO niveaus = dagbestedingopleiding-werk). Dit heeft vooral te maken met de verschillen tussen de verschillende doelgroepen en het feit dat een goede normering een zeer arbeidsintensief en financieel niet haalbaar onderzoek vereist. Ten tweede is het bereik van de assessmenttechnieken en onderzoeksinstrumenten moeilijk te bepalen. Mensen met een psychische problematiek screenen is een moeilijkere opdracht dan bij mensen met een fysieke beperking. De medewerkers van dit project hebben dus ongeveer dezelfde onderzoeksvraag als de onderzoekvraag van dit artikel. Het PASSER-project bestaat uit de R-pas en de A-pas die gericht zijn op mensen met arbeidsintegratieproblemen. PASSER staat voor Profielbepaling door ASSessment en het Ruggengraatinstrument. De R-pass is een project dat nog in het begin van zijn ontwikkeling zit. De doelstelling van dit deel van het project is om, een ruggengraatinstrument te ontwikkelen dat bij de verschillende subdoelgroepen (psychotische stoornis, stemmingstoornis, aan een middel gebonden stoornis, persoonlijkheidsstoornis, angststoornis) een basisscreening mogelijk maakt, dat het niveau van de meest relevante basiscompetenties in functie van het arbeidsfunctioneren bepaald. Na deze assessmentmethode is er nood aan een verfijnde assessmentmethodiek (voor het inschalen van arbeidsmatige capaciteiten en ondersteuningenoden voor personen met ernstige psychische problemen), waar het ruggengraatinstrument toelaat om het niveau te bepalen van een set van basiscompetenties. Die assessmentmethodieken zouden dan samengebracht worden onder de naam A-pas en zullen erg waardevol zijn voor personen met psychische problemen. Dit project zou dan ook door alle Vlaamse instanties die werken rond arbeidstrajectbegeleiding gebruikt kunnen worden zodat de samenwerking en de 167
communicatie tussen de verschillende instanties wordt bevorderd. Hierdoor komen op Vlaams niveau, cijfergegevens beschikbaar die het karakter kunnen krijgen van beleidsindicatoren. Het wordt een korte assessment (van 2 dagen) die in de beginfase van het project, zal worden afgenomen door de mensen die nu de “Functional assessment” –methodieken toepassen. Als deze assessmentmethodieken volledig ontwikkeld zijn, geeft dat zeker een antwoord op onze onderzoeksvraag. De criteria waaraan deze methodieken moeten voldoen kan je terug vinden op de site van het LITP.
Als laatste project vanuit het DGO bespreek ik kort het project Compakt. Dit project is opgestart in januari 2006 en loopt tot juli 2007. Het uitgangspunt van dit project is het ontwikkelen van een eenduidige competentietaal waardoor de competenties van de werkende/werkzoekende op een duidelijke, gestandaardiseerde manier in kaart gebracht kunnen worden. Door middel van interviews en assessment gaan we per cliënt een competentiekaart opstellen. Deze kaart is een eerste stap tot betere persoonlijke en arbeidsmarktgerichte ontplooiing. Zo kan de persoon in kwestie gerichter kijken naar zijn loopbaan en wordt hij versterkt in het bewuster kiezen. Het doel is dan dat deze competentietaal verwoord wordt in trajectactie (opleiding, cursus, trajectbegeleiding,…). Partners in dit project zijn OCMW Hasselt, vzw Alternatief en ATB Limburg. (www.litp.be, 2 juni 2007) Dit project kan een beginnende samenwerking betekenen voor de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen. In Vlaams-Brabant is er vanuit de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen het “Activerings plus project” (A+) lopende. Dit situeert zich in de werkwinkel te Tienen. De doelgroep die het project beoogt zijn mensen die door de ATB begeleidt worden. En bovendien een psychisch probleem hebben of waar ze een vermoeden hebben dat er een psychisch probleem is. Deze personen worden dan door de ATB doorverwezen naar de ergotherapeut die in project tewerkgesteld is. Deze ergotherapeut werkt deeltijds in het arbeidscentrum van de Psychiatrische kliniek te Tienen. Ze heeft voldoende kennis over de verschillende psychosociale problemen en volgt de cliënt op door gesprekken te voeren. De therapeut helpt de cliënt in zijn zoektocht naar werk en kan stages of vrijwilligerswerk zoeken. Op die manier kan de cliënt zich langzaam terug integreren in het arbeidscircuit.
168
Uit voorgaande kan men afleiden dat er nood is aan een betrouwbaar en valide assessmentinstrument dat door alle arbeidsrehabilitatieinstanties gehanteerd kan worden. Op die manier kunnen de ergotherapeuten de cliënten beter begeleiden en zolang het nodig en mogelijk is blijven opvolgen.
Methodologie Deze werkgroep is begonnen door de starttekst te lezen en vanuit de referenties hiervan hebben we twee artikels over arbeidsrehabilitatie gezocht. Die hebben we kritisch bekeken aan de hand van de kwalitatieve criterialijsten van Law ( Law e.a., 1998). Aan de hand van de trefwoorden zijn we gaan zoeken naar assessmentinstrumenten die van toepassing kunnen zijn. Er is via databanken die via de Provinciale Hogeschool Limburg beschikbaar zijn en via zoekmachines op internet gezocht. Volgende databanken werden gebruikt: Bohn Stafleu van Loghum, Bronco, Ebsco, ERIC, PubMed, Science Direct. Catalogi van de bibliotheek van de Provinciale Hogeschool Limburg en van de Provinciale Bibliotheek Limburg werden ingekeken. Via deze laatste werden de catalogi van alle Limburgse bibliotheken doorzocht. Een eerste opdracht was twee artikels zoeken gaande over arbeidsrehabilitatie en het gebruik van een instrument. De opdracht die hierop volgde was zoeken naar assessmentinstrumenten die bruikbaar zouden kunnen zijn binnen de context van het arbeidscentrum te Tienen. Het aanbod is groot, op basis van een korte bespreking over de beoordeling van de gevonden assessmentinstrumenten, aan de hand van de criteria van Law (duidelijk artikel, genoeg referenties, relevantie, gebruiksklaar, logisch opgebouwd en onbevooroordeeld, beperkingen,…) heeft iedere student 3 instrumenten toegewezen gekregen om zich verder in te verdiepen. De instrumenten die in dit artikel aan bod komen zijn: The Depression Anxiety Stress Scales (DASS), Griffiths work behaviour scale (GWBS) en de Valutazione delle Abilità e Definizione degli Obiettivi (VADO) (Skills Assessment and Definition of Goals), The Lancashire Quality of Life Profile (LqoLP). De instrumenten worden beoordeeld op vlak van inhoudelijke en structurele criteria voor arbeid. Er wordt besproken of ze valide en betrouwbaar zijn, voor welke doelgroep ze bruikbaar zijn, hoe de procedure van afname verloopt, of ze praktisch bruikbaar zijn, waar ze te verkrijgen zijn, in welke context ze zijn uitgewerkt, … . Die informatie werd verworven aan de hand van wetenschappelijke artikels,
169
gevonden via de databanken en zoekmachines. Er zijn trefwoorden en namen van instrumenten gebruikt in deze zoekstrategie.
Resultaten
Depression Anxiety Stress Scales (DASS) The Depression Anxiety Stress Scales (DASS) screent angststoornissen, depressie en stress. Hij bestaat in een korte (DASS-21 en een uitgebreide DASS-42 versie). Deze test wordt dus gebruikt om aspecten van het algemeen psychisch functioneren vast te stellen. Deze schaal is geselecteerd omdat er bij mensen met psychosociale problemen vaak angst/stress optreedt als ze opnieuw werk gaan zoeken of ergens starten. Dit is nuttig in een residentiële setting waar mensen met depressie en angstproblematiek worden behandeld. Veel van deze cliënten hebben te kampen met depressieve symptomen. Als we kunnen screenen welke invloed deze factoren kunnen hebben op de cliënt zijn werkattitude en arbeidsfunctioneren, kan de ergotherapeut samen met de cliënt rekening houden met die beïnvloedende factoren, bij het zoeken en het behouden van werk. DASS bestaat uit een reeks van drie zelfrapportschalen die zijn ontworpen om de negatieve emotionele symptomen van depressie, angst en stress te meten. Lovibond en Lovibond hebben deze schaal ontwikkeld en hij werd uitgegeven in 1995. De onderzoeken laten zien dat de test betrouwbaar en valide is. De drie zelfrapportschalen werden ontworpen om de negatieve emotionele symptomen van depressie, angst en stress te meten. Deze werden niet alleen geconstrueerd als weer een reeks schalen om bepaalde emotionele symptomen te meten, maar wel om, emotionele staten (depressie, angst en stress) te bepalen, te begrijpen en te meten. DASS zou aan de behoeften van zowel onderzoekers als wetenschapper-professionele werkers uit de gezondheidszorg moeten voldoen. De DASS-42 bestaat uit 42 symptomen, opgedeeld in 3 subschalen van 14 items (depressieschaal, angstschaal en stressschaal), en elke subschaal word nog eens onderverdeeld van 2-5 punten met gelijkaardige inhoud. De depressieschaal beoordeelt stemmingsstoornissen, hopeloosheid, zelfverwijt, gebrek aan interesse/betrokkenheid, 170
lusteloosheid en beweegloosheid. De angstschaal beoordeelt autonoom ontwaken, skeletachtige spiergevolgen, plaatselijke angst en subjectieve ervaring van angst. En de stressschaal is gevoelig voor niveaus van chronisch niet-specifiek ontwaken. De schaal beoordeelt de moeilijkheid om te ontspannen, zenuwachtigheid, snel geïrriteerd zijn en rusteloosheid. De onderwerpen worden bevraagd aan de hand van een 4-punts Likertschaal om de mate te schatten waarin zij elk aspect tijdens de afgelopen week hebben ervaren. De afname kost 5–10 min. De scores voor depressie, angst en stress worden berekend door de scores voor de relevante punten op te tellen. Naast de fundamentele 4-ìtem vragenlijst, is een korte versie, DASS21, beschikbaar met 7 punten per schaal. De score van elke subschaal loopt dus van 0– 42. Hogere DASS-scores wijzen op meer klachten. Voor de screening van angst en depressie wordt een afkappunt van 12 voor de depressieschaal en 5 voor de angstschaal gebruikt. Als men het afkappunt bereikt heeft, betekent dit dat men stopt met die vragenlijst omdat de score al hoog is, de onderzoeker weet dan al dat ze depressie of angst kunnen vaststellen. Aangezien de schalen van DASS een hoge interne consistentie hebben, zouden de schalen aan de behoeften van zowel onderzoekers als professionele werkers uit de gezondheidszorg moeten voldoen. Zo kunnen de onderzoekers en/of gezondheidswerkers de huidige evolutie of veranderingen in tijd (b.v. op het begin van de behandeling in de loop van behandeling, op het einde van de behandeling) op de drie aspecten, depressie, angst en stress meten. DASS is dus een zelfrapportinstrument en er worden geen speciale vaardigheden vereist om het te beheren. Nochtans, zou de interpretatie van DASS door individuen worden uitgevoerd met aangewezen opleiding in psychologische wetenschap, met inbegrip van emotie, psychopathologie en beoordeling. Wanneer DASS gebruikt wordt bij mensen die naar professionele hulp hebben gestreefd, of die hoge niveaus van nood tonen, zou de interpretatie door een geschikt gekwalificeerde persoon zoals een klinische psycholoog moeten worden uitgevoerd. Als ergotherapeut kunnen we dus best in samenspraak met een psychologe de testresultaten en interpretaties overlopen (K. Nieuwenhuijzen e.a., 2005). De schalen zelf zijn via de DASS-website verkrijgbaar, de handleiding kan je bestellen op deze website en kost 55 dollar. Het is een gebruiksklaar meetinstrument en je kunt het in verschillende talen terugvinden inclusief in het Nederlands. De DASS is openbaar domein, daardoor is de toestemming niet nodig om het te gebruiken. De DASS-schalen kunnen van de 171
DASS- website worden gedownload en zonder beperking worden gekopieerd. De schalen mogen niet gewijzigd of verkocht worden. Het voorgenomen publiek zijn onderzoekers of personen die werken in de gezondheidszorg, eerder dan de cliënten zelf (http://www.psy.unsw.edu.au/Groups/Dass/). Het is een valide en betrouwbaar instrument. Volgens gegevens op http://www.psychischenwerk.nl is de convergente validiteit van de DASS goed. In de populatie van werknemers die verzuimen door psychische klachten correleert de DASS sterk met andere bekende vragenlijsten (HADS, UCL, SAD, PANAS) die angst en depressie meten. Daarnaast worden lage correlaties gevonden met schalen die gerelateerde maar andere constructen meten (divergente validiteit). De volledige DASS (DASS-42) geeft meer betrouwbare scores, en meer informatie over specifieke symptomen, maar DASS 21 heeft het voordeel om slechts de helft van de afneemtijd te beheren (3 tot 5 min). Er zijn verscheidene gepubliceerde studies, bijvoorbeeld in het tijdschrift British Journal of Clinical Psychology (J.D. Henry en J.R. Crawford, 2003 en 2005) en in het tijdschrift Occup. Environ. Med. (K. Nieuwenhuijzen, 2003),
die
aantonen
dat DASS21 de zelfde factorenstructuur heeft en gelijkaardige resultaten aan volledige DASS geeft. In het algemeen, wordt de volledige DASS meer gebruikt voor het klinische werk, en DASS21 is meer voor onderzoekdoeleinden. Zoals andere zelfrapport op symptoomgebaseerde schalen, is de DASS transparant. Het is gemakkelijk voor de cliënt om symptomen te vermommen of hun symptomen te overdrijven. Er is geen leugenschaal die in DASS wordt gebouwd, maar als er redenen zijn om bias in de antwoorden is te verwachten, kan het raadzaam zijn om een ander instrument te gebruiken dat specifiek wordt ontworpen om dergelijke bias te beoordelen. De DASS is niet geschikt voor het meten van een emotionele staat van iemand op het moment zelf, omdat er statements instaan die over het verleden gaan. Voor de DASS-21 is aangetoond dat hij adequate conceptgeldigheid bezit. De betrouwbaarheid van de DASS-21 schalen is hoog. De DASS-21 schalen hebben een aantal voordelen over de DASS-42. Het is korter en, daarom aanvaardbaarder voor cliënten met beperkte concentratie. Toch bezit hij nog een adequate betrouwbaarheid. Bovendien laat de
172
DASS-21 punten van de volledige DASS-42 weg, waardoor er meer structuur en duidelijkheid voor de cliënt inzit. (J.R. Crawford en J.D. Henry, 2003) Samenvattend, stellen de resultaten van de huidige studie voor dat DASS een valide instrument is voor gebruik in beroepsgezondheidszorg is. Het kan nuttig zijn in het uitsluiten van angststoornissen en depressie bij werknemers met geestelijke gezondheidsproblemen. Voorts kan DASS worden gebruikt om werknemers met behoefte aan een gedetailleerder en nauwkeurig kenmerkend proces te selecteren. We kunnen aan de hand van de schalen een beter beeld vormen van de cliënt zijn kwetsbaarheid met betrekking op stress, depressie en angststoornissen.
Griffiths Work Behaviour Scale (GWBS) De Griffiths Work Behaviour Scale (GWBS) is een 25-item schaal die de arbeidsvaardigheden en de mogelijkheid tot werken meet. R.D. Griffiths heeft deze schaal in 1973 ontwikkeld. In welk land deze schaal ontwikkeld is, is niet te traceren in de gevonden literatuur. Deze schaal meet arbeidsvaardigheden aan de hand van tegenovergestelde verklaringen zoals “grasp instructions quickly” versus “cannot grasp instructions”. (Griffiths R.D. 1973) De vaardigheden die gemeten worden zijn: of ze in staat zijn ingewikkelde taken te doen, of ze snel werken, doorwerken, enthousiast zijn om te werken en of ze hun werk correct afwerken. De inhoudelijke criteria zijn dus vooral op het arbeidsfunctioneren toegespitst. Elk item wordt op een 5-punt schaal gescoord gaande van 1 (de minst wenselijke classificatie) tot 5 (de meest wenselijke classificatie). De Griffiths-schaal werd ontwikkeld door een steekproef af te nemen van personen met een ernstige psychiatrische stoornis. De meting toonde aan dat er een adequate betrouwbaarheid en validiteit is, inclusief de interne betrouwbaarheid tussen 0.70 die en 0.84 (spearman rho) en test-hertest betrouwbaarheid van 0.75. (W.A. Antony e.a., 1995) De schaal heeft een zeer hoge interne consistentie, meet eerder het functionele en niet de symptomen en is snel en makkelijk te hanteren.
173
We kunnen concluderen dat het een betrouwbare en valide test is. Er zal nog verder gezocht worden naar de test zelf om een concreet beeld van de inhoud te krijgen.Ook het artikel gepubliceerd door Griffiths R.D.,1973 zou het literatuuronderzoek al een stuk verder kunnen helpen. Het is zeker geen recente test en vermits er niet veel over te vinden is kunnen we afleiden dat het in twijfel kan worden getrokken of het wel een bruikbaar instrument is voor dit onderzoek. Na verder onderzoek werd er toch nog iets gevonden over de schaal wat een bevestiging geeft van wat er in twijfel werd getrokken in het voorgaande. In het artikel over de Schalm, van J. van Weeghel en H.W.C. Michon (1995) werd deze schaal vermeld. Zij werden gecontacteerd om wat meer info over deze schaal te vragen. Het is dus zo dat de GWBS een voorloper is van de GWBQ (Deel 6, De Bruijn S.A., 2007). We hebben de aangepaste schalen zelf, gekregen van H.Michon. Ze hebben de 25 items uit de Griffiths report, 1973 (GWBS) gebruikt, samen met andere items om de GWBQ te maken. Vermits de GWBS de voorloper is van de GWBQ en dus al wat verouderd is, is er nadat er contact is geweest met H.Michon niet meer verder gezocht naar andere bronnen over de GWBS. In deel 6 wordt deze schaal uitgebreid besproken.
Valutazione delle Abilità e Definizione degli Obiettivi (VADO) De Valutazione delle Abilità e Definizione degli Obiettivi (VADO) is een benadering die in Italië is ontstaan en wordt naar het engels vertaald als: Skills Assessment and Definition of Goals. In 1998 publiceerde het revalidatiecentrum van het Instituut Fatebenefratelli van Brescia, in samenwerking met het Italiaanse Nationale Instituut van Gezondheid en het Instituut van Psychiatrie van de Universiteit van Napoli, een kort handboek voor de planning en de evaluatie van rehabilitatieacties in psychiatrische faciliteiten (E. Erickson, 1998). De principes werden afgeleid uit de Universitaire benadering van Boston (W.A. Anthony, 1990), geïntroduceerd in Italië door Marianne Farkas. Het handboek voor de beoordeling van vaardigheden en definitie van doelstellingen, werd VADO genoemd. Het is dus geen test maar een zeer uitgebreide benadering. Er worden 2 instrumenten in gebruikt: de Personal and Social Functioning Scale (FPS) (komt voort uit de SOFAS: Social
174
and Occupational Functioning Assessment Scale) en de Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS). De benadering VADO bestaat uit vijf componenten: Beoordeling van 28 domeinen van het sociale functioneren, met inbegrip van een domein van vaardigheden, en keuze van prioriteitskwesties aspecten compatibel met zogenaamde ' globale doelstelling ' (hoe de patiënt zou willen leven); (FA)globale evaluatie, onderhandeling van realistische, haalbare, specifieke meetbare doelstellingen, onderverdeling van specifieke doelstellingen in vaardigheden en taken; onderhoud en generalisatie. Het Vado-handboek detailleert uitdrukkelijk rehabilitatie, geen technieken, maar adviseert modellerend, non-verbaal en mondeling ertoe aanzettend, rol-speelt (Bellack A.S., e.a., 2006), en gestructureerd probleemoplossend. Voor deze benadering is een korte opleiding vereist (een 32-uur trainingscursus (8 uren per dag 4 dagen)). Het is een eenvoudige benadering en niet duur. De Personal and Social Functioning Scale (FPS) vereist een korte en eenvoudige opleiding, die in het Vado-handboek wordt beschreven. FPS kan gemakkelijk afgenomen worden door gezondheidswerkers, ook werkers die beperkte ervaring hebben met psychiatrische cliënten. Het is een instrument dat nuttig kan zijn om duurzaamheid en resultaat in routinepraktijk te beoordelen (R. Pioli e.a., 2006). De Functioning assessment (FA) dient om informatie te verzamelen die 28 domeinen van het functioneren (gedrag) van de patiënt behandelt. Op basis van FA, noteert de begeleider de 28 domeinen op een 6-punt schaal op het rehabilitation areas form (R.A.F.). R.A.F. beoordeelt de behoefte aan rehabilitatie in elk domein, en of een rehabilitatie-interventie wordt gepland om aan die behoefte te voldoen. (R. Pioli, e.a., 2006) Dit assessmentinstrument evalueert: de algemene kwaliteit van het leven van een persoon; de factoren of de gebeurtenissen die het probleemgedrag verhogen; de factoren of de gebeurtenissen die de waarschijnlijkheid van aangewezen gedrag verhogen; wanneer en waar het probleemgedrag het meest voorkomt; de aanwezigheid van een gediagnosticeerde geestelijke ziekte of een neurologische disfunctie die tot het probleemgedrag kunnen leiden en de functies van het probleemgedrag (wat de persoon verkrijgt of door in het gedrag vermijdt) in dienst te nemen (Division of Developmental Disabilities, Olympia, Washington).
175
De Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) bestaat uit 18 items en meet de (algemene) ernst van psychopathologie. De lijst wordt in een interview, inclusief observatie afgenomen. Voor het kunnen afnemen van de lijst is een training van 30 minuten vereist. De VADO is een assessmentinstrument wat eerder toepasbaar is bij jongeren (studenten), het is toegepast op de ontwikkeling van kinderen (Brochure Functional Assessment en IDEA Individuals with Disabilities Education Act 1997 ). Het geeft dus niet dadelijk een antwoord op onze onderzoeksvraag. We kunnen hier concluderen dat de VADO een goede benadering is maar niet wat we zoeken. De testen BPRS, FPS en FA meten niet de werkattitude of de arbeidsvaardigheden dus is voor deze studie niet bruikbaar.
Lancashire Quality of Life Profile (LQoLP) De Lancashire Quality of Life Profile (LqoLP) werd ontwikkeld in 1991-1992 door Oliver, Huxley, Priebe en Kaiser, Universiteit van Manchester, Engeland. In 1998 werd dit assessmentinstrument vertaald naar het nederlands (met aanpassingen voor Vlaanderen) door Ch. van Nieuwenhuizen, A.H. Schene & M.W.J. Koeter. Ik heb dit instrument gekozen omdat, een ergotherapeut tewerkgesteld in het arbeidscentrum te Tienen aan het overwegen was om dit instrument te gebruiken in de praktijk. Het meet niet specifiek de werkattituden en het arbeidsfunctioneren, maar wel de kwaliteit van leven (tevredenheid met zijn levensdomeinen) van een cliënt, die informatie is bruikbaar om een globaal beeld van de cliënt en zijn context te krijgen. Zo kan er bij het zoeken en behouden van werk rekening mee worden gehouden wat de beïnvloedende factoren zijn. Als men het instrument niet enkel bij de kennismaking gebruikt maar ook als evaluatie-instrument zal men de invloed van werk op zijn functioneren en de invloed van zijn functioneren op de werkprestaties kunnen interpreteren. Je kunt het instrument verkrijgen door een cursus te volgen, daarvoor kan je Ch. Van Nieuwenhuizen contacteren (
[email protected]).
176
Het is een gestructureerd interview dat een bevraging doet over verschillende domeinen: Werk en educatie, vrije tijd en participatie, religie, financiën, leefsituatie, veiligheid, relaties, gezondheid. De uitgebreide Nederlandse versie bestaat in het totaal uit 18 secties. De secties 3 tot en met 11 zijn verdeeld in objectieve vragen en subjectieve vragen. Bij de subjectieve vragen wordt gebruik gemaakt van kaart 1: de Life Satisfaction Scale (LSS). Kaart 1 wordt tevens gebruikt bij het navragen van het algemeen welbevinden (sectie 2 en sectie 17) en bij het omgaan met psychische klachten (sectie 12). Met deze Life Satisfaction Scale wordt de respondent gevraagd een inschatting te maken van zijn of haar tevredenheid met bepaalde levensdomeinen. Bij sectie 13 (Stemming), sectie 15 (Levenvisie vragenlijst) en sectie 16 (belang van domeinen) worden aparte antwoordkaarten gebruikt. Bij sectie 14 (Zelfwaardering) wordt de respondent gevraagd met ‘ja’, ‘nee’ en ‘weet niet’ te antwoorden. (Ch. Van Nieuwenhuizen). Het aantrekkelijkste aspect van LQoLP is zijn psychometrische gefundeerdheid en klinisch nut. De strakke structuur van LQoLP maakt het gemakkelijk voor gebruik in klinische praktijk. De doeleinden van deze studie moesten de fundamentele psychometrische aandelen van LQoLP onderzoeken en de toepasselijkheid van de aanpassing van LQoLP voor het nederlands. Ch. van Nieuwenhuizen (1998, 2001, 2002, 2006) wijst er op dat het een valide en betrouwbaar instrument is. De methode die gebruikt is in het onderzoek is “conceptmapping”. Zo wilden ze het concept in kaart brengen. Er zijn hulpverleners, familieleden, cliënten en onderzoekers die deelgenomen hebben om dit onderzoek waar te maken. Ze hebben allen gebrainstormd, nadien hebben de onderzoekers de prioriteiten eruit gehaald en geclusterd. En de statistische analyse heeft het onderzoek compleet gemaakt. Om deze test af te nemen is het vereist dat de begeleider een cursus gevolgd heeft. Hij/zij dient de instructies die bij de test horen nauwgezet te volgen. Er zijn ook een aantal aspecten die hij/zij uit het hoofd moet kennen en niet mag voorlezen. Het is dus een test die redelijk wat voorbereiding vereist in het begin dat je hem gebruikt. Ook na afname zal je wat denkwerk moeten doen, het is ook van belang dat je anderen hun meningen vraagt omdat je de kwaliteit van leven gaat bepalen vanuit je interpretaties. De test zelf neemt ongeveer een uur tijd in beslag (Ch. Van Nieuwenhuizen e.a., 2001). 177
De resultaten wijzen erop dat de algemene interne consistentiescores van het vertaalde instrument laag tot gematigd zijn. In het bijzonder was Cronbach’s alpha- van de subschaal werk en onderwijs erg laag (Ch. Van Nieuwenhuizen e.a., 1998, p. 517-520). Het is geen bruikbaar instrument omdat het arbeidsfunctioneren en de werkattitude niet rechtreeks gemeten wordt. Het deel over werk in dit interview zijn een 6 -tal vragen die gesteld worden. Ze zijn nogal algemeen. Als je dit interview aflegt in een eerste (of tweede) gesprek weet je waar de problemen zitten en wat er allemaal van invloed kan zijn op zijn werkattitude en arbeidsfunctioneren. Je kan dus wel de cliënt zijn motivatie screenen en dat is ook belangrijk om hem/haar goed te kunnen begeleiden in zijn/haar arbeidstraject. Daarvoor is het ook nuttig om het als een evaluatie-instrument te gebruiken om te zien of de levenskwaliteit tijdens het werken erop vooruitgegaan is. Het instrument heeft als beperking dat het voor Borderline-cliënten minder bruikbaar is (Ch. Van Nieuwenhuizen, “Achtergrondinformatie bij training: kwatliteit van leven”). De onderzoekers ondervonden dat de cliënten het interview fijn vonden (Ch. van Nieuwenhuizen, e.a., 2001).
Discussie In het algemeen zijn geen van de instrumenten een antwoord op onze onderzoeksvraag. Er zijn natuurlijk wel heel wat argumenten die kunnen aantonen dat ze wel gebruikt kunnen worden om mensen op weg naar het arbeidscircuit te screenen. Bijvoorbeeld de doelgroep waarvoor er gescreend dient te worden, mensen met ernstige psychische problemen hebben er belang bij dat wij weten hoe ze er zelf over denken en hoe ze ermee omgaan. Omdat die factoren vaak de werksituatie beïnvloeden. De psychometrische eigenschappen van de DASS zijn geschikt om een angststoornis, depressie of stress uit te sluiten, maar ongeschikt om deze aandoeningen vast te stellen. We kunnen zo wel nagaan of arbeid een positieve of een negatieve invloed heeft op de persoon zijn problematiek maar dat is niet de doelstelling van dit onderzoek. Het is een zelfbeoordelinglijst die niet kan zeggen of de cliënt de waarheid spreekt. Hij kan zijn symptomen dus verbergen. Dat maakt de schaal minder interessant voor deze doelgroep. Vele cliënten hebben geen ziekte-inzicht en kunnen hun symptomen onderdrukken en ontkennen. 178
Dit instrument screent enkel hoe men zich een week geleden voelde, dus niet hoe men zich op dat moment voelt. In verschillende artikels geven de onderzoekers aan dat het een goed instrument is om mensen die ziekteverzuim hebben uit te sluiten . De VADO is niet waar we naar op zoek zijn omdat het een benadering is, het is geen gebruiksklaar instrument, het is iets waaraan elke gezondheidswerker in de buurt van de cliënt zich dan in zal verdiepen om tot goede resultaten te komen. Er zijn onderzoeken gedaan die bewijzen dat het zeer goede resultaten oplevert (R.Poili, 2006). Dit is een recent ontwikkelde benadering, maar er is enkel in Italië onderzoek naar gedaan. Of deze benadering in onze cultuur bruikbaar is zal eerst onderzocht moeten worden. Deze studie suggereert dat het een gestructureerde benadering voor beoordeling van rehabilitatiebehoeften is (werk is daar één van). Met als specifiek doel, de arbeiders te motiveren om door rehabilitatieplannen te volgen en aan te tonen dat ze tot betere sociale en klinische resultaten zijn gekomen. Het doel van deze studie was het nut van de benadering bewijzen en ze evidence-based maken. Ze hebben onvoldoende proefpersonen gebruikt om het onderzoek valide te maken. Ook de tijd is te betwisten, om het nut van zulke benaderingen aan te kunnen tonen zal er nog een onderzoek moeten worden gedaan dat meer als een jaar duurt. Studies die de GWBS onderzochten gaven enkele beperkingen weer. Zij onderzochten de betrouwbaarheid van de subschalen niet, en bij sommige items hadden ze een vrij lage correlatiefactor terwijl anderen vergeleken zijn met meer dan één meting. Voorts werd er geen verder onderzoek gedaan naar deze vragenlijst. (W.A. Anthony e.a., 1995) De toepasselijkheid van LQoLP in Nederland werd onderzocht en er is geen twijfel dat zijn haalbaarheid zeer belovend is (Ch. van Nieuwenhuizen, 1998). Hoewel de demografische kenmerken aantonen dat het deel cliënten dat werkelijk slaagde in het houden van een baan erg laag is, hebben we hier bewezen dat de haalbaarheid van dit doel groter is dan er al een lange tijd gedacht werd. Terwijl sommige cliënten hun afkeer van sommige vragen liet blijken (vb vragen over hun seksleven), merkten anderen op dat zij moeilijkheden ondervonden met de index. Deze test kan worden afgenomen door ergotherapeuten. Het interview is bruikbaar als kennismakings en evolutie interview. Het gestructureerd interview genereert veel te weten over de cliënt met zijn problemen en interesses, en van daaruit kan je de therapie/arbeidstraject aanpassen aan het individu. 179
Uit het onderzoek naar verschillende arbeidsrehabilitatie diensten, kan afgeleid worden dat een samenwerking tussen de verschillende instanties een meerwaarde zou kunnen geven aan de effectiviteit van arbeidsrehabilitatie. Een ruggengraatinstrument, waar de verschillende werkers in de arbeidsrehabilidatie (inclusief ergotherapeuten) naar op zoek zijn, is al in ontwikkeling (R-PAS). Als dit instrument ter beschikking gesteld kan worden voor al de werkers in de arbeidsrehabilitatie, stijgt niet alleen de kwaliteit van de rehabilitatie maar ook de communicatie tussen de verschillende instanties. Specifiek voor dit onderzoek betekent dat, dat netwerking belangrijk is om zo samen tot bruikbare assessmentmethodieken te bekomen.
Conclusie Uit dit literatuuronderzoek naar bruikbare en valide assessmentinstrumenten voor personen met psychosociale problematiek die het werk terug willen hervatten kunnen we besluiten dat er heel wat instrumenten beschikbaar zijn. De DASS schalen zouden bruikbaar kunnen zijn om de evolutie van de cliënt tijdens de arbeidstrajectbegeleiding te kunnen volgen en te evalueren. De VADO kan een goede benadering geven voor een arbeidstraject, maar dat is niet waar we naar op zoek zijn. De GWBS was een zeer goede schaal, maar verouderd. In gelijklopend onderzoek wordt de vernieuwde schaal van de GWBS (deel 6, De Bruijn S.A., 2007) besproken. De LQoLP is een instrument dat zowel voor gebruik in rehabilitatieprogramma’s, voor chronisch psychiatrische cliënten als in de evaluatie van preventieve geestelijke gezondheidsprogramma's bruikbaar is. Het instrument is hoogst significant en biedt mogelijkheden voor toekomstig onderzoek. Om de kwaliteit van leven te meten dienen we verschillende cliëntenpopulaties te vergelijken, eraan te denken dat je ziektespecifiek werkt en dat je rekening houdt met (in)directe consequenties bepaalde ziekte/stoornis. Het zal dus niet voor elke subdoelgroep (Schizofrene stoornis, psychotische stoornis, depressieve stoornis, …) even nuttig zijn. Deze schaal geeft eveneens geen concreet antwoord op de onderzoeksvraag van deze studie.
180
Referenties ARRINDELL, W.A., VAN NIEUWENHUIZEN, C., LUTEIJN, F., ‘Chronic psychiatric status and satisfaction with life’, Personality and Individual differences, (2001), nr. 31, p.145155. BOARDMAN, J., ‘Work, employment and psychiatric disability’, Advances in Psychiatric Treatment, (2003), vol. 9, 327–334. CRAWFORD, R., ‘The Depression Anxiety Stress Scales (DASS): detecting anxiety disorder and depression in employees absent from work because of mental health problems’, Occupational Environ Medicine, (2003), 60, p.77-82. CRAWFORD, R., ‘The short-form version of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS21): Construct validity and normative data in a large non-clinical sample’, British Journal of Clinical Psychology, (2005), 44, p.227–239. DAVIS, L. W., e.a., ‘Hopelessness as a Predictor of Work Functioning Among Patients With Schizophrenia’, Psychiatric services, (April 2004) Vol. 55 nr. 4, p.434-436. DE CROON, E.M., ‘Drie vragenlijsten voor diagnostiek van depressie en angststoornissen’, Tijdschrift Bedrijfs Verzekeringsgeneeskdigagnostiek, (april 2005), 13, nr. 4. GIGANTESCO, A., e.a., ‘The VADO Approach in Psychiatric Rehabilitation: A Randomized Controlled Trial’, Psychiatric Servies., (2006), 57: 1778-1783. GRIFFITHS, R.D., ‘A standardized assessment of the work behaviour of psychiatric patients’, British Journal Psychiatry., (1973), Oc. ,123(575):403-8. J., JAC, e.a., ‘The Benefits of Interventions for Work-Related Stress’, American Journal of Public Health, (February 2001), Vol. 91, No. 2, p.270-276. LAW M., e.a., ‘Guidelines critical review form’, McMaster University, 1998. MARSHALL, M., e.a., ‘Systematic reviews of the effectiveness of day care for people with severe mental disorders: (1) Acute day hospital versus admission; (2) Vocational rehabilitation; (3) Day hospital versus outpatient care’, Health Technology Assessment, ( 2001), Vol. 5, nr. 21. MARSHALL, M., e.a.,‘Systematic reviews of the effectiveness of day care for people with severe mental disorders: (1) Acute day hospital versus admission, (2) Vocational
181
rehabilitation, (3) Day hospital versus outpatient care’, Health Technology Assessment, ( 2001), Vol. 5, nr. 21. MCGURK, S.R., e.a., ‘Cognitive and Symptom Predictors of Work Outcomes for Clients With Schizophrenia in Supported Employment’, Psychiatric sevices, (2003), August, Vol. 54, nr. 8, p.1129-1136. MECHANIC, D., BILDER, S., MCALPINE, D., ‘Employing Persons With Serious Mental Illness’, The People-to-People Health Foundation, (September / October 2002), vol. 21, nr. 5, 242-253. MICHON, H., ‘Vragenlijst arbeidsvaardigheden’, Trimbos- instituut Utrecht, (oktober 2005), (versie voor begeleider en versie voor arbeider). MICHON, H., VAN WEEGHEL, J., ‘De werking van De Schalm : een evaluatieonderzoek naar een arbeidsrehabilitatieprogramma’, 1995, nr.5. MICHON, H.,’The generic work behaviour questionnaire (GWBQ): Assessment of core dimensions of generic work behaviour of people with severe mental illnesses in vocational rehabilitation’, Psychiatric rehabilitation journal, (2004), vol. 28 nr. 1, 40-47. MIRABELLA, F., MOROSINI, P., FALLOON, R.H., ‘Outcome assessment of the VADO approach in psychiatric rehabilitation: a partially randomised multicentric trial’, Clinical Practice and Epidemiology in Mental Health, (2006). NIEUWENHUIJSEN, K., e.a., ‘Supervisory behaviour as a predictor of return to work in employees absent from work due to mental health problems’, Occupational Environ Medicine, (2004), 61, p.817–823. NIJHUIS, F.J.N., VAN LIEROP, B.A.G, ‘Hoofdstuk 9: Reïntegratie en vocational rehabilitation’, s.e., s.l., 2006. NIJHUIS, F.J.N., VAN LIEROP, B.A.G, ‘Assessmentmethoden voor integratie van mensen met een handicap in organisaties.’ . PIOLI, R., e.a., ‘Efficacy of the "VADO" approach in psychiatric rehabilitation: a controlled study’, Social Psychiatry Epidemiology Psychiatric, (2003), Jan-Mar, 12(1), p.43-52. PIOLI, R., e.a., ‘Prediction of vocational outcome based on clinical and demographic indicators among vocationally ready clients’, Community Mental Health Journal, (1997), 33(2), p.99-112. 182
SCHENE, A., e.a., ‘Psychische aandoeningen en arbeid: een vergelijking van interventies’, Psychopraxis; (mei 2005); 7; vol.3. SHANKAR, J., COLLYER, F., ‘Vocational rehabilitation of people with mental illness: The need for a broader approach’, Australian e-Journal for the Advancement of Mental Health (AeJAMH), Vol. 2, Issue 2, (2003). TIMOTHY, A., ‘Psychometric properties of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS) in clinical samples’, Behaviour Research & Therapy, (Jan1997), Vol. 35 Issue 1, p79, 11p, 6 charts. VAN AUDENHOVE, C.,WILMOTTE, J., ‘Evaluatie van de pilootprojecten “activering”, eindrapport’, Lucas/KU Leuven; (2004), februari. (Onderzoek in opdracht van het Federaal Ministerie voor Consumentenzaken, Volksgezondheid en leefmilieu en van het Federaal Ministerie voor Sociale Zaken en Pensioenen). VAN NIEUWENHUIZEN, C., ‘Measuring Quality of Life in Mental disorders: some developments’, Quality of Life in mental disorders, 2nd edition, (2006). VAN NIEUWENHUIZEN, C., ‘The Lancashire Quality of Life Profile: First experiences in the Netherlands’, Community Mental Health Journal; (October 1998), Vol. 34, nr. 5. VAN NIEUWENHUIZEN, C., ‘The Lancashire Quality of Life Profile: modification and psychometric evaluation’, Social. Psychiatry Epidemiol, (2001); 36-44. VAN NIEUWENHUIZEN, C., SCHENE, A.H., KOETER, M.W.J., ‘Quality of Life in forensic psychiatry: an unreclaimed territory?’, International review of psychiatry, (2002), 14, 198-202. VAN WIJNGAARDEN, B., WENNINK, H.J., KOK, I., ‘Klinische uitkomstindicatoren in de GGZ en verslavingszorg: In Nederland verkrijgbare instrumenten getoetst op betrouwbaarheid, validiteit en toepasbaarheid (eindrapportage)’, Trimbos instituut, Utrecht, (2003) WATTS FN., ‘A study of work behaviour in a psychiatric rehabilitation unit’, Brief Journal Social Clinical Psychology , (1978), Feb, nr. 17(1), p.85-92. WILLIAM, A., e.a., ‘Relationships between psychiatric symphomaology, work skills, and future vocational performance’, Psychiatric Services; (April 1995); vol. 46; nr. 4
183
WILLIAM, C., e.a., ‘Self-Esteem as an Outcome Measure in Studies of Vocational Rehabilitation for Adults With Severe Mental Illness’, Psychiatric Services, (2000), February, Vol. 51, nr. 2, p.229-233 Via WWW Arbeids Traject Begeleiding beschikbaar via http://www.atb-brabant.be/menu.asp Arbeidszorg beschikbaar via http://www.wonen-en-werken.be/arbeidszorg.htm De Kiem vzw - Centrum voor Beroepsopleiding (CBO) beschikbaar via http://www.cbodekiem.be/ De werkwinkel beschikbaar via http://www.werkwinkel.be/content/_master/site/13 E.de Croon e.a.; Psychisch en werk: Psychische aandoeningen en vermoeidheid in de arbeidssituatie Beschikbaar via http://www.psychischenwerk.nl/pw/index.php GOCI beschikbaar via http://www.goci.be/site/content.aspx Groep LITP beschikbaar via http://www.litp.be/ M.D. Clercq, (2001-2003), Normative data and latent structure in a large non-clinical sample; British Journal of Clinical Psychology, (2003), 42, 111–131 beschikbaar via http://geestelijkegezondheidszorg.pagina.be/ OCMW Hasselt beschikbaar via http://www.ocmwhasselt.be/online/1/sitemap.cfm Oriëntatiecentrum voor personen met een handicap beschikbaar via http://www.stichtingkinsbergen.be/cgvb/pages/index.html Psychology Foundation of Australia; Depression Anxiety Stress Scales (DASS); beschikbaar via http://www.psy.unsw.edu.au/Groups/Dass/ Vlaams instituut voor gezondheidspromotie; Meetinstrumentarium; (donderdag 6 april 2006) beschikbaar via http://www.vig.be/content/pdf/ME_instrumenten_alles.pdf Vlaamse consultatiebureaus beschikbaar via http://www.consultatiebureaus.be/index.htm Workman, Simon W.; WBI career development report; beschikbaar via http://www.leadershipcoachacademy.com/WBI_Sample_Report.pdf Activering in de geestelijke gezondheidszorg, beschikbaar via http://www.kuleuven.be/lucas/onderzoekslijnen/ggzactivering.htm
184
BIJLAGE 1
Bijlage: DASS-42 en DASS-21
185
DASS42
Naam: Datum: Geef voor ieder van de onderstaande uitspraken aan in hoeverre de uitspraak de afgelopen week voor u van toepassing was door een nummer te omcirkelen. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Besteed niet te veel tijd aan iedere uitspraak, het gaat om uw eerste indruk. De nummers hebben deze betekenis:
no oit so m s va ak me es ta
l
0 = Helemaal niet of nooit van toepassing 1 = Een beetje of soms van toepassing 2 = Behoorlijk of vaak van toepassing 3 = Zeer zeker of meestal van toepassing 1 Ik merkte dat ik overstuur raakte van onbelangrijke zaken
0
1
2
3
2 Ik merkte dat mijn mond droog aanvoelde
0
1
2
3
3 Ik was niet in staat om ook maar enig positief gevoel te ervaren
0
1
2
3
4 Ik had moeite met ademhalen (bijv. overmatig snel ademen, buiten adem zijn zonder me in te spannen)
0
1
2
3
5 Ik kon maar niet op gang komen
0
1
2
3
6 Ik had de neiging om overdreven te reageren op situaties
0
1
2
3
7 Ik voelde me beverig (bijv. onvast ter been zijn)
0
1
2
3
8 Ik vond het moeilijk me te ontspannen
0
1
2
3
9 Er waren situaties die me zo angstig maakten dat ik erg opgelucht was wanneer het ophield
0
1
2
3
10 Ik had het gevoel dat ik niets had om naar uit te kijken
0
1
2
3
11 Ik merkte dat ik gemakkelijk overstuur raakte
0
1
2
3
12 Ik was erg opgefokt
0
1
2
3
13 Ik voelde me verdrietig en depressief
0
1
2
3
14 Ik merkte dat ik erg ongeduldig werd van oponthoud (bijv. wachten op een lift, stoplichten, file)
0
1
2
3
15 Ik had het gevoel flauw te gaan vallen
0
1
2
3
16 Ik had mijn interesse in zo'n beetje alles verloren
0
1
2
3
17 Ik had het gevoel dat ik als persoon niet veel voorstel
0
1
2
3
18 Ik merkte dat ik nogal licht geraakt was
0
1
2
3
19 Ik transpireerde merkbaar (bijv. zweethanden) terwijl het niet warm was en ik me niet inspande
0
1
2
3
20 Ik was angstig zonder enige reden
0
1
2
3
21 Ik had het gevoel dat mijn leven niet de moeite waard is
0
1
2
3
186
Ter herinnering: de nummers hebben deze betekenis: 0 = Helemaal niet of nooit van toepassing 1 = Een beetje of soms van toepassing 2 = Behoorlijk of vaak van toepassing 3 = Zeer zeker of meestal van toepassing 22 Ik vond het moeilijk op verhaal te komen
0
1
2
3
23 Ik had moeite met slikken
0
1
2
3
24 Ik was niet in staat om enig plezier te hebben bij wat ik deed
0
1
2
3
25 Ik was me bewust van mijn hartslag terwijl ik me niet fysiek inspande (bijv. het gevoel van een versnelde hartslag of het overslaan van het hart)
0
1
2
3
26 Ik voelde me somber en zwaarmoedig
0
1
2
3
27 Ik merkte dat ik erg snel prikkelbaar was
0
1
2
3
28 Ik had het gevoel dat ik bijna in paniek raakte
0
1
2
3
29 Ik vond het moeilijk tot rust te komen nadat iets me overstuur had gemaakt
0
1
2
3
30 Ik was bang dat ik van mijn stuk zou raken bij een eenvoudige nieuwe bezigheid of taak
0
1
2
3
31 Ik was niet in staat om over ook maar iets enthousiast te worden
0
1
2
3
32 Ik vond het moeilijk om te dulden dat ik gestoord werd bij wat ik aan het doen was
0
1
2
3
33 Ik was erg nerveus
0
1
2
3
34 Ik had het gevoel niets waard te zijn
0
1
2
3
35 Ik had volstrekt geen geduld met dingen die me hinderden bij iets dat ik wilde doen
0
1
2
3
36 Ik voelde me ontzettend angstig
0
1
2
3
37 Ik kon niets in de toekomst zien om me op te verheugen
0
1
2
3
38 Ik had het gevoel dat mijn leven geen zin had
0
1
2
3
39 Ik merkte dat ik erg onrustig was
0
1
2
3
40 Ik maakte me zorgen over situaties waarin ik in paniek zou raken en mezelf belachelijk zou maken
0
1
2
3
41 Ik merkte dat ik beefde (bijv. met de handen)
0
1
2
3
42 Ik vond het moeilijk om het initiatief te nemen om iets te gaan doen
0
1
2
3
187
DASS21
Naam: Datum: Geef voor ieder van de onderstaande uitspraken aan in hoeverre de uitspraak de afgelopen week voor u van toepassing was door een nummer te omcirkelen. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Besteed niet te veel tijd aan iedere uitspraak, het gaat om uw eerste indruk. De nummers hebben deze betekenis:
1 Ik vond het moeilijk tot rust te komen nadat iets me overstuur had gemaakt
no oit so m s va ak me es ta
l
0 = Helemaal niet of nooit van toepassing 1 = Een beetje of soms van toepassing 2 = Behoorlijk of vaak van toepassing 3 = Zeer zeker of meestal van toepassing
0
1
2
3
2 Ik transpireerde merkbaar (bijv. zweethanden) terwijl het niet warm was en ik me niet inspande
0
1
2
3
3 Ik was niet in staat om enig plezier te hebben bij wat ik deed
0
1
2
3
4 Ik had moeite met ademhalen (bijv. overmatig snel ademen, buiten adem zijn zonder me in te spannen)
0
1
2
3
5 Ik vond het moeilijk om het initiatief te nemen om iets te gaan doen
0
1
2
3
6 Ik had de neiging om overdreven te reageren op situaties
0
1
2
3
7 Ik merkte dat ik beefde (bijv. met de handen)
0
1
2
3
8 Ik was erg opgefokt
0
1
2
3
9 Ik maakte me zorgen over situaties waarin ik in paniek zou raken en mezelf belachelijk zou maken
0
1
2
3
10 Ik had het gevoel dat ik niets had om naar uit te kijken
0
1
2
3
11 Ik merkte dat ik erg onrustig was
0
1
2
3
12 Ik vond het moeilijk me te ontspannen
0
1
2
3
13 Ik voelde me somber en zwaarmoedig
0
1
2
3
14 Ik had volstrekt geen geduld met dingen die me hinderden bij iets dat ik wilde doen
0
1
2
3
15 Ik had het gevoel dat ik bijna in paniek raakte
0
1
2
3
16 Ik was niet in staat om over ook maar iets enthousiast te worden
0
1
2
3
17 Ik had het gevoel dat ik als persoon niet veel voorstel
0
1
2
3
18 Ik merkte dat ik nogal licht geraakt was
0
1
2
3
19 Ik was me bewust van mijn hartslag terwijl ik me niet fysiek inspande (bijv. het gevoel van een versnelde hartslag of het overslaan van het hart)
0
1
2
3
20 Ik was angstig zonder enige reden
0
1
2
3
21 Ik had het gevoel dat mijn leven geen zin had
0
1
2
3
188
Algemene conclusie Het resultaat van de literatuurstudie toont aan dat er maar enkele valide, bruikbare en betrouwbare assessmentinstrumenten voor handen zijn. Niet alleen om de cliënten beter te kunnen screenen tijdens een observatieperiode, maar ook, om naar de toekomst toe, de cliënt een zo optimaal mogelijke begeleiding te kunnen geven in zijn arbeidstraining. Het proces van de arbeidsrehabilitatie is geen statisch gegeven, maar een proces waarbij de invalshoeken en de context voortdurend veranderen. Juist daarom is het moeilijk om één instrument te vinden dat hieraan beantwoordt. De assessmentinstrumenten die binnen dit afstudeerproject aan bod gekomen zijn hebben ieder verschillende invalshoeken en zijn zeer divers in structurele opbouw. Volgens de onderzoeksgroep zijn Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APBassessment) en Vocational Assessment and Curriculum Guide (VACG) bruikbaar in de context van het arbeidscentrum in de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen. Deze instrumenten zijn bruikbaar om de arbeidsattitudes en –vaardigheden van cliënten te screenen voordat zij aan een arbeidstraining deelnemen, ze kunnen worden afgenomen door een ergotherapeut in een ergotherapeutische setting, ze zijn ontwikkeld voor een doelgroep met matig tot ernstige psycho-sociale aandoeningen en de instrumenten worden gekenmerkt door een hoge wetenschappelijke waarde. De Merkmale zur Eingliederung von Leistungsgewandelter und Behinderter in Arbeit (MELBA) is op het eerste zicht bruikbaar omdat ze de capaciteiten van de cliënt in kaart brengt aan de hand van sleutelkwalificaties. Een pluspunt bij dit instrument is dat er een profielvergelijking gemaakt wordt met de capaciteiten van de persoon en de vereisten van een job. Ook de Assessment of Work Performance (AWP) is op het eerste zicht bruikbaar. De motorische, proces- en communicatievaardigheden van het Model Of Human Occupation (MOHO) die in het instrument aan bod komen zouden een gedeelte van de arbeidsvaardigheden kunnen omvatten, dus zij zouden een gedeelte van het niveau van functioneren kunnen weergeven. Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren (PAS) is in eerste instantie bruikbaar in Tienen omdat deze de arbeidsvaardigheden van de cliënten gaat meten. Omdat er echter onvoldoende gegevens gevonden zijn in de bestudeerde literatuur betreffende de MELBA, de AWP en de PAS kan er geen gefundeerde conclusie getrokken worden of dit bruikbare, betrouwbare en valide instrumenten zijn. 189
De instrumenten: General Work Behavior Questionnaire (GWBQ), Work Limitations Questioannire (WLQ), Work Behavior Inventory (WBI), De Schakel, Griffiths Work Behavior Scale (GWBS), Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS), Osnabrücker Arbeitsfähigkeitenprofil (O-AFP),Gemeenschappelijk Evaluatiesysteem (GES), Vocational Assessment Protocol (VAP) (2 Profielen hieruit) en Work Environment Impact Scale (WEIS) zijn bruikbaar door ergotherapeuten om cliënten te testen in arbeidssituaties. Deze instrumenten brengen het niveau van functioneren in kaart tijdens een arbeidssituatie (of tijdens de uitoefening van een job) en niet in een therapeutische setting of ergotherapiesituatie) ook sluiten ze niet aan bij de gestelde onderzoeksvraag. De volgende instrumenten zijn bruikbaar in andere ergotherapeutische settings: De Mechelse Activiteitenschaal (MAS) wordt toegepast in ADL situaties, Worker Role Interview (WRI) geeft weer hoe een cliënt zichzelf ziet in de rol van werknemer. De ERGOS Work Simulator is enkel gericht op het fysiek functioneren. De Valpar Component Work Samples (VCWS) beoordeelt fysieke met enkele intra- en interpersoonlijke componenten. De Activity Matching Ability System (AMAS) richt zich vooral tot het fysieke en het ergonomische. De Depression Anxiety Stress Scale (DASS) is een depressie, angst en stressschaal. Lancashire Quality of Life Profile (LqoLP) meet de levenskwaliteit en de Dialogue about ability related to work (DOA) kan gebruikt worden in een verdere fase in de arbeidsrehabilitatie met name voor het opstellen van behandeldoelen naar arbeidsrehabilitatie. De Skills Assessment and Definition of Goals (VADO) is geen assessmentinstrument en dus niet bruikbaar binnen dit onderzoek omdat dit een hele benadering omvat. De Common Protocol is een vragenlijst dat in de Verenigde Staten wordt gebruikt en het is een onderdeel van een volledig rehabilitatieprogramma. Het heeft geen Europees referentiekader. Het ECHOproject (Annika Jackers, deel 3) loopt in Vlaanderen en heeft wel een Vlaams referentiekader. Eveneens is het de basis van waaruit het arbeidsrehabilitatieproject uit Tienen vertrekt. Tot slot, dit literatuuronderzoek toont aan dat ergotherapeuten wel degelijk een groot aandeel kunnen hebben in dit vakgebied. Er is reeds veel onderzoek gedaan op een maatschappelijk niveau, maar binnen de context ergotherapie zijn er maar enkele publicaties voor handen. Er
190
is nood aan een ruggengraatinstrument dat in heel Vlaanderen binnen arbeidsrehabilitatie gebruikt kan worden, waaraan een competentietaal gekoppeld wordt. Door een verdieping in verschillende projecten, benaderingen en programma’s komt men tot een brede kijk op arbeidsrehabilitatie. Om een overzichtelijk, algemeen beeld te krijgen van het functioneren van een cliënt, kan deze geplaatst worden in het classificatiesysteem International Classification of Functioning (ICF). Dit kader kan gebruikt worden om relevante informatie uit te halen en hierop in te spelen. Volgens het procesmodel Adaptation Through Occupation (Reed & Sanderson, 1992), is de mens een handelend wezen. In dit model wordt het handelen van een cliënt in interactie met de omgeving opgedeeld in drie gebieden: zelfredzaamheid, ontspanning en productiviteit. Een belangrijk onderdeel van een procesmodel is de inventarisatie van (on)mogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving, in deze context meer bepaald de onmogelijkheid van het uitvoeren van arbeid. Met het oog op arbeidsrehabilitatie wordt er verder ingegaan op het gebied betreffende productiviteit. Productiviteit is een belangrijk aspect binnen de ergotherapie, het wordt sterk bepaald door de kwaliteit van de overeenkomst tussen het individu en de arbeidssituatie (omgeving). Wanneer de cliënt start met het arbeidsrehabilitatieproces, is het belangrijk dat de stabilisatiefase achter de rug is. Vanaf het begin van het rehabilitatieproces tot het uiteindelijk functioneren op de werkplaats is de communicatie tussen cliënt en omgeving een essentiële voorwaarde. Hiermee staat of valt alles.
191
gezondheidsprobleem
Ernstig
Matig
Functie en Licht
ment
Assessmentinstru
X invullen
Instrumenten in ICF
structuur
Activiteit
Participatie
Persoonlijke
Externe
factoren
factoren
GES
X
X
X
X
X
X
O-AFP
X
X
X
X
X
X
APB
X
X
X
X
X
AWP
X
X
X
X
X
X
MAS
X
X
X
X
X
X
MAM
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
VCWS
X
X
X
X
X
ERGOS
X
X
X
X
X
VAP
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Common Protocol
VCRS WRI
X
AMAS
X
X
X X
X
X
X X
DOA
X
X
X
X
X
X
X
PAS
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
WBI
X
GWBQ
X
WLQ
X
WEIS
X
X
X
VACG
X
X
X
DASS
X
X
X
X
X
X
GWBS
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
VADO
LQoLS
X
X
192
X
X
X
Overzicht van de instrumenten Instrument
Algemene gegevens
Doel van het meetinstrument
Soort meetinstrument
Gemeenschappelijk Evaluatiesysteem (GES)
- De GES gaat na in welke mate de cliënt functioneert op gebied van, lichamelijke geschiktheid, mentaal cognitieve aspecten, elementaire beroepsvaardigheden, arbeidsattitudes en sociale vaardigheden. - De GES kan uitgebreid worden met 257 items. - Het is ook mogelijk om enkel het standaardformulier in te vullen en de uitbreiding alleen te raadplegen waneer verdere exploratie vereist is.
Het gemeenschappelijk Evaluatiesysteem (GES) heeft tot doel ondersteuning te bieden bij de assessment in de praktijk van arbeidsrehabilitatie.
Osnabrücker Arbeitsfähigkei tenprofil (O-AFP)
De O-AFP is een instrument dat voor alle arbeidsrehabilitatie gerichte metingen, binnen het hele bereik van de ergotherapie en op de werkplek (beschutte en algemene) dienst kan doen voor de beoordeling van arbeidsvaardigheden bij rehabiliterende personen. Het APB-assessment is een op de assessmentcenter methode gebaseerde systematiek voor beoordeling van geschiktheid. De nadruk ligt op het beoordelen van iemands functioneren in relatie met zijn/haar
Personen met een psychische problematiek screenen op hun mogelijkheden en beperkingen op gebeid van “leervaardigheid”, “vaardigheid tot sociale communicatie” en “aanpassing”.
De GES is opgebouwd rond 2 elementen: een uitgebreide vragenlijst (39 items verdeelt over 5 gebieden) waarin gepeild wordt naar de verschillende arbeidsvaardigheden en een boekje met een omschrijving van al deze vaardigheden. Er worden 5 pictogrammen gebruikt om te scoren. Deze hebben een betekenis die gaat van, problematisch/zeer slecht tot uitstekend/zeer goed. Er is een handleiding beschikbaar. Een observatielijst en een zelfevaluatielijst. Het bestaat uit 58 items verdeelt over 5 schalen.
Het is een observatielijst waarbij de deelnemers verdeelt over 5 dagen verschillende opdrachten moeten uitvoeren. De deelnemers moeten werken met taal, cijfers, handen en anderen. De deelnemers moeten voorafgaand aan elke opdracht kiezen volgens
Assessment voor Algemeen Potentieel Bepaling (APBassessment)
Het assessment wordt ingezet voor jongeren, volwassenen, langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten, allochtonen, herintredende, vrouwen en voortijdig schoolverlaters. Voor alle deelnemers geldt dat er geen of
Verkrijgbaarheid
Methodologische kwaliteit
Hanteerbaarheid
Het instrument is op te vragen bij Lucas en ATB-Leuven. De geschatte kostprijs is onbekend.
Deze gegevens zijn onbekend.
Het instrument is beschikbaar in het Nederlands. De afname van het standaardformulier Duurt +/- 30 min. De volledige evaluatielijst is erg omslachtig en vraagt veel tijd.
Het instrument is te koop op de site http://www.testzentral e.ch/de/einzeltitel.php ?testid=7673 voor CHF 157 (+/- 96 euro)
Het is een valide en betrouwbaar instrument.
Het instrument is enkel verkrijgbaar in het Duits. De afname door een personeelslid duurt 1015min en +/- 30 min voor de zelfevaluatielijst.
Het is mogelijk om een opleiding te volgen bij Regionaal opleidingscentrum (ROC) De Amerlanden.
Deze gegevens zijn onbekend.
Het instrument is verkrijgbaar in het Nederlands. De afname duurt 5 dagen en is erg intensief. De evaluatie van de observaties neemt ook een 5-tal dagen in beslag.
193
Normgegevens
persoonskenmerken.
weinig inzicht is op hun kwaliteiten.
welke werkwijze ze de opdrachten gaan afwerken. Dit heeft te maken met de hulp die u tijdens de opdracht van de begeleider krijgt. Het gaat hierbij dus om het persoonkenmerk ‘zelfstandigheid’.
194
Instrument
Assessment of Work Performance (AWP)
Algemene gegevens - observatie-
-
instrument observeert hoe de cliënt huidig presteert op de werkvloer aandacht voor relatie cliëntomgeving
Doel van het meetinstrument - het meten van
-
-
Mechelse Activiteiten Schaal (MAS)
- observatieschaal - geeft weer of de cliënt een bepaalde activiteit al dan niet uitvoert
-
Maastrichts Arbeidsrehabilitatie Model, De Schakel
- scorelijst - brengt algemene arbeidsvaardigheden en sociaal-emotionele vaardigheden in kaart
-
-
observeerbare, (arbeids)vaardighe den van een cliënt tijdens het functioneren op de werkvloer aandacht voor de mate van efficiëntie van een arbeidsactiviteit inventariserend
beoogt het huidige en functioneren in kaart te brengen Diagnostisch, therapeutisch, evaluatief en theoretisch
een realistische inschatting te maken van het eigen arbeidsfunctionere n evaluatief en inventariserend
Soort meetinstrument
Verkrijgbaarheid
- observatie-instrument: * vijf motorische vaardigheden * vijf procesvaardigheden * vier communicatie –en interactievaardigheden
-
Hanteerbaarheid
-
-
Nederlandstalig Gemakkelijk in te vullen, men moet enkel ja/nee aanduiden.
-
Nederlandstalig Gemakkelijk in te vullen, men duidt aan naar welke kan men het meest neigt.
validiteit
observatieschaal bestaande uit 66 items items zijn verdeeld over 6 activiteitengroepen: zelfredzame, interactionele, integrerende, zelfverzorgende, huishoudelijke en arbeidsactiviteiten
De Mechelse Activiteiten Schaal – versie leefgroep, de itemspecificatie voor éénduidige scoring en de normtabellen voor de MAS kunnen zonder copyright gehaald worden uit de handleiding bij deze schaal.
37 items, verdeeld over algemene en sociaal-emotionele vaardigheden 4 aandachtsgebieden: basisarbeidsvaardigheden; zelfbeeld, instelling ten opzichte van arbeid, motivatie en arbeidsrol; omgaan met collega’s en omgaan met leidinggevenden
Het evaluatieinstrument De Schakel kan zonder copyright gehaald worden uit de publicatie van Soogelee (1994).
195
Methodologische kwaliteit - voldoende face –
betrouwbaar valide gestandaardiseerd
-
Normgegevens
Engelstalig Afnameduur: van enkele uren tot weken, afhankelijk van de individuele eisen van de cliënt
Normtabellen zijn te vinden in de handleiding bij deze schaal.
Instrument
Algemene gegevens
Doel van het meetinstrument
Soort meetinstrument
Verkrijgbaarheid
Common Protocol van het Employment Demonstration Program (EIDP)
- Ontwikkeld is om informatie te verzamelen van de deelnemers van het EIDP. - Een meervoudige onderzoekstudie die werkrehabilitatie combinereert met klinische diensten en hulp. - Ontwikkeld door de coordinating center staff van de universiteit van Chicago.
- Krijgen van een algemeen beeld de cliënt - Het onderzoekt componenten zoals klinische kenmerken, psychosociale status, demografische karakteristieken, …
vragenlijst
Valpar Component WorkSamples (VCWS)
- Meten werkgerelateerde capaciteiten, vaardigheden, kennis en interesses. - Fysiek gerichte test+ inter- en intrapersoonlijke en cognitieve aspecten. - Testen van competenties op vlak van arbeid/werk - Ontwikkeld door Sax.
- Evalueren van het werkpotentieel van de cliënt onder de vorm van gesimuleerde of werkelijke onderdelen van werk die worden toegediend onder specifieke omstandigheden.
TEST die onderverdeelt is in verschillende werkproeven. Deze proeven worden individueel voor de cliënt geselecteerd.
ERGOS Work Simulator (ERGOS)
- Gebaseerd op arbeidswerkelijkheid, gesimuleerde werkactiviteiten. - Een geautomatiseerde computergestuurde test. - Bruikbaar voor iedereen die zijn fysieke capaciteiten op vlak van arbeid wil testen. - Ontwikkeld door Simwork Systems te Tuscon.
TEST -Fysieke mogelijkheden onderzoeken op vlak van arbeid. - Werken met armen, handen en vingers; -Werk-gerelateerde arbeids-houdingen; -lichaams-flexibiliteit en mobiliteit; -Uithoudingsvermogen, en duurbelastbaarheid. - Bewegingssnelheid en Nauwkeurigheid;
Methodologische kwaliteit
Hanteerbaarheid
- Downloadbaar op de site van de studie http://www.psych.uic.e du/eidp/default.htm
- Weinig informatie over beschikbaar - De vragenlijst maakt gebruik van gestandaardiseerde instrumenten: Positive and Negative Syndrome Scale (PANSS), Rosenberg Self-Esteem Scale, The medical Outcomes Study Short Form-36 (SF-36), The Quality of Live Interview (QOLI)
- De documenten en handleiding zijn in het engels geschreven. - instructiebundel moet bij start worden doorgenomen. - 2 voorafgaande ontmoetingen met de cliënt
De verschillende werkproeven (worksamples) zijn apart te verkrijgen op het internet, samen met de handleiding. http://www.valparint.co m
- Criteriaverwijzing testing (gebruikt een objectieve standaard of uitvoeringsgraad) Scores tonen wat iemand kan doen, niet hoe ze gescoord hebben in relatie tot de scores van bepaalde personen of groepen. - Men maakt gebruik van MTM (methods-TimeMeasurement).
Informatie over de ERGOS worksimulator en om de producent te contacteren is beschikbaar op de site http://www.wrebv.com/ frset_main_ned.htm
196
- Werkproeven zijn verkrijgbaar in koffers met al het benodigde materiaal, bestaan uit metalen frames met daarin verschillende werkpanelen. - Koffers zijn verplaatsbaar en gemakkelijk in het gebruik. - Werkproeven + handleidingen en MTM zijn in het engels - Objectieve - 5 testpanelen meetgegevens gevormd - Een stand-alone door de testresultaten van netwerk dat bestaat uit 6 computers, waarvan één de computer. als “master” dienst doet. - De meetresultaten worden door de - De master verzameld en computer onderzocht op bewerkt de testdata. - Cliënt kan zo hun betrouwbaarheid. onmiddellijk feedback - De verwerking van de krijgen. testresultaten duurt 40 min. - Neemt grote ruimte in beslag en kan niet verplaatst worden. - Kan 5 personen tegelijk testen.
Normgegevens
Merkmale zur Eingliederung von Leistungsgewan delter und Behinderter in Arbeit (MELBA)
- “profielkenmerken voor de arbeidsintegratie van mensen met beperkingen”. - Capaciteiten- en eisenprofiel. - Profielvergelijking - Ontwikkeld door het federaal ministerie voor werk en sociale orde te Duitsland.
- Statische en dynamische krachten dragen TEST - Mogelijkheden - 29 items (cognitief, sociaal, uitvoering, psychomotorisch, communicatief) op vlak van arbeid testen. - De eisen van een functie onderzoeken.
- Kan besteld worden op www.melba.be .
197
- Afnemen van alle onderdelen van de test duurt 4 uur - Duur van afname is - Aspecten die aan bod komen zijn zorgvuldig en afhankelijk van de betrouwbaar gedefinieerd kennis, ervaring van de afnemer en de bronnen - Het systeem kan eenduidig worden die gebruikt worden. interpreteren. - Voor elke bron wordt een Melba score - Beoordeling gebeurd gegeven, waarvan de aan de hand van de afnemer dan uiteindelijk profielvergelijking. een gemiddeld cijfer krijgt. - Per bron wordt een half uur voor de afname geteld. - Een half uur tot een uur voor de verwerking.
Instrument
Algemene gegevens
Doel van het meetinstrument
Soort meetinstrument
Verkrijgbaarheid
Methodologische kwaliteit
Hanteerbaarheid
Vocational Assessment Protocol (VAP)
Het is een profiel over de functionele vaardigheden van arbeids-gerelateerde factoren.
Het VAP bestaat uit verschillende interviews, vragenlijsten en profielen over achtergrondinformatie van de cliënt, klinische informatie en arbeidsaanpassingsverm ogen.
Verkrijgbaar in het onderzoeks- en trainingscentrum van de universiteit van Winconsin-zuid in Menomonie. De gebruikershandleiding kost $21.75 en de instrumenten van het VAP $ 35. Er is geen Nederlandse versie verkrijgbaar.
Betrouwbaar en valide
Is alleen in het Engels verkrijgbaar. Afname van het hele VAP is lang en inspannend.
Vocational Cognitive Rating Scale (VCRS)
Het is ontworpen voor cliënten met een chronische psychische aandoening. Het instrument is ontwikkeld binnen het arbeidsreïntegratieprinc ipe ‘place and train’
Systematisch identificeren van werkvaardigheden, voordelen en sterktes van een cliënt. Voorzien van een structuur en een protocol voor het onderzoeken van de meest frequente cognitieve, fysieke en psychosociale factoren die geschikt zijn om de tewerkstelling en de reïntegratie in de maatschappij van cliënten met een traumatisch hersenletsel te beïnvloeden. Bepalen van arbeidsreïntegratiestrat egieën Cognitieve stoornissen op de werkvloer meten.
De test bestaat uit een vragenlijst met 16 items die gescoord worden na een werkplaatsobservatie, een gesprek met de cliënt over de ervaring van zijn cognitieve beperkingen en een interview over de cliënt met de supervisor. De items zijn onderverdeeld in aandacht, geheugen en leervermogen; organisatie en flexibiliteit; en inwijding.
De test is via Ebsco samen met het artikel, ‘The vocational cognitive rating scale: a scale for the assesment of cognitive functioning at work for clients with severe mental illness’ van TAMASINE C. GREIG ea., in het tijdschrift te verkrijgen.
Interbeoordelingsbetrouwbaarheid en interne dichtheid goed.
De VCRS wordt na een werkplekobservatie van 15 minuten, een interview met de supervisor en een gesprek met de cliënt gescoord door de jobcoach. Meestal heeft de jobcoach de cliënt al vaker aan het werk gezien en heeft hij een bredere kijk dan alleen de observatie 15 minuten . De afnametijd is afhankelijk van de duur van de interviews met de supervisor en de cliënt.
Worker Role
De WRI is gebaseerd op het model of human
Meten van de psychosociale- en
De WRI is een semigestructureerd interview,
Er is een Nederlandse vertaling en bewerking,
Goede interne validiteit, test-hertest en
Het afnemen van het interview aan de hand
198
Normgegevens
Interview (WRI)
occupation (MOHO). Het MOHO ziet werkgedrag als een samenspel van motivatie, levensstijl, capaciteiten en omgevingsfactoren.
omgevingsfactoren die de mogelijkheid beïnvloeden om na ziekte of letsel terug te keren naar de werkvloer.
samen met een 4-puntscoreschaal. De 17-items-schaal wordt ingevuld door de interviewer op basis van gegevens die hij heeft bekomen uit een interview met de cliënt en uit beschikbare informatie over de fysieke status van de cliënt en over de functionele prestaties.
door het ‘innovatie centrum model of human occupation’, van de WRI (handleiding van 119pp. en test) te koop via de site http://www.moho.uic.ed u/assess/wri.html voor $38.5.
199
interbeoordelingsbetrouwbaarheid.
van de vragenlijst neemt ongeveer 60 minuten in beslag. Het afnemen van de scores neemt ongeveer 15 minuten in beslag wanneer de interviewer ervaring heeft met het toepassen van het model, resp. de omschrijving per score kent
Instrument
Algemene gegevens
Doel van het meetinstrument
Soort meetinstrument
Verkrijgbaarheid
Methodologische kwaliteit
Activity Matching Ability System (AMAS)
-
Meet vooral de fysieke elementen, maar ook enkele cognitieve elementen. - AMAS is meermaals herwerkt, er zijn reeds verschillende versies beschikbaar. - gericht op personen met beperkingen, lichamelijk of cognitief
-
mogelijkheden van mensen matchen met de job activiteiten vereisten door het identificeren van het niveau van vereisten voor een activiteit in een job en/of individuen de mogelijkheden bezitten om de job uit te voeren. Het geeft weer of de individuen de job kunnen uitvoeren, niet hoe goed ze het al dan niet zullen doen.
-
Gegevens omtrent de verkrijgbaarheid, de geschatte kosten en het copyright zijn na verder onderzoek onbekend gebleven.
Gegevens omtrent de methodologische kwaliteit zijn na verder onderzoek onbekend gebleven.
- DOA werd ontwikkeld met het MOHO als theoretisch kader. Het is een cliëntgericht instrument. - Items zijn cliëntgericht en niet op de omgeving gericht. - Gericht op cliënten met psychiatrische en psychosociale problemen.
- ontwikkeld om de werkmogelijkheden te meten. Vanuit de dialoog tussen cliënt en therapeut worden mogelijke doelstelling opgesteld voor werkrehabilitatie van de cliënt.
-
Dialogue about ability related to work (DOA)
-
-
AMAS is een vragenlijst, een zelfbeoordelingslijst of onder leiding van een therapeut of een professional. AMAS bestaat uit 3 onderdelen, elk bestaande uit vragenlijsten: AMAS job activity assessment AMAS person ability assessment AMAS matching
verdeeld in 2 secties met elk 34 items met 5 schalen. 1 sectie voor de cliënt (zelfbeoordelingslijst) en 1 sectie voor de therapeut (observatie- en interpretatielijst). - 5 schalen: (persoonlijke zorg, waarden en interessen; rollen en gewoonten; fysieke mogelijkheden; organisationele en probleemoplossende mogelijkheden; communicatie en interactie mogelijkheden. - Items worden gescoord door een 5punts Likertschaal in een rang van 0-4.
200
Hanteerbaarheid -
Het instrument is valide en betrouwbaar
Engels Gemakkelijk in te vullen Recente versie is onbekend Benodigde tijd is onbekend Geen gegevens gevonden omtrent gebruikershandleiding
- Engels - omtrent benodigde tijd en gebruikershandleiding zijn geen verdere gegevens bekend
Normgegevens
Persoonlijke Arbeidsvaardigheden Signaleren (PAS)
- PAS is gebaseerd op het ICF. Het is een analyse-instrument dat vooral de vaardigheden van de cliënt gaat inventariseren, er is wel ruimte gelaten voor de eisen die de arbeidssituatie stelt. - PAS kan zowel schriftelijk als digitaal worden afgenomen. - Voor mensen met een verstandelijke beperking, een lichamelijke beperking, N.A.H. of mensen met gedragsen/of psychiatrische problematiek
- ontwikkeld als hulpmiddel voor jobcoaches en/of cliëntenbegeleiders om passend werk te kunnen zoeken voor hun cliënten.
- bedoeld als checklist. - bevat algemene gegevens, algemene persoonlijke gegevens, onderzoek naar de vaardigheden van de cliënt en aandachtspunten voor de arbeidssituatie, aanvullende vragen en overige opmerkingen. De items worden gescoord door de letters G (goed), V (voldoende), HB (hulp of begeleiding nodig), ? (onbekend of persoon vaardigheid bezit). - er is een handleiding beschikbaar.
Het instrument is gratis op te vragen bij het Instituut Ergotherapie, de Hogeschool van Amsterdam. Er is copyright.
201
Onbekend, daar het nog een recent ontwikkeld instrument is.
- Nederlandstalig - Deel A van de PAS is nodig (checklist zelf) of het digitaal word-document of de CD-rom - Tijdsduur is 30 to 60 minuten - Er is een gebruikershandleiding voorzien.
Instrument
Algemene gegevens
Work Behavior Inventory (WBI)
Oorsprong: USA. Situational assessmentinstrument. Beoordeelt werkprestaties op werkvloer. Ook als Feedbackformulier. Niet bekend of deze in het nederlands te verkrijgen is. Deelnemers krijgen BI. Elke 2 weken feedbackmoment Oorsprong: Trimbos Instituut Utrecht. 18 tegenovergestelde uitspraken met 5 vakjes waarin deelnemer zich situeert + 5 open vragen. In het nederlands te verkrijgen. Wordt elke 4 weken afgenomen. Supervisor fungeert als observator.
The Generic Work Behavior Questionnaire (GWBQ)
Work Limitations Questionnaire (WLQ)
Oorsprong: USA. 25 vragen, wordt door de deelnemer ingevuld. Niet bekend of deze in het nederlands te verkrijgen is.
Doel van het meetinstrument
Soort meetinstrument
Dat werknemer werkgedrag leert begrijpen. Opstellen van doelen, met oog op verhogen en verbeteren van werkprestaties en – attitudes. Om de vooruitgang in werkrehabilitatie te beoordelen.
Niet teruggevonden. Vermoedelijk gaat het om een scorelijst.
samen met supervisor specifieke doelen en werkpunten formuleren waar de deelnemer nog tekort schiet.
Nagaan wat de invloed van gezondheidsproblemen is op het uitvoeren van een job.
Scorelijst en vragenlijst voor deelnemer en wergever.
Verkrijgbaarheid
Methodologische kwaliteit
Niet teruggevonden tijdens literatuurstudie. Mogelijks via contactname met de ontwerpers van de WBI.
Via mail naar H. Michon en J. van Weeghel.
[email protected] [email protected]
Annabel Greenhill gecontacteerd via mail. Is Project Manager.
[email protected] Vragenlijst
Vanwege Copyright zijn er officiële documenten ondertekend voor het verkrijgen van informatie. Instrument is niet ontvangen.
202
Hanteerbaarheid
Normgegevens
Men spreekt van hoge validiteit en betrouwbaarheid. Gegevens zijn niet teruggevonden tijdens deze literatuurstudie.
Voor herhaaldelijk gebruik. Duur van invullen niet bekend. Bijeenkomst duurt 1 uur.
/
Supervisorvragenlijst: grote betrouwbaarheid. Zelfevaluatielijsten matige betrouwbaarheid. gemiddelde scores van deelnemers liggen hoger dan die van hun supervisors.
Gemakkelijk hanteerbaar
/
Statistische gegevens zijn teruggevonden over de 48-items versie. 25 items versie zou van nog betere kwaliteit zijn.
Eenvoudige invulinstructies. Invullen duurt 5 tot 10 minuten.
Gegeven antwoorden worden vergeleken met een normgroep.
Instrument
Algemene gegevens
Doel van het meetinstrument
Soort meetinstrument
Verkrijgbaarheid
Methodologische kwaliteit
Hanteerbaarheid
Work Environnement Impact Scale (WEIS) Vocational Assessment and Curriculum Guide (VACG)
objectief in kaart brengen hoe werkomgeving invloed heeft op functioneren. (positief / negatief)
Onderverdeling 17items werkomgeving in kaart brengen
semi-gestructureerd interview , 17 items, gescoord op een 4punten-schaal.
http://www.moho.uic.ed
Valide, betrouwbaar en gestandaardiseerd
Engelstalig, geen Nederlandstalige instructies gevonden. wel voorbeeld, instructievideo.
gedragwaarderingsscha al brengt beroeps- en sociale vaardigheden in kaart
doel algemeen vaardigheidsniveau in schatten
Interview, 66vragen over beschrijving geëvalueerde gedrag
gids gepubliceerd door Exceptional Education, P.O. Box 15308, Seattle, WA 98155, VS
Test-hertest α = 0,79 Interne consistentie = 0,76 α totale test = 0,95
Engelstalig, jaren ’80 geen herziene versie gevonden!
u/assess/weis.html
203
Normgegevens
Instrument
Algemene gegevens
Doel van het meetinstrument
Depression Anxiety Stress Scales : DASS
- screent angststoornissen, depressie en stress. - aspecten van het algemeen psychisch functioneren vaststellen (adolecenten of volwassenen) - auteurs: Lovibond, S.H. & Lovibond, P.F. ontwikkeld in Australie. - meet de arbeidsvaardigheden en de mogelijkheid tot werken - ontwikkeld door R.D. Griffiths in 1973
- meten van negatieve emotionele symptomen (depressie, angst en stress).
The Griffiths Work Behavior Scale : GWBS
De Valutazione delle Abilità e Definizione degli Obiettivi : VADO
Handboek voor de beoordeling van vaardigheden en definitie van doelstellingen.
The Lancashire Quality of Life Profile : LQoLP
- kwaliteit van leven meten - ontwikkeld door J. Oliver, universiteit van Manchester, Engeland.
Soort meetinstrument
Verkrijgbaarheid
Methodologische kwaliteit
Hanteerbaarheid
- reeks van drie zelfrapportschalen (angststoornissen, depressie en stress). lange (DASS-42) en een korte (DASS-21) - a.d.h.v. 4-punts likertschaal worden de onderwerpen per subschaal bevraagd.
- schalen gratis downloaden via de site http://www2.psy.unsw.e du.au/groups/dass// - handleiding hiervan, op de site bestellen: kostprijs, 55 Australische dollar.
- hoge interne consistentie. - valide en betrouwbaar
- verkrijgbaar in het Nederlands. - pen of potlood en vragenlijst. - duur 5 tot 10 minuten
- meten van beroepsfunctioneren: in staat zijn ingewikkelde taken te doen, snel werken, doorwerken, enthousiasme, werk correct afwerken. - rehabilitatie, geen technieken, - adviseert modellerend, non-verbaal en mondeling ertoe aanzettende rol, gestructureerd probleemoplossend.
- 25-item schaal die a.d.h.v. tegenovergestelde verklaringen arbeidsvaardigheden meet. - elk item op 5-punt schaal gescoord - erg uitgebreide benadering - 2 instrumenten in gebruikt: de Personal and Social Functioning Scale (FPS) en de Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS).
- verouderde schaal - vernieuwde versie (GWBQ, zie verder)
- valide en betrouwbaar
- potlood en item-lijst
- 18 domeinen: vb. Werk en educatie, vrije tijd en participatie, religie, financiën, leefsituatie, veiligheid, relaties, gezondheid.
- gestructureerd interview - objectieve en subjectieve vragen
- cursus vereist - contact Ch. Van Nieuwenhuizen (ch.van.nieuwenhuizen @ggze.nl).
- 4 daagse opleiding vereist - volledig team moet achter deze benadering staan
204
- valide en betrouwbaar
- veel voorbereiding, scoren is tijdsintensief - duur: ongeveer een uur
Normgegevens
Slot Boosheid en vreugde, geluk en zorgen, luiheid en daadkracht, enthousiasme en laatdunkendheid net als muziek in een lege ruimte of paddenstoelen die groeien in het donker komen ze opeens te voorschijn, dag en nacht. We weten niet waar ze vandaan komen. probeer het ook niet te achterhalen, hoe kunnen we ooit alles weten in één dag? Chuang Tzu
Dit is een wijsheid van een Oosterse filosofie, de Tao. De onderzoeksgroep heeft zo al 180 pagina's Westerse wetenschap en deze tekst wil een beetje afremmen en doen bezinnen. Het gaat hier om ons groeiproces in het eindwerk. Niet alleen het proces, maar ook het onderwerp zelf. Er is nog veel te ontdekken waar we op kunnen verder bouwen. Maar het is belangrijk dat we onze tijd nemen, stap voor stap. Wij hebben dit werk geleverd, het is aan de volgende groep om ons werk verder te zetten…
205