Protocol voor gestructureerde samenwerking tussen vroedvrouwen en regioteamleden van Kind en Gezin in de postnatale periode 29 juni 2009
1. Situering We leven in een informatiemaatschappij. Ook jonge ouders krijgen veel informatie via verschillende media. Een goede begeleiding is hierbij noodzakelijk. Aanstaande ouders vinden het belangrijk zwangerschap, bevalling en kraambedperiode bewust te beleven, zoeken informatie, maken weloverwogen keuzes en vragen meer rekening te houden met hun individuele behoeften. Bovendien is er een tendens om na de bevalling de kraamkliniek vlugger te verlaten, bijvoorbeeld na een verblijf van drie tot vier dagen. Dit heeft enerzijds te maken met streven naar verkorting van de verblijfsduur vanuit de ziekenhuizen en anderzijds met de keuze van een aantal ouders om de kraambedperiode in de vertrouwde thuissituatie door te brengen. Sinds januari 2003 werden er in de provincies expertisecentra voor kraamzorg opgestart. Zij sloten een beheersovereenkomst met Kind en Gezin met als doel de kennis en ervaring rond kraamzorg aan huis verder te ontwikkelen en te verspreiden. Ze richten zich zowel naar professionelen als naar niet-professionelen. Naar “jonge” gezinnen verspreiden zij vooral informatie over kraamzorg zodat deze bewuster kunnen kiezen hoe zij de zwangerschap, bevalling en kraambedperiode wensen te beleven. Deze evoluties hebben tot gevolg dat er aan hulpverleners die werken rond zwangerschap, bevalling en postpartum andere eisen worden gesteld. Wederzijdse samenwerking wordt hierbij zeer belangrijk. De cliënten zijn vrij in hun keuze van hulpverlener, zowel prenataal als postnataal. Voor de medisch postnatale zorgen kunnen ze een beroep doen op gynaecologen, huisartsen en/of vroedvrouwen. Voor de medisch preventieve opvolging van het kind kunnen ze terecht bij Kind en Gezin, kinderartsen en/of huisartsen. De keuze van de cliënten wordt steeds gerespecteerd. Deze tekst over samenwerking in de postnatale periode houdt twee beperkingen in. Ten eerste beperkt deze tekst zich tot de samenwerking tussen vroedvrouwen en regioteamleden van Kind en Gezin. Samenwerking met andere partners zoals gynaecologen, kinderartsen, huisartsen is zowel voor vroedvrouwen als voor Kind en Gezin belangrijk in het kader van een kwalitatief hoogstaande dienstverlening maar wordt in dit document niet besproken. Ten tweede heeft deze samenwerking enkel betrekking op de postnatale periode. In deze periode komen zowel vroedvrouwen als regioteamleden van Kind en Gezin aan huis bij gezinnen met jonge kinderen en dit vanuit hun eigen opdracht en referentiekader. De regioverpleegkundigen van Kind en Gezin werken vooral vanuit een preventieve aanpak gericht op het kind, de ouder, het ouderschap en de context.. De nomenclatuur van vroedvrouwen voorziet o.a. verstrekkingen voor inspuitingen, toezicht en hulp tijdens de arbeidsfase, verlossingen, postnatale zorgen en borstvoeding. Deze nomenclatuur vind je op de website http://www.riziv.fgov.be/homenl.htm. De dienstverlening aangeboden door zelfstandige vroedvrouwen en regioteamleden van Kind en Gezin aan jonge gezinnen kan beter op elkaar afgestemd worden. We kennen te weinig het werk van de andere waardoor communicatie niet altijd vlot loopt. Deze opdrachten zijn meer 1
complementair dan overlappend. Eerder dan de dienstverlening van vroedvrouwen en regioteamleden van Kind en Gezin voor te stellen als “of het ene/ of het andere”, willen we komen tot concrete samenwerking en het gezamenlijk afstemmen van elkaars dienstverlening op de behoeften en vragen van het gezin. Ervaringen uit de praktijk leren ons dat onderlinge samenwerking de kwaliteit van dienstverlening bij het gezin ten goede komt. Vanuit deze bezorgdheid werd er vanuit Kind en Gezin, de Vlaamse Organisatie voor Vroedvrouwen (VLOV) en de Unie van Vlaamse Vroedvrouwen (UVV) van het Nationaal Verbond der Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen (NVKVV) gezocht naar een manier waarop deze samenwerking structureel vorm kan krijgen. Dit resulteerde in deze tekst waar alle partijen achter staan en vormt het kader om de samenwerking te implementeren. Een eerste versie werd in 2004 gemaakt. In 2009 werd de tekst aangepast volgens recente evoluties maar bleven de uitgangspunten weerhouden. Het kader is dynamisch en kan aangepast en uitgebreid worden afhankelijk van nieuwe ontwikkelingen en/of behoeften. Ook hulpverleners werkzaam in kraamklinieken zijn belangrijk in het kader van de postnatale zorgen aan huis. Zij hebben vaak reeds vroegtijdig zicht op verloskundige gegevens, specifieke aandachtspunten en behoeften van het gezin e.d. en zijn ook bezorgd om de continuïteit van de dienstverlening. Zij signaleren de nood aan opvang na het ontslag uit het ziekenhuis en verwijzen op een goede manier naar de juiste persoon door. Daarom dienen hulpverleners uit de kraamkliniek ook als partner betrokken te worden bij deze samenwerking in de postnatale periode. Met "vroedvrouwen" bedoelen we in deze tekst de vroedvrouwen die werkzaam zijn in de kraamkliniek en/of de thuiszorg. In de thuiszorg gaat het zowel over zelfstandige vroedvrouwen vanuit een solo- of groepspraktijk, als over vroedvrouwen tewerkgesteld in een dienst (bijvoorbeeld voor thuiszorg of gezinszorg). Met "regioteamleden" bedoelen we de regioverpleegkundigen van Kind en Gezin (sociaal verpleegkundige, pediatrische verpleegkundige of vroedvrouw) en de gezinsondersteuners (in de kansarmoede of interculturele). Gezinsondersteuners zijn medewerkers die zelf uit de kansarmoede komen of uit een bepaalde cultuur en die verbindend werken tussen cliënt en hulpverlener. Om goed te kunnen samenwerken is kennis van elkaars visie en activiteiten essentieel. Daarom wordt in een eerste punt het kader van waaruit vroedvrouwen en regioteamleden werken, toegelicht. Vervolgens wordt de concrete samenwerking besproken: doel, aanpak, samenwerking op regionaal vlak en samenwerking op beleidsniveau. Deze tekst werd geschreven zowel voor vroedvrouwen als voor regioteamleden. Wat voor de ene groep evident is, vraagt toelichting voor de andere groep. Hiermee rekening houden bij het uitschrijven van de visie, is reeds een eerste aanzet van concrete samenwerking.
2
2. Kader 2.1. De vroedvrouwen in de eerstelijnszorg De federale Raad voor de Vroedvrouwen is een adviesorgaan van het Ministerie van Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. In zijn plenumvergadering van 18 december 2006 (NRVR/2006/Advies) keurde deze raad een definitieve tekst goed over het beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw1. In dit beroepsprofiel worden onder meer de visie op het beroep van vroedvrouw en de functies en kwalificaties van de vroedvrouw uitgewerkt. Omdat deze tekst een beeld geeft van de eigenheid van deze professie worden deze twee hoofdstukken hier bijna integraal overgenomen. Tenslotte wordt er ingegaan op de inhoud van de begeleiding door vroedvrouwen.
2.1.1. VISIE OP DE UITOEFENING VAN HET BEROEP VAN VROEDVROUW 4.1. Visie op gezondheid, verloskunde, zwangerschap, baring en Ouderschap “De houding van een maatschappij ten aanzien van de geboorte getuigt van de waarden van die maatschappij” (Jacques Gélis, La femme ou le médecin). Geboren worden we allemaal, alleen niet in dezelfde omstandigheden. De mogelijkheden om zich te ontwikkelen zijn voor elke mens sterk bepaald door zijn ouders en door de cultuur waarin hij opgroeit. De culturele beïnvloeding is sterk historisch bepaald. We zijn kinderen van onze tijd en het is moeilijk hiervan afstand te doen. Elke generatie maakt zijn (sub)cultuur én elke cultuur maakt zijn generaties. Reflecteren over de cultuur van de voortplanting leert ons dat we leven in een cultuur van vervreemding, o.a. vervreemding van ons eigen lichaam. Dit is deels te verklaren doordat de hedendaagse opvattingen van kennis en waarheid zijn gevormd doorheen de geschiedenis vanuit een patriarchale cultuur. Daarom draagt onze sterk technologisch georiënteerde Westerse cultuur rationaliteit en objectiviteit, kortom het cognitief denken hoog in het vaandel. In dergelijke culturen wordt de intuïtieve kennis, eigen aan vrouwen, primitiever geacht en vandaar minder waardevol dan objectieve manieren van weten (Levy,M. 2005). Nochtans is deze intuïtie, aangestuurd vanuit het limbische systeem, onmisbaar voor een fysiologische zwangerschap en bevalling. Een té sterke stimulatie van het cognitief denken (neocortex), onderdrukt het limbische systeem (coördineert fysiologische reacties en instinctief menselijk gedrag), waardoor de vrouw vervreemdt van haar eigen lichaam (Nuttin, K. (2005). Als gevolg van deze vervreemding worden gevoelens opgeroepen van onbehagen, angst en wantrouwen bij fysiologische processen, zoals o.a. bij zwangerschap, geboorte en ouderschap. Deze gevoelens hebben invloed op de kwaliteit van de relatie van het (toekomstige)ouderpaar met het verwachte of geboren kind (Schmid, V., 2005), en kunnen tevens het geloof in eigen kunnen ondermijnen. Onze geneeskunde is de mens steeds minder gaan beschouwen en behandelen als een eenheid van cognitief en intuïtief denken. Dit sluit aan bij een biomedische benadering van zwangerschap en bevalling. De vroedvrouw benadert zwangerschap en bevalling meer holistisch. “Zwanger zijn” is een fysisch, psychisch en sociaal groeiproces voor het 1
https://portal.health.fgov.be/pls/portal/docs/PAGE/INTERNET_PG/HOMEPAGE_MENU/GEZONDHEIDZORG1 _MENU/GEZONDHEIDSBEROEPEN9_MENU/ACCOUCHEUSES1_MENU/NATIONALERAADVOORDEVR OEDVROUWEN1_MENU/NATIONALERAADVOORDEVROEDVROUWEN1_DOCS/2006_NRVR_ADVIES1 _NL_1.PDF
3
toekomstig ouderpaar, waarbij de zwangerschap wordt beschouwd als een positieve levenservaring die wordt afgerond met een actief baringsproces. Geboren worden is meer dan het biologisch verlaten van het moederlichaam en het intreden in de wereld. Geboren worden is een psychosomatisch proces met een actieve wisselwerking tussen moeder en kind. De vroedvrouw stelt moeder en kind centraal, en beschouwt hen als een unieke eenheid op een bepaald moment op een bepaalde plaats in een cultuur. Op deze manier heeft een vroedvrouw aandacht en respect voor de verscheidenheid binnen de fysiologische processen van zwangerschap, bevalling en ouderschap (Davis-Floyd, R.E., 2004 – „normalizing uniqueness‟), waarin de autonomie van de vrouw gerespecteerd wordt. De enige rechtvaardiging voor de praktijk welke de vrouw zou beperken in haar autonomie, haar keuzevrijheid of haar contact met de baby is een helder bewijs dat deze beperking meer goed zou doen dan kwaad (Enkin,M. , 2000). Zwangerschap en bevalling zijn normale levensprocessen en worden door de vroedvrouw ook als zodanig beschouwd (Bryar, R., 1995). De biologische evolutie toont ons dat de moeder in staat is om te bevallen en de baby bekwaam is om geboren te worden, waardoor ze zo samen een hechte relatie vormen die het voortbestaan van de mensheid garandeert. Deze natuurlijke processen mogen niet verstoord worden. Ze moeten ten volle de kans krijgen om hun kracht tot uiting te laten komen (Braibanti, L., 1993). Medische technologie bij zwangerschap en geboorte heeft dan ook enkel een plaats na duidelijke indicatiestelling. 2. Visie op vroedvrouw zijn De vroedvrouw verdedigt het recht van vrouwen om vrouw te zijn. Dit impliceert dat de vrouw de kans en de ondersteuning krijgt om zwangerschap en baring te beleven als een daad van vrouwelijk kunnen en dat zij niet bestempeld wordt als lijdend voorwerp, dat verlost moet worden. De vroedvrouw respecteert elke mens, ongeacht ras, stand, cultuur, levensvisie. In dezelfde geest draagt zij zorg voor het milieu en de natuur. Haar aandacht voor zwangerschap en baring als natuurlijke processen vormt vanzelfsprekend de basis van haar beroepsuitoefening. Onnodig ingrijpen in deze processen voelt zij aan als verstoring. De vroedvrouw kent, bewaakt en verdedigt de fysieke en affectieve rechten van het kind vanaf zijn conceptie. De vroedvrouw bespreekt het recht van het kind op een veilig prenataal leven met de toekomstige ouders en het verloskundig team. Toekomstige ouders maken een ontwikkelingsproces door, zijn kwetsbaar en moeten beschermd worden. Deskundige begeleiding van het ouderpaar is de kern van het vroedvrouwenberoep, waarbij de spilfiguren de (aanstaande) ouders en hun (ongeboren) kind zijn. Deze begeleiding bestaat vnl uit actief luisteren, met aandacht voor het uitklaren van waarden en normen van het individueel koppel, zodat deze een bewust geïnformeerde keuze kunnen maken. De vroedvrouw helpt de vrouw zich over te geven aan de vloed van de fysiologische processen en helpt haar hierdoor vertrouwen in haar eigen lichaam, haar eigen intelligentie en eigen intuïtie. Met andere woorden, de vroedvrouw faciliteert de endogene competenties van iedere vrouw (Schmid, V. 2005). De vroedvrouw heeft ook een belangrijke rol in de bescherming van deze biologische, fysiologische processen, vooral wanneer de vrouw het moeilijk heeft. Zolang alles normaal verloopt horen er geen interventies te gebeuren. De vroedvrouw blijft mogelijkheden en ruimte aanbieden om deze moeilijke momenten te overbruggen, zonder zichzelf in de plaats van de ouders te stellen. Bij afwijkingen in het normale verloop van zwangerschap, baring of kraambed werkt de vroedvrouw samen met de behandelende geneesheer om in team de optimale zorg te verzekeren. Het is noodzakelijk dat gynaecologen en vroedvrouwen naar elkaar luisteren en mekaars deskundigheid respecteren. Wanneer beiden het belang van de moeder en haar kind centraal stellen, kan de vroedvrouw haar plaats blijven innemen als specialiste in en behoedster van de fysiologische verloskunde.
4
De vroedvrouw heeft ook een belangrijke rol in het promoten en beschermen van de hechting van de moeder met haar kind. Tijdens de zwangerschap helpt zij haar om ongedwongen haar kind te leren kennen en er contact mee te maken vanuit een veilige omgeving. Onmiddellijk na de bevalling wordt het lichamelijk en affectief contact tussen moeder en kind hersteld, waardoor de verbondenheid van vóór de geboorte kan continueren. De vroedvrouw heeft hierin een uiterst belangrijke taak om toe te zien op een ongestoord eerste samenblijven van moeder en kind. Borstvoeding is inherent aan een voortplantingsproces. De vroedvrouw promoot en beschermt borstvoeding en ondersteunt de kraamvrouw in haar zoektocht naar de behoeften en verwachtingen van haar kind, evenals naar het onvoorwaardelijk beschikbaar zijn voor haar kind. De fundamentele grondhoudingen van echtheid, empathie en onvoorwaardelijk respect zijn geen technieken, maar zijnswijzen die alles wat de vroedvrouw doet of zegt inspireren. Elke vroedvrouw heeft een eigen uitstraling die het interpersoonlijk gebeuren kleurt. De persoonlijkheid van de vroedvrouw is belangrijk. Introspectie kan een middel zijn om het al of niet integreren van de fysiologische levensvisie in eigen zijn, in eigen leven, in eigen relaties te toetsen. Voelen en denken vormen de basis van elk handelen, dus ook van het verloskundig handelen. Een disharmonie tussen voelen en denken leidt tot een inconsequent verloskundig handelen. Een zelfbewuste, empathische vroedvrouw, die na haar opleiding haar professionaliteit actief uitbouwt via vakliteratuur en doelgerichte bijscholingen, groeit uit tot een vakbekwame, wijze vrouw, „de vroedvrouw‟. Zij evolueert positief op relationeel en professioneel vlak. Bij haar zijn toekomstige ouders in veilige handen.
2.1.2 FUNCTIES EN KWALIFICATIES VAN DE VROEDVROUW 1. Kerncompetenties van de vroedvrouw Een competentie is de combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die een persoon gebruikt om te functioneren naar de eisen die gesteld worden in een (beroeps)context. Iemand is competent als deze het vermogen en de wil bezit om adequaat te handelen door het kiezen en gebruiken van de passende kennis, vaardigheden en houdingen. COMPETENTIE 1 De vroedvrouw begeleidt en bewaakt autonoom en globaal de gezonde vrouwen en pasgeborenen vanaf de bevruchting, vóór, tijdens en na de geboorte en bevordert de integratie van het gezin: De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw: - benadert de vrouw, haar gezin en omgeving op een geïndividualiseerde wijze; - evalueert elke situatie autonoom: bewaakt de normale zwangerschap, de normale baring en het normale kraambed en leidt zelfstandig de bevalling; - beveiligt het leven van het ongeboren en het pasgeboren kind; - (onder)steunt de fysiologische evolutie van de zwangerschap, de geboorte en het kraambed; - stelt diagnosen op basis van haar professionele kennis, haar zintuiglijke bekwaamheid, haar analytisch vermogen en haar ervaring, zij houdt rekening met de medisch-technische vereisten, anticipeert en reageert adequaat; - geeft bij het nemen van beslissingen en het uitvoeren van handelingen prioriteit aan: o de gezondheid van moeder en kind; o de socioculturele context van de vrouw en het gezin; o gegevens m.b.t. de omgeving waar de baring zal plaats hebben; met respect voor de persoonlijkheid, de autonomie en de vrije keuze van de vrouw; - handelt binnen haar bevoegdheid en stemt haar interventies af op de individuele behoeften van de ouders, het kind en de verloskundige situatie;
5
- begeleidt de ouders en het gezin tijdens de kraamperiode, rekening houdend met de veranderde omgeving, en bevordert de relatie tussen moeder, kind, en vader; - komt tegemoet aan de natuurlijke verwachtingen en behoeften van het pasgeboren kind; - is alert voor verwikkelingen en verwijst ten gepaste tijde door; - helpt de vrouw haar bekkenbodem te leren kennen en beheersen - benut weldoordacht laboratoriumonderzoeken en functionele echografieën; - schrijft de nodige medicijnen om de fysiologie te handhaven voor. COMPETENTIE 2 In het verloskundig-medisch domein en het neonatologisch-medisch domein begeleidt de vroedvrouw de vrouw en het kind in verhoogdrisico situaties, in samenwerking met en verwijzend naar gynaecologen, neonatologen en andere specialisten. In het domein van de reproductieve geneeskunde voert zij de haar toevertrouwde medische handelingen uit en is zij actief betrokken bij de pré- en postnatale opvolging van moeder en kind. De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw; - onderscheidt tijdig afwijkingen van het normale en onderkent pathologie; - doet beroep op de betreffende artsen en informeert ze over de ernst van de situatie; - onderneemt de vereiste urgentiemaatregelen tot de arts overneemt; - neemt actief deel aan medische beslissingen en neemt gedelegeerde taken op zonder haar bevoegdheid te buiten te gaan; - is bevoegd en bekwaam in het plannen en toedienen van de verpleegkundige zorg in de hoogrisico zorg voor moeder en pasgeborene; - is de verbindingspersoon naar de vrouw en het gezin, bepaalt prioriteiten en delegeert taken; - werkt in een multidisciplinair team met verpleegkundigen en andere gezondheidswerkers. COMPETENTIE 3 De vroedvrouw situeert de vrouw in haar familiale en sociale context. Zij herkent psychosociale crisissituaties. Zij begeleidt koppels met vruchtbaarheidsproblemen tijdens de medische behandeling. De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw; - creëert omstandigheden die de vrouw en haar gezin helpen om de nieuwe situatie te accepteren en er in te groeien; - herkent de socioculturele eigenheden van de vrouw en haar gezin, respecteert ze en tracht tegemoet te komen aan hun noden; - schept vertrouwen, ook in moeilijke situaties en is ter beschikking van de vrouw en haar gezin voor advies; - overlegt, zo nodig, met een multidisciplinair team; - respecteert en ondersteunt de vrouw in het nemen van beslissingen. COMPETENTIE 4 De vroedvrouw heeft een taak in de seksuele en relationele vorming van de jongeren. Zij stimuleert en bevordert de gezondheid van de vrouw, de moeder, het kind en het gezin. Zij informeert koppels met vruchtbaarheidsproblemen. De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw: - informeert de jongeren omtrent vruchtbaarheid, seksualiteit en relatievorming vanuit de fysiologische visie; - ontwikkelt bij de ouders inzichten in het verloop van de zwangerschap, de bevalling en het kraambed, alsook over de ontwikkeling van de pasgeborene en zijn natuurlijke verwachtingen en behoeften;
6
- helpt bij de voorbereiding op de geboorte, geeft adviezen in verband met voeding, babyvoeding, pelviperineale reëducatie en lichaamshouding en ontwikkelt inzichten in basisprincipes van gezond leven; - informeert en adviseert de vrouw/het koppel in verband met familieplanning, seksualiteit en courante gynaecologische situaties/problemen; - ontwikkelt bij de vrouw inzichten over het handhaven en het bevorderen van haar gezondheid, vooral ook psycho-emotioneel; - verstrekt informatie over arbeidsrecht, sociale wetgeving en sociale voorzieningen; - stelt preventieve maatregelen voor ter voorkoming van aandoeningen bij moeder en pasgeborene; - geeft vrouwen en koppels raad bij vragen rond genetische counseling en prenatale diagnostiek en begeleidt en ondersteunt ze bij hun individuele beslissingen; - verstrekt informatie aan koppels met vruchtbaarheidsproblemen omtrent mogelijkheden en alternatieven binnen het domein van de reproductieve geneeskunde op medisch, psychosociaal en ethisch vlak. COMPETENTIE 5 De vroedvrouw neemt haar verantwoordelijkheid op voor de organisatie van haar werk alsook voor haar werkdomein. Zij werkt als actief lid samen in de hele structuur. De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw: - houdt zich aan de juridische en ethische normen en regels betreffende de uitoefening van haar beroep; - plant en coördineert haar eigen werk en rekening houdend met de structuur waarin ze functioneert; - vervult deze taken volgens economische en ecologische principes; - beschikt over de basiskennis om beheers- en beleidstaken op te nemen; - werkt samen met de officiële en niet-officiële instanties en met de personen werkzaam in de verschillende instellingen, die begaan zijn met gezondheid, sociale en educatieve aangelegenheden; - kent de organisatiestructuren, haar taken en bevoegdheden in de hoogrisicozorg voor moeder en kind. COMPETENTIE 6 De vroedvrouw neemt actief deel aan de bewaking en de bevordering van de kwaliteit van zorg en draagt bij tot de ontwikkeling ervan. De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw: - is op de hoogte van kwaliteitsnormen en handelt volgens deze criteria; - wendt haar kennis en klinische ervaring aan om concrete situaties te herkennen; - motiveert de acties die ze onderneemt en evalueert de bekomen resultaten; - onderzoekt en evalueert de efficiëntie van haar handelen en attitude; - bepaalt haar eigen professionele identiteit en erkent de behoefte aan navorming; - herkent de belangen van haar beroep en informeert zich over de ontwikkeling van de professionele beleidsvisie; - kent de structuren van het gezondheidszorgsysteem; - beschikt over de basiskennis van onderzoeksmethodologie; - zij interesseert zich voor het wetenschappelijk onderzoek in haar beroepsdomein en ondersteunt deze activiteiten binnen de mogelijkheden van de instelling. COMPETENTIE 7 De vroedvrouw streeft naar een op evidentie gebaseerde praktijkvoering vanuit een kritische reflectie op het eigen handelen. De vroedvrouw bezit leervaardigheden en attitudes die bijdragen tot levenslange professionalisering.
7
De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw: - neemt een attitude aan tot levenslang leren; - reflecteert kritisch op het professioneel functioneren vanuit een wetenschappelijke houding van “evidence based midwifery practice”; - is in staat om het professioneel handelen wetenschappelijk te onderbouwen; - is in staat het eigen handelen kritisch te beoordelen op de bijdrage tot effectiviteit en efficiëntie van de zorgverlening; - is in staat om geschikte informatiebronnen te consulteren, relevante artikelen te selecteren en wetenschappelijke onderzoeksliteratuur te lezen ;beschikt over de basiskennis van onderzoeksmethodologie; - gebruikt relevante resultaten uit wetenschappelijk onderzoek in haar risicoselectie, verloskundig beleid, advisering en voorlichting; - verleent haar medewerking aan onderzoeksprojecten en registratie van gegevens die als doel hebben de praktijk van de perinatale zorgverlening te optimaliseren; - ziet het als een ethische plicht om op evidentie gebaseerde zorg te verstrekken; - is overtuigd dat kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken elkaar aanvullen en dat zij beide bijdragen tot een meer wetenschappelijke gefundeerde praktijk. COMPETENTIE 8 De vroedvrouw coacht, als deel van een interdisciplinair team, studenten en collega‟s om als professionele vroedvrouw in de gezondheidszorg te functioneren en op die manier een optimale perinatale zorgverlening te garanderen. De houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw; - neemt de taak van mentor op voor studenten; - is het formeel aanspreekpunt en handelt als rolmodel; - toont enthousiasme en betrokkenheid; - geeft mondelinge en schriftelijke feedback die gericht is op de competentiegroei van de student en/of beginnende beroepsbeoefenaar; - bewaakt het leerproces en zorgt voor aanvullingen van ontbrekende deskundigheid.
2.1.3. Inhoud van de begeleiding Voor de inhoud van de begeleiding door vroedvrouwen wordt verwezen naar de handleiding bij het klinische pad voor bevallingen met een kort ziekenhuisverblijf (BKZ) 2. Een klinisch pad is een verzameling van methoden en hulpmiddelen om de leden van een multidisciplinair en interprofessioneel team op elkaar af te stemmen en taakafspraken te maken voor een specifieke patiëntenpopulatie. Dit uitgewerkte klinisch pad BKZ bestaat uit 3 delen: een deel voor de moeder, een deel voor de baby en de ontslagcriteria voor moeder en baby (evaluatie voor ontslag uit het ziekenhuis). Het kan onmiddellijk na de bevalling gebruikt worden en volgt de moeder tot het einde van de kraambedperiode, dus ook in de thuissituatie. Om de inhoud van de begeleiding door vroedvrouwen te verduidelijken wordt het omschreven klinisch pad voor moeder en baby opgenomen. In diverse kraamklinieken werd dit zorgpad vertaald naar de eigen organisatie en eigen regio met specifieke kenmerken.
2
Handleiding bij klinisch pad voor bevallingen met een kort ziekenhuisverblijf. Onderzoeksproject voor geïntegreerde samenwerking tussen kraamzorg aan huis en ziekenhuizen in de regio Leuven uitgevoerd in 2001-2002 i.o.v. Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. De handleiding kwam tot stand door samenwerking van UZ Gasthuisberg, Regionaal Ziekenhuis Heilig Hart, vzw de Bakermat en Expertisecentrum Kraamzorg Vlaams-Brabant. 8
1. Klinisch pad voor de moeder - Informatie over voorgeschiedenis, bevalling en postpartum - Gezondheidsvoorlichting en –opvoeding: Opnamegesprek en info, opnameduur BKZ, info Rust, info bloedverlies en hardheid baarmoeder, info plassen, info spoelen, info pijn en pijnmedicatie, info voeding moeder, info zitbad, info stuwing, bekkenbodemspieroefeningen - Vitale parameters: pols, temperatuur, bloeddruk - Verloskundige parameters: lochia, baarmoederinvolutie en baarmoederhardheid - Verloskundige observaties: hemorroïden, varices, andere verloskundige observaties - Perineum o.a. episiotomie, hematoom, gezwollen perineum,… - Borsten: observaties m.b.t. borsten en het verloop van de borstvoeding - Pijn - Uitscheiding: mictie en stoelgang - Hygiëne - Mobiliteit - Voeding - Medicatie - Psychosociaal o.a. babyblues - Specifieke observaties en bijzondere aandachtspunten 2. Klinisch pad voor de baby - Informatie over de baby o.a. keuze voeding, geboorte, eerste urine en meconium, guthrie, tijdstip van ontslag, onderzoeken - Gezondheidsvoorlichting en –opvoeding over de voeding en verzorging van de baby: aanleggen van de baby, het aantal borstvoedingen per 24 uur, flesvoeding, het aantal flesvoedingen per 24 uur, het verluieren van de baby, de slaaphouding van de baby, de temperatuur van de baby, urine en stoelgang van de baby, de guthrie, het babybadje, de vitamines, de navelverzorging, verzorging van oogjes en neusje - Zelfstandigheidstraining - Parameters: temperatuur - Observaties: naveltje, oogjes, neusje, ademhaling - Gewicht - Uitscheiding - Medicatie - Kleur - Onderzoeken - Voeding: verloop, hoe vaak, hoeveel - Bijzondere aandachtspunten en observaties
9
2.2. Kind en Gezin Kind en Gezin heeft als overheidsinstelling een belangrijke opdracht m.b.t. kinderopvang enerzijds en preventieve gezinsondersteuning anderzijds en dit in het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De missie van Kind en Gezin wordt verduidelijkt evenals de inhoud van de begeleiding.
2.2.1. Decreet en missie Wat de preventieve gezinsondersteuning betreft, richt Kind en Gezin zich tot aanstaande ouders en gezinnen met jonge kinderen tot 3 jaar. Op 21 april 2004 keurde het Vlaams Parlement een voorstel van decreet tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin goed3. De taak van het agentschap inzake de organisatie van de preventieve gezinsondersteuning wordt opgenomen in artikel 7 en omvat in elk geval: “1. het informeren en adviseren van gezinnen en toekomstige ouders voor gezondheid, ontwikkeling, opvoeding, voeding en veiligheid van kinderen; 2. het opvolgen, detecteren en signaleren van risico‟s inzake gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van kinderen, waaronder de detectie van kindermishandeling en het screenen van gehoor en zicht; 3. de preventieve gezondheidszorg met betrekking tot het jonge kind, in het bijzonder het promoten, toedienen en opvolgen van vaccinaties. 4. de ondersteuning van gezinnen en toekomstige ouders met specifieke behoeften inzake gezondheid, ontwikkeling en opvoeding, waaronder huilen, slapen, eten en interactie ouderskinderen. Het agentschap beoogt met de preventieve gezinsondersteuning een zo groot mogelijk bereik bij kinderen en gezinnen, maar richt zich tegelijkertijd intensief naar gezinnen met specifieke behoeften. Onder gezinnen met specifieke behoeften wordt onder meer verstaan: kansarme gezinnen, vluchtelingengezinnen, gezinnen met kinderen met een handicap, éénoudergezinnen en gezinnen met een meerling.” De missie bepaalt dat Kind en Gezin, samen met haar partners, voor elk kind, waar en hoe het ook geboren is of opgroeit, zoveel mogelijk kansen wil creëren.
2.2.2. Inhoud van de begeleiding 1. Inhoudelijke doelstellingen De regioteamleden begeven zich constant in complexe (maar daarom niet problematische) situaties. De verwachtingen en noden van kinderen en gezinnen zijn sterk situationeel verschillend en daarom ook de aard, vorm en inhouden van de ondersteuning die geboden wordt. De wetenschappelijke onderbouwing van wat leidt tot informatie, adviezen, en andere ondersteuningsvormen is nog nooit zo hoog geweest is.
3
Decreet van 30 april 2004 (BS 7 juni 2004) tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, gewijzigd door de decreten van 2 juni 2006 (BS 24 augustus 2006) en 22 december 2006 (BS 6 maart 2007) 10
De regioteamleden staan dus voor de constante uitdaging om hun expertise situationeel in te brengen zodat de ouders en het kind zich ondersteund weten in het realiseren van hun aspiraties op het vlak van onze kernresultaatsgebieden of kernthema‟s : een gezonde voeding een goede gezondheid een goede ontwikkeling een veilige leef- en slaapomgeving positief ouderschap een volledige vaccinatie Om dit waar te kunnen maken en methodisch vorm te kunnen geven beschikken we over een gediversifieerd aanbod aan contactmomenten die hetzij onder de noemer basistraject, hetzij onder de plusacties vallen. Het basistraject Het basistraject omvat in tijd, op belangrijke momenten in de ontwikkeling van het kind (bijvoorbeeld vaccinatieschema) uitgezette contacten. In deze contacten wordt, op basis van het verhaal van de ouders en de ontwikkelingsfase van het kind met de daarbij horende invloed op ouderschap, context enz…, gericht ondersteund a.d.h.v. adviezen, informatie,… Deze contacten worden methodisch zo opgebouwd opdat de ondersteuning zo nauw mogelijk aansluit bij de belevingen en belangen van het kind en het gezin. Het basistraject is als volgend opgebouwd : kennismakingsbezoek huisbezoek 2 weken gehoortest Consult 1 maand huisbezoek 6 weken consult 2 maanden, 3 maanden, 4 maanden, 6 maanden, 9 maanden, 12 maanden, 15 maanden, 24 maanden en 30 maanden De plusacties Wanneer er meer inspanningen nodig zijn om de ouders te ondersteunen in het realiseren van de kernthema‟s, kunnen er in samenspraak met de ouders extra contacten gepland worden. Deze kunnen, afhankelijk van de aard van het extra contact, aan huis, op het consultatiebureau of elders uitgevoerd worden. Voorbeelden van plusacties zijn onder andere : praktisch ondersteunen verdiepend informeren vraagverdieping Binnen Kind en Gezin werd de laatste jaren de expertise m.b.t. opvoedingsondersteuning en kansarmoede verder ontwikkeld en dit m.b.t. visie en methodiek. Het is aanbevolen dat vroedvrouwen en regioteamleden van Kind en Gezin zeer vroegtijdig samenwerken in deze gezinnen. Daarom wordt er dieper ingegaan op de visie op opvoedingsondersteuning en kansarmoede.
11
2. Opvoedingsondersteuning Kind en Gezin wil ouders op een preventieve manier bij de opvoeding van hun kinderen ondersteunen. Opvoedingsondersteuning als primaire preventie betekent dat Kind en Gezin ouders bewust willen maken van het belang van een positieve omgang met hun kinderen. Kinderen hebben immers tijdens hun eerste levensjaren nood aan het opbouwen van een duurzame affectieve relatie met iemand, om zich van daaruit ten volle te kunnen ontwikkelen. Kind en Gezin wil ouders gevoelig maken voor deze belangrijke ontwikkeling bij kinderen en hen vooral ondersteunen in hoe ze zelf hiertoe kunnen bijdragen en hen versterken in hun ouderschap. Daarnaast betekent opvoedingsondersteuning als primaire preventie dat ouders met opvoedingsvragen (zonder dat er sprake is van een opvoedingscrisis of een problematische opvoedingssituatie) ondersteund worden bij het zoeken naar een „antwoord‟ op hun vragen. Dit betekent dat Kind en Gezin ouders in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheid biedt vragen en problemen over de opvoeding te bespreken. Tenslotte betekent primaire preventie ook dat kinderen in een problematische opvoedingssituatie vroegtijdig worden opgespoord, opgevolgd en doorverwezen. Het voorgaande betekent dat Kind en Gezin er naar streeft om de volgende functies aan te bieden op vlak van opvoedingsondersteuning: informatie en voorlichting rond opvoeding en ontwikkeling praktische of instrumentele steun bvb. samen spelen met het kind, de ouder wegwijs maken naar de dichtstbijzijnde spel-o-theek, ondersteunend materiaal rond opvoeding aan ouders uitlenen (bvb. Hink-Stap-Sprong) emotionele en beoordelingssteun bvb. het verhaal van ouders beluisteren, bevestigen dat de ontwikkeling van hun kind goed verloopt, … steun door het geven van advies bij opvoedingsvragen steun door het mee helpen uitbouwen van sociale contacten en stimuleren van informele zelfhulp steun door vroegtijdige detectie van problematische opvoedingssituaties, waaronder kindermishandeling, en doorverwijzing De regioteams staan centraal in het aanbieden van opvoedingsondersteuning. Zij maken daarbij gebruik van verschillende instrumenten, m.n. het consult, het huisbezoek, website en bibliotheek van Kind en Gezin, een pedagogisch spreekuur, groepsbijeenkomsten voor ouders, educatief materiaal (boekjes, video) dat regioteamleden kunnen gebruiken om met ouders te werken rond diverse opvoedingsthema‟s, een werkinstrument dat regioteamleden toelaat om gericht signalen van een ernstige problematische opvoedingsituatie op te vangen, enz. De schaal ‘risico’s op ernstig problematische opvoedingssituaties’ is een hulpmiddel om zo objectief mogelijk te kijken naar opvoedingssituaties, meer specifiek naar risicofactoren in de opvoedingssituatie. De schaal bestaat uit een lijst van 31 risicofactoren of items die op een vierpuntenschaal gescoord worden. Deze items hebben betrekking op drie domeinen, m.n. de ouder-kindrelatie, communicatie tussen ouder en de buitenwereld en psychologisch functioneren van de ouder. Meer specifiek heeft de schaal drie gebruiksmogelijkheden: De schaal is in de eerste plaats een hulpmiddel om te leren kijken naar opvoeding binnen gezinnen, meer specifiek naar factoren die een risico vormen voor de opvoedingssituatie in het gezin. Ten tweede heeft de schaal een knipperlichtfunctie. Het regioteamlid vangt signalen op in het gezin, en zal daar ook op gepaste wijze op ingaan (bijv. verder observeren, bevragen). Door het gebruik van het kader van de schaal krijgt het regioteamlid indicaties voor gerichte hulp rond specifieke risicofactoren. Dergelijke signalen verwijzen immers steeds naar vragen en
12
behoeften van ouders inzake hulp en ondersteuning. Het regioteamlid weet dat het gezin niet zomaar mag losgelaten worden. Ten derde kan de schaal echt als instrument gebruikt worden. Hiermee bedoelen we dat de schaal systematisch wordt ingevuld voor gezinnen wanneer het regioteamlid signalen opvangt dat het niet goed gaat met één van de genoemde domeinen en wanneer ze aanvoelt dat er iets misgaat of dreigt mis te gaan tussen ouder en kind en zich daar zorgen over maakt. Ook in geval van twijfel moet de schaal ingevuld worden. Belangrijk bij het invullen van de schaal is dat niet louter eerste indrukken de scoring mogen bepalen. Het regioteamlid dient steeds haar veronderstellingen afkomstig van een éénmalige observatie, te toetsen aan de hand van bijkomende observaties. Pas na verschillende contacten met het gezin kan een item worden beoordeeld. Bij elk item beschikt het regioteamlid over richtlijnen om te luisteren naar het verhaal van ouders, om te observeren en te bevragen zodanig dat zij in staat is om een eindoordeel te vormen per item. Op basis van de verkregen resultaten (eindscore) bespreekt het regioteamlid het resultaat met collega‟s (tijdens intervisie), met opvoedingsconsulenten, met consultatiebureau-arts, met externe diensten en wordt een ondersteuningsplan voor het betreffende gezin opgemaakt waarbij indien nodig zo snel mogelijk wordt doorverwezen. In de provincie Antwerpen wordt Triple P, het Positive Parenting Programme ingevoerd. Dit programma biedt een conceptueel kader om zowel preventieve opvoedingsondersteuning als acties naar kinderen met emotionele en gedragsproblemen te sturen en te organiseren. Het werd ontwikkeld op basis van jarenlange praktijkervaring en wetenschappelijk onderzoek. Triple P is een getrapt programma, bestaande uit vijf interventieniveaus of “levels”, gaande van algemene informatie en tips voor een breed publiek tot specifieke en/of intensievere ondersteuning (individueel of in groepsverband). Op alle niveaus krijgen de ouders verschillende strategieën aangereikt voor de dagelijkse praktijk van de opvoeding. De ouders krijgen informatie over deze opvoedingsstrategieën en kunnen desgewenst ook specifieke ondersteuning krijgen bij de toepassing ervan in hun eigen situatie. Deze strategieën zijn gebaseerd op de vijf basisprincipes van “positief ouderschap” binnen Triple P: het creëren van een veilige en uitdagende omgeving voor het kind, het zorgen voor een positieve leeromgeving, het hanteren van een constructieve discipline (consistent en voorspelbaar zijn), het hanteren van realistische verwachtingen en voor jezelf zorgen als ouder 3. Kansarmoede Kind en Gezin stelt het welzijn van alle kinderen in de samenleving voorop. Opdat de dienstverlening ook voldoende toegankelijk zou zijn voor gezinnen die leven in armoede, onderneemt Kind en Gezin bepaalde acties. Een van de acties hierbij bestaat uit het actualiseren en bijsturen van het preventieve aanbod. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar het aspect van het vraaggericht en methodisch werken. Bedoeling is hierdoor meer op de behoeften en vragen van de gezinnen aan te sluiten. Deze werkwijze moet het ook mogelijk maken op een meer toegankelijke en herkenbare wijze gezinnen die leven in armoede tegemoet te kunnen treden. In haar preventief aanbod (o.a. de consulten en de huisbezoeken van de regioteamleden) ten aanzien van alle gezinnen erkent het beleid het belang van verschillende invalshoeken waarbij het bieden van opvoedings- en gezinsondersteuning, naast de medische preventie, een meer centrale plaats krijgt. Opvoedings- en gezinsondersteuning is gericht op het ondersteunen van het opvoedingsproces dat zich afspeelt tussen kinderen en opvoeders en op de ruimere omgevingsfactoren die daarop een invloed hebben. Binnen dit kader wordt erkend dat armoede (als contextfactor) in vele gevallen het opvoeden bemoeilijkt aangezien het vaak voortkomt binnen een kluwen van ander socio-economische en
13
psychosociale problemen waardoor gezinnen uit de boot (dreigen te) vallen en waarbij de ontwikkelingskansen van de kinderen bedreigd worden. Vanuit deze visie is het essentieel dat de ondersteuning van deze gezinnen erop gericht is om: de draagkracht van de gezinnen te bevorderen via actieve participatie de verantwoordelijkheid voor de opvoeding bij de gezinnen te leggen het perspectief van de gezinnen zelf meer centraal te stellen In de dienstverlening naar gezinnen in kansarmoede werken er gezinsondersteuners in tal van regio's, waaronder de grootstedelijke gebieden. Zij werken verbindend tussen de gezinnen en de dienstverlening en dragen er toe bij dat het gezinsperspectief blijvend aan bod komt in de geboden ondersteuning.
Wat preventieve zorg betreft zijn er in Vlaanderen op dit ogenblik nog zes prenatale steunpunten operationeel, gericht op kansarme gezinnen. Een belangrijk aspect van de dienstverlening naar kansarme gezinnen is tevens dat de informatiebronnen aangepast zijn aan hun specifieke behoeften. Daarom wordt er werk gemaakt van de vertaling van de preventieve boodschappen in pictografisch materiaal (“Kind in beeld”). Momenteel zijn er ook veertien inloopteams (INtegraal Laagdrempelig OpvoedingsOndersteuning Punt) die tot doel hebben om nog meer kansarme gezinnen op een kwaliteitsvolle manier te bereiken.. Drie zijn gevestigd in Antwerpen, drie in Gent, twee in Brussel en telkens één in respectievelijk Mechelen, Ronse, Menen, Oostende en Sint-Niklaas. Ook in Leuven zal een inloopteam van start gaan. De 23 centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG) erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin, bieden dag- en nachtopvang, semi-residentiële opvang (dag en nacht) en ambulante begeleiding bij probleem- of crisissituaties met jonge kinderen. In de nieuwe profilering van de CKG‟s wordt de groep van kansarme gezinnen binnen het doelgroeppubliek van het CKG zeer centraal gesteld. Het gaat dan over kansarme gezinnen in opvoedingscrisis. Hierbij is er een trend naar meer vroegtijdige, intensieve concreet-praktischpedagogische ondersteuning (in tegenstelling tot de meer verbale ondersteuning die in situaties van kansarmoede niet steeds effectief is). Door de verdere uitbouw van de ambulante werkvorm en de nadruk op het zoveel mogelijk beperken van het residentiële komt men bijkomend tegemoet aan de vraag van kansarmen naar het voorkomen van residentiële opnamen.
14
3. Samenwerking vroedvrouwen - regioteamleden Kind en Gezin 3.1. Doel Via een intensieve samenwerking tussen regioteamleden van Kind en Gezin en vroedvrouwen wensen we de wederzijdse dienstverlening beter op elkaar te laten aansluiten en af te stemmen en dit vanuit een gedeelde en kwalitatief hoogstaande zorg voor de (gemeenschappelijke) gezinnen. Concreet beogen we: 1. Complementaire dienstverlening 2. Continuïteit in dienstverlening. Dit betekent dat de beide dienstverleningen elkaar aanvullen en dit met respect voor de specifieke opdracht van beide partners: (dagelijkse) medische en psychosociale begeleiding van de moeder en/of de baby door de vroedvrouwen en preventieve gezinsondersteuning door de regioteamleden van Kind en Gezin. Tevens wordt een kader gecreëerd om een naadloze overgang van de ene dienstverlening naar de andere mogelijk te maken. De doelgroep hierbij zijn ouders met jonge kinderen. Kwetsbare gezinnen krijgen hierbij extra aandacht.
3.2. Aanpak Deze samenwerking willen we realiseren door periodieke overlegmomenten af te spreken en dit op 2 niveaus: op regionaal en op beleidsniveau. Regionaal worden er afspraken gemaakt rond een aantal items. Deze items worden in punt 3.3. besproken. Kind en Gezin neemt het initiatief om alle vroedvrouwen van de thuiszorg uit te nodigen voor kennismaking en overleg. Het betreft hier zelfstandige vroedvrouwen en vroedvrouwen tewerkgesteld in diensten (thuisverpleging en gezinszorg). Ook een delegatie van de nabijgelegen kraamkliniek(en) wordt uitgenodigd. Deze uitnodiging wordt gericht aan de gynaecoloog- diensthoofd, aan de verantwoordelijke van het middenkader en aan de hoofdvroedvrouw. Intern kan er dan afgesproken worden wie er voor dit overleg wordt afgevaardigd. Indien er in de regio ook huisartsen thuisbevallingen doen of zich “specialiseren” in postnatale medische zorgen, kunnen zij ook bij dit overleg betrokken worden. Direct persoonlijk contact tussen hulpverleners is hierbij een meerwaarde. Na een eerste kennismaking (zie punt 3.3.1.) worden er nog bijkomende overlegmomenten afgesproken voor het maken van concrete afspraken (zie punt 3.3.2 t.e.m. 3.3.7.) De gemaakte afspraken worden bij voorkeur schriftelijk vastgelegd bijvoorbeeld via een verslag. Nadien wordt er minstens jaarlijks, een overleg georganiseerd voor evaluatie en bijsturing van deze afspraken. Er kan hierbij rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van cliënten in de regio, aanwezigheid van andere actoren in het werkveld, prioriteiten en werkwijzen van de partijen e.d. In praktijk komt de sector van de vroedvrouw(en) niet overeen met de regio's van Kind en Gezin. In dat geval kan er zo nodig met meerdere regio's afspraken m.b.t. samenwerking worden gemaakt. Zo vroedvrouwen werkzaam zijn vanuit een grotere dienst (voorbeeld Wit-Gele Kruis)
15
of een zeer groot werkterrein hebben kunnen deze afspraken op provinciaal niveau gemaakt worden. Een aantal samenwerkingsafspraken overstijgt de plaatselijke en provinciale situatie. Daarom wordt ook op beleidsniveau tussen Kind en Gezin, de Vlaamse Organisatie voor Vroedvrouwen (VLOV) en de Unie van Vlaamse Vroedvrouwen (UVV) een aantal afspraken gemaakt om de plaatselijke samenwerking te ondersteunen. De expertisecentra voor kraamzorg worden op de hoogte gebracht van dit protocol. Ze kunnen als neutrale partner en zelfs als organisator betrokken worden bij het concrete overleg in de diverse regio‟s. Ook bij gezamenlijke regionale projecten kunnen zij een rol opnemen.
3.3. Aandachtspunten voor regionale samenwerking Op regionaal niveau kunnen er afspraken gemaakt worden over diverse punten. Jaarlijks worden deze afspraken geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. Nieuw startende vroedvrouwen nemen contact op met de provinciale afdeling van Kind en Gezin zodat er informatie over de samenwerking kan doorgegeven worden en concrete afspraken kunnen worden gemaakt.
3.3.1. Voorstelling van elkaars visie, criteria, activiteiten, aanpak, netwerken en accenten Om goed te kunnen samenwerken is het belangrijk zicht te hebben op elkaars werk. Door dit aan elkaar te communiceren kan er gerichter en meer persoonlijk worden samengewerkt en naar elkaar worden verwezen. Voor Kind en Gezin kan de inhoud van deze informatie gaan over de (concepten in de) dienstverlening, de kernthema‟s, de trajecten, de dimensies om te kijken naar gezinnen, visie op kansarmoede en op opvoedingsondersteuning en taak van de regioteamleden hierbij, visie op omgaan met voedingsstalen, netwerking, wetenschappelijke dossiers, nieuwe communicatiemiddelen e.d. Voor de vroedvrouwen gaat het over visie op hulpverlening, doelgroep, inhoud van de begeleiding, aantal keren op huisbezoek, verloop van een aanvraag, netwerking, financiële voorwaarden waaronder prestaties worden verricht e.d.. Zo nodig kan er vanuit de beroepsorganisaties van vroedvrouwen een “neutrale” vroedvrouw worden afgevaardigd als spreekbuis. De VLOV zal zich regionaal organiseren met specifieke contactpersonen als aanspreekpunt. Voor de medewerkers uit de kraamkliniek en andere zorgverleners op de eerste lijn gaat het over visie en inhoud van zorg, klinische paden, prioriteiten, netwerken e.d. In elke overlegvergadering worden de vernieuwingen in de dienstverlening door alle partijen toegelicht. Er kan overlegd worden in een beperkte groep, eventueel met vertegenwoordiging van betrokkenen en consultatie van de achterban nadien. De concrete werkwijze wordt in onderling overleg afgesproken.
3.3.2. Doorgeven van informatie m.b.t. cliënten Elkaar informeren gebeurt door het doorgeven van identificatiegegevens en andere relevante gegevens over gezinnen met jonge kinderen. Voor de regioverpleegkundige van Kind en Gezin is het belangrijk op de hoogte te zijn van de geboorte van elk kind en dit ook bij thuisbevallingen. Elk gezin heeft namelijk recht op het preventief aanbod van Kind en Gezin. Kind en Gezin heeft krachtens het decreet van 30 april
16
2004 de opdracht om preventieve gezinsondersteuning aan te bieden aan ouders met jonge kinderen. Deze opdracht omvat onder andere het informeren en adviseren van gezinnen en toekomstige ouders voor gezondheid, ontwikkeling, opvoeding, voeding en veiligheid van kinderen; alsook het opvolgen, detecteren en signaleren van risico's inzake gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van kinderen, waaronder de detectie van kindermishandeling en het screenen van gehoor en zicht. Om deze taken adequaat te kunnen vervullen, is het van belang dat het basisaanbod zo snel mogelijk opgestart wordt. Concreet betekent dit o.a. dat - er een kennismakingsbezoek gebracht wordt bij alle gezinnen door de regioteamleden van Kind en Gezin om de informatie over de werking en het belang van preventieve zorg in het algemeen over te brengen en de vertrouwensrelatie een kans te geven. - het eerste huisbezoek zo snel mogelijk na de geboorte (binnen de 14 dagen) afgelegd kan worden. Het gezin maakt een geïnformeerde keuze of het beroep doet op (een deel van) deze dienstverlening. Het is belangrijk dat de regioverpleegkundige reeds bij het kennismakingsbezoek (in of buiten de kraamkliniek) weet heeft van de aanwezigheid van de vroedvrouw in het gezin. Ze zal deze info doorgeven aan de regioteamleden van de bezoekplaats die de huisbezoeken zullen brengen. De regioteamleden brengen hun dienstverlening vraaggericht en zullen hierbij rekening houden met de aanwezigheid van de vroedvrouw. Er kan bijvoorbeeld overeengekomen worden op een dag te gaan dat de vroedvrouw niet aanwezig is in het gezin. Zo kan er complementair gewerkt worden, rekening houdende met elkaars opdrachten (bijvoorbeeld gehoortest in de eerste levensweken). Zowel regioteamleden als vroedvouwen zijn simultaan in de gezinnen maar vermijden om op dezelfde moment/dag in het gezin aanwezig te zijn. Ook bij een thuisbevalling wordt de regioverpleegkundige door de vroedvrouw op de hoogte gebracht van identificatie-, gezins- en beperkte verloskundige gegevens. Dit gebeurt in overleg met het gezin en zo vlug mogelijk na de geboorte. De regioverpleegkundige kan dan zelf contact opnemen met de cliënte voor een kennismakingsbezoek en de start van de dienstverlening. Ook vanuit Kind en Gezin kunnen cliënten naar vroedvrouwen worden verwezen. Aan de vroedvrouwen in de thuissituatie kan de regioverpleegkundige identificatiegegevens doorgeven van ouders met jonge kinderen die extra zorg nodig hebben m.b.t. navelverzorging, ondersteuning van borstvoeding, wondverzorging bij mama na keizersnede, babymassage, moedergroepen, …e.d. Deze verwijzing gebeurt in overleg met het gezin. De keuzevrijheid van het gezin voor een bepaalde vroedvrouw of arts wordt hierbij steeds gerespecteerd. Gedurende het hele proces blijft het wederzijds informeren belangrijk (start, tijdens en verlenging van de hulpverlening en bij beëindiging van de zorg). Op welke wijze dit concreet zal gebeuren wordt afgesproken: 1. Schriftelijk - via de zwangerschapsmap - via het gezondheidsboekje van het kind (bij voorkeur) - via inzage in specifieke documenten zoals “de communicatiefiche” bij de cliënte thuis, WitGele Kruismap.. Om tegenstrijdige adviezen te vermijden kunnen adviezen vermeld worden in deze documenten. 2. Telefonisch Voor vroedvrouwen is het belangrijk dat ze de regioteamleden op een vlotte manier telefonisch kunnen bereiken, wat de communicatie ten goede komt. Regioteamleden en/of regioteamverantwoordelijken zijn vrij hun GSM-nummer door te geven aan andere
17
hulpverleners. Indien vroedvrouwen geen antwoord krijgen op hun telefonische oproep, kunnen ze mailen naar het emailadres van de regio (zie later). Regioteamleden zijn ook telefonisch bereikbaar via de Kind en Gezin-lijn tel 078 150 100 (elke werkdag tussen 8 tot 20 uur). De operatoren van de backoffice zullen het regioteamlid dat de dienstverlening voor een bepaald gezin opneemt, verwittigen. De contactgegevens van de vroedvrouw (naam, telefoonnummer, e-mailadres) worden genoteerd in het gezondheidsboekje van het kind. Dit maakt het mogelijk dat ook regioteamleden de vroedvrouw vlot kunnen contacteren. 3. Via E-mail: Vroedvrouwen kunnen mailen op naam van het regiohuis bijvoorbeeld:
[email protected]. Het regioteamlid met permanentie behandelt elke werkdag de inkomende post. 4. Via cliënte Informatie zoals adviezen, periodiciteit van contacten kan worden verkregen via de cliënte maar wordt bij voorkeur schriftelijk ondersteund om misverstanden te vermijden.
3.3.3. Afspraken rond taakverdeling Zowel vroedvrouwen als regioteamleden van Kind en Gezin zijn in het gezin aanwezig vanuit hun eigen deskundigheid. Beide diensten betekenen voor het gezin een meerwaarde. Respect voor elkaars bevoegdheid is hierbij cruciaal. Dit respect komt tot uiting door een positieve houding t.o.v. de andere partner naar de cliënte toe. De keuze van het gezin is hierbij het uitgangspunt. Elk gezin heeft zijn eigen vragen en behoeften: het ene gezin vraagt meer ondersteuning in het kader van borstvoeding, het andere gezin meer aan het uitbouwen van een sociaal netwerk,… De dienstverlening wordt dan ook vraaggericht aangeboden. Taakafspraken kunnen daarom per cliënte worden gemaakt. Binnen de samenwerking dient de relatie tussen individuele vroedvrouw en individuele regioverpleegkundige rond het individuele gezin met zorg te worden uitgebouwd. Er wordt ook afgesproken om bij opvoedkundige problemen en/of kansarmoede reeds vanaf de geboorte een complementaire dienstverlening aan te bieden volgens de behoeften van het gezin. Er kunnen tevens afspraken gemaakt worden rond samenwerking in andere activiteiten. Zo kan de vroedvrouw bijvoorbeeld ingeschakeld worden in de prenatale groepswerking voor kansarme zwangeren of kan de vroedvrouw reeds prenataal de regioverpleegkundige inschakelen bij kwetsbare gezinnen. Ook indien een vroedvrouw oordeelt dat een intensieve zorgverlening door de vroedvrouw aangewezen is, is het goed om ook de regioteamleden hiervan in te lichten zodat zij hiervan op de hoogte zijn.
3.3.4. Bespreken van gezamenlijke inhoudelijke thema's Het is belangrijk dat cliënten geen tegenstrijdige informatie krijgen. Waar inhoudelijke dezelfde thema's aan bod komen, is het belangrijk elkaars adviezen te kennen. Zo kunnen regioteamleden en vroedvrouwen elk hun adviezen toelichten, bespreken en vergelijken. Concreet kan het gaan om volgende “gemeenschappelijke” thema‟s:
18
-
borstvoeding en flesvoeding vitamine K bij borstvoeding fruitpap wiegendoodpreventie evolutie van gewicht en lengte vaccinaties oogverzorging navelverzorging verzorging van de baby omgaan met huilen …
Deze toelichting kan op beleidsniveau ondersteund worden, bijvoorbeeld via het gezamenlijk organiseren van studiedagen, aanpassingen aan folders. Maar ook regionaal kunnen er gezamenlijke vormingsinitiatieven genomen worden, bijvoorbeeld rond borstvoeding. De expertisecentra voor kraamzorg kunnen hierbij ook een faciliterende rol spelen. Zowel Kind en Gezin als de beroepsorganisaties voor vroedvrouwen vinden het belangrijk “evidence based” te werken. Dit kan de wijze van samenwerking sterk bepalen. Indien er tijdens de begeleiding belangrijke verschillen in adviezen opgemerkt worden, wordt er best telefonisch contact opgenomen met de partner.
3.3.5 Afspraken rond communicatie van de samenwerking De regionale samenwerking tussen regioteamleden en vroedvrouwen dient gecommuniceerd te worden naar (mogelijke) cliënten. Dit gebeurt bij voorkeur zo vlug mogelijk, bijvoorbeeld tijdens de informatieavonden Kind op Komst voor zwangeren of na de geboorte bij verblijf op de kraamkliniek, na thuisbevalling. Hierbij is het belangrijk de complementaire opdracht te verduidelijken om verwarring te voorkomen. De regionale samenwerking dient ook naar andere partners gecommuniceerd te worden: huisartsen, pediaters, kraamhulp, gynaecologen met private praktijk en in de kraamkliniek, OCMW, … Rond de wijze van communicatie kunnen gezamenlijke afspraken gemaakt worden.
3.3.6. Afspraken rond begeleiding van risicogezinnen met jonge kinderen Een risicogezin wordt hier ruim opgevat als een gezin met nood aan extra ondersteuning in het kader van de gezondheid, ontwikkeling, opvoeding. Soms wordt er een ondersteuningstraject uitgewerkt. Voor de hulpverlening bij risicocliënten kunnen er afspraken gemaakt worden rond voor welke cliënten er samengewerkt wordt, wanneer en onder welke voorwaarden. Hierbij worden ook de financiële voorwaarden besproken. Het kan hier o.a. gaan om kansarme gezinnen, om gezinnen met een problematische borstvoeding die intensievere begeleiding nodig hebben, gezinnen die scoren op de schaal van Hellinckx (POS),.. De doorverwijzing wordt steeds vooraf besproken met het gezin en de keuzevrijheid van hulpverlener wordt gerespecteerd. Er kunnen tevens afspraken gemaakt worden rond het gezamenlijk afleggen van huisbezoeken, cliëntenoverleg, hulpverlenersoverleg... Voor risicocliënten wordt er zo nodig
19
bij voorkeur zeer vroegtijdig een gezamenlijke begeleiding opgezet. Aan de vroedvrouwen uit de kraamkliniek wordt gevraagd hier extra aandacht aan te geven en deze informatie door te geven aan de regioverpleegkundige van Kind en Gezin. Er kunnen ook aanvaardbare en realistische afspraken gemaakt worden rond bereikbaarheid in dringende situaties of buiten de werkuren ('s avonds, tijdens het weekend). Zo kan er bijvoorbeeld afgesproken worden dat de vroedvrouw zaterdag een huisbezoek brengt bij een moeder die intensieve begeleiding nodig heeft bij borstvoeding.
3.3.7. Afspraken rond bespreking van knelpunten in de samenwerking Bij knelpunten in de samenwerking wordt er zeer vroegtijdig met elkaar contact opgenomen en overlegd (telefonisch en/of fysiek)zodat elke partner zijn visie kan uitleggen. Er wordt getracht tot een constructieve oplossing te komen voor beide partijen. Zo nodig wordt een standpunt, advies of bemiddeling gevraagd via de eigen organisatie.
20
3.4. Aandachtspunten voor samenwerking op beleidsniveau Op beleidsniveau wordt er tussen de betrokken partners een samenwerking uitgebouwd die het regionale niveau overstijgt. Concreet gaat het over volgende activiteiten:
3.4.1. Communicatie over het protocol voor gestructureerde samenwerking tussen vroedvrouwen en regioteamleden van Kind en Gezin in de postnatale periode naar de basis Om het belang van deze samenwerking te verduidelijken, engageert elke partner zich tot communicatie met en verdediging van het protocol naar zijn eigen leden/medewerkers.
3.4.2. Communicatie van wetenschappelijke dossiers, specifieke methodieken, inhoudelijke thema’s Er kunnen gezamenlijk studiedagen georganiseerd worden rond inhoudelijke topics die voor alle partijen belangrijk zijn zoals rond problematische opvoedingssituatie, wiegendood, vaccinaties, borstvoeding,…. De Kind en Gezin- academie kan hierbij ondersteuning geven. De mogelijkheid bestaat ook hierbij andere partners te betrekken zoals de expertisecentra kraamzorg. Er kan verdere samenwerking werking worden uitgebouwd rond het ter beschikking stellen van informatie o.a. via de website.
3.4.3.Gezamenlijke projecten Er kunnen gezamenlijke projecten worden opgezet. Zo kan bijvoorbeeld in de Week van de Borstvoeding een gezamenlijke actie worden ondernomen.
3.4.4. Afspraken maken rond het gezamenlijk gebruik van folders en brochures Binnen Kind en Gezin werd een richtlijn voor verdeling van publicaties goedgekeurd. Vroedvrouwen kunnen de zwangerschapsmap aanvragen in meerdere exemplaren voor verdeling aan zwangere cliënten. Van de niet te betalen brochures en de te betalen brochures (met uitzondering van het Grote Kinderopvangboek) kunnen ze één exemplaar opvragen bij regioteamleden, medewerkers van de provinciale afdelingen, bibliotheek, Kind en Gezin-lijn of via de website. Bij nieuwe publicaties m.b.t. zwangerschap en geboorte wordt er een exemplaar aan de zelfstandige vroedvrouwen en kraamklinieken bezorgd.
3.4.5. Periodieke bespreking van knelpunten in de samenwerking Er wordt periodiek een overleg georganiseerd op beleidsniveau om algemene afspraken te maken over samenwerking en om de samenwerking te evalueren. Op dit overleg kunnen ook knelpunten gesignaleerd en besproken worden. Bovendien wordt voor elke organisatie een contactpersoon aangeduid. Aan deze persoon kunnen individuele knelpunten in de samenwerking gesignaleerd worden zodat er vroegtijdig naar een oplossing kan gezocht worden. Contactpersonen:
21
Kind en Gezin: Marie-Jeanne Schoofs, Afdeling Preventieve Gezinsondersteuning, Hallepoortlaan 27 1060 Brussel tel 02/533 13 30 – GSM 0496 59 15 46 – fax 02/ 544 02 70 email:
[email protected] Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen: Marlène Reyns, voorzitter VLOV, Sint Jacobsmarkt 84 2000 Antwerpen tel/fax 03 218 89 67 – e-mail:
[email protected] Unie van Vlaamse Vroedvrouwen: Ann Van Holsbeeck, voorzitter UVV, Vergote Square 43 1030 Brussel- tel 02 732 10 50 – fax: 02 734 84 60 - e-mail:
[email protected]
Brussel, 29 juni 2009
voor Kind en Gezin
voor VLOV
Katrien Verhegge administrateur-generaal
Marlène Reyns voorzitter
22
voor UVV
Krista Goetvinck lid UVV