Protocol Duurzaamheidslabeling
Jasper Scholten (Blonk Consultants) Caroline Duivenvoorden (Agrifirm Group) Versie 1.0 Februari 2015
Blonk Consultants Gravin Beatrixstraat34 2805 PJ Gouda The Netherlands Telephone: 0031 (0)182 579970 Email:
[email protected] Internet: www.blonkconsultants.nl
Blonk Consultants helps companies, governments and civil society organisations put sustainability into practice. Our team of dedicated consultants works closely with our clients to deliver clear and practical advice based on sound, independent research. To ensure optimal outcomes we take an integrated approach that encompasses the whole production chain.
Protocol Duurzaamheidslabeling
Jasper Scholten (Blonk Consultants) Caroline Duivenvoorden (Agrifirm Group) Versie 1.0 Februari 2015
Kwaliteitscontrole uitgevoerd door Oranisatie Versienummer van protocol gecontroleerd Datum kwaliteitscontrole Kwaliteitscontrole akkoord Handtekening
: Hans Blonk : Blonk Consultants : 1.0 : 27 februari 2015 : Ja / Nee :
#
Datum
Opmerkingen
0.6
16 februari 2015
Definitieve versie t.b.v. kwaliteitscontrole
1.0
27 februari 2015
Plaatsen van handtekening
1
Inhoudsopgave 1
Introductie en doel .................................................................................................................... 3
2
Scope .......................................................................................................................................... 3
3
Duurzaamheidslabeling ............................................................................................................ 5
4
5
3.1
Duurzaamheidslabels .................................................................................................................................. 5
3.2
Factsheet ....................................................................................................................................................... 7
Duurzaamheidsindicatoren ....................................................................................................... 9 4.1
Label: Werken aan verantwoorde grondstoffen ..................................................................................... 9
4.2
Label: Klimaat............................................................................................................................................10
4.3
Label: Diergezondheid .............................................................................................................................12
4.4
Label: Recycling .........................................................................................................................................12
4.5
Label: Mineralen-efficiëntie .....................................................................................................................12
4.6
Herberekening duurzaamheidsindicatoren ...........................................................................................14
Relevante grenzen ................................................................................................................... 15 5.1
Landgebruik ...............................................................................................................................................16
5.2
Carbon footprint .......................................................................................................................................18
5.3
% Co-producten ........................................................................................................................................21
5.4
Stikstof efficiëntie......................................................................................................................................22
5.5
Fosfaat efficiëntie ......................................................................................................................................23
5.6
Herziening van grenzen ...........................................................................................................................26
6
Uitvoeringsproces .................................................................................................................... 27
7
Referenties ............................................................................................................................... 29
Bijlage 1: Templates ter accordering van duurzaamheidslabels en bijbehorende factheet ............ 32
2
1 Introductie en doel Agrifirm Feed introduceert medio februari 2015 duurzaamheidslabels voor voerconcepten en -producten van Agrifirm Feed. Agrifirm Feed kiest voor vijf duurzaamheidslabels: mineralenefficiëntie, diergezondheid, klimaat, recycling en verduurzaming grondstoffen. Uit onderzoek van HAS Hogeschool, Sectorraden en workshops tijdens Ledendagen blijkt dat veehouders graag meer informatie over deze thema’s ontvangen. Bovendien sluiten de gekozen thema’s aan op de duurzaamheidsstrategie van Agrifirm. Elk label heeft een eigen icoon en biedt specifieke informatie over de duurzaamheidsprestaties van het voerconcept of product. Het doel van dit protocol is het beschrijven van de methodiek om de onderliggende duurzaamheidsindicatoren te berekenen voor het duurzaamheidslabel dat wordt gecommuniceerd aan klanten en leden van Agrifirm Feed.
2 Scope Dit protocol beschrijft de achtergrond en methodiek van de Agrifirm duurzaamheidslabels en de bijbehorende factsheets en is van toepassing op de concepten en producten van zowel Agrifirm feed als Bonda en Nuscience, Het protocol beperkt zich tot de volgende dierlijke sectoren: - Varkenshouderij. - Legkippenhouderij. - Vleeskuikenhouderij. - Melkveehouderij. De doelgroep van dit protocol zijn de actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van duurzaamheidslabels en factsheets. Dit zijn in ieder geval de: - Corporate Social Responsibility (CSR) group van Agrifirm. - Product Managers Feed. - Agrifirm Innovation Centre (AIC). - Externe controleur. Dit protocol is geen Product Category Rule (PCR) conform ISO 14025 (ISO, 2006a). Tevens bevat dit protocol niet de benodigde achtergronddata (bijvoorbeeld emissiefactoren van grondstoffen en mestmanagement) en uitleg van de detail methodologie die nodig is om de indicatoren te berekenen. Het protocol sluit aan op methodiek en achtergronddata die ontwikkeld is in de databases van: - FeedPrint. - Agri-footprint®. De meest recente achtergronddata (bv oogstcijfers, allocatiefactoren) moet worden toegepast voor de berekeningen. Deze data moet beschikbaar zijn ten behoeve van de externe controle zoals beschreven in hoofdstuk 6. Er lopen thans een tweetal initiatieven waarin verdere ontwikkeling van methodiek en data plaatsvindt. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van de Product Environmental Footprint Category Rule (PEFCR) van ‘Feed for food-producing animals’ in het kader van de EU PEFCR pilots en de LEAP Feed Guidelines die in het voorjaar van 2015 worden gepubliceerd. Het is belangrijk dat nieuwe inzichten vanuit deze projecten worden verwerkt in dit protocol. 3
Dit protocol geeft de basis voor de ontwikkeling en communicatie van de Agrifirm duurzaamheidslabeling en heeft een geldigheidsduur tot eind 2017. Na deze termijn is een update zeker noodzakelijk vanwege verwachte ontwikkelingen aangaande LCA databases van voergrondstoffen en Europese standaardisatie van LCA’s conform de Europese PEF1 methodiek (European Commission, 2013) voor mengvoer en dierlijke productiesystemen. De herberekening van duurzaamheidslabels en de herziening van grenzen worden toegelicht in de paragraven 4.6 en 5.6.
1
Product Environmental Footprint
4
3 Duurzaamheidslabeling De duurzaamheidslabeling bestaat uit de duurzaamheidslabels en de bijbehorende factsheet. In dit hoofdstuk worden beide geïntroduceerd.
3.1 Duurzaamheidslabels
Figuur 3.1: Voorbeeld van de Agrifirm duurzaamheidslabels De duurzaamheidslabels zijn ontwikkeld door en eigendom van Agrifirm en wordt door Agrifirm gebuikt in externe communicatie-uitingen zoals brochures van het product of concept. Voor elk nieuw product of concept dienen er duurzaamheidslabels ontwikkeld te worden. Dit geldt niet voor producten of concepten die volledig maatwerk zijn zoals specifieke voeders voor één of enkele veehouders. Er zijn vijf soorten labels waar zes indicatoren onder vallen. Dit zijn: o Label: Mineralen efficiëntie Indicator: Stikstof efficiëntie Indicator: Fosfaat efficiëntie o Label: Diergezondheid o Label: Klimaat Indicator: Carbon footprint o Label: Recycling Indicator: % Co-producten o Label: Verduurzaming grondstoffen Indicator: Landgebruik De indicatoren worden in hoofdstuk 4 nader beschreven.
5
Een product of concept scoort positief op een indicator wanneer er een significante verbetering is ten opzichte van de referentiesituatie waarbij; o een significante verbetering identiek is aan de ondergrens (de grens van het eerste niveau van verbeterde performance ”Aanzienlijk”) zoals is beschreven in hoofdstuk 5; o de referentiesituatie identiek is aan de nulsituatie in de bijbehorende dierproef2. De indicatoren kennen de volgende drie niveaus (zogenaamde impactniveaus) waar positief of negatief op gescoord kan worden: o Aanzienlijk (de score in de weging is -1 of +1) o Hoog (de score in de weging is -2 of +2) o Zeer hoog (de score in de weging is -3 of +3) De duurzaamheidslabels mogen niet worden gebruikt op de brochure van een product/ concept, wanneer de som van de indicatoren niet positief is. Een voorbeeldberekening hoe deze som wordt bepaald, is weergegeven in tabel 3.1. Daarnaast mogen alleen positief scorende indicatoren een duurzaamheidlabel krijgen. De indicator % co-producten telt niet mee in deze weging zodat logischerwijs er geen duurzaamheidslabel mag worden afgegeven wanneer een concept alleen scoort op % co-producten. Tabel 3.1: Voorbeeld weging van Agrifirm product X
Indicator
Verandering t.o.v. referentiesituatie
Stikstofefficiëntie Fosfaatefficiëntie Carbon footprint Diergezondheid % Co-producten Landgebruik
-3% -9% +80% Onveranderd +20% -5%
Verslechtering / verbetering Verslechtering Verslechtering Verslechtering Onveranderd Verbetering Verbetering
Niveau duurzaamheidslabel Geen duurzaamheidslabel Geen duurzaamheidslabel Zeer slecht Geen duurzaamheidslabel Zeer hoog Hoog Weging
Score t.b.v. weging 0 0 -3 0 3 1 -2
Bovenstaande weging zorgt ervoor dat bij een carbon footprint verslechtering van bijvoorbeeld 80% en een landgebruik verbetering van 5% niet alleen de verbetering op landgebruik wordt gecommuniceerd via de duurzaamheidslabels. Wanneer er geen positief duurzaamheidslabel mag worden afgegeven moet er nog wel een factsheet worden ontwikkeld en extern worden gecommuniceerd via de Agrifirm website wanneer het product wordt gelanceerd. Een duurzaamheidslabel op de brochure verwijst altijd naar de factsheet waar alle duurzaamheidthema’s van Agrifirm Feed vermeldt staan en zijn onderbouwd met de bijbehorende indicatoren zoals beschreven in de volgende paragraaf. Een duurzaamheidslabel of een gerelateerde claim mag niet worden gebruikt in het afzetkanaal van het dierlijk product na de boerderij tenzij er schriftelijke toestemming is verleend. Het label mag dus alleen door Agrifirm Feed worden gebruikt in communicatie uitingen.
Bij uitzondering is het mogelijk om gegevens van praktijkproeven te gebruiken. De voorwaarden hiervoor staan vermeld in hoofdstuk 6. 2
6
3.2 Factsheet
Figuur 3.2: Voorbeeld van de Agrifirm factsheet Elk nieuw product of concept bevat een bijbehorende factsheet die online terug is te vinden op de Agrifirm duurzaamheidpagina. In de factsheet worden alle duurzaamheidthema’s van Feed en bijbehorende indicatoren zowel kwantitatief als kwalitatief weergegeven zoals te zien is in figuur 3.3.
Figuur 3.3: Voorbeeld van de labels op de Agrifirm factsheet
7
De factsheet of een gerelateerde claim mag niet worden gebruikt in het afzetkanaal van het dierlijk product na de boerderij tenzij er schriftelijke toestemming is verleend. De factsheet mag dus alleen door Agrifirm Feed worden gebruikt in communicatie uitingen. Publicatie van de factsheet dient altijd begeleid te worden door onderstaande disclaimer: ‘De uitkomsten van duurzaamheidsindicatoren in dit document zijn met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Agrifirm aanvaardt geen aansprakelijkheid ten aanzien van mogelijke onjuistheden in de getoonde informatie. Toestemming voor het gebruik en/of publicatie van (delen van) deze informatie dient schriftelijk aan ons te worden verzocht.’
8
4 Duurzaamheidsindicatoren Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de duurzaamheidsindicatoren zoals weergegeven op de duurzaamheidslabels en de bijbehorende factsheet. Tevens bevat dit hoofdstuk beknopte informatie aangaande achterliggende rekenmethoden, data en modellen. De indicatoren van het duurzaamheidslabels zijn altijd gerelateerd aan de hoeveelheid dierlijk eindproduct (kg levend gewicht af boerderij, ei of melk).
4.1 Label: Werken aan verantwoorde grondstoffen 4.1.1 Landgebruik De indicator landgebruik is al beschreven in het KPI protocol uit 2009 (Scholten, 2009) en er zijn geen methodologische veranderingen. De indicator wordt uitgedrukt in m2 gedurende een jaar per kg dierlijk product. De belangrijkste uitgangspunten zijn: o Het land van herkomst van de grondstoffen moet voor minimaal 70% bekend zijn. o Wanneer het land van herkomst onbekend is maar het is zeker dat het een Europese grondstof is dan mag het gewogen gemiddelde landgebruik van Europa worden toegepast. o Wanneer het land van herkomst helemaal onbekend is dan moet het gewogen gemiddelde landgebruik van de wereld worden toegepast. o Oogstcijfers moeten worden bepaald op basis van 5-jaars gemiddelden van FAOstat. o Allocatiefactoren zijn gebaseerd op economische allocatie en allocatiefactoren van Feedprint of Agri-footprint® mogen worden gebruikt maar er moet per berekening een keuze worden gemaakt. o De berekening moet minimaal gebaseerd zijn op 80% van de grondstoffen en dient na rato gecorrigeerd te worden naar 100% voor de onbekende grondstoffen. De meest recente achtergronddata (bv oogstcijfers, allocatiefactoren) moet voor de berekening worden toegepast. Deze data moet beschikbaar zijn ten behoeve van de externe controle zoals beschreven in hoofdstuk 6.
9
4.2 Label: Klimaat 4.2.1 Carbon footprint Carbon footprints betreffen de gehele levenscyclus van de dierlijke producten tot producten af boerderij. De carbon footprints worden berekend met behulp van de Life Cycle Assessment (LCA) methode en bijbehorende standaarden zoals de ISO 14040, 14044 (ISO, 2006b, 2006c), PAS2050 (BSI, 2011), Greenhouse gas protocol (WRI-WBCSD, 2011) en de LEAP guidelines (FAO, 2014). Carbon footprints van dierlijke productiesystemen bevatten meerdere bronnen van broeikasgasemissies die door een veelheid van variabelen bepaald worden. Naast broeikasgasemissies vanwege voerproductie en transport zijn dat onder andere lachgas- en methaanemissies uit de mestopslag, methaanemissies uit het dier, CO2 emissies vanwege energiegebruik en lachgasemissies vanwege mestaanwending. Economische allocatie moet worden toegepast in alle fases van de levenscyclus. Allocatiefactoren van Feedprint of Agri-footprint® mogen worden gebruikt maar er moet per berekening een keuze worden gemaakt. Emissies vanwege directe of indirecte land use change (dLUC of iLUC) mogen niet in de berekening van de indicator worden opgenomen maar mogen eventueel wel inzichtelijk worden gemaakt in de factsheet. Broeikasgasemissies van dierlijke productiesystemen worden voor de belangrijkste posten als volgt berekend3: Voer De carbon footprint van de afzonderlijke voedergrondstoffen kan worden bepaald met behulp van emissiefactoren uit Feedprint of Agri-footprint®. Stal en mestopslag: De directe lachgasemissie wordt berekend als percentage (afhankelijk van het stalsysteem) van de N-excretie en is gebaseerd op de IPCC methode (IPCC, 2006a). De indirecte lachgasemissie wordt berekend als een vast percentage (1%) van de ammoniakemissie. De ammoniakemissie in een stal/mestopslag per eenheid product wordt bepaald aan de hand van de N-excretie en het stalsysteem. De methaanemissies uit de stal/mestopslag is afhankelijk van vele factoren zoals samenstelling van de mest, opslagduur en temperatuur. De meest simpele benadering om dit te bepalen is het te berekenen met behulp van de zogenaamde IPCC TIER 1 berekening. Deze methode kan worden gebruikt zolang er geen verschil in mestsamenstelling en mestopslag (duur, temperatuur ) wordt verwacht. Indien er wel verschillen zijn op die punten is een gedetailleerdere berekening (TIER 2) gewenst. In dat geval wordt de mestsamenstelling bepaald aan de hand van voereigenschappen en kunnen verschillen in de mestopslag worden verdisconteerd. Energie De carbon footprint vanwege het gebruik van fossiele energiedagers (elektriciteit, aardgas, diesel) wordt berekend door het gebruik te vermenigvuldigen met de emissiefactor van de verschillende energiedragers 3
Zie voor een meer uitgebreide beschrijving de methodiekrapporten van Agri-footprint® (Blonk Agri-footprint BV, 2014a, 2014b) en Feedprint (Vellinga et al., 2013).
10
per eenheid. De emissiefactor dient alle posten van broeikasgasemissies te bevatten zoals winning, productie/verwerking, distributie en verbranding. Bij het gebruik van alternatieve energiebronnen of eigen productie (zonne-energie, energie uit mestvergisting, warmte van derden) is een op maat toegesneden benadering nodig waarbij de netto vermeden energieproductie en daardoor vermeden emissie van broeikasgassen worden ingeschat. Maag-darm fermentatie (pensfermentatie bij runderen) De methaanemissie vanwege maag-darm fermentatie vormt bij rundvee een grote bijdrage aan de carbon footprint. Om die reden dient deze post afzonderlijk zichtbaar te worden gemaakt in de resultaten. Voor niet herkauwers zoals varkens is het een kleine bron van methaanemissies. In dat geval rekenen we met de IPCC default methaanemissies per dier (IPCC, 2006a). Bij pluimvee telt deze bron in zijn geheel niet mee. Mestaanwending Directe lachgasemissies bij mestaanwending worden berekend door een emissiefactor (afhankelijk van het stalsysteem) te vermenigvuldigen met de aangewende hoeveelheid stikstof. De aangewende hoeveelheid stikstof is de stikstof excretie min de stikstof die via ammoniakemissie in de stal emitteert. De emissiefactor van de directe lachgasemissie bij mestaanwending is afhankelijk van de mestaanwending (bovengronds of emissiearm) en wordt gebaseerd op de IPCC (IPCC, 2006b). De indirecte lachgasemissies worden tevens bepaald met behulp van IPCC (IPCC, 2006b). Overige emissieposten In sommige gevallen kan er sprake zijn van de toepassing van een techniek of specifieke input die een relevante impact heeft op de carbon footprint en die niet standaard in de levenscyclus wordt meegenomen. Bijvoorbeeld verbranding van droge pluimveemest waarbij elektriciteit wordt opgewekt. Voor elke case dient geïnventariseerd te worden of dergelijke extra emissieposten aanwezig zijn. In een volgende stap dient een kwalitatieve inschatting gemaakt te worden of die techniek of maatregel een substantieel effect zou kunnen hebben op de carbon footprint (> groter dan 1% of 5%). Indien de inschatting is dat de impact van substantieel belang is dient het in de berekening te worden meegenomen. De meest recente achtergronddata (bv oogstcijfers, allocatiefactoren) moet voor de berekening worden toegepast. Deze data moet beschikbaar zijn ten behoeve van de externe controle zoals beschreven in hoofdstuk 6.
11
4.3 Label: Diergezondheid Het label diergezondheid bevat alleen de indicator diergezondheid. De diergezondheid uitgangspunten zijn in principe beschrijvend (kwalitatief) en eventueel onderbouwd met extern geverifieerde cijfers (WUR of GD) zoals dierengezondheid-dagen (dierdagdosering). Voorbeeld van een kwalitatieve beschrijving voor varkens/leghennen/vleespluimvee: Product/ concept draagt bij aan ‘gezondere dieren’: Met een focus op ‘betere maag-/ darmgezondheid’, ‘stabiel koppel’. Product/ concept draagt bij aan ‘verbeterde leefomgeving’: Met een focus op ‘meer mobiliteit’ en ‘meer natuurlijk gedrag’. Voorbeeld van een kwalitatieve beschrijving voor de melkveehouderij: Product/ concept draagt bij aan ‘gezondere dieren’: Met een focus op ‘betere maag-/ darmgezondheid’, ‘gezonde klauwen’, ‘gezonde uiers’, ‘langere levensduur’. Product/ concept draagt bij aan ‘verbeterde leefomgeving’: focus op ‘meer natuurlijk gedrag’.
4.4 Label: Recycling 4.4.1 % Co-producten De indicator %co-producten is beschreven in het KPI protocol uit 2009 en er zijn geen methodologische veranderingen. Co-producten zijn voedergrondstoffen uit een verwerkingstap waarbij de originele grondstof wordt opgedeeld in verschillende andere grondstoffen. In het rantsoen van runderen (melk) worden gras en maïs van eigen bedrijf niet meegenomen in de berekening, zodat het percentage co-producten alleen betrekking heeft op het voerrantsoen minus ruw voer.
4.5 Label: Mineralen-efficiëntie 4.5.1 Stikstof efficiëntie Voor de varkenshouderij en pluimveehouderij is stikstof efficiëntie gedefinieerd als het percentage stikstof dat wordt vastgelegd in het dierlijke productiesysteem ten opzichte van de stikstofinput via het voer in hetzelfde dierlijk productiesysteem. Voor de melkveehouderij is stikstof efficiëntie gedefinieerd als de stikstof aanvoer naar het bedrijf (kunstmest, dieren en voer) ten opzichte van de stikstof afvoer van het bedrijf (melk, kalveren, dieren, dierlijke mest). Wanneer de stikstof efficiëntie is bepaald in een dierproef dan kan deze waarde 1 op 1 worden overgenomen. Wanneer dit niet het geval is dan kan de efficiëntie bepaald worden op basis van onderstaande regels. De stikstofinput in een (intensief) niet grondgebonden systeem (bijvoorbeeld varkens- en pluimveehouderij) is de hoeveelheid stikstof die via het voer wordt aangevoerd. Dit wordt bepaald door van elk afzonderlijk voeder het stikstofgehalte te vermenigvuldigen met de gebruikte hoeveelheid over een bepaalde periode . De gebruikte hoeveelheid dient gecorrigeerd te worden voor voorraadveranderingen op het bedrijf in dezelfde periode. Voor het stikstofgehalte dient in eerste instantie uit te worden gegaan van het werkelijke gehalte in het gevoerde voer. Indien dit gehate niet beschikbaar is, kan teruggevallen worden op het gemiddelde gehalte van dat type voer. Het stikstofgehalte kan indien nodig, worden afgeleid van het ruw 12
eiwitgehalte (RE) in het voer. Het stikstofgehalte wordt berekend door het RE gehalte te delen door 6,25. De hoeveelheid minerale N en ureum dient tevens te worden meegenomen in deze berekening. Indien geen directe informatie beschikbaar is over de hoeveelheid gebruikt voer kan dat worden afgeleid van de voederconversie. De stikstof vastlegging in het dierlijk product wordt bepaald door de hoeveelheid product te vermenigvuldigen met het stikstofgehalte. Voor het gehalte in dierlijk product kunnen defaultwaarden worden gehanteerd zoals weergegeven in tabel 4.1. Stikstof vastgelegd in uitval (bijv. van dode dieren) wordt niet meegerekend als vastlegging. Voor de melkveehouderij kan gebruik worden gemaakt van het rekenprogramma ‘Excretiewijzer melkvee’ oftewel BEX. Dit programma berekent aan de hand van de bedrijfskenmerken en de voerinput de N- en fosfaatexcretie en de efficiency waarmee N- en P- in het voer in het product (melk en koeien en kalveren) wordt vastgelegd. De uitkomst van dit programma kan integraal als resultaat voor stikstof efficiëntie in dit kader worden overgenomen. Tabel 4.1: Stikstof (N) en fosfor (P) gehalten in dieren zoals weergegeven in de jaarlijkse publicatie ‘Dierlijke Mest en Mineralen’ van het CBS Product g N/kg g P/kg Levend dierlijk dierlijk gewicht product product Vleesvarkens Live weight growth 25 5.36 118.4 Opfokzeug Live weight growth 24.9 5.78 145 Zeug Live weight growth 25 5.35 230 Doodgeboren big Dead weight 18.7 6.15 1.3 Uitval big Dead weight 23.1 5.36 2.8 Afgeleverd big Live weight growth 24.8 5.32 24.9 Beer Live weight growth 25 5.35 325 Moederdier vleeskuiken <18wk Live weight growth 33.4 4.9 2 Moederdier vleeskuiken eind Live weight growth 28.4 5.4 3.7 Vaderdier vleeskuiken <18wk Live weight growth 34.5 5.4 2.75 Vaderdier vleeskuiken eind Live weight growth 35.4 5.7 4.8 Eendagskuiken Live weight growth 27.9 4.4 0.042 Vleeskuiken Live weight growth 27.8 4.4 2.2 Het percentage verbetering in stikstof efficiëntie is de uiteindelijke indicator waar ook de labelgrenzen in het volgende hoofdstuk op zijn gebaseerd.
13
4.5.2 Fosfaat efficiëntie De berekeningsmethodiek van de indicator fosfaat efficiëntie is identiek aan stikstof. Het percentage verbetering in fosfaat efficiëntie is de uiteindelijke indicator waar ook de labelgrenzen in het volgende hoofdstuk op zijn gebaseerd.
4.6 Herberekening duurzaamheidsindicatoren De berekende duurzaamheidsindicatoren hebben een geldigheidsduur van 2 jaar kalenderjaren. Na deze 2 kalenderjaren moet er een semi-kwantitatieve analyse worden uitgevoerd om te bepalen of een herberekening noodzakelijk is. Een herberekening moet worden uitgevoerd wanneer uit deze analyse blijkt dat; - er strategische veranderingen in het product of concept zijn. - er voersamenstellingen drastisch zijn gewijzigd. - er nieuwe dierproeven zijn uitgevoerd met andere resultaten/conclusies. - de methodiek of achtergronddata (bijvoorbeeld emissiefactoren van voedergrondstoffen) zoals beschreven in het protocol zodanig is gewijzigd dat dit waarschijnlijk effect gaat hebben op het resultaat. - bij een herberekening de niveaus, aanzienlijk, hoog en zeer hoog, van de indicatoren niet veranderen.
14
5 Relevante grenzen Het in hoofdstuk 3 geïntroduceerde duurzaamheidslabel kent de volgende drie niveaus (zogenaamde impactniveaus) waar een indicator positief of negatief op kan scoren: o Aanzienlijk o Hoog o Zeer hoog Het is van groot belang om voor deze niveaus relevante grenzen te hebben zodat niet alle producten het hoogst aantal impactniveaus gaan scoren of dat het überhaupt niet mogelijk is om positief te scoren. In dit hoofdstuk worden de grenzen per indicator geïntroduceerd en onderbouwd. Een product of concept scoort positief op een indicator wanneer er een significante verbetering is ten opzichte van de referentiesituatie waarbij; o een significante verbetering identiek is aan de ondergrens (de grens van het eerste niveau van verbeterde performance ”Aanzienlijk”) zoals is beschreven in hoofdstuk 5; o de referentiesituatie identiek is aan de nulsituatie in de bijbehorende dierproef4. De positieve grenzen zijn identiek aan de negatieve. De werkwijze die is gevolgd is dat er een literatuurstudie is uitgevoerd naar: o Spreidingsgegevens (variabiliteit). o Trends. o Reductiestrategieën. Deze gegevens worden per indicator opgesomd en op basis hiervan worden de grenzen vastgesteld.
Bij uitzondering is het mogelijk om gegevens van praktijkproeven te gebruiken. De voorwaarden hiervoor staan vermeld in hoofdstuk 6. 4
15
5.1 Landgebruik Voor landgebruik is er vrij veel informatie beschikbaar voor zowel spreidingsgegevens, trends als reductiestrategieën.
5.1.1 Spreidingsgegevens Voor de melkveehouderij is het bekend dat 25% reductie in landgebruik in de melkveehouderij haalbaar is op basis van spreidingsgegevens van ongeveer 70 melkveehouders (rapport niet openbaar). Thomassen (2008) geeft een gemiddeld landgebruik van 1,6 m2 per kg meetmelk met een standaarddeviatie van 0.3. De grens van de standaarddeviatie ligt dus op 1,3 m2 wat een reductie van ongeveer 19% is.
5.1.2 Trends Figuur 5.1 geeft het landgebruik weer van Agrifirm voeders wanneer toegepast in verschillende productiesystemen.
Figuur 5.1: Historisch landgebruik van de verschillende Agrifirm onderdelen in ha/ton dierlijk product (Agrifirm, 2014) De 6 jarige Agrifirm landgebruik gemiddelden voor Nederlandse productiesystemen zijn; o Varkens: 0.37 ha/ton (SD = 0,02) SD reductie = 4% o Leghennen (ei) 0.46 ha/ton (SD = 0,08) SD reductie = 18% o Vleeskuikens: 0.43 ha/ton (SD = 0,13) SD reductie = 30% o Rundvee (melk) 0.10 ha/ton (SD = 0,03) SD reductie = 17% Het historisch landgebruik laat zien dat er veel variatie is in landgebruik door de jaren heen. Dit feit is van belang wanneer er berekeningen worden uitgevoerd op voeders die een sterke variatie vertonen in grondstoffen door het jaar heen. Voor de varkenshouderij en vleespluimveehouderij hebben Kool, Pluimers en Blonk (2013a)(2013b) een analyse gemaakt van de ontwikkeling in landgebruik van 1990 tot 2010 zoals weergeven in figuur 5.2 en 5.3. In deze figuren is zichtbaar dat de reductie in landgebruik van de laatste 20 jaar voor varkens en vleeskuikens ongeveer 10% is.
16
Figuur 5.2: Relatieve trend in milieu-impact van vleesvarkens voor land- en energiegebruik en broeikasgasemissies tussen 1990 en 2010 waarbij de impact van 2010 op 100 is gesteld (Kool et al., 2013a).
Figuur 5.3: Relatieve trend in milieu-impact van vleespluimvee voor land- en energiegebruik en broeikasgasemissies tussen 1990 en 2010 waarbij de impact van 2010 op 100 is gesteld (Kool et al., 2013b)
5.1.3 Reductiestrategieën Wanneer gekeken wordt naar resultaten die gehaald worden door innovatieve producten of systemen dan zijn er de volgende voorbeelden beschikbaar; Varkenshouderij o Het ‘Nieuw Gemengd Bedrijf’ realiseerde een reductie in landgebruik van 25% (Kool, Eijck, & Blonk, 2008) en een reductie van gemiddeld 16% van de 8 varkenshouders die waren aangesloten bij dit initiatief (Blonk, 2005). Hierbij moet wel worden gemeld dat het landgebruik aanzienlijk daalt wanneer natte grondstoffen worden gebruikt. Veel meer dan wanneer producten of concepten worden vergeleken met voeren die uit droge grondstoffen bestaan. o De reductie in landgebruik van Air Line is 7.8%. Het landgebruik van het voer Air Line is hoger dan een gangbaar varkensvoer echter door de gunstige voederconversie is er per kg varken minder land nodig geweest voor de teelt van het voer. Leghennen o SOLIQ bevat meer co-producten waardoor het 7,3% minder landgebruik heeft (Agrifirm, 2013e). o Wanneer Line-Up wordt toegepast dan wordt er een overall reductie in landgebruik gerealiseerd van 4,8%. Deze reductie is volledig toe te schrijven aan het specifieke leghennenvoer van Line-Up. o VIGOR bevat meer co-producten waardoor het 5% minder landgebruik heeft. 17
o
Het Rondeel heeft ongeveer een 5% hoger landgebruik dan gemiddeld door een hogere voederconversie (Scholten & Van der Flier, 2010).
5.1.4 Grenzen Op basis van de beschikbare gegevens zoals weergegeven in de vorige paragrafen zijn de volgende grenzen vastgesteld tussen de niveaus: o Aanzienlijk: ≥ 4% reductie in landgebruik. o Hoog: ≥ 8% reductie in landgebruik. o Zeer hoog: ≥ 12% reductie in landgebruik.
5.2 Carbon footprint Voor de indicator carbon footprint is er voornamelijk veel literatuur beschikbaar over reductiestrategieën.
5.2.1 Spreidingsgegevens Op basis van gegevens van ongeveer 70 melkveehouders is de spreiding in carbon footprint bepaald en loopt uiteen van 0,78 tot 1,60 kg CO2-eq. / kg melk waarbij de spreiding boven het gemiddelde breder uitwaaiert dan onder het gemiddelde. De maximale carbon footprint ligt ruim 50% hoger, terwijl de minimale een kwart lager ligt (rapport niet openbaar). Spreidingsgegevens van andere dierlijke productiesystemen zijn niet bekend.
5.2.2 Trends De figuren 5.3 en 5.4 geven de ontwikkeling weer van de carbon footprint van 1990 tot 2010. In deze figuren is zichtbaar dat de reductie in carbon footprint van de laatste 20 jaar voor varkens en de vleeskuikens respectievelijk 10% en 5% is geweest.
5.2.3 Reductiestrategieën Er is veel literatuur beschikbaar omtrent reductiestrategieën. Deze literatuur is uitgesplitst per sector in onderstaande tabellen. Tevens is aangegeven hoe zeker/robuust de opgegeven reductie is. Tabel 5.1: Carbon footprint reductiestrategieën voor de varkenshouderij inclusief indicatie van robuustheid en bron
Reductiestrategie Verbeterde technische prestaties vleesvarkens o.b.v. 20% beste bedrijven
CO2 reductie
Robuustheid
5%
+
18
Bron (Kool et al., 2013a)
Verbeterde technische prestaties biggen en zeug o.b.v. 20% beste bedrijven Voeroptimalisatie rekening houdende met milieu-impact (10% tot 15% reductie) Teeltoptimalisatie van individuele grondstoffen (5% tot 15% reductie) Lokale grondstoffen (teelt op bedrijf of nabij) Natte bijproducten voeren Air Line 2.0
2%
+
(Kool et al., 2013a)
5% tot 7.5%
0/+
(Kool et al., 2010)
5% tot 7.5%
+
(Kool et al., 2010)
1% tot 2%
0
(Kool et al., 2010)
5% tot 20% 4.6%
+ +
(Kool et al., 2010)(Kool, 2009) (Agrifirm, 2013a; Kool & Blonk, 2008)
Tabel 5.2: Carbon footprint reductiestrategieën voor de legkippenhouderij inclusief indicatie van robuustheid en bron
Reductiestrategie Verbeterde technische prestaties vleeskuikens (5% lagere VC) Digestibility improving enzymes (e.g. xylanase, aamylase, protease)
CO2 reductie
Robuustheid
5%
++
2% tot 5%
+
Amino acids
6%
+
VIGOR SOLIQ
3% 5%
+ +
Bron (Kool, Pluimers, & Blonk, 2013b) (Bundgaard, Dalgaard, Gilbert, & Thrane, 2014) (Oxenboll & Pontoppidan, 2011) (Mosnier, van der Werf, Boissy, & Dourmad, 2011) Factsheet VIGOR (Agrifirm, 2013e)
Tabel 5.3: Carbon footprint reductiestrategieën voor de vleespluimveehouderij inclusief indicatie van robuustheid en bron
Reductiestrategie
CO2 reductie
Robuustheid
Verbeterde technische prestaties Vigor
5%
+
3%
+
Bron
(Agrifirm, 2013c, 2013d)
Tabel 5.4: Carbon footprint reductiestrategieën voor de melkveehouderij inclusief indicatie van robuustheid en bron
Reductiestrategie Hoge melkproductie per koe Meer vlinderbloemigen (leguminosen) in het krachtvoer / rantsoen Het voeren van nitraat
CO2 reductie
Robuustheid
+
+
2% tot 5%
+
5% tot 15%
+
19
Bron (Goselink, Šebek, De Haan, & Evers, 2013)
(Hristov et al., 2013)(Middelaar, Berentsen, Dijkstra, & Boer, 2014)(Klingerman, Hu, McDonell, DerBedrosian, & Kung, 2009) + Onderzoek Blonk
Toevoeging aminozuren zodat aminozuur/eiwitprofiel dichtbij de dierbehoefte ligt Lokale grondstoffen Natte bijproducten voeren Veel co-producten in rantsoen Zetmeelrijk rantsoen + verhoging pensbestendige nutrienten (vet, bestendig zetmeel, pensbestendig eiwit) Voeroptimalisatie rekening houdende met milieu-impact Gemengd Voeren 2.0 Proficorn Meer krachtvoer
(lagere N2O emissies)
++
0% 1% tot 2%
+ + 0/+
2% tot 5%
+
2%
0
2.7% 1,70% -5% tot 5%
+ + 0
2013 (niet openbaar) (Pol-dasselaar et al., 2013)(Zijderveld, 2011) (Hristov et al., 2013)
(Blonk, Kool, & Ponsioen, 2009) (Pol-dasselaar et al., 2013) Onderzoek Blonk 2011 (niet openbaar) (Knapp, Laur, Vadas, Weiss, & Tricarico, 2014)(Hristov et al., 2013)(Tamminga, S., A. Bannink, J. Dijkstra, 2007) (Zijderveld, 2011) (Goselink et al., 2013) Onderzoek Blonk 2009 (niet openbaar) Factsheet Gemengd Voeren 2.0 (Agrifirm, 2013b) (Hristov et al., 2013) (Dolle et al., 2011) Onderzoek Blonk 2011 (niet openbaar)
5.2.4 Grenzen Op basis van de beschikbare gegevens zoals weergegeven in de vorige paragrafen zijn de volgende grenzen vastgesteld tussen de niveaus: o Aanzienlijk: ≥ 2% carbon footprint reductie. o Hoog: ≥ 4% carbon footprint reductie. o Zeer hoog: ≥ 6% carbon footprint reductie.
20
5.3 % Co-producten Voor het percentage co-producten is er alleen informatie beschikbaar van Agrifirm zelf omdat deze indicator Agrifirm specifiek is.
5.3.1 Spreidingsgegevens Er zijn geen spreidingsgegevens voor het aandeel co-producten.
5.3.2 Trends Het percentage co-producten van Nederlandse productiesystemen (Agrifirm, 2014) is weergegeven in figuur 5.4. In dit figuur is te zien dat de melkveehouderij hoger scoort dan de andere dierlijke productiesystemen. Reden voor dit hogere percentage is het gebruik van natte bijproducten zoals bierborstel en tarwegistconcentraat.
Figuur 5.4: Historisch %co-producten van de verschillende Agrifirm onderdelen (Agrifirm, 2014) De 6 jarige Agrifirm gemiddelden voor Nederlandse productiesystemen zijn; o Varkens: 38,4% (SD = 2,3) SD reductie = 5,9% o Leghennen (ei) 32.5% (SD = 1,2) SD reductie = 3,5% o Vleeskuikens: 43,5% (SD = 6,8) SD reductie = 15,7% o Rundvee (melk) 67,9% (SD = 8.1) SD reductie = 11,9%
5.3.3 Reductiestrategieën Agrifirm heeft twee voerconcepten die aanzienlijk meer co-producten bevatten: o SOLIQ voor leghennen bevat 11% meer co-producten (Agrifirm, 2013e). o Robustior voor varkens bevat 12% meer co-producten.
5.3.4 Grenzen Op basis van de beschikbare gegevens zoals weergegeven in de vorige paragrafen zijn de volgende grenzen vastgesteld tussen de niveaus: o Aanzienlijk: ≥ 6% verbetering. o Hoog: ≥ 12% verbetering. o Zeer hoog: ≥ 18% verbetering.
21
5.4 Stikstof efficiëntie Voor stikstof efficiëntie is er vrij veel informatie beschikbaar voornamelijk over trends reductiestrategieën.
5.4.1 Spreidingsgegevens Er zijn geen spreidingsgegevens voor stikstof efficiëntie. Voor het certificatieschema varkens van SMK (SMK, 2014) zijn er echter wel criteria opgenomen voor stikstof efficiëntie op basis van de huidige stikstofexcretie en het minimaal haalbare wat ongeveer uitkomt op een stikstof efficiëntie verbetering van 20%.
5.4.2 Trends Figuur 5.5 geeft per dierlijk productiesysteem de verandering in stikstof efficiëntie weer. De verbetering tussen 1990 en 2010 is voor de; o melkveehouderij ongeveer 29%. o varkenshouderij ongeveer 24%. o vleeskuikenhouderij ongeveer 38%. o leghennenhouderij zo goed als ongewijzigd.
Figuur 5.5: Stikstof efficiëntie van enkele dierlijke productiesystemen waarbij lichtgrijs de efficiëntie in 1990 voorstelt en donkergrijs de efficiëntie in 2010 (Olsthoorn & Fong, 2012)
5.4.3 Reductiestrategieën In tabel 5.5 zijn per dierlijk productiesysteem enkele reductiestrategieën opgesomd met bijbehorende stikstof efficiëntie verbeteringen. Tabel 5.5: Stikstof efficiëntie verbetering strategieën per dierlijk productiesysteem N-efficiëntie Robuustheid Dierlijk Reductiestrategie verbetering productiesysteem Varkens Verbeterde technische 10% + prestaties vleesvarkens o.b.v. 20% beste bedrijven Varkens Verbeterde technische 2% + prestaties biggen en
22
Bron (Kool et al., 2013a)
(Kool et al., 2013a)
Legkippen
Vleeskuikens
zeug o.b.v. 20% beste bedrijven Verbeterde technische prestaties (5% lagere voederconversie) Verbeterde technische prestaties (5% lagere voederconversie)
Melkvee
Air Line 2.0
+
3%
+
(Kool, Pluimers, & Blonk, 2014)
+
Factsheet Gemengd voeren Factsheet Air Line 2.0
4.5%
Gemengd voeren 2.0 Varkens
7%
20.0%
+
5.4.4 Grenzen Op basis van de beschikbare gegevens zoals weergegeven in de vorige paragrafen zijn de volgende grenzen vastgesteld tussen de niveaus: o Aanzienlijk: ≥ 5% stikstof efficiëntie verbetering. o Hoog: ≥ 10% stikstof efficiëntie verbetering. o Zeer hoog: ≥ 15% stikstof efficiëntie verbetering.
5.5 Fosfaat efficiëntie Voor fosfaat efficiëntie is er vrij veel informatie beschikbaar voornamelijk over trends reductiestrategieën.
5.5.1 Spreidingsgegevens Er zijn geen spreidingsgegevens omtrent fosfaat efficiëntie. Voor het certificatieschema varkens van SMK (SMK, 2014) zijn er echter wel criteria opgenomen voor fosfaat efficiëntie op basis van de huidige fosfaatexcretie en het minimaal haalbare wat ongeveer uitkomt op een fosfaat efficiëntie verbetering van 30% á 40%. In de melkveehouderij is een reductie van 50% waarschijnlijk het absolute minimum (uit een vertrouwelijke rapportage voor de zuivelsector).
23
5.5.2 Trends Figuur 5.6 geeft per dierlijk productiesysteem de verandering in fosfaat efficiëntie weer. De verbetering tussen 1990 en 2010 is voor de; o melkveehouderij ongeveer 44%. o varkenshouderij ongeveer 27%. o vleeskuikenhouderij ongeveer 24%. o leghennenhouderij zo goed als ongewijzigd.
Figuur 5.5: Fosfaat efficiëntie van enkele dierlijke productiesystemen waarbij lichtgrijs de efficiëntie in 1990 voorstelt en donkergrijs de efficiëntie in 2010 (Olsthoorn & Fong, 2012)
5.5.3 Reductiestrategieën In tabel 5.6 zijn per dierlijk productiesysteem enkele reductiestrategieën opgesomd met bijbehorende fosfaat efficiëntie verbeteringen. Tabel 5.6: Fosfaat efficiëntie verbetering strategieën per dierlijk productiesysteem P-efficiëntie Robuustheid Dierlijk Reductiestrategie verbetering productiesysteem Varkens Verbeterde technische 1% + prestaties vleesvarkens o.b.v. 20% beste bedrijven Varkens Verbeterde technische 3% + prestaties biggen en zeug o.b.v. 20% beste bedrijven Varkens Airline 2.0 60% +
Legkippen
Verbeterde technische prestaties (5% lagere voederconversie)
1%
24
+
Bron (Kool et al., 2013a)
(Kool et al., 2013a)
(Agrifirm, 2013a; Kool & Blonk, 2008)
Vleeskuikens
Melkvee
Verbeterde technische prestaties (5% lagere voederconversie) nP voeders
Melkvee
5%
+
(Kool et al., 2014)
25%
+
Persbericht nP voeders Factsheet Gemengd voeren Factsheet Airline 2.0
4.5%
Gemengd voeren 2.0 Varkens
60%
Airline 2.0
+ +
5.5.4 Grenzen Op basis van de beschikbare gegevens zoals weergegeven in de vorige paragrafen zijn de volgende grenzen vastgesteld tussen de niveaus: o Aanzienlijk: ≥ 10% fosfaat efficiëntie verbetering. o Hoog: ≥ 15% fosfaat efficiëntie verbetering. o Zeer hoog: ≥ 20% fosfaat efficiëntie verbetering.
25
5.6 Herziening van grenzen Om de grenzen relevant te houden is het van belang dat er inzicht is in hoe de producten/concepten scoren per sector. Om dit overzicht te behouden is er een register ontwikkeld waarin dit wordt bijgehouden per sector. In dit register is te zien hoe het product/concept heeft gescoord over de jaren heen. Zowel kwantitatieve resultaten (bijvoorbeeld: 1,1 kg CO2-eq/kg melk) als kwalitatieve resultaten moeten worden geregistreerd (bijvoorbeeld; niveau ‘Hoog’ op carbon footprint). Wanneer de verdeling over de producten/concepten binnen een sector scheef loopt (bijvoorbeeld wanneer alle producten ‘Zeer hoog’ scoren op alle indicatoren) kan worden overwogen om de grenzen te herzien. Een herziening van de grenzen mag per dierlijke sector waarbij de kwantitatieve indicatoren niet herberekend hoeven te worden. Het is dan wel noodzakelijk om dit protocol te herzien en de nieuwe grenzen te onderbouwen op basis van de gegevens uit het register.
26
6 Uitvoeringsproces In figuur 6.1 is het ontwikkelingsproces weergegeven van de Agrifirm duurzaamheidslabels. Bij de ontwikkeling van de labels zijn de product managers, Agrifirm Innovation Centre (AIC) en de CSR group betrokken. Tevens is er een externe controle gedurende de ontwikkeling om kwaliteit en kredietwaardigheid van de duurzaamheidslabels te waarborgen. In onderstaande alinea’s wordt het uitvoeringsproces in detail beschreven.
Proces ontwikkeling duurzaamheidslabels = Schriftelijke accordering verplicht * Product managers feed Nieuw voerproduct of voerconcept
Agrifirm Innovation Centre
Integreren in bestaande processen
Publicatie factsheet en DZH label
Levering gegevens (o.a. dierproef)
Interne controle en borging
Data quality analysis
Berekening duurzaamheids indicatoren en ontwikkeling factsheet
*
CSR Opvragen aanvullende gegevens
Herziening
* Externe controle
Externe controle en borging
Figuur 6.1: Ontwikkelingsproces van de duurzaamheidslabels Initiatie De product managers feed initiëren de ontwikkeling van het duurzaamheidslabel door CSR te informeren wanneer er een nieuw product of concept wordt ontwikkeld. Opvragen en levering aanvullende gegevens CSR vraagt de nodige gegevens op bij AIC zoals dierproeven, voersamenstellingen, wetenschappelijke literatuur of stalgegevens. Deze gegevens dienen betrekking te hebben op het nieuwe product of concept dat door de product manager feed is geïnitieerd. Er moet volledige transparantie worden gegeven omtrent de verstrekte gegevens. Data kwaliteitsanalyse Op basis van de verkregen gegevens voert CSR een kwalitatieve kwaliteitsanalyse uit zoals gebruikelijk in LCA studies (zie hiervoor ISO, 2006a en 2006b). Het kan voorkomen dat er onvoldoende gegevens, of gegevens met een lage kwaliteit, beschikbaar zijn waardoor er geen duurzaamheidslabel kan worden ontwikkeld. Wanneer het niet mogelijk is om het duurzaamheidslabel te ontwikkelen dient er overleg plaats te vinden op welke wijze de ontbrekende gegevens alsnog kunnen worden ontwikkeld of vrijgegeven. 27
In sommige gevallen zullen er geen dierproeven beschikbaar zijn maar wel praktijkproeven. Wanneer dit het geval is, zal CSR samen met AIC besluiten of de praktijkproeven van voldoende kwaliteit zijn om ze te gebruiken voor het duurzaamheidslabel. In de factsheet moet worden toegelicht en onderbouwd waarom er praktijkproefgegevens worden gebruikt en op welke wijze de praktijkproef is uitgevoerd. Op basis van de data kwaliteitsanalyse wordt er beslist of het überhaupt mogelijk is om een duurzaamheidslabel te ontwikkelen. Dit is bijvoorbeeld niet mogelijk voor concepten waarbij Agrifirm velerlei factoren positief probeert te beïnvloeden door middel van een op maat gemaakt advies (er zijn dus veel scenario’s mogelijk omdat er op de boerderij aan veel knoppen wordt gedraaid en dit per bedrijf weer andere knoppen zijn). Wanneer dit het geval is dan zal er geen duurzaamheidslabel worden ontwikkeld. Het is echter dan nog wel mogelijk om een factsheet te ontwikkelen waarin de resultaten van de verschillende scenario’s kunnen worden weergegeven. Berekening duurzaamheidsindicatoren en ontwikkeling factsheet Na de data kwaliteitsanalyse start de kwantitatieve berekening en de ontwikkeling van de factsheet. Deze berekening wordt uitgevoerd door CSR met behulp van achtergronddata (bijvoorbeeld emissiefactoren van voedergrondstoffen) die jaarlijks wordt geactualiseerd door CSR. Interne en externe controle De concept berekeningen en de concept factsheet worden ter controle en ter afstemming verstuurd naar de directeur AIC en de externe controleur waarbij volledige transparantie van data en berekeningen cruciaal is om de controle op een juiste wijze uit te kunnen voeren. Het is tevens van belang dat de directeur AIC en de externe controleur bekend zijn met de toegepaste versie van het protocol en de interne uitvoeringsprocedure. Beide partijen dienen de concepten te accorderen middels het accorderingstemplate zoals weergegeven in bijlage 1. Deze accorderingstemplates worden beheerd en gearchiveerd door CSR. Zoals hierboven vermeld, is er naast dit protocol tevens een interne uitvoeringsprocedure die gevolgd dient te worden door de verschillende actoren. Deze uitvoeringsprocedure moet elk jaar worden herzien. Integreren in bestaande processen De duurzaamheidslabels en factsheets moeten worden geïntegreerd in de bestaande processen om ervoor te zorgen dat er geen inconsistente gegevens naar buiten worden gebracht (bijvoorbeeld oude duurzaamheidslabels in presentaties nadat er een herberekening is uitgevoerd). Publicatie duurzaamheidslabels en factsheet Wanneer CSR beide accorderingen heeft ontvangen kan de externe communicatie van het duurzaamheidslabel en bijbehorende factsheet in gang worden gezet. Herberekening De berekende duurzaamheidsindicatoren hebben een geldigheidsduur van 2 kalenderjaren. Na 2 kalenderjaren moet er een semi-kwantitatieve analyse worden uitgevoerd om te bepalen of een herberekening noodzakelijk is zoals beschreven in paragraaf 4.6.
28
7 Referenties Agrifirm. (2013a). Factsheet Air line 2.0. Agrifirm. (2013b). Factsheet Proficorn. Agrifirm. (2013c). Factsheet VIGOR. Agrifirm. (2013d). Krachtige hennen met VIGOR. Agrifirm. (2013e). SOLIQ folder. Agrifirm. (2014). Maatschappelijk Jaarverslag 2013. Blonk Agri-footprint BV. (2014a). Agri-Footprint - Part 1 - Methodology and basic principles - Version 1.0. Gouda, the Netherlands. Retrieved from http://www.agri-footprint.com/methodology/methodologyreport.html Blonk Agri-footprint BV. (2014b). Agri-Footprint - Part 2 - Description of data - Version 1.0. Gouda, the Netherlands. Blonk, H. (2005). Herziening van de Milieukeureisen voor varkens. Blonk Milieu Advies, Gouda. Blonk, H., Kool, A., & Ponsioen, T. (2009). Duurzaam voeren voor duurzame kaas. Gouda, the Netherlands. BSI. (2011). PAS 2050: 2011 - Specification for the assessment of the life cycle greenhouse gas emissions of goods and services. BSI. Dolle, J., Agabriel, J., Peyraud, J. L., Faberdin, P., Manneville, V., Raison, C., … Le Gall, A. (2011). Greenhouse gases in cattle breeding: Evaluation and mitigation strategies. INRA Productions Animales. European Commission. (2013). 2013/179/EU: Commission Recommendation of 9 April 2013 on the use of common methods to measure and communicate the life cycle environmental performance of products and organisations. Official Journal of the European Union. FAO. (2014). Environmental performance of animal feeds supply chains - draft. Goselink, R., Šebek, L., De Haan, M., & Evers, A. (2013). Bedrijfsontwikkeling voor het verminderen van gasvormige emissies op het melkveebedrijf. Hristov, A. N., Oh, J., Lee, C., Meinen, R., Montes, F., Ott, T., … Oosting, S. (2013). Mitigation of Greenhouse Gas Emissions in Livestock Production - A review of technical options for non-CO2 emissions. Agriculture, Ecosystems & Environment (Vol. 112, p. FAO Animal Production and Health Paper No. 177.). Rome, Italy. doi:10.1016/j.agee.2005.08.009 IPCC. (2006a). Emissions from livestock and manure management (IPCC Chapter 10), 4. IPCC. (2006b). N2O emissions from managed soils and CO2 emissions from lime and urea application (IPCC Chapter 11), 4, 1–54. ISO. (2006a). ISO 14025 Environmental labels and declarations — Type III environmental declarations — Principles and procedures (Vol. 2006, pp. 1–32). ISO. 29
ISO. (2006b). ISO 14040 Environmental management — Life cycle assessment — Principles and framework. ISO. (2006c). ISO 14044 - Environmental management — Life cycle assessment — Requirements and guidelines. ISO. Klingerman, C. M., Hu, W., McDonell, E. E., DerBedrosian, M. C., & Kung, L. (2009). An evaluation of exogenous enzymes with amylolytic activity for dairy cows. Journal of Dairy Science, 92(3), 1050–9. doi:10.3168/jds.2008-1339 Knapp, J. R., Laur, G. L., Vadas, P. a, Weiss, W. P., & Tricarico, J. M. (2014). Invited review: Enteric methane in dairy cattle production: quantifying the opportunities and impact of reducing emissions. Journal of Dairy Science, 97(6), 3231–61. doi:10.3168/jds.2013-7234 Kool, A. (2009). Carbon footprint Houbensteyn Varkensvlees. Kool, A., & Blonk. (2008). Milieuanalyse HE-voer. Kool, A., Blonk, H., Ponsioen, T., Sukkel, W., Vermeer, H., de Vries, J., & Hoste, R. (2010). Carbon footprints of conventional and organic pork: Assessments of typical production systems in the Netherlands, Denmark, England and Germany. Blonk Milieu Advies en Wageningen UR. Kool, A., Eijck, I., & Blonk, H. (2008). Nieuw Gemengd Bedrijf: Duurzaam en innovatief ? Blonk Milieu Advies, Gouda. Kool, A., Pluimers, J., & Blonk, H. (2013a). Nederlandse varkensproductieketen trends en innovaties. Kool, A., Pluimers, J., & Blonk, H. (2013b). Nederlandse vleeskuikenproductieketen trends en innovaties. Kool, A., Pluimers, J., & Blonk, H. (2014). Fossiel energiegebruik en broeikasgasemissie in de vleeskuikenketen trends en innovaties. Gouda, the Netherlands. Middelaar, C. Van, Berentsen, P., Dijkstra, J., & Boer, I. De. (2014). Integrated modeling of feeding and breeding strategies to reduce greenhouse gas emissions along the production chain of milk, (October), 2–11. Mosnier, E., van der Werf, H. M. G., Boissy, J., & Dourmad, J.-Y. (2011). Evaluation of the environmental implications of the incorporation of feed-use amino acids in the manufacturing of pig and broiler feeds using Life Cycle Assessment. Animal: An International Journal of Animal Bioscience, 5(12), 1972–83. doi:10.1017/S1751731111001078 Olsthoorn, K., & Fong, N. (2012). Benutting van stikstof en fosfor in de Nederlandse landbouw. Oxenboll, K. M., & Pontoppidan, K. (2011). Use of a Protease in Poultry Feed Offers Promising Environmental Benefits, 10(11), 842–848. Pol-dasselaar, A. Van Den, Blonk, H., Dolman, M., Evers, A., Haan, M. De, Reijs, J., … Wemmenhove, H. (2013). Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel. Lelystad. Scholten, J. (2009). Continuous sustainability measurements as part of the CSR policy of Cehave Landbouwbelang Operationalisation method Phase 1 and 2. Scholten, J., & Van der Flier, S. (2010). Evaluation of sustainability performance of TransForum projects - Rondeel. SMK. (2014). Criteria voor Milieukeur - varkens. 30
Tamminga, S., A. Bannink, J. Dijkstra, R. Z. (2007). Feeding strategies to reduce methane loss in cattle (p. 54). Lelystad; Wageningen. Thomassen, M. (2008). Environmental impact of dairy cattle production systems -an integral assessment- (p. 152). Wageningen. Vellinga, T. V., Blonk, H., Marinussen, M., Zeist, W. J. Van, Boer, I. J. M. De, & Starmans, D. (2013). Report 674 Methodology used in feedprint: a tool quantifying greenhouse gas emissions of feed production and utilization (pp. 1–121). Retrieved from http://www.wageningenur.nl/nl/show/Feedprint.htm WRI-WBCSD. (2011). Product Life Cycle Accounting and Reporting Standard. Zijderveld, S. Van. (2011). Dietary strategies to reduce methane emissions from ruminants (p. 132). Wageningen.
31
Bijlage 1: Templates ter accordering van duurzaamheidslabels en bijbehorende factheet Template ten behoeve van directeur Agrifirm Innovation Centre Middels dit schrijven verklaar ik
als zijnde directeur AIC dat het duurzaamheidslabel met bijbehorende factsheet van met versienummer is berekend met de juiste gegevens van voldoende kwaliteit zoals aangeleverd door Agrifirm Innovation Centre. Dit duurzaamheidslabel met bijbehorende factsheet is van dusdanige kwaliteit dat het extern mag worden gecommuniceerd. Tevens verklaar ik dat het label diergezondheid extern mag worden gecommuniceerd op basis van de kwalitatieve beoordeling en/of de geverifieerde gegevens van de GD en/of de WUR. Functie: Naam: Datum: Plaats: Handtekening:
Directeur Agrifirm Innovation Centre _____________ _____________ _____________
Template ten behoeve van de externe controleur Middels dit schrijven verklaar ik als zijnde externe controleur dat het duurzaamheidslabel met bijbehorende factsheet van met versienummer op een juiste wijze is berekend. Dit duurzaamheidslabel met bijbehorende factsheet is van dusdanige kwaliteit dat het extern gecommuniceerd kan worden. Organisatie: Functie: Naam: Datum: Plaats: Handtekening:
_____________ _____________ _____________ _____________ _____________
32