Project Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) Erasmushogeschool, opleiding journalistiek 2012-‐2013
Percepties van leidinggevenden in de journalistiek over tevredenheid, werkdruk, competenties en ondersteuning van beginnende journalisten Onderzoekster: Ria Goris, lector Erasmushogeschool
Inhoudsopgave 1. Situering, verantwoording en onderzoeksdoel 1.1. Situering onderzoeksdomein 1.2. Verantwoording 1.3. Onderzoeksdoel 2. Literatuur 3. Onderzoekshypothesen 4. Methodologie 5. Bevindingen 5.1. Onderzoek leidinggevende journalisten 5.1.1.
Onderzoekssample
5.1.2.
Bevindingen
5.1.2.1. Jobtevredenheid en frustratie 5.1.2.2. Werkdruk 5.1.2.3. Competenties en lacunes van beginnende journalisten 5.1.2.4. Ondersteuning van beginnende journalisten 5.2. Bijkomende bevraging personeelsverantwoordelijken 5.2.1.
Bevraagde medewerkers en items
5.2.2.
Bevindingen
5.2.2.1. Werkdruk 5.2.2.2. Aanwervingsprofiel en competenties 5.2.2.3. Contracten 5.2.2.4. Ondersteuning Conclusie
6. Besluit en beperkingen onderzoek 6.1. Algemene conclusies 6.1.1.
Terugkoppeling naar hypothesen
6.1.2.
Relevante bevindingen
6.2. Beperkingen onderzoek Bijlage: vragenprotocol (gestructureerde vragenlijst)
1. Situering , verantwoording en onderzoeksdoel 1.1. Situering onderzoeksdomein Het onderzoeksdomein situeert zich bij de startfase van de journalistieke loopbaan: hoe tevreden of ontevreden zijn beginnende journalisten, welke competenties worden vereist van hen, zijn ze hiervoor voldoende gewapend, op welke wijze worden ze ondersteund? In deze fase van het driejarige onderzoeksproject bekijken we de ervaringen en de visie van leidinggevende journalisten hierop. De auteur van dit onderzoeksrapport wenst professor Steve Paulussen (Universiteit Antwerpen, departement communicatiewetenschappen) te bedanken voor het advies en de feedback tijdens de uitvoering van dit onderzoek. 1.2. Verantwoording Als er één gebied is waar onderzoek een nuttige bijdrage kan leveren aan de curricula van journalistieke opleidingen, is het dit wel. Eerder onderzoek (Teugels, 2010, 2011) wees op hoge werkvereisten, onder meer een grote werkdruk, bij beginnende journalisten en de nood aan coaching. Beginnende journalisten werden bevraagd hierover. Er is echter nog geen systematische bevraging gebeurd onder leidinggevende journalisten om hun visie op de noden en uitdagingen van beginnende journalisten te registeren, en hun suggesties voor verbetering te noteren. 1.3. Onderzoeksdoel Het doel van deze fase in het PWO is de ervaring en visie van leidinggevende journalisten en personeelsverantwoordelijken van grote mediahuizen te bevragen over: -‐ -‐ -‐ -‐
Jobtevredenheid en frustratie bij beginnende journalisten Werkdruk op de redactie Competenties van beginnende journalisten Ondersteuning van beginnende journalisten 2. Literatuur Over aspecten van jobtevredenheid, over werkdruk en vaardigheden van journalisten in Vlaanderen werd reeds uitgebreid onderzoek verricht door het Center for Journalism Studies van de Universiteit Gent ( Paulussen en Raeymaeckers, 2010). De noden van beginnende journalisten werden in een andere bevraging in kaart gebracht (Teugels, 2011). Uit de studie van het Center for Journalism Studies bleek dat beroepsjournalisten in Vlaanderen hoog scoren op tevredenheid over intrinsieke aspecten van hun werk: inhoudelijke afwisseling, veelheid aan contacten, individuele autonomie, creativiteit, intellectuele uitdaging en individuele vrijheid. Ze zijn in mindere mate tevreden over de extrinsieke elementen van hun werk, vooral over de werkdruk en de werkuren, het loon en promotiekansen. Een loontrekkende journalist werkt naar eigen zeggen gemiddeld 44,7 uur per week, een zelfstandig journalist 50,4 uur. De meerderheid van de journalisten heeft een variabel werkrooster, wat in hogere mate geldt voor zelfstandige journalisten dan voor loontrekkenden. De meerderheid in beide categorieën werkt regelmatig tot altijd ’s avonds
en tijdens weekend-‐ en feestdagen.1 Een freelance journalist die bevraagd werd, stelde: ‘ De werkdruk is voor iedereen toegenomen, en dat is een van de redenen waarom ik besloten heb freelance te werken. Ik ben mijn eigen baas en kan zo de werkdruk min of meer controleren. Iemand die op een redactie werkt, kan dat niet.’2 Andere onderzoekers wezen op het verband tussen werkdruk en risico op burnout ( Teugels e.a., 2010). Het risico op burnout ligt bij journalisten hoger dan bij de werkende bevolking in het algemeen ( 21 % tegenover 16 %). Bij beginnende journalisten (minder dan drie jaar beroepsactief) ligt het risico op burnout niet noemenswaardig lager dan bij de beroepsgroep in het algemeen (20 % tegenover 21 %). Dat suggereerde een bevraging van 113 beginnende journalisten (Teugels, 2011). Naast werkdruk worden als verklarende elementen hierbij gegeven: werkritme, stress, lichamelijke en mentale roofbouw, interne spanningen op het werk, werkonzekerheid bij freelancers, gebrek aan bijscholing, gebrek aan coaching en het niet hebben van een partner. De beginnende journalisten werken naar eigen zeggen gemiddeld 44 uur per week. Uit dit onderzoek (Teugels, 2011) bleek verder dat beginnende journalisten meer tevreden dan ontevreden zijn over volgende aspecten van hun startbekwaamheid: schriftelijke en mondelinge communicatievaardigheden in het Nederlands, snel betrouwbare informatie kunnen vinden op internet, bronnenkennis, kennis van deontologie, politieke achtergrondinformatie en mediakennis. Ze waren meer ontevreden dan tevreden over nieuwe researchvaardigheden, hun mondelinge communicatievaardigheden in het Frans, hun juridische en economische bagage en hun vermogen om met stress om te gaan. Ofschoon vele starters aangaven training te kunnen gebruiken op het vlak van mondelinge vaardigheden Frans, creatief denken (mindmapping, out of the box denken..), interviewtechnieken en stressbestendigheidstechnieken, volgde slechts 27 % van de starters in het jaar voorafgaand aan de bevraging een bijscholing. 77 % gaf aan dat leidinggevenden geen belang hechtten aan bijscholing. Ten slotte gaf bijna 85 % van de bevraagden in deze studie aan coaching (door mentor, peter of meter of senior journalist) noodzakelijk te vinden en gaven ze aan nood te hebben aan gerichte feedback en concrete ondersteuning. Conclusie: deze studies geven een beeld van de bronnen van voldoening en tevredenheid van journalisten, maar leggen tevens een aantal pijnpunten bloot: een hoge werkdruk en erg variabel werkrooster dat geregeld avond-‐ en weekendwerk inhoudt, een gebrek aan ondersteuning bij het ontwikkelen van competenties bij beginnende journalisten en een gebrek aan coaching en feedback. Dit zijn aspecten waarop het waardevol is om het licht van leidinggevende journalisten te laten schijnen. 3. Onderzoekshypothesen De literatuurstudie geeft aanzetten voor volgende onderzoekshypothesen:
1
Journalisten. Profiel van een beroepsgroep, Paulussen S. en Raeymaeckers K,Lannoo Campus, 2010,p.57 en 59
2
Journalisten. Profiel van een beroepsgroep, Paulussen S. en Raeymaeckers K,Lannoo Campus, 2010,p. 58
-‐
-‐
Beginnende journalisten worstelen met andere problemen dan ervaren journalisten: ze moeten leren omgaan met de werkdruk en –stress en ontberen specifieke vaardigheden op enkele terreinen: mondelinge vaardigheden Frans, creatief denken en interviewtechnieken. De vraag naar coaching, bijscholing en feedback is groter dan wat er effectief gerealiseerd wordt op dat vlak in het werkveld.
-‐
Er kunnen elementen op de werkvloer en in de opleiding van journalisten geïdentificeerd worden die beginnende journalisten effectief beter wapenen om om te gaan met de uitdagingen van het werk. 4. Methodologie We opteerden voor een kwalitatief survey (diepte-‐interviews) als onderzoeksmethode: we wilden immers niet enkel wat-‐vragen stellen, maar ook het waarom van de antwoorden begrijpen en exploreren hoe aan de genoemde noden en uitdagingen tegemoetgekomen wordt, waar er lacunes zijn en welke mechanismen daarbij een rol spelen. Tussen oktober en eind december 2012 bevroegen 34 laatstejaarsstudenten bachelor journalistiek van de Erasmushogeschool 34 leidinggevende journalisten over volgende vier aspecten: -‐ Jobtevredenheid en frustratie bij beginnende journalisten -‐ Werkdruk op de redactie -‐ Competenties van beginnende journalisten -‐ Ondersteuning van beginnende journalisten We werkten met open ended vragen teneinde zoveel mogelijk informatie te vergaren over wat er werkelijk leeft op de werkvloer. (zie bijlage 1: vragenprotocol) De leidinggevenden werden via persoonlijke, individuele mails verzocht om hun medewerking3 De respons was zeer hoog, wat mogelijk te wijten is aan de individuele benadering. Zowat alle benaderde leidinggevenden zegden hun medewerking toe. 3 dat gebeurde in de volgende bewoordingen: “ Een tijd geleden werd er in Vlaanderen onderzoek verricht over de tevredenheid, vaardigheden en noden van beginnende journalisten. Hiervoor werden starters in de journalistiek bevraagd. Ik zou graag zicht willen krijgen in de ervaringen en visie van leidinggevende journalisten zelf hierop in het kader van een project wetenschappelijk onderzoek van de Erasmushogeschool, opleiding journalistiek. Daarom ben ik op zoek naar leidinggevende journalisten – bij voorkeur mensen die geregeld met starters te maken krijgen – die bereid zijn hierover een vraaggesprek aan te gaan van een uur met een van onze laatstejaarsstudenten journalistiek. Ziet u het zitten hieraan mee te werken en/of kunt u collega’s aanbevelen die hiervoor goed geplaatst zijn?”
Er werd zorg gedragen voor voldoende vertegenwoordiging van diverse media: print, radio, tv, online + een persagentschap. De studenten werden op voorhand gebrieft in het werken met de vragenlijsten en alle interviews werden opgenomen en getranscribeerd. De analyse van de data werd gedaan door de structureel onderzoeker. Na verwerking van deze gegevens namde structureel onderzoeker nog vijf individuele interviews af met verantwoordelijken van personeelsdiensten van diverse mediahuizen om hen concreet te bevragen over: -‐ De door hen gepercipieerde competenties en noden van beginnende journalisten -‐ Maatregelen om beginnende journalisten te ondersteunen -‐ Statuut /soorten contracten waarmee beginners aanvangen In dit luik werden medewerkers bevraagd van De Persgroep,Corelio,Concentra, VRT en Vmma. 4 Ze kregen open ended vragen voorgelegd over de hierboven vernoemde items. De antwoorden op verschillende items werden naast elkaar gelegd om te kijken naar overeenkomsten en/of tegenstellingen. Ze werden ook afgetoetst aan de uitspraken van leidinggevende journalisten in de betreffende mediahuizen om te zien of er overeenkomsten dan wel verschillen waren tussen de uitspraken van leidinggevenden op de werkvloer en van HR van het betreffende mediahuis. 5. Bevindingen 5.1. Onderzoek leidinggevende journalisten 5.1.1. Onderzoekssample: In totaal werden 34 leidinggevende journalisten diepgaand bevraagd. Ze werken bij de volgende media: VRT, VMMa, tv-‐Brussel, ATV, ROB-‐tv, tv-‐Limburg, FM Brussel, Knack, Het Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad, De Morgen, De Standaard, De Tijd,Gazet van Antwerpen,Gazet van Brussel,, Brussel Deze Week en Belga. Dit aantal is te klein om er relevante cijfergegevens uit te halen, maar hun antwoorden geven wel relevante tendensen weer en leggen dynamieken bloot die een rol spelen in het huidige mediaklimaat. Ze geven ook aan wat de effecten hiervan zijn op beginnende journalisten. - 4 Corelio: Peter Boon, Persgroep: Iris Musschoot, Concentra: Sabine Haven; VRT: Sofie Reviers, VMMa: Kris Cuypers
Hieronder geven we de verdeling van de bevraagden weer volgens medium, geslacht, leeftijd en aantal jaren ervaring met leidinggeven. Volgens aard van medium, werken de bevraagde journalisten in de volgende media: Print: 16 Televisie: 8 Radio: 4 Online: 4 Persagentschap: 2 26 van de bevraagde leidinggevenden zijn mannen, 8 vrouwen. 26 van de bevraagde leidinggevenden zijn minder dan 50 jaar oud, 6 meer dan 50 jaar oud. De helft is jonger dan 40, de helft ouder. De gemiddelde leeftijd van de bevraagde groep is 41 jaar. Ondanks het duidelijk overwicht van -‐50-‐jarigen in de bevraging, hadden 22 van de bevraagden toch reeds meer dan 5 jaar ervaring met leidinggeven, tegenover 9 met minder dan 5 jaar ervaring. Raakvlakken met ander onderzoek: Er is geen ander onderzoek verricht van leidinggevende journalisten. Wel is er een profiel opgesteld over de Vlaamse beroepsjournalist in het algemeen door onderzoekers van het Center for Journalism Studies. Ongeveer driekwart van de Vlaamse beroepsjournalisten was in 2008 mannelijk en hun gemiddelde leeftijd was 42 jaar. Deze studie suggereert dat mannen ook in de meerderheid zijn bij leidinggevende journalistieke posities en ligt in het verlengde van het overwicht van mannen in de journalistieke beroepsgroep in het algemeen. De Vlaamse beroepsjournalisten werken voor iets meer dan de helft in printmedia, voor bijna een kwart voor televisie, terwijl 13 procent voor de radio werkt, volgens cijfers uit 2008 die het Center voor Journalism Studies vergaarde. Alle mediasectoren zijn in ons onderzoek vertegenwoordigd. Omdat meer dan de helft van de journalisten in de printmediasector werkt, werden de meeste interviews afgenomen met personen die hier werkten. Het Center voor Journalism Studies telde in 2008 slechts ongeveer 2 procent onlinejournalisten.
Ongeveer 10 procent van onze bevraagden werkt in de onlinejournalistiek, maar het aandeel van onlinejournalistiek is sinds 2008 gevoelig gestegen. Bovendien is het een sector waarin veel net afgestudeerden terechtkomen en daarom ook erg relevant voor onze bevraging. 5.1.2.
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Bevindingen: De leidinggevende journalisten werden bevraagd naar de jobtevredenheid en frustraties van beginnende journalisten, de werkdruk, hun competenties en de ondersteuning van beginners op de werkvloer. Dit zijn de voornaamste bevindingen voor elk van deze items: 5.1.2.1. Jobtevredenheid en frustratie: We bespreken achtereenvolgens de bevindingen over jobtevredenheid en frustratie. De vragen uit de vragenlijst die hierop betrekking hebben: Heeft u de indruk dat journalisten die hier beginnen eerder tevreden dan ontevreden zijn? Hoe/waaraan merkt u dat? Waarover zijn ze volgens u het meest tevreden? Vangt u ook wel eens uitingen van frustratie op? Waarmee heeft frustratie te maken? Valt er volgens u iets aan te doen? Jobtevredenheid: De antwoorden op de vraag ‘waarover zijn beginnende journalisten volgens u het meest tevreden?’ konden ondergebracht worden in de volgende categorieën. We geven aan hoe vaak dit item vermeld werd. Jobinhoud: 15 Kunnen starten in de journalistiek: 13 Sfeer op de redactie: 13 Vertrouwen en verantwoordelijkheid: 9 Goede verloning / contract: 3 Andere: 9
Bij ‘andere’ werden volgende items genoteerd: Inspraak en openheid voor kritiek
-
-
-
Flexibel werken Goed begeleid worden Reacties die je als journalist krijgt (van lezers) Voldoening van schrijven voor groot publiek Het zijn voornamelijk intrinsieke aspecten van de job die gepercipieerd worden als bronnen van tevredenheid. Slechts enkele bevraagden verwijzen naar het extrinsieke aspect van de verloning. Enkele uitspraken van bevraagde journalisten over jobtevredenheid die dit illustreren (in cursief: eigen toevoegingen ter verduidelijking): -‐“Ik denk (dat ze het meest tevreden zijn) over de jobinhoud: het feit dat het wel een heel afwisselende job is en heel flexibel en dat je niet vastzit achter een scherm en altijd met dezelfde mensen te maken krijgt” -‐ “De autonomie die ze krijgen. De jobinhoud, het feit dat ze volop met nieuws kunnen werken. En als derde factor zou ik het groepsverband aangeven.” Er werden ook enkele uitspraken genoteerd die specifiek zijn voor een bepaald medium. Een onlinejournalist: “Als ze beginnen zijn ze heel tevreden ( over in nieuwsomgeving zitten en schrijven voor een groot publiek). Maar specifiek voor online: na een bepaald aantal jaren dreigt er routine te komen en is deskwerk niet meer zo interessant.” Een regiojournalist: “ Ze komen in een omgeving terecht waar ze heel veel kansen krijgen. In tegenstelling tot de grote nationale zenders worden fouten hier vergeven.”
Frustratie: De antwoorden op de vraag ‘Over welke drie factoren is er volgens u veel ontevredenheid?’ konden ondergebracht worden in de volgende categorieën: Druk en stress: 15 Lange/onregelmatige werkdagen: 9 Moeilijke combi privéleven: 6 Beperkte ondersteuning/feedback: 5 Verloning: 5 Andere: 10
Bij ‘andere’ werden volgende items genoteerd: Dat ze sneller willen lopen dan ze kunnen stappen Gebrek aan netwerk, ervaring, snelheid
Veel deskwerk Druk en stress worden duidelijk gepercipieerd als de grootste bron van frustratie voor beginnende journalisten. De ‘lange / onregelmatige dagen’ houden hier deels verband mee. Journalistiek bedrijven houdt voor velen een ongeregeld bestaan in. Diverse leidinggevenden wijzen erop dat beginners dit van meet af weten. Dat neemt niet weg dat de stress van lange dagen, deadlinedruk of onregelmatige uren een bron van frustratie is voor heel wat beginners, aldus de bevraagden. Enkele uitspraken die dit illustreren: - “Ik denk dat ze het minst tevreden zijn over de praktische kant van zaken en de combinatie met een sociaal leven en de druk en de stress.” - “Als er frustratie is bij nieuwkomers, dan is dat omdat velen hier beginnen met een slecht statuut. (op interimbasis) Daarnaast zijn er ook frustraties rond het vele avondwerk. Het merendeel van de beginners werkt ‘s avonds. Vijf dagen/ week en 1 zondag/3. Dat heeft invloed op het sociaal leven natuurlijk.” Een vijftal bevraagden wees uitdrukkelijk op het gebrek aan voldoende begeleiding als bron van frustratie, zoals in de volgende uitspraak: “De dingen die frustrerend zijn, zowel voor beginnende journalisten als voor ons zijn toch de beperkte ondersteuning die je krijgt. (…)De reden is: er komt de hele tijd nieuws binnen en er is veel tijdsdruk en nieuws om te verwerken en dan is het begeleiden van een jonge journalist vaak één van de dingen die er als eerste inschiet.” Conclusie: De bronnen van tevredenheid van beginners zijn volgens leidinggevenden vooral intrinsiek: ze hebben te maken met de journalistieke jobinhoud en de wijze waarop er gewerkt wordt, inclusief de sfeer op de redactie. Hierover heerste er een grote mate van eensgezindheid bij de bevraagden. De journalistieke werkwijze geeft echter ook reden tot frustratie: geregelde, soms constante, deadlinedruk creëert stress, de onvoorspelbare werkuren leggen soms een hypotheek op het sociale leven van beginners. Ruim de helft van alle bevraagden wezen op deze nadelen die volgens hen ‘part of the job’ zijn. Gebrek aan begeleiding is in een aantal gevallen ook een bron van frustratie, zo werd uitdrukkelijk vermeld door een deel van de bevraagden. Raakvlakken met ander onderzoek: Onderzoekers van het Center for Journalism Studies concludeerden uit hun uitgebreide bevraging van Vlaamse beroepsjournalisten dat de tevredenheid in de beroepsgroep hoog is, vooral dan over de intrinsieke aspecten van de job: de creativiteit, afwisseling, de veelheid aan contacten, en de individuele autonomie en vrijheid. Heel wat minder tevredenheid is er over de werkdruk, de werkuren en het loon.5 Deze bevindingen werden bevestigd in onze bevraging. In tijden van besparingen en jobschaarste wordt het aan de slag kunnen gaan als journalist bovendien op zich als een bron van voldoening beschouwd. -
5
Journalisten. Profiel van een beroepsgroep p. 69
5.1.2.2. Werkdruk
-
Vragen in de vragenlijst die hierop betrekking hebben: Hoeveel uren per week werken beginnende journalisten hier? Vindt u dat de werkdruk hoog ligt of niet? Hoe vaak komt het voor dat beginnende journalisten na hun gewone werkuren nog werk verrichten? Is er compensatie voorzien voor extra werk? Hoe ziet de regeling er concreet uit? Heeft u de indruk dat beginners zich voldoende willen ‘smijten’ in het werk? Heeft u indicaties dat beginnende journalisten risico lopen op burnout? Moet werkdruk volgens u een aandachtspunt zijn op redacties of niet? ‘Hoeveel uren per week werken beginnende journalisten hier?’ was een van de gestelde vragen om de werkdruk in kaart te brengen. De antwoorden: Minder dan 30 uur: 0 30 tot 35 uur: 0 35 tot 40 uur: 11 40 tot 45 uur: 10 Meer dan 45 uur: 10 De grote meerderheid van de bevraagden geeft aan dat er meer dan 40 uur per week gewerkt wordt, bijna een derde van de bevraagden geeft aan dat het om meer dan 45 uur per week gaat. We vroegen of de werkdruk in hun ogen hoog was of niet. De antwoorden: Hoog: 27 Niet hoog: 2 Ja en nee: 3
Hier laat de tendens aan duidelijkheid niets te wensen over: journalistiek is een beroep waarin de werkdruk hoog ligt, zo meent het leeuwendeel van de bevraagden. De ‘ja en nee’ antwoorden houden een nuancering in: in bepaalde periodes, bijvoorbeeld verkiezingen, ligt de druk bijzonder hoog, in andere periodes minder.
Op de vraag ‘hoe vaak komt het voor dat beginnende journalisten na hun gewone werkuren nog werk verrichten?’ noteerden we volgende antwoorden: Nooit: 2 Soms: 13 Geregeld/vaak: 13 Hangt ervan af: 4 Het is dus zeer gebruikelijk om na de gewone werkuren nog werk te verrichten, zo geven de bevraagde leidinggevenden aan. Op sommige redacties is dit slechts soms het geval, op andere vaak. Hier is duidelijk een verband met de aard van het medium: het verschil in antwoord tussen leidinggevenden in printmedia versus andere media is opvallend. De 13 leidinggevende printjournalisten die deze vraag beantwoordden, gaven allen aan dat er 40 tot 45 uur (5 respondenten) of meer dan 45 uur per week (8 respondenten) gewerkt werd. De 7 bevraagde tv-‐leidinggevenden gaven allen ’35 tot 40 uur ‘ aan, een duidelijk kortere werkweek. Radio-‐leidinggevenden vermeldden ’35 tot 40 uur’ of ’40 tot 45 uur’. Bij de bevraagde onlinejournalisten was de variatie groter. Dit verschil tussen de media werd bevestigd in de antwoorden op de vraag hoe vaak er na de gewone uren nog gewerkt wordt. We noteerden onder meer volgende uitspraken over de werkdruk: - “Dat is heel variabel. Ik denk dat we volgens ons contract 37 uur moeten werken, maar ik denk dat de meesten tegen de 50 uur aangaan.” - “Er bestaan geen gewone uren. Je weet wanneer je dag begint maar je weet niet wanneer hij eindigt.” - “ Er zijn steeds meer taken en uitzendingen en niet te vergeten de enorme opkomst van het internet met hierdoor ook meer concurrentie. Niet altijd even makkelijk om te combineren met een gezinsleven en jonge kinderen.” Verschillende respondenten haalden een onduidelijk punt in verband met het werkvolume aan: vanaf wanneer begin je de werkuren te tellen? Enkel als je op de redactie of op locatie werk verricht, of ook als je thuis het nieuws volgt of even iets opzoekt? Een typerende uitspraak op dit vlak: “Een journalist is 24 uur per dag journalist, vind ik. (…) Hoe reken je dat? Een journalist die zijn kranten leest, is die aan het werken of niet?” Op de vraag of werkdruk een aandachtspunt hoort te zijn op redacties, waren de antwoorden uiteenlopend. Sommige bevraagden legden de nadruk op individuele strategieën, zoals in de volgende uitspraak: “Werkdruk kan al veel verminderen als iedereen eens een cursus tijdsefficiëntie zou krijgen en niet pas begint te bellen om 3 uur ‘s namiddags.” Verschillende leidinggevenden zegden zich bewust te zijn van de hoge werkdruk, maar zien momenteel weinig mogelijkheden om deze te verminderen. Dit wordt
geïllustreerd door de volgende uitspraak: “De werkdruk valt alleen op te vangen met meer mensen, ik vrees dat er voor het moment niet zo heel veel aan te doen is.” De meeste leidinggevenden gaven aan dat er compensatie in tijd voorzien is voor wie gevraagd wordt langer of in het weekend te werken. Dit geldt niet wanneer iemand spontaan langer blijft om een taak af te werken. Op de meeste redacties wordt enkel na voorafgaand akkoord compensatie gegeven en zijn er duidelijke regels, zoals: “Voor weekendwerk kan je wel verlof opnemen, voor overuren niet.” Daarnaast geldt op heel wat redacties een vorm van flexibiliteit, zoals geïllustreerd wordt door volgende uitspraak: “Als je veel ‘s avonds of in het weekend werkt, betekent dat dat niemand er een probleem van maakt als je dan overdag even naar de tandarts gaat.” Tenslotte is het op enkele printredacties de gewoonte om een ruim gemeten vakantieregeling te beschouwen als compensatie voor drukke werkweken. Een van de bevraagden antwoordde op de vraag of er compensatie voorzien was voor overuren: “Nee, je doet dit uit de goedheid van je hart. (…) We hebben wel meer dan 40 vakantiedagen per jaar.” Op de vraag of beginnende journalisten zich wel voldoende smijten antwoordden 15 bevestigend, 5 ontkennend en gaven 9 aan dat dit afhing van de persoon in kwestie. De perceptie van de motivatie en drive van beginnende journalisten is dus overwegend positief. We vroegen of de leidinggevenden indicaties hadden dat beginnende journalisten risico lopen op burnout. De overweldigende meerderheid van de bevraagden (28) antwoordde ‘neen’, slechts een kleine minderheid (4) zag wel reden tot bezorgdheid. Een risico op burnout bij beginners wordt dus duidelijk niet onderkend. Enkele uitspraken hierover: -‐ “Nee, als ze beginnen en dan al een burnout hebben dan weet ik niet wat ze in deze stiel doen eigenlijk.” -‐ “Ik denk niet dat werkdruk mensen naar een burnout duwt. Ik denk vaker dat het gefnuikte ambities zijn.” Conclusie: Beginners in de journalistiek mogen zich verwachten aan behoorlijk wat werkdruk en onregelmatige uren. Deze studie suggereert dat een niet onaanzienlijk aantal beginners zich zelfs mag verwachten aan weken van meer dan 45 uur. Er is de bijna unanieme perceptie van leidinggevenden dat de werkdruk hoog ligt. Desondanks zien ze bij beginners nauwelijks een risico op burnout. Jonge mensen moeten tegen de druk kunnen, is de teneur van de antwoorden. Raakvlakken met ander onderzoek: Uit de bevraging van onderzoekers van het Center for Journalism Studies onder Vlaamse beroepsjournalisten blijkt dat de werkdruk de belangrijkste bron van frustratie is. De gemiddelde werkweek voor loontrekkende journalisten telde in 2008 44,7 uur, die van zelfstandige journalisten 50,4 uur. In onze bevraging gaf de meerderheid van de respondenten aan dat er meer dan 40 uur per week gewerkt wordt, en gaf ongeveer een derde aan dat er meer dan 45 uur gewerkt wordt. Onze gegevens sporen met die van het Center for Journalism Studies.
-
Ongeveer driekwart van de bevraagden door het Center for Journalism Studies gaven aan dat ze regelmatig tot altijd ’s avonds of tijdens weekends-‐ en feestdagen werkten. In onze bevraging gaven evenveel respondenten aan dat beginners ‘soms’ na de gewone uren werkten als er aangaven dat dit ‘geregeld/vaak’ gebeurt. Een lichte afzwakking dus ten aanzien van de resultaten van het Center for Journalism Studies. Het Center voor Journalism Studies maakt geen onderscheid tussen werkdruk volgens de diverse media. In onze bevraging kwam er wel een opmerkelijk verschil naar voor tussen de werkdruk bij printmedia versus de andere media. Marleen Teugels onderzocht het risico op burnout bij beginnende journalisten en kwam tot de conclusie dat dit risico bijna even hoog ligt als bij de beroepsgroep in het algemeen. ‘Zomaar eventjes 20 % van de starters loopt een verhoogd risico op burnout, stelde zij naar aanleiding van gevalideerde vragenlijsten over burnout die beginners invulden. 6 Dit risico wordt in onze studie echter niet onderkend. Integendeel: het gros van de leidinggevenden wuift het resoluut van de hand. Ze ontkennen niet zozeer het risico op burnout dat vervat ligt in het metier maar gaan er wel van uit dat beginnende journalisten tegen een stootje kunnen, en dat stress die leidt tot burnout een cumulatief gegeven is, opgebouwd in de loop van vele jaren. 5.1.2.3. Competenties en lacunes van beginnende journalisten Vragen uit de vragenlijst die hierop betrekking hebben: Zijn beginnende journalisten volgens u voldoende gewapend voor de job? Zijn er competenties waarin beginnende journalisten uitblinken? Ondervindt u lacunes in de competenties van beginnende journalisten. Zo ja, welke? (indien ja) Wie moet deze lacunes opvangen? Op de vraag of beginnende journalisten goed gewapend zijn voor de job, liepen de antwoorden erg uiteen: Ja: 7 Neen: 7 Hangt ervan af: 14
Er waren evenveel respondenten die bevestigend antwoordden als die ontkennend antwoordden. Maar liefst de helft van de bevraagden gaf aan dat dit afhangt van de beginner in kwestie en dat er dus geen algemene uitspraken over te maken waren. Sommigen 6
Teugels, 2011
antwoordden in algemene termen, anderen wezen hier op specifieke tekorten, zoals mag blijken uit volgende uitspraken: -‐ “Iedereen is goed gewapend als hij of zij over een pen beschikt en als hij of zij verwondering heeft en nieuwsgierigheid (…) Als je over die drie dingen beschikt, heb je alle troeven om een goede journalist te worden.” -‐ “Ik ben heel positief over jonge journalisten. Ze missen gewoon nog ervaring en routine, maar dat kunnen ze enkel leren met de tijd.” -‐ “Ze hebben wel redelijk wat context maar ze zijn veel te weinig ‘streetwise’. Ze hebben de neiging als ze een stuk schrijven om een samenvatting te maken van een dossier.” Competenties waarin beginners volgens de bevraagden uitblinken: Vlot met nieuwe media: 9 Technologisch handig: 8 Enthousiasme en drive: 7 Snel trends oppikken: 3 Andere: 5
Leidinggevenden percipiëren beginners als journalisten die snel hun weg vinden in sociale media, handig zijn met apparatuur en gedreven zijn om het te maken. Dat zijn alleszins de vaakst weerkerende antwoorden op deze vraag. Enkele uitspraken die dit illustreren: -‐“Ze pikken trends op, ze pikken nieuws op op plaatsen waar wij dat niet meer oppikken, omdat zij in die virtuele wereld veel beter hun weg kennen dan wij.” -‐ “ Ze kijken met frisse ogen naar iets en stellen vragen die de lezer zichzelf ook stelt. Ze spreken jonge lezers aan omdat ze hun generatie kennen.” -‐ “Ze zijn heel flexibel en staan open voor verbetering.” Lacunes in de competenties van beginnende journalisten zoals aangegeven door de bevraagde leidinggevenden kunnen worden ondergebracht in de volgende categorieën: Gebrek aan basiskennis: 11 Taalniveau/ taalbeheersing: 9 Te weinig populair denken: 6 Nieuws niet altijd herkennen: 4
Andere: 9
Bij ‘andere’ werden vernoemd: - Niet diepgravend genoeg - Soms te snel tevreden over hun werk - Onvoldoende vertrouwd met interviewtechnieken Een gebrek aan basis-‐ en achtergrondkennis en aspecten van taalbeheersing zijn de vaakst vernoemde lacunes. Ze worden geïllustreerd door de volgende uitspraken: - “Wat iets beter zou kunnen is de algemene kennis, achtergronden, historische verbanden kunnen leggen en ook onderwerpen kunnen kaderen.” - “Het kunnen schrijven zonder dt-‐fouten is een groot aandachtspunt. Ik verbaas mij erover dat dat altijd terug naar boven komt. Het gebruik van het juiste betrekkelijke voornaamwoord. Een zin kunnen maken met een onderwerp, werkwoord en een lijdend voorwerp.” Andere taalaspecten waarover beginners volgens de bevraagden geregeld struikelen zijn: - in hun taalgebruik onvoldoende aansluiten bij hun doelgroep : te weinig ‘populair’ schrijven (“Soms schrijven ze te high level, met te veel moeilijke woorden.”) - te weinig ervaring hebben om een goede opbouw of spanningsboog uit te werken. Dit zijn wel aspecten die enige ervaring vergen, merken sommige bevraagden op. Ook een gebrek aan nieuwszin, of onderscheidingsvermogen om het nieuwswaardige in een item op te pikken en goed te verwerken, werd door diverse bevraagden vermeld. Bijvoorbeeld in volgende uitspraken: - “Dat is wat je soms wel bij jonge journalisten ziet: dat ze niet gezien hebben wat er in hun eigen straat is gebeurd maar wel waar er in Noord-‐Korea over getwitterd wordt.” - “Als ik jonge journalisten zie vastlopen, is het wel daar: hoe haal ik uit alle informatie die ik verzameld heb het verhaal dat ik wil schrijven?” Verschillende bevraagden gaven aan dat beginners van te weinig kritische zin getuigen en niet altijd diep genoeg graven: - “We vinden dat ze veel te weinig diep graven, dat ze veel te snel tevreden zijn. Ze kunnen niet genoeg de bron inschatten die ze inroepen, en ze gaan niet genoeg tot op het bot.” - “Soms zijn ze te snel tevreden over wat er wordt afgeleverd. De kwaliteitsnorm ligt soms wat te laag, of je krijgt een onderwerp en je gaat naar de meest voor de hand liggende mensen om ze te interviewen en kijkt niet een stapje verder.” Op de vraag wie de lacunes zou moeten opvangen, liepen de antwoorden erg uiteen. Sommige bevraagden wezen op de eigen verantwoordelijkheid van de beginner, anderen naar de journalistieke opleidingen, en weer anderen vonden dat ze zelf op de redactie meer feedback of begeleiding konden bieden. Er valt geen algemene tendens uit op te maken. De meest voorkomende antwoorden worden geïllustreerd door volgende uitspraken.
“Ze moeten dat zelf doen, in combinatie met goede feedback en begeleiding.” “Het onderwijs zou meer kunnen doen. En dan vooral wat algemene kennis betreft: zelfstudie, het echt gaan doorgronden van onderwerpen die je moet volgen voor de krant.” “Meer en betere feedback geven op de redactie.”
-
Conclusie: De competenties waarin beginnende journalisten het meest uitblinken volgens de bevraagde leidinggevenden hebben te maken met snel technologisch inzicht, vlot gebruik maken van sociale media, trends oppikken en met enthousiasme en drive. Minder gunstig is het gesteld met de algemene achtergrondkennis van beginnende journalisten, met hun taalbeheersing en het snel kunnen inschatten wat nieuwswaardig is of welke insteek best genomen wordt. Ruim een op elke vijf bevraagden wijst er ook op dat beginners niet voldoende ‘populair denken’, dat ze in hun taal en insteek wel eens de aansluiting met hun doelgroep missen. Raakvlakken met ander onderzoek: Marleen Teugels heeft aan beginnende journalisten gevraagd over welke aspecten van hun startbekwaamheid ze tevreden waren en over welke niet. ‘Schriftelijke en mondelinge vaardigheden in het Nederlands’ werd hier vermeld als een aspect waarover beginners tevreden waren. In onze bevraging werd het taalniveau echter veel vaker als lacune dan als een pluspunt vermeld. De beginners in de studie van Marleen Teugels gaven aan snel betrouwbare informatie te kunnen vinden op internet, wat overeenkomt met de lof van een derde van de bevraagden in onze studies over de vlotheid van beginners met nieuwe media. 5.1.2.4. Ondersteuning van beginnende journalisten Vragen in de vragenlijst die hierop betrekking hadden: - Op welke wijze worden starters op deze redactie ondersteund? - Volstaan deze maatregelen volgens u of ontbreekt er nog iets (zo ja, wat?) - (zo er iets ontbreekt) Wie dient hiervoor verantwoordelijkheid te nemen? De antwoorden op de vraag op welke wijze starters op de redactie ondersteund werden, kunnen we onderbrengen in de volgende categorieën: Coaching: 22 Opleiding/bijscholing: 10 Peter/mentor: 7 Andere: 2
De meeste bevraagden gaven aan dat er een vorm van coaching was, vaak door derechtstreekse chef, soms ook door de eindredacteur of door een ervaren collega. In de minderheid van de gevallen krijgen de nieuwelingen een peter/ meter of mentor toegewezen. Vaker wordt er van uitgegaan dat de beginner zelf wel aan de mouw van een ervaren collega zal trekken. Om dit proces aan te moedigen worden beginners op veel redacties tussen ervaren collega’s gezet. Diverse bevraagden gaven aan dat opleidingen opgang maken. Waar tien of twintig jaar geleden vooral individueel gecoacht werd, vormen opleidingen of workshops nu dankbare alternatieven omdat veel ervaren journalisten te sterk bezet zijn om veel tijd te kunnen spenderen aan het feedback geven aan beginners. Verschillende bevraagden gaven aan dat er meer dan één vorm van ondersteuning ingezet werd, bijvoorbeeld coaching en workshops Op de vraag ‘volstaat dit?’ noteerden we volgende antwoorden: Ja: 11 Nee: 13 Hangt ervan af: 4 De meningen van de bevraagde leidinggevenden waren op dit vlak verdeeld. Velen gaven aan dat het beter zou kunnen, maar dat dit gewoon niet haalbaar was. Er is een opvallend verschil in de antwoorden van leidinggevenden van verschillende media: bij radio en televisie gaven de meeste leidinggevenden aan dat starters grondig begeleid worden en dat dit volstond; in printmedia was dit heel wat minder het geval. Hier zijn de intenties vaak goed, maar blijven het intenties op het moment dat de werkdruk toeneemt. Fouten kunnen natuurlijk moeilijker geremedieerd worden bij audiovisuele media, wat het belang van een grondige begeleiding verhoogt. In een aantal gevallen zenden hoofdredacteurs, zeker bij de regionale televisiestations, ervaren cameramensen mee met beginnende journalisten, zodat deze cameramensen op het terrein als coach kunnen fungeren. Enkele uitspraken over hoe beginners begeleid worden: “Ik lees de stukken van de beginner altijd na, heel grondig. Ik geef daarna advies over wat hij kan verbeteren, taalgewijs.” “Beginnende journalisten worden heel intensief begeleid, er wordt ook regelmatig feedback gegeven. Niet alleen van journalisten of van hoofd-‐ en eindredacties maar ook van cameramensen die hier al vrij lang zitten.” Op de vraag wie er verantwoordelijkheid moet nemen voor een betere ondersteuning ingeval deze onvoldoende is, kijken de meeste leidinggevenden in eigen boezem. Het gaat hierbij dus vooral om bevraagden uit de printmedia. Diverse respondenten geven aan dat het
-
-
-
-
probleem beter structureel wordt aangepakt, ondanks een gebrek aan personeel en tijd. Enkele uitspraken: “Structurele feedbackmomenten gebeuren te weinig. Op mijn feedback na en die van de chef binnenland blijft het zowat in het ijle hangen tot de jaarlijkse evaluatie.” “Het zou absoluut mogen dat ze meer opgevolgd worden en meer feedback krijgen, of dat daar iemand voor wordt aangesteld. Een ervaren journalist misschien. Maar dan stoot je weer op hetzelfde probleem: tijdsgebrek.” “Ik denk dat we bijvoorbeeld wat nu ad hoc gebeurt een stuk structureler moeten maken.” Sommige bevraagden geven uitdrukkelijk aan dat workshops ingezet worden als alternatief voor het gebrek aan tijd voor individuele coaching, zoals in volgende uitspraak: “ Ik kan mij inbeelden dat de chef van een afdeling vaak denkt: ik zou toch wat meer tijd moeten steken in de coaching van de nieuwe krachten. Maar dat is niet altijd mogelijk. Vanuit dat besef is er nu wel het initiatief gegroeid om die workshops te organiseren.” “Toen ik hier begon, waren er persoonlijke begeleiders die stukken nalazen en meestal ging dat over stijl. Nu geven we een aantal workshops, bv over hoe om te gaan met Facebook en Twitter.” Conclusie: Over of er voldoende ondersteuning is voor beginnende journalisten, lopen de meningen van de bevraagden erg uiteen. Bij leidinggevenden in print is het antwoord eerder ontkennend, bij leidinggevenden in de audiovisuele media eerder bevestigend. In de meeste gevallen worden de beginners onder de vleugels genomen van een ervaren collega, in veel gevallen de rechtstreekse chef, aldus de bevraagden. Minder vaak wordt er expliciet een peter/meter of mentor aangesteld, al meent een aantal respondenten dat dit een prima praktijk is, voor uitbreiding vatbaar. Ten slotte fungeren workshops of opleidingen vaak als bijkomende ondersteuning, soms ook als alternatieve ondersteuning waar er weinig tijd is voor persoonlijke begeleiding. Raakvlakken met ander onderzoek: Marleen Teugels bevroeg beginners naar hun noden aan bijscholing en ondersteuning. Bijna 60 % van hen gaf aan nood te hebben aan training over nieuwe researchtechnieken (mapping, wobbing, corwdsourcing); ongeveer 40 % gaf aan meer mondelinge vaardigheden in het Frans te kunnen gebruiken. Verder was er bij een aantal van hen vraag naar cursussen creatief denken, stressbeheersing en juridische en economische achtergrondinformatie. Slechts 27 % van de starters volgde effectief bijscholing. Iets meer dan de helft van de beginners gaf aan dat personeelstekort het moeilijk maakte om bijscholing toe te staan en 77 % van de starters zegde dat hun leidinggevenden geen belang hechtten aan bijscholing. Verder gaf 85 % van de starters aan coaching belangrijk te vinden. Er werden geen uitspraken genoteerd over hoe vaak voldaan werd aan deze vraag. In ons onderzoek gaven voornamelijk leidinggevenden uit de printmedia aan dat de nood aan coaching en feedback groter is dan haalbaar in de praktijk. De leidinggevenden van audiovisuele media gaven overwegend aan dat er voldoende coaching en ondersteuning is. De studie van Marleen Teugels maakt geen onderscheid tussen beginners in diverse media.
Onze studie suggereert dat de praktijk van coaching en ondersteuning verschilt naargelang het soort medium.
-
-
5.2. Bijkomende bevraging personeelsverantwoordelijken Om de antwoorden van de bevraagde leidinggevende journalisten te bevestigen of aan te vullen trok de onderzoekscoördinator naar human resource medewerkers van vijf grote mediahuizen. 5.2.1. Bevraagde medewerkers en items Gesprekken werden gevoerd met een vijftal medewerkers van mediahuizen. 7 Volgende items werden afgetoetst in gesprekken met open ended vragen: werkdruk, aanwervingsprofiel en competenties, contracten en ondersteuning van beginnende journalisten. 5.2.2. Bevindingen De belangrijkste elementen van antwoord op de hierboven vernoemde items geven we hieronder weer. 5.2.2.1. Werkdruk De personeelsverantwoordelijken bevestigen de perceptie van de leidinggevenden dat de werkdruk hoog ligt, ‘oneindig hoog’ volgens één van de bevraagden. Er zijn wel enkele nuances: In de audiovisuele media gelden duidelijke shiften, doorgaans een werkweek van 4 dagen van 10 uur, met compensatieregelingen voor een extra werkdag of voor uitzonderlijke inspanningen. De werkdruk is niet enkel gerelateerd aan het aantal werkuren, ook aan de constante deadlinedruk en de onregelmatige uren. Bij de printmedia is het aantal werkuren per week minder omlijnd en wordt erkend dat de werkdruk en deadlinedruk hoog tot erg hoog zijn. Ter compensatie van werkdagen die geregeld uitlopen wordt gewezen op de intrinsieke jobsatisfactie van de meeste beginners, op de flexibele werkregelingen die geregeld mogelijk zijn en op een ruim verlofstelsel. 5.2.2.2. Aanwervingsprofiel en competenties
- 7 Corelio: Peter Boon, Persgroep: Iris Musschoot, Concentra: Sabine Haven, VRT: Sofie Reviers, VMMa: Kris Cuypers
-
-
-
-
Bij sommige mediahuizen wordt expliciet een masteropleiding gevraagd voor bepaalde titels, maar voor de meeste publicaties / omroepen is dit geen must. Een journalistieke opleiding is voor de meeste mediahuizen evenmin een must, wel een belangrijke meerwaarde. Bij aanwervingen wordt doorgaans een beroep gedaan op een combinatie van het eigen netwerk, stages en open vacaturestelling. Eén mediahuis vermeldde expliciet dat de onlineredactie geldt als kweekvijver voor jong talent. Eén mediahuis geeft aan dat het, wat beginners betreft, vooral beroep doet op freelancers voor bijdragen. Concrete vereisten verschillen naargelang de functie en de rol van de gezochte medewerker en naargelang het specifieke mediahuis. Zo is enige ervaring voor sommige mediahuizen belangrijk, terwijl andere personeelsverantwoordelijken uitdrukkelijk stelden dat de juiste persoonlijkheid en aansluiting bij de bedrijfscultuur belangrijker zijn dan een of twee jaar ervaring. Gezochte competenties of kwaliteiten die meermaals vermeld werden, zijn: • Actualiteitskennis • Schrijfvaardigheid • Zin voor initiatief en zelfstandig werken • Nieuwsgerichtheid / kunnen inschatten wat nieuwswaardig is voor doelgroep Verder vernoemden de vertegenwoordigers van de omroepen het belang van een goede stem en digitaal snel mee zijn met nieuwe ontwikkelingen, en gaf één van de printmediahuizen aan dat goed kunnen samenwerken en assertiviteit belangrijke kwaliteiten zijn. Bij punten waarop remediëring soms nodig blijkt werden meermaals vernoemd: • Stem • Goede opbouw van een sterk stuk / story telling • Assertiviteit en durf Deze bevindingen lopen min of meer parallel met de items ‘voor verbetering vatbaar’ die de leidinggevende journalisten aangegeven hebben. De leidinggevende journalisten vermeldden hiernaast ook uitdrukkelijk de nood aan meer basiskennis, maar dit valt natuurlijk niet bij te brengen met extra workshops of wat coaching. 5.2.2.3. Aanvangscontracten Op het vlak van aanvangscontracten zijn er geen grote verschillen tussen de mediahuizen. Beginners in de journalistiek vangen eerder zelden aan met een contract van onbepaalde duur. Veel vaker gaat het om een contract van een bepaalde duur. In sommige mediahuizen gaat het daarbij haast altijd om een contract van zes maanden, in andere om een contract van drie maanden of een jaar. Een praktijk die bij iedereen gangbaar is: een contract van zes maanden kan maximum driemaal verlengd worden voor de beginner uitstroomt of een vast contract aangeboden krijgt. Eén mediahuis werkt met maandelijkse interimcontracten, tot maximum twee jaar. Uitzonderlijk krijgt een journalist met minder dan drie jaar ervaring wel een contract van onbepaalde duur, maar dan heeft hij zich al elders bewezen.
5.2.2.4. Ondersteuning Beginners hebben behoefte aan ondersteuning. Dit werd door alle bevraagden erkend. Soms lijken beginners geen vragende partij hiervoor, gedreven als ze zich begeven in het métier, zo gaf iemand aan, maar met enige jaren vertraging beseffen ze wel vaak het belang hiervan. Alle bevraagden gaven aan dat er op het vlak van ondersteuning meer zou kunnen en mogen gebeuren dan nu het geval is. Doorgaans wordt de beginner gecoacht door de leidinggevende, soms ook door hiervoor aangestelde coaches. In een aantal mediahuizen staat een peter/meter de beginner bij, op andere plaatsen blijft het vooralsnog bij de intentie om dit te doen. Feedback is nog te vaak ad hoc en te weinig structureel ingebed, meldden de meeste bevraagden. Dit heeft te maken met tijdsgebrek om geregelde feedback in te bedden in de werking. Als alternatieve of als bijkomende begeleiding worden in de meeste mediahuizen workshops ingelast. De aard van de workshops is afhankelijk van de specifieke noden. Diverse media hebben hiervoor een ondersteuningsstructuur uitgebouwd met lesgevers van in huis of met externe lesgevers. De leidinggevende capaciteiten van superviserende journalisten zijn ook een aandachtspunt, gaven verschillende bevraagden aan. Het is niet iedereen van nature gegeven om effectief feedback te geven. Wie hier niet goed in is, vermijdt deze taak soms, ondanks een superviserende functie. Enkele mediahuizen zijn bezig met het uitbouwen van workshops over leiderschapskwaliteiten (waarvan kundig feedback geven slechts één element is). De nood aan een structureel beter uitgebouwde ondersteuning dan nu in de praktijk vaak het geval is, wordt zowel door de meerderheid van de bevraagde leidinggevende journalisten als door de personeelsmedewerkers erkend en vernoemd. Conclusies: Er zijn geen discrepanties tussen de uitspraken van de 34 bevraagde leidinggevende journalisten en de bevraagde personeelsverantwoordelijken. De werkdruk ligt hoog maar wordt desondanks niet als problematisch ervaren door de bevraagden. Er is een vrij grote eensgezindheid over de competenties waarin beginners sterk zijn (gedrevenheid, snel mee zijn met digitale media en technologische ontwikkelingen) en waarbij ze nog verdere ondersteuning kunnen gebruiken (schrijfvaardigheden, story telling, nieuws herkennen, doelgroepgericht werken en, voor de audiovisuele media, soms stemondersteuning). Aanvangscontracten zijn doorgaans van bepaalde duur.
Ondersteuning gebeurt de laatste tijd vaker via gerichte workshops. Voor individuele begeleiding en structurele feedback ontbreekt het geregeld aan voldoende tijd. 6. Besluit en beperkingen onderzoek 6.1. Algemene conclusies We koppelen de resultaten van dit onderzoek terug naar de aanvangshypothesen en geven de meest markante onderzoeksresultaten weer. 6.1.1. Terugkoppeling naar hypothesen Bij de aanvang van dit onderzoek formuleerden we volgende hypothesen: - Beginnende journalisten worstelen met andere problemen dan ervaren journalisten: ze moeten leren omgaan met de werkdruk en –stress en ontberen specifieke vaardigheden op enkele terreinen: mondelinge vaardigheden Frans, creatief denken en interviewtechnieken. - De vraag naar coaching, bijscholing en feedback is groter dan wat er effectief gerealiseerd wordt op dat vlak in het werkveld. - Er kunnen elementen op de werkvloer en in de opleiding van journalisten geïdentificeerd worden die beginnende journalisten effectief beter wapenen om om te gaan met de uitdagingen van het werk. Uit onze gegevens blijkt effectief dat beginnende journalisten specifieke vaardigheden ontbreken op enkele terreinen. De in dit onderzoek vernoemde lacunes komen echter maar deels overeen met in eerder onderzoek (Teugels)vernoemde lacunes. Zo verwees geen enkele bevraagde naar een gebrekkige kennis van Frans. Dit wordt duidelijk eerder als een lacune ervaren door beginners dan door leidinggevenden. Op vlak van creatief denken en interviewtechnieken is er dan wel weer verbetering mogelijk, suggereren zowel beginners als leidinggevenden. Dat beginnende journalisten moeten leren omgaan met de werkdruk en stress werd niet expliciet vernoemd door leidinggevende journalisten: ze gaan er eerder van uit dat dit geen probleem vormt voor de jonge garde. Die zijn immers nog zo gedreven dat ze van lange werkdagen en stress op het werk geen punt maken, zo menen de bevraagden. Dit onderzoek bevestigt eerder onderzoek bij beginners op het vlak van vraag naar coaching, bijscholing en feedback. Vooral het structureel inbedden van een cultuur van feedback laat in de praktijk te wensen over. Leidinggevende journalisten zijn zich dus wel ten dele bewust van bepaalde problemen op het vlak van begeleiding van beginnende journalisten, maar geven aan dat hier niet altijd een oplossing voor is. Andere klachten als een (erg) hoge werkdruk zijn ze dan weer geneigd om te relativeren als ‘part of the job’ Uit onze gegevens komen elementen naar voor die beginners beter kunnen wapenen om om te gaan met de uitdagingen van het werk, dit zowel tijdens de opleiding journalistiek als op de werkvloer. Nogal wat leidinggevenden merken op dat de opleidingen journalistiek best
maximaal aandacht geven aan actualiteitskennis en de noodzaak om via zelfstudie de achtergrondkennis te verhogen. Ze suggereren dat bepaalde elementen van taal-‐ en tekstbeheersing best meer benadrukt worden: een sterke story telling, het belang van een goede titel en insteek, en voldoende populair denken en schrijven. Verder, zo geven nogal wat leidinggevenden aan, is het belangrijk dat de kritische zin van studenten aangewakkerd wordt en ze zich niet tevreden stellen met oppervlakkige vragen of een doorsnee invalshoek. 6.1.2. Relevante bevindingen De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek werden telkens op het einde van de twee onderzoeksluiken samengevat. Een eerste relevante bevinding is dat alle bevraagden zeer duidelijk bevestigen dat beginners nood hebben aan coaching en feedback. Niemand gaat uit ervan uit dat beginners maar in het zwembad gegooid moeten worden zonder meer. Wel is er bij een aantal bevraagden de vaststelling dat het in de praktijk nog te vaak blijft bij wat uitleg de eerste werkdagen, misschien nog de eerste weken, maar dat hierna beginners moeten roeien met de riemen de ze hebben. Heel wat bevraagden verwijzen naar de schaarste van mensen en middelen om ervaren vaklui vrij te stellen om beginners deeltijds te begeleiden. Een duidelijke trend van de laatste jaren is om deze schaarste te compenseren door een aantal workshops in te richten waarbij werknemers – beginners en meer ervaren journalisten -‐ specifieke vaardigheden kunnen aanscherpen. Heel wat bevraagden geven aan dat een toegankelijke coach of een peter/meter op de werkvloer geen overbodige luxe is voor beginnende journalisten, evenals het inbedden van geregelde feedback. Vormen van bijscholing kunnen deze andere vormen slechts zeer gedeeltelijk vervangen. Een tweede relevante bevinding van deze bevraging is het verschil in werkdruk en aantal werkuren tussen printmedia en andere media. Bevraagden uit printmedia gaven veel vaker dan bevraagden uit andere media aan dat er 40 tot 45 uur of meer dan 45 uur per week wordt gewerkt. Ook schatten ze de werkdruk beduidend hoger in. Een ander verschil tussen de printmedia en de andere media is het structureel inbedden van begeleiding van en feedback aan beginners. Dit gebeurt veel vaker in de audiovisuele media dan in de printmedia, zo suggereert deze bevraging. Een mogelijke uitleg is dat een lacune in een radio-‐ of tv-‐interview minder handig kan geremedieerd worden dan een lacune in print, wat de noodzaak verhoogt om beginners van meet af goed bij te staan, teneinde niet-‐remedieerbare kemels te voorkomen. Een andere mogelijke uitleg heeft te maken met de structuur van de werkweek: bij audiovisuele media zijn shiften veel duidelijker geregeld dan bij printmedia, waar men wel weet wanneer de werkdag begint maar vaak niet wanneer hij eindigt. De onregelmatigheid van de uren in de printmedia maakt mogelijk dat feedbackmomenten vaak blijven steken in goede intenties. Audiovisuele media hebben hun werkroosters veel meer ingesteld op een 24 uren nieuwsbusiness dan printmedia. Samenvattend kunnen we dus stellen dat:
-
-
De leidinggevenden de klachten in verband met werkdruk goeddeels relativeren. Ze ontkennen ze niet, maar voegen wel nuances toe of menen gewoon dat het ‘part of the job’ is; Een grote groep van leidinggevenden erkent dat beginnende journalisten beter begeleid zouden moeten worden, maar dat hiervoor de middelen ontbreken. Dit is zeker geen conclusie die voor alle soorten media opgaat, zoals we hierboven zagen. Ook binnen printmedia zijn er wel leidinggevenden die hier geregeld tijd voor uittrekken maarde meerderheid van de printbevraagden krijgt dit niet structureel ingebed. 6.2. Beperkingen onderzoek Een beperking ligt uiteraard in het bescheiden aantal leidinggevenden dat bevraagd werd: 34 journalisten en 5 mensen van HR-‐afdelingen. Bij dit sample werd echter zorg gedragen dat leidinggevenden diverse media op een representatieve wijze opgenomen werden. Het profiel van de bevraagden geeft een mooie doorsnee van de effectieve beroepsgroep, zoals we hierboven al zagen. Dit laat wel degelijk toe om tendensen die leven op de werkvloer te identificeren. Een tweede beperking is in feite een bewuste keuze en ligt in het feit dat de situatie van beginnende journalisten bevraagd werd vanuit het perspectief van leidinggevenden, dus niet door hen rechtstreeks te bevragen. Dit laatste is uiteraard al gebeurd (Teugels, 2011), een bevraging van leidinggevenden tot hiertoe nog niet. Dit onderzoek laat toe een vergelijking te maken tussen beide, wat parallellen en discrepanties oplevert. Op basis van de in dit onderzoek vergaarde gegevens zal het interessant zijn opnieuw naar beginners te gaan. Hier werden immers items aangestipt die niet aan bod kwamen in eerdere bevragingen. Gegevens van een nieuwe bevraging van beginners leggen naast de gegevens in deze bevraging zou een meer compleet beeld opleveren van de overgang van opleiding naar werk, en het wel en wee van de eerste jaren op de werkvloer.
Bijlage 1: Vragenprotocol (gestructureerde vragenlijst): Functie, geslacht, leeftijd, aantal dienstjaren (+ aantal op deze redactie) Ervaring met leidinggeven van beginnende journalisten (hoelang, in welke hoedanigheid) ! definitie beginnende journalist = minder dan drie jaar beroepsactief 1. Voorwaarden tot jobtevredenheid beginnende journalisten 1.1. Hebt u de indruk dat journalisten die hier beginnen over het algemeen tevreden zijn? 1.2. Hoe / waaraan merkt u dat (concrete indicaties/ voorbeelden)? 1.3. Waarover zijn ze volgens u het meest tevreden? 1.4. Vangt u ook wel eens uitingen van frustratie op? 1.5. Waarmee heeft frustratie te maken? (concrete indicaties/ voorbeelden) 1.6. Kunt u begrip opbrengen voor deze redenen tot frustratie? 1.7. Valt er volgens u iets aan te doen? 1.8. (zo ja ) Wat precies? 2. Werkdruk op de redactie (tenzij reeds zeer expliciet aan bod gekomen in 1) • •
2.1. Hoeveel uren per week werken beginnende journalisten hier? 2.2. Werken ze meestal op de redactie, op locatie of van thuis? 2.3. Hoe zien de werkroosters er uit? 2.4. Hoe vaak komt het voor dat journalisten na hun gewone werkuren nog werk verrichten? a) Nooit b) Af en toe c) Geregeld (ongeveer driemaal per week) d) Heel courant (meer dan driemaal per week) 2.5. Is er compensatie voorzien voor extra werk (in vorm van geldelijke vergoeding of recuperatie overuren)? Hoe ziet die er concreet uit? 2.6. Volgens een studie ligt het burnoutrisico onder journalisten iets hoger dan bij de werkende bevolking in het algemeen. Hebt u indicaties dat beginnende journalisten risico lopen op burnout? 2.7. (zo ja): welke indicaties hebt u hiervoor? 2.8. Moet werkdruk volgens u een aandachtspunt zijn op redacties of niet? 2.9. Zo ja, hoe zou men deze beter kunnen monitoren / sturen? 3. Vaardigheden van beginnende journalisten 3.1. Zijn beginnende journalisten volgens u voldoende gewapend voor de job? 3.2. Waarom wel of niet? 3.3. Zijn er vaardigheden waarin beginnende journalisten uitblinken? 3.4. (zo ja) Welke? 3.5. Ondervindt u lacunes in de vaardigheden van beginnende journalisten? 3.6. (zo ja) welke? 3.7. Hoe en door wie dienen die volgens u opgevangen te worden? 4. Ondersteuning van beginnende journalisten 4.1. Op welke wijze worden starters op deze redactie ondersteund? (mentorschap, peter of meter, vertrouwenspersoon, andere) 4.2. Zijn deze maatregelen volgens u voldoende of ontbreekt er nog iets? 4.3. (zo er iets ontbreekt) Wie dient hiervoor verantwoordelijkheid te nemen?