Project ‘Kennisoverdracht rouwzorg’
Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (LSR) i.s.m. Associatie High Care Hospices Een NPTN project uitgevoerd door Anna Dubbeldam Landelijke Stichting Rouwbegeleiding Juni 2009, Utrecht
Inhoudsopgave Inleiding
2
Hoofdstuk 1: Onderzoeksopzet 1.1 Vraagstelling 1.2 Deelvragen 1.3 Werkwijze en methodiek 1.4 Tijdsschema 1.5 Rolverdeling
3 3 4 4 5
Hoofdstuk 2: Gewenst kennis- en vaardigheidsniveau 2.1 Landelijke Richtlijn Rouw 2.2 Beroepskwalificatieprofielen MBO Verzorgende-IG en MBO Verpleegkundige
6 7
Hoofdstuk 3: Bestaande kennis- en vaardigheidsniveau 3.1 Onderzoekspopulatie 3.2 Normale rouw 3.3 Gecompliceerde rouw 3.4 Doorverwijzen 3.5 Gesprek voeren met cliënten/nabestaanden over hun rouw 3.6 Inzicht in de eigen gevoelens en verlieservaringen en de invloed op het contact met cliënten/nabestaanden 3.7 Niet-probleemoplossende houding 3.8 Ondersteuning 3.9 Mogelijkheid om cursussen te volgen 3.10 Protocol 3.11 Voorzieningen die gemiste worden in het aanbod voor cliënten/nabestaanden 3.12 Aandacht vanuit de instelling voor de confrontatie met verlies en rouw die medewerkers meemaken
9 10 10 11 12 12 12 12 13 13 14 14
Hoofdstuk 4: Overdracht van kennis/deskundigheid
15
Hoofdstuk 5: Aanbevelingen
17
Bijlage - Vragenlijst - Resultaten van de enquête
21 24
1
Inleiding Verlies en rouw zijn belangrijke thema’s in het werk van zorgverleners in de palliatieve zorg (WHO 2002). Om de zorgvrager en diens naasten zo goed mogelijk bij te kunnen staan, is er in de palliatieve zorg veel gewerkt aan kennis en vaardigheden op het gebied van verlies en rouw, met name in de gespecialiseerde voorzieningen. In het beroepsprofiel voor verpleegkundigen in de palliatieve zorg is gekeken naar welke specifieke kennis, deskundigheid en attitude nodig zijn bij verpleegkundigen in de palliatieve zorg. Ook is er in de vorm van een landelijke richtlijn rouw uitgebreid aandacht voor verlies en rouw in de palliatieve zorg. Er is dus door de jaren heen heel wat ervaring opgedaan op dit gebied. Uitgangspunt van dit onderzoek is dat deze kennis niet alleen belangrijk is voor zorgverleners in de gespecialiseerde voorzieningen, maar ook op andere plaatsen waar zorgverleners te maken krijgen met verlies en rouw, namelijk in verpleeg- en verzorgingshuizen. Verpleegkundigen en verzorgenden krijgen in hun werk te maken met de zorg voor mensen die stervende zijn. En daarmee met nabestaanden van de overledene, met hun eigen rouw om het verlies van de cliënt, maar ook met de verlieservaringen van de zorgvrager wanneer een medebewoner of familielid sterft. Het onderzoek is dan ook gericht op de deskundigheid van het verplegend en verzorgend personeel van verpleeg- en verzorgingshuizen, op het gebied van rouwzorg. In dit onderzoek hebben wij antwoord proberen te geven op de vragen of op dit gebied genoeg kennis en vaardigheden aanwezig zijn, op welke manier deze aanwezig zijn en hoe dit overgedragen kan worden. Dit project is een initiatief van het Netwerk Palliatieve zorg voor Terminale patiënten Nederland en is gefinancierd met subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanuit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg (2008).
2
Hoofdstuk 1: onderzoeksopzet Als achtergrond van het onderzoek geldt het nieuwe zorgmodel. Centraal in dit zorgmodel is de meer gelijktijdige dan wel geleidelijk in elkaar overlopende organisatie van de curatieve en palliatieve zorg. Rouwzorg is een onderdeel van de palliatieve zorg. Het nieuwe zorgmodel maakt inzichtelijk dat ook in de niet-palliatieve instellingen palliatieve zorg wordt verleend. Daarmee is ook in deze instellingen kennis op het gebied van rouwzorg een vereiste.
1.1 Vraagstelling In hoeverre sluit het bestaande kennis- en vaardigheidsniveau op het gebied van rouwzorg van het verplegend en verzorgend personeel van verpleeg- en verzorgingshuizen aan op het gewenste kennis- en vaardigheidsniveau?
1.2 Deelvragen - Aan welk gewenst kennis- en vaardigheidsniveau dient de rouwzorg binnen verpleeg- en verzorgingshuizen te voldoen? - Wat is het bestaande kennis en vaardigheidsniveau op het gebied van rouwzorg van het verplegend en verzorgend personeel van verpleeg- en verzorgingshuizen? - Hoe kan de kennis/ deskundigheid van gespecialiseerde instellingen overgedragen worden?
De antwoorden op deze vragen hebben o.a. als resultaat aanbevelingen voor de ontwikkeling voor een lesmodule rouwzorg. Deze aanbevelingen dienen aan te sluiten bij de competenties zoals die zijn vastgesteld door de V&VN palliatieve Verpleging.
3
1.3 Werkwijze en methodiek De kennis op het gebied van verlies en rouw vanuit de palliatieve zorg is niet één op één te vertalen. De omstandigheden, verhoudingen en voorwaarden liggen binnen algemene verpleeg- en verzorgingshuizen anders dan in instellingen gericht op palliatieve zorg. Om de vertaalslag te kunnen maken moeten we eerst weten wat het gewenste kennis- en vaardigheidsniveau is voor de rouwzorg binnen verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit zal deels gebeuren door de bestudering van verschillende documenten (beroepsprofielen, richtlijnen, artikelen) en deels door gedachtewisseling met en tussen inhoudsdeskundigen. Om te kunnen beoordelen wat het bestaande kennis en vaardigheidsniveau op het gebied van rouwzorg van het verplegend en verzorgend personeel van verpleeg- en verzorgingshuizen reeds is, wordt er een enquête uitgezet onder MBO-verpleegkundigen en verzorgenden van verpleeg- en verzorgingshuizen. De laatste stap is de analyse van de data waaruit blijkt of het gewenste en bestaande kennis- en vaardigheidsniveau op elkaar aansluiten en waar eventueel lacunes zijn. N.a.v. de uitkomsten van dit onderzoek zullen aanbevelingen voor de ontwikkeling van een lesmodule rouwzorg voor verpleegkundigen en verzorgenden gedaan worden.
In de onderzoeksaanvraag stond ook de thuiszorg als doelgroep vermeld. Aangezien de thuiszorg buiten de muren van een instelling plaatsvindt, komen daar andere vragen bij kijken dan bij het werken in verpleeg- en verzorgingshuizen. Wij hebben daarom besloten deze doelgroep buiten beschouwing te laten omdat het onderzoek te breed zou worden.
1.4 Tijdsschema De oorspronkelijke planning voor dit project van 3,5 maanden liep van september tot december 2008. Door verschillende omstandigheden kon pas eind oktober van start gegaan worden met dit project. Om de deadline te kunnen halen werd besloten om een vragenlijst samen te stellen voor de doelgroep leidinggevenden. Overleg met partijen als Actiz, NPV en VPTZ leverde echter dusdanige belangrijke inzichten op en een kwalitatieve verbetering van de vragenlijst, dat wij de vragenlijst hebben moeten bijstellen en gekozen hebben voor een andere doelgroep, namelijk MBOverpleegkundigen/verzorgenden. Door deze omstandigheden liep het onderzoek niet meer parallel met de planning. De enquête ging uiteindelijk halverwege januari 2009 online . De sluitingsdatum van deze onlineenquête was begin februari 2009.
4
1.5 Rolverdeling Het project is een initiatief van het NPTN en wordt uitgevoerd door de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (LSR), waarbij afstemming plaats vindt met de Associatie van high care hospices, Actiz, Vrijwilligers Palliatief Terminale Zorg (VPTZ) en de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV).
5
Hoofdstuk 2: Gewenst kennis- en vaardigheidsniveau 2.1 Landelijke Richtlijn Rouw Om de 1e deelvraag te beantwoorden is als uitgangspunt gekozen voor de richtlijn Rouw uit de uitgave ‘Palliatieve Zorg, richtlijnen voor de praktijk’ van de Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC). Deze richtlijnen zijn gericht op de palliatieve zorg die wordt verleend aan iedere patiënt die zich bevindt in de palliatieve fase van ziekte. De Landelijke Richtlijn Rouw geeft ‘aandacht voor rouw1’ een vaste plaats binnen de palliatieve zorg. Daarbij is er zowel aandacht voor de rouwreacties van nabestaanden als van de betrokken hulpverleners.
De richtlijn formuleert de volgende ‘Algemene maatregelen’: -
Besteed reeds voor het overlijden aandacht aan het rouwproces en risicofactoren voor gecompliceerde rouw2.
-
Voer een gesprek met nabestaanden na overlijden om: o met name te luisteren en eventuele vragen te beantwoorden; o adequate rouwverwerking te herkennen en benoemen; o symptomen van gecompliceerde rouw te onderkennen;
-
Mobiliseer zonodig het sociale netwerk, lotgenotencontact of een andere vorm van rouwbegeleiding.
-
Adviseer bij gecompliceerde rouw psychotherapie.
-
Geef in overweging gesprekken met een geestelijk verzorger of pastor.
-
Zorg voor de zorgenden (arts, verpleegkundige, vrijwilliger).
En de volgende ‘Bijzonderheden’: -
Rouwen begint vaak al als de diagnose is gesteld, dus voordat het verlies heeft plaatsgevonden (anticiperende rouw). Tijdens het ziekteproces is herkenning daarvan en communicatie van belang.
-
Mannen en vrouwen verwerken verdriet op een verschillende manier.
-
Kinderen en jeugdigen rouwen vaak minder lang maar kunnen wel langduriger gevolgen ervaren, dit vraagt een specifiek op kinderen gerichte benadering.
1 Rouw is het geheel van lichamelijke, emotionele, cognitieve en gedragsmatige reacties, die optreden na het verlies van een persoon met wie een betekenisvolle relatie bestond. Uit: VIKC. Palliatieve Zorg, richtlijnen voor de praktijk. 2006 2 Bij gecompliceerde rouw is er sprake van ernstige problemen met de aanpassing aan de situatie na het overlijden. De eerder beschreven lichamelijke, emotionele, cognitieve of gedragsreacties worden dan als zeer ernstig of langdurig gekwalificeerd en beperken de nabestaande in ernstige mate in zijn sociaal of beroepsmatig functioneren. Uit: idem
6
-
Naasten die tevreden zijn over de kwaliteit van leven van de patiënt en de geboden zorg hebben na het overlijden minder problemen met de rouwverwerking.
-
Palliatieve zorgverlening is ook aandacht geven aan rouw en verliesverwerking.
Uit deze ‘Algemene maatregelen’ en ‘bijzonderheden’ kunnen de volgende componenten van het gewenste kennis- en vaardigheidsniveau van werkers in de palliatieve zorg worden afgeleid:
Kennis van: -
Het rouwproces (wat is rouw, wat zijn rouwverschijnselen).
-
Gecompliceerde rouw (wat is gecompliceerde rouw (symptomen), wat zijn risicofactoren).
-
Kinderen en rouw.
-
Sociale kaart, mogelijkheden voor doorverwijzing.
Vaardigheden: -
Een gesprek kunnen voeren met nabestaanden na overlijden ( actief luisteren, gesprekstechnieken etc.)
-
Herkennen van ‘normale rouw’ en rouwverschijnselen.
-
Ter sprake kunnen brengen van verlies en rouw.
-
Weten wanneer men door moet verwijzen en naar wie.
-
Luisterend aanwezig zijn zonder overdracht ( eigen gevoelens projecteren op de cliënt)
-
Vragen om ondersteuning bij eigen rouw
2.2 Beroepskwalificatieprofielen MBO Verzorgende-IG en MBO Verpleegkundige Om tot een goede vaststelling van het gewenste kennis- en vaardigheidsniveau van werkers in de palliatieve zorg op het gebied van rouw te komen, is ook gekeken naar de beroepskwalificatieprofielen MBO Verzorgende-IG en Verpleegkundige. Deze beschrijven de kerntaken en bijbehorende competenties die voor deze beroepsbeoefenaars gelden.
Wat opvalt, is dat binnen beide beroepskwalificatieprofielen de aandacht voor palliatieve zorg of juist specifiek rouwzorg binnen 2 verschillende kerntaken een plaats krijgt. Het gaat hierbij om het begeleiden van de zorgvrager bij emotionele en gedragsproblemen en het bieden van palliatiefterminale zorg en ondersteuning. Vakkennis en vaardigheden die hieruit naar voren komen zijn o.a. kennis en toepassing van begeleidingsmethoden, gesprekstechnieken, sociale vaardigheden, en kennis van eigen gedrag en houding in onverwachte/nieuwe situaties
7
De basis voor het gewenste kennis- en vaardigheidsniveau op het gebied van rouwzorg lijkt daarmee stevig neergezet in deze opleidingen. Op grond van de beschreven competenties, vakkennis en vaardigheden zijn de vragen voor de vragenlijst toegespitst naar een formulering waarbij met name gevraagd wordt of mensen zich goed toegerust voelen met betrekking tot de te verlenen rouwzorg.
8
Hoofdstuk 3: Bestaande kennis- en vaardigheidsniveauHet bestaande kennis en vaardigheidsniveau is onderzocht met behulp van een enquête die uitgezet is onder MBO-verpleegkundigen en verzorgenden van verpleeg- en verzorgingshuizen. De vragen van de vragenlijst bestaat uit drie aandachtsgebieden ( zie bijlage): -
De eerste reeks vragen gaat over kennis en vaardigheden op het gebied van rouw van de verzorgende/verpleegkundige.
-
De tweede reeks vragen gaat over de ondersteuning die de instelling biedt op het gebied van rouw.
-
Bij de derde reeks vragen staat de eigen ervaring/beleving van de verzorgende/ verpleegkundige centraal.
Er is veel respons gekomen op dit onderzoek. 370 verzorgenden en verpleegkundigen waren op de hoogte van de enquête, waarvan er 110 ( 30%) hem daadwerkelijk hebben ingevuld. De grote respons maakt duidelijk dat dit onderwerp leeft onder verpleegkundigen en verzorgenden. Dit resultaten uit dit onderzoek kunnen een goed uitgangspunt vormen voor een vervolgonderzoek.
Gebrek aan geld/tijd en inbedding in de organisatiestructuur, zijn geluiden die de LSR opvangt als het gaat om de ruimte die mensen ervaren om in de praktijk aandacht te besteden aan rouw(zorg). Bij het opstellen van de vragenlijst is daarom ook aandacht besteed aan de omstandigheden waarbinnen verzorgenden en verpleegkundigen hun kennis en vaardigheden op het gebied van rouwzorg kunnen ontwikkelen dan wel inzetten. Het gaat dan bijvoorbeeld om budget voor scholing, tijd voor het voeren van nagesprekken en de ontwikkeling van een sociale kaart om adequaat te kunnen doorverwijzen.
In de onderzoeksopzet wordt gesproken over het inzichtelijk maken van ‘best practices’. In het onderzoek wordt deze opzet vertaald in het inzichtelijk maken van situaties in de praktijk waarbij aantoonbaar kennis over rouw wordt overgedragen en is geïncorporeerd in beleid/ visie en werkwijze van de instelling. De vragen zijn daarom gericht op de aantoonbare situatie in de praktijk.
3.1 Onderzoekspopulatie Er is sprake van een redelijk evenwichtige verdeling tussen de soorten instellingen waar de respondenten werken en hun functie binnen de instelling. Hoewel er meer verzorgenden onder de respondenten zitten, hebben de meeste mensen die aangaven een ‘andere’ functie te hebben, een functie met een achtergrond vanuit de (mbo)verpleegkunde.
9
Een grote diversiteit onder de respondenten is te zien wanneer het gaat om de locatie van de instelling, de gevolgde opleiding en het jaar van afstuderen. De spreiding van de respondenten over het land, opleidingsinstituten en afstudeerjaren is groot.
3.2 Normale rouw Als het gaat om vakkennis van normale rouw is bijna iedereen van mening dat deze kennis voldoende aanwezig is en 40% vindt zelfs dat deze ruim voldoende aanwezig is. Dit zien wij als zeer positief aangezien ‘normale rouw’ iets is wat verpleegkundigen en verzorgenden veelvuldig tegenkomen. Wat opvalt, is dat naast de opleiding en het volgen van een cursus of training, een groot deel van de respondenten door middel van ‘eigen initiatieven’ deze kennis heeft vergaard, namelijk door de eigen ervaring en zelfstudie. Iets meer dan 50% van de respondenten geeft aan deze vakkennis in de opleiding op te hebben gedaan. Dat betekent dat er ook veel respondenten zijn waarbij deze kennis niet in hun opleiding zit of niet voldoende.
3.3 Gecompliceerde rouw Het overgrote deel van de respondenten geeft aan voldoende of ruim voldoende kennis te hebben van het onderscheid tussen normale rouw en gecompliceerde rouw. Daarnaast geeft ook 21.6 % van de respondenten aan deze kennis onvoldoende te bezitten. Kennis van dit onderscheid is van belang om te weten wanneer rouwreacties kunnen duiden op gecompliceerde rouw en doorverwijzing noodzakelijk kan zijn. Bijna een kwart van de respondenten weet hier te weinig van.
De manier waarop de respondenten deze kennis hebben verkregen is, net als bij normale rouw, deels d.m.v. opleiding en cursussen en deels door zelfstudie en ervaring. Ook hier zien we dat er veel respondenten zijn die de kennis niet verkregen in hun opleiding. De kennis over het onderscheid tussen normale rouw en gecompliceerde rouw is namelijk door minder dan een derde opgedaan in de studie.
Door het bekijken van de individuele antwoorden over het verkrijgen van kennis d.m.v. de opleiding is te zien dat 29,55% van de respondenten kennis van normale rouw én het verschil met gecompliceerde rouw in de opleiding heeft verkregen, 42,04% heeft beide niet in de studie verkregen, 27,27% heeft wel kennis van normale rouw opgedaan in de opleiding maar geen kennis van het verschil met gecompliceerde rouw en 1,14% heeft alleen kennis over het verschil tussen normale rouw en gecompliceerde rouw opgedaan in de studie.
10
Als we kijken naar het jaar van afstuderen en de kennis verkregen in de opleiding dan is te zien dat er een daling is in het percentage respondenten per afstudeercluster ( 10 jaar) dat in een bepaald afstudeercluster (10 jaar) helemaal geen kennis hebben ongedaan of geen kennis over gecompliceerde rouw hebben verkregen in de studie. Hoewel een daling te zien is, is het nog wel zo dat 25% van de respondenten die in de periode van 2000-2009 zijn afgestudeerd, aangeven helemaal geen kennis over rouw te hebben vergaard in de studie. 31,25% heeft geen kennis opgedaan over het verschil tussen normale rouw en gecompliceerde rouw.
3.4 Doorverwijzen Op de vraag of respondenten weten wanneer zij door moeten verwijzen geeft12,5% van de respondenten aan hier onvoldoende weet van te hebben. Dit is opvallend aangezien iets meer dan 20 % respondenten aangaf niet voldoende te weten over het onderscheid tussen normale rouw en gecompliceerde rouw. Hoewel deze twee nauw met elkaar verbonden zijn geeft toch 36,84% aan voldoende hiervan te weten en 5,26% zelfs ruimvoldoende. Er zijn dus ook mensen die van mening zijn door te kunnen verwijzen terwijl ze onvoldoende weten van gecompliceerde rouw. Uit de antwoorden van de individuele respondenten blijkt dat veel respondenten zichzelf voldoende en ruimvoldoende kennis vinden hebben over doorverwijzen, maar ook aangegeven helemaal niet door te verwijzen. Als we kijken naar de rouwreacties waarbij ze doorverwijzen dan zien we dat respondenten ook al vaak bij ‘normale rouw’-reacties doorverwijzen en doorverwijzen omdat ze met de situatie/cliënt zelf geen raad weten. Wanneer wordt doorverwezen is dat meestal naar de verpleeghuisarts en geestelijk verzorger. Doorverwijzen lijkt voor de meeste respondenten een moeilijk onderwerp in de praktijk. Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat er meer kennis nodig is op het vlak van gecompliceerde rouw en het doorverwijzen van cliënten naar andere hulpverleners.
Naast de vragen of de respondenten weten wanneer zij door moeten verwijzen, zijn er ook vragen gesteld over de aanwezigheid van een overzicht van de mogelijkheden die er zijn om mensen door te verwijzen in een instelling. Meer dan 70% geeft aan dat een dergelijk overzicht niet aanwezig is. Hoe de medewerkers dan weten naar wie ze moeten doorverwijzen, komt niet in dit onderzoek naar voren.
Op de vraag of in het overzicht ook instanties/hulpverleners buiten de eigen instelling zijn opgenomen, geeft het grootste deel van de respondenten aan dat deze in het overzicht zijn opgenomen. Bij eenderde is dit echter niet zo.
11
Dat bijna 75% van de respondenten waar geen overzicht aanwezig is, aangeeft behoefte te hebben aan een dergelijk overzicht, lijkt ons een zeer duidelijk signaal dat verpleegkundigen en verzorgenden het belangrijk vinden om goed door te kunnen verwijzen.
3.5 Gesprek voeren met cliënten/nabestaanden over hun rouw Meer dan 90% van de respondenten geeft aan voldoende en ruim voldoende toegerust te zijn om een gesprek met nabestaanden te kunnen voeren over rouw. Hoewel bijna iedereen tevreden lijkt te zijn hierover, zijn er nog redelijk veel respondenten die op dit gebied nog (meer) willen leren. Meer dan de helft van alle respondenten heeft behoefte aan het (verder) ontwikkelen van vaardigheden/gesprekstechnieken. Kennis over rouw wordt daarna als meeste genoemd. Slechts 16% van de respondenten geeft aan niet te weten wat zij nog zouden willen ontwikkelen.
3.6 Inzicht in de eigen gevoelens en verlieservaringen en de invloed op het contact met cliënten/nabestaanden. Het feit dat, op 1 respondent na, alle respondenten aangeven dit inzicht te hebben, betekent dat zij zich bewust zijn van het feit dat omgaan met verlies en rouw iets met hen doet en daarmee ook invloed heeft op het contact met de cliënten/nabestaanden. Dit hoeft dus geen valkuil te worden.
3.7 Niet-probleemoplossende houding Op een enkeling na geven alle respondenten aan deze houding te hebben, wat aangeeft dat de respondenten van mening zijn dat zij om kunnen gaan met de onoplosbaarheid van rouw en dit los kunnen laten.
3.8 Ondersteuning Als het gaat om de ondersteuning die respondenten ontvangen van hun leidinggevende dan is een groot deel van de respondenten van mening deze ondersteuning voldoende en ruim voldoende te ontvangen. Toch zien we hier ook dat bijna 20% de ondersteuning onvoldoende vindt.
Van collega’s ervaren de respondenten, meer dan bij de leidinggevende, ondersteuning bij het omgaan met verlies en rouw op het werk. Toch is er 10% die deze ondersteuning niet voldoende ervaart. De reden dat respondenten de ondersteuning van een leidinggevende of collega wel of niet voldoende ervaren komen in dit onderzoek niet naar voren.
Ondersteuning vanuit de instelling ervaren de respondenten het meest in het gesprek met de leidinggevende, het nagesprek met nabestaanden en in ruimte om naar de uitvaart te gaan. De helft
12
van de instellingen houdt herdenkingsbijeenkomsten. Intervisie noemt slechts iets meer dan 20% van de respondenten.
Het is heel positief dat de bovengenoemde vormen van ondersteuning aanwezig zijn in de instelling, jammer genoeg is dit in het geval van een gesprek met de leidinggevende in minder dan 35% van de gevallen een standaard procedure. Bij intervisiebijeenkomsten en nagesprekken is het in iets meer dan 60% een standaard procedure. Het belang van standaard procedures is dat er systematische ondersteuning is en de daarmee de professionaliteit van de werkers gewaarborgd kan worden. Het aantal keer dat intervisiebijeenkomsten worden gehouden varieert van 1 tot 12 keer per jaar. Het is duidelijk dat intervisie van eens in de paar weken niet erg gebruikelijk is. Het aantal herdenkingsbijeenkomsten zit over het algemeen tussen de 1 en 4 maal per jaar.
3.9 Mogelijkheid om cursussen te volgen Tweederde van de respondenten geeft aan dat er in hun instelling de mogelijkheid is om cursussen op het gebied van verlies en rouw te volgen. Een derde van de instellingen biedt deze mogelijkheid dus niet aan hun medewerkers. Het is dus afhankelijk van de instelling of mensen zich verder kunnen scholen of niet. Na de bestudering van individuele antwoorden komt naar voren dat bijna de helft van de respondenten waarbij de mogelijkheid er niet is, ook hebben aangegeven onvoldoende kennis te hebben van het onderscheid tussen normale en gecompliceerde rouw. Dat betekent dat 17% van de respondenten die hebben meegedaan aan dit onderzoek niet voldoende weten van gecompliceerde rouw en geen mogelijkheid hebben om cursussen hierover te volgen vanuit de instelling.
3.10 Protocol Een protocol waarin aandacht is voor rouw en rouwbegeleiding is in de helft van de instellingen van de respondenten aanwezig. De aanwezige protocol(len) gaan in bijna alle gevallen over hoe te handelen bij overlijden cliënt. Iets meer dan 20% van de instellingen heeft een protocol voor het opvangen/begeleiden van medewerkers na een overlijden .In de instellingen waar een protocol aanwezig is, wordt hij overal volledig nageleefd of gedeeltelijk.
3.11 Voorzieningen die gemist worden in het aanbod voor cliënten/nabestaanden Iets meer dan een derde van de respondenten mist iets in het aanbod voor cliënten/nabestaanden. Wat opvalt, is dat tijd hierbij een belangrijk onderwerp is. Een groot deel van de respondenten gaf aan meer tijd te willen om (meer) aandacht te kunnen geven aan en (meer) gesprekken te kunnen
13
voeren met cliënten. Daarnaast werd het ontbreken van een speciale ruimte voor de cliënt en nabestaanden als een gemis ervaren zoals een familiekamer, opbaarruimte etc. Dat mensen graag meer tijd willen kunnen besteden aan dit onderwerp is natuurlijk van groot belang aangezien kennis en vaardigheden niet volledig (benut) kunnen worden wanneer er geen tijd voor is. Opvallend was ook dat veel respondenten bij deze vraag ook al aangaven wat zij zelf missen in hun werk. Bij de vragen die daarop volgden werd daar specifiek naar gevraagd. Het geeft wel aan dat mensen hier graag iets over kwijt willen. De antwoorden komen dan ook bijna allemaal terug bij de vraag over zorg/voorzieningen die respondenten missen in hun huidige werksituatie.
3.12 Aandacht vanuit de instelling voor de confrontatie met verlies en rouw die medewerkers meemaken Dat bijna tweederde van de respondenten de aandacht voldoende en ruim voldoende acht is een goed teken. Dit laat zien dat er oog is voor de impact die verlies en rouw op medewerkers hebben. Toch is er ook nog meer dan een derde die van mening is dat er onvoldoende aandacht is.
Voorzieningen die de respondenten als ondersteunend ervaren, zijn vooral het contact met de collega’s en de leidinggevende, de ruimte om dingen te bespreken tijdens het teamoverleg, de aanwezigheid van andere disciplines en de mogelijkheden rondom het afscheid nemen van de overledene. De thema’s die hieruit naar voren komen zijn met je gevoelens en ervaringen bij iemand terecht kunnen en afscheid kunnen nemen. Bijna tweederde van de respondenten geeft aan iets te missen in hun huidige werksituatie. Ondersteuning, tijd en scholing worden het meest genoemd.
14
Hoofdstuk 4: Overdracht van kennis/deskundigheid In dit onderzoek is te zien dat er (grote) verschillen zitten tussen de respondenten waar het gaat om kennis en kunde op het gebied van rouwzorg. Het ‘niveau’ is afhankelijk van factoren als opleiding, bijscholing, ervaring en eigen interesse. Om de kennis van verpleegkundigen en verzorgenden op peil te brengen en te houden hebben wij een lesmodule ‘rouwzorg’ ontwikkeld voor de bijscholing voor verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen.
Deze eendaagse lesmodule heeft als doel de kennis en vaardigheden van verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen te vergroten en hen bewust te maken van hun leervragen. Dit laatste is van belang omdat één dag te weinig is om alles mee te geven en iedereen op hetzelfde niveau te brengen. Op deze dag is het belangrijk, om naast het vergroten van kennis en vaardigheden, de deelnemers bewust te maken van waar zij wel en niet bekwaam in zijn. Hiermee bedoelen wij dat verpleegkundigen en verzorgenden leren wat zij zelf kunnen en wanneer zij advies moeten vragen of doorverwijzen.
De lesmodule is opgedeeld in 2 dagdelen. Het eerste dagdeel staat in het teken van de eigen verlieservaring, theorie en de praktijk. Aan het einde van dit eerste dagdeel inventariseert de trainer de leervragen van de deelnemers. Aan de hand van deze leervragen worden de thema’s voor dagdeel 2 bepaald. De betreffende trainer(s) kunnen zodoende inspelen op de specifieke behoeften van de groep.
Opbouw van de lesmodule ‘rouwzorg’ Dagdeel 1: -
Eigen verlieservaring deelnemers (60 min)
-
Theorievorming verlies en rouw (30 min)
-
Praktijkbespreking (60 min)
-
Inventariseren en ordenen van leervragen voor parallelle workshops voor dagdeel 2 (30 min)
Het eerste uur van de dag wordt ingegaan op de eigen verlieservaring. De eigen ervaring is een bron voor de hulpverlener in positieve ( motivatie om te helpen) en negatieve zin (projecties). Na het delen van de eigen verlieservaring wordt er gereflecteerd vanuit de theorie. Daaruit blijkt dat ieder rouwproces ‘uniek’ is. De rouwende is daarom het beste geholpen met empatisch luisteren van de verpleegkundigen en verzorgenden.
15
Vooraf krijgen de deelnemers een boekje over rouw dat ze moeten lezen. Op deze manier kan in een half uur de theorie kort besproken worden.
Er zal ook aandacht besteed worden aan de bespreking van voorbeelden uit de praktijk van verpleegkundigen en verzorgenden. Deelnemers kunnen leren van elkaars voorbeelden en horen dat zij niet de enige zijn die zoiets meemaakt. Deze drie onderwerpen geven een basis voor het middagprogramma. Vragen die spelen bij de deelnemers worden door de trainer geïnventariseerd en is input voor de rest van de workshop. Bij twee trainers kunnen parallel 2 sessies gehouden worden. Bij sessies van 100 min kan iedere deelnemer zich op 2 sessies inschrijven. Dagdeel 2: -
Sessie 1 & 2 ( 100 min)
-
Sessie 3 & 4 ( 100 min)
-
Evaluatie en afsluiting van de dag ( 30 min)
Sessie 1 en 2 worden parallel aan elkaar gehouden. Hetzelfde geldt voor 3 en 4. In deze sessies kunnen thema’s behandeld worden op het gebied van zingeving, gecompliceerde rouw, empatisch luisteren, ea.
Het verdient de voorkeur om de sessies te laten begeleiden door praktijkmensen uit de gespecialiseerde instellingen voor palliatieve terminale zorg. Het is aan te raden deze mensen een ‘training der trainers’ te laten volgen. Het is ook mogelijk om gebruik te maken van een tandem, praktijkmensen en een professionele begeleider op het gebied van rouw. Het lijkt praktisch om de lesmodule aan te bieden vanuit de landelijk dekkende ‘Regionale netwerken palliatieve zorg’.
16
Hoofdstuk 5: Aanbevelingen De resultaten en conclusies van het onderzoek leiden tot de volgende aanbevelingen: 1. Vergroten van de kennis en vaardigheden van verzorgenden en verpleegkundigen in verpleeg- en verzorgingshuizen op het gebied van rouw; 2. Verbeteren van de ondersteuning op het gebied van rouw; 3.
Tegemoet komen aan behoeften van de verzorgende en verpleegkundige om aan te sluiten bij hun eigen ervaring/beleving.
4.
Gebruik de kennis/ deskundigheid en ervaring van gespecialiseerde instellingen in o.a. een lesmodule rouwzorg.
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt, dat een groot deel van de respondenten de vakkennis over normale rouw en het onderscheid met gecompliceerde rouw niet in de opleiding heeft opgedaan. Hoewel er de afgelopen jaren in opleidingen meer aandacht wordt besteed aan rouw en verlies, zijn er nog steeds opleidingen die niet aansluiten bij de kwalificatieprofielen Mbo-verpleegkundige en MBO-verzorgende.
Aanbeveling : Neem het verwerven van de gewenste competenties op het gebied van rouw en verlies op in alle basisopleidingen voor verzorgenden en verpleegkundigen. (Her)ijk de modules die opgenomen zijn in de opleidingen op het gebied van rouw en verlies op basis van de beschreven competenties in de beroepsprofielen.
Binnen het Netwerk Palliatieve Zorg en de Associatie van High care hospices is veel ervaring met betrekking tot scholing, het verhogen van kennis en vaardigheden en toetsing. Zij hebben talloze projecten opgezet op dit gebied. Meer informatie hierover is o.a. te vinden op www.netwerkpalliatievezorg.nl
Aanbeveling: stel geld beschikbaar om de lesmodule uit te werken en stel deze lesmodule beschikbaar voor verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen.
Scholing in de vorm van cursussen en trainingen is niet alleen belangrijk om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen, maar ook om reeds aanwezige kennis en vaardigheden te actualiseren. Het is dan ook belangrijk dat er binnen een instelling de gelegenheid is om cursussen en trainingen te volgen. Dat tweederde van de deelnemers aangeeft dat er in hun instelling de mogelijkheid is om cursussen op het gebied van verlies en rouw te volgen, is natuurlijk een goed teken. Dit betekent dat er veel instellingen zijn die scholing van hun medewerkers belangrijk vinden. Maar bij een derde van
17
de respondenten is deze mogelijkheid niet aanwezig. Wanneer er geen mogelijkheid is tot extra scholing, komt het aan op de eigen interesse, tijd en portemonnee van de medewerker. Veel van de mensen die hebben aangeven onvoldoende kennis te hebben van het onderscheid tussen normale rouw en gecompliceerde rouw werken in een instelling waar geen mogelijkheid is tot scholing. Als het gaat om de onderwerpen waarop mensen meer scholing wensen dan komen kennis en vaardigheden op het gebied van gecompliceerde rouw, gespreksvaardigheden en doorverwijzen het sterkste naar voren in dit onderzoek. Kennis van het onderscheid tussen normale rouw en gecompliceerde rouw is van belang om te weten wanneer rouwreacties duiden op gecompliceerde rouw en doorverwijzing noodzakelijk is.
Aanbeveling: Biedt vanuit de instelling ruimte voor (bij)scholing van verzorgenden en verpleegkundigen op het gebied van rouw. Denk hierbij met name aan kennis op het gebied van gecompliceerde rouw en doorverwijzen en vaardigheden als gesprekstechnieken.
Door de jaren heen heeft de LSR verschillende cursussen georganiseerd op het gebied van (gespreks)vaardigheden en kennis op het gebied van rouw. Deze cursussen zijn zowel extern (bij de LSR) als intern (als incompany training) beschikbaar voor verzorgenden en verpleegkundigen. Ook Regionale Netwerken Palliatieve Zorg , bieden cursussen aan of kunnen deze organiseren.
Naast weten wanneer je iemand moet doorverwijzen is het ook van belang dat je weet naar wie je kunt doorverwijzen. Veelal blijkt er geen overzicht met doorverwijsmogelijkheden te zijn binnen instellingen. Wij bevelen aan om zo’n ‘doorverwijslijst’ op te stellen voor elke instelling en deze upto-date te houden.
Aanbeveling: Instellingen moeten een overzicht hebben met de mogelijkheden tot doorverwijzen. Hierin moeten zowel interne als externe deskundigen worden opgenomen.
Op de website van de LSR (www.verliesverwerken.nl) is informatie te vinden van landelijke organisaties en plaatselijke initiatieven. Deze kunnen een start vormen voor een overzicht.
Veel respondenten noemen de ondersteuning door collega’s zeer waardevol. Er zijn dan ook respondenten die aangegeven dit te missen in hun werk. Steun van collega’s is veelal niet structureel en afhankelijk van het ‘netwerk’ dat een verpleegkundige of verzorgende heeft binnen de instelling.
18
Een vorm van collegiale ondersteuning is intervisie. Slecht 20% van de deelnemers ontvangt deze ondersteuning in de instelling waar zij werken. In 60% van de instellingen is intervisie een standaard procedure. Uit de aantallen wordt duidelijk dat intervisie met een frequentie van eens in de paar weken niet erg gebruikelijk is. Dit is jammer aangezien intervisie een grote bron van steun kan zijn. Door met anderen te praten, kun je beter met je verdriet omgaan. Daarnaast kan men in de intervisie leren van de professionaliteit van collega’s. Ondersteuning door collega’s in de vorm van intercollegiaal overleg, intervisie of een andere vorm, moet standaard aangeboden worden in een instelling zodat elke verpleegkundige en verzorgende deze ondersteuning structureel kan ontvangen .
Aanbeveling: Biedt standaard collegiale ondersteuning aan door bijvoorbeeld gebruik te maken van een overleg- of intervisiestructuur .
Een protocol waarin aandacht is voor rouw en rouwbegeleiding is in de helft van de instellingen van de deelnemers aanwezig. Dit is naar onze mening te weinig. Een protocol is een hulpmiddel om adequaat te kunnen handelen en te voorkomen dat rouw niet wordt onderkend. Na het overlijden van een dierbare moeten dikwijls beslissingen worden genomen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Ervaring leert dat eventueel gemaakte fouten nog jaren kunnen nasudderen. Natuurlijk vraagt het hebben van een protocol om naleving. Een groot deel van de deelnemers geeft aan dat het aanwezige protocol ook inderdaad gebruikt wordt.
Aanbeveling: Ontwikkel een standaardprotocol met aandacht voor rouw en verlies die in instellingen kan worden gebruikt. Besteed daarbij aandacht aan rouw op het werk (medewerkers die een dierbare verliezen) en het omgaan met de nabestaanden. Gebruik het ontwikkelde protocol voor ( her)ijking van het reeds aanwezige protocol.
Aandacht voor de medewerkers die in aanraking komen met verlies en rouw is zeer belangrijk. Verlies en rouw gaat je niet in de koude kleren zitten. Medewerkers moeten ergens terecht kunnen met hun gevoelens en ervaringen. Die aandacht kan georganiseerd worden door scholing, begeleiding door leidinggevende, mogelijkheden tot bijwonen van de uitvaart, intervisie of gesprekken met collega’s.
Aanbeveling: Neem verlies en rouwervaringen van medewerkers als vast onderdeel mee in functioneringsgesprekken. Heb vanuit het management oog voor de voorzieningen die verzorgenden en verpleegkundigen nodig hebben als ondersteuning.
19
Verpleegkundigen en verzorgenden weten wat er speelt op de werkvloer. Vandaar dat wij de vraag hebben gesteld over wat zij missen in de voorzieningen voor de cliënt/nabestaanden. Tijd werd het meest genoemd. Door een tekort aan geld en personeel is er tekort aan tijd. Rouwzorg wordt nu vaak tussen neus en lippen door gedaan. Naast tijd is er behoefte aan meer speciale ruimtes voor cliënten en nabestaanden. Deze ‘ruimte’ vrij maken voor de (terminale) cliënt biedt de nabestaanden rust en privacy.
Aanbeveling: Besteed aandacht aan een fysieke ruimte binnen de instelling waar nabestaanden afscheid kunnen nemen van hun dierbare.
Algemene aanbeveling: De NPTN, Associatie High Care Hospices, LSR, VPTZ en NPV hebben met elkaar veel kennis en ervaring opgedaan op het gebied van rouw. Het is belangrijk dat zij deze kennis en ervaring met elkaar en met verzorgenden en verpleegkundigen in verpleeg- en verzorgingshuizen delen. Dit onderzoek is een voorbeeld hoe kennis en ervaring gedeeld en ingezet kan worden. Het is dan ook belangrijk dat dit onderzoek een vervolg krijgt.
20
Bijlage Vragenlijst Naam van de instelling waar u werkt: … Uw functie binnen de instelling: ... Jaar van afronding studie: … 1. In hoeverre bent u toegerust om cliënten en (hun) nabestaanden bij te staan bij het verlies van een dierbare? Ik heb vakkennis van ‘normale’ rouw onvoldoende voldoende
ruim voldoende
Deze kennis heb ik verkregen door: (meerdere antwoorden zijn mogelijk) Opleiding Naam opleiding + locatie Training/cursus Naam cursus/opleiding + instituut Begeleiding vanuit werkgever Naam protocol of andere leidraad Landelijke richtlijn rouwzorg Zelfstudie Anders… Ik weet het onderscheid tussen ‘normale’ rouw en gecompliceerde rouw onvoldoende voldoende ruim voldoende Deze kennis heb ik verkregen door: (meerdere antwoorden zijn mogelijk) Opleiding Naam opleiding + locatie Training/cursus Naam cursus/opleiding + instituut Begeleiding vanuit werkgever Naam protocol of andere leidraad Landelijke richtlijn rouwzorg Zelfstudie Anders… Ik weet wanneer ik een cliënt/nabestaande moet doorverwijzen onvoldoende voldoende ruim voldoende Bij welke rouwreacties verwijst u een cliënt/nabestaande door? Naar wie verwijst u (meestal) door?
Ik ben toegerust om een gesprek te voeren met cliënten/nabestaanden over hun rouw. onvoldoende voldoende ruim voldoende Welke rouwverschijnselen kent u? Welke kennis/vaardigheden zou u (verder) willen ontwikkelen?
21
Ik heb inzicht in mijn eigen gevoelens en verlieservaringen en weet hoe deze invloed hebben op het contact met cliënten/nabestaanden. onvoldoende voldoende ruim voldoende
Ik kan een niet-probleemoplossende houding aannemen bij rouw en verlies. (ik kan problemen aanhoren in het besef ze niet te kunnen oplossen) onvoldoende
voldoende
ruim voldoende
Ik ontvang ondersteuning van mijn leidinggevende bij het omgaan met rouw en verlies in mijn werk. onvoldoende voldoende ruim voldoende
Ik ontvang ondersteuning van mijn naaste collega’s bij het omgaan met rouw en verlies in mijn werk. onvoldoende voldoende ruim voldoende
2. Op welke manier heeft de instelling waar u werkt aandacht voor rouw en rouwzorg?
Biedt uw instelling u de mogelijkheid om cursussen op het gebied van verlies en rouw te volgen (intern of extern)?
Ja Nee
Heeft uw instelling een protocol rondom het overlijden van een cliënt , waarbij aandacht is voor rouw en verliesverwerking?
Ja, namelijk: (Rouw)protocol cliënt (hoe te handelen bij overlijden cliënt ) (Rouw)protocol medewerker (hoe medewerkers worden opgevangen/begeleid) (Zo ja, wilt u dit protocol bijvoegen) Nee Wordt dit protocol binnen uw organisatie nageleefd en waaruit blijkt dit? Ja Nee Gedeeltelijk Toelichting………………………………………………………………………………………..
Heeft uw instelling een overzicht van de mogelijkheden die er zijn om mensen door te verwijzen wanneer zij om begeleiding vragen bij verlies en rouw? Ja Nee
22
Zo ja, bevat dit overzicht ook gegevens van rouwzorgverlenende instanties/hulpverleners buiten de eigen instelling? Zo nee: welke gegevens mist u in de praktijk?
Welke van de onderstaande vormen van ondersteuning biedt uw instelling aan nabestaanden en medewerkers? Aankruisen wat op uw instelling van toepassing is (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
Gesprek van verzorgende/verpleegkundige met leidinggevende na overlijden cliënt Is dit een standaard procedure? Ja Nee Intervisiebijeenkomsten voor medewerkers (waarin omgaan met verlies en rouw ter sprake kan komen) Aantal bijeenkomsten per jaar (gemiddeld)? Nagesprek met familieleden na overlijden cliënt Is dit een standaard procedure? Ja Nee Ruimte voor medewerkers om afscheid te nemen van overleden cliënt ( in huis en/of tijdens uitvaart) Is dit een standaard procedure? Ja Nee Herdenkingsbijeenkomsten voor nabestaanden van cliënten Aantal bijeenkomsten per jaar (gemiddeld)? Anders, nl: ...................................................................................
3. Hoe ervaart u binnen uw instelling de aandacht die er is voor verlies en rouw? De instelling waar ik werk geeft aandacht aan de rouw van cliënten/nabestaanden onvoldoende voldoende ruim voldoende Mist u voorzieningen in het aanbod van uw instelling?
De instelling waar ik werk heeft aandacht voor de confrontatie met verlies en rouw die medewerkers meemaken in hun werk onvoldoende voldoende ruim voldoende Welke voorzieningen ervaart u als ondersteunend voor uw werk? Welke zorg/voorzieningen mist u in uw huidige werksituatie?
23
Resultaten van de enquête De enquête kon online ingevuld worden. Hiervoor zijn 292 mensen aangeschreven. In totaal hebben 370 mensen zichzelf geregistreerd om deel te kunnen nemen aan de enquête. 110 mensen hebben ook daadwerkelijk deelgenomen. Van de 110 deelnames waren er 88 bruikbaar, 22 respondenten behoorden niet tot de doelgroep. Soort instelling waar u werkt Verzorgingshuis 38,64% Verpleeghuis 43,18% Gecombineerde instelling ( verpleeghuis en verzorginghuis) Anders 1,14%
17,04%
Naam en plaats van de instelling Antwoord 80.91% Utrecht 25% Gelderland 15,28% Noord-Holland 11,11% Friesland 9,72% Noord-Brabant 6,94% Overijssel 6,94% Flevoland 6,94% Zuid-Holland 5,56% Drenthe 5,56% Limburg 5,56% Groningen 1,39% Zeeland 0,0% Geen antwoord 19.09% Uw functie binnen de instelling Verzorgende 42.05% Verpleegkundige 19.32% Anders· 40.91% ( Coördinator, Teamleider, Verzorgende Individuele Gezondheidszorg) Jaar van afronding studie 1960-1970 1,14% 1970-1980 25,0 % 1980-1990 20,45% 1990-2000 17,059% 2000-2009 36,36% 3.1 In hoeverre bent u toegerust om cliënten en (hun) nabestaanden bij te staan bij het verlies van een dierbare?
Ik heb vakkennis van ‘normale’ rouw Ruim voldoende 37,50% Voldoende 61,4%
24
Onvoldoende 1,1% Mijn vakkennis van ‘normale’ rouw heb ik verkregen door: (Meerdere antwoorden mogelijk)
Opleiding 55.68% Training/cursus 37.50% Begeleiding vanuit werkgever 20.45% Landelijke richtlijn rouwzorg 4.55% Zelfstudie 39.77% Anders 20.45%: (Werk)ervaring 100% Naam opleiding + locatie Antwoord 45.45% Zeer divers antwoord Geen antwoord 54.55% Naam cursus/opleiding + instituut Antwoord 27,27% Interne trainingen/cursussen 20,83% Externe trainingen: (Basis)cursus palliatieve zorg 33,33% Stichting Voortgezette Opleiding Ziekenverzorgenden (SVOZ) 8,33% Integraal kankercentrum Rotterdam (IKR) 8,33% Andere opleidingen o.a. Netwerk Palliatieve zorg en Trizo 29,17% Geen antwoord 72.73% Naam protocol of andere leidraad(Begeleiding vanuit werkgever) Antwoord 1.14% Geen antwoord 98,86% Ik weet het onderscheid tussen ‘normale’ rouw en gecompliceerde rouw Ruim voldoende 17.0% Voldoende 61,4% Onvoldoende 21,6% Mijn kennis over het onderscheid tussen ‘normale’ rouw en gecompliceerde rouw heb ik verkregen door: (Meerdere antwoorden mogelijk) Opleiding 31.82% Training/cursus 23.86% Begeleiding vanuit werkgever 10.23% Landelijke richtlijn rouwzorg 2.27% Zelfstudie 42.05% Anders 20.45%: (Werk)ervaring 72,2% Niet/ Geen kennis aanwezig 27,78% (5 mensen) Naam opleiding + locatie Antwoord 27,27% Zeer divers antwoord Geen antwoord 72.73% Naam cursus/opleiding + instituut
25
Antwoord 21,59% Interne trainingen/cursussen 15,79% Externe trainingen: Opleiding/(basis)cursus palliatieve zorg 26.32% Andere opleidingen o.a. Trizo, IKR, SVOZ, Actiz en NPTN 57,89 % Geen antwoord 78.41% Naam protocol of andere leidraad (Begeleiding vanuit werkgever) Antwoord 1.14% Geen antwoord 98,86% Ik weet wanneer ik een cliënt/nabestaande moet doorverwijzen Ruim voldoende 29,5% Voldoende 58,0% Onvoldoende 12,5% Verwijst u wel eens cliënten door naar een andere zorgverlener? Ja 71.59% Nee 28,41% Zo ja, naar wie verwijst u (meestal) door? (Verpleeg)huisarts 31,75% Geestelijk verzorger 39,68% Maatschappelijk werker 9,52% Sociaal psychiatrisch verpleegkundige 0% Psycholoog 11,11% Rouwbegeleider 3,17% Anders 7,94% Bij welke rouwreacties verwijst u een cliënt/nabestaande door? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Verzorgende/verplegende verwijst niet door 13,64% (Verwijzing komt niet voor, ligt bij iemand anders, of is niet nodig aangezien er een multidisciplinair team aanwezig is.) Doorverwijzing is in ogen verzorgende/verpleegkundige nodig 57,95% Verzorgende/verplegende verwijst door bij: A. Fysieke klachten/ gedragsverschijnselen 41,18% (Bij (vermoede) depressiviteit en suïcidaal gedrag) B. Omstandigheden overlijden 9,80% (Bij (vragen rond) euthanasie, menswaardig bestaan, orgaandonatie, onverwacht overlijden) C. Omstandigheden rond cliënt 19,61% (Verleden of complexe familieverhoudingen, houding naar anderen of andere problemen heeft invloed.) D. Rouwproces verloopt niet goed/ Complexe rouw 64,71% (Bij rouwreacties als: niet verder komen met verwerking, heftige emoties, niet over verlies kunnen praten, veel onrust, zinvragen, complexe rouw.) De patiënt vraagt om doorverwijzing 14,77% (De patiënt geeft aan niet verder te komen of vraagt om doorverwijzing vanwege behoefte aan specifieke zorg of begeleiding bijv. pastorale bijstand.) Verplegende/verzorgende weet niet (meer verder) hoe te helpen en verwijst daarom door. 13,64%
26
(Doorverwijzing vindt plaats wanneer de verzorgende/ verplegende geen antwoord op vragen weet, of aanvoelt de patiënt niet de benodigde steun te kunnen bieden.) Ander antwoord 2,27%
Ik ben toegerust om een gesprek te voeren met cliënten/nabestaanden over hun rouw. Ruim voldoende 33,0% Voldoende 59,1% Onvoldoende 8,0% Welke kennis/vaardigheden zou u (verder) willen ontwikkelen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Weet niet/Geen 15,91% Vaardigheden/gesprekstechnieken 53,41% Kennis over rouw 18,18% Kennis op gebied religie/cultuur 6,82% Breed/persoonlijk/anders 12,50% Ik heb inzicht in mijn eigen gevoelens en verlieservaringen en weet hoe deze invloed hebben op het contact met cliënten/nabestaanden. Ruim voldoende 37,5% Voldoende 61,4% Onvoldoende 1,1% Ik kan een niet-probleemoplossende houding aannemen bij rouw en verlies. (ik kan problemen aanhoren in het besef ze niet te kunnen oplossen) Ruim voldoende 33,0% Voldoende 63,6% Onvoldoende 3,4% Ik ontvang ondersteuning van mijn leidinggevende bij het omgaan met rouw en verlies in mijn werk. Ruim voldoende 13,6% Voldoende 67,0% Onvoldoende 19,3% Ik ontvang ondersteuning van mijn naaste collega’s bij het omgaan met rouw en verlies in mijn werk. Ruim voldoende 27,3% Voldoende 63,6% Onvoldoende 9,1% 3.2 Op welke manier heeft de instelling waar u werkt aandacht voor rouw en rouwzorg? Biedt uw instelling u de mogelijkheid om cursussen op het gebied van verlies en rouw te volgen (intern of extern)? Ja 64.77% Nee 35.23% Heeft uw instelling een protocol rondom het overlijden van een cliënt, waarbij aandacht is voor rouw en verliesverwerking? Ja 47.73% Nee 52.27%
27
Over welk type protocol rondom het overlijden van een cliënt beschikt uw instelling? (Meerdere antwoorden mogelijk) (Rouw)protocol cliënt (hoe te handelen bij overlijden cliënt) 92,86% (Rouw)protocol medewerker (hoe medewerkers worden opgevangen/begeleid) 23,81% Anders 7,14% Wordt dit protocol binnen uw organisatie nageleefd en waaruit blijkt dit? Ja 66,67% Nee 0,0% Gedeeltelijk 33,33% Toelichting Antwoord 28,41% Tevredenheid nabestaanden 12% Standaard gebruikt 68% Afhankelijk van werker en situatie 24% Geen antwoord 71.59% U heeft aangegeven dat uw instelling beschikt over een (Rouw)protocol cliënt. Wilt u dit protocol bijvoegen? Ja 5,58% Document kwaliteitshandboek 20% Toevoegen niet gelukt 80% Nee 94,42% Heeft uw instelling een overzicht van de mogelijkheden die er zijn om mensen door te verwijzen wanneer zij om begeleiding vragen bij verlies en rouw? Ja 28.41% Nee 71.59% Zo ja, bevat dit overzicht ook gegevens van rouwzorgverlenende instanties/hulpverleners buiten de eigen instelling? Ja 72% Nee 28% Zo nee, heeft u behoefte aan een dergelijk overzicht? Ja 73,02% Nee 26,98% Welke van de onderstaande vormen van ondersteuning biedt uw instelling aan nabestaanden en medewerkers? (Meerdere antwoorden mogelijk) Gesprek van verzorgende/verpleegkundige met leidinggevende 72.73% Intervisiebijeenkomsten voor medewerkers 22.73% Nagesprek door verpleegkundige/verzorgende met familieleden 70.45% Ruimte voor medewerkers om afscheid te nemen van overleden cliënt 81.82% Herdenkingsbijeenkomsten voor nabestaanden van cliënten 53.41% Anders 5.68% U heeft aangegeven dat uw instelling een gesprek van verzorgende/ verpleegkundige met leidinggevende na overlijden cliënt biedt ter ondersteuning. Is dit een standaard procedure? Ja 34.38% Nee 65.62%
28
U heeft aangegeven dat uw instelling Intervisiebijeenkomsten voor medewerkers biedt ter ondersteuning. Hoeveel bijeenkomsten per jaar zijn er gemiddeld? 1 25,0% 2 15,0% 3 15,0% 4 5,0% 5 5,0% 6 15,0% 8 5,0% 10 5,0% 12 10,0% U heeft aangegeven dat uw instelling een nagesprek door verpleegkundige/verzorgende met familieleden na overlijden cliënt biedt ter ondersteuning. Is dit een standaard procedure? Ja 62,90% Nee 37,10% U heeft aangegeven dat uw instelling ruimte voor medewerkers om afscheid te nemen van overleden cliënt biedt ter ondersteuning. Is dit een standaard procedure? Ja 62,50% Nee 37,50% U heeft aangegeven dat uw instelling Herdenkingsbijeenkomsten voor nabestaanden van cliënten biedt ter ondersteuning. Hoeveel bijeenkomsten per jaar zijn er gemiddeld? 1 48,93% 2 25,53% 4 14,89% 6 2,13% Meer (6-50) 8,52% 3.3 Hoe ervaart u binnen uw instelling de aandacht die er is voor verlies en rouw? De instelling waar ik werk heeft aandacht voor de rouw van cliënten/nabestaanden Ruim voldoende 11.36% Voldoende 68.18% Onvoldoende 20.45% Mist u voorzieningen in het aanbod voor cliënten/nabestaanden van uw instelling? Ja 35.23% Nee 64.77% Wat mist u? (Meerdere antwoorden mogelijk) Antwoord 35.23% Speciale kamer/ruimte 32,27% (Terminale kamer, stilte ruimte, eigen ruimte voor het opbaren van overledenen, ruimte voor nabestaanden om bij elkaar te komen, meer eenpersoonskamers.) Meer tijd 35,48% (Tijd voor (meer) aandacht voor en gesprekken met nabestaanden.) Meer aandacht voor begeleiding van nabestaanden 3,22% Standaard nazorg voor nabestaanden 3,22%
29
Uitvaart 9,69% (Voorzieningen, aanwezig kunnen zijn bij uitvaart) Herdenkingsdienst in instelling 3,22% Voorzieningen voor werker 35.48% (Doorverwijsmogelijkheden, structurele intervisie, Duidelijke richtlijnen, kennis) Geen antwoord 64.77%
De instelling waar ik werk heeft aandacht voor de confrontatie met verlies en rouw die medewerkers meemaken in hun werk. Ruim voldoende 9.09% Voldoende 62.50% Onvoldoende 28.41% Welke voorzieningen ervaart u als ondersteunend voor uw werk? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Weinig/Geen 7,95% Contact collega’s/ruimte tijdens teamoverleg/begeleiding leidinggevende 61,36% Terecht kunnen bij/doorverwijzen naar andere disciplines 20,45% Protocol 7,95% Contact met familie van cliënt 9,09% Scholingsmogelijkheid 6,82% Mogelijkheden rondom afscheid overledene 12,50% (Opbaren in kamer, afleggen, bijwonen uitvaart etc.) Herdenkingsbijeenkomsten 4,55% Overige 17,05% Welke zorg/voorzieningen mist u in uw huidige werksituatie? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Mis niets / weet niet 27,27% Ondersteuning door collega’s/leidinggevende, nazorg voor medewerkers 17,05% (intervisie, nagesprek met collega’s, aandacht vanuit leiding, nazorg voor medewerkers) Tijd voor cliënt, nabestaanden, laatste zorg, afscheid nemen. 22,73% Terecht kunnen bij/doorverwijzen naar andere disciplines 7,95% Meer kennis/scholing 17,05% Speciale ruimte/kamer 13,64% (kamer voor terminale patiënt, familiekamer, opbaarkamer, mortuarium) Protocol 4,55% Overige 6,82%
30