CPB Memorandum
Sector
:
Conjunctuur en collectieve sector
Afdeling/Project
:
Inkomens en Prijzen
Samensteller(s)
:
N. Bosch
Nummer
:
133
Datum
:
12 december 2005
Beschrijving koopkrachtberekening Het CPB berekent de koopkrachtontwikkeling voor standaardhuishoudens en voor een steekproef van huishoudens. De inkomenseffecten spelen een belangrijke rol bij de beleidsvoorbereiding door het kabinet, bij beleidsvoorstellen van politieke partijen en maatschappelijke organisaties. Daarnaast wordt de spreadsheetversie veelvuldig gebruikt door particulieren. In dit memorandum worden de koopkrachtberekeningen nader toegelicht.
1
1
Inleiding Het gebruik van koopkrachtplaatjes voor de beschrijving van inkomenseffecten van beleid bestaat al sinds eind jaren zestig van de vorig eeuw. Het meest bekende voorbeeld is het standaardhuishouden “Jan Modaal”. Dit is een alleenverdienerhuishouden met een inkomen net onder de premiegrens van het Ziekenfonds (in 2005: 29 000 euro) en met twee kinderen tussen de 6 en 11 jaar. Naast Modaal bestaan er nog vele andere standaardhuishoudens. De koopkracht voor standaardhuishoudens kent een aantal nadelen. Standaardhuishoudens zijn namelijk niet altijd representatief en sommige inkomensbestanddelen spelen bij veronderstelling geen rol. Sinds 1997 berekent het CPB dan ook de statische koopkracht voor een steekproef van ongeveer 40 000 huishoudens. Maar wat is nu koopkracht? Paragraaf 2 begint met de beantwoording van deze vraag. In paragraaf 3 komt achtereenvolgens het nut van standaardkoopkracht (paragraaf 3.1), het bruto netto traject (paragraaf 3.2) en de presentatievorm (paragraaf 3.3) aan bod. In paragraaf 4 komen deze onderwerpen terug bij de berekening van de statische koopkracht voor een steekproef van huishoudens.
2
Definitie koopkracht Statische koopkracht
Er bestaan meerdere definities voor de term koopkracht, maar ze komen allemaal op hetzelfde neer. Een koopkrachtcijfer geeft aan hoeveel een huishouden meer of minder kan besteden aan dezelfde goederen en diensten in vergelijking met het jaar ervoor. In meer formele termen: de statische koopkracht is gelijk aan de verandering van het nominaal beschikbaar inkomen van een huishouden in een jaar vergeleken met een identiek huishouden in een ander jaar, gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. Koopkrachtveranderingen als gevolg van een andere sociaal-economische positie of huishoudensituatie, de zogenaamde dynamische koopkracht, komen in de statische koopkracht niet tot uitdrukking. Voorbeelden hiervan zijn het gaan samenwonen, een nieuwe baan of gezinsuitbreiding krijgen, veranderingen die vaak zeer bepalend zijn voor de werkelijke koopkrachtontwikkeling.
Beschikbaar inkomen
Voor het nominaal beschikbaar inkomen wordt aangesloten bij het zogenoemde gecoördineerde inkomensbegrip van het CBS, bescheven in Bruinooge en van de Donk (1993). Het zuivere theoretische concept behelst alleen het primair en het secundair inkomen. Het primair inkomen bestaat uit de beloning van de productiefactoren arbeid en kapitaal, inclusief winst uit onderneming. Het secundair inkomen is het primaire inkomen vermeerderd met het saldo van de ontvangen en betaalde ongebonden overdrachten met een lopend (periodiek) karakter. Het 2
tertiaire inkomen is het secundaire inkomen vermeerderd met gebonden inkomensoverdrachten, zoals de huursubsidie. Het CBS maakt een aansluiting tussen de consumentenprijsindex en het besteedbaar inkomen. Bestedingen die in de consumentenprijsindex zitten, worden in mindering gebracht van het gecoördineerde inkomen. De operationele begrippen wijken echter op een aantal punten af van het theoretische concept bij zowel het CBS als het CPB. Zo worden vanwege praktische bezwaren gebonden inkomensafhankelijke overdrachten (voor een specifieke besteding) wel tot het inkomen van het huishouden gerekend en niet gesaldeerd binnen de bestedingen van huishoudens. Een voorbeeld hiervan is de huursubsidie. Ook particuliere ziektekosten, die gezien zouden kunnen worden als een besteding, worden in mindering gebracht op het inkomen. Voor de koopkracht is de ontwikkeling van het bruto inkomen het startpunt. Op basis van ramingen voor de contractloonstijging en het wettelijk minimumloon en de uitkeringen vindt er een inschatting plaats van de verhoging van het bruto inkomen voor het volgende jaar. Voor sommige huishoudens is de inkomensontwikkeling niet zo eenvoudig te ramen. De gepubliceerde koopkrachtcijfers zijn dan ook exclusief zelfstandigen. Ook zijn de koopkrachtcijfers voorlopig nog exclusief studenten, vut- en prepensioenontvangers.
3
Statische koopkracht voor standaardhuishoudens
3.1
Waarom standaardkoopkrachtplaatjes? Met de statische koopkracht op basis van een standaardhuishouden (standaardkoopkracht) kunnen de inkomenseffecten van beleid in kaart worden gebracht. Dit gebeurt bijvoorbeeld voor de koopkrachtgevolgen van regelgeving, zoals een wijziging in het belastingstelsel of invoering van een nieuwe zorgverzekering op de koopkracht. Bovendien komen ontwikkelingen in de lonen en prijzen (inflatie) ook tot uitdrukking in het koopkrachtplaatje. Het standaardkoopkrachtplaatje is bovendien makkelijk hanteerbaar en interpreteerbaar. Het geeft kortom een globaal beeld zonder veel details.
De representativiteit en de bruikbaarheid van de standaardhuishoudens staan echter zo nu en dan ter discussie. Recentelijk is in de interdepartementale werkgroep inkomenskengetallen de standaardkoopkracht onder de loep genomen en beoordeeld op representativiteit, praktische bruikbaarheid en beleidsrelevantie (SZW 2003). Dit leidde tot een aanpassing van de gebruikte standaardhuishoudens. In 2003 zijn bijvoorbeeld de tweeverdienershuishoudens uitgebreid. Microtax is een vereenvoudigde spreadsheetversie van het standaardkoopkrachtmodel, het is gebruiksvriendelijk en gratis te downloaden op de website (www.cpb.nl onder “modellen”).
3
De uitgebreide standaardkoopkrachttabel bestaat nu uit circa 35 huishoudens (zie bijlage 1), die verschillen qua soort inkomensbron, inkomenshoogte en huishoudsamenstelling. De hoofdindeling van de tabel is die in werkenden en niet-werkenden, binnen die groepen bepaalt het huishoudtype de indeling en daarbinnen weer de aanwezigheid van kinderen. De standaardkoopkrachtplaatjes hebben ook nadelen. Zo kunnen niet alle inkomensbestanddelen meegenomen worden, omdat het huishouden anders te specifiek wordt. Een voorbeeld hiervan is de woning. Een standaardhuishouden heeft bij veronderstelling geen recht op huursubsidie en aftrek van de hypotheekrente. Bovendien zijn de standaardhuishoudens niet altijd representatief, juist omdat ze tot in detail gedefinieerd zijn. Zo heeft een standaardhuishouden met kinderen bijvoorbeeld altijd twee kinderen tussen de 6 en de 11 jaar. De statische koopkracht voor een steekproef van huishoudens komt aan deze bezwaren tegemoet (paragraaf 4).
3.2
Bruto netto traject De basis voor de koopkrachtberekening voor standaardhuishoudens is het zogenoemde “bruto netto traject” (tabel 3.2). Dit traject geeft alle tussenliggende posten weer tussen wat men verdient (bruto inkomen) en wat men uiteindelijk overhoudt om te kunnen besteden (nominaal beschikbaar inkomen). De standaardkoopkrachtberekening gaat uit van een deel van de in het gecoördineerde inkomensbegrip opgenomen inkomensbronnen. Het gaat hierbij om het bruto inkomen uit loon, winst en sociale uitkeringen alsmede kinderbijslag en zorgtoeslag. De pensioenpremies, sociale premies, ziektekostenpremies en de inkomstenbelasting worden hierop in mindering gebracht. Standaardhuishoudens hebben bij veronderstelling geen bijzondere aftrek- of bijtelposten en komen dus bijvoorbeeld niet in aanmerking voor de hypotheekrenteaftrek.
4
Tabel 3.2
Bruto-netto-beschikbaar traject van MIMOS-1
BRUTO JAARLOON/UITKERING
BRUTO JAARLOON/UITKERING
pensioenpremie werknemer
− /−
pensioenpremie werknemer
− /−
VUT-premie werknemer
− /−
VUT-premie werknemer
− /−
a
− /−
a
− /−
WGF-premie werknemer
a
− /−
belasting
− /−
ZFW-premie werknemer
AWF-premie werknemer
+ +
werkgeversbijdrage particuliere ziektekosten bruto interim NETTO INKOMEN
PREMIEPLICHTIG INKOMEN PREMIEPLICHTIG INKOMEN b
bovenwettelijke IP-premie werknemer
− /−
AWF-premie werknemer
− /−
WGF-premie werknemer
− /−
ZFW-premie werknemer
+ +
werkgeversbijdrage particuliere ziektekosten NETTO INKOMEN
BELASTBAAR INKOMEN
particuliere ziektekostenpremie
− /−
overige nominale ziektekosten
− /−
kinderbijslag zorgtoeslag NOMINAAL BESCHIKBAAR INKOMEN
+ +
c
loonheffing
ouderenkorting totaal
− /−
heffingskorting
− /−
arbeidskorting
− /−
(aanvullende) combinatiekorting
− /−
kinderkorting
− /−
teruggave buitengewone uitgavenregeling
− /−
belasting a
Grondslag is premieplichtig inkomen in de andere gevallen is het kopje (bruto jaarloon danwel premieplichtig/belastbaar inkomen) waar
de post onder staat de grondslag. b
Grondslag is het brutojaarloon.
c De loonheffing wordt bepaald aan de hand van de belastingtarieven, waarbij de 1e en 2e schijf bestaan uit een belastingdeel en de premies volksverzekeringen AOW/ANW/AWBZ.
Replacement rate en wiggen
Op basis van 16 standaardhuishoudens worden in het koopkrachtmodel ook replacement rates en wiggen bepaald. De replacement rate is de verhouding tussen het beschikbaar inkomen uit een uitkering en uit werk. De wig is het verschil tussen het beschikbaar inkomen en de arbeidskosten. Een uitgebreide beschrijving is te vinden in Stegeman (2002).
3.3
Presentatie Vaak worden bij reguliere ramingen en doorrekeningen van alternatieve beleidsvoorstellen niet alle standaardhuishoudens (zie bijlage 1) getoond, aangezien de nadruk ligt op de koopkrachtraming voor de steekproef van huishoudens. Bij de reguliere ramingen (CEP, MEV) wordt onderstaande tabel met zeven standaardhuishoudens (tabel 3.3) gepresenteerd. Voor eerdere jaren (vanaf 1993) zijn in bijlage A6 van de CEP en de MEV de koopkrachtcijfers voor zes standaardhuishoudens te vinden. In de internetversie van de bijlage gaan de koopkrachtcijfers zelfs terug tot 1974.
5
Tabel 3.3
Koopkracht standaardhuishoudens (exclusief incidenteel), 2003-2006 2003
2004
2005
2006C
mutaties in % Modaal
− 1,4
0,0
−1
Modaal, alleenstaand
− 1,4
− 0,4
−2
2 x Modaal
− 0,5
− 1,7
− 1¾
− 1,4
1,1
− 1½
0
− 0,9
0,2
−¾
1
Minimumuitkeringsgerechtigde, alleenstaand
− 1,1
− 0,1
AOW, alleenstaand
− 0,7
0,6
Tweeverdieners, 1½ x modaal met kinderen a,b
Minimumuitkeringsgerechtigde met kinderen
a,b
a
−2 −½
¾ ½ 5¼
0 2
De koopkracht van de huishoudens op minimumniveau met huursubsidie neemt in 2004 en 2005 ½ tot ¾%-punt minder toe door de
verlaging van de huursubsidie met 12 euro per maand per 1 juli 2004, 2,28 euro per 1 juli 2005 en 2,77 euro per 1 juli 2006 en de lagere indexatie van de normhuren per 1 juli 2005. b
De koopkracht van minimumuitkeringsgerechtigden met kwijtschelding van de OZB voor gebruikers neemt in 2006 met ½%-punt
minder toe, doordat zij niet profiteren van de afschaffing hiervan. c
Inclusief (Teruggave) Buitengewone Uitgavenregeling voor standaardziektekosten.
Bron: Macro Economische Verkenning 2006.
4
Statische koopkracht voor een steekproef van huishoudens
4.1
Waarom koopkrachtberekeningen voor een steekproef van huishoudens? De koopkracht van standaardhuishoudens, zoals Modaal, is makkelijk te interpreteren, maar heeft als keerzijde een slechte representativiteit. Ook spelen een aantal inkomensbestanddelen zoals de huursubsidie bij veronderstelling geen rol. De koopkrachtberekening op basis van een steekproef van circa 40 000 huishoudens komt aan deze nadelen tegemoet. De statische koopkracht op basis van een steekproef geeft meer inzicht doordat er “echte” huishoudens in plaats van gedefinieerde huishoudens model staan.
4.2
Bruto netto traject Alle huishoudens worden ingedeeld in sociaal-economische groepen en gaan door een zogeheten “bruto netto traject” (zie tabel 4.1). Ook hier geeft het traject alle posten weer tussen wat men verdient (bruto inkomen) en wat men uiteindelijk overhoudt om te kunnen besteden (nominaal beschikbaar inkomen). In het schema staan twee kolommen, die beide beginnen met het bruto jaarloon of uitkering. De eerste kolom toont het bruto netto traject, terwijl de tweede kolom een soort hulpkolom is, bedoeld om het belastbaar inkomen uit te rekenen. Het verschil zit in het feit dat sommige inkomsten eigenlijk fictieve inkomsten zijn, waarover wel belasting betaald moet worden, maar 6
die niet bij het inkomen opgeteld moeten worden (bijv. eigenwoningforfait). De verbindingsschakel tussen de kolommen is de te betalen belasting. Voor de berekening van de koopkracht is zowel individuele informatie nodig over inkomen, huishoudsituatie, eigen woning en vermogen als ook over belastingen en premies. In tegenstelling tot de standaardkoopkracht zitten in dit bruto netto traject ook de posten huursubsidie, inkomen uit vermogen en de posten die betrekking hebben op de eigen woning. De bruto jaarlonen van twee opeenvolgende jaren (of twee varianten) gaan door het bruto netto traject. De uitkomst van deze berekening is een nominaal beschikbaar inkomen per jaar. Het verschil tussen de nominale beschikbare inkomens wordt gecorrigeerd voor de inflatie zodat per huishouden de mutatie in het reëel beschikbaar inkomen resteert, ofwel de statische koopkrachtontwikkeling. Tabel 4.1
Bruto-netto traject voor steekproef van huishouden
BRUTO JAARLOON/UITKERING
BRUTO JAARLOON/UITKERING
pensioenpremie werknemer
− /−
pensioenpremie werknemer
− /−
VUT-premie werknemer
− /−
VUT-premie werknemer
− /−
a
− /−
a
− /−
a
− /−
ZFW-premie werknemer
AWF-premie werknemer
WGF-premie werknemer
werkgeversbijdrage particuliere ziektekosten bruto interim ontvangen rente ontvangen dividend
PREMIEPLICHTIG INKOMEN b
bovenwettelijke IP-premie werknemer
− /−
− /−
AWF-premie werknemer
− /−
+ + + +
WGF-premie werknemer
− /−
reiskostenforfait
− /−
erfpacht
− /−
hypotheekrente
− /−
vermogensrendementsheffing belasting
PREMIEPLICHTIG INKOMEN
NETTO INKOMEN
ZFW-premie werknemer werkgeversbijdrage particuliere ziektekosten
NETTO INKOMEN
eigenwoningforfait
+ + + +
premie opstalverzekering
− /−
erfpacht
− /−
hypotheekrente
− /−
onderhoudskosten eigen woning
− /−
eigenarendeel OZB
− /−
ouderenkorting totaal
− /−
afschrijving
− /−
heffingskorting
− /−
particuliere ziektekostenpremie
− /−
arbeidskorting
− /−
overige nominale ziektekosten
− /−
combinatiekorting
− /−
kinderkorting
− /−
teruggave buitengewone uitgavenregeling
− /−
bruto economische huurwaarde premie eigen woning kinderbijslag
+ + +
premie eigen woning BELASTBAAR INKOMEN c
Loonheffing
Belasting
huursubsidie (vanaf 2006: huurtoeslag) zorgtoeslag
+
NOMINAAL BESCHIKBAAR INKOMEN a b c
Grondslag is premieplichtig Grondslag is het bruto jaarloon. De loonheffing wordt bepaald aan de hand van de belastingtarieven, waarbij de 1e en 2e schijf bestaan uit een belastingdeel en de
premies volksverzekeringen AOW/ANW/AWBZ. 7
4.3
Data De gegevens over de circa 40 000 huishoudens zijn afkomstig uit het WoningBehoefte Onderzoek uit 1998 (WBO98). Gegevens over samenstelling en omvang van het vermogen zijn bijgeschat uit de Vermogensstatistiek 1997 van het CBS. Jaarlijks vindt een ophoging plaats naar het aantal personen per sociaal-economische categorie en het aantal huishoudens. Daarnaast wordt het bestand met gegevens over individuele huishoudens na enkele jaren vernieuwd. Het voornemen is om in 2006 over te stappen op gegevens van het Inkomenspanelonderzoek uit 2002.
4.4
Presentatievormen Voor elk huishouden wordt de koopkrachtontwikkeling berekend. De presentatie van de koopkrachteffecten geschiedt zowel in tabelvorm als in de vorm van een puntenwolk. De tabel (paragraaf 4.4.1) toont de mediane koopkrachtontwikkeling per groep. De puntenwolken geven een beeld van de spreiding van de koopkrachteffecten (paragraaf 4.4.2).
4.4.1
Mediane koopkrachttabel
Alle huishouden worden standaard ingedeeld in achttien groepen op basis van zowel het inkomen, als het huishoudtype (alleenverdieners, tweeverdieners, alleenstaanden) en de belangrijkste bron van inkomen (werknemers, uitkeringsgerechtigden, AOW en aanvullend pensioen). Dit is de standaardindeling, maar omdat van elk van de 40 000 huishouden het koopkrachtcijfer berekend wordt, kan elke gewenste indeling gemaakt worden. Als de aard van het onderzoek daar aanleiding toe geeft, kan er bijvoorbeeld onderscheid gemaakt worden tussen huiseigenaren en huurders, ziekenfonds- en particulier verzekerden, huishoudens met en zonder kinderen en huishoudens met veel of weinig vermogen. Per groep wordt de mediane koopkrachtontwikkeling uitgerekend. De mediaan is de koopkrachtontwikkeling van het middelste huishouden na rangschikking van alle huishoudens op volgorde van hun koopkrachtontwikkeling. Een mediane koopkrachtontwikkeling van 1% (in 2006) wil zeggen dat 50% van de huishoudens er minder dan 1% op vooruit gaat en 50% van de huishoudens er meer dan 1% op vooruit gaat.
8
Tabel 4.1
Koopkracht (exclusief incidenteel) naar huishoudtype, inkomensbron hoofdverdiener en c
huishoudinkomen, 2005-2006
Alleenverdiener
Tweeverdiener
b
Alleenstaande
Alle huishoudtypen
a
Bruto huishoudinkomen
2005
2006
2005
2006
2005
2006
2005
2006
mediaan koopkrachtmutatie in % Hoofdverdiener werknemer < 150% WML
−1
1¼
150-250% WML
− 1¾
2¼
> 250% WML
− 1½
3¾
< 120% WML
− 1½
1¼
> 120% WML
−2
}
− 1½
}
− 1¾
1 ½
−2
0
− 2½
¼
−2
½
}
− 1¾
}
}
− 2¼
}
0
}
−1
}
2
¾
Hoofdverdiener uitkeringsgerechtigd ¾
}
−2
}
0
− 2¼
0
−3
−¼
65-plussers < 120% AOW > 120% AOW
}
−½
}
2¼
−½
¾
−¾
− 1¼
½
− 1½
b c
1¼
− 1½
Totaal a
2
1
Bruto inkomen uit arbeid of uitkering; WML = bruto minimumloon, AOW = bruto 100% AOW-uitkering. Inclusief alleenstaande ouders. De invoering van de Wet Kinderopvang in 2005 en de intensivering van de kinderopvang in 2006 zijn niet in de koopkracht verwerkt.
Het gemiddelde koopkrachteffect voor huishoudens die gebruik maken van kinderopvang is 0,1%-punt respectievelijk 0,3%-punt. Bron: Macro Economische Verkenning 2006.
De groepen in bovenstaande tabel variëren sterk qua omvang. Een groep kan 1,5 miljoen huishoudens omvatten, maar ook maar 40 000 huishoudens. Onderstaande tabel (tabel 4.2) geeft de geschatte aantallen huishoudens per groep weer in 2006.
9
Tabel 4.2
Aantal huishoudens naar huishoudtype, inkomensbron hoofdverdiener en huishoudinkomen, 2006 Alleenverdiener
Tweeverdiener
b
Alleenstaande
Alle huishoudtypen
a
Bruto huishoudinkomen
in duizenden
Hoofdverdiener werknemer < 150% WML
120
150-250% WML
375
> 250% WML
285
}
375 315 1530
600
} 3870
270
Hoofdverdiener uitkeringsgerechtigd < 120% WML
95
> 120% WML
40
}
410 100
75
}
720
65-plussers < 120% AOW > 120% AOW
}
105
185
825
415
215
Totaal a b
} 1745 6330
Bruto inkomen uit arbeid of uitkering; WML = bruto minimumloon, AOW = bruto 100% AOW-uitkering. Inclusief alleenstaande ouders.
4.4.2
Puntenwolken
De grafische weergave van de uitkomsten zijn de zogenoemde puntenwolken (zie figuur 4.1). Het voordeel van de puntenwolken is de zichtbare spreiding binnen een groep. Het nadeel is dat er altijd veel aandacht besteed wordt aan de uitschieters. Soms zijn deze uitschieters het gevolg van data-imperfecties. Een andere oorzaak van een uitschieter kan een zeer laag beschikbaar inkomen zijn. De beschikbare inkomens van huishoudens kunnen, bij een vergelijkbaar bruto-inkomen, uiteenlopen door bijvoorbeeld verschillen in betaalde hypotheekrente. Hierbij doen zich soms uitzonderlijke situaties voor, bijvoorbeeld doordat wegens de verhuizing van de ene naar de andere koopwoning er in een bepaald jaar tijdelijk voor twee woningen tegelijk hypotheekrente is betaald of doordat er boeterente is betaald wegens oversluiting van de hypotheek vóór afloop van de rentevaste periode. Aangezien het niet waarschijnlijk is dat deze situatie zich meerdere jaren achtereen bij hetzelfde huishouden voordoet, leent deze situatie zich eigenlijk niet voor de berekening van statische koopkrachteffecten. Huishoudens in dit soort situaties komen echter wel in het databestand voor. De uitschieters in de puntenwolken van de koopkracht moeten daarom met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
10
Figuur 4.1
Koopkracht (exclusief incidenteel) naar huishoudtype, inkomensbron hoofdverdiener en huishoudinkomen, 2006 (mutaties in %), op basis van de Macro Economische Verkenning 2006
11
Referenties Bruinooge, G. en P.L.J. van de Donk, 1993, Inkomen per definitie, CBS, Supplement bij de sociaal-economische maandstatistiek, nr. 5.
Stegeman, H., 2002, Lange reeksen voor replacement rates en wiggen, CPB document I/2002/2
SZW, 2003, Rapportage werkgroep opbouw en samenstelling inkomenskengetallen, SZW werkdocument 298.
Terra-Pilaar, P., 1999, MIMOS-2: micro-simulatiemodel voor koopkrachtberekeningen, CPB, interne notitie I 1/99/24.
12
Bijlage 1
Standaardhuishoudens in de uitgebreide tabel
Werkenden Alleenverdiener met kinderen Minimumloon Minimumplus Minimum+20% WML Modaal 2*modaal 3*modaal Minimumloon ambtenaar Modaal ambtenaar Alleenverdiener zonder kinderen Modaal 2*modaal Tweeverdieners met kinderen 1.5*modaal 2.5*modaal 1.5*modaal ambtenaar Tweeverdieners zonder kinderen 1.5*modaal 2*modaal 3*modaal Alleenstaande Minimumloon Minimumplus Modaal 2*modaal Minimumloon ambtenaar Modaal ambtenaar Eenouder Minimumloon Modaal Niet-werkenden Minimumuitkering Alleenstaande zonder kinderen Alleenstaande met kinderen Paar zonder kinderen Paar met kinderen Alleenstaande AOW AOW AOW + 5000 euro aanvullend pensioen AOW + 15000 euro aanvullend pensioen Paar AOW AOW AOW + 5000 euro aanvullend pensioen AOW + 10000 euro aanvullend pensioen AOW + 15000 euro aanvullend pensioen
13