Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Tele foon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
AAN colleges van Burgemeester en Wethouders i.a.a. Directeuren Sociale Dienst Hoofden Sociale Zaken Hoofden Financiën Directeuren/hoofden I&A Gemeenteraadsleden p/a griffier Hoofdkantoor en vestigingen CWI Hoofdkantoor UWV Hoofdkantoor IWI
Uw brief
Ons kenmerk
Intercom/2005/102703 Onderwerp
Datum
Verzamelbrief december 2005
22 december 2005
Door middel van de Verzamelbrief informeer ik u over enkele relevante ontwikkelingen op het terrein van werk en inkomen. Deze maand bevat de brief informatie over de volgende onderwerpen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Lichte daling aantal bijstandsontvangers Participatiebanen Forse vooruitgang aanpak bijstandsfraude door subsidieregeling Hoogwaardig Handhaven Vervallen uitbestedingsverplichting reïntegratie Gevolgen van de iWIA voor de IOAW en IOAZ Verrekening van periodieke uitkeringen uit stamrecht- of lijfrenteverzekering met een IOAW- of IOAZ- uitkering 7. Verantwoording: a. Wijziging verantwoordingsformulieren WWB 2005 b. Verantwoording WWB- inkomensdeel in 2005 c. Verantwoording WWB, IOAW, IOAZ, Bbz 2004 en WWIK in het jaar 2006 in relatie tot het kabinetsstandpunt Brinkman d. Verantwoording WWB-werkdeel: voorzieningen in eigen beheer en uitvoeringskosten 8. Wijziging bedragen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK per 1 januari 2006 9. Loonaangifte 2006 en kasstelsel 10. Nieuwsbrief onderho udstraject verdeelmodellen WWB 11. Evaluatie WWB: Verordeningen Geordend
12. Ontwikkelingen SZW-begroting 13. De Zorgverzekeringswet 14. Vaststelling RUK 2004
1.
Lichte daling aantal bijstandsontvangers
Vrijdag 25 november heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in een persbericht voor het eerst in tien jaar dalende cijfers over het aantal uitkeringsontvangers in 2005 gemeld. Deze daling vindt plaats over de gehele linie van de sociale zekerheid. Het betreft cijfers over de eerste acht maanden van 2005. Vanaf april 2005 laten de cijfers een dalend aantal bijstandsontvangers jonger dan 65 jaar zien. Ultimo december 2004 waren er 339 duizend WWB-uitkeringen (jonger dan 65 jaar) en ultimo augustus 2005 waren dat er volgens het CBS 334 duizend. De cijfers van de meest recente maanden zijn nog voorlopig en minder betrouwbaar dan de cijfers over de eerste maanden van het jaar. Het Centraal Planbureau (CPB) verwacht dat er in 2005 vijftienduizend minder mensen werkloos zullen zijn dan in september nog werd verwacht. Dat blijkt uit de CPB-Nieuwsbrief van december. De raming van de werkloze beroepsbevolking is bijgesteld tot 490 duizend. In 2006 zal dit dalen tot 445 duizend. Dat betekent dat in 2006 dertigduizend minder mensen werkloos zullen zijn dan in september was verwacht. Dit betekent dat ook de instroom in de bijstand in 2006 als gevolg van de conjunctuur minder hoog zal zijn dan eerder verwacht. De cijfers hebben geen gevolgen voor de gemeentelijke bijstandsbudgetten voor 2005, omdat realisatiecijfers over het lopende jaar conform de WWB niet verwerkt worden in de budgetten van het lopende jaar. Dat betekent dat alle gemeenten samen over 2005 vermoedelijk geld zullen overhouden. De budgetten voor 2005 zijn in oktober definitief vastgesteld. Ze zijn gebaseerd op 359 duizend bijstandsontvangers (jonger dan 65 jaar). De thans gepubliceerde aantallen zijn iets lager dan waar mee is gerekend voor het macrobudget 2006. In april wordt een nieuwe raming voor het macrobudget 2006 gemaakt, waarbij alle dan beschikbare informatie wordt verwerkt. Behalve alle gerealiseerde maandcijfers over 2005 betreft dat ook een nieuwe CPB raming van de gevolgen van de conjunctuur, en eventuele aanpassingen in samenhang met relevante ontwikkelingen in het rijksbeleid.
2.
Participatiebanen
Op 5 december jl. heb ik een brief naar de Tweede kamer verstuurd met daarin een voorstel voor de vormgeving van de participatiebane n. In de brief wordt aangegeven dat het Kabinet via een wetswijziging het mogelijk wil maken om bijstandsgerechtigden twee jaar te laten werken met behoud van uitkering. De verruiming van de bestaande mogelijkheden is vooral bedoeld voor mensen die langdur ig werkloos zijn en van wie niet kan worden verwacht dat ze op korte termijn doorstromen naar een gewone baan. Gemeenten kunnen de participatiebaan niet alleen inzetten voor mensen in de bijstand, maar ook voor oudere werkzoekenden met een IOAW- of IOAZ-uitkering. Bij de uitwerking van het voorstel voor de participatiebanen is ernaar gestreefd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het decentrale karakter van de WWB en gemeenten maximale beleidsvrijheid te laten behouden. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij dit instrument willen inzetten en indien zij hiervoor kiezen om nadere invulling te geven aan de indicering van deelnemers aan 2
participatiebanen en aan de inhoud van die banen. Van gemeenten wordt wel verwacht dat zij voor een goede begeleiding van de betrokkene zorgen en de periode dat iemand op een participatiebaan werkt gebruiken om te kijken naar de problemen die ten grondslag liggen aan de afstand tot de arbeidsmarkt van de betrokkene. Met dit inzicht kan een ander reïntegratieinstrument of hulp verlening in worden gezet om deze problemen aan te pakken. Dit kan na twee jaar zijn, maar het is ook mogelijk dat al na een korte tijd geconstateerd wordt dat het goed is om via een andere weg de problemen aan te pakken. Bijstandsgerechtigden met een participatiebaan werken met behoud van uitkering en blijven dus meetellen bij de vaststelling van het macro-budget I-deel van het WWB-budget. Het Kabinet zal het benodigde wetsvoorstel vóór het zomerreces naar de Tweede Kamer sturen, zodat gemeenten vanaf 1 januari 2007 de mogelijkheid hebben om bijstandsgerechtigden een participatiebaan aan te bieden. De volledige brief met het voorstel voor de vormgeving van participatiebanen is te vinden op het gemeenteloket (officiële publicaties, 5-12-2005).
3.
Forse vooruitgang aanpak bijstandsfraude door subsidieregeling Hoogwaardig Handhaven
De Tijdelijke Stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven, die per 1 april 2005 is beëindigd, heeft zijn doel bereikt: het heeft gemeenten in belangrijke mate gestimuleerd om (meer) invulling te geven aan het handhaven van de regels die verbonden zijn aan de bijstandsverlening. Sinds de invoering van de WWB is het voor gemeenten nog belangrijker om fraude tegen te gaan. Gemeenten hebben er nu financieel voordeel bij als zij voorkomen dat misbruik van de bijstand wordt gemaakt. Uit het onderzoek dat het ministerie van SZW heeft laten verrichten naar de resultaten van deze regeling blijkt dat op de vier visie-elementen van hoogwaardig handhaven te weten vroegtijdig informeren, controleren op maat, optimaliseren van de dienstverlening en daadwerkelijk sanctioneren aanzienlijke vooruitgang is geboekt. In het onderzoeksrapport staan de stappen beschreven die de gemeenten de afgelopen jaren al hebben gerealiseerd. De gemeenten zijn goed uit de startblokken gekomen, maar handhaven is nooit af. Daarom wordt in het rapport een aantal aanbevelingen beschreven die de gemeenten de komende jaren kunnen oppakken om het handhavingsbeleid en de uitvoering verder te ontwikkelen. Het rapport zal, samen met een bijbehorende DVD, nog deze maand door SZW aan alle gemeenten worden verzonden. Het onderzoeksrapport kunt u tevens vinden op het gemeenteloket (officiële publicaties, 6-12-2005).
4.
Vervallen uitbestedingsverplichting reïntegratie
De wijziging Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met het vervallen uitbestedingverplichting voor reïntegratie voor gemeenten (nr. 30 202) is door de Eerste Kamer aanvaard. Deze wijziging wordt per 1-1-2006 van kracht, zodat op deze datum de uitbestedingverplichting voor reïntegratie voor gemeenten is vervallen. In verband hiermee zal ook artikel 4.1 van het besluit SUWI per 1-1-2006 worden aangepast. De strekking van deze aanpassing zal zijn dat de voorwaarden die in artikel 4.1, eerste lid, Besluit SUWI zijn opgenomen - met betrekking tot ondermeer verantwoording en kwaliteit - slechts gelden
3
voorzover gemeenten de keuze maken om reïntegratiediensten bij derden in te kopen. Anders geformuleerd: gemeenten hoeven m.i.v. 1 januari 2006 niet meer verplicht uit te besteden maar doen zij dit wel, dan gelden voor gemeenten net als voor UWV de bepalingen die opgenomen zijn in artikel 4.1 eerste lid.
5.
Gevolgen van de iWIA voor de IOAW en IOAZ (zie bijlage pag. 13)
Hierbij informeer ik u over de gevolgen van de Wet invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (iWIA) (Kamerstukken II, 2004/05, 30 118) voor de IOAW en IOAZ. Met de inwerkingtreding van de iWIA wordt geregeld dat per 29 december 2005 één van de maximeringsbepalingen in de Toeslagenwet (TW) wordt geschrapt. Het betreft de maximering die regelt dat de toeslag niet meer bedraagt dan ten hoogste 30% (voor gehuwden), 27% (voor een alleenstaande met kind) en 21% (voor alleenstaanden) van het minimumloon. Daarmee wordt aanvulling tot het relevante sociale minimum via de TW mogelijk voor personen met een gedeeltelijke WAMIL, WAJONG, WIA, WAO en WAZ en voor personen met een WW, ZW, WAZO of die recht hebben op loon, bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In bijlage 5 vindt u nadere informatie over de volgende onderwerpen: • De reden van het schrappen van één van de maximeringsbepalingen in de TW • Nieuwe instroom TW, WAMIL, WAJONG en WIA • Zittend bestand WAO en WAZ • Overgangsrecht zittend bestand TW, IOAW en IOAZ • Overige informatie 6. Verrekening van periodieke uitkeringen uit stamrecht - of lijfrenteverzekering met een IOAW- of IOAZ-uitkering (zie bijlage pag. 16) Hierbij informeer ik u over de gevolgen van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de verrekening van periodieke uitkeringen uit een stamrecht- of lijfrenteverzekering met een IOAW- of IOAZ-uitkering. De door de CRvB gegeven uitleg over deze verrekening sluit mogelijk niet aan bij uw beleid en uitvoeringspraktijk gezien een eerder hierover gegeven interpretatie vanuit SZW. In afwachting van een definitief standpunt mijnerzijds kunt u uw huidige uitvoeringspraktijk voortzetten. In bijlage 6 treft u hierover meer informatie aan. Ook wordt daar ingegaan op de uitspraak van de CRvB en op de gevolgen van deze uitspraak.
7a.
Wijziging verantwoordingsformulieren WWB 2005
Als bijlage bij de Verzamelbrief van december 2004 (d.d. 23 december 2004, kenmerk: Intercom/2004/85999) is aan de colleges van burgemeester en wethouders en de hoofden van sociale diensten de complete set van verantwoordingsdocumenten WWB 2005 verzonden. Onder andere als gevolg van het vervallen van de aanbestedings regels uit het Besluit SUWI is wijziging van de verantwoordingsformulieren noodzakelijk geworden. Zoals ik in de
4
Verzamelbrief van juni 2005 (d.d. 22 juni 2005; kenmerk: Intercom/2005/39394) heb aangegeven mogen de colleges van burgemeester en wethouders in hun verantwoording WWB over 2005 handelen alsof de aanbestedingsregels al vanaf 1 januari 2005 zijn vervallen. Dit betekent dat gemeenten zich niet meer behoeven te verantwoorden over de verplichte aanbesteding, dat deze ook niet behoeft te worden gecontroleerd ten behoeve van de verantwoording aan SZW, en dat de verplichte aanbesteding daarmee ook geen rol meer speelt bij het oordeel over de rechtmatigheid van de wetsuitvoering. De wijzigingen in de verantwoordingsformulieren zullen marginaal zijn ten opzichte van de eerder vastgestelde en gepubliceerde modellen. De verantwoordingsformulieren, met een uniek nummer per gemeente, zullen begin januari 2006 aan de gemeentebesturen worden verzonden. Voor het indienen van de verantwoording kan uitsluitend gebruik worden gemaakt van de door het ministerie verstrekte verantwoordingsdocumenten. Deze herkent u aan de oranje balk in het SZW- logo. De gewijzigde verantwoordingsdocumenten WWB 2005 zullen in elektronische vorm ook beschikbaar zijn op het gemeenteloket (uitvoering / verantwoording).
7b.
Verantwoording WWB-inkomensdeel in 2005
In de Verzamelbrief van december 2004 (d.d. 23 december 2004, kenmerk: Intercom/2004/85999) is gemeenten de mogelijkheid geboden om bij de verantwoording van het WWB- inkomensdeel 2004 – onder voorwaarden – af te wijken van het kasstelsel, indien strikte toepassing van het kasstelsel zou leiden tot een verantwoording over slechts 11 maandbetalingen. Gemeenten die voor 2004 van deze mogelijkheid hebben gebruikgemaakt, wordt deze mogelijkheid ook geboden voor de verantwoording van het WWB- inkomensdeel 2005. Uitgangspunt is dat de gemeente zich altijd financieel verantwoordt over 12 maandbetalingen, niet meer en niet minder. Dit is niet alleen van belang voor de raming en vaststelling van het macrobudget, maar ook voor de vaststelling van de verdeelmaatstaven op individueel gemeentelijk niveau (historisch model) en voor de eventuele aanvraag van een aanvullende uitkering bij een budgettekort op het inkomensdeel.
7c.
Verantwoording WWB, IOAW, IOAZ, Bbz 2004 en WWIK in het jaar 2006 in relatie tot het kabinetsstandpunt Brinkman
Het kabinetsstandpunt Brinkman heeft belangrijke gevolgen voor de wijze waarop gemeenten zich over specifieke uitkeringen zullen gaan verantwoorden aan het Rijk. (Zie: www.minbzk.nl/contents/pages/42400/kabinetsstandpunt.pdf ) Het kabinetsstandpunt gaat ten aanzien van specifieke uitkeringen onder meer uit van ‘single audit’ (het Rijk verbindt in beginsel geen specifieke controle-eisen aan de besteding van specifieke uitkeringen) en ‘single information’ (de door het Rijk gevraagde informatie sluit zoveel mogelijk aan bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten zelf). Op het ogenblik worden de consequenties van het kabinetsstandpunt Brinkman voor de verantwoording va n gemeenten aan het ministerie van SZW nader bezien. In verband hiermee heb ik besloten vooralsnog geen nieuwe verantwoordingsmodellen (i.c. model Verslag over de uitvoering, model Accountantsverklaring, model Controle- en rapportageprotocol en model Voorlopig verslag) vast te stellen voor het jaar 2006 voor de WWB, IOAW, IOAZ, Bbz 2004
5
en WWIK. Dit impliceert dat de huidige (voor het jaar 2005 vastgestelde) verantwoordingsmodellen hun geldigheid behouden. Gemeenten mogen ervan uitgaan dat er voor het verantwoordingsjaar 2006 geen informatie- uitvraag zal worden toegevoegd, en dat er geen inhoudelijke of technische wijzigingen in de bestaande informatie-uitvraag zal plaatsvinden.
7d.
Verantwoording WWB-werkdeel: voorzieningen in eigen beheer en uitvoeringskosten
Op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand (WWB) is het WWB-werkdeel bedoeld voor voorzieningen ter ondersteuning van personen bij de arbeidsinschakeling. De reïntegratievoorzieningen, die gericht dienen te zijn op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, zijn voorbehouden aan de wettelijke doelgroep van personen die algemene bijstand ontvangen, van personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en van niet- uitkeringsgerechtigden die bij het CWI staan geregistreerd als werkloze werkzoekende. De bestedingsmogelijkheden van het WWB-werkdeel zijn groot, ook bij de uitvoering van reïntegratievoorzieningen in eigen beheer. Op grond van artikel 69, eerste lid, WWB mag het WWB-werkdeel niet wo rden besteed aan uitvoeringskosten, omdat gemeenten hiervoor een bijdrage ontvangen via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Bij uitvoeringskosten gaat het om kosten ter uitvoering van de wettelijke opdracht aan het college van B&W, zoals de kosten van het bepalen van de noodzaak van een reïntegratievoorziening (bijv. bestandsanalyses) en het aanbieden ervan (bijv. het gesprek met de cliënt en het maken van afspraken). Echter, zoals eerder ook is gecommuniceerd via het gemeenteloket, zijn kosten die direct aan een reïntegratievoorziening zijn toe te rekenen, géén uitvoeringskosten. Met andere woorden: als de gemeente zelf werkzaamheden uitvoert die ook onderdeel hadden kunnen uitmaken van door reïntegratiebedrijven uitgevoerde voorzieningen, dan worden die kosten niet aangemerkt als reguliere uitvoeringskosten en mogen dus ten laste worden gebracht van het WWB-werkdeel. Niet anders dan bij de verantwoording van uitbestede voorzieningen dient bij de verantwoording van voorzieningen in eigen beheer te worden uitgegaan van de daadwerkelijk door de gemeente gemaakte kosten, en dus niet van vergelijkbare, marktconforme tarieven. Het begrip ‘kosten van voorzieningen’ (artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de WWB) impliceert dat bij de verantwoording van het WWB-werkdeel een ‘winstopslag’ (d.w.z. een opslag op de daadwerkelijke kostprijs van de reïntegratievoorziening) ten behoeve van de gemeente niet is toegestaan. Dit laat onverlet dat de gemeente bij uitbesteding van reïntegratievoorzieningen mag uitgaan van de met het reïntegratiebedrijf overeengekomen tarieven. 8.
Wijziging bedragen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK per 1 januari 2006 (zie bijlage pag. 18)
Het wettelijk minimumloon wordt per 1 januari 2006 vastgesteld op € 1 272,60 per maand (Regeling van 16 november 2005, Stcrt. 2005, 228). Bovendien veranderen per 1 januari a.s. de belastingtarieven en de AWBZ-premie en vindt er een wijziging plaats in het bruto-netto traject als gevolg van de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006. In verband hiermee zal het netto minimumloon, als bedoeld in artikel 37 van de Wet werk en bijstand 6
(WWB) per genoemde datum eveneens een wijziging ondergaan. Uiteraard heeft dit gevolgen voor de aan het nettominimumloon gerelateerde bijstandsnormen en grondslagen IOAW en IOAZ. Ook de bruto bedragen genoemd in de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) wijzigen per 1 januari 2006. De wijziging van de WWB- normen en de WWIK-bedragen vindt van rechtswege plaats. Van de nieuwe bedragen wordt, namens de staatssecretaris, door de directeur Werk en Bijstand mededeling gedaan in de Staatscourant. Ook de besluiten tot wijziging van de overige bedragen zullen binnenkort in de Staatscourant worden gepubliceerd. In bijlage 8 vindt u nadere informatie over de volgende onderwerpen: 1. In de algemene bijstand begrepen vakantietoeslag 2. Bijstandsnormen voor personen van 65 jaar of ouder 3. Tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden 4. Belasting over bijstandsuitkeringen 5. Zorgverzekeringswet en zelfstandigen met een Bbz- uitkering 6. Personen in een inrichting 7. Regeling WWB 8. Grondslagen IOAW en IOAZ 9. Vereveningsbijdrage 10. Toepassing van artikel 9, vierde en vijfde lid, van de IOAW 11. Inkomenseis ex artikel 5 van de IOAZ 12. Bedragen genoemd in de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 13. Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) Aansluitend op deze informatie zijn in bijlage 8 de volgende overzichten opgenomen: Bijlage I : de bijstandsnormen zoals deze per 1 januari 2006 zullen gelden. Bijlage II : de berekening van de bijstandsnormen per maand voor een echtpaar, een alleenstaande ouder en een alleenstaande van 21 tot 65 jaar. Bijlage III : De netto in de IOAW en de IOAZ genoemde bedragen, die uitgangspunt vormen voor de grondslagen. Bijlage IV : de grondslagen ingevolge de IOAW en de IOAZ. Bijlage V : de WWIK-bedragen. Bijlage VI : formules en percentages genoemd in paragraaf 6 (vakantietoeslag) van de Regeling WWB voor het jaar 2006. Bijlage VII : herziening bedragen genoemd in de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 per 1 januari 2006.
9.
Loonaangifte 2006 en kasstelsel (zie bijlage pag. 32)
In de Verzamelbrief van 18 oktober 2005 is in het onderdeel over Loonaangifte 2006 ingegaan op het kasstelsel. Aangegeven is dat Loonaangifte 2006 voor 2006 geen wijziging brengt in de mogelijkheid om de in januari 2006 uitbetaalde uitkering over december 2005 voor de belasting- en premieaangifte toe te rekenen aan 2005. Op verzoek van gemeenten en automatiseerders is, in overleg met het Ministerie van Financiën, een nadere uitwerking opgesteld voor gemeenten die de bijstandsuitkering maandelijks achteraf betalen, met name in
7
verband met de jaarovergang. In bijlage 9 vindt u nadere informatie over het uitgangspunt en de uitwerking voor het kasstelsel. Voor gemeenten die de bijstandsuitkering in een maand voor die maand uitbetalen, speelt de jaarovergang en daarmee samenhangend de toelichting in de bijlage geen rol.
10.
Nieuwsbrief onderhoudstraject verdeelmodellen WWB (zie bijlage pag. 33)
SZW heeft in overleg met de VNG, Divosa en een aantal andere partijen een onderhoudstraject ontwikkeld voor de verdeelmodellen WWB. Doel van het onderhoud is de kwaliteit van de verdeelmodellen WWB te waarborgen en (zo mogelijk) te verbeteren. Het onderhoudstraject biedt gemeenten en parlement de garantie dat extreme uitkomsten van de verdeelmodellen onderzocht en bekeken worden, en dat de uitkomsten voor gemeenten herkenbaar zijn. Om gemeenten tussentijds te informeren over de voortgang van het onderhoudstraject, wordt een aantal keren een nieuwsbrief uitgestuurd. De eerste nieuwsbrief vindt u in bijlage 10 van deze verzamelbrief.
11.
Evaluatie WWB: Verordeningen Geordend
De nota Verordeningen Geordend is op 25 november 2005 naar het parlement verzonden. Deze nota geeft invulling aan de toezegging van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste Kamer om anderhalf jaar na invoering van de WWB inzicht te verschaffen in de verordeningen die de gemeenten op grond van de WWB moeten opstellen. De nota geeft een beeld van de invoering en vormgeving van de verordeningen en is inventariserend van aard. Voor deze rapportage is in belangrijke mate gebruik gemaakt van een inventarisatie door de Inspectie Werk en Inkomen. De notitie is digitaal beschikbaar op het Gemeenteloket (in het dossier WWB).
12.
Ontwikkelingen SZW-begroting (zie bijlage pag. 37)
Bij nadere beschouwing van het koopkrachtbeeld heeft het kabinet besloten om voor gerichte ondersteuning van de groep mensen met een laag inkomen die – door een veelheid van factoren – geconfronteerd wordt met bijzondere financiële problemen in 2006 eenmalig een extra dotatie van € 35 miljoen aan het Gemeentefonds te verstrekken ten behoeve van de bijzondere bijstand in 2006. De tekst van de brief van 12 december 2005 waarmee de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Financiën de Tweede Kamer over dit onderwerp hebben geïnformeerd is bijgevoegd in bijlage 12. Voorts heeft de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW het amendement van mevrouw Noorman – Den Uyl aangenomen dat regelt dat € 25 miljoen wordt vrijgemaakt voor gemeenten voor extra middelen voor de schuldhulpverlening. Op dit moment wordt onderzocht of dit kan worden ge ëffectueerd door toevoeging aan het gemeentefonds.
8
De Tweede Kamer heeft bij de begrotingsbehandeling tevens een amendement van mevrouw Verburg aangenomen. Als gevolg van dit amendement wordt er € 31 miljoen vrijgemaakt voor samenwerking tussen reïntegratie en onderwijs. Het departement zal het initiatief nemen om voorstellen te ontwikkelen voor die samenwerking. Het reïntegratiebudget (W-deel WWB) is met dit bedrag verlaagd. De voorlopige budgetten 2006 waarover gemeenten in oktober een beschikking ontvingen zullen naar rato worden aangepast .
13.
De Zorgverzekeringswet (zie bijlage pag. 38)
In de zomer van 2005 heeft de Minister van VWS, op verzoek van de Eerste en Tweede Kamer, een werkgroep ingesteld om knelpunten en oplossingen in kaart te brengen met betrekking tot de positie van onverzekerden na inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006. In de werkgroep hadden, naast ambtenaren van het Ministerie van VWS en SZW ook vertegenwoordigers zitting van het College voor zorgverzekeringen en Zorgverzekeraars Nederland. Ten einde richting te geven aan het door de werkgroep op te stellen rapport en zodoende te zorgen voor bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak is tevens een stuurgroep ingesteld. De stuurgroep bestond uit vertegenwoordigers van de meest bij het onderwerp “onverzekerden” betrokken veldpartijen. Naast de genoemde organisaties waren hierin verder de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie, Divosa, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), GGZ Nederland en de Federatie Opvang vertegenwoordigd. Op 13 december jl. heeft de minister van VWS het rapport ‘zorg verzekerd’ aan beide Kamers aangeboden. De werkgroep heeft de hierna volgende opties uitgewerkt welke haars inziens goed ingezet kunnen worden om (de gevolgen van) onverzekerdheid tegen te gaan. Het betreft achtereenvolgens: a. het bevorderen van collectieve (aanvullende) verzekeringen voor bijstandsgerechtigden en andere sociale minima; b. het bewerkstelligen van een koppeling in gegevensbestanden zodat gemeenten automatisch geïnformeerd kunnen worden indien een bijstandsgerechtigde een gekwalificeerde betalingsachterstand heeft; c. het aanbieden van een begeleidend schrijven bij het uitschrijfbewijs bij het einde van een verzekering; d. het rechtstreeks overmaken van de zorgtoeslag naar de zorgverzekeraar; en e. het bevorderen van automatische incasso. Ten aanzien van optie a is de minister van VWS voornemens gemeenten financieel tegemoet te komen voor met name administratieve lasten die samenhangen met het afsluiten van collectieve verzekeringen en de kosten van voorlichting. De minister VWS denkt hierbij aan een bedrag van vijf miljoen euro voor 2006 en drie miljoen structureel voor de periode daarna. Het is aan de gemeente te bepalen hoe dit geld voor de betreffende groepen kan worden ingezet. De minister VWS streeft er naar om bij de budgettaire besluitvorming bij de voorjaarsnota deze financiële tegemoetkoming beschikbaar te krijgen. In bijlage 13 van deze Verzamelbrief treft u een afschrift aan van de brief van de Minister van VWS aan de Tweede Kamer, waarin de vorengenoemde opties nader zijn uitgewerkt.
9
Bij de totstandkoming van het rapport van de werkgroep is voorts gebleken dat een van de grote zorgen van de gemeenten, de wethouders van de G4 hebben dit expliciet aangegeven, het antwoord is op de vraag bij wie uiteindelijk het bonnetje gaat neerkomen van de kosten van zorg die aan een onverzekerde is verleend: bij de betrokkene zelf, bij de zorgverzekeraar, bij de zorgaanbieder of bij de gemeenten. Vanuit die hoek is gepleit voor het inrichten van een waarborgfonds voor zorgaanbieders. Ook de VNG en Divosa zijn voorstander van het inrichten van een dergelijk fonds. Een waarborgfonds onverzekerden biedt als zodanig geen oplossing voor het voorkomen of verkleinen van onverzekerdheid. De werkgroep is niettemin van oordeel dat het instellen van een dergelijk fonds gezien kan worden als sluitstuk om de nadelige gevolgen van onverzekerdheid op te vangen. Deze oplossing biedt namelijk soelaas aan de zorgaanbieders wanneer deze medisch noodzakelijke zorg moeten leveren. In zijn brief merkt de minister van VWS op dat hij in beginsel positief staat tegenover het oprichten van een dergelijk fonds voor zorgaanbieders. Wel merkt hij op dat het instellen van een dergelijk fonds gezien moet worden als sluitstuk om de nadelige gevolgen van onverzekerdheid op te vangen. Een dergelijk fonds laat onverlet dat vooral gezocht moet worden naar oplossingen die het onverzekerd zijn structureel aanpakken. Wat de al dan niet volledige vergoeding betreft zal bij de inrichting van een dergelijk fonds moeten worden voorkomen dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars een soepel incassobeheer gaan voeren omdat de rekening toch wel bij een dergelijke fonds kan worden ingediend. Hiertoe zou bijvoorbeeld bepaald kunnen worden dat slechts een zeker percentage van de rekening kan worden ingediend. Hiermee blijft er voor de zorgaanbieders een prikkel bestaan om incassomaatregelen te treffen. De situatie kan bij illegalen anders liggen dan bij andere onverzekerden. Bij de oprichting van een dergelijk waarborgfonds dient verder een aantal andere afwegingen te worden gemaakt. Allereerst natuurlijk over de vorm van het fonds, mede in verband met de vraag of het fonds al dan niet moet worden beschouwd als verzekeraar. Verder moet onder andere worden vastgesteld hoe het fonds wordt gevoed, of de kosten van de zorg in alle gevallen al dan niet volledig vergoed moeten worden, of uit dit fonds de kosten van zowel eerste- als tweedelijnszorg moeten worden vergoed en of met het bestaan van dit fonds de Stichting Koppeling en de beleidsregel dubieuze debiteuren moet worden gehandhaafd. De Minister VWS volgt de aanbeveling van de werkgroep, om vooruitlopend op de resultaten van de monitoring het oprichten van een waarborgfonds beleidsinhoudelijk voor te bereiden, zodat als de beslissing wordt genomen dat een waarborgfonds moet worden ingesteld op korte termijn duidelijk is hoe dit gestalte moet krijgen. 14.
Vaststelling RUK 2004
Veel gemeenten hebben het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laten weten dat zij problemen ondervinden bij de verantwoording van de Regeling Uitkeringen Kinderopvang 2004 (RUK). Veel contracten of beschikkingen tussen gemeenten en kindercentra blijken niet aan de voorwaarden van de RUK te voldoen. Consequentie zou zijn dat 50% van de uitkering van de RUK zou worden teruggevorderd. Vanwege het feit dat een aantal gemeenten heeft aangegeven te kunnen aantonen dat de subsidie wel conform de doelstelling van de RUK is besteed, heeft de Minister besloten een begunstigend beleid te voeren. Dit betekent dat de huidige vaststellingsprocedure met betrekking tot de RUK wordt opgeschort.
10
Nadere informatie volgt zo spoedig mogelijk via de verzamelbrief en het gemeenteloket.
11
E-event Op 19 januari van 10.00 tot 11.30 uur kunt u via internet en telefoon met collega’s en beleidsmedewerkers van SZW discussiëren over het starten van een eigen bedrijf als middel voor duurzame uitstroom. Kernwoorden voor de discussie zijn: meer mensen aan het werk als ondernemer, verlagen van drempels, vereenvoudiging van regels en ondersteuning waar nodig. Het e-event houdt in dat u op een afgesproken tijdstip inlogt en wordt gebeld. U krijgt hierna een presentatie en vervolgens kunt u met elkaar in discussie of vragen stellen met behulp van telefoon en computer. U heeft geen reistijd en het is eenvoudig om deel te nemen. U kunt zich opgeven voor 5 januari via
[email protected]. Graag in de mail uw naam, telefoonnummer, organisatie en functie aangeven.
Wilt u de verzamelbrief in het vervolg digitaal ontvangen, dan kan dat. Stuur een e- mail met uw naam, gemeente, functie en e-mail adres naar
[email protected]. De eerste tijd zult u tevens de papieren versie blijven ontvangen. E- mail berichten die meer informatie bevatten dan bovenstaande onderwerpen, zullen niet worden beantwoord. Voor vragen met betrekking tot de verzamelbrief kunt u een e- mail sturen naar
[email protected].
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
12
Bijlagen bij Verzamelbrief december 2005
13
Bijlage 5.
Gevolgen van de iWIA voor de IOAW en IOAZ
De reden van het schrappen van één van de maximeringsbepalingen in de TW In de huidige situatie kan er voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten sprake zijn van samenloop van drie of vier uitkeringen (WAO + TW + IOAW en/of WWB) om een uitkering op sociaal minimum te bereiken. Bovengenoemde maximeringsbepaling in de TW leidt er namelijk toe dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten, die een lager uitkeringspercentage hebben dan 70% (van hun dagloon), met de eventuele toeslag, toch lager kunnen uitkomen dan hun sociale minimum. Als gevolg van deze maximering is een aanvullend beroep op de IOAW en soms WWB nodig. Door deze maximering in de TW te schrappen, wordt het mogelijk de WIAuitkering via de TW aan te vullen tot maximaal het relevant sociaal minimum. Hiermee wordt een aanvulling vanuit de IOAW overbodig (zie onderstaand schema). Schema 1: Aanvulling tot wettelijk minimumloon in de oude en nieuwe situatie 100% Minimum loon
IOAW TW TW
WAO
WIA
oude situatie
nieuwe situatie
0%
Het schrappen van één van de maximeringsbepalingen in de TW betekent een vereenvoudiging van regelgeving (zowel voor de IOAW als voor de TW). Daarnaast zorgt het voor een vermindering van samenloop tussen uitkeringen en uitkeringsinstanties, hetgeen een efficiëntere uitvoering en meer eenvoud voor de burger inhoudt. Nieuwe instroom TW, WAMIL, WAJONG en WIA Uit iWIA volgt dat de maximeringsbepaling in de TW vervalt op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijnde 29 december 2005. Dit betekent dat op dat moment nieuwe toeslaggerechtigden in aanmerking kunnen komen voor de verhoogde toeslag (nieuwe instroom). Het laten vervallen van de maximering in de TW betekent ook dat uitkeringsgerechtigden die vanaf 29 december 2005 een gedeeltelijke WAMIL, WAJONG of WIA-uitkering gaan ontvangen (nieuwe instroom) in de regel geen beroep meer hoeven doen op een IOAWuitkering. De IOAW-uitkering van gedeeltelijke arbeidsongeschikten wordt voor hen als het ware geïncorporeerd in de TW en de IOAW- uitkering wordt voor hen overbodig. In de iWIA is daarom artikel 2, onderdelen c en d IOAW geschrapt.
14
Zittend bestand WAO en WAZ Personen wier eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen op of vóór 31 december 2003 kunnen nog een beroep doen op de WAO. Rekeninghoudend met de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever (één jaar) zal er dus vanaf 30 december 2004 in beginsel geen nieuwe instroom in de WAO meer zijn1 . Voor degenen die op het moment van inwerkingtreding van de WIA recht hebben op een WAO-uitkering, blijft het recht op WAO bestaan. Het laten vervallen van de maximeringsbepaling in de TW betekent dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte WAO’ers vanaf de datum van inwerkingtreding van iWIA aangevuld kunnen worden in de TW tot het relevante sociale minimum. Zij komen in de regel niet meer voor een IOAW in aanmerking. Hetzelfde geldt voor WAZ-gerechtigden. In de iWIA is daarom artikel 2, onderdeel b, IOAZ geschrapt. Instroom in de WAZ is niet meer mogelijk sind s 1 juli 2004. Overgangsrecht zittend bestand TW, IOAW en IOAZ Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikten die op 28 december 2005 een IOAW of een IOAZuitkering of een TW ontvangen is een overgangsregeling vastgesteld. Voor degenen die op 28 december 2005 naast een gedeeltelijk arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, WAMIL, WAJONG en WAZ eveneens een IOAW of IOAZ- uitkering ontvangen is bepaald dat het recht op de verhoogde toeslag ontstaat op een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip. Ditzelfde geldt voor toeslaggerechtigde die op 28 december 2005 een toeslag ontvangen. Ook voor hen geldt dat het recht op de verhoogde toeslag ontstaat op een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip. In overleg tussen gemeenten en het UWV is het tijdstip vastgesteld op 1 januari 2006. Vanaf die datum hebben de toeslaggerechtigden met een WAO-, WAJONG-, WAMIL- of WAZuitkering en een aanvullende IOAW of IOAZ-uitkering op 28 december 2005 recht op een WAO-, WAMIL-, WAJONG- en WAZ- uitkering met een verhoogde TW- uitkering. Het recht op aanvullende IOAW of IOAZ- uitkering komt vanaf 1 januari 2006 in beginsel te vervallen. Een aantal gedeeltelijk arbeidsongeschikten komt niet in aanmerking voor een toeslag op grond van de TW. Dit heeft te maken met de zogenoemde ‘1990- maatregel’ 2 . In dat geval blijft voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die op 28 december 2005 een IOAW- of IOAZuitkering ontvangen, de IOAW- of IOAZ-uitkering gehandhaafd. UWV zal in de beschikking de belanghebbenden expliciet erop wijzen dat zij een wijziging van de toeslag direct bij uw gemeente dient te melden. Voorts kunt u contact opnemen met GSA, telefoonnummer 020-6872543, om wijzigingen in de toeslag van uw betreffende IOAW- en IOAZ- gerechtigden op te vragen. Overige informatie Omdat de IOAW en IOAZ en TW verschillende wetten zijn, dient het UWV het recht op de verhoogde toeslag per besluit aan de betrokkene mee te delen. In dit besluit dienen eveneens de in de TW geldende rechten en plichten van de betrokkenen te worden gemeld. Gemeenten dienen, indien het recht op verhoogde toeslag vaststaat, de IOAW of IOAZuitkering op 1 januari 2006 per besluit te beëindigen en nadien de resterende verplichtingen middels een beëindigingsonderzoek af te wikkelen.
1
Instroom na 30 december 2004 is nog slechts in een beperkt aantal situaties mogelijk, bijvoorbeeld wanneer sprake is van een samengestelde wachttijd, toepassing van een loonsanctie of in geval van nawerking van de verzekering. 2 De 1990-maatregel houdt in dat de gehuwde uitkeringsgerechtigde met een partner geboren na 31 december 1971 geen recht op toeslag op grond van de TW heeft, tenzij er een eigen, aangehuwd, of pleegkind tot de huishouding behoort dat jonger is dan 12 jaar (art. 3 TW).
15
Vorderingen in het kader van ten onrechte of teveel verstrekte IOAW/Z-uitkering worden niet overgeheveld naar UWV. UWV heeft geen rechtsgrond om die vorderingen te innen. Gemeenten blijven verantwoordelijk voor het IOAW/Z-debiteurenbeleid. Als na de bij ministeriële regeling te bepalen datum van overdracht blijkt dat er voor die datum ten onrechte of teveel IOAW/Z- uitkering is verstrekt, neemt de gemeente het besluit tot terugvordering en draagt zorg voor de invordering. De over te hevelen doelgroepen betreffen ontvangers van een WAO-, WAJONG-, WAMIL-, en WAZ-uitkering met een aanvullende IOAW-uitkering. De reïntegratie activiteiten voor deze groep komen reeds voor rekening en onder verantwoordelijkheid van UWV. Bezwaarschriften worden ingediend bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Als de beslissing in bezwaar of beroep zodanig is dat het gevolgen heeft voor de uitkering, dan dienen de gemeenten de rechtsgevolgen tot en met 31 december 2006 uit te voeren en UWV te informeren. UWV beoordeelt of de uitspraak gevolgen moet hebben voor de TW-verlening.
16
Bijlage 6.
Verrekening van periodieke uitkeringen uit stamrecht - of lijfrenteverzekering met een IOAW- of IOAZ-uitkering
Uitspraak CRvB In artikel 7, tweede lid, onder b, Inkomensbesluit IOAW wordt een eenmalige vergoeding die na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald (verder: eenmalige ontslagvergoeding) uitgezonderd van het inkomensbegrip in de IOAW. In zijn uitspraak van 19 april 2005 (02/4792, LJN: AT4952) oordeelt de CRvB dat deze uitzondering alleen ziet op een eenmalige ontslagvergoeding die aan de werknemer wordt betaald, en derhalve niet op een bedrag dat – in het kader van de beëindiging van de dienstbetrekking – door de werkgever rechtstreeks wordt betaald aan de verzekeraar bij wie een lijfrenteverzekering wordt afgesloten. De CRvB oordeelt dat gezien artikel 7, eerste lid, onder g, en artikel 7, tweede lid, onder b, van het Inkomensbesluit IOAW de periodieke uitkeringen uit deze lijfrenteverzekering bij de IOAW-uitkering in aanmerking dienen te worden genomen. Of al dan niet sprake is geweest van een vrije keuze van de belanghebbende in de besteding van de eenmalige ontslagvergoeding is naar het oordeel van de Raad niet van belang. Hiermee heeft de CRvB geoordeeld dat een eerder hierover vanuit SZW gegeven interpretatie van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder b, Inkomensbesluit IOAW geen juridische basis heeft. Deze interpretatie houdt in dat indien de eenmalige ontslagvergoeding door de werkgever wordt aangewend om ten behoeve van de werknemer een stamrecht of lijfrente aan te kopen de daaruit bedongen periodieke uitkeringen in het kader van de IOAW en IOAZ buiten aanmerking kunnen blijven, mits de belanghebbende de vrije keuze had in de besteding van de ontslagvergoeding en de vrije bestedingsmogelijkheid kan aantonen. Deze interpretatie is in het verleden vanuit SZW breed gecommuniceerd. Het is mogelijk dat u deze interpretatie tot de uwe hebt gemaakt. Ik kan mij dus voorstellen dat de vanuit SZW gecommuniceerde interpretatie heeft bijgedragen tot het doen ontstaan van een bestendige uitvoeringspraktijk in uw gemeente die afwijkt van de door de CRvB gegeven uitleg. Vervolg Ik beraad mij thans op de gevolgen van de betreffende uitspraak. In het kader van het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving heb ik het voornemen de Inkomensbesluiten op grond van de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Toeslagenwet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de IOAW en de IOAZ te harmoniseren en te vereenvoudigen. Bij de ontwikkeling van een Algemeen Inkomensbesluit zal ik ook de uitspraak van de CRvB over verrekening van uitkeringen uit hoofde van een stamrecht en het regiem van de vrijstelling van de eenmalige ontslagvergoeding betrekken. Het parlement zal uiterlijk 1 april 2006 door middel van een voorhangprocedure worden betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit Algemeen Inkomensbesluit. Bij een eventuele wijziging zal zo nodig ook aandacht worden besteed aan de overgangsproblematiek. In het belang van een zorgvuldige totstandkoming van het hiervoor genoemde Algemeen Inkomensbesluit is het gewenst uw beleid en uitvoeringspraktijk ten aanzien van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder b, Inkomensbesluit IOAW en in artikel 2, eerste lid, onder c en artikel 4, eerste lid, onder b Inkomensbesluit IOAZ tot aan de inwerkingtreding van een Algemeen Inkomensbesluit voort te zetten. Dit geldt voor stamrecht- en
17
lijfrenteverzekeringen die zijn afgesloten zowel voor als na de publicatie van de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB. Voor de onlangs door u ingezonden verantwoording over de uitvoering van de IOAW, IOAZ en Bbz 2004 in het jaar 2004, heeft de uitspraak van de CRvB geen gevolgen. Voor de verantwoording over 2005 en later betekent mijn oproep aan u niet dat daardoor een onrechtmatige uitvoering wordt gecreëerd waarop het reguliere maatregelenbeleid van toepassing is. Indien u uw beleid en uitvoeringspraktijk ten aanzien van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder b, Inkomensbesluit IOAW en in artikel 2, eerste lid, onder c en artikel 4, eerste lid, onder b Inkomensbesluit IOAZ continueert, kunt u deze, in het kader van het in te dienen Verslag over de uitvoering en tot aan de datum waarop het Algemeen Inkomensbesluit formeel in werking treedt, als rechtmatig kwalificeren.
18
Bijlage 8.
Wijziging bedragen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK per 1 januari 2006
1. In de algemene bijstand begrepen vakantietoeslag In artikel 19, derde lid, van de WWB is aangegeven hoe hoog het aandeel is van de in de algemene bijstand begrepen vakantietoeslag. Het in dat artikel genoemde percentage geeft de verhouding weer tussen de netto aanspraak op vakantietoeslag en het maandloon inclusief vakantietoeslag die bij het netto minimumloon bestaat. In verband met de gewijzigde verhouding verandert het percentage per 1 januari 2006. De in de bijstandsnorm/ -uitkering begrepen vakantietoeslag bedraagt per 1 januari 2006 4,9 procent (was 4,8%). 2. Bijstandsnormen voor personen van 65 jaar of ouder Ten aanzien van de bijstandsnormen voor personen van 65 jaar of ouder wordt aangesloten bij de netto AOW-bedragen. Daarbij wordt rekening gehouden met de voor AOW-gerechtigden geldende algemene heffingskorting, de ouderenkorting en - voor zover van toepassing - de aanvullende ouderenkorting. Ten aanzien van het normbedrag voor de persoon van 65 jaar of ouder met een partner die jonger is dan 65 jaar wordt daarbij tevens in aanmerking genomen de algemene heffingskorting voor de (minstverdienende) jongere partner voor zover de door de bejaarde partner verschuldigde loonheffing daarvoor toereikend is. Deze algemene heffingskorting voor de jongere partner moet door de betrokkene bij de Belastingdienst worden aange vraagd. Gelet op de bepalingen van de WWB dient deze als middel in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de hoogte van de uitkering. 3. Tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden Met ingang van 1 januari 2006 zal de tijdelijke tegemoetkoming aan AOW-ers worden omgezet in een structurele regeling. Voor 2006 bedraagt de tegemoetkoming € 9,66 bruto per maand en resulteert in een netto hoger bedrag van € 9,03 per maand. Voor gehuwden is de netto tegemoetkoming € 9,03 per gerechtigde, voor beide partners samen dus € 18,06. Voor de toepassing van de Wet werk en bijstand geldt dat de tegemoetkoming naar zijn aard niet tot de middelen wordt gerekend. Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel p, van de Wet werk en bijstand. 4. Belasting over bijstandsuitkeringen A. Bijstandspercentagetarief gedurende het jaar 2006 Als gevolg de wijziging van belasting en premie volksverzekeringen en de invoering van de Zorgverzekeringswet wijzigt het bijstandspercentageratief voor de categorie “overige personen” per 1 januari 2006. Het percentage dat gedurende het jaar 2006 dient te worden gehanteerd bedraagt 24 %, en wordt berekend over de netto bijstandsuitkering verhoogd met de werkgeversvergoeding ingevolge de Zorgverzekeringswet. Het opslagpercentage voor de werkgeversvergoeding ingevolge de Zorgverzekeringswet bedraagt per genoemde datum 8,19% (zie bijlage I). B. Rekenvoorschrift voor de berekening van de loonbelasting/premie volksverzekeringen aan het eind van het jaar 2006 De belastingtarieven en premies die gelden voor het jaar 2006 hebben ook gevolgen voor het rekenvoorschrift voor de berekening van de loonbelasting/premie volksverzekeringen aan het eind van het jaar. In bijlage Ia zijn de nieuwe percentages en bedragen opgenomen. Het gewijzigde rekenvoorschrift geldt voor het hele jaar 2006.
19
5. Zorgverze keringswet en zelfstandigen met een Bbz-uitkering De bijstand aan zelfstandigen ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt in de regel eerst als lening verstrekt. Na afloop van het kalenderjaar, als de ondernemingsresultaten bekend zijn, wordt het definitieve recht op bijstand beoordeeld. Indien de bedrijfsresultaten daartoe aanleiding geven, kan een deel van de lening worden omgezet in een bedrag om niet. Over een lening is geen loonbelasting/premie volksverzekeringen (loonheffing) verschuldigd en dus ook geen inkomensafhankelijke Zvw-bijdrage. Wanneer de uitkering definitief is vastgesteld en (een deel van) de lening wordt omgezet in een bedrag om niet, is er sprake van een belaste periodieke uitkering en is de inkomensafhankelijke Zvw-bijdrage verschuldigd. De inkomensafhankelijke Zvw-bijdrage wordt vergoed door de gemeente, bedraagt 6,5% en wordt berekend over de netto bijstandsuitkering verhoogd met de verschuldigde loonheffing. De grondslag voor de berekening van de verschuldigde loonheffing is het bedrag aan bijstand dat in 2006 definitief is omgezet in een bedrag om niet, exclusief de inkomensafhankelijke Zvw-bijdrage. Over deze grondslag is - rekening houdend met de algemene heffingskorting (AHK) - een loonheffing verschuldigd van 57,16%, te berekenen volgens de formule: 57,16%*(netto uitkering - AHK) –AHK. Voor meer informatie zie “Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen” die binnenkort op www.belastingdienst.nl/ccs worden geplaatst. 6. Personen in een inrichting Als gevolg van de invoering van de Zorgverzekeringswet en de intrekking van de Ziekenfondswet zijn personen in een inrichting me t een uitkering ex artikel 23, eerste lid, van de WWB met ingang van 1 januari 2006 ook de nominale premie ingevolge de Zorgverzekeringswet verschuldigd. Een inkomensafhankelijke bijdrage is hier niet aan de orde omdat de uitkering onbelast is. Omdat de no minale premie - zoals dat vóór 1 januari 2006 ook het geval was - niet uit de norm behoeft te worden voldaan zal de WWB op dit onderdeel worden aangepast in die zin dat de uitkering zal worden verhoogd met een bedrag waaruit de nominale premie kan worden voldaan. Deze verhoging van het normbedrag is gelijk aan het verschil tussen de nominale rekenpremie en de maximale zorgtoeslag. 7. Regeling WWB A. Artikel 7 (Vrijlating uitkeringen en vergoedingen) Het kabinet heeft in het Belastingplan 2006 voorgesteld de kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk met ingang van 1 januari 2006 te verhogen tot € 150,= per maand met een maximum van € 1500,= per jaar. Vrijwilligerswerk kan een goede manier zijn voor uitkeringsgerechtigden om nuttige ervaringen op te doen die he n kunnen helpen een betaalde baan te vinden. Dat is waarom de regering de gemeenten bij de uitvoering van de WWB de mogelijkheid wil bieden om in het geval het vrijwilligerswerk plaats vindt in het kader van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling aan te sluiten bij de kostenvergoeding zoals deze per 1 januari 2006 zal worden opgenomen in (artikel 2, zesde lid van) de Wet op de loonbelasting 1964. Het gaat hierbij dus om die gevallen, waarin het college het aanbieden van vrijwilligerswerk noodzakelijk acht in het kader van de arbeidsinschakeling. In alle andere gevallen bedraagt de hoogte van de kostenvergoeding € 95 per maand met een maximum van € 764 per jaar. Het betreft hier de bedragen in de huidige regeling onkostenvergoeding vrijwilligerswerk die ingevolge artikel 38, tweede lid, van de WWB zijn opgehoogd met de procentuele wijziging van het netto minimumloon zonder de daarin
20
begrepen vakantieaanspraak op vakantiebijslag. Voorts is het weekbedrag omgerekend naar een maandbedrag. Wanneer de bedragen genoemd in artikel 2, zesde lid van de Wet op de loonbelasting 1964 wijzigen zullen genoemde € 95 en € 764 worden herzien met het percentage van deze wijziging. B. Paragraaf 6 (Vakantietoeslag) De formules die ten behoeve van de forfaitaire berekening van de in aanmerking te nemen vakantietoeslag in paragraaf 6 van de Regeling WWB zijn opgenomen zijn gebaseerd op de per 1 januari 2006 geldende belasting- en premietarieven. In verband met de wijziging per 1 januari 2006 van belastingtarieven en premies moeten de in genoemde regeling vermelde bedragen en percentages worden aangepast. In bijlage VI bij deze brief zijn de bedragen en premies opgenomen gebaseerd op de tarieven zoals die vanaf 1 januari 2006 gelden. 8. Grondslagen IOAW en IOAZ De bruto grondslagen ingevolge de IOAW en de IOAZ worden zodanig vastgesteld dat deze netto gelijk zijn aan de in die wetten genoemde netto bedragen. Als gevolg van de wijziging van het netto minimumloon veranderen ook de netto bedragen en daardoor de grondslagen per 1 januari 2006. In de bijlagen III en IV zijn de netto IOAW- en IOAZ-bedragen, respectie velijk de daaraan gekoppelde grondslagen, opgenomen zoals die per 1 januari a.s. van toepassing zullen zijn. Bij de vaststelling van de grondslagen is ten aanzien van de in te houden loonheffing rekening gehouden met de algemene heffingskorting. Bij de vaststelling van de grondslagen voor alleenstaande ouders is daarnaast de alleenstaande-ouderkorting in aanmerking genomen. In de praktijk komt het er op neer dat de inhouding van de loonheffing via de te hanteren groene loonbelastingtabel tot een hogere loonheffing, dus een lagere netto uitkering leidt. Dit wordt gecompenseerd door de Voorlopige Teruggaaf (VT) die maandelijks door de Belastingdienst wordt uitbetaald. De VT moet wel door de belanghebbende zelf bij de Belastingdienst worden aangevraagd. De VT wordt - evenals overige heffingskortingen die als VT worden uitbetaald in het kader van de IOAW en de IOAZ niet als middel in aanmerking genomen. Tezamen met de als VT uitbetaalde alleenstaande-ouderkorting levert de eerdergenoemde lagere netto uitkering het in de wet genoemde netto uitgangspunt op. 9. Vereveningsbijdrage De bruto uitkeringen ingevolge de IOAW en de IOAZ moeten worden verminderd met de vereve ningsbijdrage. De vereveningsbijdrage is het equivalent van het werknemersdeel in de Awf-premie. Het werknemersdeel in de Awf-premie is per 1 januari 2006 vastgesteld op 5,2%. De franchise verandert niet per 1 januari a.s. en bedraagt € 1256,67 per maand. De vereveningsbijdrage wordt berekend over de bruto IOAW- of IOAZ-uitkering. Gezien de hoogte van de franchise zal een inhouding van de vereveningsbijdrage bij de berekening van de netto IOAW- en IOAZ- uitkering in de regel overigens niet aan de orde zijn. 10. Toepassing van artikel 9, vierde en vijfde lid, van de IOAW
Door de verhoging van het bruto minimumloon per 1 januari 2006 dienen de toetsingsinkomens van IOAW-gerechtigden, die zijn onderworpen aan de beperkende werking van artikel 9, vierde en vijfde lid van de IOAW, eveneens te worden aangepast. Deze aanpassing is gelijk aan de procentuele stijging van het bruto minimumloon, te weten 0,62%. 11. Inkomenseis ex artikel 5 van de IOAZ
21
Het inkomen bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder 3° en derde lid, onder 2°, heeft betrekking op het inkomen dat de gewezen zelfstandige naar verwachting duurzaam zal behalen. Bij de vaststelling van de hoogte van dit inkomen dient derhalve rekening te worden gehouden met de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006. In verband hiermee wordt in deze berekening de premie voor een particuliere ziektekostenverzekering vervangen door de (verlaagde) inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet. Deze nieuwe berekeningswijze leidt ertoe dat de bedragen genoemd in artikel 5, tweede lid, onder 3° en derde lid onder 2° ten opzichte van 2005 lager zullen worden vastgesteld. Voor de berekening van het bedrag genoemd in artikel 5, tweede lid, onder 2° (inkomen in de laatste drie boekjaren) wordt de gebruikelijke berekeningswijze gehanteerd, omdat de invoering van de Zorgverzekeringswet hierop (nog) geen effect heeft. 12. Bedragen genoemd in de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 De bedragen genoemd in de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 volgen de ontwikkeling van de lonen en mutaties in werkgeverspremies. In verband hiermee worden de bedragen genoemd in artikel 5 van die regeling per 1 januari 2006 aangepast. De nieuwe bedragen zijn in bijlage VII opgenomen. 13. Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) De WWIK kent een bruto uitkeringsstructuur en is daardoor in dat opzicht enigszins vergelijkbaar met de IOAW. Een belangrijk verschil in dit verband is dat de WWIK geen aparte vakantie- uitkering kent en geen gesplitste uitbetaling. De bruto bedragen zijn zodanig vastgesteld dat ze netto gelijk zijn aan de van het netto minimumloon afgeleide netto bedragen; deze zijn inclusief vakantie-uitkering. Deze netto uitgangspunten zijn op dezelfde wijze vastgesteld als in de oude WIK. Op de uitkeringen dient de normale groene loonbelastingtabel te worden toegepast. Bij de vaststelling van de bruto bedragen is ten aanzien van de loonheffing rekening gehouden met de algemene heffingskorting. Bij de vaststelling van de bedragen voor alleenstaande ouders is daarnaast – evenals bij de IOAW rekening gehouden met de alleenstaande ouderkorting. Bij gehuwden is rekening gehouden met de algemene heffingskorting voor de (minstverdienende) partner. In de praktijk betekent dit dat de inhouding van de loonheffing via de te hanteren groene loonbelastingtabel tot een hogere loonheffing, dus een lagere netto uitkering leidt. Dit wordt gecompenseerd door de Voorlopige Teruggaaf (VT) die maandelijks door de Belastingdienst wordt uitbetaald. De VT moet wel door de belanghebbenden zelf bij de Belastingdienst worden aangevraagd. De VT wordt - evenals overige heffingskortingen die als VT worden uitbetaald - in het kader van de WWIK niet als middel in aanmerking genomen. Tezamen met de als VT uitbetaalde heffingskorting levert de eerdergenoemde lagere netto uitkering het beoogde netto uitgangspunt op. Door de invoering van de Zorgverzekeringswet is de kunstenaar met een uitkering op grond van de WWIK een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd van 6,5% van zijn uitkering. Deze wordt vergoed door de inhoudingsplichtige, i.c. de gemeente. De inkomens-afhankelijke Zvw-bijdrage wordt ingehouden op de bruto uitkering. Als de definitieve WWIK-uitkering na afloop van een kalenderjaar op een ander bedrag wordt vastgesteld dient de reeds door de centrumgemeente ingehouden en afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw te worden herberekend.
22
Bijlage I : Overzicht van de bedragen genoemd in de Wet werk en bijstand en het Bbz 2004 per 1 januari 2006. De oude bedragen zijn tussen haakjes opgenomen. 1-1-2006
(oud)
I. Wet werk en bijstand Belanghebbenden jonger dan 21 jaar zonder ten laste komende kinderen (art. 20, eerste lid € 207,55 (€ - alleenstaanden € 415,10 (€ - gehuwden; beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar € 808,15 (€ - gehuwden; één echtgenoot 21 jaar of ouder
199,39 ) 398,78 ) 776,37 )
Belanghebbenden jonger dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen (art. 20, tweede lid) € 447,79 (€ 430,18 - alleenstaande ouder € 655,34 (€ 629,57 - gehuwden; beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar € 1.048,39 (€ 1.007,16 - gehuwden; één echtgenoot 21 jaar of ouder Belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar (art. 21) € 600,60 (€ 576,98 - alleenstaande € 840,84 (€ 807,77 - alleenstaande ouder € 1.201,20 (€ 1.153,96 - gehuwden, beide echtgenoten jonger dan 65 jaar Belanghebbenden van 65 jaar of ouder (art. 22) € 913,18 (€ 869,52 - alleenstaande € 1.133,09 (€ 1.095,23 - alleenstaande ouder € 1.261,72 (€ 1.221,02 - gehuwden, beide echtgenoten 65 jaar of ouder € 1.261,72 (€ 1.221,02 - gehuwden, een echtgenoot jonger dan 65 jaar
) ) ) ) ) ) ) ) ) )
Maximale toeslag (art. 25, tweede lid)
€
240,24
(€
230,79 )
Verblijf in een inrichting (art. 23, eerste lid) - alleenstaande of alleenstaande ouder - gehuwden
€ €
267,46 416,04
(€ (€
256,95 ) 399,69 )
4,9%
(
4,80% )
NB. De hierbovengenoemd e bedragen zijn inclusief vakantietoeslag Deze bedraagt van de betreffende bijstandsnorm c.q. toeslag (art. 19, derde lid): Verhoging genoemd in artikel 23, tweede lid, (premie Zvw) - alleenstaande - gehuwden
€ €
51,= 73,=
Niet tot de middelen te rekenen bedragen (art. 31, tweede lid) premie in kader van voorziening gericht op arbeidsinschakeling € 2.054,= (onderdeel j) onkostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bedoeld in onderdeel k € 95,= - bedrag per maand ten hoogste € 764,= - maximum bedrag per jaar idem, in kader van voorziening gericht op arbeidsinschakeling € 150,= - bedrag per maand ten hoogste € 1.500,= - maximum bedrag per jaar maximaal vrij te laten inkomsten uit arbeid (onderdeel o) Bijzonder inkomen (art. 33, tweede lid) In aanmerking te nemen inkomen uit studiefinanciering - thuisinwonende studerende - uitwonende studerende *) Het hier genoemde bedrag was het maximumbedrag per week in 2005
23
-
(€
(€ (€
1.976,= )
21,= ) *) 735,= ) -
€
172,=
(€
165,= )
€ €
289,55 520,14
(€ (€
286,17 ) 514,07 )
1-1-2006 Buiten beschouwing te laten particuliere oudedagsvoorziening (art. 33, vijfde lid) € 17,15 - alleenstaande en alleenstaande ouder € 34,30 - echtpaar
(oud) (€ (€
16,90 ) 33,80 )
Buiten beschouwing te laten vermogen (art. 34, tweede en derde lid) in de woning gebonden vermogen voorzover dit minder bedraagt dan vermogensgrenzen - alleenstaande - alleenstaande ouder - gehuwden
€
43.700,=
(€
43.100,= )
€ € €
5.180,= 10.360,= 10.360,=
(€ (€ (€
5.105,= ) 10.210,= ) 10.210,= )
Drempelbedrag bijzondere bijstand (art. 35, tweede lid)
€
114,=
(€
112,= )
Langdurigheidstoeslag (art. 36, vijfde lid) - gehuwden - alleenstaande ouder - alleenstaande
€ € €
473,= 425,= 331,=
(€ (€ (€
466,= ) 418,= ) 327,= )
II. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bedrag genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b bedrag genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel b bedrag genoemd in artikel 3, tweede lid percentage genoemd in artikel 6, tweede lid percentage genoemd in artikel 15, onderdeel a maximale geldlening (art. 20, eerste lid) Bedrijfskapitaal om niet aan gevestigde zelfstandige (art. 22) Bedrijfskapitaal aan beginnende zelfstandige (art. 24) Inkomenseis oudere zelfstandige (art. 25) Bijstand voor bedrijfskapitaal oudere zelfstandigen (art. 26) Voorbereidingskosten starter (art. 29, eerste lid)
€ 162.641,= € 38.701,= € 113.849,= 19,0% 4,5% € 168.995,= € 8.450,= € 31.113,= € 6.712,= € 8.450,= € 2.570,=
(€ 160.313,= ) (€ 38.147,= ) (€ 112.220,= ) (€ (21,0%) ) ( ongewijzigd ) (€ 166.576,= ) (€ 8.329,= ) (€ 30.668,= ) (€ 6.616,= ) (€ 8.329,= ) (€ 2.534,= )
Over de bijstand verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vanaf 1 januari 2006 heffingsproc. bijdrage percentage 1) Zvw 2) a. personen van 65 jaar en ouder b. personen als bedoeld in de artikel 20, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet werk en bijstand
0,0% 0,0%
4,40% 6,50%
c. overige personen
24,0%
8,19%
bij onbelaste uitkeringen (o.a. krediethypotheek) 0,0% 0,00% - personen jonger dan 65 jaar 0,0% 0,00% - personen van 65 jaar en ouder 1) het heffingspercentage dient te worden toegepast op de netto bijstand vermeerderd met de procentuele bijdrage Zvw 2) de procentuele bijdrage Zvw dient te worden berekend over de netto bijstandsuitkering
24
Bijlage Ia Rekenvoorschrift voor de berekening van de loonbelasting/premie volksverzekeringen aan het eind van het jaar 2006. Overzicht met toe te passen percentages en bedragen voor bijstandsgerechtigden: jonger dan 65 jaar van 65 jaar en ouder A Loonheffingskorting *) € 1.990,00 gehuwden € 1.322,00 alleenstaanden € 1.884,00 B
Tariefpercentage 1e schijf van het schijventarief
34,15%
16,25%
C
Tariefpercentage 1e schijf van het schijventarief na correctie arbeidskorting
32,211%
15,327%
D
Bruteringspercentage bijstand
57,16%
20,43%
G
inkomensafhankelijke Zvwbijdrage
6,50%
4,40%
H
vergoeding Zvw-bijdrage
6,50%
6,50%
**)
*) De loonheffingskorting wordt in aanmerking genomen voorzover die nog niet bij een andere inhoudingsplichtige te gelde is gemaakt **) Als iemand 65 jaar of ouder is en inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking heeft, dan is de inkomensafhankelijke bijdrage-Zvw en vergoeding Zvw-bijdrage over dit inkomen 6,5% en niet 4,4%.
25
Bijlage II I. Berekening van het nettominimumloon als bedoeld in artikel 37 van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2006 A. Bruto en netto minimumloon inclusief vakantieuitkering Brutominimumloon inclusief vakantie-uitkering af:
ink.afh. bijdrage Zvw premie Awf loonheffing bij: verg. ink.afh. bijdrage Zvw
6,50% 5,20%
€ € € €
*)
88,93 6,12 167,08 88,93
netto minimumloon ex art. 37, eerste lid, WWB
€
1.374,40
€
173,20
€
1.201,20
Voor de berekening van de in de bijstandsnorm begrepen vakantie-uitkering wordt het bruto-netto traject tweemaal doorlopen. Eenmaal inclusief vakantie-uitkering en eenmaal exclusief vakantieuitkering. Het verschil is de in het nettominimumloon begrepen vakantieuitkering. B. Bruto en netto minimumloon exclusief vakantieuitkering Bruto minimumloon af:
ink.afh. bijdrage Zvw premie Awf loonheffing bij: verg. ink.afh. bijdrage Zvw
6,50% 5,20%
€ € € €
*)
82,66 0,82 129,33 82,66
netto minimumloon
€
1.272,60
€
130,15
€
1.142,45
*) rekening houdend met een franchise van € 1.256,67 per maand De in netto minimumloon begrepen netto vakantie-uitkering is € 1.201,20 - € 1.142,45 = € 58,75 II. Berekening van de bijstandsnorm per maand voor gehuwden, een alleenstaande ouder en een alleenstaande van 21 tot 65 jaar per 1 januari 2006 gehuwden, beide partners 21 jaar of ouder = 1.201,20 hierin begrepen vakantietoeslag: 4,9% *) van 1.201,20 = 58,86 alleenstaande ouder 21 jaar of ouder hierin begrepen vakantietoeslag:
70% van 4,9% *) van
1.201,20 = 840,84 =
840,84 41,20
alleenstaande 21 jaar of ouder hierin begrepen vakantietoeslag:
50% van 4,9% *) van
1.201,20 = 600,60 =
600,60 29,43
*) Het percentage, genoemd in artikel 19, derde lid, geeft de verhouding weer tussen de netto aanspraak op vakantietoeslag en het maandloon inclusief vakantietoeslag die bij het netto minimumloon bestaat Netto vakantieuitkering 58,75 Nettominimumloon 1201,20 verhouding 58,75 / 1201,20 x 100% = 4,891% afgerond 4,9%
26
Bijlage III Wijziging van de netto bedragen genoemd in de IOAW en de IOAZ per 1 januari 2006 (voor grondslagen zie bijlage IV) 1-1-2006 (oud) IOAW netto bedragen genoemd in artikel 5 van de IOAW voor: (€ werkloze werknemer en de echtgenoot, beiden 21 jaar of ouder € 600,60 576,98 ) alleenstaande werkl. werkn. 21 jaar of ouder met een of meer kinderen
€ 1.081,08
(€ 1.038,57 )
alleenstaande werkl. werkn. van 21 jaar of ouder zonder kinderen - van 23 jaar of ouder - van 22 jaar - van 21 jaar
€ € €
(€ (€ (€
alleenstaande werkl. werkn. jonger dan 21 jaar met een of meer kinderen - alleenstaand - thuisinwonend
€ 1.045,30 € 783,10
(€ 1.005,66 ) (€ 753,47 )
alleenstaande jonger dan 21 jaar zonder kinderen, alleenwonend alleenstaande jonger dan 21 jaar, thuisinwonend
€ €
(€ (€
IOAZ netto bedragen genoemd in artikel 5, vijfde lid, van de IOAZ voor: gewezen zelfstandige en de echtgenoot alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen
€ 600,60 € 1.081,08 € 840,84
27
840,84 682,49 600,91
580,72 318,52
807,77 ) 657,33 ) 578,75 )
558,70 ) 306,51 )
(€ 576,98 ) (€ 1.038,57 ) (€ 807,77 )
Bijlage IV Grondslagen als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en de IOAZ per 1 januari 2006 IOAW werkloze werknemer en de echtgenoot met of zonder kinderen alleenst. werkl. werkn. van 21 jaar of ouder met een of meer kind. alleenstaande werkl. werkn. van 21 jaar of ouder zonder kinderen - van 23 jaar of ouder - van 22 jaar - van 21 jaar alleenstaande werkl. werkn. jonger dan 21 jaar met een of meer kinderen - alleenstaand - thuisinwonend alleenstaande jonger dan 21 jaar zonder kinderen, alleenwonend alleenstaande jonger dan 21 jaar, thuisinwonend vrij te laten bedragen genoemd in het Inkomensbesluit IOAW
€ €
1-1-2006 1.364,10 (€ 1.252,13 (€
(oud) 1.352,86 ) 1.234,97 )
€ € €
1.060,05 (€ 810,48 (€ 682,37 (€
1.049,68 ) 805,48 ) 679,84 )
€ € € €
1.196,44 783,28 650,57 318,52
(€ (€ (€ (€
1.181,22 772,67 647,60 311,01
) ) ) )
268,38 (€ 2.054,= (€
265,90 ) 1.976,= )
- kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk (art. 7, tweede lid, onderdeel i) 22,= (€ per week € 764,= (€ per jaar €
21,= ) 735,= )
- maximale vrijlating (art. 3, tweede lid, onderdeel d) - pre mie in het kader van voorziening gericht op arbeidsinschakeling (art. 7, tweede lid, onderdeel h)
IOAZ gewezen zelfstandige en de echtgenoot alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen bedrag genoemd in artikel 5, tweede lid, 2º bedrag genoemd in art. 5, tweede lid, 3º en derde lid, 2º buiten beschouwing te laten vermogen (art. 8, tweede lid) bedrag genoemd in artikel 5, eerste lid van de Regeling vermogenswaardering IOAZ (art. 5, eerste lid) Correctiepercentage IOAW en IOAZ vereveningsbijdrage hierbij geldt een franchise per maand van
€ €
€ 1.364,10 € 1.252,13 € 1.060,05 € 22.288,= € 18.633,= € 113.849,=
€ 105.513,= (€
€
28
(€ 1.352,86 ) (€ 1.234,97 ) (€ 1.049,68 ) ( ongewijzigd ) (€ 22.288,= (€ 112.220,= )
5,20% 1256,67
101.484,= )
( 5,85% ) ( ongewijzigd )
Berekening van enkele netto IOAW- en IOAZ-uitkeringen per 1 januari 2006 gehuwde alleenstaande partner 682,05 631,53 0,00 41,04 41,04 670,50 63,08 568,45
50,52 0,00 3,28 3,28 53,80 18,37
50,52 0,00 3,28 3,28 53,80 18,37
92,75 0,00 6,02 6,02 98,77 33,72
78,52 0,00 5,10 5,10 83,62 28,55
netto
32,15
32,15
59,03
49,97
Totaal
600,60
600,60
1081,08
840,84
bruto grondslag Bruto uitkering (*100/108) premie Awf ink.afh.bijdr. Zvw werkg.verg. Zvw tabelloon totaal heffing netto vakantieuitkering bruto per maand premie Awf ink.afh.bijdr, Zvw werkg.verg Zvw grondslag loonheffing loonheffing vakantieuitkering
5,20% 6,50%
5,20% 6,50%
* toelichting in aanmerkinggenomen loonheffing alleenstaande ouder loonheffing volgens de groene maandtabel 255,17 af: alleenstaande-ouderkorting per maand 117,83 in aanmerking genomen loonheffing 137,33
29
ouder 1252,13 1159,38 0,00 75,35 75,35 1233,00 137,33 *) 1022,05
alleenstaande > 23 jaar 1060,05 981,53 0,00 63,79 63,79 1044,00 190,66 790,87
werkloze 682,05 631,53 0,00 41,04 41,04 670,50 63,08 568,45
Bijlage V Bedragen genoemd in de Wet werk en inkomen kunstenaars per 1 januari 2006 1-1-2006 Bijzonder inkomen (artikel 6) inkomen uit studiefinanciering - thuisinwonende studerende - uitwonende studerende
(oud)
€ €
289,55 (€ 520,14 (€
286,17 ) 514,07 )
€
43.700,00 (€
43.100,00 )
€ € €
5.180,00 (€ 10.360,00 (€ 10.360,00 (€
5.105,00 ) 10.210,00 ) 10.210,00 )
Toetredingsgrens (artikel 8) - alleenstaande - alleenstaande ouder - gehuwden
€ € €
1.059,17 (€ 1.252,24 (€ 1.376,33 (€
1.177,57 ) 1.395,33 ) 1.558,90 )
Hoogte van de uitkering (artikel 15) - alleenstaande - alleenstaande ouder - gehuwden
€ € €
664,00 (€ 855,58 (€ 969,11 (€
737,26 ) 944,29 ) 1.080,95 )
Maximale hoogte uitkering bij definitieve vaststelling (artikel 16) - alleenstaande € - alleenstaande ouder € - gehuwden €
1.404,65 (€ 1.750,61 (€ 1.943,01 (€
1.588,69 ) 1.979,09 ) 2.213,00 )
Vermogen (artikel 7) In de woning gebonden vermogen (tweede lid) Vermogensgrenzen genoemd in derde lid - alleenstaande - alleenstaande ouder - voor de gehuwden samen
Berekening van de netto WWIK-uitkering ex. artikel 15, eerste lid, van de WWIK per 1 januari 2006 onderdeel c onderdeel a onderdeel b gehuwden alleenstaande alleenstaande bruto uitkering ouder Bruto uitkering incl. vakantieuitkering 664,00 855,58 969,11 premie Awf (franchise € 1256,67) 0,00 0,00 0,00 ink. afh. bijdrage werkn. 43,16 55,61 62,99 vergoeding werkg. ink.afh.bijdrage 43,16 55,61 62,99 tabelloon 706,50 909,00 1030,50 totaal heffing *) 75,41 26,75 20,16 netto *) toelichting loonheffing marginale loonheffing per jaar algemene heffingskorting per jaar alleenstaande ouderkorting per jaar minstverdienende partnerkorting per jaar in aanmerking genomen loonheffing per jaar op maandbasis
588,59
€ €
€ €
2.895,00 1.990,00
905,00 75,41
30
828,83
€ € €
€ €
3.725,00 1.990,00 1.414,00
321,00 26,75
948,95
€ €
4.222,00 1.990,00
€
1.990,00
€ €
242,00 20,16
Bijlage VI Formules en percentages genoemd in paragraaf 6 (Vakantietoeslag) van de Regeling WWB voor het jaar 2006 In artikel 9 wordt «in het kalenderjaar 2005» vervangen door: in het kalenderjaar 2006. Artikel 11. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan 65 jaar met inkomen uit tegenwoordige arbeid bij een netto inkomen per maand bedraagt de aanspraak gelijk aan of meer dan en minder dan op vakantietoeslag € 0,00 € 483,41 8,00% x ink € 483,41 € 552,86 7,75% x ink - € 12,85 € 552,86 € 1000,82 6,54% x ink - € 6,13 € 1000,82 € 1059,44 1,96% x ink + € 39,76 € 1059,44 € 1073,38 1,80% x ink + € 33,88 € 1073,38 5,75% x ink - € 8,36 Artikel 12. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan 65 jaar met inkomen uit vroegere arbeid bij een netto inkomen per maand bedraagt de aanspraak gelijk aan of meer dan en minder dan op vakantietoeslag € 0,00 € 455,96 8,00% x ink € 455,96 € 906,22 8,01% x ink - € 13,27 € 906,22 € 954,21 2,38% x ink + € 37,63 € 954,21 € 965,45 2,21% x ink + € 31,88 € 965,45 7,04% x ink - € 14,70 Artikel 13. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan 65 jaar voor wie bij het in aanmerking te nemen netto inkomen geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting bij een netto inkomen per maand bedraagt de aanspraak gelijk aan of meer dan en minder dan op vakantietoeslag € 0,00 € 740,39 8,00% x ink € 740,39 € 788,39 2,38% x ink + € 41,58 € 788,39 € 799,62 2,22% x ink + € 35,56 € 799,62 7,04% x ink - € 3,03 Artikel 14. Vakantieaanspraak voor personen van 65 jaar of ouder Percentage genoemd in het eerste lid 5,70% Percentage genoemd in het tweede lid 8,00%
31
Bijlage VII Herziening bedragen genoemd in de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 per 1 januari 2006 1-1-2006 (1-1-2005) Artikel 5, eerste lid Vergoeding per besluit op een aanvraag van ondernemers in de binnenvaart om verlening van bijstand (art. 56, eerste lid, onderdeel a, Bbz 2004) Artikel 5, tweede lid - onderdeel a voor een uitgebreid rapport betrekking hebbend op bijstandverlening aan een startende of reeds gevestigde zelfstandige voor een verkort rapport betrekking hebbend op bijstandsverlening aan een startende of reeds gevestigde zelfstandige - onderdeel b voor een rapport betrekking hebbend op bijstandsverlening aan een oudere of een beeindigende zelfstandige of een nader of vervolgrapport betrekking hebbend op bijstandsverlening aan een zelfstandige Artikel 5, derde lid Aan derden opgedragen begeleiding van persoon aan wie algemene bijstand wordt verstrekt - belanghebbende bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, Bbz 2004 - belanghebbende bedoeld in artikel 2, derde lid, Bbz 2004 Artikel 5, vierde lid Kosten van een aan derden opgedragen onderzoek betrekking hebbend op een aanvraag om uitkering op grond van de IOAZ
32
€
261,-
(€
262,- )
€
2.640,-
(€
2.616,- )
€
1.561,-
(€
1.547,- )
€
959,-
(€
951,- )
€ €
1.591,3.182,-
(€ (€
1.577,- ) 3.154,- )
€
1.079,-
(€
1.069,- )
Bijlage 9.
Loonaangifte 2006 en kasstelsel
Uitgangspunt Uitgangspunt is dat de betreffende gemeente in de bestaande situatie bij de aangifte van loonheffing als volgt te werk gaat. • Gedurende het kalenderjaar draagt de gemeente eenmaal per maand of eenmaal per kwartaal (afhankelijk van de grootte van het cliëntenbestand) loonheffing af aan de Belastingdienst. • De af te dragen loonheffing bedraagt de som van de netto in de aangifteperiode aan alle gemeentelijke bijstandsgerechtigden verstrekte belastbare bijstand x het bijstandspercentagetarief (BPT). Er vindt dus afdracht op bestandsniveau plaats en niet op persoonsniveau. • Na afloop van het kalenderjaar voert de gemeente, vóór omstreeks 15 januari van het nieuwe kalenderjaar, een herrekening uit. Bij de herrekening: o wordt via de rekenregel voor bijstandsuitkeringen op persoonsniveau de verschuldigde loonheffing over het gehele kalenderjaar bepaalt, o stuurt de gemeente op persoonsniveau loonbelastingkaarten naar de Belastingdienst en jaaropgaven aan de bijstandsgerechtigden, en o vindt tussen gemeenten en Belastingdienst een afrekening plaats tussen de op basis van het BPT gedurende het kalenderjaar afgedragen loonheffing en de op basis van de herrekening vastgestelde feitelijk verschuldigde loonheffing over het kalenderjaar. • De gemeente laat de in januari uitbetaalde bijstandsuitkering over december van het voorafgaande jaar dus meelopen in de herrekening zodat die meeloopt in de eindafrekening over het voorafgaande jaar. Uitwerking voor het kasstelsel • Aansluitend bij de huidige systematiek pakt de uitwerking als volgt uit: o de in januari 2006 uitbetaalde uitkering over december 2005 wordt op de hiervoor beschreven wijze meegenomen in het jaarwerk over 2005; o over januari 2006 wordt een loonaangifte gedaan met nullen voor de uitgekeerde bijstand en loonheffingen; o vanaf februari wordt maandelijks loonaangifte gedaan over de in de betreffende maand uitgekeerde bijstand (dus over de in februari 2006 uitbetaalde bijstand over januari 2006 wordt in februari 2006 loonaangifte gedaan, enzovoorts). o medio 2006 wordt deze uitwerking aan de hand van de ontwikkelingen rond de toepassing van loon in/loon over bij Loonaangifte 2006 opnieuw bezien. De huidige stand van zaken bij Loonaangifte 2006 geeft geen aanleiding om de geldende regels voor de toepassing van het kasstelsel bij de verantwoording van de gemeentelijke uitkeringen te herzien. In dit verband verwijs ik ook naar het onderdeel “Verantwoording WWB- inkomensdeel in 2005” in deze Verzamelbrief.
33
Bijlage 10.
Nieuwsbrief onderhoudstraject verdeelmodellen WWB
NIEUWSBRIEF ONDERHOUDSTRAJECT VERDEELMODELLEN WWB NUMMER 1 Bij de behandeling van de voorstellen voor de verdeelmodellen WWB voor 2006 heeft de Tweede Kamer gevraagd om permanent onderhoud van de verdeelmodellen. De staatssecretaris heeft dit toegezegd. SZW heeft daarom in overleg met de VNG, Divosa en nog meerdere externe partijen (Raad voor Financiële Verhoudingen, onderzoekers en departementen) een onderhoudstraject ontwikkeld. Hierin zijn de vragen en suggesties van de Tweede Kamer, maar ook van gemeenten meegenomen. Alle betrokken partijen (opdrachtgever, begeleidingscommissie en opdrachtnemers) willen de gemeenten graag tussentijds informeren over de voortgang van het onderhoudstraject. Besloten is om daartoe een aantal keren een nieuwsbrief uit te stur en. Dit is de eerste nieuwsbrief. Doel van het onderhoud is de kwaliteit van de verdeelmodellen WWB te waarborgen en (zo mogelijk) te verbeteren. Het onderhoudstraject biedt gemeenten en parlement de garantie dat extreme uitkomsten van de verdeelmodellen onderzocht en bekeken worden, en dat de uitkomsten voor gemeenten herkenbaar zijn. Het onderhoudstraject zal een continu proces zijn, waarbij van jaar op jaar bekeken wordt welke onderdelen van de verdeelmodellen onder de loep genomen moeten worden. De onderwerpen die op korte termijn in het kader van het onderhoudstraject opgepakt worden, kunnen mogelijk gevolgen hebben voor de verdeelsystematiek die voor het budgetjaar 2007 wordt toegepast. Bij de verdeelsystematiek voor 2007 is echter ook de stabiliteit van de budgetten een belangrijk punt van aandacht; eventuele wijzigingen zullen dan ook in relatie tot de stabiliteit beoordeeld worden. Volgens planning zal SZW in maart 2006 haar voorstellen voor de verdeelsystematiek voor 2007 in bestuurlijk overleg met de VNG bespreken. Daarna zal SZW in april haar voorstellen aan de Tweede Kamer presenteren. Voor de begeleiding van het onderhoudstraject is een werkgroep geformeerd. In deze werkgroep zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: Ministerie SZW, VNG, Divosa, een aantal individuele gemeenten (Enschede, Zaanstad, Rotterdam, Hellendoorn, Den Haag en Leeuwarden), betrokken departementen (Financiën, BZK en EZ), Raad voor financiële verhoudingen, CBS, Wetenschappelijk adviseur (SEOR) en de onderzoekers (APE, SEO en Regioplan). In het kader van het onderhoudstraject is inmiddels opdracht verleend voor twee onderzoeken: een onderzoek naar het verdeelmodel Inkomensdeel, en een onderzoek naar het verdeelmodel Werkdeel. Het onderzoek naar het Inkomensdeel wordt afgerond in februari 2006, het onderzoek naar het Werkdeel wordt afgerond in januari 2006. Hieronder wordt u geïnformeerd over deze onderzoeken.
34
Mocht u naar aanleiding van deze informatie nog vragen of suggesties hebben, dan kunt u die melden bij Ilse Claessens (SZW):
[email protected] .
ONDERZOEK NAAR HET VERDEELMODEL WERKDEEL Doel onderzoek? Bij de behandeling van het verdeelmodel voor het werkdeel in de Tweede Kamer kwam de vraag naar voren om te onderzoeken of het huidige model voldoende rekening houdt met probleemcumulatie (mensen met een meervoudige problematiek) in gemeenten. SEO Economisch Onderzoek en Regioplan voeren samen in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek uit om deze vraag te beantwoorden. Ten behoeve van het onderzoek wordt gekeken of de volgende kenmerken van additionele invloed zijn op de verdeling van de behoefte aan reïntegratiemiddelen: - afstand tot de arbeidsmarkt; - startkwalificatie; - taalachterstand; - verslaafden; - dak- en thuislozen; - arbeidsgehandicapten; - nuggers. Daarnaast wordt onderzocht of de arbeidsmarkt op een evenwichtige manier in het verdeelmodel is opgenomen. Tot slot wordt doorgerekend wat de gevolgen zijn van een eventuele aanpassing van het verdeelmodel. Aanpassing verdeelmodel? Het is pas wenselijk om het verdeelmodel aan te passen en expliciet rekening te houden met bovengenoemde groepen als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1. De kosten om iemand uit de specifieke groep te begeleiden naar een baan verschillen van de reïntegratiekosten voor een gemiddelde bijstandsgerechtigde. Daarbij wordt ook rekening gehouden met eventuele andere middelen die gemeenten kunnen aanwenden voor de specifieke groepen. 2. Het aandeel bijstandsgerechtigden uit de specifieke groep verschilt tussen gemeenten. 3. De reïntegratiekosten bedragen voor de specifieke groep een substantieel deel van het werkdeel. 4. Het huidige verdeelmodel compenseert in onvoldoende mate voor deze specifieke groep. 5. Er zijn betrouwbare en niet- manipuleerbare gegevens beschikbaar. Dit hoeven overigens geen gegevens te zijn over de groep zelf, ook variabelen die samenhangen met de groep kunnen worden gebruikt. Van omgevingsadressendichtheid is bijvoorbeeld bekend dat dit samenhangt met dak- en thuislozenproblematiek. Op basis van deskresearch, interviews met gemeenten, reïntegratiebedrijven en UWV, en analyse van beschikbare databestanden wordt bezien of aan bovengenoemde voorwaarden voldaan wordt. SZW zal dan in overleg met de begeleidingsgroep bezien of er aanleiding is voor verbetervoorstellen voor het huidige verdeelmodel.
35
Input gemeenten Input van gemeenten hebben wij nodig bij de interviews. Wij hebben een selectie van gemeenten gemaakt op basis van omvang, regio en de uitkomsten van het verdeelmodel I-deel (voor- of nadeelgemeente). De gemeenten die wij hebben geselecteerd zijn inmiddels benaderd met de vraag of wij bij hen langs mogen komen voor een gesprek over dit onderwerp. Planning Het eindrapport wordt medio januari 2006 opgeleverd.
ONDERZOEK NAAR HET VERDEELMODEL INKOMENSDEEL Doel onderzoek In dit onderzoek wordt nagegaan of verdere verbeteringen van het verdeelmodel mogelijk zijn. Aarts de Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) zal daartoe nagaan of de verdeling van de budgetten voor het inkomensdeel kan worden verbeterd. De verbeteringen dienen te passen binnen de structuur van de huidige bekostigingssystematiek waarin de verdeelsleutel met uitsluitend objectieve kenmerken een centrale rol speelt. Aanpassing verdeelmodel? Het is pas wenselijk om het verdeelmodel aan te passen als uit het onderzoek blijkt dat de verdeling daardoor substantieel verbeterd wordt. Daarbij spelen echter ook andere beoordelingscriteria een rol, zoals: § de stabiliteit van de budgetten, § de plausibiliteit van de verdeelmaatstaven, § het verdeelmodel moet transparant zijn, § de plausibiliteit van de herverdeeleffecten, § de actualiteit van de verdeelmaatstaven. De volgende vier deelthema’s worden daartoe onderzocht. 1. Compartimentering van het macrobudget Een reeks van onderzoeksvragen heeft betrekking op de zogenoemde compartimentering van het macrobudget. Deze term moeten we even toelichten. Bij de budgettering onderscheidt men drie groepen gemeenten: grote gemeenten (meer dan 60.000 inwoners), kleine gemeenten (minder dan 30.000 inwoners) en middelgrote gemeenten (30.000 tot 60.000 inwoners). De budgetten van de grote gemeenten worden in beginsel volledig bepaald met de objectieve verdeelsleutel; de budgetten van de kleine gemeenten worden vo lledig bepaald op basis van hun historische aandelen in de uitgaven. Voor de middelgrote gemeenten geldt een mengvorm waarbij het objectief bepaalde deel van het budget groter is naar mate de gemeente meer inwoners telt. De budgetberekening gebeurt in stappen. Eerst verdeelt SZW het macrobudget in drie zogenoemde compartimenten: een compartiment (deelbudget) voor de kleine gemeenten, een voor de middelgrote en een voor de grote gemeenten. Vervolgens bepaalt SZW voor elke gemeente welk deel van het betreffende compartimentbudget de gemeente toegewezen krijgt.
36
De compartimentering werkt als volgt. Eerst wordt voor elke gemeente een objectief budget vastgesteld. De berekende objectieve budgetten worden voor alle gemeenten binnen een grootteklasse opgeteld. De verhouding tussen de opgetelde budgetten per gemeentegrootteklasse bepaalt de verdeling van het macrobudget over de groepen gemeenten. Over de compartimentering stelt SZW vragen als: Ondervinden kleine gemeenten onevenredig nadeel van de daling van het bijstandsvolume in de grote gemeenten, waardoor het macrobudget afneemt? Wat is het effect voor kleine gemeenten van het feit dat de compartimentering plaatsvindt op basis van het objectieve model en niet op basis van historische kosten? Ook wil SZW weten of het mogelijk is om de werking van de objectieve verdeelsleutel uit te breiden naar kleinere gemeenten. 2. Samenwerkingsverbanden Het tweede onderzoeksthema is de bekostiging van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Hierbij legt SZW de volgende vragen voor: Is het terecht dat in samenwerkingsverbanden de som van de budgetten van individuele gemeenten niet gelijk is aan het gezamenlijke budget? In hoeverre verstoren samenwerkingsverbanden de gewichten van het objectieve verdeelmodel? Leidt het ontstaan van nieuwe samenwerkingsverbanden tot veranderingen in de budgetten van andere gemeenten, in het bijzonder door de gevo lgen voor de compartimentering, en zo ja, hoe groot zijn deze budgetveranderingen? 3. Kenmerken in het objectieve verdeelmodel Over de objectieve verdeelsleutel heeft SZW de volgende onderzoeksvragen gesteld: • Werkt de verdeelsleutel beter als er bepaalde nieuwe kenmerken aan wo rden toegevoegd, terwijl andere kenmerken worden verwijderd? • Hoe ziet de verdeelsleutel eruit als de analyses worden gedaan op gegevens over de gemeentelijke bijstandsvolumes in plaats van gemeentelijke bijstandsuitgaven? • Verbetert de verdeelsleutel als de analyses worden uitgevoerd op gegevens over meer jaren? • Verbetert de verdeelsleutel als bij de analyses ook de gegevens over de uitvoeringspraktijk worden betrokken? 4. Beleidswijzigingen Het vierde thema betreft het verband tussen de gemeentelijke bijstandsuitgaven en de ontwikkeling op andere beleidsterreinen zoals de WAO en de WW. De verwachting is dat de voorziene maatregelen zullen leiden tot hogere bijstandsuitgaven. Op macroniveau wordt hier al rekening mee gehouden, maar het is de vraag of de huidige verdeelsleutel voldoende rekening houdt met deze gevolgen. Input gemeenten Input van gemeenten zal met name plaatsvinden in de begeleidingsgroep. Daarnaast worden ook reacties en suggesties van gemeenten (bijvoorbeeld naar aanleiding van deze nieuwsbrief) door de onderzoekers meegenomen in de onderzoeksopzet. Planning Het rapport wordt eind februari 2006 opgeleverd.
37
Bijlage 12.
Ontwikkelingen SZW-begroting
Tekst van de brief van 12 december 2005 waarmee de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Financiën de Tweede Kamer over dit onderwerp hebben geïnformeerd: Hierbij ge eft het kabinet zijn reactie op de amendementen van de leden Verburg c.s. waarin diverse begrotingswetten en de Elektriciteitswet worden geamendeerd met het doel het aansluittarief in 2006 te verlagen naar €17 en hiervoor incidentele financiering te verkrijgen uit het FES. Deze amendementen, en met name het amendement op de Elektriciteitswet 1998 waarin het aansluittarief in 2006 voor alle afnemers wordt verlaagd, zijn volgens het kabinet ongewenst. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft het kabinet, naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer, aangegeven in december te zullen bezien of het koopkrachtbeeld dusdanig verstoord zou zijn als gevolg van de hogere olieprijs dat maatregelen aan de orde zouden zijn. Het kabinet ziet op grond van de recente CPB ramingen geen reden om in 2006 met generieke aanvullende koopkrachtmaatregelen te komen ter compensatie van de gestegen energieprijzen als gevolg van de hogere olieprijs. Wel zal, zoals toegezegd, in het voorjaar 2006 opnieuw worden bezien of het koopkrachtbeeld is verslechterd ten opzichte van wat in september werd verwacht (zie ook brief van 2 december 2005). In dat geval zullen, in de geest van de motie Verhagen, corrigerende maatregelen worden voorgesteld. Bovendien acht het kabinet bij nadere beschouwing bijzondere aandacht te billijken voor twee groepen. Allereerst is er een groep mensen met een laag inkomen die – door een veelheid van factoren –geconfronteerd wordt met bijzondere financiële problemen. Voor deze mensen is gerichte ondersteuning gewenst. Daartoe wordt in 2006 eenmalig een extra dotatie van 35 miljoen aan het Gemeentefonds verstrekt ten behoeve van de bijzondere bijstand in 2006. Daarnaast wil het kabinet bijzondere aandacht geven aan de positie van gezinnen met kinderen. Om die reden wordt de fiscale ruimte voor de kinderkorting in 2006 verhoogd met 35 mln. Tot slot zal het kabinet met het oog op het inkomensbeeld 2007 zich er voor inspannen binnen het uitgavenkader ruimte te vinden om per 1-1-2007 de MEP-heffing af te scha ffen en de subsidieregeling op de rijksbegroting te verantwoorden.
38
Bijlage 13.
De Zorgverzekeringswet
Tekst van de brief van H. Hoogervorst, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aan de Tweede Kamer, over het rapport Zorg Verzekerd: Bij de parlementaire behandeling van diverse wetsvoorstellen (De Fraudewet en de Zorgverzekeringswet) heeft de Kamer haar zorgen uitgesproken over de positie van onverzekerden na invoering van de Zorgverzekeringswet. Zij heeft daarbij enkele malen indringend aandacht gevraagd voor de kwetsbare groepen in de samenleving en bij mij aangedrongen op maatregelen om de gevolgen van onverzekerdheid te voorkomen. Het is allereerst van belang op te merken dat door de wettelijke acceptatieplicht niemand onverzekerd hoeft te zijn. Verzekeraars moeten immers iedereen die zich aanmeldt voor een zorgverzekering accepteren. Wanneer iemand zich niet heeft aangemeld bij een verzekeraar, en op een bepaald moment zorg nodig heeft, zal hij/zij in de regel op dat moment alsnog worden ‘gedwongen’ zich te verzekeren; omdat niet aan de verzekeringsplicht is voldaan is betrokkene boeteplichtig. Wanneer een verzekerde de premie niet betaalt, kan de verzekeraar hem/haar na enige tijd royeren, waarna de verzekerde zich bij een nieuwe verzekeraar kan aanmelden waarbij weer acceptatieplicht geldt. Het gaat hierbij dus niet zozeer om onverzekerdenproblematiek, maar om (wan)betalingsproblematiek, die ook onder de huidige Ziekenfondswet al bestaat. Het is uiteraard van belang een ‘acceptatiecarrous sel’, zonder dat iets aan de betalingsproblemen wordt gedaan, te vermijden. In het rapport Zorg Verzekerd wordt een aantal maatregelen terzake besproken. Ik ga hieronder op de maatregelen in. Àls onverzekerdheid optreedt, doet zich de vraag voor wie de rekening betaalt van de toch geleverde (acute) zorg. Ook dit is geen nieuw probleem; in de huidige situatie zijn hiervoor voorzieningen voor aanbieders getroffen. In het rapport wordt ingegaan op de vraag of het treffen van een extra voorziening, zoals een waarborgfonds onverzekerden, wenselijk en mogelijk is. De wenselijkheid is uiteraard afhankelijk van de mate waarin zich daadwerkelijk problemen voordoen. Bovendien moet worden voorkomen dat afwentelingsgedrag optreedt. Op de beleidsafweging die hierbij moet worden gemaakt ga ik in het navolgende eveneeens in. Werkgroep onverzekerden In de zomer van 2005 heb ik de Werkgroep ‘onverzekerden’ ingesteld. Het betreft hier een departementale werkgroep waarin tevens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele genheid, het College voor zorgverzekeringen en Zorgverzekeraars Nederland zijn vertegenwoordigd. Ten einde richting te geven aan het door de werkgroep op te stellen rapport en zodoende te zorgen voor bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak heb ik tevens een stuurgroep ingesteld. De stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de meest bij het onderwerp van onverzekerden betrokken veldpartijen. Naast de genoemde organisaties zijn hier verder de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie, Divosa, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), GGZ Nederland en de Federatie Opvang vertegenwoordigd. De werkgroep heeft als taakopdracht gekregen in een rapport de problematiek rond de onverzekerden in kaart te brengen, oplossingen voor deze problematiek aan te dragen, en te
39
bezien op welke wijze in de toekomst inzicht kan blijven bestaan in het aantal onverzekerden. Daarnaast heb ik de werkgroep gevraagd aandacht te besteden aan de Stichting Koppeling en de CTG-beleidsregel ‘dubieuze debiteuren’. Ik heb de Kamer toegezegd haar voor de Kerst te informeren en doe deze toezegging gestand door u het eindrapport van de Werkgroep ‘onverzekerden’ aan te bieden. De titel ‘Zorg Verzekerd’ heeft een tweeledige betekenis. De eerste betekenis ziet op het belang dat iemand werkelijk toegang heeft tot de noodzakelijke zorg. Dit belang staat bij mij voorop. Ook onverzekerden hebben recht op noodzakelijke zorg. Als deze zorg aan onverzekerden verleend wordt, is de betaling van de kosten van deze zorg niet gegarandeerd. Daarom moeten mensen zorg verzekerd zijn in de zin van de Zorgverzekeringswet, dat wil zeggen aanspraak kunnen maken op het wettelijk omschreven aansprakenpakket van de Zorgverzekeringswet. Dit is de tweede betekenis. Het onderhavige rapport bevat een verslag van bevindingen van de Werkgroep ‘onverzekerden’. Het rapport is opgesteld aan de hand van een veelheid aan gesprekken met belangenorganisaties in het veld. Uit die gesprekken is duidelijk geworden welke knelpunten zich kunnen voordoen ter zake van de (potentieel) onverzekerden. De werkgroep heeft voor de inventarisatie van de problematiek voorts informatie ingewonnen bij een groot aantal (koepel)organisaties en andere betrokken partijen. Vanaf het begin is ook overleg gevoerd met de G4 over de problematiek. De werkgroep doet een aantal aanbevelingen aan mij. In deze notitie geef ik aan hoe ik met de aanbevelingen omga. De informatie in deze notitie is gebaseerd op Hoofdstuk 5 van het rapport ‘Conclusies en aanbevelingen’. Waar in deze brief wordt verwezen naar paragrafen worden de paragrafen uit het bijgevoegde rapport bedoeld. De werkgroep merkt op dat de geïnventariseerde oplossingsrichtingen in een totaliteit moeten worden bezien en in de regel deeloplossingen bieden voor delen van de totale populatie. De stuurgroep onderschrijft deze opvatting. De werkgroep heeft bij haar werkzaamheden een onderscheid gemaakt in handelingen in de tijd en in het wettelijk kader. Zij heeft een verdeling gemaakt in de tijd en qua zwaarte van de in te zetten instrumenten. a. Allereerst is gekeken naar de periode tot en met 31 december 2005. In deze periode is, mede ingegeven door het werk van de werkgroep, door het ministerie van VWS en vele andere organisaties, een veelheid van activiteiten uitgevoerd in de sfeer van voorlichting en opsporing van specifieke doelgroepen ter voorkoming van onverzekerdheid. Het rapport bevat een verslag van deze activiteiten. b. Vervolgens is gekeken naar de periode na 1 januari 2006 waarbij maatregelen zijn beoordeeld die binnen het bestaande wettelijke kader kunnen worden genomen. Zoveel mogelijk zijn al concrete afspraken gemaakt met betrokken organisaties over de wijze waarop aan deze maatregelen invulling zal worden gegeven. c. Tenslotte is gekeken naar de periode na 1 januari 2006 waarbij maatregelen zijn geïnventariseerd en beoordeeld die kunnen worden genomen door wijziging van het bestaande wettelijke kader. Ik onderschrijf de opvatting van de werkgroep dat een goede monitoring van het aantal onverzekerden cruciaal is. Over deze monitoring zijn afspraken gemaakt met het CBS waar ik hierna nog op terugkom. Het CBS gaat met ingang van 1 januari 2006 de aantallen
40
onverzekerden op een andere manier monitoren dan tot nu toe gebeurt (paragraaf 4.2.1). Het zal nog enige tijd duren voordat er concrete uitkomsten uit deze monitoring komen. Omdat ik er aan hecht zo snel mogelijk te beschikken over een indicatie over de ontwikkeling van de aantallen onverzekerden en de daarmee samenhangende problematiek, zal ik het nodige doen om zelf inzicht te krijgen in deze ontwikkeling, daarnaast heb ik betrokken organisaties via de Stuurgroep ‘onverzekerden’ opgeroepen om medio 2006 bij mij melding te doen van door hun geconstateerde ontwikkelingen in de omvang van de onverzekerden en de daarmee samenhangende problematiek. In de onderhavige notitie sluit ik aan bij de verdeling die de werkgroep heeft gemaakt. Ik zal dus eerst ingaan op de activiteiten die door of namens mijn ministerie zijn uitgevoerd in de periode tot en met 31 december 2005. Vervolgens ga ik in op de periode na 1 januari 2006 en de maatregelen die genomen kunnen worden binnen het bestaande wettelijke kader. Tenslotte ga ik in op de periode na 1 januari 2006 en de maatregelen die genomen kunnen worden waaruit een wijziging van het wettelijk kader voortvloeit. De periode tot en met 31 december 2005 Het onderhavige rapport bevat een inventarisatie van de verschillende activiteiten die door of namens mijn ministerie zijn uitgevoerd. Die activiteiten liggen op het terrein van de voorlichting en op het actief benaderen van specifieke doelgroepen. Bij dit onderdeel hebben de Landelijke Vereniging van Thuislozen en de Federatie Opvang een belangrijke rol gespeeld. Naast het zelf organiseren van voorlichting heb ik ook verschillende instanties en cliëntenorganisaties financieel gefaciliteerd voor het benaderen van moeilijk bereikbare of kwetsbare groepen. Ik ga ervan uit dat door deze actieve benadering van kwetsbare groepen, mensen verzekerd zijn die zich anders niet verzekerd hadden. Dit feit bezien in combinatie met het instrument van de negatieve optie uit de Zorgverzekeringswet, waarbij iedereen die verzekerd is en niet reageert op het aanbod van zijn verzekeraar in principe verzekerd blijft, brengt mij tot de verwachting dat het aantal onverzekerden op 1 januari 2006 kleiner zal zijn dan het huidige aantal.
De Zorgverzekeringswet en het risico op onverzekerdheid Organisaties als Divosa en de VNG en veel gemeenten wijzen op het andere karakter van de Zorgverzekeringswet in vergelijking tot de Ziekenfondswet. Is het onder de Ziekenfondswet onmogelijk om mensen uit hun verzekering te zetten, de verzekering is immers een verzekering van rechtswege, onder de Zorgverzekeringswet kan dit wel gebeuren. Omdat de verzekering gebaseerd is op een verzekeringsovereenkomst met tweezijdige rechten en plichten kan de verzekeringsdekking worden opgeschort en uiteindelijk kan de verzekering geroyeerd worden indien de verzekerde niet de premie voor de verzekering betaalt. Gelet hierop vrezen de genoemde partijen een forse stijging van het aantal personen dat onverzekerd raakt. Hoewel ik mij die vrees voor kan stellen, het karakter van de Zorgverzekeringswet is inderdaad wezenlijk anders dan dat van de Ziekenfondswet en de verschuldigde nominale premie is inderdaad ho ger dan onder de huidige Ziekenfondswet, wil ik er echt alles aan doen om het aantal onverzekerden zo klein mogelijk te houden en te voorkomen dat de groep onverzekerden groter wordt. Ik wil echter benadrukken dat de aanpak van dit probleem niet
41
alleen een verantwoordelijkheid is van de Rijksoverheid maar ook een verantwoordelijkheid van de andere betrokken partijen zoals verzekeraars, gemeenten, zorgaanbieders en belangenorganisaties. De Rijksoverheid kan bij een aantal verkende opties een faciliterende rol spelen. Bij de meeste opties is echter de inzet en medewerking van alle betrokken partijen onontbeerlijk. Voor het bestrijden van onverzekerdheid is een actieve inzet nodig van iedereen. Nu twijfel ik geen moment aan de inzet van de betrokken partijen. Bij de totstandkoming van het onderhavige rapport is de betrokkenheid van iedereen gebleken. GGZ Nederland, Divosa, VNG, de Federatie Opvang, de verschillende patiënten- en cliëntenorganisaties (zie bijlage IV van het rapport) hebben allemaal door hun inbreng blijk gegeven van hun betrokkenheid. Als ik het heb over de Zorgverzekeringswet gaat het over de periode na 1 januari 2006. De werkgroep heeft verkend welke mogelijkheden er zijn om binnen de bestaande wet- en regelgeving het risico op onverzekerdhe id te verkleinen dan wel de nadelige gevolgen van onverzekerdheid te beperken. Het verslag hierover treft u aan in Hoofdstuk 3 van het rapport. De periode na 1 januari 2006: maatregelen binnen het bestaande wettelijke kader. In Hoofdstuk 3 van het rapport heeft de werkgroep een inventarisatie gemaakt van verschillende maatregelen die genomen kunnen worden op basis van het bestaande wettelijke kader. Iedere maatregel is vervolgens door de werkgroep beoordeeld op verwachte effectiviteit, te weten leidt het tot een verkleining van de problematiek, op compatibiliteit met bestaande wet- en regelgeving en op praktische uitvoerbaarheid. Ook is het element van de administratieve lastendruk bij de beoordeling betrokken. Hier wil ik iets dieper ingaan op een aantal opties die naar het oordeel van de werkgroep goed ingezet kunnen worden om (de gevolgen van) onverzekerdheid tegen te gaan. Het gaat hierbij achtereenvolgens om f. het bevorderen van collectieve (aanvullende) verzekeringen voor bijstandsgerechtigden en andere sociale minima g. het bewerkstelligen van een koppeling in gegevensbestanden zodat gemeenten automatisch geïnformeerd kunnen worden indien een bijstandsgerechtigde een gekwalificeerde betalingsachterstand heeft h. het aanbieden van een begeleidend schrijven bij het uitschrijfbewijs bij het einde van een verzekering i. het rechtstreeks overmaken van de zorgtoeslag naar de zorgverzekeraar j. het bevorderen van automatische incasso Het bevorderen van collectieve (aanvullende) verzekering voor bijstandsgerechtigden en andere sociale minima (paragraaf 3.5.5) Met deze optie wordt beoogd onverzekerdheid te voorkomen, omdat het financieel aantrekkelijker is om deel te nemen aan een collectief dan zelfstandig een verzekering te sluiten. Bovendien kan hiermee in de regel worden geprofiteerd van een goede (aanvullende) collectieve basisverzekering. Naar verluidt hebben ongeveer 200 gemeenten, die thans een collectieve aanvullende verzekering hebben, een aanbod gekregen voor een collectieve basisverzekering waar het merendeel mee zal gaan instemmen. Voor de overige gemeenten is dit instrument op zijn vroegst begin 2007 beschikbaar ook al zouden deze gemeenten de intentie hebben om eventueel al met ingang van begin 2006 dit instrument in te zetten. De voordelen van deze optie zijn dat gemeenten via de collectieve verzekering afspraken kunnen maken over ondermeer automatische incasso, signalering betalingsachterstanden en
42
dat deze verzekering ook ten goede komt aan sociale minima. Met een collectieve verzekering wordt recht gedaan aan het doel van de gemeenten om sociale minima verzekerd te krijgen en te houden. Een bijkomend voordeel voor de gemeente is een besparing in de administratieve lastendruk omdat individuele aanvragen voor bijzondere bijstand hiermee worden voorkomen. Nadeel voor kleinere gemeenten is dat niet zo snel een schaalvoordeel bereikt zal kunnen worden. Deze oplossing bereikt overigens niet de zwervende dak- en thuislozen. Reactie op aanbeveling Mede gelet op het feit dat met deze optie een grotere groep kan worden bereikt dan uitsluitend de groep bijstandsgerechtigden heb ik met Divosa en de VNG afgesproken dat zij naar eigen inzicht gemeenten wijzen op het instrument van de collectieve (aanvullende) basisverzekering en de voordelen hiervan. Signalering van betalingsachterstand onder bijstandsgerechtigden (paragraaf 3.5.1) Deze optie heeft veel politieke aandacht gekregen. Zij vloeit voort uit de wens van alle gemeenten (VNG). Het belang daarbij is duidelijk. Als gekeken wordt naar de verdeling van bijstandsgerechtigden dan is het grosso modo zo dat circa 90% van de bijstandsgerechtigden in 40 gemeenten van de circa 460 gemeenten is geconcentreerd. Vanuit de werkgroep zijn gesprekken gevoerd met het Inlichtingenbureau, het CVZ, ZN en het College bescherming persoonsgegevens. Hierbij is gebleken dat deze optie in praktijk kan worden uitgevoerd. Met deze optie wordt beoogd te voorkomen dat bijstandsgerechtigden onverze kerd raken. De essentie van deze optie is dat gemeenten via het Inlichtingenbureau een signaal krijgen dat een bijstandsgerechtigde een betalingsachterstand heeft in de premiebetaling van zijn zorgverzekering. De gemeente beoordeelt of zij op grond van artikel 57 WWB budgetbeheer aan betrokkene oplegt en voorziet in de doorbetaling van de premie voor de zorgverzekering. Het Inlichtingenbureau op zijn beurt wordt met informatie gevoed door SAPZ3 . Het CBP ziet op zich geen belemmeringen op privacytechnisch gebied als duidelijk is hoe de verantwoordelijkheid voor de gegevensbestanden binnen SAPZ is geregeld en wie hierop kan worden aangesproken. Daarnaast dient aandacht besteed te worden aan de proportionaliteit, dat verzekeraars geen inzicht krijgen in de inkomstenbron van verzekerden en de noodzaak van het regelen van deze oplossing gebaseerd wordt op de Wet werk en bijstand. De voordelen van deze optie zijn dat royement van verzekerden en daarmee onverzekerdheid kan worden voorkomen. Met de doorbetaling van de premie loopt de verzekeraar geen incasso risico. Deze optie sluit ook aan bij de bestaande gegevensstroom van Inlichtingenbureau naar gemeenten. De verzekeraar krijgt vooraf geen inzage in de inkomstenbron van betrokkenen. Reactie op aanbeveling Gelet op het nut van deze optie zal ik deze realiseren. Het is daarbij mijn bewuste keus om deze optie alleen toepasbaar te maken voor bijstandsgerechtigden en niet voor andere sociale minima. Uitbreiding van deze optie tot andere sociale minima is niet zinvol omdat gemeenten ter zake van deze categorie geen wettelijk instrument hebben dat vergelijkbaar is met artikel 57 WWB. Omdat de inkomstenbronnen van de overige sociale minima een divers karakter hebben is er geen wetgevingscomplex dat op al deze verschillende inkomstenbronnen ziet en dat gewijzigd kan worden. Gemeenten zijn daarnaast voor de overige sociale minima ook niet op dezelfde manier verantwoordelijk als voor bijstandsgerechtigden.
3
Sectoraal Aanspreekpunt Zorgverzekeringen
43
De koepelorganisatie van verzekeraars heeft zich bereid verklaard haar leden op te roepen om mee te werken aan de melding van achterstanden in de betaling van ziektekostenverzekeringspremie. Overigens merk ik op dat er op basis van de Wet werk en bijstand een verplichting is om in individuele gevallen deze informatie aan gemeenten te leveren. Verder merk ik op dat het natuurlijk moet gaan om gekwalificeerde achterstanden. Bij sommige doelgroepen, met name de doelgroepen in de maatschappelijke opvang, is hier na een maand al sprake van. Ik heb het College van zorgverzekeringen verzocht de koppeling tussen SAPZ en het Inlichtingenbureau te maken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd het Inlichtingenbureau opdracht te geven de implementatie van deze gegevensstroom en het doorgeven van informatie aan gemeenten mogelijk te maken. Uitschrijfbewijs met begeleidend schrijven (paragraaf 3.4.1) Met deze optie wordt beoogd dat verzekeraars bij aanvang van de verzekering een indicatie krijgen of de aspirant- verzekerden aan hun betalingsverplichtingen zullen voldoen. Deze optie is met name gericht op de calculerende burger. De verzekeraar kan hierbij de vinger aan de pols houden en aandringen op het gebruik van automatische incasso, waarmee een grote betalingsachterstand en daarmee royement kan worden voorkomen. De optie beoogt dus indirect onverzekerdheid te voorkomen. De wet voorziet in de verplichting voor zorgverzekeraars om de verzekerde bij beëindiging van de verzekering te voorzien van een uitschrijfbewijs. Dit uitschrijfbewijs kan met een begeleidend schrijven aan de verzekerde ter hand worden gesteld. In het begeleidend schrijven kan de verzekeraar ondermeer opnemen dat de verzekerde in het verleden heeft voldaan aan zijn betaalverplichtingen. De nieuwe verzekeraar moet voor de beoordeling of een boete moet worden opgelegd inzage hebben in het uitschrijfbewijs. Hij kan dan tevens om de begeleidende brief vragen en vaststellen of de potentiële verzekerde een wanbetaler is. De verzekeraar kan vervolgens nadere afspraken, zoals vooruitbetaling, maken met de verzekerde, maar kan dit niet afdwingen daar de acceptatieplicht hieraan in de weg staat. De voordelen van deze optie zijn dat verzekeraars een indicatie krijgen over het betaalbedrag van hun aspirant verzekerden en tijdig maatregelen kunnen treffen om royement te voorkomen. De administratieve lasten van deze optie zijn ook relatief laag in vergelijking met het hieronder genoemde alternatief. Het nadeel van deze optie is dat verzekeraars niet gehouden zijn een dergelijk begeleidend schrijven af te geven. Het CBP ziet geen belemmeringen op privacytechnisch gebied wat deze optie betreft en geeft hieraan de voorkeur boven het inrichten van een register met wanbetalers. Deze opvatting wordt gedeeld door de werkgroep. Hoewel de voorkeur van de zorgverzekeraars uit gaat naar het hanteren van de lijst met wanbetalers, heeft de koepelorganisatie zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Reactie op aanbeveling Ik ben van oordeel dat de implementatie van deze optie een indirecte bijdrage levert in de bestrijding van onverzekerdheid en heb er daarom bij Zorgverzekeraars Nederland op aangedrongen zijn leden te vragen hieraan mee te werken. Aangezien verzekeraars hier belang bij hebben, verwacht ik dat dit ook in een meerderheid van de betrokken gevallen zal gebeuren. Mocht in de praktijk blijken dat deze optie niet het gewenste resultaat oplevert, dan zou overwogen kunnen worden om een andere door de werkgroep aangegeven optie in de praktijk te realiseren, te weten het inrichten van een lijst met wanbetalers. Zorgtoeslag rechtstreeks overmaken aan de zorgverzekeraar (paragraaf 3.5.3)
44
Met deze optie wordt beoogd onverzekerdheid te voorkomen. Het voordeel van deze optie is dat de zorgtoeslag niet wordt uitgegeven aan andere zaken dan de premie en dat er niet een extra schijf tussen verzekerde en verzekeraar wordt geplaatst, zoals bij het overmaken van de zorgtoeslag naar gemeenten het geval zou zijn. Het nadeel is dat deze optie een deeloplossing is. Voor het voorkomen van onverzekerdheid is immers betaling van de gehele premie noodzakelijk. Overigens gaat het hier uitsluitend om bepaalde categorieën van de sociale minima waarbij de vrees van een verkeerde besteding van de zorgtoeslag bestaat. Toepassing van deze optie bij bijstandsgerechtigden, waarbij budgetbeheer wordt toegepast is niet nodig, omdat hierbij de premie al ingehouden wordt op de bijstandsuitkering. Reactie op aanbeveling Gelet op het belang dat verschillende partijen hechten aan deze optie heb ik met Zorgverzekeraars Nederland de afspraak gemaakt dat de koepelorganisatie zich sterk maakt dat haar leden zich zullen inspannen om hun administratie zodanig in te richten dat met ingang van 1 januari 2007 de zorgtoeslag desgewenst rechtstreeks kan worden overgemaakt naar de verzekeraar. Dit onder de kanttekening dat het overmaken van de zorgtoeslag geschiedt op basis van vrijwilligheid van beide partijen en dat de oplossing niet is gericht op een standaardprocedure van alle mensen die recht hebben op zorgtoeslag, maar uitsluitend voor diegenen die behoren tot de kwetsbare groepen en die niet bijstandsgerechtigd zijn. Automatische incasso (paragraaf 3.4.3) Sociale diensten bevorderen bij bijstandsgerechtigden de afgifte van een automatische incasso voor de betaling van de premie voor de zorgverzekering. Het voordeel van deze optie is dat mensen niet meer kunnen vergeten hun premie te betalen en dat het incasso risico voor verzekeraars verkleind wordt. Het nadeel is dat een automatische incasso geen zin heeft bij geen of onvoldoende saldo op de rekening. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen moet de automatische incasso plaatsvinden vlak na het storten van het salaris of de uitkering. De optie kan in zijn algemeenheid alleen op vrijwillige basis worden toegepast. Reactie op aanbeveling Gelet op het praktisch nut van de automatische incasso heb ik in mijn contacten met gemeenten, verzekeraars en belangenorganisaties gewezen op de voordelen van een automatische incasso. Mijns inziens kan hierbij de lijn worden gevolgd die de koepelorganisatie van verzekeraars voorstaat, te weten het opleggen van een verplichting tot automatische incasso bij iemand waaruit uit het begeleidend schrijven bij het uitschrijfbewijs blijkt dat betrokkenen niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Blanco aanvraagformulieren zorgtoeslag (paragraaf 3.7.1.7) Graag ga ik kort in op deze optie, hoewel de werkgroep ter zake geen aanbeveling doet. Met deze optie wordt beoogd dat mensen die geen aanvraagformulier voor zorgtoeslag hebben ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij adresloos zijn, maar hierop wel recht hebben toch een zorgtoeslag aan kunnen vragen, waardoor weer minder geld nodig is om de premie te betalen. De optie levert dus een indirecte bijdrage aan het tegengaan van onverzekerdheid. In de praktijk blijkt dit geen werkbare oplossing, omdat de Belastingdienst niet beschikt over blanco aanvraagformulieren. Daarnaast kan zij deze administratief niet verwerken. Naar ik heb begrepen zet de Belastingdienst alles op alles om de digitale ingestuurde aanvragen voor een zorgtoeslag te verwerken en af te handelen en hiervoor zoveel mogelijk
45
de beschikbare mankracht in te ze tten. Gelet op de toezegging van de Belastingdienst om in contact te treden met belangenorganisaties om te bezien hoe de aanvraag van een zorgtoeslag voor deze groepen efficiënter uitgevoerd kan worden, ga ik er vanuit dat er een passende oplossing komt voor deze situaties.
Toepassing van boete uitstellen voor kwetsbare groepen (paragraaf 3.7.1.5) Met deze optie wordt verzocht om voor kwetsbare groepen de toepassing van de bestuurlijke boete een jaar uit te stellen. Met name door cliëntenraden en belangenorganisaties wordt hiervoor gepleit. De achterliggende gedachte achter dit verzoek is dat de betreffende personen, die financieel al niet draagkrachtig zijn, door middel van een boete financieel op een dusdanige achterstand worden gezet dat zij financieel geen uitweg meer zien en daardoor niet aan hun premieverplichtingen voldoen. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid om voor een bepaalde categorie van de wet af te wijken. Nog daargelaten hoe je deze mensen zou moeten definiëren. De wet voorziet wel in de mogelijkheid om de boete niet op te leggen, in die gevallen waarin de betrokkene het niet- naleven van de zorgverzekeringsplicht niet kan worden aangerekend of niet verwijtbaar is. Reactie op aanbeveling Hoewel de werkgroep ter zake geen aanbeveling doet, hecht ik eraan hier toch op dit onderwerp in te gaan. Ik heb namelijk begrip voor het pleidooi van de cliëntenraden en de belangenorganisaties en zie ook het voordeel voor de kwetsbare groepen van het formeel uitstellen van de boetebepaling. Aan de andere kant wil ook ik niet om de wet heen. Om aan deze wens tegemoet te komen, zou een wetswijziging noodzakelijk zijn. Los van alle problemen die een dergelijke wetswijziging met zich meebrengt, acht ik deze niet nodig als ik kijk hoe het opleggen va n de boete in de praktijk gestalte krijgt. Ik kan me zeer wel situaties voorstellen bij deze categorie waarin het niet-naleven van de verzekeringsplicht nietverwijtbaar is, dan wel er een rechtvaardigingsgrond voor is. Daarnaast betrekt het CVZ in zijn afwegingen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen boete de draagkracht van betrokkene. Aangezien het hier in de regel zal gaan om een financieel kwetsbare groep is het nog maar de vraag in hoeverre deze kwetsbare groepen een maximale boete opgelegd krijgen. Inhouden premie op bijstandsuitkering (paragraaf 3.5.4) Hoewel de werkgroep op dit onderwerp geen aanbeveling doet, wil ik in deze brief toch nog kort ingaan op deze optie. Van de VNG heb ik begrepen dat er bij gemeenten veel vragen bestaan over dit onderwerp. Gelet hierop heb ik mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht in de SZW- verzamelbrief aan de gemeenten aan dit onderwerp aandacht te besteden. Een automatische verrekening van de zorgpremie met de bijstandsuitkering bij alle bijstandsgerechtigden is mogelijk, noch wenselijk. Het doel van de WWB is immers het bevorderen van het zelfstandig voorzien in het bestaan. Verder is het op basis van de huidige regelgeving al mogelijk om in individuele gevallen over te gaan tot automatische inhouding indien de gemeente van oordeel is dat iemand niet in staat tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Dit is eveneens mogelijk voor groepen van bijstandsgerechtigden die voldoen aan door de gemeente gestelde en voor de burger kenbare criteria op grond waarvan de gemeente op basis van artikel 57 WWB noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand kan verrichten uit hoofde van de belanghebbende.
46
OVERIGE AANBEVELINGEN WERKGROEP BINNEN BESTAANDE KADER In hoofdstuk 3 van het rapport doet de werkgroep nog een aantal aanbevelingen. Deze aanbevelingen neem ik over. Ik heb voorts Divosa verzocht haar leden te wijzen op het verschijnsel van de basisbank rekening. Gelet op het praktisch nut van de vergroting van het aantal postadressen heb ik mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht om voor dit punt aandacht te besteden in de SZW- verzamelbrief aan de gemeenten. De periode na 1 januari 2006: maatregelen buiten het bestaande wettelijke kader Als bovenstaande opties worden geïmplementeerd en nageleefd wordt een goede bijdrage geleverd in de bestrijding van onverzekerdheid. Om wat de aantallen betreft de vinger aan de pols te houden is het belang van een goede monitoring cruciaal. Zoals ik hiervoor heb aangegeven zijn hierover afspraken gemaakt met het Centraal Bureau voor de Statis tiek, dat met ingang van 1 januari 2006 de aantallen onverzekerden niet meer groepsgewijs maar op individuele basis gaat monitoren. Als uit deze monitoring mocht blijken dat het aantal onverzekerden toeneemt, dan moet worden bezien in hoeverre het bestaande wettelijke kader moet worden aangepast. In deze subparagraaf wordt ingegaan op een aantal opties die liggen buiten het bestaande wettelijke kader. Voor al deze opties zijn in meer of mindere mate wijzigingen in de regelgeving noodzakelijk. Actieve opsporing van onverzekerden door bestandenkoppeling (paragraaf 4.3) Gezien de beschikbaarheid van deze gegevens is het technisch mogelijk gegevensbestanden met elkaar te vergelijken en zodoende de onverzekerden te traceren. De werkgroep merkt hierbij op dat voorzover er inspanningen worden gedaan die leiden tot een gedwongen verzekering dit indruist tegen het privaatrechtelijke karakter van de Zvw. Een belangrijk uitgangspunt van deze wet is immers de plicht aan iedereen, om zichzelf te verzekeren. Door toepassing van de derde variant wordt voor een klein deel van de bevolking een verzekering van rechtswege gecreërd. Ook leidt dit mogelijk tot strijdigheid met het Europese recht. Iedere wijziging van deze wet moet noodzakelijk en proportioneel zijn. Wel zou het actief benaderen (en eventueel actief beboeten) van onverzekerden op zichzelf al een positief effect kunnen hebben. Het CBP plaatst wel vraagtekens bij de bestandskoppeling. Het CBP acht het traceren van onverzekerden met behulp van bestandskoppeling strijdig met het karakter van de Zvw. Hoe actiever de vervolgacties zijn, hoe zwaarder dit gaat wegen. De wijziging om actieve opsporing via bestandskoppeling te realiseren vereist wetgeving in formele zin waarmee gemotiveerd moet worden afgeweken van de Wbp. Als niettemin gekozen wordt voor deze optie om onverzekerden op individueel niveau te traceren dan kan dit alleen maar gebeuren indien daadwerkelijk iets met deze gegevens wordt gedaan. Indien gekozen wordt voor een bestandskoppeling dient vanzelfsprekend een beslissing te worden genomen over de manier waarop de bestandkoppeling kan worden gerealiseerd, wie hiervoor verantwoordelijk is en welke vervolghandelingen moeten worden uitgevoerd. Reactie op de aanbeveling Ik volg de aanbeveling van de werkgroep om vooruitlopend op de resultaten van de monitoring van het aantal onverzekerden door het CBS de bestandenkoppeling beleidsinhoudelijk voor te bereiden, zodat als de beslissing wordt genomen dat de
47
bestandskoppeling moet worden ingesteld op korte termijn de stappen kunnen worden gezet om dit te realiseren. Als in de praktijk blijkt dat het aantal onverzekerden stijgt, kan opsporing van onverzekerden door het koppelen van bestanden en het nemen van maatregelen jegens onverzekerden hier in principe een goede bijdrage aan leveren. Uiteraard dient hierbij aandacht te worden besteed aan de in het rapport aangegeven bezwaren tegen deze optie. Gelet op de aangegeven bezwaren van deze bestandenkoppeling volg ik de suggestie van de stuurgroep om aan een dergelijke bestandskoppeling eerst een pilot op kleine schaal te laten vooraf gaan. Verrekenen van niet-betaalde premie via verevening (paragraaf 4.4 ) Met deze optie wordt beoogd dat verzekeraars worden gecompenseerd voor het niet ontvangen van premie. De werkgroep is van oordeel dat dit geen werkbare oplossing is. Ik deel deze opvatting en merk bovendien op dat verzekeraars met veel verzekerden in grote steden door de regiocomponent in de verevening al een hoger budget ontvangen dan verzekeraars waarbij dit niet het geval is. Aan deze oplossingsrichting kleeft bovendien het grote bezwaar dat slecht gedrag wordt beloond. Dit geldt zowel voor de verzekeringsplichtigden als voor de verzekeraars. Daarnaast worden betrokkenen niet geroyeerd terwijl ze geen premie betalen. Dit druist volledig in tegen de systematiek van de Zvw. Leerplichtstramien (paragraaf 4.5) Met deze optie wordt beoogd onverzekerdheid te voorkomen. Hierbij is het de bedoeling dat een verzekeraar een verzekerde pas royeert als deze door de volgende verzekeraar is geaccepteerd. Dit betekent dat de eerstgenoemde verzekeraar wordt opgezadeld met een voorzienbaar risico. Dit is Europeesrechtelijk niet toegestaan. Op grond van de Europese schaderichtlijnen mag de Rijksoverheid niet ingrijpen in de bedrijfsvoering van een particuliere verzekeraar, als de verzekeraar daar niet schadeloos voor gesteld wordt. Dit zou alleen kunnen met een oplossing in de vereveningssfeer en zoals uit de hiervoor aangegeven punt 4 blijkt is een dergelijke constructie niet wenselijk. Ik acht dit derhalve geen begaanbare weg. Oprichten waarborgfonds onverzekerden (paragraaf 4.6) Bij de totstandkoming van het rapport van de werkgroep is gebleken dat één van de grote zorgen van de gemeenten, de wethouders van de G4 hebben dit zelfs expliciet aangegeven, het antwoord is op de vraag bij wie uiteindelijk het bonnetje van de kosten van zorg die aan een onverzekerde is verleend gaat neerkomen: bij de betrokkene zelf, bij de zorgverzekeraar, bij de zorgaanbieder of bij de gemeenten. Vanuit die hoek is gepleit voor het inrichten van een waarborgfonds voor zorgaanbieders. Ook de VNG en Divosa zijn voorstander van het inrichten van een dergelijk fonds. Een waarborgfonds onverzekerden biedt als zodanig geen oplossing voor het voorkomen of verkleinen van onverzekerdheid. De werkgroep is niettemin van oordeel dat het instellen van een dergelijk fonds gezien kan worden als sluitstuk om de nadelige gevolgen van onverzekerdheid op te vangen. Deze oplossing biedt namelijk soelaas aan de zorgaanbieders wanneer deze medisch noodzakelijke zorg moeten leveren. Reactie op de aanbeveling Mede gelet hierop sta ik in beginsel positief tegenover het oprichten van een dergelijk fonds voor zorgaanbieders. Wel merk ik op dat het instellen van een dergelijk fonds gezien moet
48
worden als sluitstuk om de nadelige gevolgen van onverzekerdheid op te vangen. Een dergelijk fonds laat onverlet dat vooral gezocht moet worden naar oplossingen die het onverzekerd zijn structureel aanpakken. Wat de al dan niet volledige vergoeding betreft zal bij de inrichting van een dergelijk fonds moeten worden voorkomen dat zorgaanbieders en zorgverze keraars een soepel incassobeheer gaan voeren omdat de rekening toch wel bij een dergelijke fonds kan worden ingediend. Hiertoe zou bijvoorbeeld bepaald kunnen worden dat slechts een zeker percentage van de rekening kan worden ingediend. Hiermee blijft er voor de zorgaanbieders een prikkel bestaan om incassomaatregelen te treffen. De situatie kan bij illegalen anders liggen dan bij andere onverzekerden. Bij de oprichting van een dergelijk waarborgfonds dient verder een aantal andere afwegingen te worden gemaakt. Allereerst natuurlijk over de vorm van het fonds, mede in verband met de vraag of het fonds al dan niet moet worden beschouwd als verzekeraar. Verder moet onder andere worden vastgesteld hoe het fonds wordt gevoed, of de kosten van de zorg in alle gevallen al dan niet volledig vergoed moeten worden, of uit dit fonds de kosten van zowel eerste- als tweedelijnszorg moeten worden vergoed en of met het bestaan van dit fonds de Stichting Koppeling en de beleidsregel dubieuze debiteuren moet worden gehandhaafd. Ik volg de aanbeveling van de werkgroep, om vooruitlopend op de resultaten van de monitoring het oprichten van een waarborgfonds beleidsinhoudelijk voor te bereiden, zodat als de beslissing wordt genomen dat een waarborgfonds moet worden ingesteld op korte termijn duidelijk is hoe dit gestalte moet krijgen.
Conclusie Alvorens inhoudelijk over het onderwerp onverzekerden te concluderen spreek ik eerst mijn dank uit aan zowel de werkgroep als de stuurgroep voor hun inzet bij het opstellen van dit rapport. Concluderend merk ik op dat met de acceptatieplicht in de Zorgverzekeringswet, de afspraken met zorgverzekeraars (negatieve optie), de voorlichting en fysieke opsporing het aantal onverzekerden bij de invoering van de Zorgverzekeringswet naar verwachting zo klein mogelijk is. Het rapport bevat een goede inventarisatie om in de toekomst het ontstaan van onverzekerden te voorkomen, dan wel nadelige gevolgen van het onverzekerd zijn te beperken. Naar mijn mening is de conclusie gerechtvaardigd dat het bestaande wettelijke kader voldoende mogelijkheden biedt om het onverzekerd zijn tegen te gaan. Wel merk ik op dat geen van de geïnventariseerde oplossingsrichtingen los van de andere een afdoende oplossing biedt om onverzekerdheid te voorkomen. Wanneer alle wettelijke middelen worden ingezet die de gemeentelijke overheid ten dienste staan, kan het probleem van onverzekerdheid bij bijstandsgerechtigden klein worden gehouden. Als deze middelen nog eens worden gecompleteerd met de signalering van de betalingsachterstanden, verwacht ik dat het probleem van onverzekerdheid bij bijstandsgerechtigden goed ondervangen is. Voor de overige sociale minima verwacht ik dat de inzet van collectieve basisverzekeringen door gemeenten een grote rol speelt bij het voorkomen van het onverzekerd zijn bij deze categorie. Ik ben mij er niettemin van bewust dat er een categorie kwetsbare groepen bestaat, zoals daken thuislozen die geen bijstandsuitkering ontvangen of niet in de maatschappelijke opvang zitten, waarbij het regelen van een ziektekostenverzekering moeilijk is.
49
Mede om die reden ben ik voornemens gemeenten financieel tegemoet te komen voor met name administratieve lasten die samenhangen met het afsluiten van collectieve verzekeringen en de kosten van voorlichting. Ik denk hierbij aan een bedrag van vijf miljoen euro voor 2006 en drie miljoen structureel voor de periode daarna. Het is aan de gemeente te bepalen hoe dit geld voor de betreffende groepen kan worden ingezet. Ik streef er naar om bij de budgettaire besluitvorming bij de voorjaarsnota deze financiële tegemoetkoming beschikbaar te krijgen.
50