A
gemeente Eindhoven
Programma Stedelijk Kompas 2011 - 2015
Mens & Maatschappij, Maatschappelijke Opvang, Verslavingszorg en Gezondheid
Mei 2011
jco/QE11020388
Mei 2011
Programma Stedelijk Kompas 2011 - 2015 Mens & Maatschappij, Maatschappelijke Opvang, Verslavingszorg en Gezondheid
Colofon
Uitgave Gemeente Eindhoven Mens & Maatschappij, Maatschappelijke Opvang, Verslavingszorg en Gezondheid Datum Mei 2011
gemeente Eindhoven
Mei 2011
Programma Stedelijk Kompas 2011 - 2015 Mens & Maatschappij, Maatschappelijke Opvang, Verslavingszorg en Gezondheid
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 3 1
Voorbeschouwing 5
2
Uitgangspunten 9
3 3.1
Programma per doelstelling 10 Vanaf 2011 hebben alle geregistreerde dak- en thuislozen in Eindhoven een passend traject. 10 Inloopcentra en ervaringsdeskundigen 11 Inrichten instroomhuis/Doorstroomhuis 11 Clientvolgsysteem (IW3) 12 Overbruggingsregeling Awbz 12 Met ingang van 2014 is tenminste 60% van de geregistreerde dak- en thuislozen regulier en duurzaam gehuisvest volgens de norm van de zgn. stabiele mix. 13 Wonen, werken en begeleiding als hoofdvariant/herijking bestaande woonvoorzieningen. 15 Berekening woonbehoefte 16 Trajectfinanciering 16 Housing first en Skaeve huse, DD-hostel 17 Nazorg: aansluiting bij Nieuw Sociaal Beleid 17 Vanaf 2010 kan maximaal 20% van alle dreigende of aangekondigde huisuitzettingen niet worden voorkomen. 18 Woonoverlastteam 19 Outreachend werk en bemoeizorg 19 Koppeling met preventie in lokaal gezondheidsbeleid 20 Met ingang van 2010 is het aantal dak- en thuislozen ten gevolge van afwenteling door penitentiaire of andere instellingen ten hoogste 5% van het totale aantal dak- en thuislozen. 21 Rol Coördinatiepunt Stedelijk Kompas en TTC 21 Stedelijk Kompas en Veiligheid: opvang ex-gedetineerden 22 Woningcorporaties: urgentieregeling, sanctie- en kansenbeleid 23 In 2014 is overlast door dak- en thuislozen teruggedrongen tot ten hoogste 75% van het niveau van 2007. 23 Integrale aanpak woonoverlast (WOT/VTH/GBO) 24 Aanpak straatprostitutie en project Levenskracht 24 Met ingang van 2014 is tenminste 60% van de geregistreerde zwerfjongeren regulier en duurzaam gehuisvest volgens de norm van de zgn. stabiele mix. 25 Uitvoeringsplan aanpak zwerfjongerenproblematiek 25
3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.2
3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4
3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.5 3.5.1 3.5.2 3.6
3.6.1
gemeente Eindhoven
3
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.4.6 4.5 4.6 4.7 4.8 4.8.1
Voorwaarden en middelen 27 Personeel 27 Informatie 27 Organisatie 27 Financiën 29 Zorg en begeleiding 29 Accentverschuiving van de financiering 29 Grensstrook 30 Inzet intensiveringmiddelen 31 Participatiebudget 31 Ontwikkeling Ketenfinanciering 31 Administratie 32 Huisvesting 32 Communicatie en PR 32 Regels en procedures 33 Schuldhulpverlening 34 Bijlage 1 Schatting woonbehoefte 35
4
gemeente Eindhoven
1
Voorbeschouwing
Er zijn meerdere redenen aan te geven waarom het Programma 2011-2015 voor het Stedelijk Kompas juist nu het licht ziet. 1.
2.
3.
Allereerst leert een eenvoudige rekensom dat van de looptijd van het oorspronkelijke plan van aanpak voor de maatschappelijke opvang inmiddels de helft is verstreken. Met nog drie jaar te gaan, is het dan hoog tijd om in te schatten in hoeverre de doelstellingen van het plan nog binnen bereik liggen. Noodzakelijke maatregelen om bij te sturen, zijn meestal niet op korte termijn door te voeren en moeten dus tijdig worden ingezet willen ze nog voor enig effect kunnen zorgen. Onlangs zijn de uitkomsten van het tweede Intravalonderzoek verschenen, waaruit is op te maken welke veranderingen er sinds de telling van 2008 zijn opgetreden in de aantallen dak- en thuislozen. Deze aantallen mogen in enkele opzichten aanvechtbaar zijn en vooral de maximale omvang van de doelgroep weergeven, ze suggereren desondanks dat de uitstroom te traag verloopt, zeker als in aanmerking wordt genomen dat er met de aanpak van het hardnekkigste deel van de problematiek nog een begin moet worden gemaakt. Behalve het rapport van Intraval laat ook de stand van zaken van het Implementatieplan zien dat er aanleiding is om de uitvoering van het Stedelijk Kompas een nieuwe impuls te geven. Weliswaar is het vizier voor de meeste doelstellingen uit het implementatieplan ingesteld op 2014, maar er zijn nu al achterstanden waar te nemen die, als alles op zijn beloop gelaten wordt, ongetwijfeld hun weerslag gaan krijgen op de resultaten die uiteindelijk worden behaald. De eerste drie jaar van het Stedelijk Kompas hebben vooral in het teken gestaan van de inrichting van de organisatie en de realisatie van een aantal prioritaire voorzieningen. Daarmee wijkt Eindhoven overigens niet af van het beeld dat ontstaat in landelijke overzichten van de voortgang van de plannen voor de maatschappelijke opvang. Hoewel dit allerminst betekent dat er aan de daklozen en verslaafden zelf geen aandacht is besteed, hebben alle voorbereidingen alleen zin gehad als de nadruk nu ook echt wordt verlegd naar degenen die hun leven nog altijd op straat doorbrengen. Dat gaat gepaard met een fundamentele verandering in de opvattingen over de manier waarop de complexe problemen van de daklozen moeten worden aangepakt. Het Stedelijk Kompas van Eindhoven berust in belangrijke mate op de 16 profielen, die op grond van de zorgbehoefte waren ontworpen om het zicht op de samenstelling van de doelgroep en op de benodigde voorzieningen te verbeteren. In de profielen komen telkens alle negen leefgebieden aan bod, maar niet in dezelfde mate. Zorg neemt in het merendeel van de gevallen de centrale plaats in. Overwegingen van zowel praktische als inhoudelijke aard maken het noodzakelijk om te bezien of dit model nog wel onverkort kan worden gehandhaafd. Enerzijds lijdt het namelijk geen twijfel dat het aan de capaciteit ontbreekt om alle daklozen die volgens de
gemeente Eindhoven
5
4.
5.
6.
oorspronkelijke berekeningen langdurige zorg nodig zouden hebben onder te brengen in voorzieningen. Zelfs als er nog nieuwe lokaties kunnen worden aangewezen gaat het jaren duren voor er daadwerkelijk gebruik van kan worden gemaakt. Anderzijds hebben projecten als Werkstek uitgewezen dat er ook een therapeutische werking uit kan gaan van de leefgebieden die niet rechtstreeks met de zorg te maken hebben, maar des te meer met het beginsel van de eigen kracht. Dat doet meer recht aan de uitgangspunten van het coalitieakkoord en de bevordering van de eigen verantwoordelijkheid die in de hele Wmo meer en meer opgeld doet. De kern van die gedachte is dat het lonend is om mensen niet in de eerste plaats op hun gebreken en moeilijkheden aan te spreken, maar datgene te versterken waar ze op zichzelf of met hun leefkring toe in staat zijn. Toegepast op de dak- en thuislozen van het Stedelijk Kompas komt dit erop neer dat ook als er sprake is van een zorgbehoefte eerst gekeken wordt naar de mogelijkheden van begeleid wonen in combinatie met dagbesteding of werk. Daar wordt passende begeleiding aan toegevoegd. In de housing first-projecten die inmiddels op stapel staan komt deze invalshoek volop tot uiting. Niet alleen heeft deze veranderde visie grote gevolgen voor de instellingen, die zich met de begeleiding van de daklozen bezig houden, de medewerkers van die instellingen zullen ondervinden dat er andere eisen aan hen worden gesteld. Hulpverleners moeten zich meer als coach gaan gedragen. Dat lukt alleen als ze ook in staat worden gesteld om het vereiste pakket op maat te organiseren. De huidige trajectplannen leveren daarvoor weliswaar een aanzet, maar het is denkbaar dat het bestaande aanbod daar toch nog te zeer in doorklinkt en de flexibiliteit te gering is om de eigen kracht van de daklozen werkelijk ten volle te kunnen benutten. Voor de instellingen betekent de nieuwe opvatting dat preventie, woonbegeleiding en het verlenen van ambulante zorg meer nadruk krijgen. Dat kan in het uiterste geval ook aanpassingen met zich meebrengen in de wijze waarop trajecten worden bekostigd. Bij dit alles zal de gemeente in haar functie als regievoerder niet buiten schot blijven. Onder invloed van ‘Twee werelden’, het rekenkamerrapport dat erop aandringt om vooral hoofdlijnen en maatschappelijke effecten in het oog te houden, is de kentering in feite al ingezet. Bij de formulering van de opdrachten voor de offertes heeft het beleid voor de maatschappelijke opvang, zoals dat in de doelstellingen van het Stedelijk Kompas is vastgelegd, de specificaties per product als leidraad inmiddels vervangen. Voor een deel kan het programma is eveneens worden beschouwd als een uitvloeisel van de hoorzittingen die in 2008/9 aan de maatschappelijke opvang zijn gewijd. Sindsdien zijn er tal van maatregelen getroffen die ten doel hebben om de feilen van het systeem teniet te doen, maar het zou voorbarig zijn om te veronderstellen dat de cultuuromslag, die in het eindverslag van de hoorzitting wordt bepleit, daarmee al een feit is. Dit traject is dan ook nog niet voltooid. De veranderingen die nodig zijn om de doelstellingen van het Stedelijk Kompas waar te maken leiden niet bij voorbaat tot uitbreiding van de voorzieningen voor dak- en thuislozen. De verwachting is dat in veel gevallen producten en instrumenten waarvan moeilijk aan te tonen is dat ze een wezenlijke bijdrage leveren aan de realisatie van de doelstellingen, worden ingeruild tegen een werkwijze 6
gemeente Eindhoven
waar daklozen meer baat bij hebben. Dat staat te boek als het beginsel “nieuw voor oud”, maar het is eigenlijk simpelweg de definitie van verandering. Daarmee is niet gezegd dat er geen middelen beschikbaar zouden zijn om de aanpassingen te ondersteunen. In het landelijke verdeelmodel van het Ministerie van VWS zijn Eindhoven extra gelden toebedeeld die voor deze doeleinden zijn bestemd. Het gaat dan echter om een tijdelijke ophoging van het budget. Aangezien deze financiering met ingang van 2011 kan worden ingezet en afloopt in 2014 is ook dat reden om een aanvullend programma voor het Stedelijk Kompas samen te stellen dat dezelfde periode bestrijkt. Trends en ontwikkelingen
De veranderingen van het Stedelijk Kompas voltrekken zich tegen de achtergrond van een aantal trends en ontwikkeling waarvan niet altijd is te voorzien welke invloed ervan uit zal gaan. b Van de bezuinigingen zijn met name de ingrepen in omvang en besteding van het participatiebudget van belang. Het heeft er alle schijn van dat het werk-gedeelte van deze middelen voorlopig bovenal ten goede zal komen aan degenen die een niet al te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben opgelopen. Dat zijn ruwweg de bovenste treden van de participatieladder. In de regel zullen daklozen buiten die categorie vallen, terwijl het accent in dit programma juist sterker op werk en dagbesteding komt te liggen. De vooruitzichten die zijn verbonden aan de Wet werken naar vermogen zijn in dit verband ook van belang. b Naar het zich laat aanzien worden in ieder geval de Awbz-middelen voor (woon)begeleiding in 2013 en 2014 overgeheveld naar de gemeente. Over de gevolgen is nog weinig te zeggen, maar het staat wel vast dat er bij de overdracht een korting wordt toegepast en dat er geen sprake zal zijn van een eenvoudige, ‘beleidsarme’ compensatieregeling, zoals bij eerdere overhevelingen. b Er is weinig kans op dat de verscherpte aandacht voor de problemen van veiligheid en woonoverlast in Eindhoven de maatschappelijke opvang geheel en al onberoerd zal laten. Voor de opvang van ex-gedetineerden, MOE-landers en Antilianen worden de mogelijkheden van het Stedelijk Kompas al met enige regelmaat aangesproken, en aan er is ook al ettelijke keren overwogen om de taken van de woonoverlastteams uit te breiden. Daarnaast moet de overheveling van de Jeugdzorg naar de gemeenten worden vermeld. b Het Nieuw Sociaal Beleid verkeert pas in een pril stadium, maar dat volstaat om aan te kunnen nemen dat er vooral op het vlak van preventie raakvlakken zullen ontstaan. Bij de herziening van het outreachend werk wordt daar al terdege rekening mee gehouden. Het Nieuw Sociaal Beleid huldigt het eigenkrachtprincipe en zal zich daardoor niet alleen bij de preventie doen gelden, maar ook bij de uitstroom en nazorg. Formele (professionele) en informele begeleiding en ondersteuning moeten elkaar gaan verstevigen. De inzet van ervaringsdeskundigen kan daarbij goede diensten bewijzen. b Als de plannen voor de verlaging van de IQ-grens doorgang vinden is de verwachting dat een deel van de groep die door die maatregel getroffen wordt uiteindelijk aangewezen zal zijn op de maatschappelijke opvang.
gemeente Eindhoven
7
In gemeentelijke kringen is een discussie gaande over de betekenis van regie bij zorgketens en in netwerken. De bevindingen van ‘Twee werelden’ indachtig openbaart zich in deze discussie de behoefte om te sturen op kwaliteit (in termen van de bijdrage aan het beleid en de maatschappelijke effecten die daarin zijn vervat). Dat leidt tot een bezinning op de verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Voorlopig heeft het alvast als consequentie dat de afdeling MOVG ertoe is overgegaan om aan de instellingen gezamenlijk eerder algemene beleidskaders aan te reiken dan nagenoeg uitgewerkte plannen (cf. aanpak zwerfjongeren, instroomhuis, outreachend werk). Door in de voorschriften voor offertes specifieke activiteiten op te nemen heeft de gemeente jarenlang de aanbodgerichte benadering bevorderd. Dat behoort nu tot het verleden. b Om de kosten van de Wmo beheersbaar te houden is het streven van de gemeente er in algemene zin op gericht individuele voorzieningen te schrappen ten gunste van collectieve middelen (de ‘kanteling’ van de WMO). Individuele voorzieningen worden dan nog alleen ter beschikking gesteld (in lichtere en zwaardere vorm) wanneer er niet aan te ontkomen valt. Deze opbouw beantwoordt aan de zogeheten ‘verantwoordelijkheidsladder’. De aanpak van de complexe problematiek van daklozen is overwegend – en in het Stedelijk Kompas zelfs per definitie – een kwestie van maatwerk dat al gauw op de bovenste treden van de verantwoordelijkheidsladder thuishoort. b
8
gemeente Eindhoven
2
Uitgangspunten
Aan de opvattingen, die in de voorgaande paragraaf zijn beschreven, zijn de uitgangspunten te ontlenen die in het Programma 2011-2015 verder gestalte krijgen: 1. De voorstellen moeten ertoe bijdragen dat de (oorspronkelijke) doelstellingen van het Stedelijk Kompas worden gehaald. 2. Extra middelen (intensiveringsgelden) worden alleen ingezet voor initiatieven die ervoor zorgen dat ze vanaf 2015 niet meer nodig zijn. 3. De gemeente beperkt zich tot het opstellen van kaders op hoofdlijnen; de concrete uitwerking wordt aan de uitvoerende partijen overgelaten. 4. Zowel in de kaders als in de concrete voorstellen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de relevante trends en ontwikkelingen. In het vervolg van dit programma wordt geschetst waar toepassing van deze uitgangspunten toe leidt. Sommige veranderingen, zoals de inrichting van een instroomhuis en de herziening van Bemoeizorg en outreachend werk, zijn al in gang gezet, zodat de omtrekken al wat scherper getekend kunnen worden. Voor onderwerpen als werken en wonen geldt dat niet. Daar gaat het dan ook eerder om beschrijvingen van de noodzakelijke omslag dan om een opgave van concrete projecten. Hoe moet het programma worden opgevat? Het probeert een reeks van bestaande en nieuwe initiatieven voor de komende drie jaar in onderlinge samenhang te presenteren. b De samenhang ontstaat vooral uit de verschuiving van zorg als eerste invalshoek naar eigen kracht: wonen en werken staan voorop en worden waar nodig aangevuld met passende zorg en begeleiding. b Tegelijk worden taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tegen het licht gehouden. b Overeenkomstig notitie over de overlegstructuur wordt daarbij de kwaliteitscyclus gevolgd, waarbij de gemeente het beleid op hoofdlijnen beschrijft, de uitwerking van plannen en voorstellen overlaat aan de instellingen en zich ook bij het toezicht en de aanpassing beperkt tot het beleid. b Praktisch gezien zal de gemeente ook daar waar er nadere richtlijnen worden aangereikt (Outreachend werk, Zwerfjongeren, Instroomhuis) met name kaders en uitgangspunten beschrijven. b Daarnaast wordt het programma jaarlijks in een – eveneens algemene – opdracht voor de instellingen uitgewerkt (cf. de Preambule). Daaraan kunnen specifieke vragen voor instellingen worden toegevoegd. b
gemeente Eindhoven
9
3
Programma per doelstelling
3.1
Vanaf 2011 hebben alle geregistreerde dak- en thuislozen in Eindhoven een passend traject.
Inschattingen van de extra inzet die nodig is om de doelstellingen te kunnen halen berusten tot dusverre voornamelijk op het rekenmodel van het Stedelijk Kompas en de cijfers die de onderzoeken van Intraval daaraan toevoegen. Op de betrouwbaarheid van beide instrumenten valt wel wat aan te merken. Mede om die reden is er vanaf 2010 bij de instellingen op aangedrongen om aanmeldingen en de bijbehorende trajectplannen aan te leveren. Pas wanneer het bestand van die plannen min of meer compleet is wordt immers duidelijk hoe groot de opgave voor de komende jaren werkelijk is. De vertraging, die bij de invoering van het cliëntvolgsysteem IW3 is opgelopen, heeft het proces zeker geen goed gedaan, maar kan inmiddels niet langer als een beletsel gelden. Het aantal aanmeldingen is het afgelopen jaar inderdaad fors gestegen, al lijkt de vaart er inmiddels bij een stand van ongeveer 600 iets uit te raken. Dat zou erop kunnen wijzen dat er inderdaad sprake is van behoorlijke vertekening in de gegevens van Intraval waar het gaat om het aantal feitelijk daklozen. Iets minder dan de helft van de aanmeldingen heeft een vervolg gekregen in de vorm van een trajectplan. Er is dan ook nog wel wat werk te verzetten om de achterstand in te lopen. Het schort in dit stadium met name aan trajectplannen voor daklozen waar slechts beperkt of onregelmatig contact mee wordt onderhouden. De kans op zorgmijdend gedrag is juist bij deze categorie groot en het vereist daarom andere dan de gebruikelijke middelen om ook voor deze groep trajectplannen op te kunnen stellen. De inrichting van een instroomhuis, dat de huidige nachtopvang voor een belangrijk deel moet vervangen, beantwoordt aan dat doel, maar ook de inbreng van ervaringsdeskundigen kan een bijdrage leveren. Het vermoeden dat de uitkomsten van de tellingen van Intraval wel eens te hoog zouden kunnen zijn heeft alles te maken met de aard van de bronnen waaruit de gegevens zijn geput. In de tabellen zijn alleen daklozen die met naam en toenaam bekend zijn verwerkt. Dubbeltellingen zijn door vergelijking van persoonsgegevens uitgesloten. Met een aantal andere factoren, die zeker bij een voorziening als de nachtopvang tot oneigenlijke registratie kunnen leiden, is echter geen rekening gehouden. Door gebruik te maken van de feitelijke aanmeldingen wordt het effect van die factoren tenietgedaan. Zodra er gedurende langere tijd geen noemenswaardige toename van de aanmeldingen meer is waar te nemen, zullen de aantallen die Intraval opgeeft voor de omvang van de doelgroep niet langer als richtlijn worden gehanteerd. Voor de doelstellingen van het Stedelijk Kompas tellen dan enkel de daken thuislozen mee die ook feitelijk staan ingeschreven in IW3. Dat komt al gauw neer op een verschil van honderden daklozen, en zelfs op een halvering van de oorspronkelijke ramingen indien de teller inderdaad even boven de 600 blijft staan, zoals de laatste maanden het geval is. Er moet wel bij worden aangetekend dat de uitkomst 10
gemeente Eindhoven
van deze ingreep bedrieglijk is: het werkelijke aantal daklozen zou heel goed hoger kunnen zijn doordat niet iedere dakloze ook wordt aangemeld. Voor alle onderdelen van deze doelstelling geldt dat de inspanningen erop zijn gericht om de daklozen zo snel mogelijk te voorzien van de geëigende begeleiding en zorg. Het gaat daarbij om de verbetering van het bereik, toeleiding en diagnose, met inbegrip van het creëren van de voorwaarden om de diagnose mogelijk te maken. 3.1.1
Inloopcentra en ervaringsdeskundigen
Uitgaande van de tellingen van Intraval zouden er in de regio Eindhoven in 2009 ongeveer 500 feitelijk dak- en thuislozen zijn, nog afgezien van de zwerfjongeren. De gegevens zijn afkomstig van de nachtopvang en de inloopcentra. Het is te voorzien dat het verhoudingsgewijs meer moeite zal kosten om deze groep daklozen van de straat te krijgen, niet in de laatste plaats omdat een deel van hen niet veel verwacht van hulpverlening en zich daarvoor afschermt. Zodra dat zorgwekkend en daarmee ontoelaatbaar wordt ligt er een taak voor Bemoeizorg, maar in andere gevallen bestaat de mogelijkheid dat de inloopcentra of de ervaringsdeskundigen van KDET erin slagen het vertrouwen van deze daklozen in de aanpak van het Stedelijk Kompas geleidelijk aan te herstellen. Als de inloopcentra worden gezien als een verlengstuk van de zorgketen wordt het alleen maar moeilijker om die functie te vervullen. De onafhankelijkheid moet dan ook worden gekoesterd, maar dat hoeft niet te betekenen dat samenwerking en onderlinge contacten uit den boze zijn. De toegevoegde waarde van inloopcentra en ervaringsdeskundigen is intussen ruimschoots aangetoond. Het zijn vormen van informele ondersteuning die hun kwetsbare kanten hebben omdat ze sterk van persoonlijke inzet afhankelijk zijn. De komende tijd wordt bekeken op welke manier iets aan de kwetsbaarheid kan worden gedaan. 3.1.2
Inrichten instroomhuis/Doorstroomhuis
Voor de toegang tot de dag- en de nachtopvang wordt in Eindhoven een onderscheid gehanteerd tussen verslaafde daklozen en niet-verslaafde daklozen. Een dergelijk onderscheid past feitelijk niet meer in de opvattingen van het Stedelijk Kompas, omdat het problemen op een enkel leefgebied bevestigt en zo stigmatisering in de hand werkt, terwijl juist de mogelijkheden die ook verslaafde daklozen nog hebben de nadruk zouden moeten krijgen. De nachtopvang is bovendien verworden tot een nachtpension dat weinig doorstroom genereert en met enige regelmaat wordt afgeschilderd als oorzaak van overlast, doordat de gebruikers iedere morgen hun heil elders moeten gaan zoeken en er looproutes tussen de verschillende voorzieningen ontstaan die om extra toezicht vragen. Het streven is er daarom op gericht de nachtopvang vrijwel geheel te vervangen door een niet-categorale 24-uurs-voorziening in de vorm van een instroomhuis, waar ook een begin wordt gemaakt met het opstellen en uitvoeren van een individueel trajectplan. Voor een beperkte groep hardnekkige gemeente Eindhoven
11
zorgmijders moet daarnaast een passantenverblijf van beperkte omvang behouden blijven. Het instroomhuis heeft niet alleen de functie van een woonvoorziening. Het is de bedoeling dat in dit stadium de mogelijkheden van dagbesteding of werk al zoveel mogelijk worden benut. Ook voor de - doorgaans ambulante – zorg zou er al ruimte moeten zijn. Zodra de noodzakelijke zorg de overheersende factor wordt, komt het verblijf in het instroomhuis in het gedrang en is een afzonderlijke voorziening die nu als ‘doorstroomhuis’ op stapel staat wellicht een alternatief. Ook dit is echter bovenal een woonvoorziening en geen zorginstelling. 3.1.3
Clientvolgsysteem (IW3)
Na een lange periode van voorbereiding is het cliëntvolgsysteem voor het Stedelijk Kompas (IW3) voor de hele keten beschikbaar. Hoewel er rekening mee gehouden moet worden dat het dagelijks gebruik nog vragen om verbeteringen en aanpassingen zal oproepen, zijn grote ingrepen in het systeem niet te verwachten. De vereenvoudiging van de verwerking van aanmeldingen en trajectplannen is immers al doorgevoerd. Het belang van deugdelijk gegevensbeheer voor een samenwerkingsverband, waarin activiteiten rondom een en dezelfde persoon voortdurend gedeeld en afgestemd moeten worden, kan niet genoeg worden onderstreept. Informatie is alleen van betekenis als ze betrouwbaar, actueel en volledig is. Dat vraagt inspanningen van alle organisaties die op het systeem zijn aangesloten. Niet alleen de daklozen zijn daarbij gebaat bij de voortgang van de trajecten, het komt uiteindelijk ook ten goede aan de instellingen en hun vermogen om nieuwe ontwikkelingen, behoeften en inzichten voor te blijven. De realiteit is anders: nu er een omslag teweeggebracht moet worden met wonen en werken als hoofdbestanddeel, is noch de woonbehoefte, noch de aard en de omvang van de vereiste werkvoorziening, noch het aantal daklozen zuiver aan te geven. IW3 kan daar verandering in brengen. Het is dan ook niet zozeer een registratiesysteem van de gemeente, maar een instrument waar alle betrokkenen en niet in de laatste plaats de aangesloten instellingen baat bij hebben. IW3 is daarom behalve een cliëntvolgsysteem ook een onmisbare bron voor managementinformatie. Daar is het systeem al op ingericht. 3.1.4
Overbruggingsregeling Awbz
Sinds 2009 ontvangt Eindhoven compensatie voor het schrappen van de grondslag psychosociaal voor ondersteunende begeleiding uit de Awbz. Voor de jaren 2009 tot en met 2011 heeft het college besloten de compensatiemiddelen te gebruiken om de activiteiten die tot dan toe op die grondslag werden uitgevoerd, voort te zetten en af te zien van eigen beleid dat een andere verdeling tot gevolg zou kunnen hebben. Dat standpunt is niet langer houdbaar.
12
gemeente Eindhoven
De grondslag psychosociaal is in het verleden voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang dikwijls aangegrepen voor de bekostiging van (woon) begeleiding. Dat was aantrekkelijk, omdat er veel rek in bleek te zitten en omdat de grondslag ‘psychiatrisch’ een diagnose door een GGZ-arts vereist, wat bij zorgmijdende cliënten nog wel eens lastig wil zijn. Uitwijken naar de grondslag psychosociaal was dan het minder omslachtige alternatief. Het had echter ook zijn nadelen: de aanspraken op dit onderdeel van de Awbz namen hand over hand toe en tot 2010 was er sprake van onderdiagnostiek bij de doelgroep van de maatschappelijke opvang. De overheveling van de Awbz-middelen naar de gemeente heeft dit nadeel blootgelegd: de doelgroep van het Stedelijk Kompas heeft vaak met meervoudige en complexe problematiek te kampen, zodat toegang tot passende zorg in het kader van de Awbz en Zorgverzekeringswet alsnog gewenst is. Begeleiding onder de noemer OB-psychosociaal is daarnaast veelvuldig aangeboden om de periode tot aan de overgang naar begeleiding of zorg op psychiatrische grondslag in de Awbz te overbruggen. Dat is na de overheveling niet langer mogelijk. Bovendien heeft de beleidsarme regeling voor de toekenning van de compensatiemiddelen zichzelf intussen overleefd. Niet de verdeling in het peiljaar 2007 is bepalend, maar de aard van de begeleiding, zodat de oorspronkelijke grondslag in ere wordt hersteld. In zijn algemeenheid geldt dat het verband tussen de kosten en de activiteiten in een begeleidingstraject nu niet of nauwelijks kan worden gelegd. Werken volgens trajectplannen pretendeert dat zorg en ondersteuning op maat worden geboden. Differentiatie in de zorg en begeleiding zou ook als differentiatie in de financiering zichtbaar moeten worden, omdat het duidelijker maakt om vast te stellen welke middelen voor enig onderdeel van een trajectplan kunnen worden aangesproken. Het effect is een efficiënter gebruik van de verschillende financiële middelen. Dat komt de kwantiteit en kwaliteit van het aanbod en daarmee de kansen op uitstroom ten goede. Met de invoering van trajectplannen alleen wordt dit resultaat niet bereikt. Hoe het wel kan en hoe de gemeente dan met de herverdeling van de compensatiemiddelen om zou kunnen gaan is nog onderwerp van discussie.
3.2
Met ingang van 2014 is tenminste 60% van de geregistreerde dak- en thuislozen regulier en duurzaam gehuisvest volgens de norm van de zgn. stabiele mix.
Nergens hebben de veranderde inzichten in de wensen en noden van de maatschappelijke opvang zoveel gevolgen als bij de huisvesting. Zelfs bij veel lagere aantallen dan waar aanvankelijk van is uitgegaan staat nog lang niet vast dat de beoogde resultaten van het Stedelijk Kompas ook werkelijk worden behaald. Ook al ontbreekt het zicht op de problematiek en de mogelijkheden van veel daklozen nog zolang er niet voor iedereen een trajectplan beschikbaar is, het laat zich raden dat het onmogelijk is om het gros van de daklozen van de straat te krijgen als ze daarvoor eerst een zorggemeente Eindhoven
13
traject moeten doorlopen. De capaciteit van hostels en soortgelijke woonvoorzieningen is daarvoor ten enenmale ontoereikend. Bovendien is het zeer de vraag of het wel wenselijk en zinvol is om aan te nemen dat daklozen pas in aanmerking kunnen komen voor meer zelfstandige woonvormen nadat de toegemeten zorg is verleend. Het is dus niet alleen een kwestie van capaciteit. De gewijzigde visie van het Stedelijk Kompas gaat uit van de overtuiging dat daklozen uiteindelijk betere uitzichten op duurzame uitstroom krijgen indien er eerst en vooral een beroep wordt gedaan op de mogelijkheden die ze nog steeds hebben. De behoefte aan zorg zal afnemen als er een passend aanbod van wonen en werken aan wordt toegevoegd. Mogelijk wordt een deel van de zorg dan zelfs overbodig. Het is verder niet ondenkbaar dat sommige daklozen pas voor de zorg bereikbaar worden als wonen en werken geregeld zijn. Om deze visie gestalte te kunnen geven moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Het begint bij de dakloze zelf, die in dit concept van meet af aan verantwoordelijkheid gaat dragen voor het eigen traject. Dat traject moet daartoe op maat worden gesneden, maar ook volgens dat principe worden uitgevoerd. Dat veronderstelt zeggenschap voor casemanagers en begeleiders, die voortaan als coach te werk moeten kunnen gaan. In het ideale geval houdt dit in dat de casemanager in staat wordt gesteld zorg te dragen voor huisvesting, werk en begeleiding door via de eigen instelling te betrekken wat nodig is. In deze variant maakt de gemeente met instellingen afspraken over het aantal te realiseren trajecten en is het aan de instellingen zelf om bij andere partijen in te kopen wat vereist is om de trajecten te doen slagen. Dat is een ingrijpende wijziging in de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het betekent echter ook dat volstrekt duidelijk is welke partij op het verloop van een traject kan worden aangesproken, waarmee meteen de vierde doelstelling van het Kompas is gediend. Strikt genomen is er dan geen sprake meer van ketenzorg, onder regie van een gemeente, die bij verschillende aanbieders de producten inkoopt waaruit in een later stadium de trajecten op maat worden samengesteld. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie, waarin de gemeente de aanbodgerichte benadering feitelijk in stand houdt door zelf dat aanbod bij het toekennen van subsidies aan instellingen te bepalen. Met een instelling als hoofdaannemer van een traject kan de regie van de gemeente zich beperken tot toezicht op de kwaliteit van de trajecten, de uitvoering van het beleid, en het behalen van de resultaten. Dat is eigenlijk ook de bedoeling is van het sturen op hoofdlijnen. Het heeft als bijkomend voordeel dat veel papierwerk overbodig wordt. Het is denkbaar dat de gemeente de opdracht baseert op een paar wezenlijke kengetallen, zoals de duurzame uitstroom die in een bepaald jaar gerealiseerd moet worden. Voor het overige hoeft de offerte alleen die informatie te bevatten die nodig is om het tarief en de effectiviteit van de voorgestelde activiteiten te kunnen beoordelen.
14
gemeente Eindhoven
3.2.1
Wonen, werken en begeleiding als hoofdvariant/herijking bestaande woonvoorzieningen.
Heeft tot nu toe de zorg de centrale plaats ingenomen bij de aanpak van dakloosheid in de regio Eindhoven, in de nieuwe aanpak draait het allereerst om wonen en werken. Het begrip werken moet hierbij ruim worden opgevat: het heeft zowel betrekking op betaalde en onbetaalde arbeid als op vormen van dagbesteding. Voor zowel wonen als werken geldt het principe echt is beter dan namaak. Zelfstandige huisvesting, al dan niet met begeleiding, heeft de voorkeur boven minder zelfstandige vormen zoals groepswonen of verblijf in een hostel of Domus, zoals betaalde arbeid te verkiezen is boven dagactiviteiten als sport of vrijwilligerswerk. Bovendien is vrijwilligerswerk buiten de instelling in deze benadering dan weer beter dan soortgelijke activiteiten bij de instelling zelf. Dat bij dit alles de mogelijkheden van de daklozen maatgevend behoren te zijn spreekt voor zich. De bestaande vormen van maatschappelijke opvang zijn niet volgens deze uitgangspunten tot stand gekomen. Dat maakt voorzieningen als Odulpha, Labrehuis of semiambulante vormen van zorg niet overbodig; het kan echter wel betekenen dat er in de nieuwe opzet een andere functie aan moet worden toegekend. Zelfstandige woonruimte voor daklozen wordt in Eindhoven vooral ter beschikking gesteld via DOOR!. De gemeente legt de woningcorporaties geen taakstellingen op voor de huisvesting van daklozen. en heeft ook geen rol bij de toewijzing van woningen aan daklozen. Afspraken daarover worden gemaakt tussen de betrokken instellingen en de woningcorporaties. De opvattingen over de maatschappelijke opvang die in dit programma zijn beschreven, vormen op zichzelf geen reden om dit stelsel te herzien, integendeel: in de variant die in het bovenstaande is geschetst wordt deze manier van werken zelfs uitgebreid, doordat in die voorstellen ook reintegratie- en participatieactiviteiten zonder tussenkomst van de gemeente worden verworven. Nu al zijn er instellingen die werk of werkplekken voor de daklozen regelen (cf. Werkstek, Het bedrijf…), maar de schaal waarop dat gebeurt, volstaat vermoedelijk niet om werk in te kunnen zetten op de manier die hier wordt bedoeld. De prominente plaats die in dit programma aan het onderdeel werk wordt toegekend is zonder forse aanpassingen van de huidige praktijk niet waar te maken. Het gaat niet langer om kleinschalige projecten voor specifieke groepen, maar om een rijkgeschakeerd aanbod in combinatie met een deugdelijke inschatting van de mogelijkheden van de daklozen. Werk is meer dan alleen dagbesteding; het moet in de context van het trajectplan het perspectief op een zelfstandig bestaan na uitstroom verbeteren. Van medewerkers van instellingen vraagt de nadruk op werk andere deskundigheden, die minder met hulpverlening en meer met arbeidsbemiddeling te maken hebben. Dat besef heeft Neos er al toe gebracht om medewerkers voor dergelijke taken op te leiden. De mogelijkheden om passend werk voor de dak- en thuislozen te vinden moeten voor een groot deel nog worden verkend. Nauwe samenwerking met de afdelingen van de gemeente die zich daar al veel langer op toeleggen ligt dan voor de hand. Het belang van de factor werk voor de doelstellingen van gemeente Eindhoven
15
het Stedelijk Kompas laat niet toe dat een aanbod van voldoende omvang en inhoud pas op langere termijn beschikbaar komt. Het lastige is dat een goed overzicht van vraag en aanbod niet voorhanden is. De gemeente zal daarom het voortouw nemen om een inventarisatie van de huidige en de toekomstige mogelijkheden voor werk en activering bij de instellingen en daarbuiten op te zetten, zodat is vast te stellen waar het nog aan schort en welke maatregelen getroffen moeten worden om het gewenste niveau te bereiken. De inventarisatie wordt gebaseerd op een vergelijking van beschikbare bestanden en kan ertoe leiden dat de beschikbare middelen anders worden besteed. 3.2.2
Berekening woonbehoefte
De overzichten en tabellen van het Intravalrapport hebben hun beperkingen als het gaat om het bepalen van de woonbehoefte van daklozen in de periode tot 2015. Niet alleen de aantallen dak- en thuislozen zijn voor een dergelijke berekening van belang, maar ook de aard en de zwaarte van de problematiek. Over welke vaardigheden en vermogens de dak- en thuislozen beschikken kan uit het rapport al helemaal niet worden opgemaakt. Dat er behoefte is aan meer differentiatie in de profielen van het Kompas en in de woonvormen is aannemelijk, maar voor de woonbehoefte levert dat hooguit een ruwe indicatie op. Overleg plaats met de woningcorporaties is nodig om te bezien hoe nauwkeurig de woonbehoefte in kaart moet worden gebracht. Daar is al een begin mee gemaakt. 3.2.3
Trajectfinanciering
Over vormen van trajectfinanciering als basis voor de bekostiging van de maatschappelijke opvang wordt al langer gesproken. Voor zover bekend zijn er ook elders in het land geen modellen voorhanden die met wat passen en meten ook in Eindhoven zouden kunnen worden gebruikt. Het streven om de daklozen en de trajecten met alle eisen van dien in het middelpunt te stellen vraagt echter om een dergelijk model. Het huidige systeem ontpopt zich immers eerder als een belemmering voor een andere werkwijze dan als een stimulans. Doordat via beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF) het zorgaanbod en andere voorzieningen worden ‘ingekocht’ zonder dat er een directe relatie bestaat met de trajectplannen die ervan afhankelijk zijn, worden er nauwelijks mogelijkheden geschapen om van het beschikbare aanbod af te wijken en trajectplannen op te stellen die om iets vragen wat niet meteen voorradig is. Zelfs als dat wel gebeurt kan het met de gang van zaken in de offertecyclus een jaar duren voordat het aanbod op de nieuwe vraag is aangepast, of er ontstaan tussentijds allerlei losse projecten. Dit bezwaar doet zich natuurlijk alleen dan voor als omvang en diversiteit van het beschikbare aanbod te wensen overlaat, maar dat geldt altijd bij een aanbodgerichte benadering. In het ideale geval is de verantwoordelijke instelling bij machte om het pakket voor het trajectplan op maat te verwerven en wijzigingen aan te brengen als dat nodig mocht zijn. Dat is zelfs een voorwaarde om van verantwoordelijkheid voor het trajectplan te kunnen spreken. Een vorm van trajectfinanciering waarbij de instelling 16
gemeente Eindhoven
de beschikking krijgt over het hele bedrag voor het traject lost de problemen van het huidige systeem zeker niet helemaal op, maar belooft hoe dan ook meer flexibiliteit en de mogelijkheid om soepel op veranderingen of niet eerder geconstateerde behoeften in te spelen. Aan de gemeente wordt dan vooral rekenschap afgelegd over de resultaten. In de huidige situatie is dat nauwelijks mogelijk: een instelling kan moeilijk verantwoordelijk worden gehouden voor een maatschappelijk effect (duurzame uitstroom), als ze geen zeggenschap heeft over de middelen waarmee ze geacht worden dat effect teweeg te brengen. Voorlopig is trajectfinanciering niet veel meer dan een concept en blijft de gemeente mede verantwoordelijk voor de ondersteuning die aan daklozen geboden kan worden. Dat maakt de regierol nogal onzuiver, terwijl ook het coalitieakkoord iets anders verlangt. Als mocht blijken dat de ontwikkeling van een vorm van trajectfinanciering te omslachtig is of stuit op teveel problemen, zullen er andere manieren moeten worden gevonden om de gewenste flexibiliteit te laten ontstaan. Er kan dan bijvoorbeeld gedacht worden aan de gemeente als makelaar, die de vraag van de verantwoordelijke instelling in overeenstemming moet zien te brengen met de beschikbare zorg of andere vormen van dienstverlening van de aanbieders. 3.2.4
Housing first en Skaeve huse, DD-hostel
De behoefte aan meer diversiteit is ook te bespeuren als het gaat om de woonvoorzieningen. Min of meer concrete plannen zijn er op dit ogenblik alleen voor housing first- projecten, skaeve huse en het DD-hostel. Het housing first-project is bij uitstek interessant omdat het volkomen past in hierboven beschreven visie op de relatie tussen wonen en zorg, terwijl er ook nog innovatieve elementen aan verbonden zijn. Voor skaeve huse en het DD-hostel is het vinden van bruikbare lokaties vooralsnog het grootste struikelblok. 3.2.5
Nazorg: aansluiting bij Nieuw Sociaal Beleid
Het Nieuw Sociaal Beleid is geënt op een kentering in de opvattingen over de manier waarop de overheid, en dus ook de gemeente, burgers tegemoet treedt die een beroep doen op wat ooit de zorgplicht heette. De tijden van de verzorgingsstaat zijn voorbij, maar tegelijk krijgt de gemeente via de Wmo en de overheveling van voormalige Awbz-onderdelen, taken naar zich toegeschoven waar zorg wel degelijk een bestanddeel van is. Het nieuwe sociaal beleid is een methode om daarmee om te gaan. Een voornaam kenmerk van dat beleid is dat de inhoud in veel mindere mate vooraf wordt bepaald. In zekere zin wordt beleid voor specifieke doelgroepen ingeruild voor een werkwijze waarbij hulpverlening plaats maakt voor ondersteuning en er een beroep wordt gedaan op de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van inwoners. Niet bij iedereen kunnen dergelijke vermogens eenvoudigweg worden verondersteld, en evenmin heeft zo’n aanpak kans van slagen als de gemeente afwacht tot de vragen zich vanzelf aandienen. De presentietheorie, waar de benadering methodisch op is gestoeld, vereist aanwezigheid en een actieve, stimulerende opstelling. De nu gangbare aanpak met specialisten en vooraf bepaalde doelgroepen gemeente Eindhoven
17
en maatregelen heeft daarmee grotendeels afgedaan. De doelgroepen (verslaafden, mensen met gedragsproblemen, zwerfjongeren, ex-gedetineerden…) zijn immers niet op mogelijkheden, maar op problemen en gebreken gebaseerd. Het helpt al als de trajectplannen worden opgesteld door medewerkers die er een generalistische kijk op nahouden. Het huidige werkproces voorziet daar overigens al in. Anders dan het Stedelijk Kompas heeft het nieuwe welzijnsbeleid geen regionale strekking. Naar het zich laat aanzien zal de invoering van de werkwijze voorlopig zelfs tot een paar wijken of buurten beperkt blijven, om pas in een later stadium de hele stad te gaan bestrijken. Dat maakt de aansluiting bij het nieuwe beleid er niet eenvoudiger op. Het Stedelijk Kompas kan ongetwijfeld veel profijt hebben van een structuur die ertoe bijdraagt dat eigen kracht wordt bevorderd en problemen in een vroegtijdig stadium worden ontdekt. Zolang die structuur niet voorhanden is, zijn organisatorische aanpassingen voorbarig, maar dat betekent niet dat ook de cultuuromslag die het nieuwe sociaal beleid impliceert moet worden uitgesteld. Zodra de vaardigheden van de daklozen meer gewicht in de schaal leggen dan de beperkingen en problemen, wordt er eigenlijk al een aanzet voor een andere benadering geleverd. De eigen kracht hoeft niet alleen bij de dakloze zelf te worden gezocht, ze kan echter ook worden gehaald uit de leefomgeving en het netwerk waarin de dakloze verkeert. In de praktijk zullen er dan vooral raakvlakken zijn bij preventie (vroegtijdige meldingen) en nazorg (informele zorg, bijdrage aan woonbegeleiding), of bij de toepassing van instrumenten zoals eigenkrachtconferenties. Wanneer de uitvoering van het nieuwe beleid is belegd bij wijkteams of straatcoaches die volgens de presentietheorie te werk gaan (een van denkbare varianten) ligt het voor de hand dat zij de schakel met de maatschappelijke opvang zullen gaan vormen. Voorlopig is het nog niet zover; voor het programma is het nieuw sociaal beleid daarom vooral een richtpunt dat zijn schaduw vooruitwerpt zonder dat alle gevolgen al even voorspelbaar zijn.
3.3
Vanaf 2010 kan maximaal 20% van alle dreigende of aangekondigde huisuitzettingen niet worden voorkomen.
Preventie is de beste manier om dakloosheid op te lossen. Sinds een aantal jaren is dat de opgave van de woonoverlastteams, maar die komen dikwijls pas in het geweer zodra de omstandigheden nijpend zijn geworden en verlies van de woning dreigt. De ingrepen, die dan door de woonoverlastteams worden geïnitieerd, zijn over het algemeen succesvol, waarbij aangetekend moet worden dat niet alle uitzettingsprocedures bij een woonoverlastteam kenbaar worden gemaakt. Het streven om het beroep dat op maatschappelijke opvang wordt gedaan tot een minimum te beperken omvat meer dan alleen de woonoverlastteams, en tegelijk kan de effectiviteit van de woonoverlastteams worden vergroot als er al kan worden ingegrepen voordat de nood echt aan de man komt. Daarvoor is een Preventief kader Stedelijk Kompas geschreven waar het woonoverlastteam slechts een onderdeel uitmaakt, hoe belangrijk het voor de doelstelling ook blijft. De ambitie van deze doelstelling wordt in feite nog opgeschroefd doordat ook vroegtijdige signalering er onder wordt 18
gemeente Eindhoven
geschaard. Preventie is gebaseerd op risicoprofielen en een informatienetwerk, maar ook op een andere verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. 3.3.1
Woonoverlastteam
Van oudsher worden de woonoverlastteams vooral in verband gebracht met situaties waarin iemand uit zijn woning dreigt te worden gezet. In veel gevallen zijn de problemen nog niet verholpen als dat kan worden voorkomen, omdat er gewoonlijk wel meer aan de hand blijkt te zijn dan een tijdelijke betalingsachterstand of misbruik van de woning dat aan louter toevallige omstandigheden toe te schrijven is. Dakloosheid zou dan ook een permanente dreiging blijven als er niets wordt ondernomen om de eigenlijke oorzaken aan te pakken. Er moet dan al gauw gedacht worden aan begeleiding en zorg waarmee de overlast kan worden beteugeld. Afzonderlijke voorzieningen zijn daarvoor niet nodig, omdat een woonoverlastteam eenvoudig kan terugvallen op de structuur en de werkwijze die voor het Stedelijk Kompas al bestaat. Dat voor het beheer van de gegevens hetzelfde informatiesysteem wordt gebruikt spreekt dan voor zich. De inzet van de woonoverlastteams blijft niet beperkt tot Eindhoven. In de omringende gemeenten bestaan soortgelijke varianten van woonoverlastteams in de vorm van een signaleringsoverleg. Qua werkwijze zijn die zonder al te grote aanpassingen in de preventieve structuur op te nemen, toch is de verwachting is dat er nog wel iets te winnen valt door de banden van de woonoverlastteams met het signaleringsoverleg in de regio nauwer aan te halen. Daar zijn al vorderingen mee gemaakt die hun beslag hebben gekregen in concrete werkafspraken over doorverwijzing naar het coördinatiepunt van het Stedelijk Kompas. Daarnaast zijn de woonoverlastteams betrokken in de discussie over een integrale aanpak van woonoverlast in de stad. Woningsplitsing, (illegale) kamerverhuur, aantasting van de woonomgeving en aanverwante praktijken worden daarbij samengevoegd onder de noemer woonoverlast en oplossingen worden gezocht in een combinatie van repressie (handhaving) en begeleiding (zorg). In de voorstellen wordt ook een algemeen meldpunt voor woonoverlast bepleit. Wat precies het aandeel van de woonoverlastteams zal zijn is nog niet bekend. Evenmin is duidelijk of de aanpak van de woonoverlast nieuwe categorieën daklozen teweeg zal brengen. 3.3.2
Outreachend werk en bemoeizorg
Het kader voor een andere opzet van outreachend werk en bemoeizorg is onlangs gereed gekomen. De behoefte aan een herinrichting is ingegeven door een paar bevindingen: b Er is een wildgroei te constateren van outreachende praktijken in de stad. Of het nu verslaafden, MOE-landers en Antilianen betreft of ex-gedetineerden, verkommerden en verloederden, dak- en thuislozen, straatprostituees en probleemjongeren, voor elke doelgroep worden weer nieuwe outreachende teams of
gemeente Eindhoven
19
functionarissen ingezet, zonder dat er sprake is van afstemming, samenwerking of samenhang. b Dit leidt niet alleen tot inefficiëntie (bijvoorbeeld door het uitsluiten of afschuiven van cliënten en verantwoordelijkheden), maar ook tot onnodig hoge kosten voor versnipperde zorg (extra overleg, extra coördinatie of geen coördinatie, dubbele werkzaamheden, gebrekkige informatie, etc.). b De discussie over de taken en de werkwijze van het huidige bemoeizorgteam, die sinds 2008 gaande is, heeft naar het oordeel van de gemeente onvoldoende zichtbare resultaten opgeleverd. b De nieuwe preventieve aanpak Stedelijk Kompas, die enerzijds de instroom in de maatschappelijke opvang moet beperken en anderzijds uitstroom moet bevorderen, vereist een geïntegreerde aanpak van alle outreachend werk. Vroegtijdig signaleren en oppakken van de problemen is in deze opzet essentieel en voor outreachend werk is daarbij een belangrijke rol weggelegd. b Tegelijkertijd dienen zich ook op andere onderdelen van het gemeentelijke beleid ontwikkelingen aan (bijv. op het terrein van veiligheid, het Nieuw Sociaal Beleid) die een herziening van de outreachende aanpak noodzakelijk maken. Op grond van deze overwegingen zijn de partijen die een aandeel hebben in het huidige bemoeizorgteam eerder dit jaar in kennis gesteld van het voornemen om het outreachend werk in zijn totaliteit anders in te richten en de subsidie voor het huidige team en de huidige inzet te beëindigen. Overeenkomstig de gedachtegang van het nieuwe welzijn, maar ook uit praktische en financiële overwegingen, is er een kader aangereikt voor een veeleer generalistische manier van outreachend werken, die niet op voorhand uitgaat van doelgroepen maar vooral wordt gekenmerkt door een actieve, pragmatische handelwijze en een gemeenschappelijke methodiek. Het (zorginhoudelijke en financiële) voordeel is dat er niet voor iedere doelgroep weer een apart team wordt opgetuigd. Wellicht moet ook de wijze van financiering worden aangepast. Nu zijn vergoedingen in de regel gebaseerd op de personele bezetting en bijkomende kosten, het moet echter mogelijk zijn om – vooruitlopend op soortgelijke modellen voor de bekostiging van het nieuwe welzijn - juist hier over te gaan tot een methode van (gedeeltelijke) trajectfinanciering, met enige ruimte voor variatie, afhankelijk van de aard en de zwaarte van de trajecten. Dat model zal na ontvangst van de voorstellen voor de herinrichting in een later stadium nader worden uitgewerkt. 3.3.3
Koppeling met preventie in lokaal gezondheidsbeleid
Al jaren wordt vanuit verschillende beleidsterreinen en bij verschillende instellingen flink ingezet op preventie. Een gezamenlijke visie op preventie ontbreekt echter, waardoor de activiteiten zonder onderlinge samenhang door de organisaties worden uitgevoerd. Met ingang van 2012 wordt het preventiebeleid binnen de gemeente anders belegd om in ieder geval in het beleid meer eenheid te brengen. Dit hout concreet in dat het geheel van universele preventie (bedoeld voor de bevolking in het algemeen) en selectieve preventie (gericht op groepen met een verhoogd risico) onderdeel wordt van het nieuw te formuleren lokaal gezondheidsbeleid voor de 20
gemeente Eindhoven
periode 2012-2015. Geïndiceerde preventie van dak- en thuislozen valt onder het Stedelijk Kompas (voorzover de gemeente voor de bekostiging zorgt). De preventie-activiteiten die door verschillende aanbieders zoals GGD BrabantZuidoost, Novadic-Kentron en GGzE worden aangeboden zullen in samenhang worden ingekocht, dit om de preventieprogramma’s effectiever te maken.
3.4
Met ingang van 2010 is het aantal dak- en thuislozen ten gevolge van afwenteling door penitentiaire of andere instellingen ten hoogste 5% van het totale aantal dak- en thuislozen.
Ging het hier aanvankelijk om het eindeloos doorschuiven van lastige daklozen, inmiddels is het doel om verdringing en de instroom van oneigenlijke ‘daklozen’ tegen te gaan. Daartoe behoren niet alleen daklozen die volgens de richtlijnen van Ministerie van VWS geen deel uitmaken van de doelgroepen van het Stedelijk Kompas in engere zin, zoals MOE-landers, maar ook personen die uit andere regio’s afkomstig zijn. Pogingen om hieromtrent landelijk afspraken te maken hebben voorlopig weinig resultaat gehad, zodat de praktijk met centrumgemeenten die regels van eigen makelij hanteren blijft voortbestaan. Eindhoven vormt in dat opzicht geen uitzondering. Daar kan de bemoeienis van het Stedelijk Kompas echter niet zo maar eindigen. Afwenteling van cliënten is immers in veel gevallen de oorzaak van de zgn. verkeerde-bedden-problematiek, die een belasting vormt voor de desbetreffende instelling, maar ook de dakloze die het aangaat niet helpt. Het moet gezegd dat de invoering van het werkproces van het Stedelijk Kompas er nu al voor zorgt dat daklozen niet aan hun lot overgelaten kunnen worden op het moment dat ze binnen de verantwoordelijke instelling om welke reden dan ook niet langer te handhaven zijn. De trajecttoewijzingscommissie (TTC) buigt zich in dergelijke gevallen over de vraag of er een alternatief geboden kan worden. De belangrijkste belemmering voor het resultaat van deze doelstelling vindt daarom intussen haar oorsprong bij partijen die geen deel uitmaken van de TTC, waaronder de penitentiaire inrichtingen. De schakel tussen ex-gedetineerden en het Stedelijk Kompas was tot voor kort de sector Openbare Orde en Veiligheid (OOV), waar ook het regioteam voor ex-gedetineerden (REG) is ondergebracht. Het ziet het ernaar uit dat die constructie ook na de reorganisatie van de sector OOV in stand blijft. De aansluiting van de werkprocessen zal hoe dan ook gewaarborgd moeten worden. Pogingen om aan personen die voor veel overlast zorgen extra aandacht te besteden hebben tot nog toe over het algemeen weinig uitgehaald; de inbreng en deelname van het Openbaar Ministerie werd daarbij node gemist. 3.4.1
Rol Coördinatiepunt Stedelijk Kompas en TTC
De invoering van het werken met de trajectplannen en aanmeldingen is met de gebruikelijke gewenningsverschijnselen gepaard gegaan. Nu dat stadium achter de rug lijkt slinkt het aantal plannen waar door toedoen van het Coördinatiepunt en de gemeente Eindhoven
21
TTC nog aan moet worden geschaafd. Dat is ook wenselijk om aandacht te kunnen besteden aan de instroom, juist nu langzaam maar zeker alles in stelling wordt gebracht om de feitelijk daklozen de maatschappelijke opvang binnen te loodsen. Omdat het Coördinatiepunt het zenuwcentrum voor de aanmeldingen en de trajectplannen is, zou het steeds beter in staat moeten zijn om gevallen van afwenteling op te merken. 3.4.2
Stedelijk Kompas en Veiligheid: opvang ex-gedetineerden
Onder invloed van de bezuinigingen zijn voorzieningen voor ex-gedetineerden in Eindhoven onder druk komen te staan. Dat geldt voor Horizon, het REG-team en Rentree. De ambities van de gemeente op het vlak van veiligheid laten echter niet toe dat de terugkeer in de maatschappij van de soms ook dakloze ex-gedetineerden zonder enige begeleiding of toezicht plaatsvindt. Dat is moeilijk te rijmen met het schrappen van voorzieningen voor diezelfde ex-gedetineerden. Onwillekeurig is de aandacht is daardoor nogal eenzijdig uitgegaan naar de mogelijkheden om het vroegere aanbod in stand te houden of te herstellen, zonder dat duidelijk was waar nut en noodzaak van dat aanbod aan afgemeten zouden moeten worden. Het eigenlijke doel van de voorzieningen dreigt dan uit het oog te worden verloren. Inmiddels ligt er een voorstel voor een andere benadering, die niet de voorzieningen maar de doelstellingen van de nazorg voor ex-gedetineerden vooropstelt en daarmee veeleer de vraag benadrukt. Deze benadering sluit nauw aan bij de opvattingen die ook in het Stedelijk Kompas opgeld doen. Het is aan de gemeente om het inhoudelijke en kwalitatieve kader aan te reiken en de doelstellingen voor instroom, doorstroom en uitstroom te formuleren. Daarna wordt bekeken in hoeverre de aard en de omvang van de voorzieningen, al dan niet in aangepaste vorm, aan de vraag voldoen. Het gaat dan om het REG-team voor de toeleiding, de forensische zorg van de GGzE, Rentree, en een aantal plekken bij Neos. Daarnaast ligt er een projectplan van Atlant en zijn er al enige tijd besprekingen gaande met Exodus. Volgens de gegevens van het REG keren jaarlijks tussen de zes- en zevenhonderd exgedetineerden terug naar de regio Eindhoven. Voor ruwweg een derde van hen is de huisvesting na afloop van de detentie niet vanzelfsprekend, een nog groter aantal is niet verzekerd van werk of inkomen. Dat de maatschappelijke opvang voor een deel in de huisvesting voorziet ligt voor de hand, zij het dat er niet altijd sprake is van categorale opvang. Vanuit het gezichtspunt van het Stedelijk Kompas is categorale opvang ongewenst, al was het maar vanwege het stigmatiserende effect dat ervan uitgaat. Zoals zo vaak is ook hier eerder de financiering (justitiegelden, Wfz) reden om aparte voorzieningen te onderhouden dan het belang van degenen die er gebruik van moeten maken. Niet alle plekken voor ex-gedetineerden worden echter met middelen van justitie bekostigd. Dat is reden om bij de herziening van de nazorg voor ex-gedetineerden ook het gebruik van Wfz-gelden aan de orde te stellen.
22
gemeente Eindhoven
3.4.3
Woningcorporaties: urgentieregeling, sanctie- en kansenbeleid
In 2010 is de afdeling MOVG benaderd door de woningcorporaties met het verzoek om een bijdrage te leveren aan de urgentieregeling voor die gevallen waarin alleen gevolg kan worden gegeven aan de urgentie als de noodzakelijk geachte zorg kan worden gegarandeerd. Daarvoor leent het coördinatiepunt zich slechts tot op zekere hoogte, omdat er soms ook regelingen nodig zijn waar het geen zeggenschap over heeft, zoals schulddienstverlening of gezinsondersteuning. Een tussenschakel in vorm van maatschappelijk werk is in zulke gevallen een logisch alternatief, mits die functie ook het juiste kaliber heeft. Het loont om daar energie in te steken, omdat de constructie die eruit zou voortkomen preventief van aard is en (dreigende) dakloosheid opheft. Naar schatting komt iets meer dan 15% van alle urgentieaanvragen (300 per jaar) voor deze aanpak in aanmerking. Op papier heeft ook het sanctie- en kansenbeleid van de woningcorporaties invloed op het resultaat van deze doelstelling van het Stedelijk Kompas. Vooralsnog ontbreekt het echter aan gegevens waaruit kan worden opgemaakt in welke mate dit beleid voor instroom in de maatschappelijke opvang zorgt. Aangenomen mag worden dat niet alle huurders die op deze manier hun woonruimte verliezen meteen langdurig dakloos zijn. Wellicht vindt een deel onderdak bij andere verhuurders of maakt gebruik van het groeiende aanbod dat door woningsplitsing ontstaat. Ondanks de verscherpte aandacht voor dit verschijnsel zijn er geen cijfers bekend die iets vertellen over degenen die op dit soort huisvesting zijn aangewezen.
3.5
In 2014 is overlast door dak- en thuislozen teruggedrongen tot ten hoogste 75% van het niveau van 2007.
Het maatschappelijk effect, dat met het Stedelijk Kompas moet worden bereikt, beperkt zich niet tot verbetering van de leefomstandigheden van dak- en thuislozen in de regio. Algemeen wordt verondersteld dat daklozen verantwoordelijk zijn voor veel overlast en criminaliteit, zodat oplossingen voor de problemen van daklozen vanzelf ook een vermindering van criminaliteit en overlast met zich mee moet brengen. Afzonderlijke maatregelen die bevorderen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd, zijn dan niet nodig, omdat duurzame huisvesting van de daklozen volgens deze redenering de gewenste uitwerking zou moeten hebben. Het is natuurlijk nog maar de vraag of dakloosheid en criminaliteit werkelijk op deze manier met elkaar samenhangen, maar in feite doet dat er niet eens zozeer toe. Ook als niet dakloosheid de oorzaak is van overlast en criminaliteit, maar ‘bijkomstige’ problemen als verslaving, inkomensverlies of gedrag, leidt de integrale aanpak van het Stedelijk Kompas ertoe dat de overlast afneemt. Er blijven echter toch een paar specifiekere onderwerpen over.
gemeente Eindhoven
23
3.5.1
Integrale aanpak woonoverlast (WOT/VTH/GBO)
Woonoverlast in de betekenis van gedragsproblemen die tot verlies van de woonruimte kunnen leiden is eerder in dit programma behandeld (zie 3.3). De term wordt echter ook gebruikt in verband met de bestrijding van (illegale) kamerverhuur en woningsplitsing. Daklozen hebben daar slechts zijdelings mee te maken. Op zichzelf is het denkbaar dat het optreden tegen dit soort praktijken ertoe bijdraagt dat er meer druk op de maatschappelijke opvang ontstaat als deze woonvormen komen te vervallen. Toch wordt de kans daarop niet zo groot geacht. Als het al uitloopt op ontruiming van woningen op grote schaal, staat allerminst vast dat de gedupeerde bewoners meteen hun toevlucht moeten nemen tot de voorzieningen van het Stedelijk Kompas en dat ze tot de doelgroep behoren. 3.5.2
Aanpak straatprostitutie en project Levenskracht
Het besluit om de tippelzone in 2011 te sluiten kan moeilijk los worden gezien van de resultaten die zijn geboekt met het project Levenskracht als methode om de straatprostitutie in te dammen. Behalve de klachten over overlast in sommige wijken waren zorgen ten aanzien van de veiligheid van de straatprostituees destijds een belangrijke overweging om de tippelzone in te richten. Hoewel de zone zich inmiddels lijkt te hebben overleefd mag de sluiting er niet toe leiden dat de vroegere problemen opnieuw de kop opsteken. De uitbreiding van het Levenskrachtproject moet dat verhoeden, door de aanpak ook toe te passen bij straatprostituees die niet op de tippelzone werkzaam zijn geweest. Bovendien zal er in de eerste maanden na de sluiting sprake zijn van verscherpt toezicht door de politie. In hoeverre deze maatregelen effectief zijn zal moeten blijken bij de evaluatie die voor het najaar staat gepland. Bij de ontwikkeling van Levenskracht is de afhankelijkheidspositie van de betrokken vrouwen aangemerkt als de kern van het probleem van de straatprostitutie. De gegevens die sindsdien over de vrouwen zijn verzameld lijken die analyse te bevestigen: ze kunnen zich net zo min ontrekken aan hun verslaving als aan de invloed van pooiers, die ze soms niet eens als zodanig zien. Toch is de aanpak van levenskracht tot nog toe nogal eenzijdig op de straatprostituees zelf gericht, mede omdat er weinig mogelijkheden zijn om iets te ondernemen tegen pooiers en prostituanten. Er is dan alleen iets aan de afhankelijkheidspositie te doen door de vrouwen bijna letterlijk een ander leven aan te bieden, waar huisvesting en inkomen een vast bestanddeel van zijn. Om dat te bewerkstelligen is Levenskracht onder het regime van het Stedelijk Kompas geplaatst.
24
gemeente Eindhoven
3.6
Met ingang van 2014 is tenminste 60% van de geregistreerde zwerfjongeren regulier en duurzaam gehuisvest volgens de norm van de zgn. stabiele mix.
3.6.1
Uitvoeringsplan aanpak zwerfjongerenproblematiek
Zwerfjongeren zijn feitelijk of residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen (Ministerie Jeugd en Gezin, 2010). De begrippen feitelijk of residentieel daklozen suggereren dat al deze jongeren op straat slapen. Het merendeel van deze jongeren kan echter beter thuisloos genoemd worden. Zij zwerven langs tijdelijke (logeer)adressen - bijvoorbeeld bij familie, vrienden, maatschappelijke opvang - en hebben geen stabiel ‘thuis’. De kenmerken van de groep zwerfjongeren zijn divers, maar complexe problematiek komt veelvuldig voor. De regio Eindhoven telt volgens de opgave van Intraval 170 geregistreerde zwerfjongeren (Kruize, Biesma & Bieleman, 2010). In het Stedelijk Kompas Eindhoven, plan van aanpak maatschappelijke opvang 2008-2015 worden zwerfjongeren benoemd als geprioriteerde doelgroep dak- en thuislozen. Dat komt tot uiting in een aparte doelstelling voor de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek: met ingang van 2014 moet tenminste 60% van de geregistreerde zwerfjongeren regulier en duurzaam zijn gehuisvest volgens de norm van de zogenoemde stabiele mix( 1). Om deze doelstelling te bereiken heeft de gemeente begin 2011 het ‘Uitvoeringsplan aanpak zwerfjongerenproblematiek’ gepresenteerd. De aanleiding voor het opstellen van een uitvoeringsplan specifiek gericht op zwerfjongeren is drieledig: Allereerst blijft het aantal aanmeldingen van zwerfjongeren bij het Coördinatiepunt Stedelijk Kompas vanaf 2009 tot op heden beperkt tot 103. Dat aantal ligt beduidend lager dan de uitkomst van de telling van Intraval.Dat wettigt de conclusie dat er bij de regievoerder onvoldoende inzicht is in de ketenzorg voor de (gespecialiseerde) hulpverlening per jongere. Vervolgens komen er uit landelijk gepubliceerde onderzoeken diverse knelpunten in de overdracht tussen Jeugdzorg en volwassenenzorg naar voren, die het tussen wal en schip vallen van deze jongeren gedeeltelijk verklaren (Steketee, et al., 2009). De voornaamste conclusie is dat jongeren weliswaar volgens de wet meerderjarig zijn als zij de leeftijd van 18 jaar bereiken, maar in hun ontwikkeling nog niet in staat zijn om zelfstandig te functioneren. “Door de afwezigheid van een sociaal netwerk en een ondersteunende thuissituatie ontbreekt het deze jongeren aan steun en aansturing op weg naar zelfstandigheid.” De volgende vijf knelpunten zijn beschreven: 1. het tekort aan passend hulpverleningsaanbod voor jongeren tussen de 18 en 23 jaar; ( 1)
Hierbij hebben dak- en thuislozen gedurende een periode van drie maanden huisvesting, inkomen en zorg.
gemeente Eindhoven
25
2. 3.
het ontbreken van de juiste expertise over deze groep 18+-jongeren in de zorg; vrijwilligheid als basis voor de vervolghulpverlening vanaf 18 jaar, er is geen dwangmiddel mogelijk; 4. matig verloop van de overdracht tussen jeugd- en volwassenenzorg; 5. onduidelijkheid met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor de zorg voor deze doelgroep. De hulpverlening aan zwerfjongeren wordt door verschillende partijen gefinancierd (o.a. Zorgkantoor voor Awbz-zorg, de provincie voor Jeugdzorg en de gemeenten voor opvangvoorzieningen). Doordat de financiering gefragmenteerd is, is er een lappendeken aan criteria ontstaan waaraan de jongeren moeten voldoen om in aanmerking te komen voor hulpverlening, hetgeen veelal door middel van indicatiestelling is georganiseerd. De indicatiestelling wordt echter bemoeilijkt omdat zorgmijdende gedrag deze doelgroep kenmerkt. De vrijwilligheid van de hulpverlening in de volwassenenzorg in combinatie met de ontbrekende motivatie van de zwerfjongeren door het hulpverleningsverleden dat zij hebben, draagt ertoe bij dat zij tussen wal en schip belanden. Ten slotte gelden de opmerkingen van het rekenkamerrapport ‘Twee werelden’ ook voor de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek. Samengevat betekent dit dat de ketenzorg voor zwerfjongeren een structurele vorm dient te krijgen binnen het Stedelijk Kompas in Eindhoven, zodat alle betrokken en gespecialiseerde (hulpverlenings-) instellingen hun professionele bijdrage kunnen leveren aan hulpverlening door middel van een de individuele, trajectmatige aanpak. In het ‘Uitvoeringsplan aanpak zwerfjongerenproblematiek’ staat het kader beschreven voor de herziening van de aanpak. De kern daarvan wijkt niet af van de lijn die elders in dit programma is bepleit: de bestaande voorzieningen moeten worden getoetst aan het criterium van het perspectief dat ze de jongeren bieden op een toekomst met meer zelfstandigheid. Het is de bedoeling dat de partijen die bij de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek zijn betrokken voorstellen ontwikkelen om die herziening gestalte te geven.
26
gemeente Eindhoven
4
Voorwaarden en middelen
4.1
Personeel
Getalsmatig zal de uitvoering van het programma niet al te veel personele gevolgen met zich meebrengen. In het gemeentelijke aandeel is eigenlijk alleen een uitbreiding van de woonoverlastteams voorzien met 2.0 fte. Hoe een en ander het personeelsbestand van andere afdelingen en van de aangesloten instellingen beïnvloedt is moeilijk in te schatten. Er zal zeker sprake zijn van verschuiving van taken binnen en tussen organisaties, maar de mate waarin dat gebeurt, is alleen bij benadering en met behulp van een aantal aannames vast te stellen. Hier kunnen daarom alleen een paar mogelijke gevolgen worden aangestipt: b Andere rol voor hulpverleners. De concentratie op de eigen kracht en de mogelijkheden van de daklozen betekent niet dat er voor zorg en voor hulpverleners geen plaats meer is. Zorg is echter niet langer de eerste invalshoek en hulp zal in veel gevallen neerkomen op ondersteuning en ontwikkeling van vaardigheden en vermogens die nog voldoende intact zijn. Dat doet een beroep op de competenties van de medewerkers als coach, maar evenzeer op kennis van andere netwerken en regelingen, met name ten aanzien van werk. b Toename van het aantal woonbegeleiders. Zodra woonruimte in een vroeger stadium van een traject en/of voor een groter aantal daklozen beschikbaar komt, groeit de vraag naar woonbegeleiding. De omvang is moeilijk in te schatten door het aantal variabelen waarmee rekening gehouden moet worden.
4.2
Informatie
Aanmeldingen, trajectplannen en voortgangsbewaking via het cliëntvolgsysteem IW3 Het uitstroomprogramma en het preventieprogramma kunnen kleine aanpassingen in het cliëntvolgsysteem noodzakelijk maken, maar in grote lijnen zijn dergelijke toepassingen in de huidige versie al voorzien. IW3 is behalve een informatiesysteem waarmee de voortgang van de afzonderlijke trajecten kan worden bijgehouden ook een instrument om de managementgegevens voort te brengen, die bij evaluatie en regie kunnen worden benut. Naarmate het programma ingang vindt zullen er andere informatiebehoeften ontstaan, waar IW3 niet altijd op zal zijn berekend. Er is binnen het systeem echter wel enige ruimte voor aanpassingen.
4.3
Organisatie
De herziening van de overlegstructuur rond het Stedelijk Kompas heeft enkele beginselen uit de oorspronkelijke tekst van 2008 nieuw leven ingeblazen. Daarmee wordt de overlegstructuur gebaseerd op de kwaliteitscyclus met een dienovereenkomstige verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. In het gemeente Eindhoven
27
programma voor 2011-2015 is deze koers verder doorgevoerd. De uiterste consequentie is een veel striktere scheiding tussen de beleidsmatige en de bedrijfsmatige aspecten van het programma, waarbij de gemeente zich nog slechts bekommert om de hoofdlijnen van het beleid en de opdrachten met de uitvoerende instellingen daaruit distilleert. Volgens de eerder beschreven variant (zie 3.2) worden budgetten dan niet aan instellingen, maar aan trajecten verbonden, zodat de betrokken instellingen ook zoveel mogelijk kunnen beschikken over de instrumenten die nodig zijn om de resultaten, waartoe zij zich door het aanvaarden van de opdracht hebben verplicht, te kunnen behalen. Een dergelijke aanpak veronderstelt bij de instellingen gedegen kennis van de diensten die door andere partijen geleverd worden, in het bijzonder als het gaat om wonen, werken en begeleiding of zorg. Een bijkomend voordeel voor de daklozen is, dat zij met veel minder casemanagers te maken krijgen en worden gevrijwaard van de noodzaak om telkens opnieuw alle gegevens te verstrekken. Het type casemanager, dat in een dergelijke structuur als een vereiste geldt, is, wat de kennisgebieden betreft, een generalist, die ook gemakkelijk buiten het eigen vakgebied kan treden. Samenvoeging van verschillende vormen van ‘integraal’ casemanagement moet dan niet op voorhand worden uitgesloten. Bij verschillende gelegenheden is gebleken dat ervaringsdeskundigen een eigen waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de maatschappelijke opvang. Gesprekken met de vertegenwoordigers van de Klankbordgroep dak- en thuislozen (KDET) hebben bij herhaling geleerd dat er veel winst te behalen valt door vaker kennis te nemen van de belevingswereld van de daklozen. Als geen ander zijn zij in staat om te wijzen op problemen en mogelijkheden van daklozen waar buitenstaanders vaak geen vermoeden van hebben. Daarnaast vervullen zij ook een belangrijke rol als contactpersoon voor daklozen die voor hulpverleners zo goed als onbereikbaar zijn geworden. De toegevoegde waarde van KDET ontstaat dus juist in de marge van de maatschappelijke opvang. De functie van ervaringsdeskundigen in de maatschappelijke opvang is tenminste drieledig: b Advies voor gemeente, instellingen en daklozen. b Ondersteuning en belangenbehartiging voor daklozen. b Ombudsfunctie bij van bejegeningskwesties KDET staat eerder aan het begin dan aan het eind van zijn ontwikkeling. Er is bewust voor gekozen om de onafhankelijkheid te waarborgen in de overtuiging dat een groot deel van de toegevoegde waarde van ervaringsdeskundigen teloorgaat als ze in de officiële keten worden ingelijfd.
28
gemeente Eindhoven
4.4
Financiën
4.4.1
Zorg en begeleiding
Behalve inhoudelijke overwegingen zijn er ook financiële redenen om de wijziging in de aanpak van de maatschappelijke opvang van daklozen een ander aanzien te geven. De vereiste veranderingen brengen hogere kosten voor met name wonen en werken met zich mee, die merendeels moeten worden bekostigd met de middelen van de extra uitkering die Eindhoven tot 2014 ontvangt op grond van het verdeelmodel. Als de daklozen eerst een langdurig zorgtraject zouden moeten voltooien alvorens ze in aanmerking zouden komen voor begeleid wonen en werken is het gevolg dat er een beroep moet worden gedaan op extra Wmo-gelden op een moment dat die niet meer beschikbaar zijn. Door van meet af aan in te zetten op de mogelijkheden van de daklozen voor begeleid wonen en werken wordt dit risico weggenomen. 4.4.2
Accentverschuiving van de financiering
Behalve inhoudelijke overwegingen, zijn er ook financiële redenen om de wijziging in de aanpak van de maatschappelijke opvang van daklozen een ander aanzien te geven. De vereiste veranderingen brengen hogere kosten met zich mee voor met name wonen en werken. Deze kosten zullen merendeels moeten worden gedekt uit de middelen van de extra uitkering die de gemeente tot 2014 van het Rijk ontvangt op grond van het zogeheten verdeelmodel (intensiveringsmiddelen). Wanneer de dak- en thuislozen eerst een langdurig zorgtraject zal moeten voltooien, voordat zij in aanmerking kunnen komen voor begeleid wonen en werken, is het gevolg dat er een beroep gedaan moet worden op extra Wmo-middelen op een moment dat deze niet meer beschikbaar zijn. Door direct in te zetten op de mogelijkheden van de dak- en thuislozen voor begeleid wonen en werken, wordt dit risico weggenomen. De afgelopen jaren is er in de keten van de maatschappelijke opvang nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheid om cliënten de juiste zorg te verlenen die gefinancierd wordt vanuit de bijbehorende financieringsbron (Awbz, ZorgVerzekeringsWet, PersoonsGebonden Budget, Forensische Zorg). Dit heeft geresulteerd in een overheveling van de financiering van de zorg voor een aantal cliënten van de Wmo naar de Awbz. Deze ontwikkeling zal zich de komende jaren voortzetten. Vanuit de Awbz kan iemand nog langdurig in de maatschappelijke opvang blijven, met de Wmomiddelen zal dat echter niet meer mogelijk zijn. De middelen die de gemeente Eindhoven ontvangt, worden de komende jaren besteed aan de laagdrempelige opvang die het Instroomhuis biedt. Daarnaast zullen middelen gestoken worden in activering/werken en uitstroom (bijvoorbeeld woonbegeleiding). Deze accentverschuiving heeft tot gevolg dat er in het bijzonder geïnvesteerd wordt in drie onderdelen: wonen, werken en (woon)begeleiding. De kosten voor de gemeente Eindhoven
29
gemeente zullen de komende jaren met name betrekking hebben op de componenten werken en (woon)begeleiding. Net zoals bij het eigenlijke Stedelijk Kompas worden de kosten van het gehele programma uit verschillende bronnen gedekt. Op dit moment is de verhouding tussen de verschillende geldstromen niet met enige nauwkeurigheid te bepalen. Omdat de zwaarte van de vraag van de cliënten daarbij een voorname rol speelt en de beschikbare gegevens te weinig informatie bevatten, is een betrouwbare prognose van de kosten nu niet mogelijk. Deze informatie zal te zijner tijd aan de trajectplannen kunnen worden ontleend. Wel is nu aan te geven welke middelen kunnen worden ingezet voor de versnelling en de structurele borging: – Awbz (structureel); bij zwaardere problematiek kan een cliënt met middels een zorgzwaartepakket (ZZP) in aanmerking komen voor woonbegeleiding vanuit de Awbz. – Nieuw voor oud (structureel); door de overheveling van kosten naar de Awbz en het maken van andere keuzes zullen er middelen vrijgespeeld worden die inzetbaar zijn voor woonbegeleiding. – Bestaande middelen (structureel): bedragen die op dit moment al worden ingezet op uitstroom of het voorkomen van instroom in de maatschappelijke opvang worden gecontinueerd. – Intensiveringsmiddelen Stedelijk Kompas: het Ministerie van VWS heeft de gemeente voor de periode 2010-2013 extra middelen toegewezen om de doelstellingen van het Stedelijk Kompas te behalen. Dit is een incidentele investering die een versnelling tot stand moet brengen. Het gaat hierbij met name om investeringen in de uitstroom en in preventie (o.a. woonbegeleiding en werk)( 2). Deze accentverschuivingen kunnen gevolgen hebben voor de langlopende contracten met de instellingen die aan het Stedelijk Kompas zijn verbonden. Daar kunnen dan weer inhoudelijke, financiële of organisatorische consequenties voor die instellingen uit voortvloeien. De gemeente zal in deze gevallen met de desbetreffende partners in overleg treden om een oplossing te vinden. Daarbij zijn de gebruikelijke condities van redelijke termijnen e.d. van toepassing. Per situatie zal worden bepaald welke regeling er moet worden getroffen. 4.4.3
Grensstrook
In het kader van het verdeelmodel heeft VWS een bedrag geraamd voor kosten die door de gemeenten worden gedragen terwijl ze eigenlijk op de Awbz zouden kunnen worden verhaald. Dit is het bedrag van de grensstrook. Ook voor Eindhoven is een raming gemaakt, voornamelijk op grond van de omvang van 24-uurs voorzieningen van Neos. De raming is intussen bijgesteld, maar de grensstrook vermeldt desondanks ( 2)
Voor de periode 2010 – 2013 ontvangt de gemeente Eindhoven jaarlijks een incidenteel bedrag (€ 1,2 miljoen in 2010, € 2,5 miljoen in 2011, € 2,7 miljoen in 2012en € 3 miljoen in 2013) van het Ministerie van VWS ten behoeve van het Stedelijk Kompas. De middelen voor 2012 en 2013 nog onzeker en zijn afhankelijk van de beslissing van het Ministerie op basis van de resultaten van het onderzoek van Cebeon.
30
gemeente Eindhoven
nog steeds een bedrag voor Eindhoven. Eind 2014 moet de overheveling zijn afgerond. Ten behoeve van een goede herverdeling van de landelijke middelen heeft onderzoeksbureau Cebeon in 2010 een ‘herziene startfoto’ gemaakt. Op dit moment is nog onbekend in hoeverre die verschilt van de oorspronkelijke uitkomsten van het verdeelmodel uit 2008. Ook over eventuele consequenties, bijvoorbeeld ten aanzien van de intensiveringsmiddelen, is nog niets met zekerheid te zeggen. 4.4.4
Inzet intensiveringmiddelen
Voor de periode 2010 – 2013 ontvangt de gemeente Eindhoven jaarlijks een incidenteel bedrag (€ 1,2 miljoen in 2010, € 2,5 miljoen in 2011, € 2,7 miljoen in 2012en € 3 miljoen in 2013) van VWS ten behoeve van het Stedelijk Kompas. Zoals aangegeven in paragraaf 4.4.3 zijn de middelen voor 2012 en 2013 nog onzeker en afhankelijk van de beslissing van VWS naar aanleiding van het onderzoek van Cebeon. De intensiveringsmiddelen zullen geïnvesteerd moeten worden om een versnelling aan te brengen die nodig is om de doelstellingen van het Kompas te behalen. Een gedeelte van deze middelen wordt incidenteel ingezet voor de inrichting van het Stedelijk Kompas (zoals het coördinatiepunt en het cliëntvolgsysteem). Door de accentverschuiving zal een gedeelte van de vrijgespeelde middelen de structurele kosten van het programma moeten dekken. Zoals aangegeven in paragraaf 4.4.2 gaat het met name om investeringen in de uitstroom en in preventie. Bij de uitstroom kan worden gedacht aan de bekostiging van ambulante woonbegeleiding. Het is aan de instellingen om aan de hand van de trajectplannen in IW3 duidelijk te maken welke cliënten in aanmerking komen voor de constructie DOOR en ROOD. Een voorwaarde om een beroep te kunnen doen op dergelijke middelen is dat naast de begeleiding en de woning (via DOOR of ROOD) ook het werk onderdeel uitmaakt van het trajectplan. 4.4.5
Participatiebudget
De komende jaren wordt het participatiebudget aanzienlijk verlaagd ten gevolge van bezuinigingen. Juist de middelen voor de doelgroep van het Stedelijk Kompas dreigen daarbij in het gedrang te komen. De behoefte aan begeleiding naar re-integratie zal echter niet afnemen, waardoor bekeken zal moeten worden of bestaande budgetten anders kunnen worden ingezet, zodat er toch voldoende capaciteit beschikbaar blijft om te voorzien in de behoefte aan werk en dagbesteding. 4.4.6
Ontwikkeling Ketenfinanciering
De totale keten Stedelijk Kompas kent verschillende financieringsvormen. gemeente Eindhoven
31
Voor de bekostiging van de uitvoering van de trajectplannen kan er aanspraak gemaakt worden op verschillende vormen van financiering. Doordat er een groot aantal verschillende financieringsvormen zijn (Zvw, Awbz, PGB, Wmo, Forensische zorg) met allemaal een andere verantwoordingsvorm is de administratieve druk voor de uitvoerende ketenpartners onnodig hoog. Daarom is het van belang om de relaties tussen de verschillende financieringsvormen te gaan leggen. Hierdoor kan er naast een efficiency slag ook betere zorg en dienstverlening geleverd worden aan de burger.
4.5
Administratie
De vorderingen bij de uitvoering van het Stedelijk Kompas worden geregistreerd in het implementatieplan, dat regelmatig met de projectgroep wordt besproken. Het implementatieplan dekt weliswaar alle hoofddoelstellingen van het Kompas, maar legt het accent toch vooral op de inrichting van de structuur en andere voorbereidingen. Aan het programma 2011-2015 kunnen nieuwe mijlpalen worden ontleend die ook de tweede fase van de uitvoering van het Stedelijk Kompas overzichtelijker maken.
4.6
Huisvesting
Een voorzichtige inschatting van de huisvestingsvraag op grond van de cijfers van Intraval is als bijlage aan het programma toegevoegd. De verwachting is niet dat alle dak- en thuislozen in een tijdsbestek van vier jaar zelfstandig gehuisvest kunnen worden. Het percentage is op 60% gesteld, juist in het besef dat de problematiek daarvoor in sommige gevallen te zwaar zal zijn en dat ook lang niet alle trajecten in 2015 een stadium hebben bereikt waarin plaatsing in een woning al tot de mogelijkheden behoort. Er is dus een grote verscheidenheid aan woonvormen nodig om de totale groep dak- en thuislozen onderdak te kunnen verschaffen, van hostels en skaeve huse tot reguliere woningen. Hoe de complexiteit van de problematiek van de dak- en thuislozen zich verhoudt tot het huidige en het vereiste aanbod aan woonvormen is uit de tabellen van het Intravalrapport niet op te maken. Pas wanneer de individuele trajectplannen op de huisvestingsbehoefte kunnen worden doorgelicht valt daar meer over te zeggen. Niettemin staat wel vast dat de doelstellingen van het Stedelijk Kompas niet gehaald zullen worden indien alle dak- en thuislozen een zorgtraject bij een instelling moeten doorlopen voordat ze voor een plaats in een woning in aanmerking komen.
4.7
Communicatie en PR
De vaststelling dat de uitvoering van het Stedelijk Kompas te lijden heeft onder de ongunstige beeldvorming rondom dak- en thuislozen is niet nieuw. Vooral bij de vestiging van voorzieningen blijkt keer op keer dat de vooroordelen over daklozen niet alleen hardnekkig zijn, maar ook immuun voor informatie die op ervaring berust. Ook als zijn er voorbeelden te over waaruit het tegendeel blijkt, daklozen blijven voor verontruste omwonenden sociale mislukkelingen die er vanwege hun verslaving of 32
gemeente Eindhoven
aanverwante problemen een gewoonte van maken om overlast te veroorzaken en de veiligheid in het gedrang te brengen. Voorzieningen waar ze worden gehuisvest worden daarom bij voorbaat beschouwd als haarden van onrust en ellende. De instellingen die zich om de daklozen en verslaafden bekommeren komen er dikwijls nauwelijks beter vanaf. De aanleidingen waardoor ze in het nieuws komen zijn nogal eens negatief (“schrijnende gevallen”), terwijl er voor resultaten die worden behaald weinig oog is. Het oorspronkelijke Stedelijk Kompas is voorzien van een communicatieplan dat ervoor zorgt dat informatie over inhoud en ontwikkeling van de maatschappelijke opvang beschikbaar is. Voor bijzondere omstandigheden zoals de aanwijzing van lokaties zijn intussen draaiboeken voorhanden, die ook voor het onderhavige programma van nut zullen zijn als er nieuwe voorzieningen bijkomen (skaeve huse, DD-hostel, etc.). Daarentegen worden de plekken voor het housing firstproject bewust buiten de publiciteit gehouden, ook om niet de indruk te wekken dat het om een bijzondere vorm van wonen zou gaan. Het communicatieplan wordt al met enige regelmaat wordt aangepast en aangevuld als daar behoefte aan bestaat. Op zichzelf is de inhoud van het programma geen reden om aan te nemen dat het in dat verband ingrijpend moet worden herzien. Het beeld dat bestaat van de daklozenopvang wordt door het communicatieplan echter maar in beperkte mate beïnvloed. Daarom is er in het afgelopen jaar al een begin gemaakt met het opstellen en uitvoeren van een specifiek PR-plan, dat ten doel heeft het aanzien van de daklozen en van de maatschappelijke opvang in zijn geheel op te vijzelen. Het verstrekken van informatie waarin vooral resultaten worden belicht is daar slechts een onderdeel van. Er wordt ook een kalender bijgehouden van activiteiten waarin daklozen en instellingen zich van een andere kant laten zien. Ook deze aanpak moet eerder worden versterkt dan gewijzigd.
4.8
Regels en procedures
Tijdens de hoorzittingen over de maatschappelijke opvang is de verlammende uitwerking van regels en procedures als een ernstige belemmering voor het verbeteren van de kansen van de daklozen aan de kaak gesteld. Het begint bij geldstromen en instrumenten die slechts onder beperkende voorwaarden ingezet kunnen worden, maar het gaat ook over het opleggen van sancties en het hanteren van procedures en voorschriften. Een complicerende factor is dat de partijen die de regels toepassen dat gewoonlijk onafhankelijk van elkaar doen. Regels en procedures dienen vaak in eerste instantie de belangen van de organisatie en staan daarmee haaks op een van de beginselen waar het programma op is gestoeld. De verschuiving van het accent naar de eigen kracht van de daklozen propageert immers het heilzame effect van erkenning, terwijl het uitsluiten van cliënten op grond van voorschriften en procedures alleen maar als een afwijzing zal worden ervaren. Sedert de hoorzittingen ligt hier zowel voor de gemeente als voor de instellingen een opdracht. gemeente Eindhoven
33
4.8.1
Schuldhulpverlening
Een van de knelpunten is de wachtlijst met betrekking tot schuldhulpverlening. Bij veel cliënten van het Stedelijk Kompas is schuldenproblematiek aanwezig. Dit heeft een groot effect op het resultaat en doorlooptijd van een gemiddeld trajectplan. Het is daarom van belang afstemming te vinden met de sector Zorg & Inkomen om hier tot een werkwijze te komen voor de doelgroep Stedelijk Kompas zodat er snel en efficiënt gehandeld kan worden. Een aanzet daartoe is in de maak.
34
gemeente Eindhoven
Bijlage 1 Schatting woonbehoefte
Inleiding
Om tot een schatting te komen van de woonruimte die nodig is voor de versnelling van het Stedelijk Kompas zijn de doelstellingen van het kompas en de cijfers van Intraval als uitgangspunten gehanteerd. Voor zover mogelijk is eveneens rekening gehouden met gegevens over reeds beschikbare woonruimte en ontwikkelingen zoals het Housing First principe. Aantallen uit afspraken die zijn gemaakt met de woningcorporaties, beschikbare DOOR woningen, toegezegde wooneenheden zwerfjongeren, etc. zijn al voor een deel meegenomen. Probleemstelling
Voor de komende jaren is het noodzakelijk om een inschatting te maken van de benodigde wooncontingenten voor de uitstroom Stedelijk Kompas. Dit wordt geformuleerd in doelstelling 2: Met ingang van 2014 is tenminste 60% van de geregistreerde dak- en thuislozen regulier en duurzaam gehuisvest. Als norm voor duurzame huisvesting geldt de ‘stabiele mix’, een periode van 3 maanden van huisvesting, inkomen en zorg. Aannames en uitgangspunten bij de berekening
Bij de analyse/berekening van de woonbehoefte is uitgegaan van de volgende aannames: 1. De cijfers van Intraval zijn juist 2. De woonbehoefte kan worden bepaald door uit te gaan van de aantallen voor residentieel en feitelijk daklozen en zwerfjongeren. Potentieel daklozen en veelplegers zijn niet meegenomen in de uiteindelijk berekening. 3. Als uitgangspunt voor de berekening geldt doelstelling 2 van het Stedelijk Kompas. De behoefte aan andersoortige woonruimte voor dak- en thuislozen blijft dus buiten beschouwing. 4. De woonbehoefte ontwikkelt zich lineair: – 2011: 25% – 2012: 50% – 2013: 75% – 2014: 100% 5. Nieuwe instroom in dezelfde periode uit de groep met een hoog risico op dakloosheid of met personen die uit huis worden gezet kan worden weggestreept tegen autonome uitstroom (vertrek uit Eindhoven, overlijden etc.).
gemeente Eindhoven
35
Berekening woonbehoefte
In het Intravalrapport worden de volgende doelgroepen onderscheiden: Tabel 1. Berekende aantallen per hoofdgroep en categorie
Aantallen Veelplegers*
470
Veelplegers (verslaafd)
29
Veelplegers (psychiatrisch)
5
Veelplegers (verslaafd+psychiatrisch)
15
Veelplegers (overig) Feitelijk daklozen**
421 569
Feitelijk daklozen (verslaafd)
99
Feitelijk daklozen (psychiatrisch)
34
Feitelijk daklozen (verslaafd+psychiatrisch)
56
Feitelijk daklozen (overig) Residentieel daklozen***
380 393
Residentieel daklozen (verslaafd)
29
Residentieel daklozen (psychiatrisch)
5
Residentieel daklozen (verslaafd+psychiatrisch)
6
Residentieel daklozen (overig) Dreigend daklozen****
353 279
Huisuitzettingen met zorgvraag
n.b.
Huisuitzettingen zonder zorgvraag
n.b.
ex-gedetineerden
25
ex-klinische zorg
n.b.
begeleid wonen
254
overig
n.b.
Zwerfjongeren*****
170
Uitgaande van de feitelijk daklozen (inclusief zwerfjongeren) en residentiële daklozen als prioritaire doelgroep voor duurzame huisvesting komen we op een totaal aantal van 1.132 personen, bestaande uit 739 feitelijk daklozen (incl. zwerfjongeren) en 393 residentieel daklozen; wanneer de 470 veelplegers meegeteld moeten worden komen we op een totaal van 1.602 personen. De doelgroepen dreigend daklozen en veelplegers worden verder in deze berekening niet meegenomen. 36
gemeente Eindhoven
Uitgaande de doelstelling 2 van het Stedelijk Kompas houden deze getallen in dat alleen al om de huidige doelgroep van ongeveer 1.132 daklozen onderdak te kunnen bieden tot 2014 tenminste 672 woonplekken nodig zijn, afgezien van de bestaande opvangvoorzieningen. Worden ook deze plekken meegeteld, dan zijn er jaarlijks nog 282 woonplekken meer nodig. Dit betekent op jaarbasis het volgende (cumulatief): Tabel 2. Totale benodigde wooncontingenten (regio plus Eindhoven)
Jaar Aantal woningen (cumulatief)
2011 168 (25%)
2012 336 (50%)
2013 504 (75%)
2014 672 (100%)
totaal 672
Uitsplitsing benodigde wooncontingenten Eindhoven/ regiogemeenten
Personen die de maatschappelijke opvang kunnen verlaten zouden bij voorkeur een onderkomen moeten krijgen in de gemeente waaruit zij afkomstig zijn. Hoewel de gegevens dienaangaande gebreken vertonen heeft Intraval geprobeerd de herkomst van de dak- en thuislozen te bepalen. In termen van de huisvestingsvraag levert dat per gemeente het volgende beeld op: Tabel 3.
Doelgroepen SKE naar gemeente
Gemeente Aalst-Waalre Bergeijk Best Bladel Cranendonck Eersel Geldrop-Mierlo Heeze-Leende Neunen c.a. Oirschot Reusel-De Mierden Son en Breugel Valkenswaard Veldhoven totaal
Veelplegers 5 15 1 4 30 6 10 2 2 1 16 23 155
Feitelijk daklozen 2 2 4 3 2 1 1 3 2 20
Residentieel daklozen 2 3 1 2 2 8 2 1 1 1 9 9 41
Zwerfjongeren 1 3 1 3 4 12
Totaal 0 8 23 4 2 6 43 8 8 5 4 5 28 38 188
Hierbij moet worden aangetekend dat het een schatting van het minimum betreft, aangezien de plaats van herkomst van de cliënt vaak onbekend is. Het bovenstaande leert dat uiteindelijk in totaal 60% van 73 = 44 wooneenheden in de regiogemeenten nodig zijn met ingang van 2014 conform de doelstelling 2 van het Stedelijk Kompas. Bij deze berekening is ook weer uitgegaan van de doelgroepen residentieel en feitelijk daklozen (incl. zwerfjongeren) en zijn veelplegers buiten beschouwing gelaten. Indien de groep veelplegers wel wordt meegeteld betekent dit gemeente Eindhoven
37
dat er met ingang van 2014 ongeveer 112 woningen in totaal beschikbaar moeten zijn, ervan uitgaande dat veelplegers per definitie dakloos zijn. Jaarlijks zijn er dus 11 wooneenheden nodig in de verschillende regiogemeenten. Hoeveel woningen een bepaalde regiogemeente dan in enig jaar beschikbaar zou moeten stellen is zonder kennis van de individuele trajectplannen niet vast te stellen. Tabel 4.
Totaal aantal woningen uitgesplitst naar Eindhoven en naar regiogemeenten
Jaar Woningen Eindhoven Woningen regiogemeenten Totaal Aantal woningen (cumulatief)
2011 157
2012 314
2013 471
2014 628
totaal 628
11
22
33
44
44
168 (25%)
336 (50%)
504 (75%)
672 (100%)
672
Factoren die nog van invloed (kunnen) zijn op de berekening
1.
Stand van zaken totaal aantal geregistreerde aangemelde personen en goedgekeurde trajectplannenbij het SKE Afgaande op de aanmeldingen is er aanleiding om te verwachten dat de uiteindelijke taakstelling lager uitvalt dan de Intravalcijfers suggereren. Op dit moment zijn er 499 aanmeldingen geregistreerd en 263 trajectplannen goedgekeurd. Wanneer we op de goedgekeurd trajectplannen ook doelstelling 2 toepassen dan zou dit betekenen dat we op dit moment een wooncontingent nodig zouden hebben van ongeveer 158 woningen/wooneenheden voor duurzame huisvesting (60 % van 263 cliënten). 2. Reeds beschikbare/toegezegde woningen (incl. beschikbare hostels prioritaire voorzieningen – In het kader van het project zwerfjongeren zijn 150 wooneenheden toegezegd. – In het kader van de prioritaire voorzieningen zijn in Domus zijn 20 plekken en in Ritahuis 4-8 plekken beschikbaar. – In het kader van DOOR 2011 zijn 178 woningen toegezegd. – Het housing first-project omvat vooralsnog 10 woonplekken. 3. Ontbreken van inzicht in zorgzwaarte in relatie tot differentiatie van woonvormen Juist van de grootste groep uit de tabel van Intraval (de feitelijk daklozen) is maar ten dele bekend wat de aard en de omvang van de problematiek is. Daardoor zijn ook consequenties voor de woonbehoefte moeilijk te voorspellen. Evenmin is op voorhand te berekenen wat het effect zal zijn van de verschuiving van zorg naar wonen en werken. De eerste resultaten van housing first zijn bemoedigend maar tegelijk nog te beperkt om er vooruitzichten bij toepassing op veel grotere schaal aan te kunnen ontlenen.
38
gemeente Eindhoven
Voor werkelijke inzichten zijn gegevens uit de trajectplannen onontbeerlijk. Het is van groot belang dat alle cliënten bij het Stedelijk Kompas worden aangemeld en via IW3 geregistreerd worden om zo een betrouwbaarder beeld te krijgen van de feitelijke woonbehoefte en de differentiatie daarin. IW3 is al zodanig ingericht dat dit soort informatie kan worden verzameld. Woonbegeleiding
Als het programma voor de periode 2011-2015 onverkort ten uitvoer wordt gelegd, zal dat een toename van woonbegeleiding tot gevolg hebben. Beschikbaarheid van woonruimte alleen volstaat niet. Meer woonbegeleiding betekent niet in alle gevallen uitbreiding van bestaande voorzieningen of meer personele inzet. Er zal ook sprake zijn van andere inzet. De groei van de vraag naar woonbegeleiding zal min of meer gelijke tred houden met de ontwikkelingen van de woonbehoefte. Die berekening berust al op een aantal veronderstellingen. Om een indruk te kunnen geven van de capaciteit die voor de woonbegeleiding nodig is neemt het aantal aannames nog verder toe, omdat ook de (gemiddelde) duur en intensiteit van de begeleiding bij het rekenwerk moet worden betrokken. Kleine wijzigingen in de aannames, bijvoorbeeld in het aantal uren woonbegeleiding per week, blijken grote financiële en personele effecten teweeg te brengen. Vanwege deze onzekerheden en de variatie die dat in de uitslagen te zien geeft is een berekening van de vereiste capaciteit op voorhand onbetrouwbaar. Er gaat een suggestie van exactheid van uit die er niet is. Dat er voor het geheel tientallen fte mee zijn gemoeid staat ondanks alle variatie wel vast.
gemeente Eindhoven
39