prof. dr. Ad Ragas De waarheid over het milieu
ISBN 978 949 12250 26
Open Universiteit
xxxxxxxxx?
p r o f. d r . a d r a g a s
De waarheid over het milieu
Ad Ragas
De waarheid over het milieu
aan Mirjam
Open Universiteit
www.ou.nl
© Copyright A. Ragas, 2013 All rights reserved. No part of this publication may reproduced, stored, in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publishers. Ontwerp omslag: Vivian Rompelberg, Afdeling Visuele Communicatie, Open Universiteit Foto omslag: Huub Ragas, Dances with fish, gouache op museumkarton, 2009 (http://www.huubragas.com/) Opmaak binnenwerk: Evelin Karsten-Meessen ISBN/EAN: 978 949 12250 26 Printed in The Netherlands
Inhoud Proloog 7 Natuurwetenschappers als klokkenluiders 9 Natuurwetenschappers uitgedaagd 10 Hoeders van de waarheid? 12 Traditionele natuurwetenschappen versus milieu-natuurwetenschappen 13 Onzekerheid doet ertoe! 16 Onzekerheden kwantificeren 18 Unknown unknowns 21 Beslissen in onwetendheid 24 Onwetendheid bepalen 27 De praktijk 29 Aanbevelingen 31 De waarheid 33 Dankwoord 34 Referenties 36
De waarheid over het milieu
Rede
in verkorte vorm uitgesproken bij de openbare aanvaarding van het ambt van hoogleraar Milieu-natuurwetenschappen aan de Open Universiteit
op vrijdag 14 juni 2013
door prof. dr. Ad Ragas
Open Universiteit
7
Proloog Geachte Rector Magnificus, beste collega’s, studenten, familieleden en vrienden, Een aantal weken geleden zat ik met mijn vrouw Mirjam in de trein. Zij was een kruiswoordpuzzel aan het maken en vroeg me: “Weet jij een woord met zes letters voor hoogdravend praten?” Oreren was natuurlijk het juiste antwoord. Dus als u de komende 45 minuten denkt “Hij draaft een beetje door”, dan weet U hoe dat komt: ik sta te oreren!
Van oudsher is de oratie een openbaar college dat tot doel heeft om geïnteresseerden zoals studenten, stafleden, maar ook de burgerij, kennis te laten maken met het vakgebied en de expertise van de nieuwe hoogleraar. Nu sta ik tijdens mijn colleges nooit achter een spreekgestoelte, lees ik geen tekst op vanaf een blaadje papier en heb ik ook geen toga aan. Om dus te voorkomen dat U een verkeerd beeld krijgt van mijn colleges, zal ik vandaag regelmatig achter mijn spreekgestoelte vandaan komen en gooi ik dit papier in de prullenbak. Mijn toga houd ik aan want anders krijg ik ruzie met de rector.
In dit college neem ik U mee op reis. Ik neem U mee in mijn zoektocht naar de waarheid over het milieu. Gaat U mee?
De waarheid over het milieu
Open Universiteit
9
Natuurwetenschappers als klokkenluiders
Ik begin mijn colleges vaak – en zo ook nu – met de Amerikaanse bioloog Rachel Carson (figuur 1) en haar boek Silent Spring. Rachel Carson was marien bioloog bij de Amerikaanse Fish and Wildlife Service. Daarnaast schreef zij populairwetenschappelijke verhalen over de natuur. Daarin bleek ze zo succesvol dat ze uiteindelijk fulltime schrijver is geworden. Haar bekendste boek is Silent Spring (1962). Dit boek wordt wel gezien als de basis voor de moderne milieubeweging. Het boek is een aanklacht tegen het grootschalig en kritiekloos gebruik van bestrijdingsmiddelen in de jaren ‘50 en ‘60 van de vorige eeuw. In haar boek presenteert zij een aantal wetenschappelijke aanwijzingen dat blootstelling aan bestrijdingsmiddelen, en dan met name DDT, schadelijke effecten kan hebben op de natuur en op de volksgezondheid. Daarnaast introduceert zij het ecosysteem-denken bij een breed lezerspubliek; dat wil zeggen dat “alles met alles samenhangt”: bestrijdingsmiddelen kunnen zich in voedselketens ophopen waardoor organismen die aan de top van de voedselketen staan, zoals bepaalde vogels, uiteindelijk zelfs kunnen overlijden. Carson schetst het angstaanjagende beeld van een lenteochtend waarop zij wakker wordt en de vogels niet meer fluiten; een dode lente; een Silent Spring.
Figuur 1 Rachel Carson (1907-1964; bron: wikipedia).
Rachel Carson is niet de enige natuurwetenschapper die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het op de kaart zetten van milieuproblemen. Andere voorbeelden zijn Sven Odén (zure regen), Paul Crutzen (gat in de ozonlaag) en Guy Stewart Callendar (klimaatverandering). Al deze wetenschappers gebruikten natuurwetenschappelijke kennis en inzichten om een milieuprobleem op de maatschappelijke agenda te plaatsen. En die kennis werd tot voor kort relatief kritiekloos door de samenleving geaccepteerd.
De waarheid over het milieu
10
Natuurwetenschappers uitgedaagd
Maar de laatste 2 decennia is er een kentering zichtbaar. De vaak onheilspellende beweringen van natuurwetenschappers over het milieu worden steeds vaker in twijfel getrokken. Een goed voorbeeld is het boek The Skeptical Environmentalist (2001) van de Deense politicoloog en econoom Bjørn Lomberg. In zijn boek zet Lomborg vraagtekens bij een groot aantal claims van de milieubeweging; claims die vaak met natuurwetenschappelijke gegevens zijn onderbouwd. Daarbij gaat het overigens niet alleen om die feitelijke gegevens, maar ook – of misschien wel vooral – over de maatschappelijke consequenties die hieraan worden verbonden zoals het verbod op het gebruik van DDT. Opvallend is dat Lomborg zelf ook natuurwetenschappelijke gegevens gebruikt om zijn betoog te onderbouwen. Zo stelt hij bijvoorbeeld:
Our intake of coffee is about 50 times more carcinogenic than our intake of DDT before it was banned...the cancer risk for DDT is about 0.00008 per cent (Lomborg, 2001, p. 235).
De gang van zaken rond de publicatie van The Skeptical Environmentalist maakt duidelijk dat het boek tot grote spanningen in de wetenschappe lijke wereld leidt. Op de Engelse Wikipedia staat de gang van zaken mooi beschreven (http://en.wikipedia.org/wiki/The_Skeptical_ Environmentalist). Nadat het boek is gepubliceerd, dienen verschillende milieuwetenschappers een klacht in bij de Deense Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit (DCWI). Zij beschuldigen Lomborg van “wetenschappelijke oneerlijkheid”; het boek zou misleidende gegevens en gebrekkige conclusies bevatten. De commissie is verdeeld, maar verklaart de klachten uiteindelijk gegrond. Sympathisanten van Lomborg zijn verontwaardigd. Er komt een “pro-Lomborg” petitie waarin de onderzoeksmethoden van de DCWI worden bekritiseerd. De petitie wordt door 308 wetenschappers ondertekend; voornamelijk wetenschappers met een sociaalwetenschappelijke achtergrond (http://www.math. ku.dk/~dlando/indsamling.htm). Tegenstanders van Lomborg organiseren een tegenpetitie ter ondersteuning van het DCWI standpunt. Deze petitie wordt door 640 wetenschappers ondertekend; voornamelijk wetenschappers met een natuurwetenschappelijke en medische achtergrond. Uiteindelijk dient Lomborg een klacht over de DCWI in bij het Deense Ministerie voor Wetenschap, Technologie en Innovatie. Het ministerie oordeelt dat de DCWI een aantal procedurefouten heeft gemaakt, verklaart het oorspronkelijk oordeel ongegrond en verzoekt de DCWI met een nieuw oordeel te komen. De DCWI weigert, met als argument dat nieuw onderzoek naar alle waarschijnlijkheid tot hetzelfde oordeel zal leiden.
Open Universiteit
11
Het voorbeeld van Lomborg is zeker niet het enige. Don Easterbrook (2011) gebruikt bijvoorbeeld natuurwetenschappelijke argumenten om zijn stelling te onderbouwen dat klimaatverandering voornamelijk wordt veroorzaakt door natuurlijke processen. Ook de vermeende schadelijke effecten van fijn stof worden door sommige onderzoekers bestreden (Enstrom, 2005).
De waarheid over het milieu
12
Hoeders van de waarheid?
De eerste vraag die bovenkomt bij de controverse tussen zogenaamde milieuadepten en milieuskeptici luidt: “Wat is waar?”. Ik ben bang dat ik degenen die van mij verwachten dat ik een puntsgewijze uiteenzetting van de feitelijkheden en onjuistheden in de beweringen van milieuadepten en milieuskeptici ga geven, teleur ga stellen: dat ga ik niet doen. Wat mij intrigeert is de vraag hoe de rol van de natuurwetenschapper binnen het milieudebat opeens zo is veranderd. Wat is er gebeurd met de rol van natuurwetenschappers als “hoeders van de waarheid”? Kunnen we dat verklaren? En wat kunnen we van die verklaring leren?
Open Universiteit
13
Traditionele natuurwetenschappen versus milieu-natuurwetenschappen
Om deze vraag te beantwoorden neem ik U mee terug naar mijn middelbareschooltijd. Eén van de vakken die mij daar bijzonder intrigeerde was de natuurkunde; volgens sommigen de enige “echte” natuurwetenschap. We kennen waarschijnlijk allemaal Isaac Newton (1643-1727; figuur 2) als grondlegger van de klassieke mechanica en van de drie wetten van Newton. Eén van de experimenten uit die tijd die mij is bijgebleven is het lanceren van een knikker via een knikkerbaan. We moesten voorspellen op welk punt de knikker de grond zou raken. En dat is relatief simpel. Als je namelijk weet op welke hoogte de knikker wordt gelanceerd, kun je met de tweede wet van Newton berekenen op welk moment de kogel de grond zal raken. Als je verder weet met welke snelheid de knikker wordt gelanceerd, dan kun je dit tijdstip invullen in de eerste wet van Newton en uitrekenen hoe ver de knikker komt. Zo kun je vrijwel exact voorspellen waar de knikker terechtkomt.
Figuur 2 Isaac Newton (1643-1727; bron: wikipedia).
Waarom vertel ik dit? Omdat ik denk dat het beeld dat de meeste mensen van de natuurwetenschappen hebben is gebaseerd op de wetten van Newton en zijn exacte voorspellingen. Er wordt niet voor niets gesproken van “exacte wetenschappen”.
Maar als we over milieuproblemen praten, dan hebben we het niet over knikkers en knikkerbanen. Dan hebben we het over complexe systemen; over interacties tussen soorten, over stofstromen in het abiotisch milieu, en over feedback loops. Neem bijvoorbeeld het probleem van klimaatverandering op aarde. Een dergelijk complex systeem kunnen we niet modelleren met een simpele formule van Newton. We moeten eerst alle relevante relaties identificeren en die vervolgens in formules proberen te vangen. Dat brengt onvermijdelijk onzekerheden met zich mee. De waarheid over het milieu
14
De milieu-natuurwetenschappen zijn dus anders dan de traditionele natuurwetenschappen. Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijkste verschillen. Waar de traditionele natuurwetenschapper een eigen onderzoeksvraag kan bedenken, wordt de milieu-natuurwetenschapper geconfronteerd met een vraag vanuit de samenleving, bijvoorbeeld “Wat is de maximale dagelijkse inname aan dioxine die nog veilig is?”. Die vraag staat vast en de milieu-natuurwetenschapper kan er niet omheen. Ook al is niet alles bekend, de vraag moet – zo goed mogelijk – worden beantwoord. Tabel 1
Overzicht van de belangrijkste verschillen tussen de traditionele natuurwetenschappen en de milieu-natuurwetenschappen
Traditionele natuurwetenschappen
Milieu-natuurwetenschappen
Beantwoord eigen vragen
Beantwoord vragen van de samenleving
Simpel systeem
Complex systeem
Accent op analyse
Accent op integratie
Zeker Onzeker
Omdat een traditioneel natuurwetenschapper vrij is om een eigen vraagstelling te bedenken wordt het onderzoek vaak beperkt tot een relatief simpel systeem. Primair doel is begripsvorming over dat systeem en dat gebeurt door analyse: het ontleden van het systeem in afzonderlijke elementen. Dit leidt vaak tot resultaten die een grote mate van betrouwbaarheid en een kleine onzekerheid bezitten.
De milieu-natuurwetenschapper wordt geconfronteerd met een complex systeem. Primair doel is het beschrijven van dat systeem. Analyse speelt daarbij een belangrijke rol, maar het accent ligt op de integratie van (natuur)wetenschappelijke kennis om daarmee het gedrag van het systeem te beschrijven en voorspellen. Omdat kennis over veel processen fragmentarisch is of zelfs geheel ontbreekt zijn die voorspellingen inherent onzeker.
Als we de vergelijking tussen de traditionele natuurwetenschappen en de milieu-natuurwetenschappen projecteren op de recente controverses rond milieu-natuurwetenschappelijke vraagstukken dan doemt er een verklaringsmodel op. Als we namelijk uitgaan van het beeld van de traditionele natuurwetenschappen, en dat was het overheersende wetenschapsbeeld in de vorige eeuw, dan verwachten we eenduidige antwoorden op milieuvraagstukken. Maar uit de vorige paragraaf blijkt dat milieu-natuurwetenschappers helemaal geen “hoeders van de waarheid” zijn. Het zijn “makelaars in onzekerheid”. De
Open Universiteit
15
wetenschappelijke controverses over de schadelijke effecten van DDT en fijn stof, of over de oorzaken van klimaatverandering, die horen nu eenmaal bij de milieu-natuurwetenschappen. Wat dat betreft kan ik de inzichten die Bjørn Lomberg in zijn boek The Skeptical Environmentalist aandraagt alleen maar toejuichen. Maar wat er niet bij hoort, is de suggestie dat men de waarheid in pacht heeft; een suggestie die wordt gewekt als men oneliners bezigt zoals “get the facts straight” (http:// www.lomborg.com/). Dergelijke claims gaan uit van een verkeerd verwachtingspatroon en leiden tot polarisatie van het milieudebat. Het wordt tijd dat de samenleving (burgers, politici, beleidsmakers, industrie, milieuorganisaties en wetenschappers) beter leert omgaan met de onzekerheid die milieuvraagstukken nu eenmaal kenmerkt. Het is mijn overtuiging dat het milieudebat in Nederland, en de rest van de wereld, aan kwaliteit zal winnen als we hierin onzekerheid expliciet benoemen en een duidelijke rol geven.
De waarheid over het milieu
16
Onzekerheid doet ertoe!
Tijdens mijn colleges over humane risicobeoordeling van gevaarlijke stoffen leg ik studenten uit hoe de norm voor dioxines tot stand is gekomen. Het voorbeeld dat hieronder volgt is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid en dient uitsluitend illustratieve doeleinden.
De norm voor de maximale dagelijkse inname van dioxines is gebaseerd op onderzoek bij proefdieren, in dit geval muizen, omdat bewuste blootstelling van mensen uit ethische gronden niet is toegestaan. Tijdens een experiment waarbij 100 muizen levenslang via het voedsel zijn blootgesteld aan 0,1 microgram 2,3,7,8 tetrachloordibenzo-p-dioxine (2,3,7,8-TCDD) per kilogram lichaamsgewicht per dag krijgen 48 muizen kanker. De vraag is nu: wat is de dagelijkse dosis 2,3,7,8-TCDD voor mensen die overeenkomt met een kankerrisico van 1 op de 1.000.000 per jaar?
Het antwoord kan als volgt worden berekend: 1
0,1 µg/kglg/dag komt overeen met een levenslang kankerrisico van 48% bij muizen
Aanname: We nemen aan dat muizen en mensen even gevoelig zijn
Aanname: We nemen aan dat een bepaald levenslang kankerrisico bij muizen correspondeert met eenzelfde levenslang risico bij mensen (ondanks het verschil in levensverwachting) 2
0,1 µg/kglg/dag komt overeen met een levenslang kankerrisico van 48% bij mensen
Aanname: Een mens wordt 70 jaar
Aanname: Er is sprake van een lineaire relatie tussen blootstellingsduur en effect. 3
Een levenslang kankerrisico van 48% komt overeen met een risico van 48/70 = 0,69% per jaar
Aanname: er is sprake van een lineaire relatie tussen dosis en effect (dit is een conservatieve aanname omdat er aanwijzingen zijn dat deze relatie in werkelijkheid sublineair is)
Open Universiteit
17
4
Om van een jaarlijks risico van 0,69% naar een jaarlijks risico van 1 op de miljoen te komen moeten we door 6.900 delen. Dus moet de dosis ook door 6.900 worden gedeeld om tot een corresponderende dosis te komen: 0,1 µg/kglg/dag/6.900 = 1,46 × 10–5 µg/kglg/dag.
5
Als we uitgaan van een persoon van 60 kg, dan bedraagt de “vrijwel veilige” dosis: 60 × 1,46 × 10–5 µg/kglg/dag = 0,000875 µg/dag = 875 pg/dag = ±1 ng/dag
Nadat ik deze “vrijwel veilige” dosis heb voorgerekend vertel ik de studenten dat ik afgelopen week naar het laboratorium ben gegaan, daar een hoeveelheid 2,3,7,8-TCDD heb afgewogen, dit heb opgelost in vet en van deze vetoplossing heb ik een paar druppels in een beker melk laten vallen zodat deze beker precies 1 ng 2,3,7,8-TCDD bevat. Vervolgens tover ik een drinkbeker met melk tevoorschijn en vraag ik aan de studenten wie deze beker wil leegdrinken.
De reacties zijn verdeeld. Er zijn studenten die geen enkel probleem hebben met het leegdrinken van de beker, maar er zijn ook studenten die weigeren. Gevraagd naar hun motivatie geeft deze laatste groep uiteenlopende motieven: – “Ik lust geen melk” – “Ik ben geen muis” – “Ik geloof de onderliggende aannamen niet” – “Misschien heb je per ongeluk wel een afweegfout gemaakt en zit er veel meer dioxine in de melk”
Met dit experiment probeer ik studenten twee belangrijke boodschappen mee te geven: – deze berekeningen (en de context van het experiment) bevatten talrijke onzekerheden; – die onzekerheden en de bijbehorende risicopercepties spelen een belangrijke rol bij het nemen van beslissingen.
De waarheid over het milieu
18
Onzekerheden kwantificeren
Als onzekerheid beslissingen beïnvloedt, dan is het belangrijk om die onzekerheid zo goed mogelijk zichtbaar te maken. En dat is wat ik vrijwel mijn gehele wetenschappelijke carrière al probeer te doen, en ook hoop te blijven mogen doen. Eén van de technieken die ik veel toepas is Monte Carlo simulatie, bijvoorbeeld bij de modellering van de blootstelling van mensen aan gevaarlijke stoffen. Aan de hand van een voorbeeld licht ik dit toe. Het voorbeeld heeft betrekking op blootstelling aan dioxine via melk.
Stel de concentratie 2,3,7,8-TCDD in melk bedraagt 2 ng/L. De hoeveel heid melk die een persoon per dag drinkt bedraagt 0,5 L/dag. De dage lijkse inname van dioxine bedraagt dan 2 ng/L × 0,5 L/dag = 1 ng/dag. Dat komt precies overeen met de norm die we hierboven hebben berekend.
In werkelijkheid zal echter niet iedereen 0,5 liter melk per dag drinken. De een wat meer en de ander wat minder. Verder is dioxine in melk niet eenvoudig te meten, waardoor we niet zeker weten of de melk precies 2 ng/L 2,3,7,8-TCDD bedraagt; het kan ook iets meer of minder zijn. Kortom: we zijn onzeker. Maar hoe kunnen we daarmee rekening houden in de blootstellingsmodellering? Dat kan met behulp van Monte Carlo simulatie (zie bijvoorbeeld Ragas en Huijbregts, 1998). Daarbij vervangen we de vaste getallen voor de melkinname (0,5 L/dag) en dioxineconcentratie (2 ng/L) door kansdichtheidsverdelingen (figuur 3). Vervolgens laten we de computer steeds een getal uit beide kansverdelingen trekken en berekenen we de totale dioxine-inname. Als we dat 10.000 keer herhalen dan krijgen we dus 10.000 voorspelde blootstellingen. Die 10.000 getallen rangschikken we op grootte en dan maken we een cumulatieve frequentieverdeling. Hieruit kunnen we afleiden hoeveel voorspellingen de norm overschrijden. In dit geval (figuur 3) is dat ongeveer 36%. Met Monte Carlo simulatie is het dus mogelijk om de invloed van onzekerheid in je invoergegevens (melkinname en dioxineconcentratie) door te vertalen naar onzekerheid in de voorspelde blootstelling. Cdioxine
×
Imelk
=
inname per dag
2 ng/L
×
0,5 L/dag
=
1 ng per dag
Dioxine in melk
Melkinname ×
= Dioxine inname
Figuur 3 Berekening van de dioxine-inname uit melk met behulp van Monte Carlo simulatie.
Open Universiteit
19
Het bovengeschetste resultaat is mooi, maar er kleeft ook een nadeel aan. Dat illustreer ik aan de hand van de volgende vraag: “Wat stelt die 36% normoverschrijding nu precies voor? Betekent dit dat 36 op de 100 mensen de norm overschrijdt, of betekent dit dat er 36% kans is dat de hele populatie de norm overschrijdt?”. Om die vraag te beantwoorden moeten we naar de bron van variatie in de invoergegevens kijken. In het geval van melkinname is dat duidelijk: die varieert tussen mensen. Als alle variatie in de uitkomst zou voortkomen uit variatie tussen mensen dan betekent dit dat 36% van de mensen de norm overschrijdt. De variatie in de uitkomst wordt echter niet alleen door de melkinname veroorzaakt. De concentratie dioxine in melk varieert ook. Omwille van eenvoud, nemen we in dit voorbeeld aan dat melk altijd dezelfde concentratie dioxine bevat. Hoeveel dioxine melk bevat, weten we echter niet precies omdat onze meetmethoden onvoldoende nauwkeurig zijn. Dit type variatie noem ik “echte onzekerheid”: de melk bevat één vaste concentratie dioxine maar omdat onze meetmethoden imperfect zijn kennen we deze exacte waarde niet. Als alle variatie in de uitkomst zou voortkomen uit echte onzekerheid dan betekent dit dat er 36% kans is dat de hele populatie de norm overschrijdt. Idealiter zouden we de invloed van variabiliteit tussen mensen en echte onzekerheid willen scheiden omdat beide fenomenen verschillende implicaties hebben. Echte onzekerheid kunnen we reduceren, bijvoorbeeld door betere meetmethoden te ontwikkelen. Variabiliteit tussen mensen kunnen we niet reduceren, maar wel beschrijven en onderzoeken, bijvoorbeeld om bepaalde risicogroepen te identificeren.
Het scheiden van “echte onzekerheid” en “variabiliteit tussen mensen” kan met behulp van geneste Monte Carlo simulatie (zie bijvoorbeeld Ragas et al., 2009). Daarbij wordt eerst een trekking gedaan uit de kansdichtheidsverdelingen die echte onzekerheid weerspiegelen; in dit geval is dat de dioxineconcentratie in melk. Dat getal zetten we vast en vervolgens gaan we een gewone Monte Carlo simulatie uitvoeren voor de parameters die variëren tussen mensen; in dit geval is dat de melkinname. Dat resulteert uiteindelijk in een cumulatieve frequentieverdeling die de blootstelling van één hypothetische groep mensen voorstelt. Dit experiment kun je herhalen waardoor je het blootstellingsprofiel van een tweede hypothetische groep mensen krijgt. Zo construeren we bijvoorbeeld 1000 hypothetische blootstellingsprofielen. Die hypo thetische blootstellingsprofielen kunnen we op grootte rangschikken (van lage naar hoge blootstelling). Figuur 4 laat het resultaat zien waarbij om presentatie-technische redenen slechts drie profielen worden weergegeven: het meest waarschijnlijke blootstellingsprofiel (50% van de profielen ligt links van deze lijn en 50% ligt rechts van deze lijn), de
De waarheid over het milieu
20
5de percentiel (5% van de profielen ligt links van deze lijn en 95% ligt rechts van deze lijn) en de 95ste percentiel (95% van de profielen ligt links van deze lijn en 5% ligt rechts van deze lijn). Door nu in figuur 4 op de horizontale as vanaf de waarde van de norm (1 ng/dag) een verticale lijn naar boven te trekken wordt duidelijk dat er een kans van 90% (= 95%5%) is dat 22-50% van de mensen in de populatie de norm voor dioxine overschrijdt.
Figuur 4 Resultaat van een geneste Monte Carlo simulatie. De zwarte lijn is het mediane blootstellingsprofiel, de groene lijn de 5de percentiel (5p) en de rode lijn de 95ste percentiel (95p). Er is een kans van 90% (= 95-5%) dat 22‑50% van de populatie de norm van 1 ng/dag overschrijdt.
Open Universiteit
21
Unknown unknowns
Uit het voorgaande voorbeeld blijkt dat we relatief goed in staat zijn om onzekerheden in modelvoorspellingen te kwantificeren als deze voortkomen uit onzekerheden in invoergegevens. Maar hebben we dan ook alle onzekerheden te pakken? Voor het antwoord op die vraag citeer ik de voormalige minister van defensie van de Verenigde Staten, Donald Rumsfeld (12 februari 2002): There are known knowns; there are things we know we know. We also know there are known unknowns; that is to say, we know there are some things we do not know. But there are also unknown unknowns – the ones we don’t know we don’t know
Rumsfeld gebruikte deze woorden in een nieuwsbriefing over het vermeend bezit van massavernietigingswapens door Irak. Ongeveer een jaar later viel de Verenigde Staten Irak binnen. Massavernietigingswapens werden niet aangetroffen.
Hoe bizar en misplaatst de woorden van Rumsfeld binnen hun context ook mogen zijn, de woorden zijn zeer bruikbaar om te illustreren dat er verschillende vormen van onzekerheid zijn. De known knowns worden gevormd door kennis die tot nauwkeurige voorspellingen leidt, zoals de wetten van Newton. De known unknowns worden gevormd door kennis die een bekende mate van onzekerheid bevat zoals de variatie in melkinname of de onzekerheid over de dioxineconcentratie in melk (zie vorige paragraaf ). En de unkown unknowns worden gevormd door de kennis die we eigenlijk nodig hebben, maar die we niet bezitten en waarvan we ook niet weten dat we deze kennis niet bezitten. In het Nederlands wordt dit ook wel onwetendheid genoemd.
Onwetendheid is een lastig fenomeen voor milieu-natuurwetenschappers die proberen om kennis uit verschillende bronnen te integreren teneinde milieuproblemen te beschrijven en op te lossen. Want hoe kom je te weten dat je iets niet weet? Een voor de hand liggend antwoord is: achteraf. Als je belangrijke zaken over het hoofd ziet dan kom je daar op den duur vanzelf achter. En dat wil ik met twee voorbeelden illustreren.
De waarheid over het milieu
22
Voorbeeld 1: Diclofenac
Diclofenac is een onstekingsremmer en pijnstiller die sinds eind jaren 70 van de vorige eeuw voor humaan gebruik op de markt is. Sinds het begin van de jaren negentig is de stof ook voor veterinair gebruik vrij verkrijgbaar, onder andere in India en Pakistan. Vanaf die periode wordt in deze landen een dramatische afname in de gierpopulaties geconstateerd, met populatiereducties van meer dan 95% (Prakash, 1999; Pain et al., 2003). In 2004 wordt ontdekt dat diclofenac de boosdoener is (Oaks et al., 2004). Al langer was bekend dat diclofenac schadelijke effecten in de nieren kan veroorzaken, maar vogels blijken extreem gevoelig. De gieren worden aan diclofenac blootgesteld doordat ze karkassen van dood vee eten die behandeld zijn met diclofenac. In 2006 is het veterinair gebruik van diclofenac in India en Pakistan verboden. Er zijn inmiddels aanwijzingen dat de gierpopulaties zich weer langzaam herstellen (Jamshed et al., 2012). In risicobeoordelingen van diclofenac is nooit rekening gehouden met de mogelijke blootstelling van roofvogels via karkassen van behandeld vee.
Voorbeeld 2: Neonicotinoïden
Neonicotinoïden zijn bestrijdingsmiddelen die aangrijpen op het neurologisch systeem van insecten. De stoffen zijn qua structuur verwant aan nicotine. Imidacloprid, wereldwijd momenteel het meest gebruikte insecticide, is bijvoorbeeld een neonicotinoïde. Een aantal natuurwetenschappelijke onderzoeken wijst op een mogelijke relatie tussen de toepassing van neonicotinoïden en de wereldwijde afname van bijenpopulaties. De relatie is lastig vast te stellen omdat bijenpopulaties in de tijd sterk kunnen variëren en talrijke andere factoren de gezondheid van bijen nadelig kunnen beïnvloeden zoals de varaomijt en de hygiënische omstandigheden van de imker (Maxim en Van der Sluijs, 2010). Niettemin waren de beschikbare wetenschappelijke aanwijzingen voor Frankrijk aanleiding om al in 2004 beperkingen op te leggen aan het gebruik van bepaalde neonicotinoïden, met name als maïscoating (Maxim en Van der Sluijs, 2012). In Nederland voerde het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op verzoek van de Tweede Kamer in 2011 een herbeoordeling uit van neonicotinoïde houdende bestrijdingsmiddelen (Van Gelder et al., 2011). Bij de herbeoordeling werd de meest recente openbare literatuur betrokken. De algemene conclusie die hieruit werd getrokken was dat op basis van de bekende openbare literatuur niet kan worden geconcludeerd dat neonicotinoïden aantoonbaar significant bijdragen
Open Universiteit
23
aan de achteruitgang van de bijenstand. Maar daarmee was de kous niet af. Recentelijk verschenen nieuwe wetenschappelijke publicaties die een relatie suggereren tussen neonicotinoïden en schadelijke effecten bij bijen (Tapparo et al., 2012), onder andere in het toonaangevende tijdschrift Science (Henry et al., 2012; Whitehorn et al., 2012). De Europese Commissie vroeg de European Food Safety Authority (EFSA) een (her) beoordeling van neonicotinoïden uit te voeren. De EFSA kwam tot de conclusie dat bepaalde (toegelaten) toepassingsvormen mogelijk tot schadelijke effecten op bijen kunnen leiden (EFSA, 2013). Inmiddels heeft de Europese Commissie het gebruik van neonicotinoïden aan banden gelegd (EC, 2013).
Beide voorbeelden illustreren hoe onwetendheid tot verkeerde beslissingen kan leiden. In het geval van neonicotinoïden staat overigens nog niet vast dat de oorspronkelijke beslissing tot toelating verkeerd was omdat de schadelijke effecten nog niet onomstotelijk zijn bewezen. U kunt nog meer interessante voorbeelden van onwetendheid rond milieuvraagstukken vinden in het rapport Late lessons from early warnings van het European Environment Agency (EEA, 2013).
De waarheid over het milieu
24
Beslissen in onwetendheid
Uit de voorbeelden in de vorige paragraaf blijkt dat onwetendheid soms vervelende gevolgen kan hebben. Het kan immers tot beslissingen leiden die achteraf fout blijken. Dit roept de vraag op of we de mate van onwetendheid vooraf kunnen bepalen. Maar zelfs al zouden we de mate van onwetendheid kunnen bepalen, is dit dan zinvol? Maakt het voor een beslissing iets uit of we heel veel weten of heel weinig weten? Het antwoord op deze vraag geef ik aan de hand van een voorbeeld: de Ellsberg paradox (Ellsberg, 1961).
Daniel Ellsberg is bij het grote publiek bekend als degene die in 1971 de Pentagon Papers naar de pers lekte. Hierin stond dat de regering van de VS al lang wist dat de oorlog in Vietnam niet te winnen was. Minder bekend is dat Ellsberg ook een begenadigd besliskundige was. Hij bedacht een besliskundig experiment dat in al zijn eenvoud geniaal mag worden genoemd. Hieronder beschrijf ik een uitgeklede versie van dit experiment.
Tijdens het experiment krijgen de proefpersonen de opdracht om een weddenschap aan te gaan. Ze moeten daarbij kiezen tussen twee weddenschappen. De eerste weddenschap bestaat uit een vaas met 20 knikkers: 10 rode en 10 blauwe. De tweede weddenschap bestaat ook uit een vaas met rode en blauwe knikkers; er wordt vooraf echter niet verteld hoeveel rode en hoeveel blauwe knikkers in de tweede vaas zitten. Voor beide weddenschappen geldt: als er een rode knikker wordt getrokken dan krijgt de proefpersoon een beloning, zeg 1000 Euro.
De gangbare kanstheorie stelt dat vaas 1 alleen de voorkeur verdient boven vaas 2 als de kans op succes bij vaas 1 groter is dan bij vaas 2. Omdat de kans op succes bij vaas 2 door een gebrek aan informatie niet kan worden bepaald zou vaas 1 dus niet de voorkeur moeten krijgen boven vaas 2. Het omgekeerde geldt ook, dus je zou verwachten dat evenveel proefpersonen vaas 1 als vaas 2 kiezen. Dit blijkt in de praktijk echter niet het geval: proefpersonen hebben een duidelijke voorkeur voor vaas 1. Dit duidt er op dat mensen onwetendheid liever mijden. De conclusie luidt dan ook dat onwetendheid invloed heeft op het beslisgedrag van mensen. Meer recent onderzoek laat zien dat beslissingen onder onwetendheid niet goed worden voorspeld met conventionele kosten/baten-modellen en dat mensen bij dergelijke beslissingen argumenten hanteren die variëren als functie van de beschikbare informatie (Hogarth en Kunreuther, 1995).
Open Universiteit
25
Als onwetendheid invloed heeft op beslissingen, dan wordt de mate van onwetendheid relevant. Het ligt dan namelijk voor de hand dat bij een geringe mate van onwetendheid beslissingen anders verlopen dan bij een grote mate van onwetendheid. Figuur 5 schetst beide situaties waarbij ter illustratie een aantal milieuvraagstukken wordt genoemd waarop deze situaties van toepassing zijn. Voor DDT en zure regen geldt dat over de milieurisico’s relatief veel bekend is. Over de milieurisico’s van de winning van schaliegas en de toepassing van nanotechnologie is veel minder bekend. Zure regen, DDT bekend
onzeker
onbekend
kennisveld
Schaliegas, nanotechnologie bekend
onzeker
onbekend kennisveld
Figuur 5 Schematische weergave van de variatie in beschikbare kennis voor uiteenlopende milieuproblemen. Over de risico’s van zure regen en DDT is relatief veel bekend; over de winning van schaliegas en de toepassing van nanotechnologie veel minder.
Maar wat is het verschil tussen beslissingen onder een hoge mate van onwetendheid en beslissingen onder een geringe mate van onwetendheid? De Ellsberg paradox laat zien dat mensen geneigd zijn om onwetendheid te mijden. Dit lijkt er op te duiden dat mensen onder een hoge mate van onwetendheid geneigd zullen zijn om conservatievere beslissingen te nemen dan onder een geringe mate van onzekerheid. Hier dringt zich een vergelijking op met het voorzorgsbeginsel dat in de Verklaring van Rio de Janeiro inzake Milieu en Ontwikkeling (1992) als volgt is omschreven: Teneinde het milieu te beschermen zullen staten naar hun vermogen op grote schaal de voorzorgsbenadering moeten toepassen. Daar waar ernstige of onomkeerbare schade dreigt, dient het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet als argument te worden gebruikt voor het uitstellen van kosteneffectieve maatregelen om milieuaantasting te voorkomen.
De waarheid over het milieu
26
Als we echter goed naar deze omschrijving van het voorzorgsbeginsel kijken dan blijkt deze minder geschikt voor situaties waarbij sprake is van een grote mate van onwetendheid. De omschrijving bevat immers verschillende zinsneden die uitgaan van de beschikbaarheid van een grote mate van wetenschappelijke kennis, zoals “daar waar ernstige of onomkeerbare schade dreigt” en “het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid”. Bij onwetendheid is deze kennis niet beschikbaar. Vandaar mijn voorstel om voor het omgaan met onwetendheid een nieuw beginsel te introduceren: Daar waar een grote mate van kennis over mogelijke ernstige of onomkeerbare schade ontbreekt, dient deze kennis eerst te worden verzameld voordat nieuwe activiteiten of technologieën op grote schaal worden toegestaan.
Open Universiteit
27
Onwetendheid bepalen
Als we de mate van onwetendheid bij een beleidsbeslissing willen betrekken, dan is het belangrijk dat we onwetendheid kunnen meten. En dat lijkt een contradictio in terminis, want hoe kun je meten wat we niet weten? Dat is een fundamentele wetenschapsfilosofische vraag die ik hier niet diepgaand ga behandelen, onder andere omdat ik er onvoldoende verstand van heb. Maar toch wil ik er iets over zeggen. De ervaringen die ik de afgelopen jaren in de milieuwereld heb opgedaan hebben namelijk tot een hypothese geleid over hoe je onwetendheid in milieuvraagstukken zou kunnen bepalen. En die hypothese wil ik de komende jaren aan de Open Universiteit verder onderzoeken. Hieronder zet ik allereest kort uiteen hoe ik tot deze hypothese ben gekomen.
WK INS
Sinds 2003 ben ik voorzitter van de Wetenschappelijke Klankbordgroep (Inter)nationale Normstelling Stoffen (WK INS) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Die commissie adviseert het ministerie over de wetenschappelijke onderbouwing van milieukwaliteitsnormen voor gevaarlijke stoffen. Bijzonder aan deze commissie is dat hierin niet alleen onafhankelijke wetenschappers zitting hebben, maar ook vertegenwoordigers van belangengroeperingen zoals de chemische industrie. De afgelopen jaren is het verschillende keren voorgekomen dat vertegenwoordigers van de industrie wetenschappelijke kennis hebben ingebracht die – naar mijn overtuiging – tot een betere onderbouwing van normen heeft geleid.
Leefmilieu
Sinds 1991 ben ik betrokken bij de vereniging Leefmilieu. Deze vereniging is opgericht door wijlen Jan Willem Copius Peereboom, milieuwetenschapper en –activist van het eerste uur, en zet zich in voor een groen en gezond leefmilieu. Leefmilieu onderscheidt zich van andere milieuorganisaties door een grote mate van milieudeskundigheid en samenwerking met lokale bewonersgroepen in heel Nederland. Het is Leefmilieu de afgelopen jaren verschillende keren gelukt om geplande activiteiten stop te zetten of aan te passen waarbij zij zich beroepen op een mix van juridische en wetenschappelijke argumenten. En Leefmilieu is niet de enige organisatie die dat lukt. Uit onderzoek van OU buitenpromovenda Marga Jacobs blijkt dat uiteenlopende bewonersgroepen met behulp van moderne informatietechnieken zoals internet goed in staat zijn om wetenschappelijke kennis te verzamelen, interpreteren en daarbij kritische vragen te stellen (Jacobs en Ragas, in prep.).
De waarheid over het milieu
28
Uit beide voorbeelden blijkt dat belangengroepen heel goed in staat zijn om wetenschappelijke informatie te interpreteren. Het belang dat zij voorstaan zorgt ervoor dat zij kritisch reflecteren op de beschikbare wetenschappelijke informatie waardoor hiaten in kennis worden blootgelegd. Belangengroeperingen lijken dus geknipt om onwetendheid in milieuvraagstukken bloot te leggen. Zoals een bank professionele hackers inhuurt om de veiligheid van een nieuw computersysteem te testen, zo kunnen wij belangengroeperingen inzetten om de kennishiaten in milieuvraagstukken te identificeren. Dat brengt mij bij mijn hypothese: Door belanggroepen actief te betrekken bij het wetenschappelijke proces – vooral tijdens de probleemafbakening en de onzekerheidsanalyse – zal een vollediger beeld ontstaan van onze onwetendheid
Ik realiseer me dat deze stelling veel vragen oproept, bijvoorbeeld over het kennisniveau van belangengroeperingen, de beschikbare middelen, het geschikte schaalniveau, de rol van de onafhankelijke wetenschappers en het beheersen van conflicten. Dat zijn vragen waarvan ik hoop dat ik deze de komende jaren binnen de Open Universiteit kan onderzoeken en beantwoorden. Ik realiseer me ook dat ik dat niet alleen kan, maar dat ik hulp nodig heb van andere wetenschappers zoals sociaalwetenschappers. Laat ik op deze plaats dan ook mijn hand uitreiken naar deze sociaalwetenschappers en een oproep doen om samen te werken. Het zou een prachtig voorbeeld zijn van bèta-gamma interactie; een vorm van samenwerking die prima past binnen de nieuwe faculteit die per 1 januari 2014 wordt gevormd uit een fusie tussen de faculteiten Managementwetenschappen, Natuurwetenschappen en Informatica van de Open Universiteit.
Open Universiteit
29
De praktijk
Met bovenstaande stelling in het achterhoofd wil ik een kritische blik werpen op een aantal huidige praktijksituaties. Daaruit leid ik dan vervolgens een aantal aanbevelingen af voor verschillende actoren in onze samenleving.
RIVM
Mijn blik richt zich allereerst op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); in mijn vakgebied, de risicobeoordeling van stoffen, is het RIVM internationaal toonaangevend. Ik heb dan ook groot, groot respect voor de wetenschappelijke prestaties van het RIVM in het algemeen, en een aantal RIVM’ers in het bijzonder. Maar zo goed als ik die wetenschappelijke prestaties vind, zo krakkemikkig vind ik het contact tussen het RIVM en de samenleving. Het RIVM lijkt soms wel een bastion van wetenschappelijke expertise dat alleen met de ministeries communiceert maar nauwelijks voeding heeft met de samenleving. Van bezorgde burgers hoor ik regelmatig – naar mijn mening onterechte – verdachtmakingen richting RIVM over een gebrek aan wetenschappelijke integriteit. Het zou goed zijn als de RIVM’ers meer in contact treden met die bezorgde burgers en ze deelgenoot maken van de dilemma’s die zij tegenkomen in hun zoektocht naar de waarheid. Datzelfde geldt voor het bedrijfsleven. Ik hoor in mijn omgeving regelmatig geluiden dat RIVM’ers geen directe contacten mogen onderhouden met het bedrijfsleven vanwege mogelijke belangenverstrengeling. Ik begrijp de zorgen, maar de starre wijze waarop hiermee binnen het RIVM wordt omgegaan werkt naar mijn idee contraproductief. Het bedrijfsleven kan de kwaliteit van wetenschappelijke studies verbeteren. Mijn advies aan het RIVM is dan ook om de deuren naar de samenleving open te gooien.
Gezondheidsraad
Een tweede praktijkvoorbeeld dat ik kritisch onder de loep wil nemen heeft betrekking op de Gezondheidsraad. Momenteel werkt de Gezondheidsraad aan een advies over mogelijke gezondheidseffecten voor omwonenden bij het gebruik van landbouwbestrijdingsmiddelen, met name in de bollenteelt. Daarbij gaat het niet zozeer om de vraag of deze gezondheidseffecten optreden, maar om de vraag of het zinvol is om een onderzoek te starten naar mogelijke gezondheidseffecten. Bij aanvang van dit adviestraject heeft de Gezondheidsraad een hoorzitting met belangengroeperingen georganiseerd. Dat sluit goed aan bij mijn stelling dat belangengroeperingen betrokken moeten worden bij de probleemafbakening, alhoewel ik persoonlijk de voorkeur zou geven aan een meer interactieve vorm van betrokkenheid. Maar vervolgens heeft de
De waarheid over het milieu
30
Gezondheidsraad de deuren gesloten. Het werk van de commissie vindt in alle stilte plaats. Er worden wetenschappelijke studies bestudeerd, wetenschappelijke discussies gevoerd en vermoedelijk komen de wijze dames en heren tot consensus. Maar wat gebeurt er dan? Wat denkt U bijvoorbeeld dat er gebeurt als de Gezondheidsraad concludeert dat wetenschappelijk onderzoek niet zinvol is? Ik wil U mijn voorspelling vast geven: dan gaat Bollenboos, de bewonersgroep die dit probleem op de agenda heeft geplaatst, proberen om gaten te schieten in het advies van de Gezondheidsraad. En als ze zelf niet over de benodigde expertise beschikken dan zullen ze proberen om wetenschappers te vinden die wel over voldoende expertise beschikken. Misschien komen ze wel bij mij. En ik zal mijn stinkende best doen om, met hun belang in het achterhoofd, zout te leggen op elke slak die ik tegenkom. Niet omdat ik denk dat het bij de Gezondheidsraad prutsers zijn, verre van dat, maar omdat ik denk dat belangenvertegenwoordiging waarheidsvinding stimuleert. Naar mijn idee zou de Gezondheidsraad er goed aan doen om dit te onderkennen door wetenschappelijke vertegenwoordigers van belangengroeperingen actiever bij haar adviezen te betrekken. Dat is een stuk efficiënter dan de optie waarbij wetenschappers achteraf door belangengroeperingen worden ingeschakeld om het advies van de Gezondheidsraad te beoordelen.
Open Universiteit
31
Aanbevelingen
Mijn verhaal leidt tot een aantal aanbevelingen en inzichten die van belang zijn voor verschillende actoren binnen het milieudebat.
Algemeen – – –
Verwacht bij complexe milieuproblemen geen eenduidige antwoorden van milieu-natuurwetenschappers Een onzekere wetenschapper is geen slechte wetenschapper Als iets onzeker is wil dat niet zeggen dat deze onzekere informatie bij besluitvorming mag worden genegeerd
Beleidsmakers en politici – – – –
Verschuil je niet achter wetenschappelijke (on)zekerheid, maar neem verantwoordelijkheid! Baseer beleid niet alleen op wat we wel weten, maar ook op wat we niet weten Betrek belanggroeperingen bij wetenschappelijke studies Waar nodig: faciliteer experts van belangengroepen (of zorg anderszins dat het milieu- en gezondheidsbelang expliciet vertegenwoordigd is)
Bezorgde burgers & milieubeweging – – –
Verwerf kennis en stel kritische vragen Als je geen kennis hebt wil dat niet zeggen dat je niet mag meepraten Het is volgens mij verstandiger om wetenschappelijke subjectiviteit te erkennen en te gebruiken dan om wetenschappelijke onafhankelijkheid te eisen of te suggereren
Milieu-Natuurwetenschappers – – – – –
Identificeer, beschrijf, kwantificeer en communiceer onzekerheden Claim niet dat je “de waarheid” in pacht hebt Laat je niet wegzetten als een “prutser” Analytici & modelleurs: respecteer elkaar! Blijf eigenwijs (anders was de wereld nog steeds plat!)
De waarheid over het milieu
32
Opleidingen en universiteiten – – – – –
Benadruk in het onderwijs dat natuurwetenschappelijke kennis niet altijd tot eenduidige antwoorden op milieuvraagstukken leidt Train studenten in het identificeren, kwantificeren en omgaan met onzekerheden Breng studenten in contact met belanghebbenden Herintroduceer de wetenschapswinkels Ontwikkel nieuwe methoden voor onzekerheidsanalyse en onwetendheid
Open Universiteit
33
De waarheid
Dames en heren, ik had al verklapt dat ik de vraag “Wat is waar?” niet ga beantwoorden. Sorry, als ik U met de titel van mijn oratie op het verkeerde been heb gezet. Maar nu ik aan het einde van mijn oratie ben gekomen, wil ik U mijn beeld van de waarheid niet onthouden. En daarvoor wil een parallel trekken met een andere grote passie van mij, namelijk het reizen. Ik weet niet of U wel eens op het station in Den Bosch komt, maar als U daar goed rondkijkt ziet U op de gevel de volgende dichtregel van Jan van Sleeuwen (1918-2003): Al reizend ervaart men het leven vreemder; overal anders en overal eender
Deze dichtregel omvat voor mij de essentie van het reizen: het gaat niet om het einddoel, maar om de ervaringen die men tijdens de reis opdoet. Iets soortgelijks geldt voor mij ook bij wetenschapsbeoefening en waarheidsvinding: het gaat niet om het vinden van de waarheid maar om de zoektocht naar de waarheid. Tijdens die zoektocht komen wij kennis en inzichten tegen. En die kennis en inzichten zijn soms heel bruikbaar, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van nieuwe technieken, zoals nanotechnologie, maar ook voor het begrijpen en oplossen van milieuvraagstukken. Op het moment dat wij die kennis en inzichten gaan gebruiken moeten wij ons echter rekenschap geven van onzekerheid en onwetendheid.
De waarheid over het milieu
34
Dankwoord
Aan het eind van deze oratie past een woord van dank. Allereerst wil ik U natuurlijk allemaal hartelijk danken voor uw aanwezigheid, zeker als U van ver bent gekomen. Een aantal mensen wil ik graag persoonlijk bedanken en daarvoor begin ik bij het begin.
Pa en Ma, ik heb het al eerder gezegd: veel van wat ik heb bereikt heb ik aan jullie te danken. En daarvoor ben ik jullie ongelooflijk dankbaar. Theo, Huub en Ger: als kleine broertje moest ik extra hard werken om jullie bij te benen. Mijn competitieve instelling heb ik voor een belangrijk deel aan jullie te danken. En Huub, harstikke bedankt voor de prachtige schildering die de kaft van dit boekje siert.
Dan kom ik bij mijn opleiding en vorming. Ik wil de docenten en medeleerlingen van het Bisschop Bekkers College in Eindhoven bedanken voor een fascinerende en gezellige middelbare schooltijd. Veel van mijn kwaliteiten heb ik in die tijd ontdekt. Op de universiteit in Nijmegen, in het midden van de donkere jaren 80, kwam ik tot bloei en ontwikkelde ik mijn kritische houding. Veel dank ben ik verschuldigd aan mijn medestudenten, docenten zoals Gerard van der Velde en wijlen professor Ruud Konings, de biologenvereniging BeeVee en alle andere universitaire gremia waarin in actief was.
Ik sloot mijn biologieopleiding af met een stage bij de interfacultaire vakgroep Milieukunde. Ik zou er nooit meer weg gaan. Ik wilde iets met bedrijfsmilieuzorgsystemen doen, maar volgens Dick Schoof paste normstelling veel beter bij mij. Dick, je had gelijk! Ik werd begeleid door Rob Lenders en Jan Willem Copius Peereboom. Dankzij Rob leerde ik goed Nederlands schrijven; een onmisbare vaardigheid voor iedere milieukundige! En Jan Willem was mijn inspirator. Die man had al heel vroeg door dat je wetenschappelijke kennis kunt gebruiken om het leefmilieu te verbeteren.
Dat brengt mij bij mijn huidige werkkring in Nijmegen. Ik ben echt ongelooflijk trots op wat we de afgelopen 23 jaar als afdeling hebben bereikt. Ik kan ze onmogelijk allemaal opnoemen, maar aantal mensen wil ik expliciet bedanken: Gina Delmee, Marlie Becks, Bart van de Laar, Marco Thörig, Carlo Buise, Marieke van Katwijk, Rosalie van Zelm en Karin Veltman. En natuurlijk mijn (voormalig) promovendi: Anne Hollander, Gertjan Geerling, Aafke Schipper, Mara Hauck, Mark Loos, Loes Geelen, Marinke Stassen, Daan Huizer, Isabel O’Connor, Allessandra Pirovano, Jacqueline Biesterbos en Rik Oldenkamp. Bij een aantal personen wil ik iets uitgebreider stilstaan. Dat is ten eerste mijn voormalige baas Piet Nienhuis. Piet, dank voor de ruimte die je mij hebt gegeven om een onderzoeksgroep op te zetten rond de risicomodellering van chemische Open Universiteit
35
stoffen. Rob Leuven, co-promotor: ik heb veel van je geleerd en heb groot respect voor de wijze waarop jij afgelopen jaren aan jouw eigen onderzoek werkt. Jan Hendriks, mijn huidige baas: de wijze waarop jij de slogan “Leiding geven aan academici: niet doen!” in praktijk brengt is een voorbeeld voor mij en anderen. Dik van de Meent: dankzij jou raakte ik gefascineerd door onzekerhed! En tot slot Mark Huijbregts. Zet ons bij elkaar en er ontstaat een vulkaan van ideeën en kritische gedachten, met onze promovendi als lijdend voorwerp. Mark, het zal je niet zijn ontgaan dat ik de afgelopen jaren mijn prioriteiten wat anders leg, namelijk bij mijn gezin en bij de OU. Ik meen bij jou een soortgelijk proces waar te nemen. Niettemin hoop ik dat wij in de komende jaren nog veelvuldig zullen samenwerken.
En dan kom ik bij mijn nieuwe werkkring aan de Open Universiteit. Allereest wil ik het College van Bestuur danken voor het in mij gestelde vertrouwen. Paquita Perez, decaan van de faculteit Natuurwetenschappen en vandaag waarnemend rector: dank dat je mijn aanstelling mogelijk hebt gemaakt en dank voor de constructieve samenwerking; ook al zijn we het soms niet met elkaar eens. Tegen de overige stafleden van de faculteit wil ik zeggen: het duurde even, maar ik voel me nu echt lid van de familie. Jullie passie voor de opleiding is goud waard! Als we die passie in de nieuwe faculteit vasthouden en naar het onderzoek doortrekken dan gloort voor ons een prachtige en duurzame toekomst. Een aantal mensen wil ik in het bijzonder bedanken omdat ze hebben bijgedragen aan de organisatie van mijn oratie en de totstandkoming van dit boekje: Meggie, Daniëlle, Annemarie, Peter en Evelin.
Van mijn vakgenoten wil ik Kees van Gestel en Nico van Straalen expliciet bedanken: ik sta hier vandaag mede dankzij jullie steun! Verder wil ik Marga Jacobs bedanken voor de vele inspirerende discussies; binnen Leefmilieu, maar nu ook als buitenpromovenda aan de OU.
En dat brengt mij terug bij mijn familie. Mijn schoonfamilie wil ik danken voor hun hartelijkheid: ik heb me vanaf het begin bij jullie welkom gevoeld. En dan mijn kinderen: Isaac en Elizabeth. Papa heeft zojuist gesuggereerd dat de waarheid niet bestaat, maar daar komt hij nu op terug. De waarheid is natuurlijk dat ik ontzettend veel van jullie hou. En tot slot Mirjam. Ik vind het ontzettend moeilijk om met woorden te zeggen wat jij voor mij betekent. Daarom heb ik geprobeerd om het symbolisch te doen. Als je goed hebt opgelet, dan heb je gemerkt dat ik met jou ben begonnen. En nu eindig ik ook met jou. Dat was niet toevallig. Alles wat daar tussen zit, dat is aan jou. Jij bent voor mij het begin, maar jij bent voor mij vooral het einde.
Dames en heren, ik heb gezegd.
De waarheid over het milieu
36
Referenties Carson, R., 1962. Silent spring. Houghton Mifflin. Easterbrook, D.J., 2011. Evidence-based climate science. First edition, Elsevier, 416 pp.. EC [European Commission], 2013. Regulation (EU) No 485/2013. Official Journal of the European Union, 25.5.2013, L139: 12-26. EEA [European Environment Agency], 2013. Late lessons from early warnings: science, precaution, innovation. Report 1/2013, Kopenhagen, 762 pp. EFSA [European Food Safety Authority], 2013. Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment for bees for the active substance imidacloprid. EFSA Journal 11 (1): 3068. Ellsberg, D., 1961. Risk, ambiguity, and the savage axioms. Quarterly Journal of Economics 75: 643–669. Enstrom, J.E., 2005. Fine particulate air pollution and total mortality among elderly Californians, 1973–2002. Inhalation Toxicology 17: 803–816. Henry, M., Béguin, M., Requier, F., Rollin, O., Odoux, J.-F., Aupinel, P., Aptel, J., Tchamitchian, S., Decourtye, A., 2012. A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees. Science 336: 348-350. Hogarth, R.M., Kunreuther, H., 1995. Decision making under ignorance: arguing with yourself. Journal of Risk and Uncertainty 10: 15-36. Jacobs, M.H.J., Ragas, A.M.J., in prep. Local groups as catalysts for translating science into political action. Jamshed, M., Chaudhry, I., Ogada, D.L., Malik, R.N., Virani, M.Z., Giovanni, M.D., 2012. First evidence that populations of the critically endangered Long-billed Vulture Gyps indicus in Pakistan have increased following the ban of the toxic veterinary drug diclofenac in south Asia. Conservation International 22:389–397. Lomborg, B., 2001. The Skeptical Environmentalist. Cambridge University Press. Maxim, L., Van der Sluijs, J., 2010. Expert explanations of honeybee losses in areas of extensive agriculture in France: Gaucho® compared with other supposed causal factors. Environmental Research Letters 5: 10 pp. Maxim, L., Van der Sluijs, J., 2013. Seed-dressing systemic insecticides and honeybees. In: Late lessons from early warnings: science, precaution, innovation. European Environment Agency, Report 1/2013, Kopenhagen, p 369-406. Oaks, J.L., Gilbert, M., Virani, M.Z., Watson, R.T., Meteyer, C.U., Rideout, B.A., Shivaprasad, H. L., Ahmed, S., Chaudhry, M.J.I., Arshad, M., Mahmood, S., Ali, A., Khan, A.A., 2004. Diclofenac residues as the cause of vulture population decline in Pakistan. Nature 427: 630-633. Pain, D.J., Cunningham, A.A., Donald, P.F., Duckworth, J.W., Houston, D.C., Katzner, T., Parry-Jones, J., Poole, C., Prakash, V., Round, P., Timmins, R., 2003. Causes and effects of temporospatial declines of Gyps vultures in Asia. Conservation Biology 17: 661–671. Prakash, V., 1999. Status of vultures in Keoladeo National Park, Bharatpur, Rajasthan, with special reference to population crash in Gyps species. J. Bombay Nat. Hist. Soc. 96: 365–378. Ragas, A.M.J., Huijbregts, M.A.J., 1998. Evaluating the coherence between environmental quality objectives and the acceptable or tolerable daily intake. Regulatory Toxicology & Pharmacology 27: 251-264.
Open Universiteit
37
Ragas, A.M.J., Brouwer, F.P.E., Büchner, F.L., Hendriks, H.W.M., Huijbregts, M.A.J., 2009. Separation of uncertainty and interindividual variability in human exposure modeling. Journal of Exposure Analysis and Environmental Epidemiology 19(2): 201-212. Tapparo, A., Marton, D., Giorio, C., Zanella, A., Soldà, A., Marzaro, M., Vivan, L., Girolami, V., 2012. Assessment of the environmental exposure of honeybees to particulate matter containing neonicotinoid insecticides coming from corn coated seeds. Environmental Science & Technology 46: 2592−2599. Van Gelder, J., Hogendoorn, L., Lans, M., Wassenberg, J., 2011. Herbeoordeling neonicotinoïde houdende bestrijdingsmiddelen. College voor de Toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), Wageningen. Whitehorn, P.R., O’Connor, S., Wackers, F.L., Goulson, D., 2012. Neonicotinoid pesticide reduces Bumble Bee colony growth and queen production. Science 336: 351-352.
De waarheid over het milieu
prof. dr. Ad Ragas De waarheid over het milieu
ISBN 978 949 12250 26
Open Universiteit
xxxxxxxxx?
p r o f. d r . a d r a g a s
De waarheid over het milieu