"Prie Chacham." Brieven
Rabbi Jehoeda Leib ha-Levie Ashlag
INHOUDSOPGAVE De brief vanaf blz. 17 ............................................................................................................. 3 De brief vanaf blz. 25 ............................................................................................................. 3 De brief vanaf blz. 37 ............................................................................................................. 5 De brief vanaf blz. 43 ............................................................................................................. 7 De brief vanaf blz. 48 ............................................................................................................. 8 De brief vanaf blz. 55-2.......................................................................................................... 8 De brief vanaf blz. 57 ............................................................................................................. 9 De brief vanaf blz. 61 ............................................................................................................. 9 De brief vanaf blz. 63 ........................................................................................................... 11 De brief vanaf blz. 67 ........................................................................................................... 14 De brief vanaf blz. 70 ........................................................................................................... 14 De brief vanaf blz. 74 ........................................................................................................... 18 De brief vanaf blz. 81 ........................................................................................................... 18 De brief vanaf blz. 107 ......................................................................................................... 19 De brief vanaf blz. 115 ......................................................................................................... 20 De brief vanaf blz. 116 ......................................................................................................... 20 De brief vanaf blz. 116-1...................................................................................................... 20 De brief vanaf blz. 118 ......................................................................................................... 21 De brief vanaf blz. 126 ......................................................................................................... 24 De brief vanaf blz. 128 ......................................................................................................... 25 De brief vanaf blz. 130 ......................................................................................................... 25 De brief vanaf blz. 133 ......................................................................................................... 26 De brief vanaf blz. 140 ......................................................................................................... 26 " Achor ve kedem tsartanie"................................................................................................. 27
2
De brief vanaf blz. 17 ...Wanneer je je ontdekkingen, je commentaren in de Tora beschrijft, probeer ze te schrijven zonder de namen van sfirot en partsoefiem, doch met een spreektaal en [dan nog] de meest eenvoudige, de meest dicht bij de menselijke gewaarwordingen, en dan zal je je niet vergissen om de waarheid te achterhalen. En [er komt] nog bij, dat indien het nodig blijkt om iets dat bijzonder nabij is tot klaarheid te brengen, kijk dan nooit in boeken…
De brief vanaf blz. 25 Allen geloven in het individuele bestuur van de Schepper over de schepselen, maar vloeien met dit bestuur niet samen. Hoe kan men een onreine gedachte op het conto van de Schepper schrijven, die de hoogste en de beste is. Maar het eerst openbaart de kennis van het individuele bestuur zich aan Zijn werkelijk naasten. Hij zond hen al deze dingen Zelf, én het goede én het kwade als zijnde één. En dan vloeien al deze dingen met het individuele bestuur samen, daar wordt degene, die met de hogere samenvloeit, zoals "Hij". En aangezien de bestuurder en het bestuur zich in het begrijpen door de mens verenigden, is er helemaal geen onderscheid tussen goed en kwaad te bespeuren. Allen zijn liefhebbenden, gecorrigeerden, allen dienen een vat van de Schepper te zijn, bereid om te stralen en trots te zijn op Zijn vulling. En dat wordt bekend door alle gewaarwordingen, en er is dan zoveel kennis aan het einde, dat alles wat zich voordoet, zowel werken c.q.daden als alle gedachten, zowel slechte als goede, alle zijn zij een vat, een reservoir van de Schepper. En Hij schiep hen en uit Hem zijn zij voortgekomen, en dat zal aan alle mensen bekend zijn aan het einde van de correctie. Maar voorlopig is het een langdurige en verschrikkelijke verbanning. En wat relevant is, dat wanneer een mens onwaardig gedrag vertoont, hij terstond van de geestelijke trap valt en vergeet, dat hij slechts een werktuig is in de handen van de Schepper. Hij beeldt zich in zelfstandig te handelen bij een onwaardige daad en vergeet de Bron van alle oorzaken, dat alles van Hem vandaan komt en dat er geen enkel handelend wezen in het heelal is behalve Hij. Om al onze gedachten en handelingen te betrekken op de Schepper, d.i. de Bron, en naar het goede te doen neigen - dát vereist studie. Hoewel het bestaan van deze Bron en Zijn daden ook bekend zijn, blijft dat aanvankelijk gewoon een onbewust en sluimerend weten. Daarom zal de mens, zonder een bewuste bestudering van deze Bron en Zijn daden, er geen adequaat gebruik van kunnen maken op het moment, wanneer het echt nodig is. Het bewuste en het onbewuste, het goede en het kwade wijzen van de één naar de ander, maar de kracht, die doet verbergen, krijgt de overhand. Het lijkt op een koning, wiens bediende zoveel goedgunstigheid in zijn ogen vond, dat hij verzocht om hem te verheffen en boven alle ministers te plaatsen, omdat de koning in het hart van zijn bediende een absolute trouw en liefde meende te moeten opmerken. Maar het past niet bij de koning om opeens een gewone man boven allen te plaatsten zonder een speciale voor allen duidelijke reden. En het past wel bij een koning om de reden van zijn daden in grote wijsheid te openbaren. Wat deed de koning? Hij stelde zijn slaaf aan tot
3
bewaker van de schatkamer. En hij beval aan één der ministers, een slimme in het bedenken van "spelletjes", om zich te verkleden en zich voor te doen als iemand, die de koning wilde afzetten. Hij moest net doen alsof hij op oorlogspad was en het paleis van de koning wilde veroveren juist op het moment, dat de bewakers afwezig waren. De minister voerde op een verstandige en doordachte wijze het zeer heimelijk bevel van de koning uit. En hij rukte uit om het paleis van de koning te veroveren. De arme slaaf leverde een strijd op leven en dood en bevrijdde zijn koning, terwijl hij tegen de verklede minister vocht met grote moed en spaarde noch zijn kracht noch zijn leven, totdat zijn absolute liefde voor de koning zich aan allen had geopenbaard. Toen deed de minister de wapenrusting van zich af - en de vreugde ontvlamde, omdat de slaaf vocht met grote moed. Nu werd onthuld, dat het allemaal bedacht was en in het geheel niet echt. Zij lachten des te meer, toen de minister vertelde, hoe verfijnd zijn bedachte handelingen waren en welke ontzetting ze teweegbrachten. En elk detail van deze afschuwelijke oorlog werd een reden te meer voor een grote vreugde. Maar toch – hij is slaaf en heeft geen onderricht genoten. Hoe kan men hem dan boven alle ministers en bedienden van de koning verheffen? De koning dacht na in zijn hart en zei tegen dezelfde minister, dat hij zich moest verkleden als rover en moordenaar en op veroveringsoorlog tegen de koning moest uitrukken. De koning wist, dat in deze tweede oorlog hij zijn slaaf een wonderlijke wijsheid zou onthullen, zodat hij na deze oorlog waardig bevonden zou worden om aan het hoofd van alle ministers te staan. Daarom stelde hij zijn slaaf aan tot bewaker van alle schatkamers van het koninkrijk. En de minister verkleedde zich deze keer als een misdadige rover en moordenaar. Hij verscheen om de rijkdommen van de koning te veroveren. De ongelukkige slaaf, gevolmachtigd om de schatkamers te bewaken, vocht met hem met al zijn kracht zonder zijn leven te sparen, totdat de maat vol was. Toen deed de minister de wapenrusting van zich af en een nog grotere vreugde ontvlamde dan de eerste keer en een groot gelach steeg op uit het paleis van de koning. Alle doen-alsof- handelingen van de verklede minister met alle details en bijzonderheden roepen uitbundig gelach op, omdat in dit geval de minister genoodzaakt was om alles nog verstandiger uit te voeren, daar het nu van tevoren duidelijk was, dat er geen enkele rover in het gehele koninkrijk te vinden was. En alle meedogenloze aanvallen en afschuwelijke bedreigingen waren alleen maar een spel, in zoverre, dat die minister, hoewel alles een groot verzinsel was, toch maar voor hem verscheen als rover verkleed. Maar hoe dan ook de slaaf verkrijgt geleidelijk het verstand door het begrijpen van wat zich aan het einde voordoet (de onthulling) en de liefde – het uitgangspunt (voor de strijd) in het begin (reeds aanwezig in de slaaf). En dan staat hij in de eeuwigheid op. De tekst is niet meer in staat om het over te brengen, maar weet (wending tot de geachte lezer – vert.), dat het aardse bestuur daarin gelijkt op dat van het Hoogste Bestuur, dat het bestuur zelf is overgedragen aan de ministers. Maar alles vindt alleen plaats op bevel van de koning na diens bekrachtiging. M.a.w. de koning zelf keurt het plan goed, dat door zijn ministers is voobereid. Als hij één of ander mankement in het plan constateert, dan corrigeert hij het niet,
4
maar ontslaat de desbetreffende minister door hem uit zijn ambt te zetten en stelt een andere aan. Zo is er een kleine wereld in de mens. Hij handelt naar de letters, die in hem zijn afgedrukt. De letters zijn de engelen: de bestuurders van de 70 volkeren van de wereld. In de mens, zoals geschreven staat in "Het boek Jetsiera", "plaatst (Hij) een bepaalde letter om (de mens) te besturen". Elke letter is als een minister ad interim voor een uur, die een plan maakt, dat door de koning bevestigd wordt. Maar indien de letter in één of ander plan een fout begaat, wordt zij op staande voet ontslagen en uit haar ambt gezet, en een andere letter wordt waardig bevonden om haar plaats in te nemen. Daarom is er gezegd: "Generatie, [en nog een] generatie en… [daar heb je] zijn rechters", omdat aan het einde der correctie zal een letter regeren, die "Masjijach" (Bevrijder) genoemd wordt en die zal alle generaties corrigeren en doen samenvloeien in de kroon van de Schepper. Hieruit kan men begrijpen, dat eenieder verplicht is om in zichzelf te onthullen, welke taak hem of haar is opgedragen. Men dient zichzelf alle details te openbaren, en zichzelf te corrigeren om zo de Eenheid met de Schepper te herstellen. Alles zal zich openbaren als gevolg van gielgoeliem (zielsverhuizingen).
De brief vanaf blz. 37 "De vier kwamen de pardes binnen" (de geestelijke hof – vert.), aangezien vóór het creëren van de wereld "was de Schepper en Zijn Naam Eén". Dat komt, omdat de zielen nog geen zielen waren, en het gehele begrip naam ontstaat als gevolg van datgene, dat een bekende keert zijn gezicht naar Hem toe, waarbij hij Hem bij naam noemt, en verzoekt Hem om Zich naar hem toe te wenden. En daar de zielen vóór het ontstaan van de wereld volledig met de Schepper samengevloeid waren, en Hij gaf hen kransen en praal, zelfs meer dan zij wensten, aangezien Hij hun wensen beter dan zijzelf kent, is het onmogelijk om een naam te geven, aangezien het doet zich in een toestand van een opwekking van beneden tot een of ander verschijnsel. En daar hier [sprake is van] een eenvoudig licht, immers alles is volkomen eenvoudig, wordt met name dit licht door elke mens bedoeld, zelfs door degene, die helemaal geen wijsheid ziet. Daarom wordt het door de wijzen "eenvoudig" (psjat) genoemd, aangezien het de wortel van alles is, en daarover spreekt men in boeken, daar het niet samengesteld is en wordt als enig en eenvoudig bevat. En hoewel in de lagere wereld in de resjimo van dit eenvoudig licht twee delen te zien zijn, is het eenvoudig, niet samengesteld is – het is het hart dat hem scheidt. Maar op de plaats, waar wij het over spreken, is er in het geheel geen verandering. Het is vergelijkbaar met een koning, die nam opeens zijn zoon en plaatste hem in het midden van een gigantische grote tuin (pardes), en toen de ogen van de zoon van de koning opengingen, zag hij niet, op welke plaats hij stond, aangezien vanwege het grote licht van het gehele tuin strekte zijn blik zich in de verte, op de meest ver afgelegen gebouwen en paleizen aan de westelijke zijde, en hij ging daarginds, en hij ging vele dagen waarbij hij van de pracht van de westelijke zijde versteld werd. Na verloop van enkele maanden, wanneer zijn vuur wat afgenomen was, en de wens is gegroeid, vulde hij zijn gezicht met uitzichten naar de westelijke zijde, zijn gedachte kwam tot bedaren, en hij begon te denken over wat zich eigenlijk op al zijn weg bevindt, welke vóór 5
hem ligt? Hij richtte zijn blik naar de oosterse zijde, naar de kant, waar hij de tuin binnen is gekomen, en werd versteld! Immers het gehele oosten met al zijn schoonheid was zo dicht bij hem, en hij begrijpt niet, hoe hij dat allemaal aan het begin niet kon zien, doch keek alleen naar de westelijke zijde. En natuurlijk, vanaf dat moment begon hij naar het stralen van de oosterse zijde te streven, totdat hij tot de poorten aankwam, die hij binnenkwam. Wat een verschil is er tussen de dagen van het binnenkomen en die van het uitgaan, immers alles, wat hij gedurende de laatste maanden zag, zag hij eveneens voor het eerst, doch was er niet van bewust en kon niet waarderen, aangezien zijn hart en ogen alleen het licht gewaarworden, welk van het westen uitging. En pas wanneer hij ermee verzadigd werd, wendde hij zijn gezicht, hart en ogen naar het oosten, en zijn hart begon in zich het licht op te nemen, welk van het oosten aankwam. Maar wat is dan veranderd? Wanneer aan de poorten van de tuin voor hem de tweede onthulling bestaat, welke "remez" (toespeling) heet, gelijk aan die koning, welke zijn lievelingszoon op iets doelt en hem angst ervan aanjaagt, doch de zoon niets ervan begrijpt en ziet de innerlijke angst, welke in de zinspeling schuilt, niet, maar vertrekt, als gevolg van zijn samenvloeiing met zijn vader, terstond vandaar naar een andere kant. En dat heet "het tweede gezicht", remez, aangezien twee gezichten, psjat en remez, passen in de scheppingen als één wortel in, zoals men zegt, dat er geen woord is dat minder, dan uit twee letters bestaat, welke een stam van de wortel heten, aangezien van één letter men niets begrijpen kan. En daarom stammen de beginletters van het woord "par" – stier in onze wereld, alsmede het woord "prieja", revieja – bevruchting, van deze wortel af. (Wanneer men over een stier spreekt als over een dier, zegt men "sjor", maar wanneer men het mannelijke beginsel in de bevruchting wenst te onderstrepen, dan zegt men "par", en overeenkomstig "para" – koe, het vrouwelijke deel in de verwekking en vermenigvuldiging). Vervolgens wordt "het derde gezicht" geopenbaard, welk "droesj" heet – eis. Vóór die tijd was er geen enkele eis aan generlei vertoning van "de Schepper en Zijn naam zijn één", maar in "het derde gezicht" trekt men af en voegt men toe, men eist en vindt naar de stelregel "[hij] zwoeg en vond" (jagatie oe matsatie). Daarom is deze plaats voorbestemd voor de lagen, omdat daar een verzoek is aanwezig van beneden, en niet als het licht van de oosterse zijde, welk licht scheen als "vóórdat u [tot mij] zult roepen, zal ik u antwoorden", en hier was een sterk verzoek en zelfs een inspanning en een genieting. En dan begint het vierde gezicht, welk "sod" heet, geheim, welk [gezicht] eigenlijk op een toespeling gelijkt, doch daar was in hem geen besef, maar een gelijkenis aan een schaduw, die achter de mens aan loopt. Maar met gefluister, zoals men spreekt met een zwangere [vrouw], dat vandaag Jom Kiepoer is en alleen indien het noodzakelijk is en zij zo beslist, dan kan men overtreden, opdat er geen miskraam zou optreden (toespeling op geestelijke toestanden, natuurlijk, zoals gewoon in alle kabbalistische teksten). Maar waarom is dat een onthulling van het gezicht, en geen verbergen ervan? – Dat wordt door een bevattende bevat in de volgorde: par – voor – pardes. En laten wij nu het probleem van vier wijzen in ogenschouw nemen, welke wijzen in de pardes zijn binnengegaan, d.i. in het vierde gezicht, dat "sod", geheim, heet. Aangezien lageren van datgene hebben, wat aan hen voorafgaanden hadden, zijn daarom alle vier gezichten samen in het vierde ingesloten: rechte, linke, voorkant en achterkant.
6
De twee eerste gezichte, rechte en linke, "par", overeenkomen met Ben Azaria en Ben Zoma, de zielen waarvan zich van twee gezichten [van] par voeden. De twee tweede gezichten, de voor- en achterkant, dat is het gezichtsdeel – rabbi Akieva, die in vrede binnenkwam en uitging, en het achterdeel – dat is Elisja ben Aboeja, die op een slechte weg eruit kwam (jatsa le tarboer raa). Alles, wat over hen gezegd is: zag en ging dood, zag en werd gewond, kwam op het slechte pad – al dat is gezegd over de generatie, welke bij elkaar kwam, maar allen zijn volkomen gecorrigeerd, in de achtereenvolgende levenscycli. Alleen Acher, die een grove taal van de vertaler zag, zei: "Keert terug, verloren kinderen, behalve Acher". En zijn plaats werd door rabbi Meir, de leerling van rabbi Akieva, ingenomen. En de Talmoed vraagt: "Hoe kon dan rabbi Meir de Tora bij rabbi Acher leren?" – Het antwoord is daarin besloten, dat hij al zijn kliepa (niet gecorrigeerde gedachten en wensen) corrigeerde. Zoals gezegd is, dat hij deed een rook boven zijn graf stijgen. Hieruit wordt datgene begrijpelijk, wat Elisja ben Aboeja zei: "Wie een kind onderwijst gelijkt op degene, die op een schoon papier schrijft", zoals de ziel van rabbi Akieva, "wie een oude man leert – gelijkt op degene, die op een weggesleten papier schrijft", zei hij over zichzelf. Daarom zei hij tegen rabbi Meir: "Hier beëindigt de afstand van sjabbat" (tchoem sjabbat – 2000 ama, de [maximale] afstand, waarop men op sjabbat buiten de bebouwde kom zich mag verwijderen. Deze [afstand] had hij met de stappen van zijn paard gemeten, daar hij steeg nooit van het paard af…).
De brief vanaf blz. 43 Ik kan mij niet langer inhouden, aangezien ik dien te weten, in hoeverre de waardering van de waarheid op onze aarde is. Immers dat blijft onophoudelijk mijn weg: om alle verrichtingen van de scheppingen te onderzoeken en hun betekenis te begrijpen, zowel goede als slechte daden, en [ze] zo tot het einde te bevatten…juist dankzij de nietige taferelen, welke voor mij passeren. Het is immers niet voor niets, dat deze menselijke massa voor mij passeert, daar juist zij wekt begrippen van alle wijsheid bij mij op en alleen omwille van het bevatten (via deze massa) van de kennis is [deze massa] geschapen. Laten wij eerst de eigenschap van luiheid evalueren, die in deze wereld was neergedaald…welke, in wijze, toch niet zo slecht en verachtelijk is. En de grond voor een zulke evaluatie vinden wij in de uitspraak van de wijzen: "Zit en doe niets is verkieslijk!", hoewel er [ook] uitspraken zijn tegen deze stelregel…Het is duidelijk, dat er geen ander werk in deze wereld is, dan het werk omwille van de Schepper. Maar alle overige vormen van werk - zelfs voor de zielen - indien zij voor zichzelf zijn, dan zou het beter zijn, dat zij in deze wereld niet voortgebracht waren, aangezien degene, die ze uitvoert, keert als het ware het vat van zijn ziel ondersteboven, immers: van ontvangende wordt nooit gevende. Daarom heeft het zelfs geen zin om de waarde van een werk te schatten, indien het met een intentie "voor zichzelf" is, aangezien het volkomen ledig is, en daarom, natuurlijk, "zit en doe niets is verkieslijk!". Dat komt, omdat er geen enkel nut van een handeling met een intentie "voor zichzelf" is, en door het nietsdoen hindert men, op zijn minst, zichzelf en anderen niet. En daar het de hoogste waarheid is, behoeft het geen instemming en het goedbevinden van een door een vrouw geborene, hoe groot hij ook mocht zijn. Vandaar, dat degene, die deze grote waarheid bevatte, staat ín haar met een grote zekerheid en vasthoudendheid geankerd.
7
De brief vanaf blz. 48 …het belangrijkste, wat vandaag voor ons staat – dat is de eenheid van kameraden, en men dient uiterste inspanningen daarin te doen, aangezien de eenheid al onze tekortkomingen "bedekken" kan. Het is gezegd: "Indien een leerling in de ballingschap afdaalt, wordt ook zijn leraar verjaagd". Maar hoe kunnen de kwade krachten een leerling hinderen en hem in een ballingschap van het geestelijke te storten, indien hij met zijn leraar verbonden is? (er wordt bedoeld, dat een leraar – een ware kabbalist is). Dat komt, omdat tijdens het vallen van een leerling lijkt het hem, dat ook zijn Rav zich in de val bevindt, wat ook waar is, immers hij kan van zijn Rav helemaal geen hulp ontvangen, daar men een hulp alleen in die mate kan ontvangen, waarin hij de grootheid en de kracht van zijn Rav inziet. En daarom is zijn Rav nu laag en zwak. Naar mate zijn mening over zijn Rav, valt ook zijn Rav met hem samen. Het begin van de egyptische ballingschap wordt aangevangen met: "En er kwam een nieuwe koning in Egypte, die Josef niet kende", wat betekent, dat er een nieuwe macht zich in het verstand van eenieder openbaarde, een nieuwe macht in de nabijheid, aangezien zij van het vorige niveau vielen volgens het principe "Indien een leerling in de ballingschap afdaalt, wordt ook zijn leraar verjaagd", en juist daarom "kende hij Josef niet", d.i. bevatte hem niet zoals hij zich hem voorstelde. En daarom beeldden men Josef in hun verbeelding uit als op hun lijkend, en daarom "kende men Josef niet", waardoor de periode van de slavernij was begonnen, daar indien het anders was geweest, zou de rechtvaardige hen beschermen en zij zouden geen slavernij en ballingschap gewaarworden.
De brief vanaf blz. 55-2 Indien de Schepper in de ballingschap (van het geestelijke) niet in het bewustzijn aanwezig is, dan is het onmogelijk om de bevrijding (van de geestelijke verbanning) te bereiken. En de gewaarwording van een verbanning op zelfzelf is juist de reden voor een bevrijding. De waarheid zal de weg aanwijzen, dat een spijtbetuigende persoon over zijn gewaarwording verklaart en er is geen noodzaak in een andere verklaring, en het is onmogelijk om zijn spijtbetuiging te verbergen en inhouden. Maar ik gewaarword jullie allen samen, op welke manier de huidige dag verandert voor jullie in de dag van morgen, [dat zult u later zeggen]. En er is geen ander helen en de correctie, dan alleen te trachten een fout te begrijpen en een afwijking in datgene, dat wat van de Schepper uitgaat vereist een bevrijding vandaag, maar wie in staat is om tot morgen te wachten, die zal het over vele jaren bereiken. En dat [gebeurt] wegend uw luiheid in het leveren van inspanningen m.b.t. de liefde tot kameraden, waarover ik u al op alle mogelijke manieren duidelijk maakte, dat alleen dat is afdoende om al uw gebreken te corrigeren. Maar indien u niet in staat bent, om u erop te verheven, dan is het geestelijke werk überhaupt niet voor u is. En behalve dan dat, dat daarin een groot wonder van een bevrijding is gelegen, waarover ik geen recht heb om te spreken, dienen jullie te geloven, dat een groot aantal heilige vonken in eenieder van jullie zijn, en indien men ze allemaal in één plaats bij elkaar zou brengen, in een broederlijke eenheid, in de liefde en vriendschap, dan zou deze hoeveelheid van geestelijke vonken zeker voldoende zijn om jullie allemaal een groot geestelijk niveau op te bouwen. En het belangrijkste in deze is een inspanning om de grootheid van kameraden te zien, en niet hun tekortkomingen. En dan is er plaats voor een vraag: "En verwachtte je de bevrijding?"…
8
De brief vanaf blz. 57 De sjabbat schijnt dankzij de haar voorgaande weekdagen, zoals gezegd is: "Wie niet werkt gedurende een week… wat gaat hij op Sjabbat eten?", d.i. het licht van de Sjabbat wordt voorbereid van en bestaat uit lichten, welke op werkdagen worden verdiend. Deze heten "duizend weekdagen". Hieruit begrijpen wij de uitdrukking: "Laten wij naar Farao gaan" - dat is de openbaring van de Sjchiena, aangezien wanneer de kinderen Israëls dachten, dat Egypte hen onderdrukte en hinderde om voor de Schepper te werken, gingen zij zichzelf in dezelfde mate in de egyptische ballingschap gewaarworden. En de gehele inspanning van de Bevrijder was alleen daarin besloten, om hen te openbaren, dat hier geen andere kracht is, doch "Ík ben het, en niet een gezant", aangezien er geen andere kracht behalve Hem is. En dat is juist het licht van bevrijding, zoals in de "Vertelling van Pesach" uiteengezet wordt. En dat is datgene, wat de Schepper aan Mosje gaf in de woorden: "Laten wij naar Farao gaan", d.i. verenig de waarheid, dat al de voorstelling voor [het aangezicht van] de Koning van Egypte niet meer is, dan om Farao teniet te doen, d.i. de Sjchiena openbaar maken. En daarover is gezegd: "aangezien ik verhardde het hart van de Farao omwille van deze twee tekenen in hem". Dat komt omdat in het geestelijke geen letters zijn. Én de geboorte, én de ontwikkeling liggen in het geestelijke in letters, die van het materiële in deze wereld eruit getrokken worden. Zoals is gezegd: "En schept de duisternis", dat er niets nieuws in deze is, wat aan het verleden zou kunnen toevoegen, doch slechts het doen ontstaan van de duisternis. En dat is een vereniging, welke geschikt is om het licht als het goede te onthullen. Wij vinden dus, dat de Schepper Zelf het hart van de Farao verhardde. Waarvoor? Omdat de mens heeft letters nodig. En dat is de zin van datgene, wat gezegd is: "Omwille van mijn twee tekens,…opdat zij in aanmerking nemen,…en weten, dat Ik de Schepper ben". Omdat nadat u de tekens (letters) zult ontvangen, d.i. nadat u zult begrijpen, dat Ik gaf [het] u en Ik bereidde alles voor u voor, dan zult u de zin van mijn moeilijk te onderscheiden verrichtingen begrijpen en zult u de onduidelijke handelingen voor Mij en omwille van Mij vervullen. Dan zal het licht zijn uitwerking verrichten, en de tekens (letters) zal vullen, en de eigenschappen in de sfirot veranderd zullen worden, aangezien vóór hun vulling zij eigenschappen (miedot) heten, doch na een goede vulling heten zij sfirot. Dat komt, omdat zij aan de wereld schijnen, vanaf haar begin en tot het einde, van één uitende tot het andere, dat ook de zin is van wat gezegd is: "Omwille daarvan bereken het". En dat ben Ik, Die dat allemaal wenst, daar dit nodig is omwille van het einde, wanneer tot vervulling zal komen: "En u zult te weten komen, dat Ik ben de Schepper, en niet een gezant". En hierin gaat het geheim van de 50e poorten schuil, welke poorten geopend kunnen worden alleen na 49 "voor- en achterkanten", reine en onreine, tegenover elkaar, waarin "de rechtvaardige 49 maal tegen de zondaar is". Vandaar, dat het gezegd is: "Laat de wijze zich niet beroemen op zijn wijsheid, en de sterke - op zijn kracht, doch op het verstand, dat de Schepper bevat".
De brief vanaf blz. 61 Baal Sjem Tov placht te zeggen: "Voordat de mens een Voorschrift uitvoert dient hij in het geheel niet aan het individuele bestuur (hasjgacha pratiet – d.i. de individuele voorzienigheid van de Schepper over elke mens– vert.) te denken, maar omgekeerd, hij dient te zeggen:
9
"Indien ik niet voor mijzelf opkom, wie anders kan mij dan helpen". Maar na de uitvoering van een Voorschrift (mietsva), dient hij te begrijpen en te geloven, dat hij niet door eigen kracht de Mietsva vervulde, doch door de kracht van de Schepper, die vooraf alles doordacht had aangaande hem, en daarom was hij verplicht om dit werk te voltooien". Zoals de woorden en de uitwerking in onze wereld overeenkomen. Zo komen ook de geestelijke en de aardse wereld overeen. Daarom voordat de mens naar de markt gaat om zijn dagelijkse brood te verdienen, dient hij uit zijn gedachten een gedachte over het individuële bestuur te verwijderen en tegen zichzelf te zeggen: "Indien niet ik voor mijzelf opkom, wie anders kan mij dan helpen". Hij moet al het noodzakelijke doen net zoals alle mensen om zijn brood te verdienen. Maar 's avonds, wanneer hij naar huis is teruggekeerd en het verdiende is met hem, dient hij in geen geval te denken, dat hij door zijn eigen inspanningen dat verdiende, maar [hij dient te denken] dat toch, indien hij zelfs de gehele dag zou blijven liggen, zou blijken, dat zijn loon met hem zou zijn. Want zo dacht de Schepper vooraf over hem en daarom juist diende het zó te gebeuren. En ondanks het feit, dat ons verstand dat als tegengesteld opvat en het tegelijkertijd bestaan van deze in geen geval in ons hart kan rechtvaardigen, is de mens verplicht te geloven, dat juist zo de Schepper dat in de Tora tot wet maakt en ook door degene, die deze wet aan ons overbrengt. En dat is de essentie van éénwording van HaVaJ"A – ELOKIeM. De naam HaVaJ"A betekent het individuele bestuur, d.w.z. alles wordt door de Schepper gedaan en Hij heeft geen hulp van het lagere nodig. De naam ELOKIeM betekent de natuur, d.w.z. als de mens handelt naar de natuurwetten, die door de Schepper zijn ingeprent in onze wereld. Hij handelt volgens deze wetten, zoals alle andere mensen om tegelijkertijd in het bestuur van HaVaJ"A, d.i. het persoonlijke bestuur, te geloven. Op die manier bindt hij ze in zichzelf samen tot één, wat de Schepper een grote vreugde verschaft en het licht in alle werelden opwekt. (De naam ELOKIeM wordt in de Heilige Geschriften en in de gebedsboeken met de letter "Hej" geschreven. Uit eerbied en ontzag voor de Heilige naam en traditiegetrouw spreekt men deze naam uit in de gewone omgang en bestudering van de Tora met een klank "k", behalve tijdens het bidden, wanneer de "Hej" wel wordt uitgesproken – vert.). Dit komt overeen met drie details: Voorschrift – plaats van heiligheid (het geestelijke) Zondigheid – plaats van onreine krachten (sietra achra) Keuze (vrijheid) – is noch Voorschrift, noch Zondigheid, maar de plaats, waarvoor reine en onreine krachten vechten. Indien de mens, terwijl hij vrije handelingen verricht, deze niet met het gezag van reine krachten verenigt, dan valt de gehele plaats onder het gezag van de onreine krachten. En indien de mens een vrije daad verricht, dan keert - afhankelijk van zijn inspanning om het gezag van de reine krachten te verenigen met de vrije handeling– de eenheid door deze keuze naar de plaats van heiligheid terug. Er is gezegd: "Aan de arts is het recht gegeven om te genezen", ondanks het feit, dat het genezen natuurlijk in handen van de Schepper is. Menselijke inspanningen zullen een ziekte
10
niet van haar plaats brengen, zoals er gezegd is: "De arts zal niet doen genezen". Daarmee wordt iets meegedeeld over een plaats van keuze, een plaats, waar Voorschrift en Zondigheid (reine en onreine krachten) botsen. Als dat zo is dan zijn wij zelf verplicht om de plaats van keuze te veroveren en te plaatsen onder het gezag van reine krachten. En op welke manier kan men deze plaats veroveren? Wanneer de mens naar een ervaren arts gaat, die hem een beproefd geneesmiddel geeft, en geneest, nadat hij door de arts met het geneesmiddel is behandeld, – dan is hij verplicht te geloven, dat ook zonder een arts te consulteren de Schepper hem zou hebben genezen. Want het was reeds van tevoren voorbestemd. En i.p.v. de arts te prijzen, prijst hij de Schepper. En daardoor verovert hij de plaats van keuze om deze onder het gezag van heiligheid te brengen. Dit gaat ook op in andere gevallen van keuzes maken. Daardoor maakt hij voortgang en verlegt de grenzen van de heiligheid, totdat de heiligheid, al wat haar geschikt lijkt, verovert naar de maat van haar eigen heiligheid. Opeens ziet hij zichzelf en zijn geestelijk niveau bevindt zich al in de gehele heiligheid. Omdat de heiligheid zichzelf en haar grenzen dermate uitbreidt, bereikt zij haar ware grootte. De kennis van de bovengenoemde bevrijdt ons allen van een gemeenschappelijke fout, die verandert in een steen des aanstoots bij onwetenden, want i.p.v. te werken wensen zij meer te geloven, en twijfels in hun geloof wensen zij op te heffen en zij wensen allerlei tekenen en wonderen te verkrijgen buiten de grenzen van onze wereld, en daar komt alleen lijden van. Vanaf het moment van zondigen van Adam, schiep de Schepper een correctie voor dit zondigen in de vorm van de vereniging van HaVaJ"A –met– ELOKIeM, zoals boven is uiteengezet. En dat is de zin van wat gezegd is: "In het zweet uws aangezichts zult gij uw brood eten". En de aard van de mens is, dat hij het moeilijk vindt om datgene, wat hij door zoveel zwoegen bereikt, d.i. het resultaat van zijn arbeid, aan de Schepper "te moeten" afstaan. Hieruit krijgt de mens een plaats (veld – vert.) voor zijn werk: om door zich in te spannen voor een vol geloof in het individuele bestuur tot de conclusie te komen, dat zelfs zonder enige inspanning van zijn kant, hij al het bereikte ook zou hebben ontvangen. En daardoor corrigeert hij het zondigen.
De brief vanaf blz. 63 Er zijn gevallen, wanneer "zich bewegen erger is, dan te zitten zonder iets te doen" (of "te zitten is verkiesbaar boven zich te bewegen"). Zo'n geval deed zich voor, toen iemand struikelend van de weg raakte, daar de weg van de waarheid een zeer dunne lijn is, waarlangs iemand zich trap voor trap verheft, totdat het koninklijk paleis wordt bereikt. En eenieder, die aan het begin van de lijn begint te lopen, dient zich er ten volle van bewust te zijn en zich ervoor te hoeden om zich niet te vergissen noch naar links noch naar rechts van de lijn, zelfs niet voor een haarbreedte. Indien zijn vergissing in het begin slechts een haarbreedte is en zelfs indien hij langs de ware lijn schijnt te gaan, zal hij toch in geen geval bij het koninklijk paleis aankomen, omdat hij niet langs de échte lijn loopt. De zin van de middenlijn is besloten in de handhaving van voorwaarden: "De Tora, de Schepper en Israël". Omdat het doel van het huisvesten van de ziel in het lichaam daarin ligt, dat juist door zich in het lichaam te bevinden, zij tot haar wortel zou terugkeren en met de Schepper zou samenvloeien. Zoals is gezegd: "En bemint uw Schepper, en bewandelt Zijn wegen, en behoedt Zijn Voorschriften, en vloeit met Hem samen". Hieruit kunnen wij concluderen, dat het einde van de weg is : "vloeit met Hem samen", d.i. zoals het ook met de ziel was vóór haar huisvesting in het lichaam. 11
Maar er is een grote voorbereiding nodig, die bestaat in de beweging langs alle wegen van de Schepper. En wie kent zijn wegen? Dat is juist "de Tora, bestaande uit 613 lichten", en daarom wie langs hen loopt, corrigeert zich uiteindelijk dermate, dat zijn lichaam (wensen) geen hindernis zal zijn tussen de mens en de Schepper. Dat is de kern van de uitspraak: "Zuivert uw vlees van het stenen hart" en dan zult u met uw Schepper samenvloeien, zoals er was een samenvloeiing van de ziel met Hem, voordat de ziel zich in het lichaam had ingebed. Vandaar dat er drie details bestaan: 1. Israël – die inspanningen levert om tot zijn Schepper terug te keren; 2. De Schepper – de Wortel, naar Wie men streeft; 3. 613 lichten van de Tora, die "specerijen" worden genoemd, waarmee de ziel en het lichaam zich zuiveren, zoals gezegd: "Ik schiep de slechte neiging en Ik schiep voor hem de Tora als specerij". Maar al deze details zijn in feite één geheel, en als zodanig openbaren zij zich aan degene, die het bevatten kan, aan het einde van de weg als "echad, jachied, mejoechad" (één, geheel, enkelvoudig). Zij lijken uit drie delen samengesteld te zijn, dat is vanwege de onvolmaaktheid van het werk omwille van de Schepper. Ik zal het uiteenzetten, maar slechts van één uiteinde, het andere zal je alleen te weten komen door een openbaring aan jou van de Schepper: de ziel is een deel van de Schepper van boven. Vóór haar neerdaling in het lichaam kleeft zij aan het lichaam als een tak met een wortel. Het is gezegd in het boek "Ets Chaïm" ("De Boom des Levens" – vert.), dat de Schepper de werelden schiep, omdat het Zijn wens was om Zijn heilige namen "barmhartige en goedhartige" te onthullen, want indien er geen schepselen waren geweest, zou er niemand zijn aan wie men barmhartigheid zou kunnen bewijzen. Diep zijn deze begrippen… Maar in hoeverre is het met een pen te beschrijven : "de gehele Tora - dat zijn de namen van de Schepper". En het kenmerk van het bestuur (de wetsregel – vert.) is : "alles, wat wij niet kunnen bevatten, weten wij niet te benoemen". Al deze namen zijn een beloning voor de ziel, die niet uit eigen vrije wil naar het lichaam neerdaalt, maar juist m.b.v. het lichaam in staat wordt gesteld de namen van de Schepper te bevatten. En haar bevattingsvermogen bepaalt haar niveau. Geheel volgens de regel: "Elk geestelijk leven is omgekeerd evenredig met de mate van kennis". Immers het materiële dier heeft een bepaald bewustzijn, omdat het bestaat uit verstand en materie. Vandaar dat een ervaring van het geestelijke een zekere mate van kennis is, zoals gezegd: "Naar zijn verstand zal de man zich roemen". Maar het dier weet, maar voelt niet. Begrijp nu (wending tot de geachte lezer – vert.) de beloning, die een ziel ontvangt: Vóór haar binnenkomen in het lichaam, was de ziel gelijk een klein puntje, hoewel zij met haar wortel samengevloeid was, zoals een tak met de wortel van een boom. En dat punt is de zielswortel en haar wereld. En indien zij in het lichaam van deze wereld niet zou neerdalen, zou zij niet meer dan dit punt hebben, d.i. haar maat in de wortel. Maar door het feit, dat zij waardig bevonden wordt om steeds langs de weg van de Schepper te gaan nl. de 613 lichten van de Tora -dat zijn de gangbare namen van de Schepper-, stijgt haar niveau naar mate het meer en meer begrijpen van die namen. Dat is de zin van wat er
12
gezegd is, dat de Schepper 310 (310 is de numerieke waarde van het Hebreeuwse woord "sjaj" – gift – vert.) werelden voorbereidde ten behoeve van elke rechtvaardige (tsadiek – vert.) : een ziel bestaat uit twee te rechtvaardigen delen – het hoge en het lage, zoals een lichaam verdeeld is in boven en onder de "gordel" (in het Hebreeuws "taboer" – let. "navel" – vert.). En daarom wordt hij vereerd met de geschreven en de mondelinge Tora, waarvan elk deel uit 310 werelden bestaat, dat maakt samen 620, wat overeenkomt met de 613 Voorschriften van de Tora en de 7 Voorschriften der rabbijnen. Daarom staat in het boek "Ets Chaïm" geschreven, dat alle werelden met één doel zijn geschapen nl. om de namen van de Schepper te openbaren. Daarom werd het duidelijk, dat een ziel, aangezien zij neerdaalde en zich in deze stinkende materie had ingebed, niet meer naar haar wortel kon terugkeren in de vorm van haar wereld, waarin zij zich bevond vóór haar neerdaling naar deze wereld. In vergelijking met wat er in haar wortel is geweest, dient zij haar niveau 620 maal te vergroten. Dat is haar vervolmaking, het licht van alle lichten NaRaNCha"J (Nefesj-Roeach-Nesjama-Chaja-Jechieda), tot het licht jechieda. Daarom heet jechieda kether (=kroon), immers haar gematria (getalwaarde – vert.) is gelijk aan 620. Hieruit blijkt, dat alle 620 namen (613 Voorschriften van de Tora en 7 Voorschriften der rabbijnen – vert.) in de kern de 5 delen van de ziel zijn nl. NaRaNCha"J (Nefesj-RoeachNesjama-Chaja-Jechieda). De vaten van NaRaNCha"J zijn de 620 Voorschriften, en de lichten NaRaNCha"J worden gevuld met het licht van de Tora, dat zich in elk Voorschrift bevindt. Zo blijkt : de Tora en de Ziel zijn één. Maar de Schepper is het Oneindige licht, dat in het licht van de Tora is ingebed en zich in de 620 Voorschriften bevindt. En dat is de zin van wat er gezegd is: "De gehele Tora – dat zijn de namen van de Schepper". De Schepper is samengesteld uit 620 namen en dat zijn de afzonderlijke delen, waaruit de stappen en trappen van vervolmaking van de ziel bestaan. Want de ziel ontvangt niet direct al het licht, maar via de weg der geleidelijkheid d.w.z. in stappen. We kunnen concluderen, dat het doel van de ziel is om alle 620 namen te bevatten. En op een niveau te komen, dat 620 maal hoger is dan vóór haar neerdaling in het lichaam. Bovendien, bestaat haar niveau uit 620 Voorschriften, waarin het licht van de Tora is ingebed. En de Schepper is het gemeenschappelijke licht van de Tora, waaruit volgt, dat "de Tora, de Schepper en Israël zijn één". Zo moeten wij, dat voordat men zich in het werk van de Schepper inbedt, de Tora de Schepper en Israël als drie afzonderlijke werken zien : 1. Soms streeft een mens naar het terugkeren van zijn ziel tot haar wortel, wat "Israël" wordt genoemd; 2. Soms streeft een mens om de wegen van de Schepper en de geheimen van de Tora te begrijpen "Immers zonder kennis [van Voorschriften], is het onmogelijk te werken" ("iem lo jeda ech laasot" – vert.), wat de "Tora" wordt genoemd; 3. Soms streeft een mens naar het bevatten van de Schepper, d.w.z. tot een samenvloeiing en een volledig bevatten van de Schepper. Een mens wenst alleen dat en [streeft] niet naar het bevatten van de geheimen van de Tora om zijn ziel terug te laten keren naar haar wortel, waar zij zich bevond vóór haar neerdaling in het lichaam.
13
Wie in het werk van de Schepper langs de ware lijn loopt, dient zich onophoudelijk af te vragen of hij op gelijke voet naar alle drie lijnen in het werk van de Schepper streeft, omdat het einde van het werk gelijk is aan het begin. En indien hij naar één deel meer streeft dan naar de andere delen, dan wendt hij zich van de rechte weg af. Daarom wie wenst om zich aan het doel vast te houden, dient te streven naar het begrijpen van de wegen van de Schepper én de geheimen van de Tora, omdat dat de meest betrouwbare weg is om zich aan de ware lijn vast te houden. Daarom is het gezegd: "Maak voor mij een opening als een oog van een naald, en ik zal u gigantische poorten opendoen". De opening gelijk een oog van een naald is bestemd voor het werk in het hart. En als diegene tevens streeft naar het bevatten van de Schepper omwille van het werk in het hart, dan zal de Schepper hem/haar de poorten van de wereld openbaren, zoals is gezegd: "En de aarde zal gevuld zijn met de kennis van de Schepper"
De brief vanaf blz. 67 Pas op om tijd te rekken, omdat "Waar de gedachten van de mens zijn – daar is hij". Daarom, wanneer de mens ervan zeker is, dat hij geen gebrek in wat dan ook zal hebben, pas dan kan hij al zijn inspanningen in de Tora steken, daar de "Gezegende vloeit met de Gezegende samen". (Het belangrijkste wat de mens koste wat het kost dient te bereiken is "het geloof in de Schepper", d.i. de toestand, dat wanneer hij niets heeft, van de gehele wereld afhankelijk is, allen eromheen beschamen en vervolgen hem, hem en zijn gezin voortdurend bedreigen tot aan de fysieke vernietiging, dan bevindt hij zich in dergelijke omstandigheden in een volle, ware vreugde, alsof hij over alles beschikt. En dat doet hij in een zulke mate, dat indien men hem zou voorstellen om zijn toestand te veranderen, zou hij ermee voor geen prijs willen instemmen. Een zulke verkregen eigenschap van de mens heet "chafets chesed" (degene, die streeft om weg te geven, aangezien hij helemaal geen aandacht aan zijn wensen schenkt, alsof die er niet zijn). Alleen na het bereiken van deze trap kan de mens zijn inspanningen in de Tora leveren, aangezien hij zich al in de intentie van "niet voor zichzelf, maar omwille van de Schepper" bevindt. En verder volgen de trappen van het ontvangen van het hoogste licht omwille van de Schepper.). Maar als die zekerheid over de Schepper ontbreekt, dan zal hij genoodzaakt zijn om inspanningen en handelingen te doen, om dit ontbreken van vertrouwen te compenseren. En alle inspanningen vinden plaats als gevolg van onreine krachten (wensen), en "de vervloekte wordt niet met de Gezegende samengevloeit", daar hij al zijn inspanningen niet aan de Tora kan leveren. Indien hij echter toch voelt, dat het voor hem nodig is om in verre landen weg te gaan, laat hem dan niets aan deze zaken denken, maar laat het in hem snel doorlopen, als van een onreine kracht, en laat hij tot zijn gewone toestand terugkeren.
De brief vanaf blz. 70 Er is gezegd: "Ken G-d, uw Vader en dien Hem". "Ken G-d" – betekent : de kennis van Hem. Want het is niet goed voor de ziel, dat hij deze kennis ontbeert. Als een strevende (persoon), t.b.v. de Schepper aan het werk is, hoewel hij een ziel heeft, maar Hem niet kent, is het toch niet goed met hem.
14
Ondanks het feit, dat er in hem een ziel is, zal hij niet uit zichzelf klaar zijn (niet streven) om de Schepper te bevatten, vóórdat het licht "Roeach", van boven gegeven, in hem zal beginnen te stralen. Dat licht zal hem dwingen gehoor te geven aan de aanwijzingen van de wijzen, de aanwijzingen op te volgen en de wijzen volledig te geloven. Het is gezegd: "Alleen het goede en de barmhartigheid achtervolgen mij alle dagen van mijn leven". Zoals de wijze Baal Sjem Tov placht te zeggen: "De Schepper – Hij is je schaduw!". Net zoals een schaduw met de bewegingen van de mens meebeweegt (de bewegingen van de mens navolgt), en al haar strevingen overeenkomen met die van de mens, zo volgt ook elk mens de Schepper na. D.w.z. zodra je in jezelf een opwekking van liefde tot de Schepper opmerkt, weet dan (wending tot de geachte lezer – vert.), dat de Schepper in zichzelf een grote hunkerende liefde voor jou heeft opgevat. En dat was, wat rabbi Akiva bedoelde, toen hij zeide: "Gelukkig geprezen is Israël, tegenover Wie gij u zuivert en Wie zuivert u". Daarom aan het begin van een benadering van een mens krijgt hij een wisselende ziel. D.w.z. de Schepper richt zich tot de mens op elk geschikt moment, wanneer één of andere gelegenheid zich voordoet van de kant van de mens, en hunkert hevig met die mens samen te vloeien. Dat is juist wat er gezegd is: "Alleen het goede en de barmhartigheid achtervolgen mij alle dagen van mijn leven", omdat de koning David, die een gemeenschappelijke ziel van het gehele Israël vertegenwoordigt, altijd ijverig bezig was en hunkerde naar de waarlijke samenvloeiing met de Schepper. Echter het is nodig, dat een mens in zijn hart beseft, dat de Schepper c.q. het licht zich over hem uitstort precies in die mate, als de mens de Schepper respons geeft. Dat mag niet vergeten worden, met name niet in de tijd van het grote streven. Wanneer de mens zich herinnert, hoeveel de Schepper hunkert, streeft en een samenvloeiing met hem najaagt, en hoe Hij dat zelf doet, dan bevindt de mens zich in het stadium van streven en hunkeren naar een steeds grotere onophoudelijke samenvloeiing. Deze samenvloeiing is hét doel van de vervolmaking van elke ziel. Als de vervolmaking in een stadium is, dat de mens waardig bevonden wordt, dan kan de liefde tot hem terugkeren. Zoals "de [letter] vav zal terugkeren tot [in verhouding tot] [de letter] hej", hetgeen betekent: de samenvloeiing van de Schepper en de Sjchiena (alle zielen). Maar een ziel zonder kennis en besef van de Schepper, bevindt zich in een grote afdaling, ook nadat zijn strevingen in zekere mate toenemen. Omdat het hem toeschijnt, dat de Schepper hem verwerpt. Welk een schaamte en schande, dat hij niet alleen zijn streven en hunkering niet volledig ontplooit om zich met de eeuwige liefde van de Schepper te vullen, maar ook een niet samenvloeiende wordt. Dat komt, omdat het hem lijkt, dat alleen hij streeft, hunkert en zich tot de Schepper richt en hij gelooft niet in datgene, wat de wijzen plachten te zeggen, dat in precies dezelfde mate (als de mens) ook de Schepper streeft, hunkert en zich tot de mens richt. Waarmee zou men, degenen kunnen helpen, die in hun harten nog niet het geloof in wat door de wijzen is gezegd, hebben ingeprent. In mijzelf zie ik de Schepper, omdat alles wat zich in deze wereld voordoet in essentie "letters" zijn, die de mens verplicht is te kopiëren naar hun juiste plaats in het geestelijke, omdat er in het geestelijke geen "letters" aanwezig zijn. Maar als gevolg van de verbrokkeling der vaten dringen alle "letters" ook door in het bestuur van de aardse schepping, op zo'n manier, dat, indien de mens zich vervolmaakt en zijn wortel
15
bereikt, hij zelf alle "letters" in elkaar dient te zetten, één voor één, en deze tot de hoogste wortel op te bouwen, zoals gezegd: "Doet zichzelf en de gehele wereld neigen naar de schaal van rechtvaardiging". En de samenvloeiing van de Schepper en de Sjchiena, die door de mens ontstaat door het vervullen van zijn streven en hunkering, gelijkt precies op de aardse samenvloeiing. De laatstgenoemde samenvloeiing doet het aardse lichaam ontstaan, en geschiedt vanuit een verplichte voorafgaande oorzaak, d.i. een daad stellen, d.w.z. een zekere mate van een poging doen, die in de aardse taal een inspanning wordt genoemd. Zo wordt ook het zaad van de mens ten behoeve van het goede aangewend, omdat het als pijlpunten in het hart wordt uitgestort: "jaar", "wereld", dat ook "inkeer"-tsjoeva" wordt genoemd, d.i. in die [zekere] tijd, op die [zekere] plaats, in die [zekere] vrouw. Omdat de laatste letter "Hej" van de naam HaVaJ"A "ziel", "jaar" en "wereld" bevat. (De 4-letterige naam van de Schepper: Joed – Hej – Vav – Hej, staat in deze benaming in een onjuiste volgorde om de heilige naam niet onnodig uit te hoeven spreken. Deze naam wordt gewoonlijk als HaVaJ"A uitgesproken, waarbij beide kleine letters "a" – verbindingsklanken zijn voor een vlotte, d.i. traditioneel gebruikelijke uitspraak.. Deze Naam heeft een schier eindeloze hoeveelheid van betekenissen, omdat hij een skelet vormt, d.i. de basis voor alle namen van alle schepselen – vert.). "Ziel" – dat is een mate van streven en hunkeren. "Jaar" – perioden van opwinding, omdat de volledige samenvloeiing het volledig inbrengen van "atara" (mannelijk element: kroon – vert.) in "jasjna" (vrouwelijk element: in het bestaande - vert) veronderstelt, d.i. net zoals zij waren samengevloeid met hun wortel, voordat ze zich in de aardse wereld verdeelden. (Het is moeilijk begrijpbaar. De geachte lezer dient zich vooral niet te laten ontmoedigen wanneer hij een onbekend begrip of een stelling tegenkomt. De Woordenlijst in onze site kan hem enigszins te hulp komen. Een positieve opbouwende houding t.o.v. het tegenkomen van "moeilijke" begrippen en passages is: lees maar door! Het begrijpen in de Kabbala is niet altijd het belangrijkste! Immers, wat u hier niet "ziet" kan ook structureel zijn: op een andere plaats krijgt u het opeens "te zien"! – vert.). De mens wordt niet in één keer gereed [gemaakt] voor de hoogste samenvloeiing d.w.z. een volmaakte samenvloeiing. Maar "alleen het goede en de barmhartigheid achtervolgen mij", en daarom wordt hij opgewonden, wat het begin is van een samenvloeiing, zoals is gezegd: "Hij is een rechtvaardige en het gaat hem niet goed". Het gaat hem niet goed, omdat de Schepper geen samenvloeiing met hem wenst. Het gevolg is, dat hij geen liefde voelt bij zijn streven en hunkeren. Liefde is noodzakelijk "voor deze daad in deze fase". En hij lijdt, waarover is gezegd: "Het leed zal in de toekomst in zoetheid veranderen". Maar, "Wat het verstand niet wenst [te doen], doet de tijd", want de Schepper telt alle opwinding en verenigt ze in een volle maat evenredig aan de inspanning en op een voorbestemde dag zal het zijn zoals is gezegd: "Wordt wakker en corrigeer [jezelf] om op al het kwaad een overwicht te hebben". De hoornbazuin "tkieja" is (markeert – vert.) het einde van de samenvloeiing, zoals gezegd is: "Het inbrengen in de plaats van de samenvloeiing", dat gelijkt op een samenvloeiing van de Schepper met de Sjchiena (alle zielen), van boven naar beneden, ter bekleding van de ziel in het lichaam bij zielsverhuizingen in deze wereld. Vervolgens zal tijdens de voorbereiding door de mens de ziel terugkeren naar haar wortel. Dan zal zij niet in één keer een volmaakte samenvloeiing opwekken, maar laat opwinding ontstaan, d.i. het niveau "nefesj" in ringen met periodieke verschijningen, wanneer de ziel met al haar krachten in opwinding en zwetend de hoogste Sjchiena najaagt. Totdat de ziel zich al draaiende rondom dit centrum bevinden alle dagen en nachten, voortdurend en onophoudelijk. Het volgende staat geschreven in de boeken over de "ringen": zo lang de ziel van de mens het niveau "nefesj" nog niet bereikt heeft, maar zich voortbeweegt en tot dat niveau nadert, dan
16
neemt in evenredigheid met zijn streven en hunkeren het leed toe. Omdat een hartstochtelijk doch niet afgerond streven een grotere, in vergelijking met de vorige, pijn achterlaat. En dat heeft de naam hoornbazuin "troea", dat leert ons wat gezegd is: "Maak een hoornbazuin", d.w.z. je veroorzaakt opwinding in de Sjchiena. "Roep het leed op", immers je roept groot leed op, waar geen gelijken zijn. Wanneer de mens lijdt, hoeveel keer meer zal zijn ziel erdoor lijden? Maar waarom doe je zo? Om alle leed te rechtvaardigen, een overwicht erop te hebben, weet dan, dat "De verdiensten van de rechtvaardige zullen hem niet helpen op de dag, dat hij zich bezondigt". En voor Degene, voor Wie Alles Bekend is, is ook bekend de mate van strevingen des harten bekend van een mens in zijn poging de Schepper naderbij te komen en dat die strevingen nog zouden kunnen stuklopen. En daarom voert de Schepper de inspanning van het streven op, d.i. het begin van de samenvloeiing, zodat, indien de mens gehoor geeft aan de stem van de Schepper, zoals gezegd is: "De Schepper – Hij is je schaduw!", hij niet valt als gevolg van het toenemen van leed bij zijn streven, daar hij ziet en hoort, dat ook de Sjchiena lijdt evenals hij als gevolg van het in intensiteit toenemende streven. Het blijkt natuurlijk, dat hij voortschrijdt en zich keer op keer versterkt in het steeds intenser streven en hunkeren, in een volledig streven, in een sterk en eeuwig verband. Zoals RASHB"I (afk. van de naam rabbi Sjiem'on bar Jochaj, de auteur van het boek "Zohar" – vert.) zegt: "Ik [hunker] naar mijn geliefde en tot mij [gericht] is het streven van mijn geliefde…", "totdat Hij, Die de Verborgen Diepten van de Schepping Kent voor hem zal getuigen, dat hij niet meer terug zal keren tot zijn aard". En daarom wordt hij waardig bevonden om "de vav tot de hej voor eeuwig terug te laten keren", d.w.z. het einde der samenvloeiing en het inbrengen van "atara" in "jasjna", d.i. "de grote hoornbazuin". En dat is allemaal door de kracht van zijn streven, omdat hij alle hindernissen nam en niet tot zijn aard terugkeerde. En dan wordt hij onderscheiden met de volle kennis in een eeuwige samenvloeiing, d.i. hij ziet, dat alle hindernissen in vele perioden van zijn leven alleen ten behoeve van "de Kennis" voor hem waren opgeworpen. En dat betekent "in die periode", welke bekend is aan Hem, Die de Verborgen Diepten van de Schepping Kent, dat de tijd in de mens een wonder verrichtte, opdat hij een eeuwige rechtvaardige zou zijn. "In die plaats" betekent: het plaatsen van "atara" in "jasjna", zoals het was vóór haar verkleining ("kietroeg hajareach" – let. bestraffing van de maan, d.i. de maan stond qua grootte aanvankelijk gelijk aan de zon. Maar omdat zij over de zon wenste te heersen en er over klaagde , werd zij verkleind – vert.). De Schepper doet niets nieuws aan het einde der correctie, zoals een half ontwikkeld mens zich inbeeldt, maar "Proeft het oude", d.i. "Totdat hij hij zegt: Ik wens!". "In deze vrouw", omdat "Bedrieglijk is de bevalligheid en ijl is de schoonheid, maar een vrouw met ontzag voor de Schepper zal verheven worden". D.w.z. gedurende zijn voorbereiding leek het, of bevalligheid en de schoonheid het belangrijkste in de vervolmaking was, en de mens joeg deze achterna en leed daardoor. Maar tijdens het einde van de correctie, wanneer "de aarde zich vulde met de kennis van de Schepper", "zag [hij] de omgekeerde wereld", dat met name het streven en het ontzag het belangrijkste zijn in de vervolmaking en dat het voor de mens verborgen is, dat hij tijdens zijn voorbereiding tegen zichzelf loog. En dat is wat gezegd is: "De grote hoornbazuin" en hij is een volledige (volmaakte) rechtvaardige.
17
De brief vanaf blz. 74 Het is gezegd: "Mijn geliefde gelijkt op een hert, die zijn gezicht omdraait", d.i. tijdens het zich verwijderen en het verbergen van de Schepper is slechts Zijn achterdeel zichtbaar, welk als de mate van het leed wordt gewaarwordt, het leed van het zich verwijderen en het verbergen van de Schepper. Maar dat is de keerzijde – in feite is het Zijn aangezicht, precies zoals gezegd is: "…die zijn gezicht omdraait". Daarom is van achteren, in het zich verbergen en het verwijderen draait het aangezicht van de Schepper tot de mens, in overeenkomst met de regel: "Ik verander Mij niet"…
De brief vanaf blz. 81 Wat betekent "opzettelijk gepleegde overtredingen veranderen in goede daden" (zedonot naasoe ke zechoejot?). Wanneer tijdens het terugkeren tot de Schepper hij duidelijk ziet, dat het de Schepper was, Die hem overtredingen dwong te doen, maar ondanks dat corrigeert hij deze misstappen, alsof hij ze expres deed, naar zijn wens, waardoor deze opzettelijke overtredingen in goede daden veranderen. Immers hij verandert daardoor met geweld de gepleegde overtredingen in goede daden, en niet degene, die opzettelijk gedaan waren. Vandaar, dat de ziel van Adam, na de zonde te hebben begaan, diende een ballingschap door te lopen als wegens een gedwongen overtreding, als vanwege een abusievelijke zonde, en niet opzettelijke. Het terugkeren (tsjoeva) stamt van het woord "volmaaktheid" (sjlemoet). Dat betekent, dat elke ziel zich in de eeuwigheid en de volmaaktheid bevindt, vol licht en van al het beste. En alleen als gevolg van "schaamte" onderging zij de beperking (de Ts"A) en een bekleding in een laag lichaam. Juist en alleen dankzij dat keert zij tot haar wortel terug, waar zij zich vóór de beperking bevond, met een beloning voor de doorgemaakte vreselijke weg. Met een beloning in de vorm van een ware samenvloeiing, d.i. een bevrijding van "de schaamte" als gevolg van de verandering van de wens om te ontvangen in de wens om weg te geven, waardoor zij aan haar Schepper gelijk is geworden. Hieruit wordt het duidelijk, dat indien een val omwille van het opstijgen is, dan wordt het vallen zelf als een opstijging geacht, aangezien het verzoek, de letters van het gebed, met licht gevuld worden. Maar in een klein gebed is weinig licht als gevolg van het tekort aan letters, zoals is gezegd: "Indien Israël had niet gezondigd, dan zou men alleen de Tora en het boek van Jehoshoea ontvangen". Net als [geval] met een rijkaard bij wie een zoon geboren werd. Eens zag een rijkaard zich gedwongen om zijn huis voor vele jaren t.b.v. zakelijke aangelegenheden te verlaten. Een vrees sloop in zijn hart, dat zijn zoon, wanneer hij zal volgroeien, zijn rijkdom zou verspillen. Hij ruilde zijn rijkdom tegen edelstenen, bouwde een grote donkere kelder, plaatste daarin de edelstenen en zijn zoon. Hij beval zijn trouwe dienaars om de zoon van de kelder niet uit te laten, totdat hij 20 jaar oud zal worden. Verder, dat hem geen licht daar zal worden gegeven, hem dagelijks voedsel en drank laten zakken. Maar omwille van zijn gezondheid hem één uur per dag langs de straten van de stad naar buiten te brengen, en vervolgens wederom in de donkere kelder te stoppen. En wanneer de zoon 20 jaar oud zal worden, [beval hij hen] hem daar licht te geven en toe te staan om naar buiten te gaan. Onbeschrijfelijk is de ellende van zijn zoon, wanneer hij, terwijl hij zijn uur onder bewaking langs de stad wandelt, zag, hoe de mensen van zijn leeftijd vrij en gelukkig zijn, onbeperkt en zonder bewaking wandelen, maar hij onder bewaking en in een duisternis is geplaatst voor al zijn leven, met uitzondering van enkele minuten!
18
En indien hij zou trachten om weg te lopen, dan zou hij vreselijke klappen ontvangen. Maar allerbitterste was voor hem te horen, dat het zijn eigen vader was die zijn slaven aanwees om hem zo te bejegenen, en zij slechts zijn aanwijzingen trouw uitvoeren. Natuurlijk, leek zijn vader hem een angstaanjagende en wrede persoonlijkheid, zoals de wereld niet kent! Maar wanneer hij 20 werd, brachten zij hem kaarsen naar beneden, dan keek hij om zich heen en zag zakken vol kostbaarheden. En toen begreep hij hoe goedhartig en barmhartig zijn vader is, dat hij dat alles voor hem verzamelde. Hieruit begreep hij, dat nu hij vrij is om uit de kelder eruit te komen – kwam naar buiten en…inderdaad, geen wrede bewaking meer, en hij is de meest welvarende mens in het land. Maar er is toch niets nieuws in zijn toestand, doch werd het hem slechts datgene geopenbaard, wat ook voorheen geweest was. Immers ook voorheen was hij even rijk geweest. Alleen in zijn gewaarwordingen was hij arm en ellendig, maar nu inéén ogenblik werd hij rijk en steeg van een dal naar de top. Dat kan degene bevatten, die begrijpt, dat de opzettelijke zonden – dat is de donkere bewaakte kelder, waaruit men niet kan vluchten. En de kelder met de bewaking – dat zijn "verdiensten" (zechoejot), de barmhartigheid van de vader ten opzichte van zijn zoon, waarzonder hij nooit rijk zou worden, als zijn vader. Maar de opzettelijke zonden – zij zijn echt opzettelijke [zonden], en niet gedwongen gepleegde overtredingen. Voordat hij zijn rijkdom ontdekte, had hij het gevoel van een vernedering, maar nadat hij zijn rijkdom ontdekte, zag hij dat als de barmhartigheid van zijn vader en niet als een wreedheid. Men dient te begrijpen, dat al het verband van liefde tussen vader en zijn enige zoon hangt van het beseffen van de barmhartigheid van de vader tot zijn zoon af in het doen ontstaan van de donkere kelder en het sluiten van zijn zoon daarin. Aangezien de zoon in deze verrichting grote overpeinzingen en inspanningen van de vader ziet. Het boek "Zohar" vertelt hoe een moeder lijdt van het uiteengaan van haar zoon, terwijl zij weet, dat er geen andere weg voor zijn geluk is. Maar hoe moeilijk het voor de moeder is, om al het lijden van haar zoon te zien, hoe lijdt zij eronder. En dat heet "het lijden van Sjchiena". En vervolgens vertelt zij: "Hier vielen de rovers ons aan, maar wij hebben ons van hen gered, en hier hebben wij ons in een diepe kuil gered…", - en wie zal dan niet begrijpen de grote liefde en waarmte, welke uit deze woorden uitstroomt! Vóór de ontmoeting oog in oog werd een pijn gewaarword, die zwaarder dan de dood was. Maar door het verplaatsen van de letter "aien" van de laatste plaats, welke met het lijden – "noga" overeenkomt, naar de eerste plaats, welke met het genieten – "oneg" overeenkomt, worden twee punten verenigd, welke [punten] alleen [dan] schijnen, indien zij zich in één wereld bevinden. Vandaar, dat wanneer vader en zoon aan het einde elkaar ontmoeten, wordt de zoon, die inmiddels blind en doof is, al in staat om lief te hebben. En vandaar, dat de voornaamste liefde in genietingen is [te vinden] (en niet in de voorgaande onvolmaakte toestanden).
De brief vanaf blz. 107 ...Het is bekend van Baal Sjem Tov hoe men precies te weten kan komen in hoeverre de Schepper je goed bejegent en dicht bij je is: men dient in zijn eigen hart te kijken en te zien in hoeverre hij zelf de Schepper goed bejegent en dicht bij Hem is. En zo ook m.b.t. alle overgebleven verbindingen met de Schepper naar het principe: "De Schepper – Hij is je schaduw". Wie nog een verschil voelt tussen het omgevende en het omgeefbare, dient in zijn hart te werken aan de gewaarwording van het unieke van de Schepper, omdat van de kant van de Schepper alles één geheel is. En dat is een zeer diepgaand begrip, omdat de Schepper zich inderdaad in het hart van eenieder bevindt, die naar Hem streeft, maar dat is vanuit Zijn optiek
19
gezien. En wat ontbreekt er dan aan de mens? – Alleen het weten, dat kennis alles afrondt en tot de volmaaktheid leidt.
De brief vanaf blz. 115 …wat komt het in het boek verder aan het licht: dat de "bchiena dalet", de malchoet, welke over een scherm beschikt, is een vat, en niet het ontvangende, doch weggevende, en daardoor ontstaat de kether. En het bevatten van het licht – dat is het bevatten in het algemeen van alle wijsheid, aangezien alles, wat over deze kennis gesproken wordt, wordt t.o.v. het "or chozer", het weerkaatsende licht, gesproken. Maar in het directe licht zijn allen gelijk, in overeenkomst met de 4 bchinot, de 4 trappen. En over de verdeling van 9 onderste sfirot van het weerkaatsende licht is gezegd, dat zij in keliem van het directe licht worden verenigd. …het is tevens gezegd, dat de verticale lijn tot het directe licht behoort, en de horizontale [lijn] – tot het weerkaatsende [licht]. Hieruit zien wij, dat het belangrijkste in het weerkaatsende licht wordt bepaald door een aantal aantrekkingen van het directe licht chochma in een klie, welk [licht] daalt zonder weerkaatsende licht tot de schepping niet neer, als gevolg waarvan het schijnen een dunne lijn heet.
De brief vanaf blz. 116 Versterk jezelf en wordt niet bang, buig je hoofd niet voor hun. En laat het je een helder principe zijn, dat bij het toenaderen tot succes neemt de angst en het gebeef vanwege hen toe, echter, vooruit! En is het de moeite waard om naar America te gaan, het kan best zijn, dat het de haters zijn, die een zwakke plek vonden, om je van het werk van de Schepper te verwijderen, ondanks datgene, wat gezegd is: "Wie een Voorschrift aan het uitvoeren is, kan men niet raken". D.w.z. zolang hij met de uitvoering ervan bezig is, d.i. wanneer hij geen ogenblik voor haar verliest, meer dat het nodig is voor haar uitvoering. Maar indien hij verzwakt en de tijd meer rekt dan het nodig is, dan ontstaat een plaats voor het aanzuigen van onreine krachten. Doe daarom een onderzoek: begin voorbereidingen voor het vertrek, en controleer je krachten, of de gedachten je al de tijd storen, niet tijdens een handeling, maar slechts na een noodzakelijke handeling. Indien [het blijkt], dat zijn je niet storen, dan kan je voor de Schepper werken en dan zal je alle hindernissen van deze wereld [van je kunnen] wegstoten, en weet, dat je sterk bent en de zegening van de Schepper zal ontvangen. Maar indien je niet in staat bent om overbodige gedachten van je wegstoten, ook wanneer je geen behoefte aan hebt, wanneer je niet met een Voorschrift bezig bent, dan niet je koos de Schepper nog voor deze grootse zaak, en je dient je nog te zuiveren en in alles te haasten, zoals elk gezant van de Schepper dient te haasten.
De brief vanaf blz. 116-1 Aan mijn zoon Baruch-Sjalom. Je brief heb ik ontvangen en moge de Eeuwige je in alles met het beste zegenen voor het ontvangen door je van een getuigschrift van een rav. Daardoor viel de eerste muur op je weg vooruit, en ik hoop, dat vanaf deze dag je verder zal gaan tot het paleis van de Schepper zelf. Ik zou willen, dat je de examens voor nog één getuigschrift van een rav zou afleggen, maar haast je in het voorbereiden voor de weg van de Schepper "als een belasten stier en een volgeladen" ezel, om geen ogenblik te verliezen.
20
En indien je mij vraagt, wat deze voorbereiding inhoudt, dan zal ik je zeggen wat ik van de rav uit Kalysjin gehoord heb. In het verleden, om de Schepper te bevatten, dienden men voor alles alle zeven aardse leren te bevatten, welke "zeven meiden, bedienende de dochter van de koning" heten, en bovendien het vreselijke lijden ondergaan. En toch niet velen werden de goedgunstigheid van de Schepper waardig bevonden. Maar vanaf de tijd, wanneer wij de leer van AR"I en het innerlijke werk volgens Baal Sjem Tov waardig bevonden werden, is thans het bereiken van de Schepper aan eenieder toegankelijk [geworden], volkomen gelijk aan allen, en er is geen noodzaak in een of andere voorbereiding. Door mij door deze twee methoden te laten leiden, ook ik werd de goedgunstigheid van de Schepper waardig geacht. Ik ontving ze beide in mijn beide handen, en mijn mening is dicht bij die van je, zoals vader tot zoon. Ik hoop, dat ik beide methoden aan je zal kunnen overhandigen, wanneer je ze langs de methode "pe el pe" (mond tot mond – vert.) zal kunnen ontvangen. Maar het belangrijkste is de inspanning, d.i. om te streven inspanningen in het werk van de Schepper te leveren, aangezien het gewone werk telt helemaal niet, en alleen het werk dat groter van het gewone is, "inspanning" heet, gelijk de mens, aan wie voor zijn verzadiging 1 kg brood nodig is, maar alles, wat hij minder dan deze hoeveelheid eet, wordt niet geacht dat hij zich vol at, en juist het laatste stuk verzadigt hem. Zo is ook in het geestelijke werk, waar de Schepper kiest Zich uit al het werk van de mens alleen datgene, wat boven gewone inspanningen van de mens [uitkomt], en met name zij worden vaten voor het ontvangen van het hoogste licht.
De brief vanaf blz. 118 Ondanks mijn uiterste voorzichtigheid om in geen geval geheimen aan welke mens dan ook te onthullen, maar door naar deze generatie te kijken, welke niet in staat is het werk omwille van de Schepper te bevatten, vraag ik mij af: "En wie zal hen helpen?!". Overal, waar ik anderen probeer te helpen, vinden de onreine krachten voor zichzelf onophoudelijk gezanten om mij de weg te versperren. Maar de Schepper vertraagt de beloning niet, en ik maak de weg - hoewel ook langzaam, doch geleidelijk – vrij, nu meer en dan weer minder, maar altijd met een voordeel, totdat ik erin zal slagen om alle haters van de Schepper omwille van Zijn grote Naam omwerpen. En je, beef niet in een plotselinge angst…Zo wenst de Schepper en zo schiep Hij mij, en wie zal Hem zeggen, hoe te scheppen en hoe te handelen! Omdat de waarde van mijn Tora is hoger, dan de Tora van de Aartsvaders. En zoals bekend is, vernederden de tijdgenoten van de profeet Amos hem, zeggend, dat de Schepper niemand anders had, waarop Zijn Sjchiena te laten neerkomen, dan dit stuk onbenul. Maar uiteindelijk overwinnen degenen, die naar de waarheid gaan, eveneens als Amos in de eeuwigheid is gebleven, en wie hoorde iets over zijn aanklagers? Zo is ook met dit – de kwaadsprekers kunnen geen schade berokkenen behalve aan de soortgelijken. Daarom zal alles op de hoofden van pestkoppers vallen, doch de waarheid in de eeuwigheid zal blijven, en zij zal niet verzwakken wegens leugens en laster. [In tegendeel], zij zal daardoor nog sterker worden, zoals een veld, welk zich ten koste van mest die men erop gooit, versterkt, en alles komt in een zegen uit. Ik weet nog niet, welke schade zij mij gaan toebrengen, maar indien ik het zal aanvoelen, dan zal ik terstond opstaan en waarmee ik kan zal ik antwoorden, zoals de Tora ertoe verplicht. Omdat ik ontzag voor de Eeuwige heb, en er is geen andere kracht behalve Hem. Ik weet, dat ik niet voor mijn [eigen] roem schreef, doch omwille van de Schepper, aangezien ik een grote verwarring in de werken van AR"I zag. En dat komt, als gevolg van het feit, dat niet AR"I zelf de teksten naar hun diepte schreef en ordende – zoals in deze hoge en 21
complexe wetenschap gebruikelijk is – maar rav Chaim Vital. En hij schreef ze tijdens de lessen van AR"I, wanneer hij niet op een zulk hoog geestelijk niveau was, om datgene, wat AR"I in hun wortels gezegd had, te bereiken, daar hij – toen hij in zijn 30 jaar bij AR"I kwam - nog jong was. Zoals hij schreef in zijn boek "Sjaar ha-gielgoeliem", "Inleiding in transmigratie der zielen" (sjaar 8, blz. 49): "…vandaag in [het jaar] 5331, ik, 29-jarige…", en reeds op Pesach bediende hij AR"I. Vóór de Sjabbat "Matot-Masej" op de nieuwemaansdag van Av 5332 is AR"I ziek geworden. Op dinsdag na 5 Av is hij overleden. Wanneer AR"I in zijn 38 jaar stierf, was Chaim Vital op dat moment alleen 30 [jaar oud], zoals hij in het boek "Sjaar ha-gielgoeliem" (sjaar 8, blz. 71 schreef. Op het moment van het overleden van AR"I was Chaim Vital niet naast hem, zoals hij schrijft: "Vertelde mij Itschak Kohen, dat wanneer hij tijdens zijn overleden bij AR"I kwam, ging hij zitten en begon te huilen: "Hadden wij soms een zulke hoop om de Tora en de Hoge wijsheid te zien, welke de gehele wereld vult!?" – En AR"I antwoordde hem: "Indien ik onder jullie al was het maar één volledige rechtvaardige vond, dan zou ik nu niet van jullie vroegtijdig weggenomen werd, vóór de voor mij voorbestemde tijd". Vervolgens vroeg AR"I naar mij: "Waar ging Chaim naar toe, in een zulke tijd verliet hij mij!". En hij was zeer ontsteld. En de aanwezige begrijp, dat hij mij een zeker geheim wilde doorgeven. Hij vroeg aan AR"I: "Hoe zullen wij zonder je zijn?" – En AR"I antwoordde: "Geef namens mij aan de kameraden door, dat vanaf heden en verder zij zich niet bezig dienen te houden met datgene, wat zij bij mij leerden, aangezien zij mij niet correct begrepen. En alleen Chaim Vital in zijn eentje, alleen hij, dient haar (de Kabbala – vert.) in het geheim te beoefenen". En hij vroeg aan AR"I: "Hebben wij dan geen enkele hoop?!" - En AR"I antwoordde: "Indien jullie zullen verdienen, dan zal ik komen en zal jullie leren!" En hij vroeg: "Hoe kan je dan komen, je gaat nu immers deze wereld uit?" En AR"I antwoordde: "Het bent er nog niet aan toe om je met de geheimen van de wereld bezig te houden, op welke manier ik aan jullie zal verschijnen!" - …en terstond ging hij naar het leven in de hoge wereld uit". Ik breng dit fragment uit het boek "Sjaar ha-gielgoeliem" om te laten zien, dat AR"I verbod Chaim Vital om anderen te onderwijzen, wat hij bij AR"I leerde, aangezien in die tijd bevatte hij nog niet tot in de fijnste puntjes datgene, wat hij bij AR"I leerde. En dat is ook de reden, waarom Chaim Vital wilde de aantekeningen van wat hij van AR"I hoorde, niet ordenen. En deze ordenden geleidelijk de volgende generaties, [met name] de derde generatie, Tsemach en de kleinzoon van Chaim Vital. Maar een eenieder ervan beschikte slechts over een deel van alle aantekeningen van Chaim Vital, aangezien nog bij het leven van Chaim Vital, waren 600 pagina's met aantekeningen van hem gestolen, waaruit rabbi Tsemach het belangrijkste gedeelte van het boek "Ets chaim" ("De boom des levens"), en nog enkele werken, verzamelde. Een deel van de aantekeningen verborg hij. Het tweede gedeelte van de aantekeningen beval hij in het graf te verstoppen – zo was het ook gedaan. En het derde gedeelte liet hij aan zijn zoon Sjmoeël Vital na, welke de bekende "Sjmone sjeariem" ("Acht poorten") ervan verzamelde. Vervolgens, na een tijd, haalde rabbi Tsemach van het graf het overige deel van de aantekeningen uit en verzamelde ervan een nieuwe editie van het boek "Ets Chaim", alsmede andere werken. Hieruit blijkt, dat wie zich met het verzamelen van boeken uit de aantekeningen van Chaim Vital in elke generatie bezighield, was slechts een derde deel van alle aantekeningen [voorhanden]. Doch vormden de aantekeningen één absoluut ondeelbaar [in delen] geheel. En daar zij geen volledige verzameling van de
22
aantekeningen hadden, begrepen zij niet de diepte van de wetenschap en haalden zij met hun nieuwe ordening veel door de war. Je dient nu te weten, dat vanaf de tijd van AR"I en tot de huidige dag was nog niemand, die AR"I werkelijk begreep, aangezien het eenvoudiger is om dubbel zo gecompliceerde en hoge begrippen te begrijpen, dan hem te bevatten. En deze aantekeningen zijn in vele handen geweest, vanaf de eerste uitgevers en tot de laatste, terwijl zij zelf in de aantekeningen datgene niet bevatten wat in hun hoogste geestelijke wortel besloten was, en daarom haalde eenieder de behandeling alleen maar door de war. En zie, door de hoge wens van de Schepper ben ik waardig bevonden, dat de ziel van AR"I in mij zou inbedden, doch niet als gevolg van mijn grootse handelingen, maar slechts wegens de Hoge Wens van de Schepper, de reden waarvan zelfs voor mijzelf verborgen blijft, waarom juist mij koos Hij als drager van een zulke grootse ziel, en niemand anders, vanaf het overleden van AR"I tot onze dagen. Ik wil niet veel erover hebben, omdat het tegen mijn principes is om over wonderen en geheimen te spreken. Maar ik vind, dat ik verplicht ben om te handelen…als gevolg van de schade, welke door degenen die niet begrijpen, wordt aangericht. Men dient die krachten niet te vrezen, welke al het heilige wensen alleen maar te vernietigen, laat de Schepper ons van hen behoeden! Ik denk, dat je mij zal geloven, aangezien het tegen mijn principes is om te liegen en te verbergen, om te streven naar het eerbetoon en naar het verkrijgen van respect en naam bij deze dwazen; dat tot op heden leed ik, maar ik had niet eens een wens om met hen te vechten. En er is een grote kracht voor nodig om zich niet met onreine krachten te vermengen. En een teken, dat ik uit de mond van AR"I ontving, is te weten, wie een ware rechtvaardige is, en wie niet, doch hem kan zijn, waardoor men ook hem met respect dient te bejegenen. Zoals [ook] je van mening bent, dienen wij tevoren te weten, wie wel en wie niet voor de Schepper werkt, aangezien wonderen en goocheltrucs bewijzen daarin in het geheel niets, zoals bij de ingewijden bekend is, en daarom hebben wij een teken nodig. Je dient te weten, dat dezelfde vraag stelde Chaim Vital aan AR"I, waarover in het boek "Sjaar roeach ha-kodesj" geschreven is. Dat boek is het achtste boek uit een reeks [boeken] "Sjmone sjeariem" van AR"I (blz. 1): "Het teken, dat ik van mijn leraar ontving, is, om erachter te komen of hij in al zijn leren een ware is, of al zijn verrichtingen omwille van de Schepper zijn, of zijn geloof waarlijk is, is hij in staat om heimelijke delen van de Tora uiteen te zetten – dan kunnen wij hem geloven". En Chaim Vital voegt zelf aan datgene, wat AR"I hem zei, toe: "In overeenstemming met zijn verrichtingen en woorden zullen wij de grootheid en het niveau weten, volgens zijn kennis". Het gaat erom, dat indien een mens in de Tora rechtvaardig is, met de juiste intentie bidt, dan worden door deze handelingen engelen en heilige geesten voortgebracht, welke roepen van boven naar beneden de zielen van eerste rechtvaardigen op om de Tora aan deze mens te leren. Maar indien [de uitvoering van] zijn Voorschriften onvolmaakt is, dan ontstaan er onvolmaakte engelen en geesten, welke "Magiediem" heten. En daarvoor gaf hij een teken: zijn de Tora en de Voorschriften van hem volmaakt, dan wordt hij waardig bevonden om het volmaakte te bevatten en kan hij alle geheimen van de Tora verklaren. Maar indien hij dat allemaal niet heeft, d.i. hij kan slechts een deel van de geheimen van de Tora tot klaarheid brengen, dan geeft het aan, dat zijn verrichtingen niet volmaakt zijn. Allen dus, die mij kunnen aanvallen, doen dat, omdat zij mijn woorden niet begrijpen. Hoe kan men hen dan tot rechtvaardigen rekenen, nadat ons een zulk waarlijk teken is gegeven?! Ik schreef al, dat mijn boeken hebben geen instemming van iemand nodig, evenmin als AR"I een goedkeuring van zijn generatie aan zijn werken nodig had, daar ik in mijn boeken helemaal niets, zelfs niet één woord, aan de woorden van AR"I toevoeg. Maar ik stelde in mijn werken een aanwijzer op de
23
plaatsen in de boeken van AR"I op, aangezien in al mijn wegen treedt de onreine kracht tegen mijn op, en in geval zij mij in het geschrevene zullen betichten, dan ik ben meer met de werken van AR"I bekend, dan zij...
De brief vanaf blz. 126 Ik verbaas mij, dat de kameraden missen mij niet, dat ik zo gauw mogelijk naar huis terug zou keer...Alles hangt van een leerling af, van zijn geloof in zijn leraar... Zodra de mens de goedgunstigheid in de ogen van de Schepper vindt, en de Schepper roept hem op om met Hem samen te vloeien, wordt het duidelijk, dat de mens daar met al zijn verstand en hart gereed voor is, want indien het anders was, dan zou hij deze uitnodiging van boven niet ontvangen. En indien zijn hart vol geloof is, dan begrijpt hij in de oproep de Schepper, en zijn plaats bevat, alles direct van de Schepper ontvangt, en niets hindert hem al, daar zijn kennis en geloof volmaakt zijn. En een samenvloeiende streeft tot een nog grotere, ware samenvloeiing. En je dient te begrijpen de waarachtigheid van datgene, wat gezegd is, op jezelf (als praktijkgeval - vert.), aangezien toen je tot een verbondenheid met mij bereid was, was ik terstond met je, hoewel je mij in de materie niet zag, doch voelde je mijn liefde en de hoogte van de heiligheid in de diepte van je hart. En wat bleef je daarna anders te doen, dan bij mij te komen en al mijn liefde te ontvangen. En het streven doet het zijne, en vandaar dat je het ook zo deed en zond mij je gevoelens langs de gehele weg, vanaf je huis tot het aankomen bij mijn huis, met je trouw genegenheid. Maar bij het aankomen bij [mijn] huis, wanneer je mij bijna kon zien, begonnen de vrolijkheid en de vreugde af te nemen als gevolg van het ontoereikende geloof in mij en de directe liefde voor mij. En dat is de eerste hindernis tussen ons, want als gevolg van deze twijfels verwijderde je jezelf terstond van mij, zoals de natuur van alle geestelijke verschijnselen is. Zij lopen met een gigantische snelheid ten einde, een bevruchting en het baren zijn zeer nabij...en ik bleef daardoor volkomen van je verwijderd, en al mijn inspanningen legde ik opzij voor wat gunstigere tijd. En toen de tijd is aangebroken, keerde ik mij tot je terug zoals vroeger, en ook je wendde je tot je vroegere handelingen. Doch dient je je wensen nog te corrigeren, ...maar voorlopig ben je nog niet in staat om dat te begrijpen, daar je nog geen plaats hebt in de geheimen van het zijn. Maar weet, dat ik belet je in niets, doch integendeel, nog meer dan een kalf wenst te zuigen, wenst de koe het te voeden. Ik geef een voorbeeld: de mens loopt gewoon rechtuit en opeens ziet een prachtige tuin. En hij hoort de stem van de in de tuin wandelende koning, die hem roept. Uit zijn gigantische bezieling wipte hij in een sprong over de muur van de tuin - en ziehier, hij is in de tuin. En vanwege zijn grote opgewondenheid voelt hij niet, dat hij voor de koning loopt, dat de koning in de nabijheid is en wandelt achter hem aan. Zo loopt hij en bezingt met al zijn zielskrachten de zegeningen aan de koning met de intentie om zich voor de ontmoeting met de koning voor te bereiden. Hij bemerkt in het geheel niet, dat de koning zich eigenlijk helemaal nabij hem bevindt. Maar opeens draait hij zich om en ziet, dat de koning helemaal naast hem is! Natuurlijk, ontvlamt ogenblikkelijk een enorme vreugde in hem en hij begint achter de koning te lopen, waarbij hij Hem met al zijn krachten bezingt, daar de koning vóór hem is, en hij achter Hem. Zo lopen zij en wandelen tot de plaats van de uitgang uit de tuin. En de mens komt uit de tuin en keert naar zijn vorige plaats terug, maar de koning blijft in zijn tuin achter en doet hem dicht. En wanneer de mens ziet, dat hij alleen is gebleven, en de koning is niet met hem, dan begint hij om het ingaan in de tuin te verzoeken, tegen de plaats, waar hij eruit kwam, opdat de koning vóór hem zou zijn, maar er is überhaupt geen ingang in de tuin. Maar tegenover datgene, hoe hij voor de eerste keer in de tuin binnenkwam, wanneer hij vóór was, vóór de koning, en de koning achter hem [was], zodat de mens voelde dat niet. Zo dient het ook nu te zijn, maar daar is een grote kundigheid voor nodig. 24
De brief vanaf blz. 128 Het is gezegd: "Beef voor je rav als voor de Hemel". Maar indien zo, hoe kan de mens dan voor de Grootheid van de Schepper te beven? Men dient te begrijpen, dat het geloof niet door een vraag wordt verkregen, aangezien een zulk geloof kunnen ook kinderen verkrijgen, doch door een gewaarwording van de grootheid, macht en verheffen van de ziel uit de wijsheid van de wijzen, die haar van de Schepper ontvingen. Groot is de arbeid daarin, aangezien hier een zeer groot scherm aanwezig is in het werk van degenen, die zich in Erets Israël bevinden. Dat komt, omdat hier de onreine kracht "kliepat Knaan" heerst, en eenieder is nietig, als het stof der aarde, maar de overigen - die zijn nog lager dan het stof, en zijn Rav is als hijzelf. Het is gezegd: "Zij mogen mij maar verlaten, [als zij] maar over mijn Tora blijven waken", d.i. zij pochen met grootheid, ondanks het feit, dat "wij kunnen niet ik en zij samen zijn". Maar op zijn minst "waakt over mijn Tora". D.w.z. dat indien zij aan een ware rechtvaardige, met het ware geloof in de wijzen, aangehecht zouden zijn, dan zou een hoop zijn, dat de rechtvaardige hen tot de Bron zou leiden en hun weegschaal naar de kant van de Schepper tot verdiensten zou doen doorslaan. En wat kan het zijn van hun ootmoed en hun onbeduidendheid, dat zij de Schepper niet verlaten, indien geen ware rechtvaardige is, die ze tot de Tora zou richten, tot het gebed, tot inspanningen in de Tora en de wijsheid. Het is gezegd: "Het is verboden om zijn dochter voor een man uit het gewone volk (am haarets) uit te huwelijken, en daardoor men geleidelijk verwelkt, gelijk de droge botten. En waarmee kan men hen helpen? Alleen door te vermenigvuldigen van tijd tot tijd van datgene, wat gezegd is, totdat zij er aandacht op gaan vestigen. Het is gezegd: "En Mosje plaatste zijn tent...", wat betekent, dat hij plaatste zijn tent buiten het kamp van het volk. De domoren menen, dat hij zo handelde om de bronnen van wijsheid als gevolg van de zonde te sluiten. In geen geval mag men zelfs zo gaan denken, aangezien na de zonde hebben zij des te meer de bron van de Tora duizenden malen meer nodig, dan voorheen. Het is niet voor niets, dat de wijzen zeggen: "Indien Israël had niet gezondigd, dan zou men alleen de Tora en het boek van Jehosjoea ontvangen". D.w.z. juist om de bronnen van de hoogste wijsheid te onthullen zette Mosje zijn tent buiten het kamp, immers daardoor nam het streven ernaar in het kamp, daar men een vermissing ging voelen. Maar vroeger, wanneer Mosje onder hen was, voelden zij de noodzaak in hem niet. En nu zijn zij waardig bevonden om met zijn ziel samen te vloeien, en vandaar werden zij "de generatie van wetenden" ("dor dea") genoemd. Het is gezegd: "Mijn geliefde gelijkt op een hert", - wanneer wij bij het ontbreken van een gewaarwording van een gezicht, nemen de mogelijkheid aan om het gezicht om te keren, eveneens als een hert, die, wanneer hij zich verwijdert, draait zijn hoofd terug, zo [doet] ook de Schepper. Wanneer de Schepper Zich van de mens verwijdert, keert Hij Zijn aangezicht van de mens om, aangezien door een gewaarwording van een verwijdering, d.i. de keerzijde, alsmede de onmogelijkheid om het gezicht te gewaarworden, neemt het streven dermate toe, dat de keerzijde [gaat] uitzien als het gezicht, als stenen tafelen des verbonds, welke aan beide zijden zijn uitgehouwen. En de tijd is reeds aangebroken om er aandacht op te vestigen.
De brief vanaf blz. 130 Ik antwoord niet aan eenieder direct op zijn persoonlijke vragen, doch stuur antwoorden aan andere personen, dan wie zij stelden, om aan onreine krachten geen ruimte te geven zich tussen ons in te mengen. Daarom dient eenieder van jullie te trachten om al mijn brieven te begrijpen ongeacht de geadresseerde. ...Het is onmogelijk om een volledige en eeuwige bevrijding (correctie) te behalen, voordat men de "Taamej Tora" (smaak van de Tora) en de 25
"Taamej Mietsvot" (smaak van de Voorschriften) bereikt. Daarom dient men alleen te treuren om het bevatten van de Tora. Het is immers gezegd, dat de Schepper huwelijkt zijn dochter niet uit aan een man uit het gewone volk, en het is bekend, dat een vrouw naar de naam van haar man wordt genoemd, zoals bijvoorbeeld, bij de koning - koningin, de wijze [vrouw] - bij een wijze, e.d. Maar bij een man uit het gewone volk heet zijn vrouw een vrouw uit het gewone volk, aangezien haar man daarin een eenvoudige is, dat hij niet weet voorzichtig te zijn in het eerbiedigen van de koning. Immers de permanente plaats van het kwade beginsel in het hart zetelt, dat vrij van de Tora is, en de Tora en de wijsheid stoten geleidelijk het kwaad en dwaasheid uit het hart. En daar hij eenvoudig is, wordt hem een vrouw uit het gewone volk voorbestemd, d.i. kliepat noga, welke Chava verleidde...Maar indien je achter het bevatten van de smaken van de Tora en de Voorschriften afstormt, dan zal je in alles slagen in het samenvloeien van twee wensen...
De brief vanaf blz. 133 Er is een verschil in de betekenis van [Hebreeuwse] woorden [voor] gestalte (tmoena), eigenschap (iechoet), kenmerk, vorm (tsoera). Het samenvallen en het onderscheid van vormen dat is juist het onderscheid tussen de Schepper en de schepping, immers het verschil tussen hen is verplichtend, als gevolg waarvan heet zij de schepping, en niet de Schepper. Dit onderscheid heet juist "naam", zodat er plaats is om erover te spreken. Daarom noemde ik dat gelijkenis (vergelijking) van eigenschappen en het verschil van eigenschappen, en soms heet [het] een volle en partiële samenvloeiing (dvekoet), maar men kan het met een ander willekeurig woord noemen. ...Het is gezegd in de "Miedrasj ha-neelaam, Roet", dat Mosje is Tieferet en Raja miehemna (zo benoemde de Schepper Mosje: "de trouwe Leidsman") is biena. Maar indien de Tora van de biena gegeven zou worden, dan zou de onreine krachten geen bekledingen in de Tora hebben. Maar de Schepper wenste, dat de onreine krachten eveneens een plaats gegeven zou worden, zoals de eerste 320 vonken van licht omhoogkwamen, in overeenkomst met datgene, wat gezegd is: "Zo is het door mij bedacht" (kach ala be machsjava).
De brief vanaf blz. 140 ...Dat is zei, dat ik in onze tijd geen enkel kabbalist zie, is niet verwonderlijk, immers hoe kan men in een beperkte gezelschap de gehele wereld zien?! Des te meer om daadwerkelijk een kabbalist te zien, maar ik zie in onze tijd geen ware kabbalist, doch begrijp ik, dat het Israël niet eenzaam is, dat er geen zulke generatie [bestaat], waarin zulke [personen] als Avraham, Itschak, Jaakov zijn, en het feit, dat men het niet ziet is geen bewijs. Zoals over een kabbalist verteld wordt, wanneer [hij] vraagt, dat én de ontvangende én de ontvanger samen moeten zijn, waarop men als antwoord geeft: "Indien je ziet, dat ik van je ontvang op het moment, dat je van mij ontvangt". Maar het doet denken aan het geval, wanneer de een aan de ander vraagt, dat hij hem een present geeft, en antwoordt, dat indien je zal zien, dat ik een geschenk aan je geef, dan zal ook je een geschenk hebben...- dat is toch helemaal geen antwoord. Maar ik ontving van mijn leraren een taaie regel: het is onmogelijk om het niveau van je Rav te zien, voordat je zelf het waardig bevonden wordt. Daarom zeiden de wijzen: "de mens kan de kennis van zijn leraar niet vóór zijn 40e jaar bereiken en zelfs het niveau van je kameraad kan men niet zien, indien men zelf dat niveau niet bereikt.
26
" Achor ve kedem tsartanie" Er is gezegd: "Achor ve kedem tsartanie" - "Van achteren en van voren schiep Gij mij" en dat betekent, dat de Schepper de mens vormt door Zich voor hem te verbergen en te onthullen. Omdat "in alles Zijn koninkrijk is" en allen naar hun wortel terugkeren, want "Alles is onder Zijn gezag", of in het "heden" of in de "toekomst". Wie waardig wordt bevonden om in zich de twee werelden te verenigen, die openbaart in het "heden" te zijn ingebed in de Schepper. Al wat zich voordoet is een gewaad van de onthulling van de Sjchiena (Goddelijke tegenwoordigheid - vert.). En dat is "heden". D.w.z. nu is zij gehuld in het koninklijk gewaad en wordt aan allen openlijk duidelijk gemaakt, dat "de ruiter zich niet aan het paard onderwerpt". En ondanks het feit, dat het erop lijkt, dat het paard de ruiter leidt, is dat niet correct: een paard is niet in staat om maar een beweging te maken zonder te worden geleid door de teugel en de zweep van de ruiter. En dat wordt "Het gebouw van de Sjchiena" genoemd, en dat heet "paniem be paniem" - "gezicht tot gezicht", "voorkant tot voorkant". En als een mens er nog niet in geslaagd is om de resultaten van al zijn handelingen aan de Schepper weg te geven, en als een paard, naar het schijnt, niet geleid wordt in zijn bewegingen door de teugel en de zweep van de ruiter, maar omgekeerd, alsof ... en "stelt het gezag van een Dienstmeid boven het gezag van de Meesteres", dan heet dat "achor" "keerzijde", of "achterzijde". D.w.z. haal niet opeens in je hoofd, dat je van de heiligheid verwijdert..., een rad zal na zich te hebben omgedraaid toch terugkeren tot de Heiligheid en zijn Bron. Als het zo is, dat schijnbaar het paard de ruiter leidt geheel in overeenstemming met zijn lage strevingen, dan is de waarheid anders, namelijk: de ruiter bestuurt naar zijn eigen wens het paard. Maar dat openbaart zich niet in het "heden" maar in de "toekomst". Zo zien wij, dat ook in dit geval zij verbonden zijn door keerzijden : "achor be achor" - "rug tot rug". En dat betekent niet volgens de wensen van een bekledende (uitwendige) en niet volgens de wensen van een bekleedbare (inwendige). Wie de wensen vervult d.w.z.. wie zelf het gewaad van het Gezag in het heden onthult, is verbonden op de wijze van "paniem be paniem", "gezicht tot gezicht", met een goedhartige wens van de bekleedbare (inwendige) en met een goedhartige wens van de bekledende (uitwendige), omdat juist dat wenst de Schepper. En dat is de zin van wat er is gezegd: "Totdat je de wil van de Schepper niet in vreugde vervulde" Want hoe je het ook wendt of keert, je vervult hem toch, maar het verschil zit hem daarin, dat op de ene manier doe je het in lijden, d.i. zonder wens, maar op de andere manier vol van geluk en met alle goeds, d.i. met de wens van je heel hart. En dat is de zin van wat er gezegd is: "Keek de Schepper naar de werken der rechtvaardigen en naar de werken der zondaars...". Maar het is onbekend wat de Schepper verkiest boven wat: de daden van de rechtvaardigen of de daden van de zondaars? Maar wanneer het vers zegt: "En de Schepper zag het licht en zag dat het goed was, en de Schepper daarom scheidde...", dan is het duidelijk, dat de Schepper verkiest de daden der rechtvaardigen boven die van de zondaars. En dat betekent, dat de Schepper naar alle daden Kijkt, d.i. ze verbindt en alles draait en tot zijn Bron komt. Als het nu zo is, welke weg is dan meer gewenst? Daarop antwoordt de Tora: "En de Schepper zag het licht en zag dat het goed was", d.i. een onthulling, die door een werk van een rechtvaardige bereikt wordt. Maar uiteindelijk is alles een, alleen "er is een lange weg, maar ook een korte, en er is een korte weg, maar ook een lange". (zie RABA"SH. Artikelen. 1986). 27