Waarom Heschel?
Rabbi Abraham Joshua Heschel Inleiding in Leiden op 26 september 2013 Henk Jongerius OP Wat is spiritualiteit? ‘Wij mensen hebben in ons binnenste iets dat wij alleen ter wereld kunnen zeggen. Er is een beeld in ons, een klank, een woord, een melodie, een gedicht, een symfonie, die alleen wijzelf kunnen aanvoelen en aanheffen. Dat is een taak die wij niet mogen verzuimen, anders zullen wij voor niets leven. De mystiek is de ervaring van het vinden van die toon, van het waarnemen van dat woord dat alleen maar in onszelf kan klinken. Mystiek is de ervaring in de diepte van zichzelf te vertoeven en erdoor gedragen te zijn’ (Eugen Drewermann) Er is in onze dagen geen woord dat zo’n veelheid aan interpretaties heeft gekregen als juist het woord spiritualiteit. Het roept bij mensen allerlei associaties wakker. Die variëren van yoga, meditatietechnieken en alles wat met het ‘Oosterse’ samenhangt, tot
Boeddhisme
en
velerlei
methoden
van
bewustzijnsverruiming,
tot
bevindelijkheid, mystiek, transcendente meditatie, het nieuwe tijd denken, mindfulness die allemaal de suggestie wekken dat het spirituele iets is wat zeer voor de hand ligt en via een duidelijke methode bereikbaar is. Ik merk aan mijzelf dat ik er enerzijds blij mee ben en tegelijkertijd kritisch naar die bewegingen blijf kijken. Waarom ben ik er blij mee? Omdat we leven in een materialistische wereld waarin het vooral gaat om bezitten, om hebben, en vooral behouden wat je hebt en waarin we, zelfs tot in onze kloosterlijke en kerkelijke omgeving behoorlijk verburgerlijkt zijn; we hebben alles een beetje gelijk geschakeld en er valt niks meer op. Ik teken hier een sfeer, ik ben geen mensen verwijten aan het maken, want ik hoor er zelf ook bij, maar er leven veel vragen in mij. Hoe krijg je
het klaar om in onze maatschappij nog helder naar voren te laten komen, waarvoor je wilt staan, ook als religieuze mensen?
Hoe maak je duidelijk wat voor een
gezindheid, wat voor een geest door jouw leven heen waait? Geest Ik voor mij hoor in het woord spiritualiteit ‘spiritus’ meeklinken, hetgeen heilige Geest betekent en ik heb van de apostel Paulus geleerd dat ‘de Geest in ons werkt met onuitsprekelijke verzuchtingen’, zoals hij in de Romeinenbrief in het 8ste hoofdstuk schrijft. Denken over spiritualiteit is dus spreken over de werkzaamheid van de Geest in mensen. En dat is, denk ik, ook het spannende. Het is niet zo dat wij op zoek moeten naar wat spiritualiteit is, of dat wij vooral heel erg gespannen naar God moeten zoeken, maar dat we eerst stil moeten worden bij het werken en het zich roeren van de Geest in ons zelf. Je zou het ook zo kunnen zeggen: we moeten eerst luisteren naar het leven zelf, naar wat er zich in ons afspeelt, naar de levenskracht en het levenslicht die zich doen voelen en laten zien in ons bestaan. Bij dat alles heb ik in het werk van Heschel een sleutel gevonden voor mijn zoeken naar wat spiritualiteit nu kan zijn. Abraham Joshua Heschel werd geboren in Warschau op 11 januari 1907. Verwant aan een aantal befaamde Chassidische rebbes, zoals Rabbi Levi Jitschak van Berditshev en Rabbi Dov Beer van Mezzeritch, de grote Maggid, groeide hij op in de verdwenen wereld van de Aschkenazische Chassidiem. Al op tienjarige leeftijd was hij thuis in de Bijbel, de Talmoed en de Kabbala. Toen hij twintig jaar was vertrok hij naar Duitsland, waar hij aan de Universiteit van Berlijn filosofie en aan de Hochschule für die Wissenschaft des Judentums semitische talen studeerde. Zijn vroegste wetenschappelijke werk stond in verband met o.a. de middeleeuwse joodse filosofie van Rambam en Abravanel. Hij publiceerde in vloeiend Hebreeuws, Duits en Jiddisch. In 1933 doctoreerde hij aan de Universiteit van Berlijn en in 1934 werd hij leraar Talmoed aan de Hochschule fiir die Wissenschaft des Judentums. In 1937 koos Martin Buber hem tot zijn opvolger aan het Judische Lehrhaus in Frankfurt am Main, dat opgericht was door Franz Rosenzweig. Een jaar later zag hij zich genoodzaakt Duitsland te verlaten. Hij keerde terug naar zijn geboorteplaats Warschau. Daar doceerde hij een aantal maanden, tot een uitnodiging van Hebrew Union College in Cincinnati, april 1939, hem in staat stelde Europa te verlaten. Later schreef hij: 'Ik spreek als iemand die in staat was Warschau te verlaten, de stad waarin ik geboren ben, juist zes weken voor de grote catastrofe. Mijn bestemming was New York. Het had Auschwitz kunnen zijn, of Treblinka. Ik ben gered uit het vuur waarin mijn volk de dood vond.’ Op weg naar Amerika stichtte hij te Londen het Institute for Jewish Learning. In 1940 bereikte Heschel de Verenigde Staten, waar hij voor vijf jaar benoemd
werd tot Associate Professor of Philosophy and Rabbinics aan Hebrew Union College. Vijf jaar later vertrok hij naar New York om aan het Jewish Theological Seminary ethiek en mystiek te doceren. Tot zijn dood toe, 23 december 1972, bleef hij daar werken. Zijn dood kwam als een schok, zowel voor de joodse als voor de christelijke gemeenschappen. Hij heeft geschreven over de profeten, over het wezen van de joodse religie in ‘God zoekt de mens’ en in ‘De mens is niet alleen’ en die twee boeken vormen een samenhangend geheel. Het is een belangrijk theologisch werk voor de huidige tijd. Hij schreef naast vele andere boeken ook over het gebed ‘In het licht van uw aangezicht’ Interessant om op te merken is dat deze man zich, naast zijn denken over het wezen van het jodendom, eigenlijk met alle maatschappelijke verschijnselen in zijn dagen heeft ingelaten. Zo protesteerde hij tegen de oorlog in Vietnam, organiseerde acties voor de Sovjet-Joden en liep mee in de tocht naar Washington met Martin Luther King. Tijdens het tweede Vaticaans Concilie heeft hij zijn bijdrage geleverd aan het document over de Joden en schreef eveneens over gezondheidszorg en onderwijs. Veel ervan werd gebundeld in de bundel ‘Onzekerheid in vrijheid’. Zijn belangrijkste bijdrage aan het gelovige denken is dat hij spreekt over ‘een voortgaande omvorming, menswording, die het meest karakteristiek omschreven kan worden als een transformatie van de ‘human being’ tot ‘being human’. Bij Heschel heeft de spiritualiteit haar bron in de Bijbelse ervaringswereld, maar de weg daartoe loopt via een soort wijsgerige reflectie. Hij ontsluit ervaringswerelden die aan specifieke vormen van geloven voorafgaan’, aldus Evert van Olst. Het karakteristieke van zijn denken is dat het primair op ervaring is gericht en niet op het ontwikkelen van een conceptueel systeem. Het zwaartepunt ligt daarbij in het denken van de profeten, in het profetisch bewustzijn, dat opgevat wordt als betrekking hebbend op een reële, objectieve werkelijkheid. De studie van de profeten heeft een ingrijpende betekenis gehad in het leven van Heschel, vergelijkbaar met de ommekeer in het leven van Maimonides die zich aan het eind van zijn leven afwendde van de speculatie óver God en richtte op het navolgen ván God. Heschel ziet in diens leven zich het profetisch ideaal voltrekken in de actualisering van zowel morele als religieuze waarden in het handelen. Voor Maimonides is het uiteindelijke doel van de mens het navolgen van Gods handelen in goedheid, gerechtigheid en rechtvaardigheid. Op het eind van zijn leven weet hij de overpeinzing van God met de dienst aan anderen tot een eenheid samen te smeden. Aanvankelijk stond zijn boek ‘Filosofie van het Jodendom’ bij mij in de kast tot ik op een dag - zoekend naar in ingang om zicht te winnen op wat spiritualiteit mag zijn -
er in ben gaan lezen en getroffen werd door zijn schrijftrant: voor mij valt die te karakteriseren als meditatief en poëtisch. Ik tref natuurlijk een duidelijk betoog aan in zijn teksten maar eerst en vooral een spreektrant waarin hij al cirkelend rond een thema en dat van alle kanten belichtend zijn lezers meevoert, aan het denken zet en daardoor met zichzelf confronteert. Over die werking van Heschels gedachtegoed en de mogelijke betekenis ervan voor een komende generatie wil ik graag het een en ander naar voren brengen. In alle bescheidenheid wil ik daarom een aantal dingen noemen die voor mij het lezen en herlezen van Heschel tot een kostbare en verrijkende ervaring maken. Ervaring Een eerste aspect van Heschels denken is in mijn beleving dat hij bij alles wat hij denkt en schrijft een zeer prominente plaats geeft aan de menselijke ervaring. Ik zou zelfs durven zeggen dat heel zijn ‘Filosofie van het jodendom’ één pleidooi is om onze menselijke ervaring volstrekt serieus te nemen. Heschel brengt dat heel pregnant naar voren als hij spreekt over diepte-theologie en die als volgt typeert: ‘alles wat wij in dogmatische zin als geloofsuitspraak naar voren brengen, moet een verbinding hebben met de levensvragen waar de gelovige uitspraken een antwoord op zijn’. Met andere woorden: die verbinding tussen mijn levende ervaring en de vragen die ik daarbij heb, en al wat we over God en over ons leven kunnen zeggen, moeten zich op een congruente manier met elkaar verhouden. Daar waar het dogma zich losmaakt van ons levende ervaren, is het nietszeggend en zonder betekenis geworden. Wij dienen over God te spreken en te denken vanuit de diepte en de bodem van het menselijk beleven. Heschels gedachten over het beleven van onze werkelijkheid liggen vervat in een brede en fundamentele visie over de vraag naar God, de betekenis van openbaring en het antwoord dat de mens erop geeft in zijn daden. Al schrijvend wil hij recht doen aan de vitale ervaringen van mensen en zijn gedachten leiden mij een waarachtig Bijbelse spiritualiteit. Bij het lezen van zijn werk ben ik juist daarvan onder de indruk geraakt. Onze werkelijkheid Er zijn in de visie van Heschel drie manieren om met de natuur om te gaan: wij kunnen haar uitbuiten, van haar genieten en haar in ontzag aanvaarden. Het zal duidelijk zijn dat daar ook drie manieren van denken en doen aan beantwoorden. Hij schrijft: ‘De Grieken leerden om te begrijpen, de Hebreeën vereren en de moderne mens leert om te gebruiken, want kennis is tot macht geworden. De
moderne mens heeft een immens vertrouwen in statistieken en feiten en verafschuwt het mysterie. De ontplooiing van ons menselijk denken en daarmee de greep die wij gekregen hebben op onze werkelijkheid, heeft uiteraard voor geweldige mogelijkheden gezorgd om onze wereld bewoonbaar te maken. Tegelijkertijd maken wij in onze dagen mee dat hierdoor bijna onbegrensde mogelijkheden geopend worden, die vragen oproepen naar de humaniteit die hiermee wel of niet gediend wordt. De veel gehoorde uitspraak dat onze wereld ‘maakbaar’ is geworden, lijkt ons binnen gevoerd te hebben in het tijdperk waarin de laatste maatstaf van alle dingen de mens is geworden. Wij hebben onze wereld gebruikt voor allerlei doeleinden en daarmee het evenwicht in onze natuur op een geweldige manier verstoord. Dit heeft niet alleen gevolgen voor ons omgaan met de natuur, maar evenzeer met de ethische en morele waarden die aan de orde zijn. Het begint erop te lijken dat ook ‘leven’ voor ons een louter object van wetenschappelijk onderzoek is geworden, waarbij waarden en normen het onderspit delven. Heschel zegt: ‘Op die manier hebben wij niet alleen ons geloof verspeeld, maar ook ons vertrouwen in de betekenis ervan verloren. Wat overblijft is een dodelijke angst voor de mens en zijn macht. Als kennis macht is, waarin waarden een antwoord zijn op behoeften, en de piramide van het zijn op zijn kop is gezet, is het inderdaad moeilijk om een weg terug te vinden naar God, want dan blijft als ‘god’ alleen een gouden kalf over. De natuur is een gereedschapskist die niet voorbij zichzelf verwijst. Pas als de natuur ervaren wordt als een mysterie roept ze ons op om aan onszelf voorbij te zien’. ‘De horizon van de kennis is verdwenen door de mist die onze grillen en ons gepraat oproepen. Wij weigeren om notie te nemen van wat zich bevindt achter ons kijken, tevreden als wij ermee zijn om de realiteit te verwisselen voor meningen, mysteries voor dogma’s, en ideeën voor een veelheid van woorden. Het buitengewone is ons een gewoonte, de dauw een dagelijkse routine van de natuur. Maar soms worden wij wakker. Midden in ons wandelen in de nooit eindigende voortgang van dagen en nachten, worden wij plotseling vervuld met een plechtige vrees, met het gevoel dat onze wijsheid nog minder waard is dan stof. Wij kunnen de hartverscheurende pracht van de zonsopgang niet verdragen Wat voor nut hebben meningen, woorden en dogma’s dan nog? In de begrenzing van onze studeerkamers lijkt onze kennis als een pilaar van licht. Maar als wij bij de deur staan die naar het oneindige uitziet, worden wij ons ervan bewust dat alle gedachten maar glinsterende stukjes op een zonnestraal zijn.’ Ontzag is een intuïtie voor de waardigheid van alle dingen, een zich realiseren dat dingen niet alleen naar zijn wat ze zijn, maar, hoe verwijderd ook, staan voor iets verhevens.
Ontzag is een zintuig voor het transcendente, een gevoel voor het overal verwijzen naar het mysterie achter de dingen. Het stelt ons in staat in de wereld toenaderingen van het goddelijke waar te nemen, om het uiteindelijke te proeven in het gewone en eenvoudige, om in de vaart van ons voorbijgaan de stilte van het eeuwige te voelen. Wat wij door analyseren niet kunnen bevatten, worden wij ons bewust door ontzag. Daardoor zal het ons mogelijk worden te leven in Gods aanwezigheid. Verwondering, gevoel voor het mysterie en een terugkeer naar eerbied is een eerste vereiste voor een herleving van wijsheid en de ontdekking van de wereld als een verwijzing naar God. Hier ben ik zeer getroffen door de genuanceerde wijze waarop Heschel spreekt over God. Zijn mysterie blijft intact, maar wij worden binnen gevoerd in zijn tegenwoordigheid. De Profeten Op dezelfde manier waarop Heschel omgaat met onze ervaring van de werkelijkheid om ons heen, gaat hij ook te werk als het gaat over de Bijbel. Zij is het woord van God én van de mens, een weergave van openbaring en de reactie daarop, het drama van het verbond tussen God en de mens. God openbaart Zichzelf niet; Hij openbaart slechts Zijn weg. Het Joodse denken spreekt niet van Gods zelfopenbaring, maar van de openbaring van Zijn leer voor de mensen. ‘Wat wij kunnen doen is de poorten van onze eigen ziel openen opdat God ons kan aanschouwen, de poorten van onze geest openen en gehoor geven aan de woorden van de profeten. Het is hun woord dat hun aanspraak sterk maakt; het is de geschiedenis die hun woord sterk maakt’. Geloof in de profeten is niet de enige grondslag voor ons denken over de Bijbel. Dit zou alleen zo zijn als wij niets anders hadden dan hun ervaringen. Maar wij worden niet enkel uitgedaagd door deze verhalen, maar door wat er in profetische ervaringen aan het licht kwam. De Bijbel is immers aan alle mensen gegeven, dus moeten ook wij op een of andere manier in ons kunnen opnemen wat er in staat. Het zal er dus om gaan van het vermogen om te vertrouwen in het geloof van de profeten te komen tot het delen van het geloof van die profeten, namelijk: dat God de macht heeft om te spreken en zich tot ons te wenden, ons te roepen.. De betrouwbaarheid van profeten is een thema dat door Heschel uitdrukkelijk aan de orde wordt gesteld en het criterium is voor hem dat zij geen enkele manier van eigengerechtigheid ten toon spreiden. Integendeel, zij vallen zelf ook onder het kritische oordeel dat er in hun woorden gehoord wordt. De ervaring die de profeten onder woorden brengen is eerder een ervaren worden, een overweldigd en aangenomen worden door de Ene die mensen roept en zoekt. Gods betrokken zijn op de mens gaat vooraf aan de betrekking van de mens tot Hem.
Wat begint als vertrouwen en geloof in de profeten komt in beweging en groeit tot geloof met de profeten. De Bijbel stelt ons in staat om iets te horen wat zij gehoord hebben, zij het niet op dezelfde manier waarop zij hoorden. Immers, de profetische ervaring is van een heel eigen karakteristiek. Delen in het geloof van een profeet is dus opstijgen tot het niveau van zijn bestaan. Ons handelen Nog op een derde niveau legt Heschel onze menselijke ervaring open, namelijk op het vlak van ons handelen. De Bijbel bevat geen wetenschap van de natuur, maar een wetenschap van wat de mens met de natuur moet doen. Voor alles houdt hij zich bezig met het probleem van het leven. Aan daden hechten ze meer waarde dan aan dingen. In zekere zin is het Jodendom een wetenschap van daden. Wat haar ter harte gaat is niet alleen de vraag hoe God op bepaalde tijden te aanbidden, maar de vraag hoe met Hem te leven. Elke daad is een uitdaging, op elk ogenblik is er een unieke taak. In dit verband mag het woord uit Exodus (24,7) richtinggevend zijn waar wij horen: ‘Alles wat de Heer gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen’. Al doende komen wij op het spoor van de Tegenwoordigheid in ons handelen. Het is daarom van belang om een zuiver zicht te krijgen op waar het in de Wet eigenlijk om gaat. Heschel typeert haar als ‘een roep om creativiteit’, een roep om edelmoedigheid, verborgen in de vorm van geboden. Zij is niet gemaakt om een juk, een toom, een dwangbuis voor menselijk handelen te zijn. In de Wet gaat het om liefde: ‘je zult liefhebben je God, je zult liefhebben je naaste’. Het vervullen van geboden en voorschriften is ten diepste een oefening in de kunst van de liefde. Als we vergeten dat liefde het doel is van alle geboden, ontkrachten wij hun betekenis. De vervulling is niet het belangrijkste, het gaat om het hart; wat wij doen en zeggen heeft maar éen doel: de godsvrucht van het hart te wekken. De vrucht van onze bereidheid om te gehoorzamen is het vermogen om lief te hebben. ‘Het doel van de joodse wet is om de spraakkunst te zijn van het leven, voor alle betrekkingen en taken van het leven’. Belangrijk bij het vervullen van de voorschriften in de Wet is wel dat er een onlosmakelijke verbinding is tussen de uitwendige handelingen en de innerlijke beleving. Die twee horen bij elkaar. De geest en het hart zijn nooit vrijgesteld van dienst aan God. De buitenkant is slechts éen aspect van de daad als geheel. Wat wij doen in ons concrete bestaan is van rechtstreeks belang voor het goddelijke. Spiritualiteit is het doel, niet de weg van ons mensen. In onze wereld wordt ook muziek gemaakt op stoffelijke instrumenten en de gelovige daden zijn de instrumenten waarop het heilige wordt verricht. Als wij alleen geest zouden zijn, dan
zou aanbidding in gedachten de vorm zijn om in verbondenheid met God te leven. Maar wij zijn lichaam én ziel en het is onze bestemming om zo te leven dat wij in die eenheid de lof Gods zouden zingen. Zo is ook ons menselijk handelen een mogelijkheid om de aanwezigheid van de Ene te ervaren in ons leven. Tot besluit Wij hebben gesproken over ons omgaan met de werkelijkheid, met de Schriften en de Profeten en met ons eigen handelen. In heel zijn denken over die realiteiten blijft de doorleefde ervaring uitgangspunt. Daarbij schuwt Heschel de kritiek op de moderne mentaliteit niet, maar vindt hij erin ook openingen waardoor de mens kan opengaan voor wat hem of haar overstijgt. Naar mijn idee vormt verwondering de sleutel tot de Bijbelse spiritualiteit waarvoor Heschel staat. Daardoor zal de menselijke opgave om van een ‘human being’ te groeien tot ‘being human’ gerealiseerd kunnen worden. Juist omdat Heschel een bijna vóór-institutioneel standpunt inneemt, hebben zijn woorden voor mensen van nu een bevrijdende werking. Zij maken ons denken los van de belasting die er door kerkelijke dogma’s en regels op zijn gelegd en plaatsen ons weer puur en ontvankelijk in de werkelijkheid die ons omringt. Dat dit leiden zal tot een verandering in ons handelen wordt duidelijk uit de maatschappelijke betrokkenheid die Heschel zelf in zijn leven heeft getoond en de zorgvuldigheid waarmee hij heeft geschreven over opvoeding en gezin, onderwijs, gezondheidszorg en oecumene. Dat het hem ernst was met de wereld waarin hij leefde bewees hij door actief te zijn in politieke zaken. Zo nam hij deel aan de mars naar Washington onder leiding van Martin Luther King. Voor mij betekent dit alles dat authentiek menselijk leven zal gedragen worden door radicale verwondering over het leven zelf! Als wij tegenwoordig in vele toonsoorten horen spreken over spiritualiteit, dan valt het me op dat het soms tot een verzamelnaam geworden is van alles wat voornamelijk met innerlijkheid te maken heeft. Daar is op zichzelf geen bezwaar tegen, want het is goed dat wij mensen op het spoor komen van onze verlangens en belevingen. Heschel leert mij dat spiritualiteit het doel is en niet de weg. Ik denk dat hij daarmee iets heel belangrijks zegt. Daar waar spiritualiteit als doel wordt geformuleerd, komt vanzelfsprekend de vraag naar boven welke weg er naar toe leidt. Stellen wij die vraag niet, dan lopen wij het gevaar dat spiritualiteit iets ongrijpbaars blijft voor gloedvolle amateurs, een levensinstelling die uitermate gevoelig is voor alles wat niet te zien is, en die graag spreekt over alles wat er tussen hemel en aarde zich wel of niet toevallig afspeelt. In wezen blijft het besloten in het innerlijk van mensen als een
soort ‘arcanum’, een geheim, dat alleen voor bepaalde mensen bestemd is. Ik doel hier met name op de relatie die er in veel spirituele literatuur gelegd wordt met het esoterische en gnostische, dat bijna per definitie iets onbereikbaars oproept voor gewone mensen. Heschels gedachtegoed levert naar mijn overtuiging een kritische bijdrage aan het gesprek hierover als hij zegt dat geloven geen wetenschap aangaande de natuur is, maar ons leert wat wij met de natuur te doen hebben! Mystiek sluit zich niet op in een ivoren toren, maar is het omgaan met een ‘tegenover’, de Onnoembare en Levende, die wij in een kreet van verwondering ‘God’ noemen en waarin een levende werkelijkheid wordt opgeroepen, waarmee wij ons hebben te verhouden. Het gaat om de verhouding tot die stem en die werkelijkheid is door Profeten ‘onder woorden gebracht’ opdat wij door vertrouwen te hechten aan hun woorden ook zelf tot die verhouding zouden komen en in onze daden zichtbaar zouden maken. De ware toetssteen van authentieke spiritualiteit is in de visie van Heschel het menselijk handelen. Wie zegt ‘van God te zijn’ zal een bron van humaniteit en gerechtigheid zijn. Daarin doen wij immers recht aan de Eeuwige en aan de mensen naast ons. Je kunt ook met de woorden van Jezus zeggen dat men de ‘boom kent aan de vruchten’ en de vruchten van de Geest zijn, naar Paulus woorden, vriendelijkheid, vreugde, vrede, geduld en goedertierenheid. Spiritualiteit beperkt zich dus niet tot louter innerlijkheid maar realiseert zich in ons leven gaandeweg vanuit een radicale verwondering, die zich gearticuleerd weet in het woord van de Bijbel en tot een tastbare realiteit maakt in het spreken en doen van mensen! Voor onze toekomst moge dit woord van Heschel ons leiden: ‘Wij behoeven de wereld van het geloof niet te ontdekken, wij moeten haar heroveren. Het is geen onbekend land, het is een vergeten land en onze verhouding tot God is eerder een onleesbaar geworden perkament dan een onbeschreven blad. Er is geen mens zonder geloof. Ieder van ons stond aan de voet van de berg en hoorde de stem uitroepen: ‘Ik ben de Heer, uw God’. Ik wens U van harte toe dat U die stem in uw leven zult mogen horen! Literatuur: Abraham Joshua Heschel: God zoekt de mens; een filosofie van het Jodendom. Uitgeverij Abraxas, Amsterdam 2005 Henk Jongerius: Wonen onder de wolk; in gesprek met Abraham Heschel over spiritualiteit. Te verkrijgen voor € 15,00 + verzendkosten bij Dominicanenklooster Huissen (
[email protected])