Preek van ds Anne Kooi op haar afscheidsdienst op 11 december 2011 in de Nieuwe Kerk te Haarlem Naar aanleiding van Rechters 13 en Matteüs 2: 19-23 Gemeente van Jezus Christus, Je vraagt je wel eens af; waar worden kinderen allemaal mee opgezadeld als ze in de wereld komen. Wat hebben ze al te dragen voor ze goed en wel geboren zijn. Dat thema speelt ook nu weer. We leven in de tijd van advent: een tijd waarin we verwachten: dát wat komen gaat. We verwachten iémand. Iemand waarvan we in de eerste plaats weten dat die komt, maar waarvan we in zekere zin ook al weten waaróm hij of zij komt. De reden om te verwachten ligt bij óns. Want er is angst, en onrecht, en onderdrukking, er is nood. En de verlossing moet gauw komen. Als Simson geboren wordt komt hij in een wereld terecht waarin er van alles niet goed gaat. Hij wordt geboren in een stam – de stam van Dan - die nauwelijks een plek op aarde heeft om te wonen. Zijn stam is deel van een volk dat ook al nauwelijks het gevoel heeft, enig bestaansrecht te hebben. Er zijn voortdurend conflicten met de Filistijnen. Simson wordt geboren als redder. Zijn moeder heeft het goed gehoord, en zijn vader heeft er voor alle zekerheid nog een keer extra naar gevraagd. Maar het is de beide ouders duidelijk gemaakt: “deze jongen zal van het prilste begin af aan, gewijd zijn aan de Heer. Hij zal Nazoreeër zijn; een mens die apart gezet is; een heilige. Want hij “zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de greep van de Filistijnen.” Zo staat het er. Als je het verhaal van de geboorte van Jezus naast de verhalen van Simson leest, valt op hoeveel overeenkomsten er zijn. Trouwens ook met het verhaal van de geboorte van Johannes de Doper zijn er veel overeenkomsten. Zo is er de vader van Johannes die ook een engel op bezoek krijgt. Hij luistert en hij denkt: ik geloof het wel…, maar.. niet dus. Hij zal niet meer spreken voor hij erkent dat deze zoon niet naar hém genoemd zal worden, maar een naam krijgt die getuigt van zíjn God. Johannes is zijn naam, dat is: God is genadig. Jezus, later, krijgt zijn naam aangereikt van een engel. De engel die ook zijn geboorte bij Maria aankondigt – althans dat vertelt Lucas. De naam Jezus betekent: God is redding. En Simson dan? Zijn naam betekent zoiets als: “kind van de zon”. Als je de verhalen over hem leest vraag je je af of hij ooit moeite heeft gedaan om zijn vreemde opdracht in dit leven te begrijpen. Hij heeft om te beginnen naast zijn opdracht nog iets bijzonders en dat is mofgelijk veel spannender: hij is uitzonderlijk sterk. En hij heeft iets met geheimzinnigheid. Voor ons is het raadsel misschien wel: wie is die Simson eigenlijk zelf; wie wil hij zijn; wie kiest hij te zijn…
die man waar zoveel van werd verwacht? Het is misschien wel op z’n plaats om een paar episoden uit zijn leven zijn nog weer even in herinnering te brengen. Als Simson een jong-volwassen man is, wordt hij om te beginnen verliefd op een Filistijns meisje. Zijn ouders zijn tegen, maar er komt een huwelijk. Hij heeft dan voor de Filistijnse gasten, de familie van het meisje, een raadsel: “het is sterk en het verslindt altijd, nu biedt het een maal van zoetigheid”. Ondertussen weten wij - als lezers in de bijbel - dan al dat hij zelf onderweg ooit een leeuw doodde en dat hij later in het karkas een bijennest met honing vond. Omdat de gasten het antwoord op het raadsel kennen, begrijpt Simson dat zijn vrouw het geheim doorverteld heeft, en hij wordt razend. Hij doodt dertig Filistijnse mannen. Hij verlaat zijn vrouw, en de geschiedenis krijgt ook nog een stevig staartje waar ik nu maar even aan voorbijga. Want Simson is ook bekend geworden vanwege het verhaal aan het eind van zijn leven. Het is dan twintig jaar later. Even tussendoor: na de hele affaire rond zijn eerste huwelijk heeft hij zich kennelijk gewijd aan zijn taak om als Rechter, het volk van Israël te leiden. Of, rechter, ja zo heet dit bijbelboek nu, - daarin zijn de verhalen van de rechters van Israël opgeschreven, is de suggestie, maar daarbij moet je niet denken aan een hedendaagse rechter. Die functie – eerder noemde de bijbel dat een Richter – die functie dus die ook Simson had, houdt het midden tussen een politiek leider van het volk en een iemand die handelend optreedt in de eigen gemeenschap. Het bijzondere van rechter of richter Simson is, dat we van dat rechterschap van Simson niet veel weten. Maar wel weer van het verhaal van Simson en Delila. Opnieuw is Simson in de ban van een vrouw, en opnieuw is het een Filistijnse. Opnieuw ontfutselt nu deze vrouw hem een geheim; het geheim dit-maal van zijn enorme fysieke kracht. Hij vertelt haar drie keer een onzinverhaal over hoe hij overmeesterd zou kunnen worden, maar de vierde keer zwicht hij. Hij vertelt haar dat zijn kracht verdwijnt als hij zijn haren verliest. Zijn haren worden afgeknipt door Filistijnen die door Delila zijn ingelicht, en inderdaad, zo kan hij gevangen genomen. Zijn lot daarna moet vreselijk geweest zijn. Hij werd blind gemaakt, werd aan het werk gezet om meel te malen. Hij werd later als bezienswaardigheid ten toongesteld om bespot te worden. Maar hij wreekt zich tijdens een tempelfeest van de Filistijnen. Tussen twee pilaren gesteld hervindt hij zijn kracht. Hij ontwricht het gebouw, waardoor het instort. Bij zijn dood maakte Simson meer slachtoffers dan tijdens zijn leven, staat er dan. De afgelopen jaren mocht ik zo ongeveer op dit moment in de preek zeggen: “U weet, ik werk in de gevangenis”. Dat zal ik vandaag in deze context voor de laatste keer doen: “U weet, ik werk in de gevangenis”, want ik wil u over dit werk nog iets over vertellen. Afgelopen november hebben we in de Koepelgevangenis hier in Haarlem, in een korte cyclus in de kerkdiensten het verhaal van Simson aan de orde gehad. En u begrijpt dat dit verhaal wat met de mannen doet, die daar gevangen zitten. Herkenning was er, van hoe het moet zijn geweest
voor Simson om overmeesterd te worden. En van hoe het is om op het dieptepunt van je leven in een gevangenis te zitten, met het gevoel dat er van dat leven van jou niets meer over is. Soms ging er – nauwelijks verhuld – ook rond dat het toch altijd weer die vrouwen zijn die niet te vertrouwen zijn. Toen dacht ik: gelukkig mag ik nu eens vanuit de positie van vrouwen die echt niet allemaal eender zijn, bij deze gedachten een ander geluid laten horen. De frustratie gaf dan wel aanleiding tot een nader gesprek, zoals: “en…, hoe sta jij dan in je relaties?” Ook kwamen de vragen aan de orde: “en jij dan, met welke verwachtingen ben jij dan opgezadeld?” Hoe is het geweest om telkens dat gevoel te hebben dat je maar niet kunt voldoen aan al die eisen, te dealen met al die beslissingen die er voor jou al genomen zijn?” Zo diepgravend hoeft het overigens niet altijd te zijn. Het mooie was dat er iemand in de kerk zat met van die mooie lange plukken rastahaar. Op de vraag of hij óók vond dat zijn haar voor hem een geheim was waar kracht in school, zei hij; “ho, wacht es even, dat ga ik dus niet vertellen; ik heb echt wel goed geluisterd naar dit verhaal!” Maar zo kwamen we wel weer op andere vragen: “waarin schuilt eigenlijk jou kracht? Heeft dat te maken met je identiteit? Met je zelfvertrouwen? Wat zouden ze van je kunnen afpakken, waardoor je opeens onderuitgaat? Mensen vertelden dan opnieuw over hun relaties bijvoorbeeld, over hun liefde voor hun kinderen bijvoorbeeld. Maar ook over hun trots. Trots als ze zijn op hun werk bijvoorbeeld, trots op hun plek in een vriendengroep, Ja, zei iemand: “als ik dat niet meer zouden hebben, zou ik het ook niet weten.” Maar dan het volgende: wat als je dat dan toch verliest. Betekent dan het verlies van die kracht, of verlies van je identiteit, of verlies van je gezicht, dat je voor God ook afgeschreven bent? Simson geeft een vreemd, een bijna koortsachtig, surrealistisch voorbeeld van hoe het in het leven niet moet, maar hoe het dan toch nog kan. Als alles mis is gelopen, hoe kan je dan toch nog gezien worden door God? Maakt Simson uiteindelijk zijn opdracht waar, op het laatst, als alles eigenlijk al verloren is.., of leert hij dan pas echt zijn God kennen? School zijn identiteit eigenlijk wel in zijn kracht, of was het van begin tot einde zijn Nazireeër-zijn; zijn wijding aan God. Misschien was de verwachting die er rond zijn geboorte was, achteraf gezien niet eens zo zeer een last, als wel een geschenk.., niet eens zozeer een opgave als wel een gave. Als je van de buitenkant tegen Simson aankijkt, dan is hij een mens die veel verloren heeft, een mens die grote mislukkingen gekend heeft. Maar zo is hij met een zekere heroïek ook wel en mens die tot onze verbeelding spreekt; we herkennen veel in hem. Hij heeft iets van een geslaagde maar ook eenzame zakenman: hij regelt en manipuleert. Wat hij aanpakt werkt, maar hij pakt óók alles wat hij maar wil. Tegelijkertijd wordt ook hij gebruikt; zijn liefde wordt misbruikt. Hij is een mens die vertrouwt op zijn kracht, maar God daar liever buiten laat. Een mens die zichzelf ziet als de maat der dingen. Zijn ouders leven met God en hebben het in-
zich om zich te verstaan met zijn boodschapper, maar Simson leert pas bidden op zijn allerlaatste bittere einde. Het ging om verwachting. Ook Jezus zal Nazoreeër genoemd worden. Hij zal staan in de traditie van Israël, dat zijn profeten kent als mensen van vlees en bloed. Met alle mislukken van dien. Simson wordt met respect in herinnering gebracht, niet om dat mislukken na te volgen, maar wel om bij dat mislukken niet stil te blijven staan. Telkens weer is er een nieuwe kans. Als Simson staat voor de mens in zijn natuurlijke staat, de mens van het woeste en ledige van een leven dat nog niet ingeblazen is door de adem van God - een leven dat draait om de zon, en niet om de gehoorzaamheid -, dan staat Jezus daar tegenover als de mens die wel leeft door en voor en met God. Als Simson staat voor de leider die zijn zaken zelf regelt in zíjn samenleving en staat voor de rechter die zijn eigenbelang vóór alles vóór laat gaan, dan staat Jezus voor degene die moest wijken voor geweld en vervolging. In Jezus ontmoeten we de kwetsbare en gekwetste mens, de minste onder de mensen. Dat wij wéét hebben van deze mens die wij verwachten in deze dagen, betekent ook dat wij wéét hebben van de strijd die hij gestreden heeft. Dat betekent dat wij ook in onze tijd ons af zullen moeten vragen wat zijn boodschap aan ons is. Op de plaats die ons gegeven is in dit leven betekent dat, dat we leren leven en werken en spreken met het oog op hen die het niet redden. We hebben een verantwoordelijkheid voor hen die iedere voorspraak missen. Zo hebben we de taak om onze maatschappelijke instellingen bij de les te houden: zoals het justitiële apparaat, zoals het gevangeniswezen. Daarnaast worden wij ook opgeroepen om mensen die gedetineerd zijn geweest weer op te nemen. Dat vraagt van ons om mensen weer nieuwe kansen te geven. Om te investeren in trouw, in geloofwaardigheid en waarachtigheid. Om te erkennen dat ook wij niet onschuldig zijn. Als ik teugkijk op de jaren die ik heb kunnen werken in dit bijzondere veld, kan ook ik dat niet zonder te erkennen dat er dingen fout zijn gegaan. Ik was soms te haastig, te ongeduldig. Te veel soms wilde ik de dingen doorzetten en afhandelen, te weinig tijd was er soms om echt door te vragen, te vaak heb ik mensen te kort gedaan Te weinig aandacht, maar gejaagd door een gevoel dat het nooit genoeg is. Dat ik krachtig zou willen zijn, dat herken ik. Ook ik heb vergeving nodig. Als wij het voorbeeld van Simson gekregen hebben, en we herkennen onszelf daarin, dan zien we ook wie Jezus is. Zijn Richter-zijn, zijn Rechter -zijn, is van een heel andere aard dan alles waar die door kracht gedreven mens rekening mee houdt. Redding, genade, vergeving, horen bij Jezus. God onderbreekt ook ons eigen persoonlijke verhaal. Het is Jezus die in onze wereld binnenkomt. Hem verwachten wij met advent, omdat de nood van mensen ten hemel schrijdt.
Jezus komt, en hij verwijst naar God. God verwijst naar Jezus; in hem mogen wij God verwachten. Amen.